Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatsblad 2018, 135 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatsblad 2018, 135 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 13 februari 2018, nr. IenW/BSK-2018/31276, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, de artikelen 21, derde lid, en 38, aanhef en onderdeel e, van de Drinkwaterwet, de artikelen 21, 29, 31, 32, 34, 67, 73 en 74 van de Kernenergiewet, artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van de Scheepvaartverkeerswet, de artikelen 65, eerste lid, en 67, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, van de Spoorwegwet, de artikelen 3.1, eerste lid, 6.6, eerste lid, 6.7 en 6.16, eerste lid, van de Waterwet, de artikelen 13, eerste lid, en 73, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 14, eerste lid, en 38, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, artikel 5.3, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 5.5, eerste en tweede lid, en 5.11, eerste lid, van de Wet luchtvaart, de artikelen 7.2, eerste en vierde lid, 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer, artikel 2, vijfde lid, van de Wet personenvervoer 2000, de artikelen 7, eerste lid, 8, tweede lid, 8a en 38 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en artikel 257b van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 28 februari 2018, nr. W17.18.0029/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 23 april 2018, nr. IenW/BSK-2018/72447, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 2.1:1, eerste lid, onderdeel a, en 4.1:5, onderdeel c, wordt «Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid».
B
In de artikelen 2.4:1, zesde lid, 2.4:2, tweede lid, 2.4:3, derde lid, 2.4:5, eerste lid, 2.4:6, 2.4:11, derde lid, 2.4:12, aanhef, 2.4:13, eerste lid, 2.7:3, 4.4:1, tweede lid, 4.7:2, tweede en derde lid, 4.9:1, eerste lid, 4.10:1, eerste lid, 6.4:1, tweede lid, 6.4:2, vierde lid, 6.7:2, eerste en derde lid, 6A.1:4, tweede lid, en 6A.3:2, eerste en derde lid, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».
C
Artikel 2.7:4 komt te luiden:
1. De werkgever kan een jeugdige werknemer als bijrijder arbeid doen verrichten indien wordt voldaan aan de eisen, genoemd in artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) nr. 561/2006.
2. Een jeugdige werknemer voldoet aan artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 561/2006 indien hij een opleiding volgt als bedoeld in artikel 156q, derde lid, van het Reglement rijbewijzen.
3. De werkgever ziet toe op het bezit van de in artikel 156q, derde lid, van het Reglement rijbewijzen bedoelde verklaring en het in dat lid bedoelde bewijs van inschrijving.
D
In artikel 8:1, eerste lid, wordt «2.7:4, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid» vervangen door «2.7:4, eerste en derde lid».
Het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5.12, tweede lid, wordt «bedrijven» vervangen door «ondernemingen».
B
In artikel 8.15, onderdeel e, wordt «Onze Minister» vervangen door «Onze Minister voor Medische Zorg».
C
In artikel 12.10, tweede lid, wordt «artikel 124 van het Besluit stralingsbescherming» vervangen door «artikel 123 van het Besluit stralingsbescherming».
D
In bijlage 1 wordt in de begripsomschrijving van handeling na «toenemen» een komma ingevoegd en wordt «en die krachtens» vervangen door «alsmede een menselijke handeling die krachtens».
E
In bijlage 6, onderdeel B, eerste en tweede lid, wordt «artikel 9.3» vervangen door «artikel 9.8».
In artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte wordt «artikel 13, negende lid, van richtlijn 2013/34/EU» vervangen door «artikel 13, negende lid, van richtlijn 2012/34/EU».
Het Besluit lozen buiten inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 1.4, vierde lid, en 1.5, eerste en derde lid, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».
B
In artikel 3.9 wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet pleziervaartuigen» vervangen door «artikel 1 van de Wet pleziervaartuigen 2016».
Het Besluit luchtverkeer 2014 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» wordt vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».
2. De begripsbepaling van zeilvliegtuig wordt tussen de begripsbepaling van vlieghoogte en de begripsbepaling van zichtweersomstandigheden geplaatst.
B
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
C
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen delen van het luchtruim rondom een luchthaven met vastgestelde afmetingen worden aangewezen als aerodrome traffic zones ter bescherming van het luchthavenluchtverkeer.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen delen van het luchtruim rondom boor- of productieplatforms met vastgestelde afmetingen worden aangewezen als helicopter protection zones of helicopter traffic zones ter bescherming van helikopters die manoeuvres uitvoeren.
D
Artikel 10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c vervalt de laatste komma.
2. In onderdeel e wordt «militaire luchtverkeer» vervangen door «militair luchtverkeer».
E
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b vervalt de laatste komma.
b. In onderdeel e wordt «aangesloten bebouwing» vervangen door «aaneengesloten bebouwing».
2. In het derde lid wordt «Onze Ministervrijstelling» vervangen door «Onze Minister vrijstelling».
F
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het einde van de aanhef wordt een dubbele punt geplaatst.
2. In onderdeel b wordt voor «tijdsverloop» ingevoegd «het».
G
Artikel 33 komt te luiden:
Handelen in strijd met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, tweede lid, 4, 4a, 7, tweede lid, 9, 10, eerste en vijfde lid, 11, eerste en vijfde lid, 12, 13, eerste lid, 14, 15, 16, 17, 18, eerste en derde lid, 19, eerste en vierde lid, 20, 21, 22 en 23, vierde lid, is een strafbaar feit.
In artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart wordt «of de bestrijding van schadelijke gevolgen van een ongeval, bedoeld in de Wet bestrijding ongevallen Noordzee» vervangen door «of de bestrijding van schadelijke gevolgen van een maritiem ongeval als bedoeld in de Wet bestrijding maritieme ongevallen».
De bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel C wordt in kolom 4 van de categorieën 1.2, 1.3, 2, 3, 15.2, 19.1 en 19.2 «Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Minister van Infrastructuur en Waterstaat».
2. Onderdeel D wordt als volgt gewijzigd:
a. In kolom 1 van categorie 18.7 wordt na «De» ingevoegd «oprichting,».
b. In kolom 4 van de categorieën 1.1, 1.2, 2.2, 3.1, 3.2, 5, 12, 13, 15.3 en 19 wordt «Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Minister van Infrastructuur en Waterstaat».
Het Besluit OM-afdoening wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4.2, onderdelen c en d, wordt «Ministerie van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat».
B
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift «Nummers BM 124 – BM 126 Besluit stralingsbescherming» wordt vervangen door «Nummers BM 124 – BM 126 Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming».
2. In de rijen beginnend met «BM 125 a» en «BM 125 b» wordt «de minister van IenM» vervangen door «de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming».
3. In de rij beginnend met «BM 126» wordt «4.15» telkens vervangen door «4.2».
4. In de rij beginnend met «BM 234» wordt «minister van I & M» vervangen door «Minister van Infrastructuur en Waterstaat».
In bijlage IV bij het Besluit omgevingsrecht vervalt categorie 6, onderdeel j.
In artikel 3 van het Besluit personenvervoer 2000 wordt «artikel 2, derde lid, van de wet» telkens vervangen door «artikel 2, vijfde lid, van de wet».
In artikel 13, tweede lid, van het Besluit spoorverkeer vervalt «draagt».
In artikel 10, tweede lid, van het Besluit vergoedingen Kernenergiewet wordt «artikel 5.11, eerste lid, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming» vervangen door «artikel 5.5, eerste lid, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming».
Het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».
B
In artikel 1c, onderdeel a, wordt «artikel 19» vervangen door «artikel 1b».
Het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel r, een onderdeel toegevoegd, luidende:
het op 15 mei 2009 te Hongkong tot stand gekomen Internationaal verdrag voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen (Trb. 2010, 227 en 2017, 29).
B
In artikel 3 wordt «het AFS-Verdrag en het Ballastwaterverdrag» vervangen door «het AFS-verdrag, het Ballastwaterverdrag en het Scheepsrecyclingsverdrag».
C
In artikel 14 wordt «de artikelen 12, 13 en 13a» vervangen door «de artikelen 12, 13, 13a en 15, derde lid,».
D
Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat voor de afgifte van een certificaat of het plaatsen van aantekeningen hierop, onderscheidenlijk voor de afgifte van een document op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, de inspectie onderscheidenlijk beoordeling op basis van een rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van één of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk volstaat, indien:
a. die betrekking hebben op de voorkoming van verontreiniging door schepen, en
b. daarin gelijkluidende regels worden gesteld ten aanzien van de eisen aan het schip, het onderzoek en het certificaat.
E
In artikel 20, eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 15, eerste lid» vervangen door «artikel 15, eerste of derde lid».
F
In artikel 26 wordt «het certificaat» vervangen door «de certificaten».
Het Besluit van 16 september 1965, houdende vaststelling van het bewijs van verzekering voor de niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en enkele regelen met betrekking tot het bewijs van vrijstelling (Stb. 1965, 414) wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a vervalt «de».
2. In onderdeel b wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».
3. In onderdeel d wordt «een invalide» vervangen door «een gehandicapte».
4. Onderdeel e komt te luiden:
verzekeraar als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de wet.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «een geldige verzekeringsplaat» vervangen door «een geldig bewijs van verzekering» en wordt na «verzekering» een komma ingevoegd.
2. In het tweede lid wordt «De verzekeringsplaat» vervangen door «Het bewijs van verzekering».
C
In artikel 3 wordt «De verzekeringsplaat» vervangen door «Het bewijs van verzekering», wordt «de plaat» vervangen door «het bewijs», wordt «één verzekeringsplaat» vervangen door «één bewijs van verzekering» en wordt «de verzekeringsplaat» vervangen door «het bewijs van verzekering».
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «ten tenminste» vervangen door «ten minste».
2. In het vierde lid wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».
3. Het zesde lid, aanhef, komt te luiden:
Het document, bedoeld in het vijfde lid, is slechts geldig, indien:.
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, aanhef, wordt «tenminste» vervangen door «ten minste».
2. In het vierde lid wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».
3. Het zesde lid, aanhef, komt te luiden:
Het document, bedoeld in het vijfde lid, is slechts geldig, indien:.
4. In het zevende lid wordt «een geldige verzekeringsplaat» vervangen door «een geldig bewijs van verzekering» en wordt na «de verzekering» een komma ingevoegd.
5. In het achtste en negende lid wordt «De verzekeringsplaat» vervangen door «Het bewijs van verzekering».
F
In artikel 5a, derde lid, eerste en laatste volzin, vervalt de komma na «bewijs».
G
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «een vrijstellingsplaat» vervangen door «een bewijs van vrijstelling», wordt «deze plaat» vervangen door «dat bewijs» en wordt «de verzekeringsplaten» vervangen door «de bewijzen van verzekering».
2. In het derde lid wordt «De vrijstellingsplaat» vervangen door «Het bewijs van vrijstelling» en wordt «de plaat» vervangen door «het bewijs».
H
In artikel 9, eerste lid, eerste zin, tweede lid, derde lid, eerste zin, en vierde lid, wordt «een verzekeringsplaat» vervangen door «een bewijs van verzekering», wordt «een geldige verzekeringsplaat» vervangen door «een geldig bewijs van verzekering» en wordt «de verzekeringsplaat» vervangen door «het bewijs van verzekering».
I
In artikel 10, eerste lid, eerste zin, tweede lid, derde lid, eerste zin, en vierde lid, wordt «een vrijstellingsplaat» vervangen door «een bewijs van vrijstelling», wordt «een geldige vrijstellingsplaat» vervangen door «een geldig bewijs van vrijstelling» en wordt «de vrijstellingsplaat» vervangen door «het bewijs van vrijstelling».
J
Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel I, onderdeel FFFFFFF, van het Besluit van 18 september 2015 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten) (Stb. 2015, 337) vervalt.
Artikel 26 van het Besluit voertuigen komt te luiden:
Het Drinkwaterbesluit wordt als volgt gewijzigd;
A
In het opschrift en het eerste lid van artikel 25 wordt «tabel III» vervangen door «tabel IIIa, IIIb, IIIc of IV».
B
Artikel 53, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «het rampenplan, bedoeld in artikel 5 van de Wet rampen en zware ongevallen» wordt vervangen door «het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s».
2. De zinsnede «het calamiteitenplan, bedoeld in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900» wordt vervangen door «het calamiteitenplan, bedoeld in artikel 5.29, eerste lid, van de Waterwet».
Bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de omschrijving van verkeersbord F11 wordt «passeerstrook (rijstrook om ingehaald te kunnen worden)» vervangen door «passeerbaan of passeerstrook (rijbaan of -strook om ingehaald te kunnen worden)».
2. In de omschrijving van verkeersbord F12 wordt «passeerstrook» vervangen door «passeerbaan of passeerstrook».
Het Waterbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1 wordt in de begripsomschrijving van Protocol «(Trb. 2000, 27)» vervangen door «(Trb. 1998, 34)».
B
Artikel 6.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onderdelen a tot en met c, en tweede en derde lid, van de wet, zijn vrijgesteld handelingen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van mensenlevens of voor de veiligheid van vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken in geval van overmacht ten gevolge van noodweer of in alle andere gevallen waarin mensenlevens in gevaar zijn of een ernstige bedreiging bestaat voor vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken, mits:
a. het ernaar uitziet dat de handeling de enige oplossing is om de dreiging af te wenden;
b. door de handeling naar alle waarschijnlijkheid de minste schade wordt veroorzaakt; en
c. de handeling zodanig geschiedt dat de gevaren voor het menselijk leven en voor de in zee voorkomende flora en fauna tot een minimum beperkt blijven.
2. In het derde lid wordt «de gevallen, waarin door overmacht het in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a, van de wet omschreven verbod wordt overtreden» vervangen door «de gevallen, bedoeld in het tweede lid».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het derde lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing op de gebruiker van een op de zeebodem opgericht werk.
C
Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen» vervangen door «stoffen».
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt «in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer».
D
Aan bijlage II, onderdeel 1, onder d, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
– Reevediep.
E
In bijlage III, onderdeel 1, wordt na het onderdeel «– Roggebotsluis» een onderdeel ingevoegd, luidende:
– Reevedam en Reevesluiscomplex;.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2018, met uitzondering van artikel XX, onderdelen B, D en E.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 14 juni 2017 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Waterwet en van de Wet maritiem beheer BES in verband met de uitvoering van de wijziging van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (mariene geo-engineering) (Kamerstukken 34 743) tot wet is of wordt verheven en artikel I van die wet in werking treedt, treedt artikel XX, onderdeel B, van dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.
3. Artikel XX, onderdelen D en E, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
4. Artikel VI van dit besluit werkt terug tot en met 1 januari 2016.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 26 april 2018
Willem-Alexander
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Uitgegeven de zeventiende mei 2018
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit verzamelbesluit omvat een aantal wijzigingen in een aantal algemene maatregelen van bestuur. De volgende besluiten zijn met het onderhavige besluit gewijzigd:
– het Arbeidstijdenbesluit vervoer,
– het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming,
– Het Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte,
– het Besluit lozen buiten inrichtingen,
– het Besluit luchtverkeer 2014,
– het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart,
– het Besluit milieueffectrapportage,
– het Besluit OM-afdoening,
– het Besluit omgevingsrecht,
– het Besluit personenvervoer 2000,
– het Besluit spoorverkeer,
– het Besluit vergoedingen Kernenergiewet,
– het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen,
– het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen,
– het Besluit van 16 september 1965, houdende vaststelling van het bewijs van verzekering voor de niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en enkele regelen met betrekking tot het bewijs van vrijstelling (Stb. 1965, 414),
– het Besluit van 18 september 2015 tot wijziging van het activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht en enkele andere besluiten (Stb. 2015, 337),
– het Besluit voertuigen,
– het Drinkwaterbesluit,
– het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
– het Waterbesluit.
Het betreft uitsluitend technische en redactionele aanpassingen. Deze wijzigingen dienen ter verduidelijking en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes en het herstellen van omissies.
De onderhavige wijzigingen hebben geen noemenswaardige consequenties voor de rechten en plichten van bedrijven of burgers en ook niet voor de administratieve en bestuurlijke lasten.
Conform de in artikel 1, zevende lid, van de Drinkwaterwet, artikel 76, eerste lid, van de Kernenergiewet, artikel 2b van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 7.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer voorgeschreven procedure, is het ontwerp van dit besluit overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal in het kader van de zogenaamde voorhang. Deze liep tot 6 februari 2018.
Het ontwerpbesluit is door de Tweede Kamer tijdens de procedurevergadering van 24 januari 2018 zonder opmerkingen voor kennisgeving aangenomen. De Eerste Kamer heeft geen reactie gegeven. In overeenstemming met de genoemde artikelen uit de Kernenergiewet en de Wet milieubeheer is het ontwerpbesluit daarnaast in de Staatscourant (Stcrt. 2017, 74889) bekendgemaakt. Daarmee is eenieder de gelegenheid geboden om opmerkingen over het ontwerp ter kennis van de minister te brengen. Internetconsultatie heeft daarom niet afzonderlijk plaatsgevonden, in lijn met het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie.1 Bovendien heeft dit besluit geen noemenswaardige consequenties, zoals hiervoor is opgemerkt. Naar aanleiding van de voorpublicatie zijn er geen reacties ontvangen. De voorhang heeft derhalve geen wijzigingen van het besluit tot gevolg gehad.
Na de voorhangprocedure zijn een aantal aanvullende wijzigingen opgenomen in dit besluit. Het betreffen wijzigingen in het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (artikel II), het Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU (artikel III), het Besluit OM-afdoening (artikel VIII), het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (artikel XIII) en het Waterbesluit (artikel XX). Bij nader rapport zijn nog wijzigingen van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (artikel II), het Besluit spoorverkeer (artikel XI) en het Besluit vergoedingen Kernenergiewet (artikel XII) ingevoegd. Alle wijzigingen betreffen uitsluitend technische en redactionele aanpassingen en aanvullingen.
In de onderdelen A en B van artikel I is de gewijzigde naam van het ministerie2 doorgevoerd in het Arbeidstijdenbesluit vervoer.
Met deze onderdelen is de reeds lang bestaande mogelijkheid om vanaf 16 jaar als bijrijder ervaring op te doen als chauffeur goederenvervoer, gecontinueerd. De voorwaarden waaronder een 16- of 17-jarige bijrijder ervaring kan opdoen, worden genoemd in artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) nr. 561/20063, waarnaar in het eerste lid wordt verwezen. In het verlengde hiervan dient te worden gewaarborgd dat de bijrijder de arbeid verricht met het oog op de opleiding tot chauffeur goederenvervoer. Daarbij is aansluiting gezocht bij de regeling in het Reglement rijbewijzen.
In het eerste lid van artikel 5.12 is sprake van ondernemingen, niet van bedrijven. Dit is in dit artikel aangepast.
In artikel 8.15, onderdeel e, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming was abusievelijk de delegatiegrondslag voor het stellen van eisen met betrekking tot medische apparatuur gelegd bij «Onze Minister», dat wil zeggen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. De eisen aan het functioneren van medisch-radiologische apparatuur worden echter gesteld door de Minister voor Medische Zorg. De vermelding van «Onze Minister» is daartoe dus vervangen door «Onze Minister voor Medische Zorg». De betreffende eisen waren voorheen reeds opgenomen in de artikelen 68 en 69 van het Besluit stralingsbescherming en worden bij ministeriële regeling gesteld ter implementatie van artikel 60, tweede lid, van Richtlijn 2013/59/EURATOM.4
De mogelijkheid om een ontheffing te verlenen van de bepalingen van het Besluit stralingsbescherming was opgenomen in artikel 123 van dat, inmiddels ingetrokken, besluit. In het overgangsrecht van artikel 12.10, tweede lid, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming werd echter abusievelijk verwezen naar artikel 124 van het Besluit stralingsbescherming. Teneinde misverstanden bij de toepassing van het overgangsrecht te voorkomen, is deze onjuiste verwijzing gecorrigeerd.
De voor de inwerkingtreding van dit besluit gekozen formulering van de definitie van het begrip «handeling» kon verwarring geven, doordat de twee mogelijke categorieën van menselijke handelingen die in de definitie worden genoemd door het gebruik van de woorden «...en die...» bij elkaar getrokken werden en zo taalkundig één categorie vormden. Uit de nota van toelichting bij het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (Stcrt. 2017, 404, p. 390–391) blijkt dat dit laatste niet de bedoeling is. De tekst is met die bedoeling in overeenstemming gebracht.
Met dit onderdeel is een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.
In artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte is de desbetreffende richtlijn per abuis aangehaald als «richtlijn 2013/34/EU». Met de wijziging van artikel III van onderhavige besluit is dat hersteld.
De Wet pleziervaartuigen is per 18 januari 2016 ingetrokken en vervangen door de Wet pleziervaartuigen 2016. Met deze wijziging is de verwijzing in het Besluit lozen buiten inrichtingen geactualiseerd.
In de artikelen 1, 10, 19 en 21 van het Besluit luchtverkeer 2014 zijn aanpassingen van redactionele aard gedaan.
Artikel 4 van het Besluit luchtverkeer 2014 bevat de grondslag om regels te stellen ten aanzien van de deelname aan het luchtverkeer van luchtvaartuigen die naar hun aard niet kunnen voldoen aan de bepalingen van verordening (EU) nr. 923/20125 (hierna: SERA-verordening). Ten tijde van de vaststelling van het Besluit luchtverkeer 2014 was de reikwijdte van de SERA-verordening al het algemene luchtverkeer. Met de Uitvoeringsverordening (EU) 2016/11856 is het toepassingsgebied van de SERA-verordening ingeperkt waardoor de SERA-verordening niet meer van toepassing is op modelluchtvaartuigen. Voor modelluchtvaartuigen blijft gelden dat zij naar hun aard niet kunnen voldoen aan de SERA-verordening. Desondanks is ter verduidelijking met artikel 4a een aparte grondslag gecreëerd voor het stellen van regels ten aanzien van vluchten met luchtvaartuigen die niet onder het toepassingsgebied van de SERA-verordening vallen en mogelijk in de toekomst niet meer onder het toepassingsbereik van de SERA-verordening zullen vallen.
Aerodrome traffic zones (ATZ), helicopter protection zones (HPZ) en helicopter traffic zones (HTZ) waren voor de komst van de SERA-verordening aangewezen als bijzondere luchtverkeersgebieden waar speciale regels golden. Deze gebieden zijn ook na de inwerkingtreding van de SERA-verordening en het Besluit luchtverkeer 2014 blijven bestaan, maar hebben de status van «awareness areas» gekregen. Er gelden geen afwijkende regels binnen deze gebieden en de toegang tot deze gebieden is niet verboden. Echter, luchtverkeer dat geen reden heeft om zich binnen deze gebieden te bevinden, wordt ten zeerste aangeraden de gebieden te mijden. Dit zal in de luchtvaartgids worden opgenomen en is in overeenstemming met de wijze waarop de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie met deze gebieden omgaat. Aangezien op een gezagvoerder te allen tijde de plicht rust om zorg te dragen voor een veilige vluchtuitvoering, hebben het instellen van een awareness area en het advies om deze gebieden te mijden een semidwingend karakter.
Doordat er geen afwijkende regels gelden in de gebieden en de toegang tot de gebieden niet verboden is, kunnen deze gebieden onverminderd de SERA-verordening worden ingesteld. Abusievelijk was echter verzuimd een duidelijke grondslag te creëren voor het instellen van deze awareness areas en zijn de gebieden onterecht omgehangen onder artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit luchtverkeer 2014. In artikel 8 is nu een duidelijkere grondslag gecreëerd voor het instellen van de verschillende awareness areas.
Naast enkele aanpassingen van redactionele aard, is het nieuwe artikel 4a aan de strafbepalingen toegevoegd. Tevens is het abusievelijk opgenomen artikel 18, tweede lid, aangepast naar artikel 18, derde lid. De verbodsbepaling ten aanzien van het in strijd handelen met de voorschriften aan een vrijstelling of ontheffing zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 18 is immers opgenomen in het derde lid.
Met ingang van 1 januari 2016 is de Wet bestrijding ongevallen Noordzee ingetrokken en vervangen door de Wet bestrijding maritieme ongevallen. Verzuimd is bij de introductie van de Wet bestrijding maritieme ongevallen de tekst van het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart daaraan aan te passen. Met de onderhavige wijziging is daarin voorzien. Ook is voorzien in terugwerkende kracht tot en met het tijdstip waarop de Wet bestrijding ongevallen Noordzee is vervangen door de Wet bestrijding maritieme ongevallen.
In deze onderdelen is de naamswijziging van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu naar het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat doorgevoerd in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit mer).
In categorie 18.4 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit mer, is in kolom 1 de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van meer dan 100 ton per dag, aangewezen als mer-plichtige activiteit. Kolom 1 van categorie 18.7 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer omvatte wel de wijziging en uitbreiding, maar niet de oprichting van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen. Hieruit leek te kunnen worden afgeleid dat de oprichting van een dergelijke installatie in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van 100 ton per dag of minder, niet mer-beoordelingsplichtig was. Dat was niet juist, omdat die situatie viel onder (verzamel)categorie 18.1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Het is echter duidelijker en consistent met de opbouw van het Besluit mer om de oprichting van deze installaties toe te voegen aan categorie 18.7 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Deze wijziging voorziet daarin.
Door artikel 13.8 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming zijn wijzigingen aangebracht in bijlage II bij het Besluit OM-afdoening, in de rijen beginnend met BM 124 tot en met BM 126. In deze wijzigingen, die met ingang van 6 februari 2018 in werking zijn getreden, zijn enige onjuiste verwijzingen opgenomen. Deze zijn door dit artikel hersteld. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om ook het opschrift van dit onderdeel van bijlage II aan te passen aan de intrekking van het Besluit stralingsbescherming en om de verwijzing naar de Minister van Infrastructuur en Milieu in artikel 4.2 en op een andere plaats in bijlage II te vervangen door een verwijzing naar de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
De activiteit in bijlage IV, categorie 6, onderdeel j, bij het Besluit omgevingsrecht is per abuis opgenomen in categorie 6 van bijlage IV bij het Besluit omgevingsrecht. Het Rijk, het IPO en de VNG hebben in 2009 afspraken gemaakt (de package deal) over de modernisering van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Dit heeft geleid tot het basistakenpakket; het minimale pakket aan taken dat het bevoegd gezag (gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders) verplicht moet laten uitvoeren door de omgevingsdiensten. De package deal is verder toegelicht en uitgewerkt in de nadere kabinetsreactie van 19 juni 2009 en nadien gemaakte bestuurlijke afspraken (Kamerstukken II 2008/09, 29 383, nr. 130). Met ingang van 1 juli 2017 zijn op grond van artikel 5.3, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in artikel 7.1 in samenhang met bijlage IV bij het Besluit omgevingsrecht de basistaken aangewezen. De activiteit in bijlage IV, categorie 6, onderdeel j, komt niet voor in package deal en had ook niet moeten zijn aangewezen in bijlage IV, categorie 6, van het Besluit omgevingsrecht. Onderdeel j kan daarom vervallen.
In artikel 3 van het Besluit personenvervoer 2000 werd abusievelijk verwezen naar een verkeerd artikellid in de Wet personenvervoer 2000. Met de wijziging in artikel X van het onderhavige besluit is dat hersteld.
In artikel 13, tweede lid, van het Besluit spoorverkeer is een aanpassing van redactionele aard gerealiseerd.
Het Besluit vergoedingen Kernenergiewet is eerder gewijzigd door artikel 13.7 het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming. Daarbij is in het tweede lid van artikel 10 per abuis een onjuiste verwijzing opgenomen. Artikel 5.11 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming betreft de erkenning van opleidingsinstellingen op het gebied van stralingsbescherming, waarvoor reeds een vergoeding is vastgesteld in het derde lid van artikel 10 van het Besluit vergoedingen Kernenergiewet. Het in het tweede lid bedoelde register, waarin erkende stralingsbeschermingsdeskundigen worden opgenomen, wordt genoemd in artikel 5.5, eerste lid, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming. Door artikel XII van dit besluit is de onjuiste verwijzing gecorrigeerd.
In artikel 1 van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen werd nog verwezen naar de Minister van Infrastructuur en Milieu. Inmiddels is dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. In artikel 1c, onderdeel a, van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen werd abusievelijk verwezen naar artikel 19. Met de wijzigingen in artikel XIII van het onderhavige besluit is dat hersteld.
Artikel XIV van het onderhavige besluit wijzigt het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen. De aanleiding van deze wijziging wordt gevormd door het op 15 mei 2009 te Hong Kong tot stand gekomen Internationaal verdrag voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen (Trb. 2010, 227 en 2017, 29).7 Dit verdrag stelt eisen aan schepen en verplicht scheepseigenaren te beschikken over een internationaal certificaat betreffende de inventarisatie van gevaarlijke materialen en, alvorens kan worden overgegaan tot recycling van het schip, over een internationaal certificaat inzake de gereedheid voor recycling.8 Het verdrag zal naar verwachting niet eerder dan in 2021 in werking treden.
Ter bespoediging van de inwerkingtreding van dit verdrag heeft de Europese Unie in 2013 de Europese verordening inzake scheepsrecycling9 vastgesteld. In deze verordening worden dezelfde eisen gesteld aan schepen en worden op grond daarvan gelijkluidende certificaten afgegeven. Aan deze verordening is reeds uitvoering gegeven in de artikelen 12c en 16d van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen.10
Dit heeft tot gevolg gehad dat circa 1.700 zeeschepen dienen te voldoen aan (uitvoeringsregelgeving van) zowel de verordening als het verdrag. Om een dubbel regime te voorkomen, is met de wijziging van artikel 15 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen de mogelijkheid gecreëerd om bij ministeriële regeling regels te stellen over de afgifte van een certificaat of document op basis van een verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisaties, of het plaatsen van een aantekening op het certificaat. Voor het toepassen van deze mogelijkheid bestaan twee voorwaarden: er dienen gelijkluidende regels te worden gesteld ten aanzien van het schip, het onderzoek en het certificaat in het verdrag (of besluit van volkenrechtelijke organisatie) en de verordening, en beiden moeten betrekking hebben op de voorkoming van verontreiniging door schepen.
Daarom zal op het moment dat een schip met goed gevolg wordt geïnspecteerd en een internationaal certificaat betreffende de inventarisatie van gevaarlijke materialen als bedoeld in die verordening verkrijgt, de scheepseigenaar tevens kan verzoeken om het gelijkluidende certificaat op grond van het verdrag. Hetzelfde geldt voor het internationale certificaat betreffende de gereedheid voor recycling. Hiermee wordt een verhoging van de kosten voor reders voorkomen. Ten gevolge van de aanpassing van artikel 15 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, zijn ook de artikelen 1, 3, 14, 20 en 26 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen aangepast, waarmee onder meer wordt bewerkstelligd dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld ten aanzien van het onderzoek en de geldigheidsduur van het certificaat dat is afgegeven op grond van artikel 15, derde lid.
Het Besluit van 16 september 1965, houdende vaststelling van het bewijs van verzekering voor de niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en enkele regelen met betrekking tot het bewijs van vrijstelling (Stb. 1965, 414) schrijft het gebruik van een plaat voor om duidelijk te maken dat met betrekking tot een gehandicaptenvoertuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen van kracht is. De verzekeraars hebben inmiddels een verzekeringsplaat ontwikkeld in de vorm van een sticker. Het gebruik van een sticker levert ten opzichte van de verzekeringsplaat een besparing op in de productie (minder materiaal) en verzending (lager gewicht). De sticker voldoet aan de gestelde eisen van duurzaamheid – hij is een kalenderjaar lang leesbaar – en vormgeving. Er zijn geen inhoudelijke redenen om het gebruik van een sticker in plaats van een plaat af te wijzen. Dit artikel voorziet in wijziging van het genoemde besluit, opdat de verzekeraars een sticker kunnen uitreiken als bewijs van verzekering. Omwille van de eenduidigheid is dezelfde wijziging toegepast voor de vrijstellingsplaat. Naast voorgaande wijziging voorziet dit artikel tevens in redactionele aanpassingen en wordt het besluit voorzien van een citeertitel: het Besluit bewijs van verzekering of vrijstelling voor niet-kentekenplichtige motorrijtuigen.
Deze wijziging betreft het herstellen van een wetstechnische fout. Ingevolge artikel I, onderdeel FFFFFFF, van het Besluit van 18 september 2015 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten) (Stb. 2015, 337), zouden de artikelen 3.10q en 5.44, vijfde en zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer met ingang van 1 januari 2019 komen te vervallen. De reden hiervoor is dat deze artikelen overgangsbepalingen bevatten, waarvan de werking zou komen te vervallen met ingang van 1 januari 2019 en vanaf die datum dus overbodig zijn. Echter, met het Besluit van 19 augustus 2017 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer ten behoeve van de implementatie van Richtlijn (EU) 2015/2193 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (PbEU 2015, L 313) (Stb. 2017, 330), zijn – onder andere – de artikelen 3.10q en 5.44, vijfde en zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer inhoudelijk gewijzigd met ingang van 19 december 2017. Met de wijziging bij het voornoemde Besluit van 19 augustus 2017 werd – abusievelijk – verondersteld dat de artikelen 3.10q en 5.44, vijfde en zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer ook ná 1 januari 2019 nog in werking zouden zijn. Aangezien de wijziging bij het Besluit van 19 augustus 2017 ook ná 1 januari 2019 nog moet blijven voortbestaan, wordt met onderhavig artikel geregeld dat artikel I, onderdeel FFFFFFF, van het Besluit van 18 september 2015 komt te vervallen. Op een later moment, naar verwachting in het kader van de stelstelherziening omgevingsrecht, worden de artikelen 3.10q en 5.44, vijfde en zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dan alsnog aangepast.
Met deze wijziging is artikel 26 van het Besluit voertuigen geactualiseerd door de verwijzing naar de Regeling uitzondering keuringsplicht te laten vervallen. De genoemde regeling is inmiddels vervallen.
Bij het Besluit van 27 augustus 2015, houdende wijziging van het Drinkwaterbesluit ter implementatie van Richtlijn 2013/51/EURATOM van de Raad van 22 oktober 2013 tot vaststelling van voorschriften voor de bescherming van de volksgezondheid tegen radioactieve stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water (PbEU 2013, L 296) (Stb. 2015, 330) is een nieuwe tabel IV in bijlage A bij het Drinkwaterbesluit ingevoegd. Deze tabel bevat parameterwaarden voor radon, tritium en indicatieve dosis voor drinkwater en verving de eerder in tabel IIIa opgenomen vergelijkbare waarden voor radioactieve stoffen. Abusievelijk was tabel IV bij de wijziging niet genoemd in artikel 25 van het Drinkwaterbesluit, waar deze waarden eerder wel onder de werking van dat artikel vielen. Met de wijziging is dit gecorrigeerd. Daarnaast is de vereenvoudigde verwijzing naar tabel III vervangen door een verwijzing naar de afzonderlijke tabellen IIIa, IIIb, en IIIc.
Artikel 53 van het Drinkwaterbesluit regelt dat de leveringsplannen van drinkwaterbedrijven in overeenstemming moeten zijn met de operationele plannen voor crisisbestrijding. Het gaat onder meer om hoe een drinkwaterbedrijf handelt bij (grote) verstoringen van de drinkwatervoorziening. Met dit onderdeel zijn de verwijzingen naar het rampenplan (nu: crisisplan) en het calamiteitenplan geactualiseerd, zonder inhoudelijke gevolgen voor de leveringsplannen.
In de omschrijving van de borden F11 en F12 (geïntroduceerd door het Besluit van 24 april 2017 tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (enkele technische aanpassingen) (Stb. 2017, 181)) was alleen het verplichte gebruik van de passeerstrook opgenomen. De passeerbaan was er abusievelijk niet in opgenomen. Met deze wijziging is deze omissie hersteld.
Deze onderdelen betreffen redactionele wijzigingen in het Waterbesluit, naar aanleiding van het bij koninklijke boodschap van 14 juni 2017 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Waterwet en van de Wet maritiem beheer BES in verband met de uitvoering van de wijziging van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (mariene geo-engineering)11. In dat wetsvoorstel wordt de verwijzing naar het Tractatenblad gebruikt zoals die ook is gewijzigd in het onderhavige besluit (onderdeel A). De verwijzingen naar de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer konden vervallen, aangezien deze niet meer bestaat. De woorden «afvalstoffen, verontreinigde of schadelijke stoffen» zijn vervangen door enkel het woord «stoffen», in overeenstemming met artikel 6.1 van de Waterwet. Omdat deze wijzigingen onafhankelijk zijn van het eerdergenoemde wetsvoorstel, hoeft inwerkingtreding niet te wachten op totstandkoming van de wet.
Artikel 6.8 van het Waterbesluit is eveneens gewijzigd naar aanleiding van het eerdergenoemde wetsvoorstel, maar kan daar niet los van worden gezien. Vandaar dat de inwerkingtreding van dit onderdeel gekoppeld is aan de inwerkingtreding van de wijziging van de Waterwet door het eerdergenoemde wetsvoorstel (zie artikel XXI). De vrijstellingen die genoemd waren in de onderdelen a en b van het tweede lid van artikel 6.8 van het Waterbesluit stonden daar systematisch gezien onjuist. Op basis van het op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (Trb. 1998, 134) (hierna: het Protocol) is er bij de genoemde gedragingen geen sprake van storten in de zin van het Protocol en is er dus ook geen verboden handeling, waarvoor de vergunningplicht zou kunnen gelden en waarvoor een vrijstelling zou kunnen worden verleend. De genoemde gedragingen zijn daarom in het wetsvoorstel opgenomen als handelingen waarvoor het verbod en de vergunningplicht niet gelden. In plaats daarvan is in artikel 6.8, tweede lid, van het Waterbesluit de situatie van overmacht uit artikel 8, eerste lid, van het Protocol uitgewerkt. In een dergelijk geval is op basis van het Protocol een uitzondering op het verbod op het storten van afval of andere stoffen in zee. In lijn hiermee is ook de verwijzing naar de gevallen van overmacht in de bepaling over de verslagleggingsplicht in het derde lid van artikel 6.8 van het Waterbesluit aangepast. Tot slot is de meldingsplicht van een dergelijk geval ook van toepassing verklaard op de gebruiker van een op de zeebodem opgericht werk, zodat de minister kan voldoen aan de meldingsplicht aan de Internationale Maritieme Organisatie, in lijn met artikel 8, eerste lid, laatste zin, van het Protocol.
In de bijlagen II en III bij het Waterbesluit worden onderdelen ingevoegd. De Reevedam met daarin het Reevesluiscomplex is aangelegd als onderdeel van de Ruimte voor de Rivier-maatregel IJsseldelta-Zuid. Deze maatregel voorziet in de aanleg van een bypass van de IJssel bij hoogwater. De bypass staat bekend als het Reevediep. Het Reevediep is een oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Waterwet en is in beheer bij het Rijk. Bij hoogwater in de IJssel kan het water uit de IJssel voor een deel via het Reevediep, Drontermeer en Ketelmeer omgeleid worden naar het IJsselmeer. Zo ontstaat meer ruimte voor de rivier en worden risico’s op overstromingen benedenstrooms op de IJssel verkleind. Hiermee is het Reevediep als een met de IJssel verbonden water een onderdeel van de hoofdwateren in beheer bij het Rijk. Daarom wordt het toegevoegd aan bijlage II, onderdeel 1, onder d, bij het Waterbesluit.
Wanneer de recreatieschutsluis gereed is en het laatste deel van de vaargeul tussen het Reevediep en de IJssel, door de uiterwaarden van de IJssel, is aangelegd, ontstaat een verbinding tussen beide oppervlaktewateren. De Reevedam heeft een lengte van circa 830 meter en verbindt de Drontermeerdijk met de nieuwe dijken aan de zuidkant van het Reevediep. Tot circa medio 2022 schermt deze kering – dam en sluiscomplex – bij hoogwaterafvoeren de randmeren af van de invloed van het Reevediep en de IJssel. Vanaf medio 2022 nemen de Reevedam en het Reevesluiscomplex de functie van de Roggebotsluis over en beschermen zij het achterliggende gebied tegen water vanuit het Ketelmeer en het IJsselmeer. In bijlage III worden dus de Reevedam en het Reevesluiscomplex als nieuwe primaire waterkering toegevoegd aan de lijst van primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk. Zij beschermen immers het achterliggende gebied tegen overstromingen door buitenwater in de zin van de Waterwet.
Omdat nog niet precies duidelijk is op welk moment de recreatieschutsluis en het deel van de vaargeul in de uiterwaarden van de IJssel gereed zijn, kan nog niet worden vastgesteld op welk moment het Reevediep als oppervlaktewaterlichaam en de Reevedam en het Reevesluiscomplex als primaire waterkering in beheer bij het Rijk moeten worden gebracht. Daarom zullen deze wijzigingen van het Waterbesluit in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen moment.
Voor de invoering van dit besluit is grotendeels gebruikgemaakt van het vaste verandermoment van 1 juli 2018. Hierbij is ook rekening gehouden met de verplichte nahangperiode van vier weken tussen publicatie in het Staatsblad en inwerkingtreding uit artikel 76, tweede lid, van de Kernenergiewet en artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer. Artikel XX, onderdeel B, treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet tot wijziging van de Waterwet en van de Wet maritiem beheer BES in verband met de uitvoering van de wijziging van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (mariene geo-engineering) in werking zal treden, aangezien de betreffende wijziging van artikel 6.8 van het Waterbesluit daarmee samenhangt. De onderdelen D en E van artikel XX treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, aangezien nu nog niet te zeggen is vanaf welk moment de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk komen. Daarbij zal rekening worden gehouden met de vaste verandermomenten. Artikel VI werkt terug tot en met 1 januari 2016. De terugwerkende kracht is hiervoor reeds toegelicht. Deze terugwerkende kracht is niet bezwaarlijk, aangezien het een technische wijziging betreft.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Bij het Besluit van 26 oktober 2017, houdende naamswijziging van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (Stcrt. 2017, 62720).
Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PbEU L 102).
Richtlijn 2013/59/EURATOM van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PbEU 2014 L 13).
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010 (PbEU 2012 L 281).
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1185 van de Commissie van 20 juli 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 wat betreft de actualisering en voltooiing van de gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures (SERA deel C) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 730/2006 (PbEU 2016, L 196).
Er wordt in het besluit naar zowel de authentieke Engelse tekst, als de Nederlandse vertaling (in verband met de handhaving) verwezen, omdat deze teksten niet gelijktijdig zijn gepubliceerd.
In de toelichtende nota bij de goedkeuring van het verdrag (Kamerstukken I/II 2017/18, 34 839-(R2094), nr. A/1) wordt nader ingegaan op de inhoud van het verdrag.
Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad, van 20 november 2013, inzake scheepsrecycling en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1013/ 2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PbEU 2013 L 330).
De verordening is 10 december 2013 van kracht geworden en wordt van toepassing zes maanden nadat de Europese Commissie heeft bekendgemaakt dat een vereist minimumaantal te recyclen schepen is bereikt, maar niet eerder dan 31 december 2015 en uiterlijk op 31 december 2018.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-135.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.