15 Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2015 ( 34000-XVII ).

(Zie vergadering van 19 november 2014.) 

De voorzitter:

Ik heet de minister van harte welkom. 

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op vragen, gesteld in eerste termijn. 

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering. 

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.) 

Mevrouw Thieme zal niet deelnemen aan het debat wegens ziekte. Als de minister echter behoefte heeft om haar vragen te beantwoorden, zullen wij ervoor zorgen dat de antwoorden op de goede plek terechtkomen. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Minister Ploumen:

Voorzitter. Goedenavond. Dank voor uw hartelijke ontvangst en dank aan de leden van de commissie voor alle vragen en opmerkingen. Ik heb de vragen en opmerkingen geclusterd en zal op alle onderwerpen ingaan in een aantal blokken. Na een korte inleiding wil ik het hebben over coherentie van beleid, noodhulp, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, maatschappelijke organisaties en internationale handel. Voor de liefhebbers zal ik bij dat laatste onderwerp ook op TTIP reageren. Dan zijn er nog een paar onderwerpen zoals voedsel en gender die ik graag wil behandelen. Nadat we de inhoud besproken hebben, is het hoog tijd om even over de financiën te spreken. Dat zeg ik vast tegen de heer Van Ojik. 

Het is me een groot genoegen om de begroting voor 2015 aan de Kamer aan te bieden. Het is alweer de tweede gecombineerde begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Dat lijkt me een goed moment om een aantal zaken te markeren. Sinds de zomer is er op internet een begrotingspagina van BHOS beschikbaar. Zo heeft iedereen inzage in de geschatte en daadwerkelijke uitgaven per begrotingsartikel en per activiteit. Eenieder kan dus realtime meekijken. Het is een unieke pagina en een voorbeeld voor andere landen. Ik spoor anderen er graag toe aan om dit voorbeeld te volgen. 

Na twee jaar is het goed om te markeren of de combinatie van hulp en handel goed werkt. Het is ook interessant om je af te vragen in wiens ogen de agenda moet werken. Natuurlijk in de ogen van de Tweede Kamer, maar zeer zeker ook in de ogen van de landen waarmee wij relaties hebben, met de organisaties waarmee we werken en met de bedrijven waarmee we samenwerken. Levert de combinatie de resultaten op die wij willen? Ik zou zeggen van wel. Natuurlijk blijft er altijd iets te wensen over. Sommige dingen gaan langzamer dan je wilt, sommige dingen zijn complexer dan je denkt, en van sommige zaken ontdek je dat je ze op een andere manier moet aanvliegen. Ik noem bijvoorbeeld Denemarken, dat wij allen zien als een land dat heel dicht bij ons is, al was het maar omdat we allemaal naar Borgen kijken en thuis "tak" tegen elkaar zeggen in plaats van dankjewel. Denemarken heeft nu ook een minister voor hulp en handel. Het model wordt ook door Canada en Australië omarmd. Belangrijker vind ik nog dat zowel maatschappelijke organisaties als overheden en bedrijven veel heil in de benadering zien. Ik zie dat overal waar ik kom, of dat nu in Myanmar, Tanzania of Rwanda is. 

Ik zou een hele lijst met resultaten kunnen noemen. Dat doe ik niet. Het is allemaal mooi, maar wat heeft het voor de gewone mensen opgebracht? 2 miljoen mensen hebben toegang tot veilig drinkwater en 2,5 miljoen mensen hebben toegang tot sanitaire voorzieningen. Samenwerking met het bedrijfsleven heeft minstens 160.000 nieuwe duurzame banen opgeleverd en er is ruim een half miljard euro aan private co-investeringen gemobiliseerd. Er zijn zowel hier als elders in de wereld banen ontstaan door contracten tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven. Er zijn goede contacten ontstaan tussen maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Een aantal van deze punten zal ik dadelijk nader duiden. 

Komt de extreme armoede niet in het gedrang, vroeg de heer Sjoerdsma. 

De heer Sjoerdsma (D66):

We gaan naar een nieuw blokje. Een blokje dat waarschijnlijk niet alleen over mij gaat, maar wel over een vraag die ik heb gesteld. De minister zei iets interessants, namelijk dat er 160.000 duurzame banen zijn gecreëerd. Ik wil graag enige feeling krijgen over wat voor banen dat zijn. Als dat echt zo is, is het een prestatie van formaat. Misschien kan minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daarvan dan iets leren. Zijn banenplan in Nederland lukt niet zo goed. 

Minister Ploumen:

Met de laatste bewering ben ik het niet eens. Dat wil niet zeggen dat ik niet graag iets vertel over die 160.000 banen. Het zijn met name banen in het midden- en kleinbedrijf, de motor van de economie, niet alleen hier, maar blijkbaar ook in ontwikkelingslanden. Allerlei financiële faciliteiten hebben daaraan bijgedragen, maar nadrukkelijk ook het werk van maatschappelijke organisaties de afgelopen decennia. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dan is het misschien goed om vast te stellen over welke periode deze 160.000 banen zijn gecreëerd. 

Minister Ploumen:

Het is geen nieuw getal. Wij hebben het ook vermeld in de resultatenrapportage van afgelopen september. 

De voorzitter:

Ik stel voor dat we niet vooraf beperkingen stellen aan het aantal interrupties, maar wel dat we de interrupties in tweeën doen. Dat geldt voor iedereen, ook voor de heer Sjoerdsma. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Zeker voorzitter, maar mag ik dan wel tot besluit vragen om het antwoord op mijn vraag. Die luidde namelijk over welke termijn die banen zijn gecreëerd en niet in welk rapport dit stond. 

De voorzitter:

Nee, zo gaan wij dat niet doen. Ik heb voorgesteld dat wij de interrupties in tweeën doen. 

De heer Bosma (PVV):

Over welke termijn zijn die 160.000 toverbanen dan gecreëerd? Die zijn ook in Afrika gecreëerd, begrijp ik. De minister in Nederland toverde ook banen in Afrika. Het klinkt wel heel vaag allemaal. Waar zijn ze precies gecreëerd en over welke periode? 

Minister Ploumen:

Ik wil graag de resultatenrapportage nogmaals naar de Kamer sturen. De geachte afgevaardigden hadden het daarin kunnen vinden. Als ik zou kunnen toveren, zeg ik tot de heer Bosma, had ik er natuurlijk nog veel meer getoverd. Zo werkt het niet. Het zijn geen vage getallen. Het zijn er 160.000. Ik zou niet weten waarom daarover badinerend gedaan zou moeten worden. Het is hartstikke belangrijk dat mensen kunnen werken. 

De heer Bosma (PVV):

Er is niets belangrijker, maar als de minister echt 160.000 banen heeft gecreëerd, hoe komt het dan dat eerst collega Sjoerdsma de vraag moet stellen naar de periode en ik dezelfde vraag moet stellen, terwijl er steeds geen antwoord komt? Over welke periode zijn in hemelsnaam 160.000 banen gecreëerd en in welke landen precies? Dat er in september iets is verstuurd, is geen antwoord. Waar, wanneer en in welke periode? 

Minister Ploumen:

Ik pak de resultatenrapportage er zo bij, dan kan ik eruit citeren. Dat lijkt mij het handigst. We hebben namelijk zo veel resultaten behaald dat ik ze niet allemaal paraat heb, evenmin als alle landen. Ze zijn natuurlijk wel daarop gebaseerd. Het lijkt mij heel goed dat de Nederlandse ontwikkelingshulp en handel niet alleen zorgen voor toegang tot schoon drinkwater of seksuele rechten, maar dat er ook banen worden gecreëerd waardoor mensen op eigen benen kunnen staan. 

Ik vervolg mijn inleidende betoog en ga verder met het onderwerp coherentie, waarover ook de heer Sjoerdsma gisteren enige vragen stelde. Extreme armoede, zeg ik tot de heer Sjoerdsma, blijft een kernpunt van mijn beleid. Hij vreesde er gisteren even voor dat dit te weinig aandacht zou krijgen. Ik kan hem geruststellen. Inclusieve groei en het binnen een generatie uitbannen van de extreme armoede staan als doelstelling helemaal overeind. Gelukkig is dit niet alleen voor mij het geval, maar voor de hele internationale gemeenschap. De heer Sjoerdsma hoeft er daarom niet aan te twijfelen. Ik herhaal wel een eerdere toezegging, namelijk over de zorg dat economische groei niet aan iedereen ten goede komt. Wij moeten werken aan inclusiviteit, aan het terugdringen van ongelijkheid. In de eerste helft van 2015 zal ik daarover een brief sturen omdat ik het belangrijk vind om met de Kamer verder te debatteren over de vraag hoe wij onze inzet daar kunnen maximaliseren. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Gisteren in eerste termijn heb ik ook vragen gesteld over hoe de minister de combinatie ziet tussen klimaat en de allerarmsten, zoals de boeren, om daar juist die slag te maken. Er zijn een aantal programma's, waarbij Nederland een sterke betrokkenheid heeft. Daarmee gaat het best goed. Hoe ziet de minister straks het klimaatfonds, waaraan ook wordt gegeven? Komen dit soort programma's dan niet in de knel? Of is het mogelijk om deze programma's juist via dat fonds verder te laten lopen? 

Minister Ploumen:

Dat klimaatfonds waaraan Nederland bijdraagt, is een mondiaal fonds. Nederland heeft gezegd dat het daar graag aan wil bijdragen, maar wel een paar accenten wil zetten, zoals mevrouw Mulder ook aangeeft. Het moet ten goede komen aan de allerarmsten. We willen ook dat vrouwen er maximaal van kunnen profiteren. We hebben heel nadrukkelijk een richting gegeven aan onze bijdrage en daarmee ook aan het klimaatfonds. Het is heel goed dat het een mondiaal fonds is, met een brede uitstraling, maar we moeten de mensen in de allerarmste landen zeer zeker niet vergeten. Ik kan mevrouw Mulder dus geruststellen. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dank voor deze toezegging. Ik had hierover een motie voorbereid, maar ik vind dit wel heel helder. We zullen er in januari opnieuw over spreken. 

Minister Ploumen:

Ja, zeer zeker. Ik stel mij voor dat we regelmatig over dat klimaatfonds en de klimaatproblematiek zullen spreken. In sommige landen mag het dan harder sneeuwen dan ooit tevoren, wij hadden nog maar twee weken geleden de warmste novemberzaterdag sinds de temperaturen gemeten worden, dus het is goed dat we daar met elkaar aan werken. 

Voorzitter. Ik gaf een aantal resultaten, maar het is niet alleen maar een goednieuwsshow. Internationaal zijn er veel conflicten. Er zijn veel mensen op de vlucht geslagen. We hebben recent de ebola-uitbraak geconstateerd, die landen als Sierra Leone, Liberia en Guinee eigenlijk weer terug heeft geworpen op het pad naar inclusieve groei. 

Er is dus genoeg te doen voor de gecombineerde portefeuille hulp en handel. Ik zal mij het komende jaar, 2015, inzetten om de impact te maximaliseren. Een van de manieren om dat te doen is door te kijken naar maximale coherentie. Dat is een onderwerp dat veel mensen in de Kamer een warm hart toedragen. Toen ik aantrad, lagen de coherentiethema's er maar te liggen, als ik dat zo mag zeggen. 

De heer Bosma (PVV):

Als je "coherentie" zegt, dan zeg je al snel mijn naam. Ik heb die 160.000 banen gevonden. Ze zijn boven water. Ze staan inderdaad in die brief van september. Ze zijn om te beginnen gecreëerd in ontwikkelingslanden. Wat de minister net zei, dat ze ook hier gecreëerd zijn, is dus niet waar. Ze zijn in het buitenland gecreëerd. Het klinkt leuk, dat er 160.000 banen zijn door programma's in ontwikkelingslanden, maar zo kan ik ook toveren. Is dat ergens op gebaseerd? Is het onderbouwd? Is er ergens een sommetje of wat dan ook? 

Minister Ploumen:

Ik heb het getal 160.000 nadrukkelijk gekoppeld aan banen in ontwikkelingslanden. Ik zal dat in het vervolg nog nadrukkelijker doen, want ik wil geen misverstanden. Het doet mij deugd dat de heer Bosma graag onderbouwing ziet. Net als ik is hij blijkbaar niet van de feitenvrije politiek. Het lijkt mij goed om dat even te markeren. Natuurlijk komt dat aantal van 160.000 ergens vandaan, want als ik het had verzonnen, had ik er wel een miljoen van gemaakt, want waarom dan niet over the top? Dat komt uit resultatenrapportages en evaluaties. Het lijkt mij helemaal geen probleem, als daar behoefte aan is in de Kamer, om daar met enige regelmaat meer gedetailleerd over te rapporteren. Ik kan mij voorstellen dat het allemaal uit open bronnen komt, maar die zet ik graag op een rijtje. 

De heer Bosma (PVV):

Heel graag, maar ik vind het zo vreemd dat de minister eerst in haar openingswoord met die 160.000 banen komt. Dan komen er vragen van de heer Sjoerdsma en van mij. Dan wordt er geroepen dat wij in de septemberbrief moeten kijken. Die heb ik natuurlijk altijd bij de hand. Sterker nog, die heb ik altijd in mijn binnenzak zitten en 's nachts op mijn nachtkastje liggen. Dan zou je denken dat het daar onderbouwd is, maar dan zegt de minister weer dat er andere bronnen zijn. Wat zijn we dan aan het doen? Of de minister komt met cijfers en kan vertellen waar zij vandaan komen — hup, hup, hup, Barbatruc: 160.000 banen — of zij zwijgt erover. Het is of het een of het ander, zullen we het zo afspreken? 

Minister Ploumen:

We spreken het zo af: deze minister rapporteert regelmatig aan de Kamer, we voeren daar in de Kamer een debat over en als een Kamerlid dan graag de open bronnen die daarbij horen erbij wil hebben, zet de minister die graag op een rijtje, ook al zijn ze gemakkelijk te vinden of al een keer besproken. Geen enkele moeite is mij te veel. En trouwens ook niet voor de heer Van Ojik. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Dan sta ik nu met extra motivatie aan de microfoon om de minister nog iets te vragen over haar beginwoorden over de combinatie van hulp en handel en de stelling dat die heel goed werkt. Kun je dat wel in zijn algemeenheid zeggen? Zou je niet moeten zeggen: er zijn bepaalde landen die helaas nog behoorlijk lang op hulp zullen zijn aangewezen, en er zijn gelukkig ook heel veel landen waarvoor dat inmiddels niet meer geldt en die met handel, investeringen enzovoort zijn geholpen? Zou het niet behulpzaam zijn om veel meer onderscheid binnen de groep ontwikkelingslanden te maken dan de minister in haar inleidende woorden deed? 

Minister Ploumen:

Ik voel met de heer Van Ojik mee. In de nota Wat de wereld verdient, maken we nadrukkelijk onderscheid tussen die typen landen. Ik zou dus heel makkelijk ja kunnen zeggen, maar ik heb in de afgelopen twee jaar wel gemerkt dat het ook in fragiele landen, die vooral hulp krijgen, goed is om te kijken naar de mogelijkheden om bedrijvigheid te stimuleren. Ik geef nu even het voorbeeld van Somalië; echt een fragiele staat die echt op hulp is aangewezen. Ik ben daar met een handelsmissie geweest en ook daar heb ik gesproken over ondernemerschap. Ik wil hiermee zeggen dat in het ene land de accenten anders kunnen liggen dan in het andere land, maar dat er — en misschien meer dan ik in het begin dacht — ook in die fragiele contexten en in heel arme landen aanknopingspunten zijn voor het handelsperspectief, zij het soms heel voorzichtig aan. Ik zou zeggen dat dat winst is. Vaak zijn het ook degenen aan de andere kant van de tafel die het gesprek op die manier beginnen. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Dat laatste geloof ik heel graag. Laten we het maar eens gewoon hardop zeggen: niemand vindt het leuk om van hulp afhankelijk te zijn. Dat geldt bijna voor iedereen. Met de minister stel ik vast dat men vaak zegt dat men liever handel en investeringen heeft dan hulp. Ik kan me dat heel goed voorstellen, maar daarmee is dat nog niet altijd realistisch. Dat was de achtergrond van mijn vraag. Ik denk dat je in het algemeen over de combinatie van hulp en handel niet zo veel kunt zeggen, behalve in de context van een heel specifieke landensituatie of van een sector waarin wij actief zijn. Maar misschien zijn we het hier gewoon over eens. 

Minister Ploumen:

Ja, ik denk dat we het hierover eens zijn. Maar het aandragen van het perspectief van hulp en handel is natuurlijk wel nieuw en het opent ook weer nieuwe vergezichten voor de gesprekspartners. 

De heer Smaling (SP):

Eigenlijk vond ik het een beetje een heel kort en snel pr-riedeltje over handel, alsof de minister ergens een Rotary toesprak; en die zijn misschien wat minder kritisch dan deze Kamer. Maar waar zit 'm het nou in, bij dat "hulp en handel"? Is het de alliteratie? Of is het dat het als "aid and trade" rijmt of zo? Wij zijn een koopmansland, dus wij verkopen onze waar wel. Dat zou toch geen overheidstaak moeten zijn? Moet het niet gaan om bedrijven helpen om dáár te investeren? Investeren is wat anders dan handel. Is dat niet de kern? Zelf zit ik ook nog steeds te zoeken, met de handen in dat weinige haar van me, naar waarom hulp en handel elkaar zouden versterken. 

Minister Ploumen:

Als het makkelijk klinkt, wil dat nog niet zeggen dat het ook makkelijk is. Ik ben het eens met de heer Smaling dat het heel goed is om bedrijven ertoe aan te zetten om te investeren in ontwikkelingslanden en dat daar soms hulp bij nodig is. Zo is voorspelbare regelgeving voor ondernemers, lokale ondernemers of ondernemers uit Nederland, heel belangrijk. En ik noem maar even een ander onderwerp: het tegengaan van landroof; dat doe je niet door te investeren of door kredieten te verstrekken, maar door inheemse volkeren te helpen bij de aanspraken op hun land. 

De term "hulp en handel" klinkt misschien soepeltjes en gemakkelijk, maar er zitten heel veel lagen onder. Daar debatteren we regelmatig over. Die hebben te maken met de vraag welke manier het beste is voor landen om zich te positioneren in een geglobaliseerde wereld. Op welke manier kunnen ze zich voegen in de mondiale waardenketens, zodat ze niet alleen hun grondstoffen verkopen maar ook waarden toevoegen? Op welke manier geven we landen een podium en een plek aan de onderhandelingstafels? Ik denk aan opkomende economieën in Afrika en het IMF. Al die facetten spelen daarin een rol. Het klinkt dus misschien wel gemakkelijk, maar er gaat een hele wereld achter schuil. Het is heel goed dat we ons daarvan bewust zijn. 

De heer Smaling (SP):

Nu krijgt het een beetje kleur op het gezicht. Daar hoopte ik op. De minister heeft het over landroof en het uitbaggeren van mangrovegebieden. Daarbij gaat het om condities stellen aan de manier waarop we internationaal opereren. Het gaat mij ook zeer aan het hart. Ik vind het ook heel goed dat de minister zich daarvoor inspant. Dat is echter wat anders dan actief handel bevorderen voor bedrijven die dat eigenlijk zelf wel kunnen. Pas was minister Kamp nog op reis met heel veel captains of industry. Je leest dan dat dit vrij weinig spin-off heeft, omdat mensen er geen follow-up aan geven. Laat ze het zelf uitzoeken. 

Minister Ploumen:

Nederland gaat al sinds 400 jaar op handelsmissies. Het is een vanzelfsprekend onderdeel van de manier waarop wij onze exportpositie willen versterken. Ik zeg overigens niet dat je niet aan verbeteringen zou kunnen werken. Juist in deze tijd zijn opkomende economieën zo belangrijk, ook voor Nederlandse bedrijven om in te investeren. In deze economieën heeft de overheid vaak een veel grotere vinger in de pap, bijvoorbeeld bij infrastructuurprojecten, dan Nederland. Men wil dus graag van overheid tot overheid spreken. Dat is absoluut een toegevoegde waarde van zo'n handelsmissie. 

Tijdens zo'n handelsmissie is er sprake van matchmaking. Bedrijven worden met elkaar in contact gebracht. Dat is absoluut een toegevoegde waarde. Ik kan mijn tijd besteden aan het geven van voorbeelden, maar ik rapporteer er elke zes maanden over, om inzichtelijk te maken wat de follow-up is, wat er uitgekomen is en wat er nog nodig is. Ik denk dat de heer Smaling aan een studie refereert van de Hogeschool Windesheim. Ik was het daar echt niet mee eens. Als je ergens geen follow-up aan geeft, komt er niks van. Dat is nogal logisch. We doen er juist veel aan om zowel met de voorbereiding als met de follow-up maximale impact te bereiken. 

Ik kom heel kort terug op die landroof. De heer Smaling zegt terecht dat hierbij sprake is van een conditie om te kunnen investeren. Ik wijs hem erop dat we het niet alleen een conditie noemen om te investeren. We investeren namelijk vervolgens ook in het vermogen van lokale mensen om hun stem te kunnen verheffen. Je kunt zeggen "het is een conditie en zoek het dan maar uit", maar dat doen we niet. We engageren ons actief. 

De voorzitter:

De heer Sjoerdsma. 

De heer Bosma (PVV):

De heer Sjoerdsma laat mij even voorgaan. Dank daarvoor. Het is geweldig dat de minister landroof tegen probeert te gaan. Er is een inheems volk in Afrika, de Afrikaanders, de boeren in Zuid-Afrika. Ze zijn naar het Hoge Veld getrokken en hebben zich daar als eersten gevestigd. Zij zijn dus het autochtone volk van het Hoge Veld in Zuid-Afrika. Zij worden nu door de ANC-regering bedreigd met landroof. Het ANC is een communistische organisatie, die het land en de boerderijen wil afpakken van die hardwerkende boeren, terwijl zij het halve continent te eten geven. In Zimbabwe is het ook gebeurd en dat is uitgelopen op een ramp. Staat de Nederlandse regering ook achter die Afrikaander boeren als zij zeggen: het land is van ons; wij werken er hard voor en het moet niet door de communisten worden ingepikt? 

Minister Ploumen:

Ik wil de manier waarop de heer Bosma de problematiek van landeigendom in Zuid-Afrika en Zimbabwe duidt, zeker niet overnemen. Het is wel heel belangrijk om te investeren in werkende kadasters. We moeten ervoor zorgen dat mensen eigendomspapieren hebben en dat er transparante regelgeving is. Dat doen we. Dat doen we vooral, moet ik zeggen, in onze partnerlanden. Zuid-Afrika is al enige tijd geen partnerland meer van Nederland. Het gaat echter ook om het bouwen van een transparante systematiek, zoals we die in Nederland kennen. Op dit punt zou ik heel graag gidsland willen zijn. 

De heer Bosma (PVV):

Ik weet niet of ik gelukkig moet zijn met dit antwoord. Het is me ook wat onduidelijk. Ik vraag gewoon of er bijvoorbeeld sprake is van morele steun. Laten we dat aan de mensen daar weten? De Afrikaander boeren hebben vaak Nederlandse wortels. Zij spreken een vorm van Nederlands. Het is een inheems volk. Het is een autochtoon volk op het Hoge Veld in het noorden van Zuid-Afrika. Ik neem aan dat de Nederlandse regering, om een ramp à la Zimbabwe te voorkomen, toch met hart en ziel achter de Afrikaander boeren staat. 

Minister Ploumen:

Zoals ik al zei, is Zuid-Afrika geen partnerland voor hulp van Nederland. We kijken naar onze partnerlanden vanuit het perspectief van de welvaart die daar is. Is er rijkdom? Wat is het groeipad van die landen? Kunnen mensen zelf voor hun belangen opkomen of hebben zij daar nog de hulp van anderen bij nodig? Een aantal jaren geleden is besloten dat Zuid-Afrika geen partnerland meer is. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik kom nog even terug op het punt waar ook de heer Van Ojik op aansloeg, namelijk de aandacht voor hulp en handel. Daarvan zegt D66: prima. Als dat kan, is dat hartstikke goed. Dat is geen enkel probleem. Ik heb soms alleen het idee dat de minister de hele wereld door die lens lijkt te bekijken en dat de aandacht voor de hulpkant, de kant van de ontwikkelingssamenwerking, wat lijkt af te nemen. Een paar weken geleden was de heer Bill Gates hier op bezoek. Hij zei dat het uit den boze is om in sommige landen zo de nadruk op handel te leggen. Fragiele staten zijn over het algemeen toch de landen die zitten te wachten op ontwikkelingssamenwerking. De minister heeft besloten om eigenlijk best hard te snijden in het budget voor vrede en veiligheid, het 3D-geld om het zo maar te noemen. Hoe reflecteert de minister daar op? Hoe reflecteert zij op de keuzes binnen haar drie doelstellingen? Mijn verwijt is eigenlijk dat de balans een beetje aan het doorslaan is naar slechts één doelstelling. 

Minister Ploumen:

Ik deel die perceptie van de heer Sjoerdsma niet, want de drie doelstellingen zijn er nog steeds en die zijn er niet voor niets. De inzet in het afgelopen jaar is juist heel gebalanceerd geweest. Ik denk dat de hulp- en handelagenda de mogelijkheid biedt om een aantal problemen in de fragiele staten — neem bijvoorbeeld de grondstoffen in Congo — net even wat scherper aan te pakken. Neem het initiatief voor conflictvrije tin. Je zou kunnen zeggen: dat is handel. Tegelijkertijd is het ook een manier om meer stabiliteit in een regio te brengen. Ik probeer dus juist te bekijken hoe je die twee perspectieven zo kunt aanwenden, dat ze ook in termen van het uitbannen van extreme armoede, nadrukkelijk effect hebben. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Voor het specifieke voorbeeld dat de minister geeft, het voorbeeld van het conflictvrije tin, begrijp ik dat natuurlijk volkomen. Van sommige reizen die de minister maakt, bijvoorbeeld een handelsmissie naar Zuid-Sudan en een aangekondigde handelsmissie na Liberia zodra het mogelijk is, vraag ik me echter af: is dat nu wel waar de mensen in die regio op zitten te wachten? Ik vraag me ook af of er, als de minister terugkomt van die gebieden, ook maar één contract is getekend. Ik ben eigenlijk wel benieuwd naar de resultaten van die handelsmissies, zelfs in die fragiele, economisch zo achtergebleven gebieden. 

Minister Ploumen:

Wij hebben geen handelsmissie naar Zuid-Sudan kunnen doen, omdat daar een conflict is uitgebroken. Wij hebben wel steun gegeven aan de mensen in de vluchtelingenkampen. Zo hoort dat ook. 

Vorige week ben ik met een missie in Rwanda en Congo geweest, landen waarvan je ook kunt zeggen dat het redelijk fragiele staten zijn. Ik ga eerlijk gezegd bijna nooit meer alleen met vertegenwoordigers van bedrijven op stap; er zijn ook altijd vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen bij. Daar komt ongetwijfeld een aantal contracten uit voort. Ik vind dat er juist een gebalanceerde inzet is op humanitaire aspecten zoals inclusieve groei en investeringen van Nederlandse bedrijven. 

Ik kom op Liberia, Guinee en Sierra Leone. De heer Sjoerdsma zou het gelijk helemaal aan zijn kant hebben als wij niets anders zouden doen dan zeggen dat we op termijn met een handelsmissie komen. We hebben echter 37,5 miljoen euro kunnen investeren in humanitaire hulp. De Karel Doorman heeft gisteren zijn spullen kunnen lossen en zal nog een keer, afgeladen met hulpgoederen, naar dat gebied varen. Het is heel contextspecifiek. Juist door hulp en handel te combineren hebben we meer handelingsperspectieven gekregen om in de gegeven context het goede te doen. We willen natuurlijk niet alleen aanbod- maar ook vraaggestuurd werken. 

De voorzitter:

Ik heb van tevoren niet een aantal interrupties met u afgesproken. Ik constateer dat we een halfuur verder zijn, dat de minister 5 minuten heeft gesproken en dat de leden haar 25 minuten hebben geïnterrumpeerd. Ik zou daar wat meer harmonie in willen aanbrengen. Ik wil de minister vragen om haar betoog te vervolgen. Ik vraag de Kamer om de minister daartoe de gelegenheid te geven. 

Minister Ploumen:

Ik kom te spreken over coherentie, een onderwerp dat velen na aan het hart ligt. Toen ik aantrad, lag een aantal dossiers op het gebied van coherentie een beetje stil in een laadje. Maar ik hoorde ze wel, om het zo maar even te zeggen. Dat waren de Economic Partnership Agreements (EPA's) tussen de Europese Unie en een aantal Afrikaanse regio's, maar het betrof ook alles rondom belastingverdragen en ontwikkelingslanden. Er werd hard gewerkt aan de samenwerking op een aantal moeizame dossiers, zoals palmolie en soja, maar er was nog niet echt sprake van heel veel voortgang. 

Daarnaast was er een aantal dossiers waar mogelijkheden lagen om met collega's in het kabinet meer samen te werken dan tot nu werd gedaan. Zo werk ik op het gebied van water nauw samen met collega Schultz. We hebben samen een taskforce opgericht met de naam Disaster Risk Reduction Team, die we kunnen uitzenden om landen te helpen bij watermanagement en het verminderen van risico's voor de bevolking. Dat betreft doorgaans de meest arme bevolking. We proberen die inzet nadrukkelijk op elkaar af te stemmen. Naar de reacties luisterend, gebeurt dat ook. 

Een ander dossier waar we echt op inzetten, is het vrijhandelsverdrag TTIP. Wij hebben daar al een aantal keren over gesproken. De heer Van Ojik heeft er in eerste termijn vragen over gesteld. Laat ik in antwoord daarop nog een keer zeggen dat mijn inzet bij TTIP niet alleen is gericht op het minimaliseren van de negatieve effecten op ontwikkelingslanden, maar ook op het actief zoeken naar het maximaliseren van de positieve impact. Ik kan de heer Van Ojik ook melden dat — interessant genoeg — de onderhandelaar van de Verenigde Staten buitengewoon veel belangstelling heeft om samen met Nederland en andere geïnteresseerde lidstaten hieraan te werken. Het is dus meer dan een heilig voornemen, het staat nadrukkelijk op de agenda. Daar gaat coherentie, wat mij betreft, zeer zeker over. 

De heer Van Ojik vroeg naar de stand van zaken met betrekking tot de belastingverdragen. Het heronderhandelen heeft als doel om als een antimisbruikbepaling nog niet is opgenomen, die toe te voegen aan het verdrag dat er ligt. Het ministerie van Financiën heeft inmiddels 22 van de 23 ontwikkelingslanden met een concreet voorstel daartoe benaderd. Met Ethiopië is er een protocol getekend en met Ghana, Kenia, Malawi en Zambia is er een ambtelijke overeenkomst afgesloten. We werken nog steeds aan capaciteitsopbouw rondom belastingdiensten in ontwikkelingslanden. Onlangs hadden we nog 31 verdragsonderhandelaars uit negen Afrikaanse landen op bezoek om hen te trainen. 

In het kader van het OESO-project Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) worden het komende jaar harde afspraken gemaakt over het tegengaan van belastingontwijking. Nederland heeft zeer aangedrongen op het actiever betrekken van ontwikkelingslanden bij dat debat. Het moet dus niet "OESO only" gebeuren, maar veel inclusiever. Ik kan melden dat een aantal vertegenwoordigende organisaties voor Afrikaanse landen gaan meeonderhandelen, net als de Latijns-Amerikaanse evenknie. De landen die daar niet bij aangesloten zijn, worden intensief geconsulteerd. Dat is dus echt werk in uitvoering. 

De heer Van Laar had over dit onderwerp ook nog een aantal vragen. Wat is de stand van zaken en wat is het plan voor de komende periode? Hoe gaat het met technische assistentie? Hoe kan de Belastingdienst bedrijven actief ondersteunen op dit terrein? Ik zeg hem heel graag toe om daarover in het voorjaar een brief te sturen waarin dan ook de verdere voortgang in het coherentiedossier kan worden opgenomen wat belastingen betreft. 

Het punt van coherentie op het gebied van grondstoffen, energie en klimaat is door een aantal leden op de agenda van dit overleg gezet. 

De voorzitter:

De heer Van Ojik had op het vorige punt nog een vraag. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Als het mag, voorzitter. De minister heeft het punt van belastingen afgerond, heel interessant. Ik heb al vaker gezegd dat ik het heel goed vind dat zij met haar collega van Financiën al die bilaterale verdragen weer tegen het licht houdt. Ik heb hierover gisteren ook een vraag aan de heer Van Laar gesteld. Als het erom gaat hoe groot nu eigenlijk het effect is van die belastingontwijking op ontwikkelingslanden, dan circuleren de meest wilde getallen, waarvan ik hoop dat ze niet juist zijn. Maar ik kan het niet controleren, want het is allemaal heel weinig transparant. Zo zegt Oxfam Novib dat ontwikkelingslanden door brievenbusfirma's in Nederland jaarlijks 460 miljoen euro mislopen. Ik zie dat als een betrouwbare bron. Kan de minister daar eens iets over zeggen? Is dat het soort bedragen dat ook in het hoofd van de minister circuleert? 

Minister Ploumen:

Er zijn een aantal studies gedaan. De bandbreedte daarvan ligt tussen de 150 en 500 miljoen. Dat is allemaal heel veel geld. Zonder nu de heer Van Ojik met een kluitje in het miljoenenriet te sturen, merk ik op dat ik het niet eens zo relevant vind hoeveel het precies is. Wat ik relevant vind, is dat wij eraan moeten werken om het oneigenlijk gebruik van die verdragen te bestrijden. Al is het 10 miljoen, dan is het me dat waard. Mocht de heer Van Ojik van plan zijn mij te vragen of ik niet eens een final onderzoek hiernaar kan doen, dan zou ik zeggen: laten we dat geld en die moeite gebruiken om dat oneigenlijke gebruik aan banden te leggen. Nogmaals, welk bedrag het precies is, hangt inderdaad ook af van de meetmethode, maar er is geen verschil van inzicht over dat het aanzienlijke geldstromen zijn. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Het hangt ervan af wat je definitie is van "oneigenlijk gebruik". Daar zouden we ook best nog eens van mening over kunnen verschillen. Het is belangrijk om te weten in welke orde van grootte deze bedragen liggen, want als de minister straks haar project over de herziening van de belastingverdragen heeft afgerond, willen we natuurlijk op een bepaald moment kunnen beoordelen of die herziening echt effect heeft gehad voor de kapitaalstroom hier naartoe van geld dat daar moet blijven. Dan is het toch wel heel handig om ongeveer te weten waarover wij spreken. 

Minister Ploumen:

De heer Van Ojik vraagt om een soort nulmeting. Op welk onderzoek baseer ik mij dan? Dat wordt verder gecompliceerd, niet alleen door het grote aantal onderzoeken waarin uiteenlopende bedragen worden genoemd maar ook door het feit dat Nederland jammer genoeg het enige land is dat die heronderhandelingen nu voert. Andere landen belijden met de mond van alles maar doen niks, terwijl zij natuurlijk ook impact hebben. Mag ik het als volgt tegen de heer Van Ojik zeggen? Ik begrijp zijn behoefte; ik zie ook een eindeloos traject van studies, onderzoeken en vergaderuren aankomen, maar ik span mij er wel voor in om als die verdragen zijn afgesloten ook enige duiding te geven van de impact daarvan. Ik zal er zo precies en accuraat mogelijk in zijn en ook die onderzoeken daarbij betrekken, want tegen die tijd — ik kan me zo voorstellen dat eind van dit jaar die heronderhandelingen afgerond zouden kunnen zijn — zou ik het ook heel graag willen weten. Ik denk dat het echt significante bedragen zijn. Het zet een andere toon. Ik denk dat een goed voorbeeld hier ook zou moeten doen volgen door andere landen. 

De voorzitter:

Ik zag de heer Van Ojik instemmend knikken. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Dat is een natuurlijke houding! 

De voorzitter:

O, dat is een natuurlijke houding! Gaat u verder. 

Minister Ploumen:

Daarom waarderen wij de heer Van Ojik ook zo! Overigens niets ten nadele van de anderen. 

Coherentie gaat niet alleen maar over de onderwerpen die ik net aan de orde heb gesteld maar ook over de samenhang tussen energie, grondstoffen en klimaatbeleid. De heer Sjoerdsma sprak daar gisteren over. Ik hecht veel aan een goede verbinding tussen die thema's. Organigrammen lossen zeker niet alles op, maar ze helpen soms wel. We hebben de afdelingen op het ministerie samengevoegd om ervoor te zorgen dat maximaal wordt samengewerkt. Het staat vast dat ontwikkelingslanden het kwetsbaarst zijn voor klimaatverandering. Mevrouw Mulder vroeg daar ook al naar. Bijvoorbeeld in Bangladesh zijn als gevolg van de klimaatveranderingen aanpassingen nodig in zowel de watersector als de manier waarop de landbouw georganiseerd is. Er zijn heviger en intensere overstromingen, terwijl er in andere delen van het land weer enorme droogte is waar juist de allerarmsten enorm onder lijden. Er komt een Deltaplan voor Bangladesh en Nederland ondersteunt daarin door het verbeteren van de waterveiligheid. Hierbij zoeken we naar betaalbare en duurzame oplossingen. Op die manier proberen we de coherentieagenda praktisch in te vullen. 

Op verzoek van een aantal leden zal ik wat dieper ingaan op de maatregelen in verband met klimaatverandering. Wie gaat die allemaal betalen? We hebben met elkaar afgesproken dat de inzet van Nederland niet alleen publiek zal zijn maar ook privaat. De heer Sjoerdsma heeft daarover een motie ingediend, waarin hij mij vraagt te onderzoeken op welke manier de inzet van de private sector gemaximaliseerd kan worden. Ik kan mij daar zeer in vinden. Er zijn echter geen kant en klare oplossingen en het is in die zin dus een beetje pionieren. Ik ben in gesprek met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, financiële instellingen en bedrijven over de ontwikkeling van projecten die meer middelen voor klimaat kunnen mobiliseren. Er is gesproken over climate bonds en over crowd funding voor kleine oplossingen, zoals lampen die door zonne-energie worden opgeladen. 

Ik ben ook in dialoog met financiële instellingen en de pensioenfondsen over nieuwe mogelijkheden om private middelen voor klimaat te mobiliseren. Het is werk in uitvoering en het is moeilijk om daar een vast bedrag op te plakken. In de HGIS-nota 2015 heb ik de verwachting opgenomen dat dit 100 miljoen kan opbrengen. Ik blijf de Kamer informeren over de inzet en ik houd me zeer aanbevolen voor suggesties van de Kamer in dezen. 

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik vraag mij af hoe de minister de bijdrage van bedrijven aan het tegengaan van klimaatveranderingen gaat berekenen. Hoe kapitaliseer je dat? Hoe bereken je de waarde ervan? 

Minister Ploumen:

Dat is juist het werk in uitvoering, want dat is precies de vraag die voorligt. Wat reken je wel mee en wat niet en hoe zorg je voor een integere rekenmethode? Ik zeg mevrouw De Caluwé nogmaals graag toe om de Kamer in de loop van 2015 per brief te informeren als wij daarin een aantal stappen hebben kunnen zetten. 

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik heb nog een aanvullende vraag. Hoe zit het met de inzet van het bedrijfsleven voor het tegengaan van klimaatverandering? Krijgt dit soort projecten voorrang op andere projecten? Hoe moet ik mij dat voorstellen? Wij hebben aangegeven dat wij geen aanvullende regels willen stellen aan de OESO-richtlijnen voor bijvoorbeeld het DGGF. 

Minister Ploumen:

Dat klopt, want we zijn allemaal tegen stapeling van allerlei criteria en regels. Tegelijkertijd zoeken we naar manieren om samen met de private sector meer klimaatfinanciering te mobiliseren. Ik heb mevrouw De Caluwé echter goed gehoord en weet ook dat zij er geen voorstander van is om allerlei nieuwe regels in het leven te roepen. Wel moet je goed gedrag van bedrijven belonen. Als we het dus meer in de incentive-sfeer kunnen plaatsen, zal mevrouw De Caluwé zich er meer senang bij voelt. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Er was inderdaad een motie van mijn hand over de bijdrage van private zijde. Het streven was om te bezien of wij 50% van de klimaatgelden privaat zouden kunnen financieren. Ik besef terdege dat dit geen gemakkelijke opgave is. Tegelijkertijd is het wel heel belangrijk, want die klimaatgelden lopen steeds maar op. Als er geen privaat geld tegenover staat, blijft er minder ODA-geld over voor andere doeleinden. Zou de minister een tipje van de sluier kunnen oplichten? Zij zegt dat zij naar 100 miljoen streeft, maar hoe realistisch is dat, los van de creatieve voorstellen die de minister nu noemt? 

Minister Ploumen:

Het is realistisch, want anders zouden wij dat percentage van 50 niet moeten noemen. De heer Sjoerdsma kent mij: het glas is bij mij altijd halfvol. Het zal dus hard werken worden. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Het is glas is halfvol: dat is sowieso goed nieuws. Het glas moet ook halfvol worden, zou ik in dit geval willen zeggen, als wij die private financiering voor elkaar willen krijgen. Zouden wij dan een afspraak kunnen maken over het moment waarop wij een wat gedetailleerdere terugkoppeling krijgen van uw inspanningen? Nogmaals, ik begrijp dat het moeilijk is, maar ik zou willen voorkomen dat wij halverwege 2015 erachter komen dat het niet gaat lukken en dat wij misschien ergens anders geld vandaan moeten halen. Wellicht kunnen wij in februari of maart 2015 een echte update krijgen van waar wij staan. Dat is tweeënhalf jaar na de motie. 

Minister Ploumen:

Dat zeg ik heel graag toe. Laten wij zeggen uiterlijk de tweede helft van maart 2015. 

De heer Smaling (SP):

Kan de minster erop toezien dat de invulling zo concreet mogelijk wordt? Klimaatverandering tegenhouden klinkt heel pretentieus, want de natuur doet ook haar ding. In ontwikkelingslanden is er behoefte aan bijvoorbeeld droogteresistente gewassen. Ook moeten steden worden geholpen met de ruimtelijke ordening, waardoor het water weg kan of juist kan worden opgeslagen in natuurgebieden, wat wij hier ook een beetje aan het doen zijn. Kan zij ervoor zorgen dat dit allemaal zo concreet mogelijk wordt ingevuld, zodat lokale mensen er zo veel mogelijk aan hebben? 

Minister Ploumen:

Dat is nadrukkelijk mijn inzet. Dat is ook de inzet die ik zojuist al verwoordde naar aanleiding van een vraag van mevrouw Mulder. Ook met het klimaatfonds, dus de publieke middelen, willen wij juist dat heel nadrukkelijk doen. 

De heer Smaling (SP):

Wij hebben zojuist gesproken over de inzet in de richting van de Europese Commissie, met de percentages op het gebied van hernieuwbare energie en CO2-doelstellingen. Het gaat erom, dat het complementair is en dat wij niet hetzelfde gaan doen met verschillende potten geld. 

Minister Ploumen:

Dat lijkt mij een verstandige inzet, die ik graag overneem. 

Ik dank de heer Smaling voor de toekomstvisie die hij gisteren schetste. Het is een heel constructieve agenda, die verdacht veel op die van mij lijkt, zouden sommigen zeggen. Ik dacht: ik moet toch ook eens een liedje zingen voor de heer Smaling. Hij had het over vijf liedjes van de Beatles. Dit is toch wel heel erg "come together", zou ik tegen de heer Smaling willen zeggen. Hij zei: ga nu een gelijkwaardige relatie aan en maak ruimte voor het creëren van banen voor jonge mensen. Dat spreekt mij natuurlijk zeer aan. Dat geldt ook voor zijn flexibele inzet op de vraag hoe je relaties met landen vormgeeft. Pers dat niet allemaal in een malletje waar elk land zich vervolgens in moet persen. Ik bedank de heer Smaling daar nadrukkelijk voor. Ik neem aan dat wij daarover nog komen te spreken in komende debatten. 

Dan wil ik graag kort ingaan op de noodhulp. Zoals de Kamer weet, is daar in totaal 570 miljoen voor beschikbaar in de komende jaren, bovenop de middelen die we al hadden. Er was ook nog nooit zo'n groot aantal level three emergencies, wat in normalemensentaal gewoon betekent heel erge rampen. Ik wil twee vragen adresseren. De heer Smaling vroeg aandacht voor organisaties die geen FPA-status hebben, maar wel een langjarige relatie met het ministerie. Hij noemde specifiek Stichting Vluchteling. Ik kan hem melden dat Stichting Vluchteling bezig is met een fusie met het International Rescue Committee, waar ze al jaren mee samenwerken. IRC beschikt over een partnership agreement en Stichting Vluchteling kan daarbij invoegen. Daarmee is het probleem uit de wereld, gelukkig. 

De heer Smaling vroeg ook of het UNHCR-budget naar het oude niveau zou kunnen. Dat ligt dan weer helemaal niet voor de hand. Binnen het noodhulpfonds gaat 30 miljoen euro naar opvang in de regio. Veel van dat geld zal naar UNHCR gaan, gezien het mandaat daarvan. Dat doe ik liever dan een verhoging van de algemene bijdrage, want op deze manier kom ik tegemoet aan wat ik heel graag met het noodhulpfonds wil, namelijk meer investeren in opvang in de regio. 

De heer Sjoerdsma vroeg naar de nadere invulling van het innovatiefonds. Ik heb de Kamer daarover van de week een brief geschreven met een aantal hoofdlijnen. Ik kan mij voorstellen dat de heer Sjoerdsma ongeduldig is om de volgende stappen te zien. Zo vat ik zijn verzoek om een brief dan ook op. Wij hebben de Kamer net een brief gestuurd, dus een nieuwe brief zal niet binnen nu en twee weken klaar zijn. Je moet innovatie immers ook een beetje de tijd geven. Misschien kan ik de heer Sjoerdsma aanbieden dat we zo snel mogelijk een voortgangsrapportage naar de Kamer sturen, als ik hem daarmee ter wille kan zijn. Misschien heb ik hem ook verkeerd begrepen. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik wil de minister en haar medewerkers graag wat werk besparen. Ik had vooral mijn tevredenheid geuit over het feit dat het fonds er kwam. Ik had daarbij de suggestie gedaan dat zich bij mij een aantal interessant uitziende consortia had gemeld. Daar wilde ik de minister graag mee in contact stellen en ik was benieuwd of zij, als daar iets uit zou komen, de Kamer daarover zou willen informeren. Dat was eigenlijk mijn enige opmerking. 

Minister Ploumen:

Dank aan de heer Sjoerdsma. Ik kan mij voorstellen dat we een keer een algemeen overleg hebben waarin ik een mondelinge update geef. Dan bezorgen we ook niemand extra werk, maar doen we wel recht aan de zeer gewaardeerde inzet van de heer Sjoerdsma om bedrijven en overheid aan elkaar te koppelen. 

Ik ga over naar het volgende blokje, te weten internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Over een aantal onderwerpen hebben we het gehad. Een aantal van de leden heeft gesproken over textiel: de heer Voordewind, de heer Leegte, de heer Vos en de heer Sjoerdsma. Ik zal iets vertellen over keurmerken. Ondanks dat mevrouw Thieme er niet is, wil ik toch ook graag haar vragen rondom het Initiatief Duurzame Handel willen adresseren. 

Eerst maar eens textiel. Met de textielsector wordt momenteel een convenant uitgewerkt. Het is, zoals de heer Voordewind zegt, echt tijd om de voornemens om te zetten in concrete actie. Als je rond de tafel gaat zitten, is het altijd ingewikkelder dan je aanvankelijk denkt, hoor ik terug, maar we houden met elkaar zorgvuldig in de gaten dat het resultaten gaat opleveren. We kijken zeker ook naar de goede en bruikbare elementen van het Bangladesh-akkoord voor andere sectoren. Ik zeg echter wel tegen de heer Voordewind: de ene sector is de andere niet. Ik wil heel sectorspecifiek opereren, maar natuurlijk zullen we kijken naar gedaan werk. Als het gedane werk extra inzet vraagt, sta ik daar in beginsel positief tegenover. 

We hebben ook gesproken over de steenkolendialoog. Aanstaande zondag reis ik af naar Colombia met een bedrijvendelegatie, met maatschappelijke organisaties en met twee Kamerleden: de heer Vos en de heer Sjoerdsma. We zullen onder andere spreken met slachtoffers van de mijnactiviteiten. Ik zal me er graag voor inzetten om de dialoog tussen de mijnbouwbedrijven en de slachtoffers op de agenda te zetten, om met name de mijnbouwbedrijven daartoe aan te zetten. De eerste tekenen die ik terugkrijg, wijzen erop dat de mijnbouwbedrijven daar graag toe bereid zijn. Dat is nadrukkelijk mijn inzet in Colombia. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik heb nog een vraag over het vorige punt, namelijk over kleding in Bangladesh. Ik hoorde naar aanleiding van mijn vraag uit het veld dat er voorbeelden zijn van het Amerikaanse type hulp, namelijk dat er gewoon mensen worden ingevlogen die helpen met het opzetten van de verandering die daar nodig is. In wezen leiden ze de mensen daar echter niet echt op, waardoor ze eigenlijk op de lange termijn niet echt duurzaam bezig zijn. Ik hoop dat wij dat op een andere manier doen, want anders weet ik niet hoe zinvol dit is. 

Minister Ploumen:

Natuurlijk moet dat duurzaam zijn. Het is hun land, het is hun industrie en het zijn hun vrouwen en meisjes die in die fabrieken werken. We hebben in de afgelopen periode eigenlijk gewerkt met een combinatie van de typen interventies die mevrouw Mulder noemt. We steunen het opleiden van arbeidsinspecteurs uit Bangladesh, want die moeten het werk gaan doen. Tegelijkertijd was de situatie rondom dat akkoord en de uitvoering ervan natuurlijk heel precair. Er ontbrak gewoon soms expertise om de goede inspecties te kunnen doen, dus er zijn ook teams van experts daarheen gegaan. Onze inzet is om, zelfs als we dat doen, die kennis nadrukkelijk over te dragen. Ik ben het zeer eens met mevrouw Mulder dat het duurzaam moet zijn. Mensen zelf moeten daar in charge zijn. Dat geldt zeer zeker ook voor de Bengaalse overheid, als ik dat er nog bij mag zeggen. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Over maatschappelijk verantwoord ondernemen en de sectorrisicoanalyses hebben we net een brief van de minister ontvangen. Ik zie daarin veel verwijzingen naar bedrijven. De bedrijven moeten die convenanten natuurlijk maken, maar er waren ook klachten van de ngo's. Zij vroegen waarom hun kritieken niet zijn meegenomen. Kan de minister garanderen dat in de opmaat naar die convenanten voor 2016 die ngo's als waakhonden sterk betrokken worden, in een multistakeholderproces, bij het maken van die convenanten? 

Minister Ploumen:

Die sectorrisicoanalyses zijn eigenlijk de eerste stap in het proces. Er zijn maatschappelijke organisaties die betrokken zijn geweest, maar die niet al hun bevindingen of al hun inzichten terugvinden in de rapportage. Dat geldt ook voor bedrijven. Er zijn bedrijven die vinden dat niet helemaal is verwoord wat zij graag zouden willen hebben. Dat is ook een beetje de aard van het proces. De heer Voordewind maakt natuurlijk terecht het punt dat het enorm belangrijk is om maatschappelijke organisaties te betrekken. Dat kan als waakhond, maar ik laat het graag aan de maatschappelijke organisaties zelf over hoe zij hun rol willen invullen. Dat zal ook van sector tot sector verschillen. Dat ze nadrukkelijk betrokken moeten zijn, staat wat mij betreft buiten kijf. 

De convenanten worden overigens in nauwe samenwerking met de Sociaal-Economische Raad uitgevoerd. Daarmee borg je natuurlijk voor een deel al wat dan met een vreselijk woord — vier keer de woordwaarde, zeg ik tegen de heer Smaling — "multistakeholderdialoog" heet. Ik begrijp heel goed dat de heer Voordewind het ook over specifieke organisaties heeft, die bijvoorbeeld op een specifieke sector heel deskundig zijn of daar nadrukkelijk een positie over willen innemen. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister is het met mij eens dat die organisaties betrokken moeten worden. Ik vraag mij af hoe dat concreet wordt. Welke marges en welke mogelijkheden om invloed uit te oefenen heeft de minister? Hoe kan zij die partijen daadwerkelijk aan tafel krijgen? Als die mogelijkheden er niet zijn, zijn er wel allemaal goede bedoelingen, maar komt er uiteindelijk over een halfjaar misschien weer zo'n brief. 

Minister Ploumen:

Ik zou heel graag een heel simpel antwoord willen geven op de vraag van de heer Voordewind, maar dat kan net even niet. Die convenanten zijn namelijk overeenkomsten tussen bedrijven en overheden. Die convenanten zijn sectorspecifiek en soms hangt het ook een beetje af van de landen. De rol van ngo's zal dus ook verschillen. De ene keer zullen de ngo's inderdaad de waakhonden zijn, en de andere keer zijn ze misschien zelfs wel de mediators. Ze kunnen dus verschillende rollen op zich nemen. Ik zeg de heer Voordewind echter nogmaals heel graag toe dat ik zal aansturen op de mogelijkheid van een actieve bijdrage van ngo's. Ik zal daarop ook toezien. Ngo's zullen al dan niet partij zijn in een convenant. Die variant is er immers natuurlijk ook nog. Het moet echter heel duidelijk zijn dat ngo's partners in dit traject zijn. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Het is toch wel heel bijzonder dat het convenant over de steenkolen is overeengekomen. Ik wil de minister daarmee complimenteren. Het is iets wat nog onder PvdA-staatssecretaris Heemskerk in gang is gezet, twee kabinetten terug. Daarna heeft het gedurende een kabinetsperiode stilgelegen, en nu waait er weer een andere politieke wind. Je ziet dat de slachtoffers van mensenrechtenschendingen in Colombia op deze manier weer een stukje dichter worden gebracht bij waar ze recht op hebben. Dat mis ik nog een beetje in dit prachtige convenant, waarover ik dus buitengewoon te spreken ben. Hoe gaan we om met wat heet "remedy" en "compensation" in de "Ruggie principles"? Excuses voor de Engelse woorden. Het gaat er hierbij dus om dat de slachtoffers van die schendingen van mensenrechten eigenlijk ook zouden moeten worden gecompenseerd volgens de internationale afspraken. Daaraan ontbreekt het nog een beetje in het convenant. Dat is ook een heel concreet punt, zeg ik in navolging van mijn collega van de ChristenUnie. 

Minister Ploumen:

Die "genoegdoening voor de slachtoffers" —dat is volgens mij de beste vertaling in het Nederlands — ligt in eerste instantie bij de overheid en het rechtssysteem in Colombia. Daar moet men vrede, verzoening en genoegdoening gestalte geven. Ik wil daaraan echter heel graag een bijdrage leveren en Nederland wil daaraan graag een bijdrage leveren. Dat willen wij op een paar manieren doen. In de eerste plaats kunnen de energiebedrijven en onze delegatie tijdens het bezoek, maar ook daarna, in gesprek gaan met de mijnbouwbedrijven om hen ertoe op te roepen om hun verantwoordelijkheid op dat punt te nemen. Dat gaan we doen, als het aan mij ligt. In de tweede plaats ben ik in gesprek met mijn collega's in de Colombiaanse regering. Wij bekijken of Nederland de ervaringen kan inbrengen die wij hier hebben opgedaan op het gebied van transitional justice, ervaringen die wij hebben kunnen opbouwen in de afgelopen decennia in verschillende contexten. Kunnen wij daaraan samen met de Colombianen werken? Verder sta ik open voor andere suggestie over manieren waarop wij kunnen proberen om mensen om de tafel te krijgen, of voor suggesties over het monitoren van dit soort processen. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik dank de minister voor het uitgebreide antwoord. Toch wil ik nog de concrete vraag stellen wat hierbij de rol is van onze energiebedrijven. Als ik het goed begrijp, is namelijk eigenlijk het geld van die energiebedrijven, dus het geld van de Nederlandse consumenten, daar gebruikt om die paramilitairen te financieren, paramilitairen die daar vakbondsleiders hebben vermoord en de mensenrechten hebben geschonden. Ziet de minister nog een speciale rol weggelegd voor de CEO's van die bedrijven die meereizen met de missie van de minister? 

Minister Ploumen:

Ik zie de volgende rol voor deze energiebedrijven. Zij moeten het initiatief nemen om ook met de mijnbouwbedrijven in gesprek te gaan. Ik hoop van harte dat zij zich die rol ook willen toe-eigenen. Ik wil namelijk voorstellen om, als het gaat om die genoegdoening, inderdaad de hele keten in ogenschouw te nemen. Ik wil voorstellen om te beginnen bij het begin, dus bij waar de mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden. De eerste partij die je daarbij tegenkomt, is de partij van de mijnbouwbedrijven. Het lijkt me dus dat we in ieder geval allereerst eens even met die mijnbouwbedrijven nadrukkelijk in gesprek moeten gaan. Daarbij zie ik dus ook een rol weggelegd voor de CEO's van de Nederlandse energiebedrijven. 

De heer Bosma (PVV):

Er is ook Nederlands ontwikkelingshulpgeld naar organisaties gegaan die genocide hebben gepleegd. FRELIMO in Mozambique, het ANC in Zuid-Afrika, de MPLA in Angola, de ZANU PF van mijnheer Mugabe in Rhodesië. Zij hebben vele tienduizenden mensen vermoord. Dat past helemaal binnen de definitie van genocide. De heer Pronk heeft dat geld destijds overgemaakt aan die landen. Gaat de minister een keer haar excuses daarvoor aanbieden namens de Nederlandse regering? 

Minister Ploumen:

Ik heb de heer Bosma hier gisteren over horen spreken. Ik moet zeggen dat ik de duiding van de gebeurtenissen niet overneem, terwijl ik tegelijkertijd de ogen niet sluit voor wat er in heel veel interne conflicten, burgeroorlogen, is gebeurd. Nederland is een partner in ontwikkeling. Nederland draagt bij aan vrede en verzoening. Het lijkt mij een uitstekend uitgangspunt om niet alleen te proberen om mensen weer een bestaan te laten opbouwen, maar ze ook weer met elkaar in gesprek te laten gaan, hoe vreselijk het soms ook is wat er eerder is gebeurd. 

De heer Bosma (PVV):

Nederland draagt bij aan vrede en verzoening? Nederland heeft gewoon geld gegeven aan de heer Mugabe. Hij heeft in het hele land 25.000, 50.000 of misschien wel 80.000 mensen vermoord met behulp van Noord-Koreaanse troepen. FRELIMO heeft tienduizenden mensen vermoord in Mozambique. Het ANC heeft 20.000 Zoeloes vermoord tijdens de volksoorlog. De MPLA heeft ook genocide gepleegd. Mijnheer Castro is ook nog gefinancierd door de heer Pronk. Is de minister een genocide-ontkenner? Moet ik dat concluderen uit haar antwoord? 

Minister Ploumen:

Nogmaals, ik herken mij niet in de woorden van de heer Bosma. Ik vind die kwalificaties kant noch wal raken. Ik zeg nog een keer dat de rol van Nederland ook nu in een aantal conflicten is dat het probeert om mensen bij elkaar te brengen. We laten mensen met elkaar een nieuw bestaan opbouwen. Ik noem het voorbeeld van Rwanda, waar we straks over komen te spreken. Daar is het voor de mensen heel ingewikkeld om, na alles wat er gebeurd is, weer samen verder te moeten. Dat is uiteindelijk wel wat er moet gebeuren. De feiten spreken voor zich en we blijven landen heel graag steunen in hun weg naar vrede. 

Dat doen we ook in de Colombiaanse regio Cesar waar militia's, guerilla's, een rol hebben gespeeld en waar veel mensen slachtoffer zijn geworden, of zich op zijn minst slachtoffer voelen van de praktijken van de militia's. Ook de mijnbouw die in de regio heeft plaatsgevonden, heeft daar geen positieve rol in gespeeld. Ik ga heel graag in gesprek met de mijnbouwbedrijven en vind daarbij de CEO's van de Nederlandse energiebedrijven aan mijn zijde. 

De heer Voordewind vroeg naar de stand van zaken van de keurmerkendiscussie. Ik heb daar ongeveer een week geleden een brief over gestuurd. Collega Dijksma zal in december met de supermarkten over de keurmerken spreken en de Kamer een terugkoppeling van het gesprek geven. De heer Voordewind blijft geduldig in het debat, maar ik word een beetje ongeduldiger. Hij kan ervan verzekerd zijn dat collega Dijksma en ik het debat wat meer uptempo zullen voeren. Ik waardeer de inzet van de heer Voordewind om ook zelf een gesprek hierover aan te gaan. Ik neem zijn suggesties graag ter harte. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Een kleine correctie. Het ongeduld zit ook aan mijn kant. Ik ben al jaren met dit onderwerp bezig. Ik zie echter wel stappen vooruit, bijvoorbeeld bij Ahold. Ik zal niet alle merken noemen, maar sommige hebben een voortrekkersrol. We hebben met verschillende organisaties om tafel gezeten. Ik zou de minister de suggestie willen doen om bijvoorbeeld ISEAL als keurmerk van de keurmerken te gaan gebruiken. Is de minister bereid om met de FNLI en de Alliantie Verduurzaming Voedsel te overleggen of ISEAL als ondergrens voor keurmerken gebruikt kan worden? 

Minister Ploumen:

Ik zal in overleg met collega Dijksma hierover spreken. Het is goed om dat ook even af te stemmen met de initiatieven die zij neemt. Ik weet dat een aantal merken zelf ook zien dat het woud aan keurmerken niet altijd helpt. Het zou goed zijn om daar op een andere manier naar te kijken. Of dat een keurmerk der keurmerken is of dat je op een andere manier naar de certificering kijkt, ik sta open voor veel suggesties. Ik ga graag in overleg met collega Dijksma in gesprek. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het is een gecompliceerd onderwerp. Mijn suggestie is niet om te komen één keurmerk, want ik heb begrepen dat dat erg lastig is. ISEAL is een soort ondergrens waar keurmerken aan zouden moeten voldoen. Dat zou in zichzelf al een soort schifting aanbrengen onder de keurmerken die bijvoorbeeld niet aan de onafhankelijke auditing zouden voldoen. Ik geef die organisatie graag mee aan de minister als onderwerp om met de Alliantie Verduurzaming Voedsel te bespreken, want ik heb van de alliantie gehoord dat zij graag het gesprek over dit onderwerp met de minister willen aangaan. 

Minister Ploumen:

Ik ga graag in op het verzoek van de heer Voordewind. Ik denk zomaar dat er weer een gelegenheid komt waarbij we dat met elkaar kunnen uitwisselen. Dat leidt ertoe dat wij onze boodschappen in een hoger tempo kunnen doen omdat we dan niet in volledige verwarring voor het schap met koffie, thee, suiker en eieren staan. 

Voorzitter. Dit was een mooie inleiding op de antwoorden van de vragen van mevrouw Thieme over het Initiatief Duurzame Handel. Dat gaat namelijk over de volgende punten. Hoe verduurzaam je productiesystemen? Hoe zorg je dat het lot van kleine ondernemers verbeterd wordt en bijvoorbeeld dat er banen worden gecreëerd? Hoe zorg je dat in dat hele proces de productiviteit verhoogd wordt? Mevrouw Thieme was een beetje aarzelend over de doelstellingen. Zij haalde zelf het voorbeeld van de cacao in Ghana aan. Ik ben daar onlangs geweest. Daar wordt samengewerkt met maatschappelijke organisaties, boerencoöperaties, IDH en een groot bedrijf als Cargill. Een van de problemen rondom cacao — dat was laatst ook in het nieuws; ik meen in het FD van deze week — is dat de productiviteit daalt. Daarvoor zijn twee redenen. Ten eerste willen jonge mensen geen cacaoboer meer zijn, want dat is iets wat je opa deed. Dat is als je 17 jaar bent geen aanbeveling. Ten tweede zijn de praktijken van de cacaoproductie niet aangepast aan moderne standaarden. Er is productieverbetering te behalen zonder dat je vervalt in praktijken waarin mevrouw Thieme en ik zich niet zouden kunnen vinden. We zijn heel nadrukkelijk aan het kijken om de cacaoproductie op een duurzame manier te versterken. Dat leidt er ook toe dat er minder oerbossen gekapt hoeven te worden, want je krijgt meer productiviteit van een stukje grond en je hebt niet meer grond nodig, want dat is de gewone weg waarlangs zich dat anders ontrolt. 

De nadruk die mevrouw Thieme legt op duurzaamheidscriteria is een accent dat ik zelf ook leg. Ik vind alleen — op dat punt lopen we een beetje uit elkaar — dat er meer nodig is dan het vooraf vaststellen van duurzaamheidscriteria. Het is meer dan certificeren alleen. Ik denk dat we dat juist uit de evaluatie over IDH, die mevrouw Thieme ook aanhaalde, geleerd hebben. Het is duidelijk dat IDH op de goede weg is, maar dat het op een aantal punten nadrukkelijker moet inzetten. Dat ben ik grote lijnen met mevrouw Thieme eens. Dat heb ik overigens al gemeld in mijn brief aan de Kamer toen ik het evaluatierapport aanbood. 

Ik zou nu willen overgaan tot het volgende kopje: internationale handel. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik dacht: laat ik even wachten tot het einde van het blokje, want misschien gaat de minister nog op mijn vraag in. In eerste termijn heb ik gevraagd of de minister in kan gaan op een aantal punten van het MVO Platform. Dat gaf aan dat het toch vindt dat er te veel concrete doelstellingen nog ontbreken in het mvo-beleid. Een voorbeeld daarvan was de vraag of je steun geeft aan bedrijven die meegaan op handelsmissies terwijl ze misschien niet allemaal even inclusief ondernemen. Wat voor doelstellingen heeft de minister daarvoor? Ze mag daarop nu ingaan of later wat uitgebreider in een brief. Dat zijn ook vragen van de CDA-fractie aan de minister. Hoe geeft zij dit vorm? 

Minister Ploumen:

Het korte antwoord op de specifieke vraag van mevrouw Mulder over de handelsmissies luidt dat de bedrijven die meegaan zich verplichten tot het volgen van de OESO-standaarden. Ik heb hier al eerder gezegd dat deze voorwaarde nadrukkelijk hoort bij alle instrumenten van de overheid. Dat betekent dat wij voorafgaande aan de missie, maar ook tijdens de missie, daaraan nadrukkelijk aandacht besteden. Daarbij is het juist interessant, zeg ik tot de heer Van Ojik, dat er missies zijn met bedrijven en maatschappelijke organisaties. Zo kan dit ook gedurende de missie een onderwerp van gesprek zijn. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Misschien komt er nog een AO dat wat specifieker over dit onderwerp gaat, maar misschien wil de minister ook met het MVO Platform in gesprek om te bekijken waar deze punten nog aanwezig zijn en hoe we dat kunnen oplossen. Misschien willen haar mensen dat doen. Uiteindelijk willen we allemaal zo concreet mogelijk zijn en willen wij ook niet het mkb, dat echt probeert hieraan op een goede manier bij te dragen, van allerlei zaken uitsluiten. 

Minister Ploumen:

Ik zeg graag toe dat we dit specifieke punt zullen opnemen in onze gesprekken met het MVO Platform. Dan komt er vast een AO, zo versta ik mevrouw Mulder, waarin ik daarvan verslag kan doen en waarin wij daarover verder kunnen debatteren. 

Ik kom op het blokje internationale handel. De heer Vos memoreerde dat het economisch zwaartepunt in de wereld verschuift. Dat valt niet te ontkennen. De UNCTAD verwacht dat de opkomende landen in 2030 bijna 60% van de wereldproductie voor hun rekening zullen nemen. Dat moet ook iets betekenen voor de manier waarop wij ons als exportland positioneren, zo begrijp ik de heer Vos. Daarover heb ik al eerder gesproken. Het feit dat wij hulp en handel combineren en zo nadrukkelijk het maatschappelijk verantwoord ondernemen ook tijdens de handelsmissies op de agenda zetten, wordt hier en daar al als een exportproduct op zich gezien. In Afrika horen wij dat heel vaak terug. Om die globalisering in goede banen te leiden hebben wij inderdaad krachtige internationale organisaties nodig. Die kunnen echt nog wel aan kracht winnen bij een betere representatie van die opkomende economieën dan tot nu toe het geval is. Ik zei dat ook aan het begin van mijn betoog. Er moet dus wel plaats worden gemaakt. 

De heer Vos vroeg ook of wij daarin in het landenbeleid nadrukkelijk aandacht kunnen geven. Hebben wij wel strategisch genoeg op een rij hoe wij dat doen? Volgens mij wel. In de nota Wat de wereld verdient hebben wij die prioriteiten opgenomen. Je ziet het ook in de strategische reisagenda, die wij niet alleen afstemmen met collega-ministers, van wie er een aantal met enige regelmatig op missie gaan. Ik noemde minister Schippers en minister Schultz van Haegen. Wij stemmen die ook af met gemeenten en met de topsectoren. We houden niet coûte que coûte vast aan een eerder afgesproken indeling van landen. Als we vinden dat die om strategische redenen moet worden bijgesteld, zullen wij dat graag doen. Ik voorzie dat wij in 2015 een aantal missies zullen organiseren rond de strategische onderwerpen die de heer Vos noemde. Het zijn dus niet alleen missies waarin verschillende sectoren met ons meegaan, maar bijvoorbeeld ook een missie rond sustainable cities — ik meen dat heer Smaling daarover sprak — of rond climate smart agriculture. Dat zou staatssecretaris Dijksma, die overigens ook veel missie onderneemt, kunnen doen. Wij willen op die manier zowel qua onderwerp als qua landenkeuze zo strategisch mogelijk onze agenda vormgeven. Wij doen dat natuurlijk in samenspraak met de topsectoren. 

De heer Van der Staaij had twee specifieke vragen in dit kader. De ene gaat over de al eerder genoemde Economic Partnership Agreements. Die bevatten sterke componenten ter bevordering van de onderlinge handel. We willen niet alleen de handel van die regio's naar de EU bevorderen en andersom, maar juist ook zuid-zuid, om de regionale markten mee te ontwikkelen. De EU en de Afrikaanse landen zijn nu in de laatste fase van de goedkeuring van het akkoord. Wij houden dat in de gaten. Wij hebben een rol als honest broker kunnen spelen en wij zijn er zeer alert op of dat in die laatste fase wel goed gaat. We worden ook regelmatig bijgepraat, zowel door de EU als door de betreffende Afrikaanse regio's. 

Ik meen dat ik de heer Van der Staaij tegemoet kom als ik zeg dat ik heel graag vanuit mijn eigen portefeuille actief betrokken wil blijven bij ontwikkelingsgerelateerde projecten die de implementatie van die EPA's versoepelen of vergemakkelijken. Gisteren had ik nog een ontmoeting met de minister van handel van Liberia, die daarvoor ook aandacht vroeg. Misschien is de heer Van der Staaij hem ook tegen het lijf gelopen, want dat is precies de vraag die hij hier neerlegt. Dan kan het gaan om technische assistentie van onze douane of het opzetten van logistieke programma's via Nederlandse kennisinstellingen, aanbodgestuurd. Ik ben daar zeer alert op. 

De heer Smaling (SP):

De woorden van de minister waren gericht tot de heer Van der Staaij, maar ik sprong op. De minister praat heel enthousiast over die Economic Partnership Agreements. Zij zegt dat deze de zuid-zuid-samenwerking stimuleren, maar is dat wel zo? Er zijn landen in West-Afrika die vallen onder de minst ontwikkelde landen en andere net niet, waardoor zij wel of niet in zo'n EPA terechtkomen. In mijn ervaring heeft het alleen maar voor humeurigheid gezorgd, bijvoorbeeld bij Ghana en Ivoorkust. Wat de minister zegt is in mijn optiek tegengesteld aan de realiteit. 

Minister Ploumen:

Het heeft zeer zeker voor humeurigheid gezorgd. Daar heeft de heer Smaling absoluut gelijk in. Als onderhandelingen tien jaar lang voortslepen, dan zou zelfs ik daar chagrijnig van worden. Daarom zeiden wij ook dat we moesten bekijken of we dat proces vlot konden trekken. Het is niet zo dat welk handelsverdrag dan ook onconditioneel altijd maar goede dingen voor alle mensen brengt. Integendeel. Ik geloof dat we dat nu wel vaak genoeg hebben gewisseld. Maar ik zie wel heel veel mogelijkheden in die handelsverdragen, als zij op een goede manier zijn vormgegeven. Dat vinden wij van de EPA's die nu voorliggen. Daarin zijn beschermingsmaatregelen opgenomen voor gevoelige industrieën. We besteden ook aandacht aan eventueel nadelige gevolgen van handelsliberalisering. Onconditioneel komt er niets voor elkaar, maar als je de verdragen op een goede manier in elkaar zet, hebben zij wel degelijk effecten, ook op de leefomstandigheden van mensen in slums, zoals de heer Smaling gisteren vroeg. 

Ik refereer even kort aan het voorbeeld van Costa Rica. Twintig jaar geleden was daar nog een monocultuur van bananen, terwijl de export van IT-producten en medische apparaten nu tot de kerncompetenties behoort. Het welvaartspeil van Costa Rica is aanzienlijk omhooggegaan. Ik heb hierover al eerder met de heer Smaling gesproken. Ik weet dat hij niet altijd mijn positieve appreciatie hiervan deelt, maar ik vind dat er in de voorliggende EPA's voldoende beschermings- en overgangsconstructies zijn. Zoals ik al zei, willen we de landen met raad en daad terzijde staan bij de implementatie. Dat heeft dan positieve effecten. 

De heer Smaling (SP):

Ja, maar we praten toch een beetje langs elkaar heen. Die Midden-Amerikaanse landen baalden juist van de Lomé- en Cotonou-verdragen, dus geen wonder dat Costa Rica daar nu baat bij heeft. Dat blok West-Afrikaanse landen heeft juist behoefte aan het opbouwen van eigen productiecapaciteit en daarna kan die vrijhandel misschien best plaatsvinden. We hebben het daar vaker over gehad. In de Eerste Kamer heb ik daar ook eens een motie over ingediend, en die is aangenomen. De minister was toen heel enthousiast. Maar nu hoor ik toch iemand van wie ik denk: is dat een linksgeoriënteerde minister? We zijn terug bij onze allereerste discussie hierover. Ik zie geen schot in het denken van de minister. Of ligt dat aan mij? 

Minister Ploumen:

Ik zou het niet durven om de schuld geheel op de schouders van de heer Smaling te leggen, maar eerlijk gezegd kan ik zijn redenering ook niet helemaal volgen. Wij spreken hier inderdaad al twee jaar over. Volgens mij zijn wij het eens over de uitgangspunten. Nederland heeft zich er niet alleen voor ingespannen om die EPA's te sluiten, maar juist ook om dat op een goede manier te doen. Als de EU naar onze mening iets te veel prijs stelde op haar eigen positie, hebben wij er ook steeds op aangedrongen om soepeler te zijn en om meer bescherming en langere overgangstermijnen te bieden. Wat dat betreft zijn de heer Smaling en ik volgens mij even links; we willen gewoon dat dat soort verdragen niet alleen de markten opent, maar ook zorgt voor inclusieve groei en die landen de gelegenheid geeft om een groeipad uit te stippelen dat hun past. Ik heb hierover gesproken toen ik bijvoorbeeld in Ghana en Nigeria was, maar ook in Kenia. Ik weet wel dat ministers nooit je enige referentiekader moeten zijn, maar ik hoorde daar ook van maatschappelijke organisaties en het mkb dat men nu uit de voeten kan met deze verdragen. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Het zou best kunnen zijn dat verstandig links en gezond rechts elkaar juist kunnen vinden in een goede implementatie van die EPA's. Ik hoorde in ieder geval met vreugde dat de minister die landen met raad en daad terzijde wil staan op de weg daarnaartoe. Dat klinkt mij als muziek in de oren. Herkent de minister de signalen daarover uit de praktijk? Je kunt ze immers wel afgesloten hebben en in Europa liggen er allerlei fondsen klaar om die implementatie voor elkaar te krijgen, maar gaat dat wel vanzelf goed? Is daar geen stimulerende en ondersteunende rol bij nodig? 

Minister Ploumen:

Ja, ik herken die signalen zeker. Het is namelijk niet altijd even simpel. Vandaar dat wij heel graag die technische assistentie bieden. Ik hoorde de heer Van der Staaij een oproep aan mij doen waaraan ik graag gehoor geef, namelijk om in mijn gesprekken met de landen in die regio's extra alert te zijn op die signalen, deze over te brengen naar Brussel en te bekijken of ik daar met mijn collega's in de OS- en Handelsraad wellicht een extra impuls aan moet geven. Ik zeg de heer Van der Staaij heel graag toe dat ik dat zal doen. Wat was het ook weer? "Verstandig links ...?" 

De heer Van der Staaij (SGP):

Verstandig links en gezond rechts. 

Minister Ploumen:

Dat is een kwalificatie waarbij ik me heel erg thuis voel. Als de heer Van der Staaij zich thuis voelt bij gezond rechts hebben wij elkaar wederom gevonden. En dat terwijl twee geloven vroeger toch zelden op één kussen mochten slapen. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik dacht dat de heer Van der Staaij meer gecharmeerd zou zijn van verstandig rechts en gezond links. Dit valt me eigenlijk wel weer van hem mee. 

Ik ga nog even verder over die EPA's. We hadden het er net bij de belastingen ook over: we moeten elkaar niet met onderzoeken om de oren gaan slaan. Maar de onderzoeken die ik ken, zeggen over de EPA's dat de kans heel groot is dat handelsstromen zich daardoor gaan verleggen van binnen regio's, welke dan ook, naar Europa. Eerlijk gezegd klinkt dat ook vrij logisch. Als je een verdrag sluit dat handel tussen een bepaalde regio en de EU makkelijker maakt, wordt er niet alleen handel gecreëerd maar worden handelsstromen ook verlegd. Dat zou een niet-beoogd, contraproductief effect van de EPA's kunnen zijn. De minister is dat kennelijk met mij eens. Zou de minister daar vanuit haar rol van honest broker nog een kritisch naar willen kijken? Dat hoeft niet per se nu; dat kan ook in de komende tijd. En als dat het geval is, kan zij dan bekijken of daar iets aan is te doen? 

Minister Ploumen:

Ik zeg dat heel graag toe. Dat zou inderdaad collateral damage zijn, terwijl ik me juist inzet om de regionale markten daar verder te versterken. Dat zou dan contraproductief zijn. Ik kan me voorstellen dat we in de loop van 2015 nog wel een algemeen overleg over dit onderwerp zullen hebben op verzoek van uw Kamer. Wellicht zal dat wat breder zijn. Tijdens dat debat zal ik er graag wat meer over zeggen. Ik hoop dat de heer Van Ojik daarmee kan leven. 

Ik voeg er nog één zin aan toe om hem nog iets meer comfort te geven. Het risico is namelijk misschien wat kleiner dan hij vreest, omdat de exportproducten van Afrika en Europa op dit moment nogal van elkaar verschillen. De Afrikaanse landen handelen, ook onderling, veelal in grondstoffen. Wij willen wel graag dat ze er waarde aan toevoegen. Laat daarover geen misverstand bestaan. De EU exporteert vaak hoogwaardige eindproducten. De verlegging van de handelsstromen zou vanuit dat perspectief dus nog weleens beperkt kunnen zijn, omdat het verschillende handelsstromen zijn. De heer Van Ojik kan hiertegen inbrengen dat ik wil dat ontwikkelingslanden er waarde aan toevoegen, waardoor de zaken toch een keer met elkaar in aanvaring zullen komen. Daarom zeg ik hem nogmaals graag toe dat ik dat in de gaten zal houden. Dat klinkt misschien te huiselijk, maar hij begrijpt wat ik bedoel. 

Dan kom ik op de vragen van de heer Leegte. We hadden het over export en dan hebben we het nu even kort over exportfinanciering. De heer Leegte en ik hebben daar al eerder over gesproken. Ik heb hem graag een brief over de financiering van internationale bedrijfsactiviteiten toegezegd en deze week ook toegezonden. Ik heb daarin geschreven dat Nederland met de EKV (exportkredietverzekering) internationaal goed scoort, maar dat er wel nog uitdagingen zijn. We moeten niet doen alsof het allemaal al op orde is. In aanvulling op die brief zeg ik de heer Leegte heel graag toe dat ik niet alleen de ontwikkelingen van exportfinanciering op het internationale speelveld zal blijven monitoren, maar dat ik ook zal onderzoeken of faciliteiten als een directe exportfinanciering, een flexibele vorm van investeringsfinanciering en andere mogelijke vormen van toegevoegde waarde zijn en financieel haalbaar zijn voor de overheid. Het door de heer Leegte genoemde "lead arranger"-concept zou hier ook bij kunnen passen. Ik zeg graag toe dat ik daar in de loop van 2015, zeer zeker in de eerste helft van 2015, een brief over zal sturen. 

Verschillende Kamerleden hebben gevraagd hoe het staat met het Dutch Good Growth Fund (DGGF). Het gaat heel erg goed. Concreet hebben meer dan 100 bedrijven bij de RVO belangstelling getoond om van het DGGF gebruik te maken. Meer dan 100 intermediaire fondsen zijn met voorstellen gekomen om de kredietverlening aan het mkb in lage- en middeninkomenslanden te stimuleren. We zijn nu in de afrondende fase van een aantal van die projecten. Er is natuurlijk wel wat doorlooptijd. We willen dat op een ordentelijke manier doen. Ik verwacht dat de eerste contracten op korte termijn zullen worden getekend. Daarmee is ook de suggestie van mevrouw De Caluwé voor een quick start in dank aanvaard, maar het is gelukkig niet nodig. We koersen recht op ons doel af. 

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik heb hier toch een vraag over. Hebben we het dan over spoor 1 of over spoor 2? Ik neem aan dat de contracten binnen spoor 1 vallen. Kennelijk zit er een bottleneck in de contracten met de fondsen voor spoor 2. Er zijn nog allerlei gesprekken over gaande. Wanneer verwacht de minister dat we een go hebben om echt aan de slag te gaan? 

Minister Ploumen:

Ik verwacht voor zowel spoor 1 als voor spoor 2 binnenkort, in de komende weken, een aantal go's. 

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Dank. 

Minister Ploumen:

Dan zijn er nog twee vragen in dit blokje. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mevrouw De Caluwé had gevraagd om een … Hoe noemde u dat? 

Minister Ploumen:

Een quick start. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Misschien komt de minister daar nog op. Ik ben ook benieuwd hoe het met spoor 3 staat. Dat gaat over de grotere bedrijven en de exportkredietgaranties. Als daar weinig aanspraak op wordt gemaakt, geeft dat ons misschien weer mogelijkheden voor moties en dekkingen. 

Minister Ploumen:

Spoor 3 is niet voor grote bedrijven. Het fonds is voor het midden- en kleinbedrijf. Onder heel strikte voorwaarden is er eventueel, heel gelimiteerd, wat ruimte voor grotere bedrijven. Dat is echt de uitzondering die de regel bevestigt. Ook voor dat spoor lijkt het mij wat prematuur om te zeggen dat er middelen zullen overschieten. We gaan ervan uit dat we van het bedrag dat voor het fonds gereserveerd is op de begroting voor 2014 financieringen kunnen verstrekken. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Het gaat heel erg goed met dat fonds. Dat is natuurlijk bijzonder goed om te horen, want het is een belangrijk fonds. Tegelijkertijd vraag ik de minister of het inderdaad klopt dat er op dit moment nul euro van dat fonds is uitgegeven. 

Minister Ploumen:

Ja, dat klopt en dat is maar goed ook. Laten we even de feiten op een rij zetten. Ik weet dat de heer Sjoerdsma niet per se een fan van dat fonds is, hoewel ik hem zojuist toch fors heb zien opschuiven. Het fonds is per 1 juli van start gegaan. Vanaf dat moment konden er aanvragen worden ingediend. Ik hoor de heer Sjoerdsma denken: we zijn nu toch al in de tweede helft van november? Maar het zijn natuurlijk wel aanvragen die op een goede en ordentelijke manier beoordeeld moeten worden. Haastige spoed daarbij is zelden goed. Een aantal aanvragen is nu echt in de afrondende fase. Je kunt uit het feit dat er nul euro is uitgezet echter niet de conclusie trekken dat we niet op koers liggen. Daar heb je boekjes over met bijvoorbeeld als titel How to Lie with Statistics. Daarin leer je allerlei verbanden te leggen die er niet zijn. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Die boekjes kent de minister dan beter dan ik, vrees ik. Ik had daar nog niet van gehoord. 

Ik heb echter toch nog een vraag. We hebben nog een maand, een hele maand, om 100 miljoen euro uit te geven. De minister heeft er immers zelf, in het kader van ordentelijkheid, nauwkeurigheid en zorgvuldigheid, voor gekozen om 50 miljoen uit de toekomst naar voren te halen en dit jaar al uit te geven. Dat gaat niet lukken, zo constateer ik. Dat gaat gewoon niet lukken als de minister dat ordentelijk wil doen. Er blijft dus geld over dit jaar. Hoeveel verwacht de minister dat er overblijft? Ik vraag haar om daar klip-en-klaar over te zijn, zodat de Kamer inzicht heeft in de mogelijkheden om nog te amenderen. 

Minister Ploumen:

Ik ga ervan uit — daar heb ik ook alle aanwijzingen voor — dat er 100 miljoen aangewend kan worden. Het lastige is dat ik nu natuurlijk geen lijstje met voorbeelden kan geven, omdat heel veel besprekingen echt in de afrondende fase zijn. Ik begrijp echter ook wel de onrust van de heer Sjoerdsma. Zou ik mogen bekijken of ik daar in de tweede termijn iets meer over kan zeggen? Ik weet dat de heer Sjoerdsma mij graag op mijn woord gelooft, maar ik snap ook goed dat hij in dezen net iets meer comfort zou willen. 

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister daar in de tweede termijn op terugkomt. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Mag ik dat voorstel een klein beetje amenderen, voorzitter? Als wij de voorbeelden niet krijgen, zouden wij dan op zijn minst de bedragen op papier kunnen krijgen om te weten wat de minister verwacht? Dan kunnen wij, afhankelijk van het antwoord, in de tweede termijn onze moties daar al dam moet op richten. 

Minister Ploumen:

Dat lijkt mij heel goed. Daarmee geef ik overigens geen enkele indicatie voor mijn waardering van eventuele moties, mocht er geld over zijn. Dat zeg ik wellicht ten overvloede. 

De heer Leegte vroeg of ik mij reken tot de aanhangers van de luddieten. Ik vind het juist erg belangrijk, ook in deze tijd, om ontwikkelingslanden te betrekken bij hetgeen vroeger mechanisatie heette en hetgeen nu robotisering heet. Zo mogen wij het wel vertalen, denk ik. Wij moeten daarover realistisch zijn, maar tegelijkertijd is het interessant om te zien dat er in sommige landen voor sommige technologieën hink-stap-sprongen worden gemaakt. De mobiele telefoon is een voor de hand liggend voorbeeld, maar dat werkt altijd goed. In Afrika zijn er heel weinig vaste telefoonlijnen, maar de dichtheid van het mobiele netwerk, met alle voordelen van dien voor de toegang tot financiële services, is heel groot. Men heeft de stap van de vaste telefoonlijn overgeslagen. Wellicht is dit op een aantal andere terreinen ook mogelijk. Ik houd dat scherp in de gaten. 

De heer Leegte (VVD):

Heel goed. Ik ben gerustgesteld dat de minister niet tot de luddieten behoort, wat mij niet verbaast. Mijn vraag betreft de criteria die gelden voor ontwikkeling en dus voor het aan het werk helpen van mensen. Als een fabriek gaat mechaniseren, zoals de kledingfabriek waar wij geweest zijn, komen er hogere lonen en een betere productie, maar ja, de mensen die er werken moeten dan iets anders verzinnen. Dat zou kunnen strijden met de ontwikkeldoelstelling. 

Minister Ploumen:

Die ontwikkelingsdoelstelling staat voorop. Dan hebben we het over het creëren van duurzame banen, maar bijvoorbeeld ook over het overdragen van kennis. Die spanning zal zeker kunnen bestaan, maar het is wel lastig om daar nu in zijn algemeenheid met grote woorden iets over te zeggen. Misschien kan ik hem gemakkelijk geruststellen, maar dat zal soms aan de orde zijn. Er wordt natuurlijk heel scherp gekeken hoe we de ontwikkelingsrelevantie kunnen maximaliseren. 

De heer Leegte (VVD):

Als ik dat vertaal als "nee natuurlijk, mechanisatie helpt om betere werkomstandigheden te creëren en daarmee ontwikkeling op gang te brengen", past dat binnen de doelstelling van de ontwikkelingsrelevantie. 

Minister Ploumen:

Volgens mij is daar geen enkele robot tussen te krijgen. 

Ik ga verder met ondernemerschap. Het zal niemand verbazen dat de heer Leegte daarover heeft gesproken. Ook de heer Van Laar heeft een specifiek punt aan de orde gesteld. Hij vroeg: hoe kunnen we maximaal bijdragen aan het creëren van werk voor jongeren in ontwikkelingslanden, omdat de werkloosheid onder hen vaak heel hoog is? In rapporten van de ILO staat zelfs dat de werkloosheid onder jongeren daar drie keer zo hoog is als bij volwassenen. De komende jaren ligt er op dat gebied natuurlijk een enorme opgave voor ontwikkelingslanden. 

Er zijn binnen de verschillende speerpunten programma's die gericht zijn op jongeren als specifieke doelgroep. Ook in verschillende programma's en fondsen is ondernemerschap van jongeren een concreet aandachtspunt. Ik noem bijvoorbeeld onderdeel 2 van het net besproken Dutch Good Growth Fund. Ik streef ernaar dat een substantieel deel van het totale aantal bereikte ondernemers uit jonge ondernemers bestaat, en doe dat onder andere door te investeren in startende ondernemingen. Het zijn natuurlijk niet alleen jongeren, maar zeker ook jongeren. Het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) is onlangs gestart met een pilot in Ethiopië om te kijken hoe jonge ondernemers beter kunnen worden bereikt. We hebben daar dus op verschillende manieren aandacht voor. 

Er zijn een paar vragen over maatschappelijke organisaties gesteld. Dat is mijn volgende blok. 

De voorzitter:

De heer Van Ojik heeft nog een vraag over het vorige blokje. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ja, maar het slaat ook eigenlijk nog wel een beetje terug op de inleiding van de minister. Ik heb gisteren geciteerd uit het rapport van de commissie-Docters van Leeuwen. Daarin wordt een aantal conclusies getrokken over de relatie tussen handel en hulp, over het al dan niet goed samengaan van die twee en over de illusie, zoals de commissie het noemt, dat die twee altijd harmonisch naast elkaar kunnen bestaan. Ik denk dat dit een goed moment is, nu de minister uitgebreid over het bedrijfsleveninstrumentarium en dergelijke heeft gesproken, om haar te vragen daar toch nog eens op in te gaan. De uitspraken van de commissie-Docters van Leeuwen over de vooronderstelling dat hulp en handel convergent zijn en dat handelsbelangen van Nederland gemakkelijk kunnen samengaan met die van andere landen, zijn niet mals. Die commissie zegt dat er heel vaak een tegenstelling is. Die moet je expliciet maken, die moet je benoemen, en dan kun je daar een strategie op zetten. Ik zeg het nu even in mijn eigen woorden. Ik wil heel graag dat de minister op die conclusie ingaat. 

Minister Ploumen:

Het is niet zo dat het samengaan van handel en hulp geen enkel dilemma kent. Ik probeer even een voor de hand liggend voorbeeld te bedenken. Als we samenwerken met een bepaalde sector in China, dan kan dat heel goed uitpakken voor de Nederlandse handelsagenda, maar dat kan ook niet het geval zijn. Als we samenwerken met een bedrijf in Rwanda en daarin investeren, kan dat heel goed zijn voor Nederland handelsland, maar misschien helpen we Rwanda dan wel om op het wereldtoneel een positie in te nemen die wij ook graag zouden hebben. Dus dat is allemaal nog wel een beetje toekomstmuziek. 

Maar ook als het gaat om internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn er soms natuurlijk spanningen. Ik noem ook maar even een echt voorbeeld. In de steenkolendialoog hebben we bijvoorbeeld gesproken over transparantie. In het bewuste convenant staat ook dat de energiebedrijven bekendmaken als groep bij welke mijnen ze hun steenkolen inkopen. Je zou kunnen zeggen dat het misschien veel beter was geweest als elk energiebedrijf dat voor zich had gedaan en niet alle bedrijven gezamenlijk als groep. Maar dat kan niet, omdat je dan in de knoei komt met mededingingsregels. Dat laatste is bijvoorbeeld een issue dat we wel vaker zullen gaan tegenkomen. Daarbij deel ik wel de conclusie van Docters van Leeuwen en de aanbeveling van de heer Van Ojik om dat bij gelegenheid explicieter te benoemen en om ook explicieter aan te geven hoe we daarmee omgaan. 

De heer Docters van Leeuwen heeft natuurlijk ook bekeken hoe je organisatorisch invulling geeft aan die agenda binnen een ministerie. Ik ben daar de afgelopen twee jaar wel redelijk positief over, omdat we daarin natuurlijk niet alleen proberen om maximaal goed samen te werken maar natuurlijk ook om de checks-and-balances in stand houden. Nogmaals, die spanningen en dilemma's zijn er natuurlijk zeker wel. 

De voorzitter:

De heer Van Ojik, kort. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Die spanningen zijn er zeker wel. Docters van Leeuwen en zijn commissie schrijven in hun rapport dat het toch een beetje een illusie is — ik ga het niet allemaal herhalen — en doen een heel deftig geformuleerde aanbeveling, die erop neerkomt dat je niet naïef moet zijn maar veel activistischer op dat punt, omdat je anders de tegenstellingen miskent. Ze vragen dus eigenlijk aan deze minister, die gaat over die samenhang tussen hulp en handel, om niet naïef te zijn, zich niet op illusies te baseren en veel explicieter in de strategie rekening te houden met die potentiele belangentegenstelling. Een zeer aan te bevelen bladzijde is … Ik heb mijn bril niet bij me, dus dat kan ik even niet lezen. 

Minister Ploumen:

Ik had ook nooit gedacht dat de dag zou komen dat de heer Docters van Leeuwen mij niet activistisch genoeg zou vinden. Het kan verkeren! Maar het staat er, hoor ik de heer Van Ojik zeggen. Nee, daar moeten we zeker niet naïef over zijn. Zelf vind ik ook dat we dat niet zijn. Het gaat ook niet per se om de persoon van de minister. Het gaat er natuurlijk om hoe we met elkaar die portefeuille beheren en of we hier scherp genoeg op zijn. Naar mijn inzicht zijn we dat zeker. Ik kan me voorstellen dat ik de komende periode in de debatten waar zich dit voordoet dat misschien nog eens even wat explicieter zal markeren, om de heer Van Ojik ook te laten weten dat dit niet alleen iets is wat ik nu zeg maar wat werkelijk onderdeel van het denken en het doen van alledag is. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Een heel concreet punt, waarover ik in mijn eerste termijn ook een vraag aan de minister heb gesteld. Misschien wilde zij daar later op terugkomen, maar het past ook wel in dit blokje, vind ik. Hoe is nu de afstemming op de internationaliseringsambities vanuit de topsectoren met de handelsagenda en de reisagenda van de minister? Heel veel mkb-bedrijven bij ons zijn actief in de offshore-industrie. Dat zijn hoogtechnologische bedrijven. Hoe halen we daar zo veel mogelijk rendement uit met elkaar? 

Minister Ploumen:

Er wordt regelmatig overlegd over die strategische reisagenda. Dat doen wij in de Dutch Trade and Investment Board. Waarom die een Engelse naam heeft, weet ik ook niet, maar dat was al zo bij mijn aantreden. Daar spreken we over de prioriteiten van de topsectoren. Die sturen eigenlijk de strategische agenda. 

Vertegenwoordigers van de offshore-industrie die mevrouw Mulder met name noemt, zijn met mij mee geweest op handelsmissie naar Tanzania om daar te spreken over de mogelijkheden die dat land biedt. Ze zijn mee geweest naar Mozambique en Angola om dezelfde reden. Dus we spreken met die topsectoren bij het vaststellen van de landen van bestemming ook heel nadrukkelijk over de vraag of we daarmee recht doen aan de potentie van de topsectoren of van een bepaalde branche. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik vraag er expliciet naar, omdat we gisteren in het debat met minister Kamp ook over de topsectoren hebben gesproken. Het mkb voelt zich niet altijd even herkend in de topsectoren. Het wordt wel steeds beter, maar het blijft iets waar we veel aandacht voor moeten hebben. Ik vraag deze minister om altijd even met een extra oog naar de belangen van het mkb te kijken, zodat het niet alleen maar de Dutch Trade Board is. 

Minister Ploumen:

Dat zeg ik heel graag toe, want mevrouw Mulder heeft helemaal gelijk. Overigens zien we juist in het voorbeeld van Tanzania zo'n dilemma of die spanning tussen hulp en handel, zo zeg ik aan het adres van de heer Van Ojik. In Tanzania zijn olie- en gasvondsten gedaan. Nederlandse bedrijven hebben veel expertise die zij daar zeer goed zouden kunnen gebruiken, natuurlijk in competitie met bedrijven uit andere landen. Ik ben dan ook graag bereid om met een missie naar Tanzania te gaan, maar tegelijkertijd ben ik me er natuurlijk zeer van bewust dat met gas- en oliewinning een aantal issues kan ontstaan voor de lokale bevolking. Die heeft niet altijd inspraak en die wordt niet altijd gekend in de besluiten. De opbrengsten en de verdeling daarvan zijn niet altijd transparant. Dan kun je twee dingen doen. Je kunt helemaal niets doen door al die enorme problemen, spanningen en dilemma's, maar als je weet dat dit allemaal aan de orde kan zijn, kun je bezien wat je in het kader van zo'n missie of via hulpprogramma's kunt doen om die spanning te adresseren. Dat doen wij dan ook. Wij hebben mensen uitgenodigd om deel te nemen aan onze gasacademie. Ik heb gesprekken met ministers gehad over transparantie en we leveren technische assistentie. Dat is de manier om met die dilemma's om te gaan. 

De voorzitter:

Mevrouw Mulder heeft nog een vraag voor u in dit blokje. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

In de pilot met de diplomatieke posten, die op 1 januari begint gaan bedrijven ook betalen voor overheidsdiensten. Kan de minister daar nog iets meer over zeggen? Ik weet niet of het in dit blokje moest of in een ander, maar ik vond het hierin wel passen. 

Minister Ploumen:

Ik kan daar zeker wat over zeggen. Ik heb onlangs in een brief beschreven hoe wij dat vorm willen geven. Het is een pilot die op 1 januari begint en twee jaar loopt. Ik zeg mevrouw Mulder graag toe dat ik na een jaar een schriftelijke evaluatie naar de Kamer zal sturen, zodat we de vinger aan de pols kunnen houden. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dat is een hartstikke mooie toezegging. Het lijkt me inderdaad goed om te kijken of we samen oplopen met andere landen. Als zij daardoor meer handel kunnen drijven dan wij, moeten wij dat goed en scherp in de gaten houden. Ik dank de minister voor deze toezegging. 

Minister Ploumen:

Ik ga verder met de maatschappelijke organisaties en ik kom weer uit bij mevrouw Mulder. Zij vroeg of ik bereid was om voor 1 mei 2015 de gevolgen van het beleid voor het maatschappelijk middenveld van Nederland en voor partnerorganisaties in het zuiden te evalueren. Daarbij spelen een paar kwesties een rol, waardoor ik die vraag niet met ja kan beantwoorden. De eerste is een vergissinkje. De nieuwe strategische partnerschappen gaan per 1 januari 2016 in, dus het is nog wat vroeg om dit te doen. Maar bovenal krijgt een eventuele negatieve impact pas veel later zijn beslag. Ik zou in plaats van een evaluatie van de impact veel meer het gesprek met organisaties willen voeren over de wijze waarop zij andere financieringsbronnen kunnen aanboren dan alleen maar die van de overheid. Met mevrouw Mulder deel ik dat een bredere financieringsbron goed is. We zijn dus nog niet begonnen met het nieuwe kader samenspraak en tegenspraak en het is dus wat vroeg om de impact te meten. 

De heer Voordewind merkte op dat met het budget strategische partnerschappen 9 miljoen is gereserveerd en vroeg of daar een specifiekere concretere bestemming aan kon worden gegeven. Ik wil een deel van die 9 miljoen inzetten voor onderzoek naar de effectiviteit van de verschillende manieren van beïnvloeding. Dat is ook impactevaluatie, maar net een andere dan die waarop mevrouw Mulder duidde. Ik wil graag aan organisaties kennis daarover ter beschikking stellen. Ik wil vanuit de overheid het initiatief nemen en voor de financiering zorgdragen. Mijn voorstel zou zijn om het resterende deel in te zetten voor het innovatiefonds, in het kader van de strategische partnerschappen. Er is nu al heel grote belangstelling voor dat fonds, met zeer veelbelovende ideeën. Ik acht een voorgenomen verhoging reëel en haalbaar. In het voorjaar van 2015 schrijf ik een brief over de nadere invulling van het accountability- en innovatiefonds. Ik zou de heer Voordewind willen vragen of ik de financiering daarbij zou kunnen betrekken. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik kom even terug op het eerste deel van dit blokje. De minister geeft aan dat 1 mei volgend jaar nog wat te vroeg is, omdat wij per 1 januari 2016 die strategische partnerschappen echt gaan vormgeven. Ik kan mij voorstellen dat zij er al iets meer zicht op heeft in het laatste kwartaal van volgend jaar. Wij zouden namelijk ook graag willen voorkomen dat er mensen tussen wal en schip gaan vallen in de landen daar. Ik noem ook de kennis en kunde hier vanuit onze organisaties. Misschien kan de minister in het laatste kwartaal beter bekijken wat de impact is op die zuidelijke organisaties, op de partners met wie wij samenwerken. Zij kan dan ook bezien of er geen gaten gaan vallen in het beleid. Want dat is de zorg die het CDA heeft. Van 2010 tot 2016 is er sprake van een bezuiniging van ruim 60%. Dat is stevig voor het maatschappelijk middenveld. Ik geloof dus eigenlijk niet dat er helemaal geen probleem zou zijn. Ik ben aan het kijken hoe wij de goede dingen kunnen behouden. Natuurlijk draagt wat de minister zegt daaraan bij, namelijk dat er een bredere financiering wordt gevonden ... 

De voorzitter:

U moet een vraag stellen, want dit wordt een heel lang betoog. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ja, maar het gaat er wel om dat wij een toezegging krijgen van de minister dat zij er in het laatste kwartaal naar wil kijken. Dat is eigenlijk mijn vraag. 

Minister Ploumen:

Het nieuwe kader gaat in per 1 januari 2016. Het blijft wat vroeg om in 2015 te evalueren. Het nieuwe partnerschap is echt een andere manier van werken. Wij richten ons op andere strategieën in die partnerschappen. Hoe vervelend het ook kan zijn, er gaan natuurlijk organisaties tussen wal en schip vallen, omdat zij niet aan pleiten en beïnvloeden doen, maar bijvoorbeeld aan dienstverlening. Dat past niet in het kader. Misschien wordt er door de organisaties ook niet meteen financiering gevonden. Het zou echt ongeloofwaardig zijn om de garantie te geven dat dit niet gaat gebeuren. Met zo'n impactonderzoek zijn best heel veel middelen gemoeid, die ik graag ergens anders voor inzet. Het zou niet heel geloofwaardig zijn als ik nu zou zeggen "ik wil best zo'n onderzoek opzetten", als ik vervolgens daaraan geen gevolg kan geven, omdat ik de gaten simpelweg niet kan dichten. Ik begrijp de vraag en de zorg van mevrouw Mulder en ik wil graag nadenken over de vraag hoe wij organisaties kunnen monitoren, maar wij gaan het natuurlijk op een andere leest schoeien en dat zal inderdaad consequenties hebben, die wij niet allemaal kunnen verhelpen, hoe vervelend dat ook is. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

We kunnen misschien de consequenties niet allemaal verhelpen, maar ik kan de minister wel een beetje helpen. Ook mijn fractie maakt zich grote zorgen over de verschuivingen die er zijn en over de afname van de bijdrage van de maatschappelijke sector, het middenveld. We hebben het gisteren onderling al gehad over de vraag of er volgend jaar mogelijk geld vrij zou kunnen komen bij de nieuwe scorecards van de multilaterale organisaties. Ziet de minister mogelijkheden om daarmee toch op de 25% te komen waartoe zij zelf een inspanningsverplichting is aangegaan? 

Minister Ploumen:

De heer Voordewind heeft gelijk: we gaan met die scorecards voor de zomer een integrale afweging maken, gebaseerd op prestaties. Het nieuwe type partnerschap gaat in per 1 januari 2016. Dat is niet de enige manier waarop maatschappelijke organisaties aanspraak kunnen maken. We doen dat ook via de speerpunten. Dan zou je al een beetje vooruit moeten kijken. Ik heb al eerder gezegd dat ik weliswaar niet stuur op kanalen, maar het wel in de gaten houd, als ik het zo huiselijk mag zeggen. Gezien de ervaring van de afgelopen jaren en de verruiming van de mogelijkheden voor maatschappelijke organisaties om mee te doen op die speerpunten heb ik er vertrouwen in dat we rond dat percentage zullen blijven uitkomen. Dat hebben we ook al eerder zo met elkaar besproken. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Vertrouwen moet je ook altijd weer onderbouwen met feiten en argumenten. Ik probeer dat te doen tegenover de minister. Uit de schriftelijke antwoorden die we net weer hebben gekregen op onze vragen blijkt dat het maatschappelijk middenveld in 2016, 2017 nog weleens onder de 20% zou kunnen vallen, omdat je dan een heel groot gat met de nieuwe financiering zou kunnen krijgen. Ik wil de minister toch aansporen om haar vertrouwen in die 25% verder te onderbouwen. Misschien kan zij met zo'n impactstudie kijken waar wij, misschien gedeeltelijk bij de strategische partnerschappen en anders bij de speerpunten, dat wat er vrijvalt bij de multi's kunnen schuiven naar de speerpunten of naar de strategische programma's. 

Minister Ploumen:

Ik begrijp de zorg van de heer Voordewind. Hij zegt heel terecht: vertrouwen is mooi, meten is beter. Ik vind het nog wat vroeg om mij een-op-een aan te sluiten bij de conclusies die hij hier nu trekt en bij zijn aanbevelingen. Het gaat pas in 2016 in. Op die speerpunten lopen soms tenders voor een jaar of nog kortere periodes. Mij lijkt het buitengewoon verstandig als ik, net als we in het afgelopen periode hebben gedaan in het kader van debatten die we voeren, met enige regelmaat laat zien hoe de verhoudingen ongeveer zijn. Misschien is dat een goede manier om het te doen, want dat kunnen we ook allemaal zien via die opendatawebsite. Dan kunnen we daar op dat moment een gesprek over hebben. 

De heer Van Laar (PvdA):

Deze discussie komt weer terug. Die hebben we eigenlijk vorig jaar ook gevoerd. Toen zei de minister hetzelfde. Er is bij het maatschappelijk middenveld toch vrees dat het gaat dalen. Is het misschien een idee om bij de begroting volgend jaar specifiek aandacht te besteden aan de vraag hoe dat op peil blijft? De minister zegt: ik stuur niet op kanalen, maar uiteindelijk zetten we wel óf het geld weg via VN-instellingen, óf via een tender. Mijn hoop van vorig jaar dat die samen mee zouden kunnen dingen naar hetzelfde geld, is nog niet aan het uitkomen. De minister zou ons bij de begrotingsbehandeling van volgend jaar inzicht kunnen en moeten geven in de verdeling die zij maakt. Dan kunnen we dat wat duidelijker zien. 

Minister Ploumen:

Als je zegt: "ik stuur niet op kanalen", is het moeilijk om vervolgens wel te rapporteren langs die lijnen. Ik ben ook wel iets minder bezorgd dan de heer Van Laar en de heer Voordewind, omdat ik de verruimde mogelijkheden binnen de speerpunten zie. Laat ik nog een keer zeggen wat ik ook tegen de heer Voordwind zei: ik kan mij heel goed voorstellen dat wij volgend jaar bij de begrotingsbehandeling of in debatten spreken over bijvoorbeeld de resultatenbrief die elk jaar in september komt. Dat is misschien ook een mogelijkheid om nog even stil te staan bij de vraag of het vertrouwen dat ik heb, nog steeds op feiten is gebaseerd. 

De heer Van Laar (PvdA):

De resultatenbrief komt natuurlijk negen maanden nadat het jaar is afgelopen. Die is goed om terug te kijken en bezien of het gelukt is. We zouden echter bij de begroting ook kunnen bekijken of het gaat lukken. De minister stuurt niet op kanalen, maar het geld wordt wel weggezet in een bepaald kanaal. Die kanalen concurreren niet met elkaar, dus we zouden bij de begroting ongeveer moeten kunnen zien welk geld het jaar daarna op welke manier wordt weggezet. Daaruit kunnen we dan afleiden welk percentage de maatschappelijke organisaties krijgen, of ze inderdaad die 25% krijgen. 

Minister Ploumen:

We leven in een vrij land met open data. Het is eenieder vrij om de cijfers die in de begroting worden gepresenteerd vanuit een bepaald perspectief te bezien. Dit wordt een heel cryptisch gesprek, neem het me niet kwalijk. Zoals gezegd, ben ik er niet voor om te sturen op kanalen. Dat wil ik ook niet doen. Ik hoor wel verschillende Kamerleden de zorg uitspreken of maatschappelijke organisaties gegeven hun toegevoegde waarde nog steeds wel voldoende aanspraak kunnen maken op middelen. Dat is de vraag die voorligt. Ik denk dat het goed is om terug te kijken aan de hand van de resultatenbrief. We behandelen nu de begroting voor 2015 en we hebben het erover. Er is dus geen enkele reden waarom we het er bij de behandeling van de begroting voor 2016 niet over zouden kunnen hebben. 

Ik kom nu bij het laatste punt in dit blokje en dan ben ik ook al bijna door de blokjes heen. Het laatste punt gaat over de organisatie GAVI. Die doet enorm goed werk ten aanzien van vaccinaties. Vaccinontwikkeling is van groot belang. Nederland doet ook mee in die Product Development Partnerships, waar ik de Kamer 19 november een brief over heb gestuurd. Ik wil daar de komende jaren in blijven investeren en ik meen dat de Kamerleden het daar zeer mee eens zijn. Ik hoorde van verschillende Kamerleden — dat waren de heer Van Laar, de heer Van der Staaij en de heer Sjoerdsma — een pleidooi voor een ruime bijdrage aan GAVI voor de komende jaren. Zij deden dat allemaal. Ik wil natuurlijk graag ook wat ruimte houden voor de financiering van eventuele nieuwe initiatieven, maar ik kan me zomaar voorstellen dat we hier in tweede termijn verder over spreken. Ik laat het graag aan de wijsheid van de Kamer over hoe zij hier op voort wil bouwen. Dat zou dan binnen het kader van het speerpunt seksuele en reproductieve rechten zijn, van waaruit de bijdrage voor GAVI nu ook wordt gefinancierd. 

Nu kom ik op het voorlaatste blokje. Dat omvat een aantal vragen die zich wat moeilijker lieten voegen in de eerdere blokken. De eerste gaat over voedsel. Dan kom ik weer bij de heer Van Laar. Doen we wel genoeg aan het bestrijden van ondervoeding, want dat beslaat slechts 5% van het budget? Goede voeding neemt een belangrijke plek in in het beleid gericht op voedsel en voedingszekerheid. We steunen organisaties als het World Food Programme en ook UNICEF, Care, SOWA en Cordaid in verschillende landen. Dit is bij uitstek een onderwerp waarbij ook de private sector zeer geëngageerd is, bijvoorbeeld in het Amsterdam Initiative against Malnutrition. Ook DSM en Unilever spelen daar een grote rol in, bijvoorbeeld in partnerschappen als de Zero Hunger Challenge. Ik ben het zeer eens met de heer Van Laar dat dit een onderwerp is waar we niet alleen financieel aan moeten bijdragen, maar dat we onze aandacht voor dit onderwerp misschien af en toe iets prominenter mogen laten zien. 

Tegen mevrouw Thieme, die er jammer genoeg niet is, zeg ik dat ik heel graag in gesprek ga met de speciale vertegenwoordiger van de VN op het terrein van voeding en voedselzekerheid. Dat is mevrouw Elver. Ze is pas in maart weer in Europa, maar ik heb inmiddels wel een afspraak. Er staan dus een datum en een tijd om haar te spreken. Natuurlijk zal ik mevrouw Thieme en haar collega's in de Kamer graag nader informeren over het verloop van dat gesprek. 

De heer Sjoerdsma vroeg of we eens even kunnen terugblikken op vijftien jaar Millennium Development Goals. Wat zijn de lessen die we daaruit kunnen trekken? We leren inderdaad natuurlijk wel graag, niet alleen van wat goed ging, maar ook van wat minder goed ging. Op een aantal plaatsen wordt hierop teruggeblikt. Ik stel de heer Sjoerdsma voor dat ik bij de volgende Kamerbrief een appreciatie geef van de lessen die hieruit zijn getrokken. Ik rapporteer namelijk met enige regelmaat over hoe we verdergaan na 2015. Het zal geen heel lang verhaal of een heel dik rapport worden, maar een korte appreciatie van de lessen die we hebben getrokken. Een en ander zal gebaseerd zijn op bestaande studies en analyses. Ik zal mijn eigen duiding daarbij zetten. 

Tegen mevrouw De Caluwé zeg ik nogmaals dat de scorecards voor de zomer komen. Dat werd net ook al even gezegd. Dan hebben we weer een gesprek over de vraag hoe die zich moeten vertalen in financiële bijdragen aan VN-instellingen. Dat doen we dan integraal. Daarmee hebben we volgens mij goede ervaringen opgedaan in de afgelopen periode. 

Mevrouw De Caluwé vroeg ook of ik samen met het Gender Multi Party Initiative wil optrekken om via de EU een netwerk in te richten voor steun aan vrouwen. Dat doe ik heel graag. Minister Koenders en ikzelf hebben dit hoog op de agenda staan. We zullen er ook voor ijveren dat in Europa de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw Mogherini, zich sterk maakt voor steun aan de beweging voor democratisering en vrouwenrechten, specifiek in de MENA-regio. Ik weet namelijk dat ook het hart van mevrouw De Caluwé daar ligt. Ik wil ook heel graag dat dit thema prominent figureert op het Europese actieplan voor vrouwenrechten en gendergelijkheid in internationale samenwerking. 

De heer Sjoerdsma vroeg naar de mogelijkheden om beurzen voor buitenlands talent te vergroten, vooral in fragiele staten. Dat kan door middel van cofinanciering binnen het Netherlands Fellowship Programme. In de zomer van 2014 is onderzoek afgerond naar de mogelijkheden om dat te doen binnen dat programma. Samen met Nuffic werk ik nu de meest kansrijke mogelijkheden uit. Het streven is om komend jaar ervaring op te doen met deze deelbeurzen en die vervolgens ook toe te voegen aan het bestaande instrumentarium voor beurzen. De heer Sjoerdsma wordt dus op zijn wenken bediend. 

Tot slot ga ik in dit blokje in op een vraag van mevrouw Mulder. Zij vroeg naar de opschorting van de hulp aan justitieorganisaties in Oeganda. Zij had het ook over een door de Kamer aangenomen motie over het weer starten van begrotingssteun aan justitie in Rwanda. In Oeganda is die hulp gestopt omdat wij niet wilden dat wij zouden bijdragen aan het opbouwen van instituties die een eventueel voorstel voor een antihomowet opnieuw politiek zouden kunnen agenderen en vervolgens zouden kunnen uitwerken. Overigens zet Nederland echt alles op alles om dat onderwerp in deze vorm in Oeganda van de agenda te houden. De steun heb ik omgezet in steun aan mensenrechtenverdedigers en organisaties die zich inzetten voor de rechtsorde. De steun is dus echt verplaatst naar het maatschappelijk middenveld. 

In Rwanda hebben we onlangs een debat gehad, nadat de sectorale steun aan de justitiesector was stopgezet vanwege vermeende steun van Rwanda aan M23. M23 is inmiddels militair verslagen. Ook de VN Group of Experts maakt gelukkig wederom geen melding van dergelijke grensoverschrijdende steun. We kiezen nu in Rwanda voor een constructieve dialoog. Er zijn nu ook twee Nederlandse oud-rechters in Rwanda. We hebben een overeenkomst gesloten om ook een panel van geleerden op het vlak van justitie in te richten, om samen met Rwanda te werken aan die versterking. We zien dat Rwanda een aantal goede stappen zet. We blijven dat natuurlijk kritisch volgen. 

Ik kom bij het laatste blokje en dat gaat over ... 

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik wil nog iets vragen over het vorige blokje. Daar zat volgens mij het DGGF in en het platform waar de minister in de schriftelijke beantwoording op terug is gekomen. De minister heeft in de beantwoording aangegeven dat voor Duitsland en China al een overzicht bestaat van handelskansen en informatie over expertise. Ik heb veel informatie gevonden, maar geen matchmaking-mogelijkheden. Je kunt je niet aanmelden met concrete mogelijkheden en vervolgens vragen wie je aan expertise kan helpen. Dat mis ik. Ik vind het fantastisch dat er een app komt voor het mkb, maar ik vraag me af of een ambassade daarin bijvoorbeeld naar voren kan brengen dat ze investeringskansen ziet voor een bonenteler. 

Minister Ploumen:

Dan ga je eigenlijk een-op-een matchmaking doen via een online platform. Dat vergt heel veel capaciteit. We hebben ervoor gekozen om de matchmaking wel te doen, maar dit nadrukkelijk te koppelen aan handelsmissies. Dat zijn niet alleen handelsmissies van ministers, maar ook van anderen. Daar vinden ook de persoonlijke contacten plaats. Natuurlijk koppelt de ambassade in zo'n matchmaking ideeën aan elkaar en betrekt er bekende ondernemers bij, waarvan ze weet dat die iets willen. Als je dat online wilt doen, is dat buitengewoon arbeidsintensief. Enerzijds proberen we het meer een-op-een te doen, anderzijds proberen we de toegankelijkheid van zo veel mogelijk informatie te vergroten. 

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik begrijp dat het ontzettend veel werk is. In de motie-Leegte die ten tijde van de behandeling van mijn initiatiefnota is ingediend, werd echter wel een digitaal matchmakingplatform genoemd, waar expertise en aanvrager elkaar konden vinden. Ik heb begrip voor het feit dat dit heel erg lastig is, want je moet een soort datingapp maken. Misschien kunnen we elkaar tegemoet komen. Kan de minister ervoor zorgen dat de ambassades van onze partnerlanden op de app kunnen aangeven dat zij behoefte hebben aan bepaalde investeringen of expertise? Vervolgens kunnen bedrijven zich bij de RVO aan het loket melden en aangeven dat zij de expertise bezitten en in contact willen komen met de aanvragers. Dat scheelt al een hele hoop en je hoeft eigenlijk alleen een extra pagina aan te maken. 

Minister Ploumen:

Mag ik het zo zeggen dat ik heel graag de mogelijkheden daartoe onderzoek en dat ik zeer welwillend tegenover de suggestie sta? Ik aarzel een beetje, omdat ik niet helemaal kan overzien of het zo simpel is als mevrouw Caluwé en ik nu denken. Meestal is dat zo, maar ik hou graag een beetje marge. Ik kom er graag op terug. 

De heren Van Ojik en Sjoerdsma hadden vragen over het budget van 2015. Het kabinet heeft aan het begin van de regeerperiode een pakket aan bezuinigingen afgesproken in het regeerakkoord. Dat geldt ook voor Ontwikkelingssamenwerking. Die afspraken komen we na. Tegelijkertijd blijf ik een voorstander van de internationaal afgesproken VN-norm, de ODA-norm. Dat is ook geen nieuws. Er wordt overigens gewerkt aan een modernisering van deze norm, zoals al eerder is vermeld. Dat kan allerlei consequenties hebben. Het ligt een beetje aan de opties waarvoor gekozen wordt, maar ODA blijft gekoppeld aan de ontwikkeling van het reële bnp. Er is extra geld vrijgemaakt voor het noodhulpfonds en eerstejaarsopvang van asielzoekers. Ik zet ook nadrukkelijk in op andere innovatieve financieringsvormen om te kijken hoe we extra middelen, bijvoorbeeld private middelen, kunnen mobiliseren voor ontwikkeling. Daarnaast blijf ik mij natuurlijk niet alleen richten op de omvang van het budget, maar ook op de effectiefste inzet en de manier waarop we resultaten kunnen behalen. 

Ik geloof dat ik alleen nog iets moet zeggen over TTIP; dat ben ik nog even vergeten. Dan meen ik alles geadresseerd te hebben. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik dank de minister en haar ambtenaren voor de schriftelijke beantwoording die wij vandaag mochten ontvangen. In een van de antwoorden staat iets waarover ik de minister iets wil vragen. Dat heeft hier betrekking op. In dat antwoord staat dat in de loop van 2015 de bnp-korting van 183 miljoen euro wordt ingevuld aan de hand van het tempo van uitputting op de verschillende begrotingsartikelen. Moet ik dat zo lezen dat de minister eigenlijk anticipeert op onderuitputting en dat zij daarmee de korting wil dekken? Kan zij ook zeggen waar de onderuitputting in 2014 op uitkomt? 

Minister Ploumen:

Voor 2014 voorzie ik geen enkele onderuitputting van betekenis. Er kan een dubbeltje overblijven, maar het zal in die orde van grootte zijn. Wat 2015 betreft, was de 183 miljoen nu lastig in te plannen. Ik houd het zorgvuldig in de gaten. Dat doen we overigens elk jaar. Dat heeft met name betrekking op de temporisering van voorstellen. Soms voorzien we dat we een voorstel in gang zetten, in dit geval dus in 2015, maar dan wordt het bijvoorbeeld toch begin januari 2016. Het is puzzelen. Dat doen we eigenlijk elk jaar. Het kan best zijn dat we in de loop van 2015 daar nog nader over zullen spreken. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik neem aan dat wij op een gegeven moment een brief zullen ontvangen van de minister hoe het daarmee staat. We kunnen dan kijken of dat de punten zijn waar wij met elkaar de bezuiniging zouden willen zien. 

Minister Ploumen:

In de reguliere overleggen — ik probeer even te bedenken wat een goed moment is — kom ik daarop zeker terug. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

De minister is net als ik voorstander van de internationaal afgesproken norm van 0,7% bnp. Dat heeft ze net weer gezegd en dat is goed om te horen. Ik snap heel goed dat er in het regeerakkoord dingen zijn afgesproken die daarop een correctie aanbrengen: een bezuiniging. Ik ben het er niet mee eens, maar ik snap het wel. Ik snap ook dat de minister eraan gebonden is. Maar met het oog op de begroting 2015 is er ook nog iets anders gebeurd. Daarover hebben we het veel gehad in de onderlinge discussie. De bnp-correctie wordt niet doorgevoerd waar het gaat om de koppeling van het ontwikkelingsbudget. Daardoor zijn de cijfers van de begroting 2015 ten opzichte van de begroting 2014 slechter geworden als het gaat om het percentage waarin de koppeling plaatsvindt. Dat was de komende jaren 0,6%, 0,6%, 0,6%. Het is dit jaar 0,63%, en dat is hartstikke goed. Daarvoor hebben we het kabinet heel erg geprezen. Maar daarna gaat het versneld naar beneden: naar 0,57% en 0,56%. Hoe kan de minister die dingen met elkaar rijmen? Enerzijds zegt de minister voorstander te zijn van die internationaal afgesproken norm van 0,7%. Ze zegt: ik heb bij het regeerakkoord iets moeten slikken wat ik onprettig vind, maar ik sta daarvoor. Dat begrijp ik, en daar praten we niet meer over. Anderzijds gaat de trend door nieuwe maatregelen die dit voorjaar zijn uitonderhandeld door de vijf partijen precies de andere kant op dan de minister zou willen. Zij wil namelijk geleidelijk aan terug naar de 0,7%. Ik begrijp het niet. 

Minister Ploumen:

In 2014 is er 570 miljoen euro beschikbaar gekomen die we over de komende jaren uitspreiden. Dat geeft een wat onevenwichtig beeld. We weten ook niet precies hoeveel we per jaar gaan uitgeven. Dat is heel goed, want zo kunnen we meebewegen met de crises en de noden die er dan zijn. In die zin zijn die percentages nog wat tentatief. Datzelfde geldt voor het feit dat we pas achteraf vaststellen welke financieringen vanuit het DGGF binnen de definitie vallen. Daarnaast hebben we ook dit jaar een bijdrage gekregen voor de opvang van de eerstejaarsasielzoekers, die dit jaar op de begroting komt, maar die we in de besteding mede in 2015 kunnen laten vallen. De cijfers zijn dus niet definitief, zeg ik tot de heer Van Ojik. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Nee, dat snap ik. Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon. Er wordt altijd achteraf een definitief percentage vastgesteld. In de begroting voor 2015 zie ik echter andere cijfers dan in de begroting voor 2014. Dat is ook logisch, want het bnp is herschat. Het is toch zo dat het herschatte bnp tijdens de komende jaren niet de basis vormt voor het vaststellen van de ontwikkelingsbegroting? Het klopt toch dat dit wel het geval is bij de Europese afdrachten en bij de becijfering van ons begrotingstekort, maar niet bij Ontwikkelingssamenwerking? Dat staat trouwens ook in het antwoord op de schriftelijke vragen. Dat is zo. Maar hoe kun je dat nu uitleggen? Er zijn drie dossiers waarin het bnp een rol speelt. Voor EU-afdrachten rekenen we gewoon met het nieuwe bnp. Voor de omvang van het begrotingstekort rekenen we gewoon met het nieuwe bnp. Het derde is de ontwikkelingssamenwerking. Daarvoor doen we het niet. 

Minister Ploumen:

Zoals ik al eerder zei, is ervoor gekozen om op twee manieren extra middelen beschikbaar te maken voor de begroting van Ontwikkelingssamenwerking. Dat zijn de 375 miljoen en de 570 miljoen noodhulp. Dat zijn middelen waarover ik eerder niet de beschikking had. Ze zijn dus additioneel aan de begroting. 

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee is een eind gekomen aan de eerste termijn, behalve dat de heer Sjoerdsma nog een vraag heeft. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik heb op de valreep nog een vraag, want de minister leek een heel mooie toezegging te doen over de beurzen voor studenten. Ik wil nog precies weten wat die behelst. Zij sprak over het NFP. Ik had haar gevraagd om beurzen voor studenten die in conflictgebieden hun studie niet meer kunnen afronden. Het NFP leek bestemd te zijn voor werkende professionals. Dat is een wat andere doelgroep. Kan de minister hierover nog enige helderheid verschaffen? 

Minister Ploumen:

De heer Sjoerdsma heeft gelijk. De beurzen waarover ik sprak zijn weliswaar bestemd voor mensen in fragiele contexten die hun studie daar niet kunnen volgen en dus een beurs kunnen krijgen om dat hier te doen. Er was een Libertas Noodfonds, dat meer in de richting komt van wat de heer Sjoerdsma bedoelt, zoals ik hem nu begrijp. Dat fonds staat op de begroting van de minister voor Onderwijs en Wetenschappen, dacht ik. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik hoop dat de minister bereid is om mijn wens met een krachtige ondersteuning van haar zijde door te geleiden naar de minister van Onderwijs. 

Minister Ploumen:

Ik zal graag met de minister van Onderwijs van gedachten wisselen om te zien of mijn aanname klopt en hoe dat fonds in elkaar zit. Ik zal de heer Sjoerdsma bij gelegenheid laten weten wat het resultaat van dat gesprek is. 

De voorzitter:

Hartelijk dank. Daarmee is er een eind gekomen aan het eerste deel van dit debat. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister, ook voor haar hartelijke reactie op mijn uiteenzettingen van gisteren over een nieuwe, frisse visie op het domein van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. De minister nodigde mij uit om er nog een Beatleliedje aan toe te voegen: Come together. Zeker, dat leidt bij mij weer tot Satisfaction, dat zal de minister niet verbazen. 

Het is een slimme truc om mijn verhaal naar je toe te trekken; eigenlijk stel je hetzelfde voor als wat ik al doe. Ik denk toch dat er wel wat nuances zijn. Ik heb de woorden "handel en hulp" niet genoemd. Verlicht eigenbelang speelt bij mij geen rol. De "master and servant"-relatie speelt bij mij ook geen rol meer. Dit zal de komende weken en maanden rijpen en op een gegeven moment zullen wij ermee naar buiten komen. Wie weet of de constructieve duiding die de minister eraan gegeven heeft, dan nog steeds standhoudt en ook een rol kan spelen in het beleid voor de toekomst. 

Ik heb nog een paar noten op mijn zang. Een ervan gaat over de belastingverdragen en de brievenbusfirma's. Ik durf bijna niet meer bij Starbucks te komen, nu dat een van de prominente brievenbusfirma's is. Als je daar wat bestelt, wordt altijd gevraagd wat je naam is en die wordt dan met een stift op je beker gezet. Sinds kort zeg ik altijd dat ik Liliane heet, dus ik zou graag willen dat de minister er wat aan gaat doen, zodat ik mijn eigen naam weer kan noemen. Vandaar de volgende, wat bredere motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in tegenstelling tot de OESO de VN ook alle ontwikkelingslanden vertegenwoordigt; 

overwegende dat het voor ontwikkelingslanden van belang is om op een gelijk niveau mee te beslissen over de aanpak van internationale belastingproblemen; 

verzoekt de regering, zich ervoor in te zetten om de VN het primaire mandaat te geven in de aanpak van internationale belastingproblemen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smaling en Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 16 (34000-XVII). 

De heer Smaling (SP):

Ik dank de minister voor haar toezegging over de Stichting Vluchteling. Ik had daarover een motie voorbereid, samen met collega De Caluwé, maar als zij nu knikt dan begrijp ik dat ik die niet meer hoef in te dienen. 

De voorzitter:

Ik zie de minister knikken. 

De heer Smaling (SP):

Dank u wel. Dan zal ik dat niet doen. 

Ik sprak gisteren over Turkije. Mijn collega Karabulut is net in het Koerdische deel geweest. Het is toch lastig voor de UNHCR om echt tot die mensen te komen. Lokale mensen moeten gewoon hun deuren openen voor die Syrische vluchtelingen. Weet de minister dat? Dat staat helemaal los van de machtige prestatie die Turkije levert bij de opvang van Syrische vluchtelingen, maar in die regio schijnt het wat krampachtig te liggen. Kan de minister daar nog wat over zeggen? 

In de schriftelijke beantwoording ging het nog even over het gelijke speelveld voor de journalistiek die het domein van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking omringt. Ik ben niet helemaal gelukkig met de manier waarop die vraag is beantwoord. Ik hecht heel veel waarde aan goede, uitdagende journalistiek op dit domein. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het van groot belang is dat de thema's buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking ook vanuit journalistiek oogpunt uitdagend, onafhankelijk en kritisch worden gevolgd; 

verzoekt de regering, in haar subsidieoverwegingen zodanig te werk te gaan dat niet één partij sterk bevoordeeld wordt boven andere, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 17 (34000-XVII). 

De heer Smaling (SP):

Dit was min of meer een midtermreview voor de minister. Ik heb haar gisteren gevraagd of zij blij is, halverwege, of opgenomen moet worden in een kliniek. Gehoord haar beantwoording denk ik dat het meer het eerste is, maar misschien vergis ik mij. Dat hoor ik dan nog wel. 

De heer Bosma (PVV):

Het is raar dat iemand van de oppositie dit als midterm ziet, want iemand van de oppositie zou gewoon moeten vaststellen dat dit kabinet snel voorbij is, maar dit terzijde. De heer Smaling hoeft niet Beatleplaatjes te citeren om duidelijk te maken dat hij nog een beetje in de jaren zestig zit. Gisteren heeft de SP een smadelijke verkiezingsnederlaag geboekt in Oss. Daar is de SP niet langer de grootste partij en dat is toch de thuisbasis van die partij. Ik vraag mij zomaar af hoe dat komt. Ik kijk dan naar de standpunten van de partij over illegalen, 3.000 Syriërs per maand naar Nederland, bed and breakfast, maar ook ontwikkelingshulp. Er bestaat een enorm verschil tussen wat de SP-bobo's denken en wat de SP-stemmers denken. De SP-kiezers zeggen dat in overgrote meerderheid, vaak van twee derde, ook: stoppen met die ontwikkelingshulp. Waarom steekt de heer Smaling hier dan toch het "hiep, hiep, hoera voor ontwikkelingshulp"-verhaal af en wil hij zelfs nog een miljard extra voor ontwikkelingshulp? Hoeveel verkiezingsnederlagen wil hij nog boeken? 

De heer Smaling (SP):

Die onderzoeken geven verschillende dingen aan. Ik kan me inderdaad een artikel in de krant herinneren van rond de verkiezingen. Het draagvlak was toen over de gehele linie wat lager, niet alleen bij de SP. Op ons laatste partijcongres, waarbij de heer Bosma niet aanwezig was, werd er nog in hoge mate voor geijverd om het percentage op 0,8% van het bnp te handhaven. De SP is zeker uit op solidariteit, een van de drie grote pijlers onder de partij. Je vindt dat terug in de houding van SP'ers tegenover de mensen die wat minder door het leven worden toegelachen. Maar ik neem de opmerkingen van de heer Bosma zeker ter harte. 

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor het beantwoorden van alle vragen. Zoals bekend hecht de VVD zeer aan goede handels- en investeringskansen voor Nederland. In veel landen waar we als Kamerleden komen, horen we dat we tot de top van de Europese investeerders behoren. Maar we horen ook dat er nog veel meer kansen kunnen worden benut. De VVD is van mening dat met deze begroting een stap verder is gezet in de richting van de combinatie van hulp en handel; handel en investeringen, moet ik daarbij zeggen. Wij zien graag een nog scherpere focus op economische ontwikkeling door middel van handel en investeringen. Wij zijn dan ook verheugd om van de minister te horen dat er veel belangstelling is voor het DGGF. Wij zijn ook blij om te horen dat er binnenkort contracten voor spoor 1 en 2 zullen worden getekend. Hierdoor zullen er meer van de zo gewenste investeringen in de ontwikkelingslanden kunnen worden gefaciliteerd. Ik dank de minister verder voor haar toezegging om met een voorstel te komen om exportfaciliteiten te verbeteren, zoals met de lead arranger bij grote projecten. 

Ontwikkeling wordt belemmerd als onveiligheid een bedreiging vormt voor landen, regio's en zelfs daarbuiten. Zoals wij gisteren hebben gezegd, willen wij middels een amendement het verschil in budget tussen veiligheid en de rest van de speerpunten enigszins verzachten. Ik dien het amendement mede in namens de heer Sjoerdsma van D66. Over mijn verzoek met betrekking tot het platform voor de matching van vraag en aanbod zal ik de minister nog wat meer informatie geven, zodat zij het in haar reactie kan meenemen. Tot slot wil ik de minister nog dank zeggen voor de toezegging om gezamenlijk op te trekken voor vrouwen in fragiele staten, en om dit ook in EU-verband te doen. 

Ik heb één motie over de vrijwillige bijdrage aan multilaterale organisaties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het budget voor vrijwillige bijdragen aan multilaterale ontwikkelingsorganisaties in de meeste gevallen veel hoger is dan de verplichte bijdragen; 

overwegende dat deze vrijwillige bijdragen meerjarig worden vastgelegd; 

overwegende dat het ministerie van Buitenlandse Zaken tweejaarlijkse scorecards publiceert, waaruit blijkt dat niet alle organisaties naar behoren functioneren; 

overwegende dat de uitkomsten van deze scorecards tussentijdse gevolgen moeten kunnen hebben voor de toegezegde vrijwillige bijdragen; 

verzoekt de regering, op basis van de tweejaarlijkse scorecards substantiële tussentijdse aanpassing van de hoogte alsmede het betalingsritme van vrijwillige bijdragen aan multilaterale ontwikkelingssamenwerking mogelijk te maken, en deze flexibiliteit bij het afsluiten van het contract met betrokken organisaties ook vast te leggen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Caluwé, Sjoerdsma, Agnes Mulder, Van Laar, Smaling, Van der Staaij, Van Ojik en Voordewind. 

Zij krijgt nr. 18 (34000-XVII). 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Voorzitter. We hebben een heel aantal toezeggingen gekregen van de minister, waarvoor onze dank. De minister heeft toegezegd dat er goed zal worden gekeken naar de bestaande klimaatprogramma's en dat deze ten gunste moeten komen van de allerarmsten, de boeren en boerinnen. Zij heeft ook toegezegd dat er zal worden gekeken naar gender, vooral in de rurale gebieden. 

Een andere toezegging die we kregen, ging over het mkb, de reisagenda en de topsectoren. De minister heeft toegezegd dat ze extra naar het mkb zal kijken en dat waarderen wij. Na één jaar zal er een evaluatie komen van de pilot over de diplomatieke posten en daar zullen wij een brief over ontvangen. Dat vinden wij ook heel plezierig. Ook wil de minister in gesprek gaan over de verbeteringen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, voor zover die nog mogelijk zijn. Medio volgend jaar krijgen we inzicht in de wijze waarop de minister verdere bezuinigingen denkt op te vangen. 

De minister en het CDA zijn het nog niet eens kunnen worden over het maatschappelijk middenveld. Daarover zal collega Voordewind, mede namens het CDA, een motie indienen. 

Dan heb ik nog een ander punt, waarover we graag een motie indienen. Ik heb dit al aangestipt in eerste termijn en misschien kan de minister daar in tweede termijn nog verder op reageren. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat agrarisch beroepsonderwijs van groot belang is om boeren in staat te stellen hun onderneming effectief en winstgevend te maken; 

constaterende dat de regering wil blijven investeren in agrarisch beroepsonderwijs in ontwikkelingslanden en dat Nederland veel kennis in huis heeft over het vormgeven, coördineren en bekostigen van dit onderwijs; 

constaterende dat in de bilaterale partnerlanden het agrarisch beroepsonderwijs veelal versnipperd, onvoldoende gecoördineerd en bekostigd is; 

verzoekt de regering om met inzet van de Nederlandse kennis op dit terrein, onder meer via de ambassades, de overheden van partnerlanden bij te staan in het systematisch verbeteren van de kwaliteit en coördinatie van het aanbod van agrarisch beroepsonderwijs, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Agnes Mulder en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 19 (34000-XVII). 

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. De minister begon haar beantwoording met een lofzang op de combinatie van hulp en handel en de wijze waarop zij elkaar versterken. Daar herkennen wij ons in. 

De minister had ook goed nieuws over de Karel Doorman, namelijk dat die nog een trip gaat maken van Nederland naar West-Afrika om er nog meer hulpgoederen af te leveren. Mijn fractie vroeg zich af of we daarmee niet de perfecte combinatie van hulp en handel kunnen maken. We gaan er namelijk zomaar van uit dat het schip leeg terugvaart. Dat is eigenlijk wel zonde. Wellicht liggen de havens daar wel vol met producten die eigenlijk geëxporteerd moeten worden maar waarvoor geen capaciteit is, omdat gewone schepen niet op ebola-landen willen varen. Het is een gedachte. Ik weet niet of het waar is. Kan de minister uitzoeken of de Karel Doorman op de terugweg van toegevoegde waarde kan zijn en een economische waarde kan toevoegen? Wellicht kunnen we er geld mee verdienen, tegen een marktconform tarief. Dat lijkt me heel mooi. 

Dan heb ik naar aanleiding van de uitgebreide beantwoording van de minister een vijftal moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de werkloosheid onder jongeren in ontwikkelingslanden hoog is; 

overwegende dat ondernemerschap voor jongeren vaak de enige weg uit de armoede is; 

verzoekt de regering, het ondernemerschap van jongeren in fragiele staten te stimuleren door de toegang van jongeren tot het bedrijfsleveninstrumentarium te optimaliseren en binnen de technische assistentie zo nodig extra ruimte ter beschikking te stellen voor projecten die jongeren in fragiele staten effectief bereiken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Laar en Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 20 (34000-XVII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er in Nederlandse kleding nog altijd producten van kinderarbeid en kinderslavernij verwerkt zitten; 

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat in het convenant met de kledingbranche een geloofwaardig en realistisch plan van aanpak wordt opgenomen dat ervoor zorgt dat uiterlijk in 2016 kleding die het product is van de ergste vormen van kinderarbeid, in Nederland niet meer verkocht wordt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Laar en Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 21 (34000-XVII). 

De heer Van Laar (PvdA):

Wij hebben, zoals aangekondigd, een amendement ingediend om geld vrij te maken voor de strijd tegen kinderprostitutie. Om die inzet structureel te maken, dienen wij daar ook de volgende motie over in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het commercieel seksueel uitbuiten van kinderen nog altijd op grote schaal voorkomt en miljoenen slachtoffers maakt; 

verzoekt de regering, in het nieuwe SRGR-kader structureel aandacht te geven aan de strijd tegen kinderprostitutie en hier jaarlijks ten minste 3 miljoen euro aan te besteden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Laar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 22 (34000-XVII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat ongeveer 5% van het beschikbare budget voor voedselzekerheid in 2015 naar verbetering van voeding gaat; 

constaterende dat wereldwijd een op de vier kinderen onder de 5 jaar chronisch ondervoed is; 

constaterende dat er momenteel internationaal nog veel te weinig middelen beschikbaar zijn om het probleem van chronische ondervoeding tegen te gaan; 

overwegende dat gevarieerde voeding voor kwetsbare groepen een van de hoofdlijnen van het voedselzekerheidsbeleid van het kabinet is; 

verzoekt de regering, binnen het speerpunt voedselzekerheid de komende jaren meer ruimte te maken voor nutriëntrijk voedsel, inclusief projecten die ervoor zorgen dat kinderen de eerste 1.000 dagen van hun leven gevarieerde voeding krijgen om zo ontwikkelingsachterstanden te voorkomen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Laar en Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 23 (34000-XVII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat vaccinaties essentieel zijn voor het terugdringen van ziekte en sterfte onder kinderen; 

constaterende dat GAVI een bijdrage van 200 miljoen euro heeft ontvangen voor de periode van 2010 tot 2015; 

overwegende dat GAVI van 2016 tot 2020 meer vaccins zal introduceren en 300 miljoen kinderen in de armste landen zal vaccineren, wat 6 miljoen kinderlevens zal redden; 

verzoekt de regering, GAVI voor de periode van 2016 tot 2020 een bijdrage toe te zeggen van ten minste 250 miljoen euro en deze investering te dekken uit de vrijwillige afdrachten aan andere multilaterale organisaties, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Laar, Van der Staaij, De Caluwé, Sjoerdsma, Smaling, Voordewind en Agnes Mulder. 

Zij krijgt nr. 24 (34000-XVII). 

De heer Van Laar (PvdA):

Tot slot dank ik de minister voor de uitgebreide beantwoording in de eerste termijn. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitgebreide beantwoording van de vragen die mijn fractie heeft gesteld in de eerste termijn. Ik dien verder geen moties in. Ik wil nog wel een punt verder uitdiepen. De minister heeft aangegeven dat in 2030 60% van de groei van de wereldwijde economie zal plaatsvinden in snel groeiende landen, in ontwikkelingslanden, in landen als China, Brazilië, Indonesië en Zuid-Afrika. Dat betekent dat het economische zwaartepunt zich verplaatst in de wereld. Wij hebben een lange periode van economische groei gekend, waarbij steeds meer landen zich ook democratisch hebben ontwikkeld. Die democratische ontwikkeling is nu echter minder geworden, omdat de ontwikkeling van een aantal van die landen juist in omgekeerde richting plaatsvindt. Internationale onderzoeken staven dat. Dat baart mij zorgen. Daar ben ik in eerste termijn ook op ingegaan. 

Juist de grootste emerging markets, de grootste ontwikkelingslanden, waar heel veel mensen uit de armoede zijn gekomen als gevolg van de economische groei, ontwikkelen zich tot autocratische en plutocratische landen, waarin de politieke en economische macht in handen is van een heel kleine elite. In haar antwoord in eerste termijn is de minister uitgebreid ingegaan op onze multilaterale instellingen. Deze zijn in de afgelopen 100 jaar na grote conflicten opgericht en met veel moeite verder ontwikkeld. Die multilaterale instellingen hebben het moeilijk in deze tijd. Veel van de landen die zich nu zo sterk ontwikkelen, richten eigen multilaterale instituten op, zoals ontwikkelingsbanken. De vrijhandelsagenda wordt met heel veel moeite verder gebracht; soms kun je eigenlijk wel zeggen dat deze bijna niet verder wordt gebracht. Als wij al deze zaken constateren, moet ons land zich dan niet anders verhouden tot die landen, die een heel andere agenda hebben? In die landen hebben plutocratische machthebbers en autocratische regimes het voor het zeggen. In die landen worden grote delen van de bevolking uitgebuit. Er is geen vrije pers, de mensenrechten spelen een heel andere rol dan bij ons, er is geen democratie en er zijn geen vrije verkiezingen. Als die landen het voor het zeggen krijgen, als een ander paradigma, als je het zo wilt zeggen, het voor het zeggen krijgt op het wereldtoneel, is het dan niet zo dat onze waarden daar op termijn door bedreigd kunnen worden? 

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Ik ben inmiddels acht jaar Kamerlid, maar wat ik vandaag heb meegemaakt, is me nog nooit overkomen. Over alles wat ik heb ingebracht, krijg ik in het geheel niets te horen van de minister. Ik heb een A-viertje gekregen met wat vage antwoorden op twee kleine puntjes. Ik heb over corruptie gesproken. Het antwoord is dat het allemaal wel meevalt. Ik heb over klimaattheorieën gesproken. In het antwoord daarop wordt verwezen naar het IPCC-rapport, dat allang gedebunkt is. Op de andere punten die ik gemaakt heb, is de minister in het geheel niet ingegaan. 

Ik begrijp dat ik buiten de consensus sta, maar de punten die ik gemaakt heb, worden niet behandeld. Ik heb een punt gemaakt over genocide. Er is wel een kabinet afgetreden naar aanleiding van de gebeurtenissen in Srebrenica. Ik heb een punt gemaakt over de afwezigheid van de onderbouwing van ontwikkelingshulp. Daar heeft de minister niets over willen zeggen. Ik heb een concreet punt gemaakt toen ik sprak over de 90 miljoen naar Zuid-Afrika in zes jaar tijd, die moesten worden ingezet op drie beleidsterreinen: onderwijs, lokaal bestuur en justitie. Ik heb aangetoond dat de situatie op die beleidsterreinen in Zuid-Afrika dramatisch maar dan ook dramatisch verslechterd is. Dat geld is dus gewoon verdwenen. We hebben er niets voor teruggekregen. 

Ik heb wel geleerd dat het favoriete boek van de minister is: How to lie with statistics. Immers, 160.000 banen creëren die na even doorvragen in ontwikkelingslanden zijn gecreëerd. Als onderbouwing wordt gezegd: zie mijn brief van september. Ik pak de brief van september, maar daar staat geen enkele onderbouwing in. Dat is toch geen serieus debat! De heer Smaling noemde dat PR-praatjes. Ik moet hem 100% gelijk geven. Of kom met echte cijfers en onderbouw die. Of kom niet met cijfers. 

Ik heb twee kleine moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat Nederland tussen 2000 en 2006 een bedrag van 90 miljoen heeft overgemaakt aan Zuid-Afrika om verbeteringen te bewerkstelligen op de terreinen onderwijs, lokaal bestuur en justitie; 

overwegende dat er op elk van deze terreinen een grote verslechtering heeft plaatsgevonden en de doelstellingen dus niet zijn gehaald; 

verzoekt de regering, dit bedrag terug te vorderen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 25 (34000-XVII). 

De heer Bosma (PVV):

We willen dat geld dus terug hebben van Zuid-Afrika, want het is verdwenen. Het moet terug naar de zakken van de Nederlandse belastingbetaler. Het is dus eigenlijk een soort naheffing voor het ANC-regime. 

De voorzitter:

Ik wijs erop dat u door uw opgegeven spreektijd heen bent. 

De heer Bosma (PVV):

Ik heb nog een korte motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat niet bewezen is dat ontwikkelingshulp een positief effect heeft; 

verzoekt de regering, aan de ontwikkelingshulp een einde te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 26 (34000-XVII). 

De heer Van der Staaij (SGP):

Dit is wel een heel algemene motie. We hebben nu bijvoorbeeld de vergroting van het budget voor noodhulp. Valt die er ook onder? Moet daar ook onmiddellijk mee gestopt worden? 

De heer Bosma (PVV):

Nee, in het verkiezingsprogramma van mijn partij staat ook dat wij een bedrag overhouden voor noodhulp. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Dan is de motie zoals die nu is ingediend, te algemeen geformuleerd. 

De heer Bosma (PVV):

Nee, want noodhulp valt bij mij niet onder ontwikkelingshulp. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat verstaat de heer Bosma onder "ontwikkelingshulp"? 

De heer Bosma (PVV):

Alles behalve de noodhulp. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Alles behalve de noodhulp is dus ontwikkelingshulp. Het is goed om die definitie dan in ieder geval bij deze motie in het achterhoofd te hebben. 

De heer Bosma (PVV):

Ik ben uw dienaar. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik heb nog een vraag over de drie recente verkiezingsnederlagen van de PVV. Aangezien de heer Bosma gelooft dat een meerderheid van de bevolking niet zit te wachten op ontwikkelingssamenwerking en de heer Bosma dat ook vurig bepleit, hoe verklaart hij dan die drie toch wel grote verkiezingsnederlagen van de PVV op rij? 

De heer Bosma (PVV):

Ik ontken dat wij verkiezingsnederlagen hebben geleden de afgelopen drie verkiezingen. Is dat een voldoende verklaring? 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ja, dat is goed. 

De heer Bosma (PVV):

Dank u wel. Fijn dat u tevreden bent. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor de beantwoording in eerste termijn. Ik heb gesproken over een aantal zaken die de minister echt met heel veel verve doet en een aantal zaken die de minister, wat mij betreft, een beetje laat liggen. Ik had me voorgenomen ook in de tweede termijn streng te zijn, maar de minister heeft toch weer zo veel sympathieke toezeggingen gedaan dat ik me er niet helemaal toe kan zetten om dat te gaan doen. 

Ik dank de minister voor de beantwoording van de feitelijke vragen, waarin zij toezegt dat de financiering van de product development partnerships op gelijk niveau zal blijven als in het verleden. 

Ik dank haar ook voor haar toezegging om goed te kijken naar het Libertas Noodfonds, het NFP en het klimaat. Ik ben wel nog steeds benieuwd naar het WGGF en de cijfers die daar precies bij horen. 

Ik heb nog twee moties voor de minister. Een gaat over het hefboomfonds. Om bij de Beatleliedjes van de heer Smaling te blijven, ik hoop dat de minister "Don't let me down" op dit punt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er stevig wordt bezuinigd op het maatschappelijk middenveld; 

overwegende dat het maatschappelijk middenveld vaak met een kleine bijdrage van het Rijk tenders kan winnen bij andere financiers, waardoor extra inzet op Nederlandse prioriteiten gerealiseerd kan worden; 

verzoekt de regering, een hefboomfonds voor het maatschappelijk middenveld op te richten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 27 (34000-XVII). 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dan nog één motie. De heer Van Ojik had gevraagd lessen te trekken uit de millenniumdoelstellingen. Dat is één kant van de medaille. Ik zou graag ook de andere kant van de medaille bezien, namelijk de aankomende post-2015-agenda en hoe het beleid van de minister daar precies in past. Ik heb daarvoor een aanmoedigende motie, die als volgt luidt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de millenniumdoelstellingen in 2015 worden opgevolgd door de post 2015-agenda; 

overwegende dat de post 2015-agenda zowel bestaande als nieuwe mondiale uitdagingen voor ontwikkeling bevat waaraan Nederland zich zal committeren; 

verzoekt de regering, duidelijk te maken op welke wijze het Nederlandse ontwikkelingsbeleid de post 2015-agenda ondersteunt en zo nodig het Nederlandse beleid aan te passen en de Kamer daarover voor 1 september 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma en Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 28 (34000-XVII). 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb vier moties. Gezien mijn beperkte spreektijd ga ik ze voorlezen. Ik dank de minister ook voor de beantwoording van onze vragen. Daaruit voortvloeiend heb ik dus nog vier moties om te kijken of ik het beleid van de minister toch hier en daar wat kan stimuleren. Als eerste een bescheiden motie over de norm van 0,7%. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat binnen de OECD is afgesproken dat landen minimaal 0,7% van het bnp uitgeven aan ontwikkelingssamenwerking; 

overwegende dat Nederland als handelsnatie een groot belang heeft bij stabiele wereldverhoudingen, open internationale betrekkingen en een stevige ontwikkeling van arme landen; 

spreekt uit, op termijn terug te willen groeien naar de internationale norm van minimaal 0,7% van het bnp voor uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking volgens de ODA-criteria (Official Development Assistance), 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 29 (34000-XVII). 

De heer Van Ojik heeft een vraag voor u. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik wil de heer Voordewind graag helpen met zijn beperkte spreektijd. Ik heb één vraag over deze motie. Wat betekent "op termijn"? 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij hebben natuurlijk ook gekeken naar het regeerakkoord. Daaraan zijn wij niet gebonden, maar op het moment dat we hier door de Kamer een motie aangenomen zouden willen zien, geef ik ruimte om via de term "op termijn" weer naar die 0,7 toe te groeien. Zo heb ik het volgens mij netjes geformuleerd. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Dat heb ik wel begrepen. Vandaar mijn vraag wat "op termijn" betekent. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Als wij met elkaar volgend jaar al die ambitie delen met een groep van partijen die de meerderheid in zowel de Eerste als de Tweede Kamer hebben, dan kunnen wij dat heel snel regelen. Ik ben ook realist, maar ik wil hiermee wel de ambitie uitspreken om zo snel mogelijk terug te groeien naar die 0,7%. 

De tweede motie gaat over de kledingsector. Daarover is de minister ook positief. Die zou een voorbeeldfunctie kunnen hebben bij de convenanten die worden gemaakt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er grote uitdagingen zijn in de textielsector die sinds een jaar gezamenlijk worden aangepakt door bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstituten en de overheid; 

overwegende dat de kledingsector langzaam maar zeker verbeteringen doorvoert, maar dat er een extra impuls nodig is om tot een convenant te komen; 

verzoekt de betrokken partijen, spoedig voortgang te boeken met het tot stand komen van dit convenant en daar vervolgens concrete opvolging aan te geven; 

vraagt de regering, dit proces financieel te ondersteunen door middel van cofinanciering, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van Ojik en Van Laar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 30 (34000-XVII). 

U bent bijna door uw tijd heen! 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan neem ik nog een minuutje van mijn collega's. Ik heb nog twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de directe bijdrage aan de ngo's in deze kabinetsperiode meer dan gehalveerd wordt; 

constaterende dat een fors aantal activiteiten van ngo's in ontwikkelingslanden door deze bezuiniging getroffen worden en er geen garanties zijn dat Nederland of andere donoren deze activiteiten gaan overnemen; 

constaterende dat de minister vanaf 2016 219 miljoen reserveert voor de versterking van het maatschappelijk middenveld, waarvan voorlopige reserveringen van 185 miljoen per jaar voor strategische partnerschappen, 15 miljoen per jaar voor het accountabilityfonds en 10 miljoen voor de innovatiefaciliteit; 

verzoekt de regering, de resterende 9 miljoen toe te voegen aan het budget dat beschikbaar is voor de strategische partnerschappen en het maximumbedrag per strategisch partnerschap op te hogen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 31 (34000-XVII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat WRR, AIV, OIB, OESO en de regering de unieke rol benadrukken van het belang van een sterk ontwikkeld maatschappelijk middenveld om ontwikkeling te bevorderen; 

constaterende dat het budget voor versterkt maatschappelijk middenveld aanzienlijk terugloopt; 

constaterende dat zonder actieve bijsturing op de speerpunten het percentage van het ODA-budget dat via ngo's wordt besteed, daalt tot onder 20; 

verzoekt de regering, de bezuiniging op de ngo's vanaf 2016 meerjarig te verzachten door middel van een verschuiving van structureel 50 miljoen binnen de begroting ten gunste van de strategische partnerschappen met maatschappelijke organisaties en het speerpuntenbudget, waarbij dekking wordt gevonden in de vrijwillige bijdrage aan de multilaterale instellingen, afhankelijk van de evaluatie van het functioneren van de verschillende VN-instellingen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 32 (3400-XVII). 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Voorzitter. Net als gisteren ben ik van plan om het niet meer over de bezuinigingen te hebben en anders dan gisteren zal ik mij nu ook aan dat voornemen houden. Ik heb besloten, mijn zegeningen te tellen. Ik dank de minister voor de antwoorden die zij op een aantal vragen heeft gegeven en ik ben ook blij met een aantal van die antwoorden. Zij heeft over TTIP en over EPA's gesproken. Ik zal alle toezeggingen niet herhalen, maar ik zeg alleen dat ik daar blij mee ben. 

Op het gebied van de MDG's heeft zij de heer Sjoerdsma iets toegezegd dat door mij was gevraagd. Dat geeft niet, want de heer Sjoerdsma en ik waren van plan om daar samen een motie over in te dienen. Dat hoeft nu niet, want de minister heeft beloofd wat wij haar wilden vragen. 

De spanning tussen hulp en handel is een onderwerp dat nog vaak in onze gesprekken zal terugkomen. Ik verheug me daarop, want ik vond het voorbeeld van Tanzania zeer interessant en in zekere zin ook overtuigend. 

Over de belastingen en de belastingverdragen maak ik mij meer zorgen. Mede namens collega Smaling wil ik daarover twee moties indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de ontwikkelingslanden belastinginkomsten mislopen door belastingontwijking via brievenbusmaatschappijen in Nederland; 

overwegende dat de omvang van deze inkomstenderving door gebrek aan transparantie onduidelijk is; 

verzoekt de regering, in kaart te brengen wat de omvang is van deze inkomstenderving en tevens het mogelijke te doen om belastingontwijking via brievenbusmaatschappijen in Nederland tegen te gaan, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 33 (34000-XVII). 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik dien hierbij de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het kabinet de bilaterale belastingverdragen met 23 ontwikkelingslanden herziet; 

overwegende dat een antimisbruikbepaling een belangrijk instrument kan zijn om belastingontwijking van bedrijven in ontwikkelingslanden tegen te gaan; 

verzoekt de regering, in alle gevallen een antimisbruikbepaling op te nemen in reeds bestaande en nog te sluiten bilaterale belastingverdragen met ontwikkelingslanden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 34 (34000-XVII). 

De heer Van Laar (PvdA):

Wij zijn een groot voorstander van die antimisbruikbepalingen, maar moeten we dan zeggen: we gaan ontwikkelingslanden dwingen om een nieuw verdrag af te sluiten, want wij willen per se dat er een antimisbruikbepaling in staat, wat zij daar ook van vinden? Is dat nu het juiste signaal dat wij aan ontwikkelingslanden moeten geven, namelijk dat wij iets aan het doen zijn om hen te helpen en tegemoet te komen en ervoor te zorgen dat hun ontwikkeling geen schade oploopt? 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ja, dat denk ik eerlijk gezegd wel. Ik denk dat het een heel belangrijk en ook juist signaal is aan ontwikkelingslanden, wanneer wij aangeven: als je met Nederland een verdrag sluit, willen wij niet dat dit verdrag wordt aangewend om misbruik te maken van de mazen in de belastingwet. Het antwoord op de vraag van de heer Van Laar is dus volmondig ja. 

De heer Van Laar (PvdA):

Er kunnen toch allerlei redenen zijn voor een land om op dat moment geen nieuw verdrag met Nederland te willen sluiten? Al is het maar dat het om politieke redenen niet met een westers land gezien wil worden en weer een verdrag wil ondertekenen. Daar moeten landen toch de vrijheid in houden? Zij moeten toch zelf de afweging kunnen maken of een nieuw verdrag, met een antimisbruikbepaling, goed is voor het land? 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Zeker, dat ben ik wel eens met collega Van Laar. Als een land met Nederland geen belastingverdrag wil sluiten, moeten wij een land ook niet dwingen om dat te doen. Wat ik met deze motie beoog, is dat Nederland zelf zijn verantwoordelijkheid neemt. Op het moment dat wij een verdrag afsluiten met een derde land, een ontwikkelingsland, of een verdrag herzien, zeggen wij dat wij niet accepteren dat er misbruik wordt gemaakt van de bepalingen in dat belastingverdrag. De heer Van Laar kan er anders over denken, maar ik vind dat heel gewoon. Er zijn heel veel zaken die wij in verdragen als verplichting opnemen voordat wij het afsluiten. Dus mijn fractie — en ik hoop dat wij de heer Van Laar en zijn fractie daarin meekrijgen — vindt het eigenlijk heel logisch om zo'n bepaling op te nemen. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik ben eigenlijk klaar. Ik kijk terug op een heel interessant debat over de begroting. Er zijn zaken — ik noem ze nu niet meer bij naam — waarover wij het niet snel met elkaar eens zullen worden, maar er is gelukkig ook heel veel waardoor wij met vertrouwen de toekomstige debatten met de minister tegemoet kunnen zien. Daar verheug ik mij op. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een amendement, op stuk nr. 7, omgezet in een motie. Bij dezen trek ik het amendement op stuk nr. 7 in. 

De voorzitter:

Het amendement-Voordewind/Van Ojik (stuk nr. 7) is ingetrokken. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik wil graag kort op drie onderwerpen terugkomen. In de eerste plaats: ik heb in mijn eerste termijn een groot punt gemaakt van extra uitgaven voor GAVI. Ik ben blij met de brede steun uit de Kamer, gelet op de ondertekening van de motie, om daarvoor ook in de toekomst weer een aanzienlijk bedrag beschikbaar te stellen. Ook de minister gaf een positieve reactie in haar termijn. 

In de tweede plaats: ik had een motie voorbereid, die ik niet ga indienen, over een initiërende en aanjagende rol als het gaat om het voorbereiden van landen op de inwerkingtreding van de EPA's, zodat ze hun handelspositie kunnen versterken. Ik dien de motie niet in, omdat de minister hierop royaal een toezegging heeft gedaan. Ik zou het wel fijn vinden om te worden geïnformeerd over de manier waarop er in de praktijk invulling aan wordt gegeven, zodat wij ook meer horen over de wijze waarop landen kunnen worden geholpen bij het doorvoeren van hervormingen, bijvoorbeeld op het gebied van toezicht op naleving van kwaliteitsstandaarden van producten. Dat zijn allemaal uitdagingen die ook op die landen afkomen, waar zij niet zomaar klaar voor zullen zijn. 

Tot slot nog één motie. Die zal ik uitsluitend voorlezen en, ook met het oog op de tijd niet verder toelichten. Ik hoop ook dat zij voor zich spreekt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat boerenondernemers in ontwikkelingslanden vaak moeite ondervinden bij het verkrijgen van toegang tot financiering; 

constaterende dat dit probleem onder meer veroorzaakt wordt door onvolkomenheden in de juridische en financiële sector in deze landen, waaronder gebreken in kredietregistratie, in het functioneren van Kamers van Koophandel en in het functioneren van systemen voor vastlegging van landrechten; 

verzoekt de regering, per partnerland te analyseren wat voor boeren en andere actoren in voedselwaardeketens de belangrijkste belemmeringen zijn in de juridische en financiële sfeer bij het verkrijgen van toegang tot financiering en tevens te bezien in hoeverre Nederland rechtstreeks of via steun aan gespecialiseerde organisaties bij kan dragen aan het creëren van een juridische en financiële sector die optimaal functioneert in het toegankelijk maken van krediet voor boeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 35 (34000-XVII). 

De heer Bosma (PVV):

De SGP behoort tot de destructieve drie, de drie partijen die ervoor zorgen dat het kabinet alles kan doen wat het op het ogenblik doet, bijvoorbeeld het naar Nederland halen van 3.000 Syriërs per maand, maar ook de begroting die wij vandaag bespreken van dit departement. Een van de dingen die uit dit potje, als ik het zo mag noemen, worden gefinancierd, is Gaza. De SGP zorgt ervoor dat allerlei gelden naar Gaza kunnen, terwijl Gaza een bron van terrorisme is en Israël constant aanvalt. Waarom steunt de SGP een kabinet dat dit allemaal mogelijk maakt? 

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik dank de heer Bosma voor het compliment dat hij maakte voor de reeks van verkiezingsoverwinningen van de SGP op rij. Wij gaan in die traditie natuurlijk iedereen even langs. Het klopt inderdaad, we hebben het goed gedaan, ook gisteren bij de herindelingsverkiezingen en bij de verkiezingen daarvoor. 

Ik mis de PVV altijd enorm op lokaal vlak. Het heeft zo veel meerwaarde als je ook lokaal je steentje kunt bijdragen en niet alleen landelijk. Wij stellen ons landelijk net als lokaal constructief op, dat betekent simpelweg steunen waar dat kan, en niet steunen waar het niet kan. Dat bevalt ons nog steeds uitstekend. 

De heer Bosma (PVV):

En dat lokale waar de SGP steun aan geeft, is dus ook steun voor al dat geld. Er gaat nu weer 20 miljoen extra naar Gaza. Ik stel vast dat de SGP in de opiniepeilingen vandaag zelfs naar vier zetels is gegroeid. Ik wil niet meteen een verband hiermee leggen, maar kan de SGP daar iets over zeggen? Waarom steunt de SGP nu toch een kabinet dat geld gaat geven aan Gaza? Het is zwaar corrupt, het is zwaar islamitisch, het is zwaar terroristisch en ons mooie belastinggeld gaat ernaar toe! 

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zei het al: wij kijken of wij maatregelen en wetten kunnen steunen vanuit onze eigen opvattingen, ja of nee. Dat betekent dat we soms keuzes steunen en soms niet. Voor humanitaire hulp geldt dat zonder onderscheid ieder mens onze naaste is. Als wij daarin een steentje kunnen bijdragen, dan zullen we dat niet nalaten. Hetzelfde geldt voor noodhulp, waarvan de PVV ook een voorstander is. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Ik dank ook de minister voor haar beantwoording. Ik heb één motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het juridisch niet-verplichte deel van de begroting voor ontwikkelingshulp ongeveer 300 miljoen euro bedraagt; 

constaterende dat de Nederlandse belastingbetaler geconfronteerd wordt met een naheffing van de Belastingdienst van honderden miljoenen euro's; 

overwegende dat de lasten in Nederland al genoeg zijn verhoogd; 

verzoekt de regering om alle juridisch niet-verplichte gelden van de begroting voor ontwikkelingshulp te gebruiken om de naheffing waar Nederland mee wordt geconfronteerd te verlagen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 36 (34000-XVII). 

Hartelijk dank. Er zijn veel moties ingediend. Wij gaan even schorsen en doen dan de tweede termijn van de minister. 

De vergadering wordt van 22.16 uur tot 22.30 uur geschorst. 

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik wil eerst de vijf vragen beantwoorden, dan door de moties heen lopen en ten slotte ingaan op de amendementen. 

Ik ga kort in op de vragen. De heer Bosma vroeg naar de 160.000 banen. Ik ontken overigens dat ik niet ben ingegaan op zijn betoog. De 160.000 banen zijn terug te vinden in de brief van 29 september. Op pagina 24 staat de onderbouwing: 85.000 nieuwe banen door middel van het CBI, het Fonds Opkomende Markten, het Private Sector Investeringsprogramma, het Global Agricultural and Food Security Program en het midden- en kleinbedrijfprogramma van de FMO en 80.000 banen in de programma's van de ambassades op het terrein van voedselzekerheid en privatesectorontwikkeling. Mocht de heer Bosma nog meer willen weten: het is verder onderbouwd in de achttien fiches die bij de rapportages zijn gevoegd. Dat zijn openbare evaluatierapporten. We hebben die bij elkaar opgeteld. 

De heer Bosma (PVV):

Ik ben overtuigd. Zou het niet een goed idee zijn om dan de hele begroting aan ontwikkelingshulp te geven? Als de minister in staat is om met 4 miljard 160.000 banen te creëren, is zij gewoon de banenmotor van Nederland. Denk ik constructief mee, ja of nee? 

Minister Ploumen:

Het is niet aan de minister om het optreden van een Kamerlid als constructief of destructief te duiden, dus daar wou ik maar bij wegblijven. 

De heer Sjoerdsma vroeg hoeveel geld ik overhoud van het DGGF. De inschatting as we speak, dus van het laatste moment, is dat de 100 miljoen voor 2014 grotendeels worden gecommitteerd in 2014, maar nog niet in 2014 volledig worden uitgeput. De heer Sjoerdsma is vertrouwd met de wijze waarop wij dat doen, namelijk dat wij onze financiële middelen eerst committeren en dat daarna daadwerkelijk het kasbeslag terugvalt. Naar verwachting wordt een bedrag van 80 miljoen daadwerkelijk uitgegeven in 2014. De overige 20 miljoen die zijn gecommitteerd, worden doorgeschoven naar de volgende jaren. Volgende week gaat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland dat via de website bekendmaken, conform de afspraak naar aanleiding van een motie van de heer Van Ojik. Er blijft dus — dat is eigenlijk de samenvatting — niets over in 2014. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat is goed om te weten. De minister zegt hier eigenlijk dat al het geld voor 2014 reeds gecommitteerd is, want ze gaat 80 miljoen uitgeven en de overige 20 miljoen zijn juridisch gecommitteerd. Begrijp ik dat goed? 

Minister Ploumen:

Ja, volgens mij moet de heer Sjoerdsma dat zo begrijpen. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Kunnen we wel afspreken dat wanneer onverhoopt — je weet het natuurlijk maar nooit in deze korte tijdsspanne van 30 dagen — blijkt dat er een aanzienlijk bedrag overblijft — laten we aanzienlijk kwalificeren als meer dan 1 miljoen — de minister de Kamer dan wel de gelegenheid geeft om te kijken naar die vrijgevallen gelden? 

Minister Ploumen:

Het is niet aan de minister om Kamerleden gelegenheden te ontzeggen, maar ik begroet het idee niet met sympathie. Ik zie er geen heil in, omdat ik die middelen heel graag wil blijven aanwenden binnen het Dutch Good Growth Fund en wel maximaal. 

De heer Van Laar vroeg of de Karel Doorman op de terugweg ook ingezet kan worden voor handelsvracht. We hebben dat blijkbaar al eerder gedaan, een combinatie van een handelsmissie en Defensieschepen. Ik weet niet of het praktisch mogelijk zal zijn en ik wil het zeer zeker eerst even overleggen met minister Hennis, maar dank voor de suggestie. 

De heer Vos vroeg of we ons nu niet eens anders moeten gaan verhouden tot landen die op een manier worden bestuurd die niet per se onze waarden representeert en waar veel uitbuiting voorkomt. Ik maak het even heel kort voor de heer Vos. Ik vind zijn analyse niet per se fout, maar zij is wel een beetje kort door de bocht. Bij de opkomende economieën, zitten ook drie van de grootste democratieën ter wereld. Ik noem India, Indonesië en Brazilië. Het plaatje dat hij schetst, geeft dus wat mij betreft maar een deel van de werkelijkheid weer. Volgens mij sluiten wij daar dus juist heel erg goed op aan met onze strategische agenda. 

De heer Smaling stelde nog een vraag over problemen met de opvang van vluchtelingen in Turkije. Ik dacht dat ik daarop schriftelijk ook ben ingegaan. In aanvulling daarop zeg ik het volgende. De toestroom van mensen uit Kobani heeft de Turkse autoriteiten en UNHCR voor flinke logistieke problemen gesteld. Er worden al mensen opgevangen in Turkije. Ik ben er zelf ook geweest. UNHCR heeft die problemen natuurlijk onderkend en heeft de bevoorrading voor dat deel van Turkije opgeschroefd en extra personeel ingezet. Op basis van de informatie die wij hebben, lijkt men door die extra inzet de problemen onder controle te krijgen. Laat ik echter tegen de heer Smaling zeggen dat wij dat wel nauwlettend volgen. Het gaat daar immers natuurlijk echt om een noodsituatie; volgens mij mag je de situatie daar zo wel karakteriseren. 

Ik kom op de moties. Ik loop ze kort langs. Het zijn er 21. 

De eerste motie, op stuk nr. 16, is van de SP. Die motie ontraad ik, omdat juist de OESO en de G20 nu een heel actieve rol spelen bij het aanpakken van belastingproblemen. Wij vinden de VN daarvoor niet de aangewezen organisatie. 

De tweede motie van de SP, op stuk nr. 17, gaat over de journalistieke producten binnen het veld van ontwikkelingssamenwerking. Ook deze motie ga ik toch ontraden, omdat ik Vice Versa en OneWorld echt onvergelijkbare grootheden vind. Je zou kunnen zeggen dat Vice Versa een vakblad is. OneWorld is echt gericht op een heel breed publiek, en dan natuurlijk ook, laat ik zeggen "net iets anders getoonzet". Ik bouw ook de steun voor OneWorld af. Daarom ontraad ik de motie. 

De heer Smaling (SP):

Het gaat mij helemaal niet om een voorkeur van de SP voor het ene of het andere tijdschrift. Ik heb toch de indruk dat deze twee tijdschriften grotendeels hetzelfde publiek bedienen. Zo komt het op mij over. Daardoor krijg je toch een beetje het gevoel dat de minister op een gegeven moment moet kiezen voor de Libelle of de Margriet, en dan maar een van beide kiest. Ik krijg daar een beetje een vervelend gevoel bij. Ik vind dat Vice Versa en OneWorld allebei hun rol vervullen. Daarom vind ik dat ze óf allebei niet moeten worden gesubsidieerd, óf allebei een beetje moeten worden gesubsidieerd als daartoe een reden is. Ik vind dit zonde, want het doet onrecht aan het journalistiek elan wat rondom het vakgebied van de minister zou horen te hangen. Ik wil dus toch een klemmend beroep op haar doen om deze motie iets positiever te duiden. 

Minister Ploumen:

Het is belangrijk om bij de heer Smaling in herinnering te roepen dat ook Vice Versa, zij het indirect, gesteund wordt door middelen van het ministerie. Een aantal grotere organisaties steunen het blad namelijk ook financieel. Het gaat daarbij om organisaties die op hun beurt door het ministerie worden gesteund. Verder bouw ik ook de steun voor OneWorld af. Ook op die manier creëren we een gelijker speelveld. Ik moet ook zeggen dat ik vind dat een vakblad net iets anders is dan een blad voor een breed publiek. Maar ik zeg nogmaals dat door de financiële krapte ook OneWorld de komende jaren gewoon moet afbouwen en naar andere financieringsbronnen op zoek moet gaan, net als Vice Versa dat volgens mij tot nu toe met redelijk succes heeft gedaan. 

De heer Smaling (SP):

Ik maak toch wel bezwaar tegen deze reactie. NCDO heeft natuurlijk een eindfinanciering waaruit OneWorld zichzelf nu kan positioneren. Lokaalmondiaal heeft in het verleden wel een bijdrage van het ministerie gehad, maar Vice Versa echt niet. Dat is gewoon niet zo. Ik heb dat onderzocht. Ik wil de minister toch echt met klem vragen om ervoor te zorgen dat het speelveld zo gelijk mogelijk wordt. Ik vraag haar nogmaals om nog eens goed naar de motie te kijken. Hopelijk komt zij dan tot een ander oordeel. 

Minister Ploumen:

Als ik aan iets een hekel heb, dan is het aan de heer Smaling teleurstellen, maar ik ga dat toch doen. Ik heb hier gisteren natuurlijk ook even goed over nagedacht naar aanleiding van de vraag en bij de schriftelijke beantwoording. De heer Smaling en ik hebben hierover jammer genoeg echt een andere opvatting. Ik ontraad de motie dus toch. Gelukkig had de heer Smaling maar twee moties! 

De motie op stuk nr. 18 over de vrijwillige bijdrage zie ik als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 19 van mevrouw Mulder over agrarisch beroepsonderwijs zie ik als ondersteuning van beleid. Ik geef kort nog even een voorbeeld. Programma's die worden uitgevoerd zijn PPP's bij het Learn4Work-programma in vijf Afrikaanse landen en een bilateraal programma dat is gericht op de verbetering van lager agrarisch beroepsonderwijs in Uganda. Ik heb hier een heel rijtje van programma's. Het is ondersteuning beleid. Ik laat het oordeel aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 20 gaat over jonge ondernemers in fragiele staten. Deze motie beschouw ik ook als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel graag aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 21 van de Partij van de Arbeid gaat over het uitbannen van de ernstigste vormen van kinderarbeid in de kledingbranche. Ik beschouw de motie als ondersteuning van beleid en laat graag het oordeel aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 22 over het tegengaan van kinderprostitutie en daar structureel 3 miljoen euro aan te besteden, beschouw ik als ondersteuning beleid. Ik laat het oordeel aan de Kamer. 

Over de motie op stuk nr. 23 van de SP en de Partij van de Arbeid over het belang van voeding heb ik net al iets gezegd. Dat zal ik niet herhalen. Ik beschouw de motie als ondersteuning van beleid en laat het oordeel aan de Kamer. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ter verduidelijking van de motie op stuk nr. 22 heb ik een vraag. De minister noemt het ondersteuning van beleid. De motie gaat over de bestrijding van kinderprostitutie voor een structureel bedrag van 3 miljoen. Is dat iets wat de minister nu al doet en zal blijven doen? Betekent dit dat er vervolgens niets van de begroting af gaat om dit te financieren? 

Minister Ploumen:

Ik moet bekennen dat ik het laatste deel van de vraag van de heer Sjoerdsma niet begrijp. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Het dictum luidt: "verzoekt de regering in het nieuwe SRGR-kader structureel aandacht te geven aan de strijd tegen kinderprostitutie en hier jaarlijks tenminste 3 miljoen aan te besteden". Voor zover ik weet is dat nu nog niet het geval, maar misschien vergis ik me. Als het niet zo is, vraag ik me af wat we niet meer gaan doen. 

Minister Ploumen:

Het zit als volgt. We hebben vorig jaar door een amendement van de heer Voordewind 2 of 3 miljoen euro besteed aan het tegengaan van kinderprostitutie. Nu ligt er een amendement van de heer Van Laar, waar ik zo aan toe kom, waarin hij verzoekt om binnen het huidige SRGR-budget van 2015 ruimte te maken. In de latere jaren zal het ook binnen dat budget gezocht worden. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Voor de duidelijkheid: dit gaat dus over de verwachte vrije ruimte in het budget en het gaat niet ten koste van programma's die nu structureel worden gefinancierd. 

Minister Ploumen:

Precies. Het amendement waar ik zo aan toe kom, gaat over 2015. Als ik de heer Van Laar goed begrijp — ik zie hem knikken — gaat deze motie over de jaren na 2015. Daar is natuurlijk nog wat vrije ruimte. 

De motie op stuk nr. 24 van de SGP en de Partij van de Arbeid gaat over GAVI. Ik laat het oordeel aan de Kamer. Mocht de Kamer de motie steunen, dan ga ik er wel vanuit dat ik de vrijheid heb om zelf te bepalen hoe ik de verhoging financier binnen het multilaterale kanaal. 

De motie op stuk nr. 25 van de PVV ontraad ik. Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 26. 

De heer Bosma (PVV):

Soms geeft een minister wel eens een motivatie waarom een motie wordt ontraden. Dat was vroeger, geef ik toe. Een groot gedeelte van mijn spreektijd heb ik gewijd aan het feit dat we 90 miljoen hebben gegeven aan Zuid-Afrika, dat er op drie terreinen verbeteringen zouden plaatsvinden, te weten in het onderwijs, het lokaal bestuur en bij justitie. Ik heb heel veel voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat de situatie in Zuid-Afrika op die drie beleidsterreinen dramatisch verslechterd is. Het onderwijs is verslechterd, het lokaal bestuur is verslechterd en justitie is verslechterd. Het geld is dus gewoon verdwenen in een bodemloze put. De minister geeft geen enkele motivatie. De minister heeft geen enkele verdediging voor die 90 miljoen. Er is gewoon 90 miljoen euro belastinggeld verdwenen! Ik heb in mijn eerste termijn gevraagd of de minister zich niet schaamt voor het gemak waarmee dit soort enorme bedragen gewoon verdwijnen in bodemloze putten. Mijn voorstel is om het geld terug te vorderen van het ANC-regime. 

Minister Ploumen:

Het is misschien goed als ik nog even iets zeg over mijn visie op hoe het er nu voor staat binnen de drie sectoren die de heer Bosma genoemd heeft. Het is duidelijk dat Zuid-Afrika een transitie doormaakt en dat die drie sectoren daarbinnen belangrijk zijn. De steun die Nederland eraan gegeven heeft in de vorm van programma's, is goed gemonitord en geëvalueerd. Het is duidelijk dat binnen bijvoorbeeld het toegankelijk maken van justitie er grote voortgang is geboekt. Er is nu rechtstoegang voor de gehele bevolking. Hetzelfde kan gezegd worden over het onderwijs. Het onderwijssysteem is toegankelijk voor de hele bevolking. Ik weet dat de heer Bosma daar gisteren andere zaken tegenover heeft gezet, maar die toegankelijkheid zou ik hier nog wel even willen benadrukken. Dat doet echter niks af aan mijn oordeel over deze motie. 

De heer Bosma (PVV):

90% van de scholen in Zuid-Afrika is disfunctioneel. Dan kan de minister zeggen dat het onderwijs nu toegankelijk is voor iedereen, maar het is gewoon een ramp. Heel veel scholen hebben geen stromend water, geen wc's, geen elektriciteit. Ik heb de voorbeelden genoemd. Steeds minder mensen halen eindexamens. Ik heb lijstjes gegeven. Van de 148 landen staat Zuid-Afrika nu op de aller-, allerlaatste plaats qua onderwijs. Dan kan de minister er toch niet mee wegkomen door te zeggen dat het nu toegankelijk is voor iedereen? Het onderwijs in Zuid-Afrika is belachelijk slecht, en het is in de afgelopen twintig jaar dramatisch verslechterd. Wij hebben daar geld naartoe gebracht omdat de Nederlandse belastingbetaler verteld is dat het onderwijs in Zuid-Afrika beter zou gaan worden. Het onderwijs in Zuid-Afrika is echter dramatisch verslechterd! Waar is die 90 miljoen euro? Zorg gewoon dat dat geld terugkomt! Dat is óns geld. We hadden het kunnen besteden in Nederland aan ons onderwijs, aan onze zorg. Dat geld is weg! Doe daar iets aan! 

Minister Ploumen:

Ik zal niet in herhaling vervallen. Ik zeg de heer Bosma graag toe dat ik hem zal aangeven waar hij de evaluatierapporten over die programma's, die al openbaar zijn, kan vinden. Toegankelijkheid is een groot goed. Dat geldt zowel voor het justitieapparaat als voor het onderwijs. 

Voorzitter. In de motie-Sjoerdsma op stuk nr. 27 wordt de regering verzocht, een hefboomfonds voor het maatschappelijk middenveld op te richten. Ik ontraad die motie. De heer Sjoerdsma weet ook wel waarom ik dat doe, want ik heb er een brief over geschreven waarin ik naar mijn idee uitvoerig beredeneerd heb waarom het idee sympathiek is, maar het toch echt strandt bij de uitvoering. Dat vindt de heer Sjoerdsma jammer, en ik had het ook wel anders willen zien, maar we hebben ons er echt goed in verdiept. Het kan helaas niet. 

Ik kom bij de motie-Sjoerdsma/Van Ojik op stuk nr. 28. Ik heb de Tweede Kamer al vaker — dat is terecht — geïnformeerd over de Nederlandse inzet na 2015 en hoe dat aansluit op het Nederlandse beleid. Dat ga ik het komende jaar ook zeker doen voor 1 september, bijvoorbeeld aan de hand van de nieuwe raadsconclusies en de conferentie Financing for Development. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer. Zij lijkt verdacht veel op wat ik al van plan ben te doen. 

In de motie-Voordewind op stuk nr. 29 wordt de regering verzocht, op termijn minimaal 0,7% van het bnp uit te geven aan ontwikkelingssamenwerking. Deze motie ontraad ik. Ik kan namelijk niet verder kijken dan deze kabinetsperiode. Ik heb net al toegelicht op welke manieren extra fondsen zijn toegevoegd aan de begroting, bijvoorbeeld door het noodhulpfonds van 570 miljoen. 

De motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 30 gaat over de textielsector. Ik heb daar al iets over gezegd. De motie is ondersteuning beleid. Het oordeel erover laat ik graag aan de Kamer. 

De motie-Voordewind/Agnes Mulder op stuk nr. 31 gaat over de partnerschappen. De heer Voordewind zal niet verrast zijn dat ik die motie toch ontraad omdat ik toch wil vasthouden aan mijn eerdere voorstel om medio 2015 nader in te gaan op een verstandige bestemming van specifiek die 9 miljoen. Daarbij denk ik aan het innovatiefonds. 

De motie op stuk nr. 32 van de heer Voordewind en mevrouw Mulder gaat over de verzachting van de bezuiniging op het maatschappelijk middenveld. Ook daarbij hebben wij tijdens het debat al enkele keren stilgestaan. Ik begrijp de zorgen van de Kamer, maar ontraad toch de motie. 

In de motie op stuk nr. 33 van de heer Van Ojik wordt gevraagd om de omvang van de inkomstenderving in kaart te brengen. Daarover heb ik al gezegd dat er al heel veel onderzoek is gedaan en dat ik er weinig voor voel om dat allemaal over te doen. Het tweede deel, waarin wordt gevraagd om al het mogelijke te doen om belastingontwijking tegen te gaan, is mij natuurlijk sympathieker. Dat wil ik graag met mijn collega staatssecretaris Wiebes overleggen. Mag ik de motie zo beschouwen dat wij over het eerste deel hebben afgesproken dat ik dat zo niet zal doen, maar dat wij wel een ex-postanalyse kunnen maken, en dat het tweede deel kan worden aangehouden? 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

De minister zegt dat zij het eerste deel graag ex post wil uitvoeren. Dat heeft zij ook tijdens haar eerste termijn gezegd. Ik vind het prima om dat zo uit te leggen. Over het tweede deel wil de minister met haar collega van Financiën overleggen. We gaan dinsdag stemmen over deze moties. Misschien kan de minister daaraan voor dinsdag een telefoontje wijden en een briefje aan de Kamer sturen? Dan kan ik nog bezien wat ik met de motie zal doen. Zou dat kunnen? 

Minister Ploumen:

Dat durf ik niet helemaal te beloven, ook omdat ik niet in het land ben. Ik zou daarvoor liever iets meer tijd willen hebben. 

De heer Van Laar (PvdA):

Misschien kan de minister toezeggen dat zij het meeneemt in de brief over de belastingen die zij heeft toegezegd? Die brief komt in het voorjaar. Dan kunnen wij dit bekijken. Dan kan de heer Van Ojik bekijken of de motie nog op haar plaats is. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik waardeer zeer het meedenken door de heer Van Laar, maar de minister is nu bezig met het herzien van belastingverdragen. Dat is de actualiteit van deze motie. Het is dus geen goed idee om dat mee te nemen in een brief in het voorjaar. Als de minister belooft dat zij snel zal bellen, wil ik de motie wel aanhouden. Dan breng ik hem donderdag of dinsdag over een week alsnog in stemming als de brief er is. Ik wil de motie dus graag aanhouden. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Ojik stel ik voor, zijn motie (34000-XVII, nr. 33) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Ploumen:

Met de duiding van dat ex post, maar daarover waren wij het al eens. 

De motie op stuk nr. 34 van de heer Van Ojik gaat over het herzien van de belastingverdragen. Dit beschouw ik als ondersteuning van het beleid. Ik laat dan ook graag het oordeel aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 35 van de heer Van der Staaij gaat over de toegang tot financiering. Dit zie ik als ondersteuning van beleid. Wij kennen die belemmeringen, zeg ik tot de heer Van der Staaij. Onze programma's zijn daarop toegesneden. Ik laat daarom het oordeel graag aan de Kamer. 

De laatste motie, op stuk nr. 36 van de heer Van Klaveren, onraad ik. 

En dan heb ik nog een paar amendementen die ik graag met de Kamer zou willen doornemen. Dat zijn er zeven. Over het amendement-Smaling op stuk nr. 9 over extra gelden naar de UNHCR heb ik in eerste termijn al iets gezegd. Dat ontraad ik, want binnen het noodhulpfonds gaat al 30 miljoen euro naar opvang in de regio. 

Het amendement-Smaling op stuk nr. 10 over een verschuiving naar voedselzekerheid en water ten koste van het DGGF ontraad ik ook. 

Het amendement op stuk nr. 11 van de ChristenUnie, over extra geld naar het Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria, ontraad ik ook. 

Ik heb al toegelicht dat ik het amendement op stuk nr. 12 van het CDA om geen sectorale begrotingssteun aan Rwanda te verlenen, maar steun aan ngo's ook ontraad. 

Bij het amendement op stuk nr. 13 van de VVD en D66 over een verschuiving naar vrede en veiligheid voor ontwikkeling laat ik het oordeel aan de Kamer. 

We spraken net al over het amendement-Van Laar op stuk nr. 14 over een verschuiving van 3 miljoen naar de strijd tegen kinderprostitutie. Daarover laat ik het oordeel ook aan de Kamer. 

Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 15 van de SP en de VVD om 2 miljoen vrij te maken voor de bestrijding van wildlife crime. Daarover ben ik een beetje in dubio. Ik vind het een heel sympathiek amendement. Ik wil ook wel kijken of er ruimte op de begroting is, maar niet ten koste van dekking uit technische assistentie van het Dutch Good Growth Fund. Ik wil wel naar andere middelen kijken, maar dat kan maar voor een bedrag van 1 miljoen. Ik weet niet of de indieners van het amendement bereid zijn om het aan te passen, dus te verlagen naar 1 miljoen. Als dat zo is, laat ik het oordeel aan de Kamer, maar als het blijft bij 2 miljoen, zie ik gewoon geen ruimte. Die technische assistentie zullen we hard nodig hebben, bijvoorbeeld voor jonge ondernemers in fragiele staten. Dan moet ik de motie ontraden. 

De heer Smaling (SP):

Het gaat juist toe naar de technische assistentie. Ik ben blij dat de minister het een heel sympathiek amendement vindt. Dat vind ik zelf ook. Het bouwt voort op de beantwoording van de vragen die ik enige tijd geleden heb gesteld. Je slaat hiermee minstens twee neushoorns in één klap: biodiversiteit, toeristisch potentieel en het tegengaan van de financiering van internationaal terrorisme. Zoiets moois kun je toch niet laten lopen? 

Minister Ploumen:

De stappen naar technische assistentie zijn hier wel heel groot. Ik betwist ook niet dat het geld goed besteed zou zijn, want het is inderdaad een probleem. Vorige week sprak ik er nog over met een aantal mensen die betrokken zijn bij het Virunga National Park in Congo. We hebben ook vastgesteld hoe belangrijk het is om jonge, startende ondernemers in ontwikkelingslanden, die aanspraak kunnen maken op financiering uit het DGGF, niet aan hun lot over te laten. We hebben goed gekeken naar wat een redelijk percentage technische assistentie is. Daar wil ik niet aan afdoen. Nogmaals, ik ben zeer bereid om u tegemoet te komen, als het 1 miljoen is. Dan zal ik er ook voor pleiten binnen alle gremia die mij ten dienste staan, zodat andere landen zich daarbij voegen. 

De heer Smaling (SP):

Mijn co-indiener doet het tweede rondje. 

De heer Leegte (VVD):

Het is goed teamwork met de SP. De minister zegt dat het niet ten koste moet gaan van de technische assistentie. Dat zouden wij ook niet willen. Zoals bekend is mijn collega De Caluwé een robuust voorvechter van het fonds. Het doel is om de douane te versterken, en daar hebben alle ondernemers baat bij. Als je daar 1 miljoen naartoe laat gaan, heb je 1 miljoen voor biodiversiteit en 1 miljoen voor technische assistentie. Laten we die dan richten op versterking van de douane, zodat daar scanners komen zodat je ivoren spullen in tassen van mensen kunt zien, zodat deze niet geëxporteerd kunnen worden, bijvoorbeeld uit Kenia. Daar gaat het om. Daarom is dit juist heel sympathiek, maar het is ook een heel goede dekking. Het blijft eigenlijk precies binnen onze doelstelling, maar we slaan er wel drie neushoorns in één klap mee, zoals mijn collega terecht zei. 

Minister Ploumen:

Met elke ronde worden het meer neushoorns. Het is een wonderbaarlijke vermenigvuldiging, dus ik verwacht straks ook nog de heer Van der Staaij aan de interruptiemicrofoon. Maar dit zijn wel heel grote stappen: van technische assistentie, op maat gesneden, voor één ondernemer die wil gaan starten, naar de versterking van douanefaciliteiten in een land als Congo. Ik zeg niet dat dat laatste niet goed zou zijn, maar het verband tussen de twee is volgens mij echt wel zoek. Nogmaals: 1 miljoen en mijn persoonlijke inzet om mijn collega's in de Europese Unie en ook in die landen — want laten we bijvoorbeeld Kenia niet vergeten — warm te maken voor het versterken van de douane. Ik zou dus zeggen: 1 miljoen harde cash en voor de rest mijn persoonlijke commitment; ik zal me ervoor inzetten. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Minister Ploumen:

Dat was het laatste amendement, voorzitter, dus ik heb mijn betoog afgerond. 

De heer Van Laar (PvdA):

Ik heb nog een vraag over een motie van de heer Van Ojik. De minister reageerde met "ondersteuning van het beleid". Tot nu toe heb ik het beleid zo begrepen dat wij alle ontwikkelingslanden aanbieden om in belastingverdragen een antimisbruikbepaling op te nemen, maar dat het verdrag gewoon in stand wordt gehouden als zij dat niet willen. Heeft de minister ook die bedoeling in de motie gelezen? Volgens mij bedoelt de heer Van Ojik dat het verplicht moet worden om dit in alle verdragen op te nemen, ook als de andere partij het niet zou willen. Ik had daar een interruptiedebatje met de heer Van Ojik over. Hij was toen vrij stellig. Ik vroeg me af of die "ondersteuning van het beleid" ook daarover ging. Of ligt het toch net anders? 

Minister Ploumen:

Het wordt nu iets voor de fijnproevers. Wij bieden die antimisbruikbepaling per definitie aan; dat is helder. Ik recapituleer nu de update uit het hoofd. Vervolgens vinden ontwikkelingslanden dat wel een goed idee. Er volgt dan soms nog wel een gesprek over de manier waarop zo'n antimisbruikbepaling haar beslag moet krijgen en hoe deze zich verhoudt tot de bestaande belastingverdragen. Landen zijn soms nog aarzelend om te heronderhandelen, omdat ze niet zeker weten of ze daar beter van worden. Dat is het beleid. Ik versta de motie van de heer Van Ojik zo: bied dit aan en pleit er bij die landen heel erg voor om het op te nemen. Als men echt niet wil, zullen we natuurlijk niemand tot het eind toe verplichten. Maar zo ken ik de heer Van Ojik ook niet; die zou zoiets niet willen. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Misschien kan de heer Van Ojik zelf het best uitleggen wat de heer Van Ojik met deze motie bedoelt. Ik kan dat in ieder geval beter dan de heer Van Laar; dat heb ik net wel gehoord. De motie is volgens mij volstrekt helder en behoeft geen verdere toelichting. Ik ben blij met het positieve "oordeel aan de Kamer"-advies van de minister. Ik begrijp dat de heer Van Laar hier niet voor is, dus hij zal volgens mij wel tegenstemmen. 

Minister Ploumen:

Ik neem kennis van de wijze waarop de heer Van Ojik de motie-Van Ojik duidt. 

De voorzitter:

Ik wil u allen, de minister en alle andere aanwezigen, hartelijk danken. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Komende dinsdag stemmen we over de moties en komende donderdag over de amendementen en de begroting. 

Ik wens u allen een goede en veilige reis naar huis. 

Naar boven