Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2011, 6744 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2011, 6744 | Adviezen Raad van State |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de implementatie van richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 tot wijziging van richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU L 179) het noodzakelijk maakt de Wet wapens en munitie te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet wapens en munitie wordt als volgt gewijzigd.
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1° wordt ‘van Justitie’ vervangen door: van Veiligheid en Justitie.
2. Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel 12° wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
iedere natuurlijke of rechtspersoon, anders dan een beheerder, wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat in het kopen, verkopen of organiseren van de overbrenging van wapens.
B
In artikel 28a, derde lid, wordt ‘een jaar’ vervangen door: vijf jaar.
C
Na paragraaf 7 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, in samenhang met bijlage I, van richtlijn nr. 91/477/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEG L 256), dat wordt vervaardigd of op de markt gebracht, is voorzien van een unieke markering of is voor gebruik als zodanig ongeschikt gemaakt.
2. De markering bevat:
a. de naam van de fabrikant;
b. het land of de plaats van vervaardiging;
c. het serienummer en het jaar van vervaardiging, indien het jaar van vervaardiging niet reeds onderdeel uitmaakt van het serienummer.
3. De markering is aangebracht op een wezenlijk onderdeel van het vuurwapen dat van dien aard is dat het vuurwapen bij vernietiging van dit onderdeel onbruikbaar zou worden.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de te markeren onderdelen en de aan te brengen gegevens.
5. Een wijziging van artikel 1, eerste lid, of bijlage I van de in het eerste lid genoemde richtlijn gaat voor de toepassing van het bij en krachtens deze paragraaf bepaalde gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
D
Na paragraaf 9 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministers, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot implementatie van Richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 (PbEG L 256). Deze Richtlijn wijzigt de Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU L 179, de Wapenrichtlijn).
Een deel van de wijzigingen is noodzakelijk, omdat de Europese Commissie namens de Europese Gemeenschap (thans: de Europese Unie) het Protocol betreffende de bestrijding van illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit (Trb. 2004, 37, het VN Vuurwapenprotocol) heeft ondertekend. Een tweede reden voor het wijzigen van de Wapenrichtlijn is het verslag van de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2000 over de toepassing van de Wapenrichtlijn (COM (2000) 837 definitief). Tot slot zijn er wijzigingen doorgevoerd in de Wapenrichtlijn die hun oorsprong niet vinden in het VN Vuurwapenprotocol of het verslag van de EC, maar in het voortschrijdend inzicht van de Lidstaten en de Europese Instellingen.
Het VN Vuurwapenprotocol heeft tot doel de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te bevorderen, te vergemakkelijken en te intensiveren ten behoeve van de preventie, bestrijding en uitbanning van de illegale vervaardiging van en illegale handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie. Kern van het VN Vuurwapenprotocol is de verplichting vuurwapens te markeren. Door de markering kunnen wij individuele vuurwapens traceren van fabrikant tot koper. Door deze gehele lijn na te gaan is vast te stellen waar het vuurwapen van legaal bezit naar illegaal bezit is overgegaan. Met deze informatie kan illegale vervaardiging en illegale handel worden tegengegaan. In Nederland worden thans geen vuurwapens legaal geproduceerd, maar wel op de Europese markt gebracht door import. Nederland zal de afgifte van wapenvergunningen voor bezit, als ook voor import afhankelijk gaan stellen van de markering van het wapen (zie onderdeel B van dit wetsvoorstel).
Het traceren van vuurwapens is afhankelijk van een goede registratie van de gemarkeerde vuurwapens. Om dit te waarborgen worden er eisen gesteld aan zowel de registratie als aan degene die registreert. Lidstaten moeten als gevolg van het protocol een geautomatiseerd systeem van gegevensbestanden bijhouden dat toegankelijk is voor justitie, politie en andere bevoegde autoriteiten. Een en ander uiteraard met inachtneming van de internationale verplichtingen op het gebied van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Nederland beschikt reeds over een dergelijk systeem, genaamd PSH-VM (Verona).
Om de illegale vervaardiging en illegale handel van vuurwapens tegen te gaan wordt de lidstaten in overweging gegeven, om naast de activiteiten van wapenhandelaren, ook de activiteiten van wapenmakelaars te reguleren. De Wapenrichtlijn definieert het begrip wapenmakelaar als iedere natuurlijke of rechtspersoon, anders dan een wapenhandelaar, wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat in het kopen, verkopen of organiseren van de overbrenging van wapens. Het kopen en verkopen van wapens valt onder het begrip verhandelen en dit is vergunningplichtig krachtens artikel 9 lid 1 WWM. De WWM is ook van toepassing op een in Nederland gevestigde handelaar wanneer de betreffende wapens Nederland niet fysiek aandoen (zie ook de brief van de Staatssecretaris van EZ, Kamerstukken II 2005/06, 22 054, nr. 111).
Het begrip organiseren van de overbrenging is niet nader gedefinieerd. Thans worden de transito- en driehoekshandel van vuurwapens gereguleerd door het Besluit financieel verkeer strategische goederen 1996 in combinatie met de Wet op de economische delicten. Door de opname van de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels bij algemene maatregel van bestuur kan flexibel worden ingesprongen op ontwikkelingen die noodzaken tot verdere regulering van de activiteiten van wapenmakelaars.
In de onderhavige richtlijn is voorts bepaald dat de erkenning van de zogeheten Europese vuurwapenpas – die is geïntroduceerd in de Wapenrichtlijn – niet afhankelijk mag zijn van de betaling van een vergoeding of heffing. Dit is in Nederland ook niet het geval.
De Wapenrichtlijn bepaalt dat Lidstaten moeten toezien op de koop van vuurwapens door particulieren met behulp van technieken voor communicatie op afstand. Het Landelijk Platform Vuurwapens heeft een pilot ‘aanpak illegale handel in (vuur)wapens op internet’ gestart. Het doel ervan is het vergroten van de pakkans door politie en het vergroten van de stopfunctie van de douane.
Volgens de Wapenrichtlijn (overweging 18) zou ook de wijze waarop lidstaten vuurwapens hebben onderverdeeld, kunnen worden vereenvoudigd door over te schakelen van vier categorieën naar de volgende twee categorieën: verboden vuurwapens en vuurwapens waarvoor een vergunning is vereist. De Wet wapens en munitie bevat reeds twee categorieën vuurwapens: automatische vuurwapens staan in categorie II en pistolen, revolvers, geweren, alarm- en startpistolen en -revolvers staan in categorie III van artikel 2 WWM. Voor vuurwapens uit categorie II kan de Minister van Veiligheid en Justitie een ontheffing verlenen en voor vuurwapens uit categorie III kan de korpschef in de woon- of verblijfplaats van de aanvrager een verlof verlenen. De categorieën I en IV van artikel 2 WWM bevatten geen vuurwapens.
Gebleken is dat het gebruik van omgebouwde vuurwapens in de Europese Unie toeneemt. Criminelen bouwen vuurwapens die geen kogelpatronen kunnen verschieten om tot vuurwapens die wel kogelpatronen kunnen verschieten. Om de vrije verspreiding van vuurwapens die geen kogelpatronen kunnen verschieten tegen te gaan is een deel van dit soort vuurwapens onder de definitie van het begrip ‘vuurwapen’ van de Wapenrichtlijn gebracht.
De Wapenrichtlijn noemt de voorwerpen die kunnen worden omgebouwd niet met zoveel woorden, maar bepaalt dat ‘een object’geacht wordt ‘te kunnen worden omgebouwd zodat door middel van explosieve voortstuwing een lading, kogel of projectiel uitgestoten kan worden wanneer het qua vormgeving gelijk is aan een vuurwapen, en ingevolge zijn constructie of het materiaal waarvan het is gemaakt aldus kan worden omgebouwd’. Voor Nederland heeft deze wijziging van de Wapenrichtlijn weinig gevolgen. Op grond van de WWM zijn alle objecten die een sprekende gelijkenis vertonen met een vuurwapen – al sinds jaar en dag – absoluut verboden, ongeacht de constructie of het materiaal (art. 2, eerste lid, categorie I, onderdeel 7 WWM juncto artikel 3, sub a Rwm juncto artikel 13, eerste lid, WWM), ongeacht of het mogelijk is om ze om te bouwen tot een vuurwapen dat wél door middel van explosieve voortstuwing ee lading, kogel of projectiel kan uitstoten. Deze objecten kunnen namelijk worden gebruikt voor bedreiging of afdreiging. Voorts zijn bepaalde vuurwapens – zoals bepaalde alarm- en startpistolen en -revolvers – die geen kogelpatronen kunnen verschieten in ons land reeds vergunningplichtig. De Nederlandse regelgeving gaat op dit punt dus reeds verder dan de gewijzigde Wapenrichtlijn voorschrijft. Op grond van artikel 3 van de Wapenrichtlijn zijn deze strengere nationale voorschriften toegestaan.
In de praktijk bestaat het probleem van het ombouwen voornamelijk bij gasalarmwapens en onbruikbaar gemaakte wapens. Deze wapens blijken eenvoudig te kunnen worden omgebouwd tot een vuurwapen waar kogels mee kunnen worden verschoten. Gaswapens zijn bedoeld om gaspatronen mee te verschieten. Het is mogelijk om een andere loop op deze wapens te zetten zodat ze wel kogelpatronen kunnen verschieten. Alarmpistolen hebben een geblokkeerde loop. Door de blokkering uit de loop te frezen wordt het mogelijk om kogels te verschieten met het pistool. Voor onbruikbaar gemaakte wapens geldt dat ze soms weer bruikbaar kunnen worden en worden gemaakt.
Hoewel richtlijn 2008/51/EG ook tot vuurwapens om te bouwen voorwerpen onder de definitie van vuurwapen heeft gebracht, is bijlage I, sub III, waarin is bepaald dat alarmwapens die gaspatronen kunnen verschieten en onbruikbaar gemaakte wapens geen vuurwapens zijn, niet gewijzigd. Het gevolg hiervan is dat alarmwapens en onbruikbaargemaakte wapens nog steeds niet onder de Wapenrichtlijn vallen. Gaswapens vallen er wel onder. Op Europees niveau betekent de uitbreiding van het begrip vuurwapen een betere regulering van gaswapens, met uitzondering van alarmwapens. Het probleem van het ombouwen van onbruikbaar gemaakte vuurwapens wordt op Europees niveau aangepakt doordat de Wapenrichtlijn een betere controle door de nationale autoriteiten op het onbruikbaar maken voorschrijft. Bovendien gaat de Europese Commissie gemeenschappelijke richtsnoeren opstellen om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn. In Nederland zijn de eisen voor het voor gebruik ongeschikt maken van vuurwapens strikt. Een beperkt aantal wapens kan uiterlijk intact blijven nadat zij voor gebruik ongeschikt zijn gemaakt. Alle overige vuurwapens worden als voor gebruik ongeschiktgemaakt geacht indien ze overlangs zijn doorgezaagd of afgeslepen.
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot implementatie van een richtlijn van de Europese Gemeenschap die de bestaande richtlijn wijzigt. De vereiste aanpassingen leiden tot extra uitvoeringskosten. De politie zal gegevens over wapens twintig jaar moeten gaan bewaren, terwijl er thans geen termijn was vastgesteld. Voorts kan indien een wapen voorgoed voor gebruik ongeschikt is gemaakt, een bewijs daarvan worden aangevraagd bij de korpschef. Hiervoor zullen leges worden geheven.
Het wetsvoorstel leidt niet tot nieuwe informatieverplichtingen voor burgers en bedrijven.
De Wapenrichtlijn is in de Wet wapens en munitie (WWM) en de Regeling wapens en munitie (Rwm) geïmplementeerd. De wijziging van de Wapenrichtlijn brengt ook wijzigingen met zich mee voor de wet en de regeling. Daarnaast moet voor de implementatie van de wijziging ook een aantal praktische maatregelen worden genomen.
De richtlijn noopt tot wetswijziging voor zover het betreft de nadere omschrijving van de begrip wapenmakelaar, het verlengen van de geldigheidsduur van de Europese vuurwapenpas, het verplicht stellen van een markering op vuurwapens en de controle van de korpschef van het onbruikbaar maken van vuurwapens.
Richtlijn 2008/51/EG | Te implementeren in de Wet wapens en munitie, tenzij anders vermeld | Beleidsruimte | Toelichting invulling beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1, eerste lid, onderdeel a | Behoeft geen implementatie. (volgt uit art. 2, lid 1, cat I, sub 7 WWM jo. Art 3 sub a RWM + art 2, lid 1, cat III, sub 4 WWM) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, nieuw artikel 1 bis (onderdeel van een vuurwapen) | Behoeft geen implementatie. (volgt uit art. 3, eerste lid, WWM) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, nieuw artikel 1 ter (essentieel onderdeel van een vuurwapen) | Behoeft geen implementatie (volgt uit art. 3, eerste lid, WWM) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, nieuw artikel 1 quater (munitie) | Behoeft geen implementatie. (volgt uit art. 1 sub 4° WWM jo. art. 3 lid 2 WWM) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, nieuw artikel 1 quinquies (tracering) | Behoeft geen implementatie. Tracering van vuurwapens is reeds mogelijk op grond van de WWM en wordt verbeterd door in de WWM te bepalen dat vuurwapens dienen te zijn gemarkeerd, zie § 7a. | Nvt | Nvt |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, nieuw artikel 1 sexies (wapenmakelaar) | Artikel 1, onderdeel 13° | Nvt | Nvt |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel c (wapenhandelaar) | Behoeft geen implementatie (volgt uit art. 1, onderdeel 5°, en art. 9, eerste lid, WWM | Nvt | Nvt |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel d,2 bis (illegale vervaardiging) | Behoeft geen implementatie (volgt uit art. 7, eerste lid, en art. 9, eerste lid. WWM) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, 2 ter (illegale handel) | Behoeft geen implementatie (volgt uit art. 7, eerste lid, en art.l 9, eerste lid, WWM) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel e | Artikel 28a, derde lid | De Wapenrichtlijn schrijft voor dat de Europese vuurwapenpas ten hoogste vijf jaar geldig is. | De geldigheidstermijn van de Europese vuurwapenpas is verhoogd van één naar vijf jaar, zodat de geldigheidsduur van dit document overeenstemt met het onderliggende bevoegdheidsdocument, zijnde een jachtakte of verlof. Dit levert een verlichting op van de administratieve lasten voor burgers en de korpschef. |
Artikel 1, tweede lid (artikel 4, eerste en tweede lid) | Artikel 32a | Nvt | Nvt |
Artikel 1, tweede lid (artikel 4, derde lid) | Behoeft geen implementatie. (artikel 10 Wwm en 9 van de Regeling wapens en munitie) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, tweede lid (artikel 4, vierde en vijfde lid) | Behoeft geen implementatie (volgt uit art. 38 en 42 WWM jo. 12 Rwm en uitvoeringsmaatregel) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, derde lid (artikel 4 bis) | Behoeft geen implementatie (volgt uit art. 26 t/m 32 WWM) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, derde lid (artikel 4 ter) | Artikel 35 | De Richtlijn geeft de Lidstaten in overweging om de activiteiten van wapenmakelaars, bestaande uit kopen en verkopen van wapens en het organiseren van de overbrenging, te reguleren. | Het begrip organiseren van de overbrenging is niet nader gedefinieerd. Er kunnen dan ook zeer diverse activiteiten onder vallen, welke de overheid zou kunnen reguleren. Thans is de transito- en driehoekshandel van vuurwapens gereguleerd in het Besluit financieel verkeer strategische goederen 1996 in combinatie met de Wet op de economische delicten. Door de opname van de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels bij algemene maatregel van bestuur kan flexibel worden ingesprongen op ontwikkelingen welke noodzaken tot verdere regulering van de activiteiten van wapenmakelaars. |
Artikel 1, vierde lid | Behoeft geen implementatie (volgt uit art. 26 t/m 32 WWM) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, vijfde lid | Behoeft geen implementatie | Nederland dient zelf invulling te geven aan het toezicht op verwerving van vuurwapens, onderdelen daarvan en munitie door niet-wapenhandelaren met behulp van technieken voor communicatie op afstand. | Nederland geeft invulling aan de verplichting door de in 2009 gestarte pilot van het Landelijk Platform Vuurwapens ‘Rechtshandhaving op het internet ten aanzien van de illegale handel in wapens’. De pilot is gericht op het vergroten van de pakkans door de politie en het verbeteren van de stopfunctie van de douane. |
Artikel 1, zesde lid (nieuw artikel 7, vierde lid) | Maakt deel uit van wetsvoorstel 32 206. | Nvt | Nvt |
Artikel 1, zesde lid (nieuw artikel 7, vijfde lid) | Behoeft geen implementatie. Vergunninghouders van wapens van categorie B, die ook in bezit zijn van categorie C en D worden vrijgesteld van het aanvragen van een licentie of machtiging voor hun wapens van categorie C en D. Echter in Nederland komt deze situatie niet voor. Alle vuurwapens zijn in Nederland vergunningplichtig, dus ook de vuurwapens die volgens de categorie-indeling van de Wapenrichtlijn in de categorieën C en D vallen. | Nvt | Nvt |
De enige uitzondering hierop is artikel 18 van de RWM, maar dat betreft antieke wapens, die niet onder de werkingssfeer van de Wapenrichtlijn vallen, doordat ze zijn uitgesloten in Bijlage I, III, (c). | |||
Artikel 1, zevende lid (nieuwe alinea bij artikel 11, derde lid) | Behoeft geen implementatie (volgt uit art. 14 t/m 16 WWM) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, achtste lid | Behoeft geen implementatie. Uit een vergelijking van verschillende taalversies van de richtlijn blijkt dat de Nederlandse vertaling niet correct is. In plaats van het woord ‘afgifte’ had er het woord ‘erkenning’ moeten staan. | Nvt | Nvt |
(In het Engels staat er het woord ‘acceptance’, in het Duits staat er het woord ‘Anerkennung’ en in het Frans staat er het woord ‘l’acceptation’.) | |||
De bepaling is negatief, lidstaten mogen de erkenning van een Europese Vuurwapenpas (EVP) niet afhankelijk stellen van de betaling van een vergoeding of heffing. Nederland doet dit niet en voldoet daarmee aan de bepaling. | |||
Artikel 1, negende lid | Hieraan is feitelijk uitvoering gegeven De Europese Commissie heeft de contactgroep opgezet, deze is bijeengekomen op 11 mei 2009 en 8 maart 2010. Nederland heeft aan de beide vergaderingen deelgenomen. Nederland heeft de Europese Commissie, en via hen de andere Lidstaten, de gevraagde contactgegevens gegeven ter vergadering op 8 maart 2010. | Nvt | Nvt |
Artikel 1, tiende lid (nieuw artikel 13 bis) | Behoeft geen implementatie | Nvt | Nvt |
Artikel 1, elfde lid (gewijzigd artikel 16) | Behoeft geen implementatie (artikelen 54 tot en met 56 WWM) | Nvt | Nvt |
Artikel 1, twaalfde lid (gewijzigd artikel 17) | Behoeft geen implementatie | Nvt | Nvt |
Artikel 1, dertiende lid, onderdeel a (wijziging bijlage I, punt I) | Behoeft geen implementatie | Nvt | Nvt |
Artikel 1, dertiende lid, onderdeel b (wijziging bijlage I, punt III, onder i) | Behoeft geen implementatie. (volgt uit art.18, eerste lid, RWM jo. bijlage II RWM) | Nvt | Nvt |
Artikel I, dertiende lid, onderdeel b (wijziging bijlage I, punt III, onder ii) | Behoeft geen implementatie (volgt uit artikel 18 RWM) | Lidstaten moeten ervoor zorgen dat een bevoegde autoriteit controleert of vuurwapens voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt. Ten bewijze van de ongeschiktheid wordt een document of certificaat afgegeven of een markering op het vuurwapen aangebracht. | De korpschef controleert. Indien het vuurwapen voorgoed onbruikbaar is gemaakt en geeft hij een bewijs van onbruikbaarheid af. |
Artikel 2 | Behoeft geen implementatie | Nvt | Nvt |
Artikel 3 | Behoeft geen implementatie | Nvt | Nvt |
Artikel 4 | Behoeft geen implementatie | Nvt | Nvt |
Onder wapenmakelaar wordt in richtlijn 2008/51/EG verstaan: iedere natuurlijke of rechtspersoon, anders dan een wapenhandelaar, wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat in het kopen, verkopen of organiseren van de overbrenging van wapens. Aangezien deze term in de Wet wapens en munitie nog niet voorkwam is een definitie toegevoegd aan artikel 1. De definitie is nagenoeg gelijk aan de definitie van de richtlijn. Op een punt is er verschil. Het woord ‘wapenhandelaar’ vervangen door de term ‘beheerder’. Uit de definitie van beheerder blijkt dat deze ook wapenhandelaren omvat.
De in het derde lid van artikel 28a Wet wapens en munitie genoemde termijn is aangepast aan de termijn van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 91/477/EEG. De Europese vuurwapenpas is ten hoogte vijf jaar geldig.
In navolging van het eerder genoemde VN-protocol, schrijft richtlijn 2008/51/EU voor dat vuurwapens bij de vervaardiging moeten worden voorzien van een unieke markering. Voorts schrijft de richtlijn voor dat vuurwapens die op de markt worden gebracht voorzien moeten zijn van een unieke markering. De richtlijn hanteert een engere definitie van het begrip vuurwapen dan de Wet wapens en munitie. Aangezien de richtlijn toestaat dat nationale regelgeving strenger is, is de definitie van het begrip vuurwapen in de Wet wapens en munitie niet gewijzigd. Ten aanzien van de markeringsplicht sluit de Nederlandse wetgeving evenwel wel nauw aan bij hetgeen de richtlijn voorschrijft. Daarom is bepaald dat alleen vuurwapens die kwalificeren als vuurwapen in de zin van de richtlijn, gemarkeerd hoeven te worden wanneer ze op de markt worden gebracht of worden vervaardigd. Voor de wapens in de zin van de Wet wapens en munitie betekent dit concreet dat een vuurwapen uitsluitend hoeft te worden gemarkeerd als het een vuurwapen is als bedoeld in artikel 2, categorie II, onderdeel 1° tot en met 4° en 7°, categorie III, onder 1° en 4°, niet zijnde een wapen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b tot en met e van de Regeling wapens en munitie. Hierdoor hoeven – conform het bepaalde in de richtlijn – bijvoorbeeld voorgoed onbruikbaar gemaakte vuurwapens, alarm- of signaalpistolen, vuurwapens voor reddingsactiviteiten en antieke vuurwapens of replica’s daarvan niet gemarkeerd te worden.
Deze bepaling leidt er niet toe dat de hiervoor aangeduide vuurwapens die niet op de markt zijn, bijvoorbeeld omdat zij in bezit zijn van een verzamelaar of omdat de eigenaar niet van plan is zijn vuurwapen te verkopen, toch gemarkeerd moeten worden. Uitsluitend indien een vuurwapen op de markt komt, moet er alsnog een markering worden aangebracht. Erkenninghouders kunnen dit doen voor zover de door fabrikanten van vuurwapens reeds aangebrachte merknaam of fabrieksnaam in combinatie met de modelnaam en/of het modelnummer, kaliberaanduiding en een serienummer niet reeds voorzien in de op grond van deze bepaling verplichte gegevens.
De markering dient de volgende gegevens te bevatten: de naam van de fabrikant, het land of de plaats van vervaardiging, het serienummer en het jaar van vervaardiging (indien dit niet reeds onderdeel uitmaakt van het serienummer). Het voorgaande impliceert tevens dat indien een uit de staatsvoorraad afkomstig vuurwapen op de civiele markt wordt gebracht, met het oog op permanent civiel gebruik, dit vuurwapen gemarkeerd wordt overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
In artikel 4, tweede lid, van de Wapenrichtlijn (nieuw) is bepaald dat de markering dient te worden aangebracht op een essentieel onderdeel van het vuurwapen dat van die aard is dat het vuurwapen bij vernietiging van deze component onbruikbaar zou worden. Deze verplichting is geïmplementeerd in het derde lid van dit artikel. Niet uitgesloten is dat er meerdere wezenlijke onderdelen gemarkeerd zijn. Bij een pistool zijn de wezenlijke onderdelen: de loop, de kast en de slede. Bij een revolver zijn dit: de loop, de kast en de cilinder. Bij een geweer tot slot, zijn het: de loop, de grendel en het staartstuk.
Dit artikel strekt tot implementatie van artikel 4, tweede lid, van de Wapenrichtlijn (nieuw). Bepaald is dat de lidstaten ervoor zorgen dat elke kleinste verpakkingseenheid van volledige munitie wordt gemarkeerd waarbij de naam van de fabrikant, het identificatienummer van de batch (lot), het kaliber en het type munitie worden vermeld.
De richtlijn geeft de lidstaten in overweging om de activiteiten van wapenmakelaars te reguleren. Bepaalde activiteiten van wapenmakelaars, zoals de transito- en driehoekshandel van vuurwapens, worden nu reeds gereguleerd in ons land. Dit is geschied op grond van het Besluit financieel verkeer strategische goederen 1996 in combinatie met de Wet op de economische delicten. Door in artikel 35 te bepalen dat nadere regels die de activiteiten van wapenmakelaars reguleren, bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld, kan flexibel worden ingesprongen op ontwikkelingen die noodzaken tot verdere regulering van de activiteiten van wapenmakelaars.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
No. W03.11.0019/II
’s-Gravenhage, 24 februari 2011
Aan de Koningin
Bij Kabinetsmissive van 28 januari 2011, no. 11.000176, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de implementatie van richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 tot wijziging van de richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU L179) (Implementatiewet EG-richtlijn 2008/51 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet wapens en munitie (Wwm) in verband met de implementatie van richtlijn 2008/51/EG (Wapenrichtlijn) en voorziet in onder andere een verplichting tot markering van vuurwapens en een grondslag voor de regulering van de activiteiten van wapenmakelaars.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot de sanctie bij overtreding van de markeringsplicht, de delegatiebepaling, de terminologie en de te late implementatie. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Artikel 32a van de Wwm introduceert de markeringsplicht voor vuurwapens. De markeringsplicht vloeit voort uit artikel 8 van het Protocol betreffende de bestrijding van illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen en munitie (VN Vuurwapenprotocol) en artikel 4 van de Wapenrichtlijn. Artikel 5 van het VN Vuurwapenprotocol bepaalt verder dat staten de wettelijke en andere maatregelen nemen die nodig zijn om als strafbare feiten aan te merken het vervalsen of onrechtmatig uitwissen, verwijderen of wijzigen van de uit hoofde van artikel 8 van dit Protocol vereiste markering op vuurwapens. In verband daarmee bepaalt artikel 16 van de Wapenrichtlijn dat de lidstaten regels dienen vast te stellen inzake de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de ter uitvoering van de Wapenrichtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De toelichting merkt op dat artikel 16 van de Wapenrichtlijn niet geïmplementeerd behoeft te worden, omdat aan deze verplichting wordt voldaan met de strafbepalingen in de artikelen 54 tot en met 56 van de Wwm.
De Afdeling constateert dat in de artikelen 54 tot en met 56 van de Wwm een verwijzing naar artikel 32a van de Wwm ontbreekt. Uit de Wapenrichtlijn vloeit evenwel voort dat, mede bezien in het licht van het VN Vuurwapenprotocol, lidstaten dienen te voorzien in sancties bij overtreding van de markeringsplicht, daaronder begrepen het vervalsen, onrechtmatig uitwissen, verwijderen of wijzigen van de verplichte markering.
De Afdeling adviseert alsnog te voorzien in implementatie van artikel 16 van de Wapenrichtlijn in verband met overtreding van de markeringsplicht.
Artikel 4 van de Wapenrichtlijn geeft de lidstaten in overweging om, naast de activiteiten van wapenhandelaren, ook de activiteiten van wapenmakelaars te reguleren. Het voorgestelde artikel 35 van de Wwm geeft hieraan invulling door te bepalen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld die de activiteiten van wapenmakelaars reguleren. In de toelichting wordt opgemerkt dat een deel van de activiteiten van de wapenmakelaar, zoals gedefinieerd in de Wapenrichtlijn, reeds wordt gereguleerd.1 Door opname van de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels bij algemene maatregel van bestuur kan flexibel worden ingesprongen op ontwikkelingen die noodzaken tot verdere regulering van de activiteiten van wapenmakelaars, aldus de toelichting.
De voorgestelde delegatiebepaling voorziet in ruime mate in regelgevende bevoegdheid ten aanzien van de activiteiten van wapenmakelaars. De noodzaak voor delegatie wordt enkel gemotiveerd aan de hand van de wens om flexibel te kunnen inspringen op ontwikkelingen. Dit belang weegt echter niet op tegen het belang van het primaat van de wetgever en de kenbaarheid van wetten.2 Op grond daarvan dienen wezenlijke keuzes in de wet te worden vastgelegd en behoort de delegatiegrondslag concreet en nauwkeurig te worden begrensd.3
De Afdeling adviseert in het wetsvoorstel een zo concreet mogelijke omschrijving op te nemen van de omstandigheden waaronder en de onderwerpen waarvoor van de bevoegdheid tot delegatie gebruik mag worden gemaakt en in de toelichting de noodzaak voor delegatie te motiveren.
In het voorgestelde artikel 1, onderdeel 13°, van de Wwm wordt in plaats van ‘wapenhandelaar’ gesproken van ‘beheerder’.4 De definities van beide begrippen sluiten niet precies op elkaar aan.5
De Afdeling merkt op dat voor de terminologie in nationale regelingen in beginsel wordt aangesloten bij die van verwante EU-regelgeving, tenzij de terminologie van de EU-regelgeving niet is gepreciseerd, of daardoor beter wordt aangesloten bij elders in nationale regelgeving gehanteerde terminologie dan wel indien dit beter Nederlands oplevert.6 Het hanteren van andere begrippen en definities dan in de Wapenrichtlijn komt de eenduidigheid en transparantie van de Wwm niet ten goede. 7
Met het oog op de terminologische consistentie tussen de Wapenrichtlijn en de Wwm, adviseert de Afdeling de terminologie op dit punt in overeenstemming te brengen met de Wapenrichtlijn.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wapenrichtlijn is de uiterste implementatiedatum 28 juli 2010. Dit betekent dat de Wapenrichtlijn niet tijdig is geïmplementeerd. De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de eventuele gevolgen van de overschrijding van de uiterste implementatietermijn, zoals het feit dat de afgifte van wapenvergunningen voor bezit en import thans nog niet afhankelijk kan worden gesteld van het aanbrengen van een markering op het wapen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
R.J. Hoekstra.
– In het opschrift van paragraaf 9a van het wetsvoorstel ‘Vuurwapenmakelaars’ vervangen door ‘Wapenmakelaars’ en in artikel 35 van het wetsvoorstel ‘vuurwapenmakelaars’ vervangen door: wapenmakelaars.
– Om te voorkomen dat in de Wwm eenzelfde begrip wordt gehanteerd voor verschillende categorieën en voorts met het oog op de terminologische consistentie tussen de Wapenrichtlijn en de Wwm, de definitiebepaling van ‘vuurwapen’ in artikel 1, onderdeel 3°, van de Wwm in overeenstemming brengen met de Wapenrichtlijn (aanwijzing 56 Aanwijzingen voor de regelgeving).
25 maart 2011
Nr. 5690076/11/6
Directie Wetgeving/Sector Staats- en Bestuursrecht
Aan de Koningin
Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de implementatie van richtlijn 2008/51EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 tot wijziging van de richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU L179) (Implementatiewet EG-richtlijn 2008/51 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 januari 2011, nr. 11.000176 machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan ons te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 februari 2011, nr. W03.11.0019/II, bieden wij U hierbij aan.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State moge ik het volgende opmerken.
1. Sanctie markeringsplicht
De markeringsplicht voor vuurwapens vloeit voort uit artikel 8 van het Protocol betreffende de bestrijding van illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen en munitie (hierna: VN Vuurwapenprotocol) en artikel 4 van de Wapenrichtlijn. Daarnaast vloeit uit artikel 4 van de Vuurwapenrichtlijn een markeringsplicht voort voor elke kleinste verpakkingseenheid van munitie. Naar aanleiding van het advies van de Raad is artikel 55 aangevuld met een bepaling die verwijst naar artikel 32a en 32b.
De Raad adviseert voorts om te voorzien in sancties wegens het vervalsen of onrechtmatig uitwissen, verwijderen of wijzigingen van de verplichte markering bij vuurwapens, zoals voorgeschreven in artikel 5 van het VN Vuurwapenprotocol. Aangezien deze laatste verplichting rechtstreeks voortvloeit uit het VN Vuurwapenprotocol en niet uit de Wapenrichtlijn, wordt in deze sancties voorzien door middel van een separaat in te dienen wetsvoorstel.
2. Delegatiebepaling
De Vuurwapenrichtlijn geeft lidstaten in overweging om de activiteiten van vuurwapenmakelaars te reguleren. Gedeeltelijk worden hun activiteiten thans reeds gereguleerd. Voor zover een wapenmakelaar vuurwapens verhandelt, is hij immers vergunningplichtig op grond van artikel 9, eerste lid, Wwm. Daarnaast worden de transito- en driehoekshandel van vuurwapens gereguleerd door het Besluit financieel verkeer strategische goederen 1996. Voorts is een wetsvoorstel aanhangig bij de Tweede Kamer, dat internationale wapenhandel, waaronder ook begrepen tussenhandel, reguleert (Kamerstukken II 2010/11, 32 665). Een delegatiebepaling zou de mogelijkheid hebben geboden om flexibel in te springen op ontwikkelingen die nopen tot regulering van niet reeds gereguleerde activiteiten van wapenmakelaars. Bij nader inzien zijn wij met de Raad van mening dat dit belang niet opweegt tegen het primaat van de wetgever en de kenbaarheid van wetten. Zodra regeling van andere aspecten met betrekking tot de activiteiten van wapenmakelaars opportuun blijkt, zal daartoe dan ook een wetsvoorstel in procedure worden gebracht.
3. Terminologie
Doordat de delegatiebepaling met betrekking tot de activiteiten van wapenmakelaars is vervallen, is de definitie in het voorgestelde artikel 1, onderdeel 13° eveneens vervallen.
4. Te late implementatie
Het advies van de Raad is overgenomen.
5. De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt. De eerste redactionele opmerking is niet overgenomen omdat paragraaf 9a is vervallen (zie onder punt 2.). Voorts is de definitie van het begrip vuurwapen in artikel 1, onderdeel 3º niet in overeenstemming gebracht met de definitie van het begrip vuurwapen in de Wapenrichtlijn. Uit de Aanwijzingen voor de regelgeving volgt dat voor de terminologie in nationale regelingen in beginsel wordt aangesloten bij de van verwante EU- en internationale regelingen. Hiervan kan onder andere worden afgeweken indien daardoor beter wordt aangesloten bij elders in nationale regelingen gehanteerde terminologie. In het onderhavige geval is afwijking gerechtvaardigd omdat hierdoor beter wordt aangesloten bij elders in de Wet wapens en munitie en de daarop gebaseerde regelgeving wordt aangesloten.
6. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de markeringsverplichting voor munitie te beperken tot munitie die bestemd is voor vuurwapens die onder de Vuurwapenrichtlijn vallen. De richtlijn verplicht immers slechts tot markering van dergelijke munitie. Munitie die voor andere vuurwapens is bestemd (bijvoorbeeld voor niet onder de richtlijn vallende vuurwapens die worden gebruikt door Defensie) hoeft derhalve niet te worden gemarkeerd.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven.
Deels vallen de activiteiten namelijk onder het begrip ‘verhandelen’, hetgeen ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wwm vergunningsplichtig is. Bovendien worden de transito- en driehoekshandel van vuurwapens gereguleerd door het Besluit financieel verkeer strategische goederen 1996 in combinatie met de Wet op de economische delicten.
Zie nader Kamerstukken II 2006/07, 29 383, nr. 75, respectievelijk 30 800 VI, C en de voorlichting van de Afdeling van 12 maart 2010 inzake het voorhangen van gedelegeerde regelgeving (Kamerstukken I 2009/2010, 32 123-VI, nr. L), punt 3.
Vergelijk artikel 1, eerste lid, van de Wapenrichtlijn en artikel 1, onderdeel 5°, van de Wwm.
Het begrip ‘beheerder’ is blijkens de wetsgeschiedenis ontleend aan de Drank- en Horecawet en de Vestigingswet Bedrijven 1954. In de Drank- en Horecawet komt het begrip beheerder echter niet meer voor, terwijl de Vestigingswet Bedrijven 1954 in is 2007 ingetrokken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-6744.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.