Besluit van 13 december 2013, houdende wijziging van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in verband met de invoering van verplicht schatkistbankieren, de totstandkoming van de Wet houdbare overheidsfinanciën en enkele andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 november 2013, nr. 2013-0000695843;

Gelet op artikel 190, eerste en tweede lid, van de Provinciewet en artikel 186, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 27 november 2013, No. W04.13.0416/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 december 2013, nr. 2013-0000749121;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. vaste schuld: het gezamenlijk bedrag van:

    • 1°. de schuld uit hoofde van geldleningen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer, en

    • 2°. de voor een termijn van één jaar of langer ontvangen waarborgsommen;

B

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b worden de subonderdelen 1 tot en met 3 genummerd 2 tot en met 4.

2. In onderdeel b wordt voor subonderdeel 2 (nieuw) een subonderdeel ingevoegd, luidende:

  • 1. openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;

3. De onderdelen d en e worden geletterd f en g.

4. Er worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • d. uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • e. uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

C

Artikel 39 komt te luiden:

Artikel 39

In de balans worden onder de uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan één jaar afzonderlijk opgenomen:

  • a. vorderingen op openbare lichamen;

  • b. verstrekte kasgeldleningen aan openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;

  • c. overige verstrekte kasgeldleningen;

  • d. uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd korter dan één jaar;

  • e. rekening-courantverhouding met het Rijk;

  • f. rekening-courantverhoudingen met niet-financiële instellingen;

  • g. uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd korter dan één jaar;

  • h. overige vorderingen;

  • i. overige uitzettingen.

D

Artikel 46, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

1. De subonderdelen 4 en 5 worden genummerd 5 en 6.

2. Er wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:

  • 4. openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;

E

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. kasgeldleningen aangegaan bij openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;

2. De onderdelen b en c worden geletterd c en d.

3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. overige kasgeldleningen;

F

In artikel 64, derde lid, wordt «artikel 36, onderdeel e» vervangen door: artikel 36, onderdeel g.

G

Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Aan de hand van een door het CBS beschikbaar gesteld model wordt als informatie voor derden gegenereerd de berekening van het aandeel van de gemeente, de provincie of de gemeenschappelijke regeling in het EMU-saldo, over het vorig begrotingsjaar, de berekening van het geraamde bedrag over het begrotingsjaar en de berekening van het geraamde bedrag over het jaar volgend op het begrotingsjaar.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door: het eerste en het derde lid.

H

In artikel 74, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1, wordt «onder a tot en met d» vervangen door: onder a tot en met f.

ARTIKEL II

Het Besluit accountantscontrole decentrale overheden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3a wordt «€ 100.000,–» vervangen door: € 125.000.

B

Artikel 5, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «€ 10.000» vervangen door «€ 12.500» en wordt «€ 100.000» vervangen door: € 125.000.

2. In de onderdelen b en c wordt «€ 100.000» vervangen door: € 125.000.

ARTIKEL III

Op de inrichting van de jaarrekening, het jaarverslag en de productenrealisatie van provincies, gemeenten en openbare lichamen of gemeenschappelijke organen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen met betrekking tot het jaar 2013 blijven de bepalingen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van toepassing zoals die luidden voor inwerkingtreding van artikel I van dit besluit.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 13 december 2013

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Uitgegeven de vierentwintigste december 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Inleiding

Dit besluit wijzigt het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) in verband met de wijziging van de Wet financiering decentrale overheden in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist (verplicht schatkistbankieren, Kamerstukken 2012/13, 33 540) en de totstandkoming van de Wet houdbare overheidsfinanciën (Kamerstukken 2012/13, 33 416). Verder bevat dit besluit een technische aanpassing in verband met een wijziging in artikel 1 van de Wet financiering decentrale overheden en brengt dit besluit kleine wijzigingen aan in het Besluit accountantscontrole decentrale overheden in verband met het kabinetsstandpunt over de evaluatie van Single information Single audit (SiSa) van 13 juli 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 000-B, nr. 16).

1. Verplicht schatkistbankieren

Het is van groot belang dat de EMU-schuld op een houdbaar niveau wordt gebracht. Om een significante bijdrage te leveren aan de EMU-schuldverlaging en daarnaast financieel risico voor decentrale overheden te verminderen, is het verplicht schatkistbankieren door decentrale overheden ingevoerd. De wijziging van de Wet financiering decentrale overheden in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist (verplicht schatkistbankieren) (hierna: Wet SKB) houdt in dat gemeenten, provincies, waterschappen en door hen opgerichte gemeenschappelijke regelingen de liquide middelen en beleggingen die zij (tijdelijk) niet nodig hebben voor de uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden – met andere woorden hun overtollige middelen – aanhouden in de schatkist bij het ministerie van Financiën. Middelen kunnen worden aangehouden via een rekening-courant of in één of meerdere deposito’s. De Wet SKB bevat expliciet de mogelijkheid dat decentrale overheden – onder bepaalde voorwaarden – er voor kunnen kiezen om met hun overtollige middelen onderling leningen te verstrekken. Daartoe is in artikel 2, derde lid, van de Wet financiering decentrale overheden opgenomen dat openbare lichamen hun overtollige middelen in de vorm van leningen kunnen uitzetten bij andere openbare lichamen, met dien verstande dat openbare lichamen geen leningen kunnen verstrekken aan openbare lichamen ten aanzien waarvan zij met het financiële toezicht zijn belast. Bij ministeriële regeling zijn met betrekking tot deze leningen nadere regels gesteld. Naast bovengenoemde mogelijkheid tot het verstrekken van onderlinge leningen met overtollige middelen, kunnen decentrale overheden nog steeds uit hoofde van de publieke taak onderling leningen verstrekken. De Wet SKB verandert hier niets aan. Zowel het aanhouden van de overtollige middelen in ’s Rijks schatkist, als het verstrekken van onderlinge leningen, levert een positieve bijdrage aan de verlaging van de EMU-schuld.

Om de onderlinge leningen (zowel met overtollige middelen, als uit hoofde van de publieke taak) te kunnen consolideren met de overheidsschuld en er dus voor te zorgen dat dit bijdraagt aan de EMU-schuldverlaging, is het noodzakelijk dat de decentrale overheden hun onderlinge leningen in de begroting- en verantwoordingsdocumenten inzichtelijk maken. Daarom wordt een aparte categorie toegevoegd bij de rapportageverplichting aangaande enkele balansposten in het BBV. De categorie openbare lichamen, als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden, dient namelijk te worden toegevoegd bij de vaste schuld, de vlottende schuld, de financiële vaste activa en de uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan één jaar.

Een andere noodzakelijke aanpassing betreft de toevoeging van de categorieën «uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd van één jaar of langer» onder financiële vaste activa en de categorieën «uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd korter dan één jaar» en «rekening-courantverhouding met het Rijk» onder de uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan één jaar. Op deze manier wordt in het kader van het schatkistbankieren inzichtelijk hoeveel kortlopende- en langlopende uitzettingen een bepaalde decentrale overheid heeft uitstaan in ’s Rijks schatkist en hoeveel het saldo op de rekening-courant bij het Rijk bedraagt.

Daarnaast is het van belang inzicht te krijgen in welke beleggingen in Nederlands schuldpapier decentrale overheden aanhouden op grond van de overgangsregeling voor bestaande beleggingen. Deze beleggingen kunnen worden geconsolideerd in de EMU-schuld.

Het betreft de wijzigingen in artikel I, onderdelen B, C, D, E, F en H, van dit besluit.

2. Wet houdbare overheidsfinanciën

Gemeenten en provincies die het aangaat leveren op kwartaalbasis Informatie voor derden (Iv3) aan. Uit deze Iv3 leidt het CBS het EMU-saldo van gemeenten en provincies af. Artikel 186 Gemeentewet en artikel 190 Provinciewet bepalen dat als de Iv3 niet of niet tijdig wordt aangeleverd, dan wel de kwaliteit van de aangeleverde Iv3 tekortschiet, daarvan mededeling wordt gedaan aan de betreffende gemeente of provincie en een aanwijzing wordt gegeven om de Iv3 alsnog binnen tien werkdagen na de uiterste inzenddatum en met voldoende kwaliteit aan te leveren. In het uiterste geval kan er een sanctie worden opgelegd in de vorm van opschorting van de algemene uitkering uit het gemeentefonds.

Gemeenten en provincies leveren als onderdeel van hun reguliere begrotingsstukken de zogenaamde EMU-enquête aan. Deze EMU-enquête valt echter niet onder het Iv3-regime. Met andere woorden: bij niet of niet tijdige aanlevering van de EMU-enquête of bij aanlevering van onvoldoende kwaliteit kan de betreffende gemeente of provincie niet ter verantwoording worden geroepen. De memorie van toelichting bij de Wet houdbare overheidsfinanciën stelt dat de EMU-enquête onder het sanctieregime van artikel 186 Gemeentewet respectievelijk artikel 190 Provinciewet wordt gebracht door aanpassing van het BBV. Dit besluit geeft daar invulling aan door de EMU-enquête toe te voegen aan de informatie genoemd in artikel 71 van het BBV.

Het betreft de wijziging in artikel I, onderdeel G, van dit besluit.

3. Wet financiering decentrale overheden

In de wet van 30 oktober 2008 tot wijziging van de Wet financiering decentrale overheden en enkele andere wetten ten behoeve van een verbeterde werking van de financieringsfunctie van decentrale overheden (Stb. 2008, 536) is in de definitie van de renterisiconorm «vaste schuld» vervangen door «begrotingstotaal». De definitie van «vaste schuld» is daarom geschrapt in artikel 1 van de Wet financiering decentrale overheden. In artikel 1, onderdeel h, van het BBV werd voor de definitie van «vaste schuld» verwezen naar de definitie in de Wet financiering decentrale overheden. Door middel van dit besluit wordt die verwijzing vervangen door de oorspronkelijke definitie zelf.

Het betreft de wijziging in artikel I, onderdeel A, van dit besluit.

4. Besluit accountantscontrole decentrale overheden

Artikel 3a van het Besluit accountantscontrole decentrale overheden schrijft voor dat de controlerende accountant bij een medeoverheid voor elke specifieke uitkering beoordeelt of er sprake is van risico's die richtinggevend zijn voor de inrichting van de accountantscontrole. Bovendien is de accountant op grond van dit artikel verplicht om voor elke uitkering die groter is dan € 100.000 een zogeheten deelwaarneming uit te voeren. In het kabinetsstandpunt van 13 juli 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 000-B, nr. 16) over de rapportage evaluatie SiSa meldt het kabinet dat het genoemde bedrag naar analogie van het Uniform Subsidiekader Rijk (USK) wordt verhoogd van € 100.000 naar € 125.000. Naar aanleiding van deze wijziging zijn ook de rapporteringstoleranties zoals opgenomen in artikel 5, vierde lid, van het Besluit accountantscontrole decentrale overheden gewijzigd. Dit is door middel van de wijziging in artikel II van dit besluit gerealiseerd.

Financiële consequenties

De wijzigingen in dit besluit leiden niet tot financiële consequenties voor medeoverheden. Het betreft vooral wijzigingen om de inzichtelijkheid te vergroten op basis van informatie die al voorhanden is.

Administratieve lasten

De wijzigingen in dit besluit leiden niet tot verzwaring van de administratieve lasten voor medeoverheden. Het betreft vooral wijzigingen om de inzichtelijkheid te vergroten op basis van informatie die al voorhanden is, waarvoor de eigen administratie éénmalig moet worden aangepast.

Consultatie

Het wijzigingsbesluit is ter consultatie voorgelegd aan IPO en VNG.

Het IPO geeft in zijn reactie aan geen inhoudelijke opmerkingen te hebben over het conceptbesluit. Ook de VNG geeft in haar reactie aan geen opmerkingen op de wijzigingen zelf te hebben. Wel attendeert de VNG er op dat bij de consolidatie van onderlinge schulden door het Rijk aansluitverschillen tussen de rapportages van gemeenten en die van gemeenschappelijke regelingen kunnen ontstaan. Dit ontstaat doordat niet alle gemeenschappelijke regelingen financiële informatie aan het Centraal Bureau voor de Statistiek hoeven aan te leveren, maar wordt gewerkt met een steekproef. Dit is niet bezwaarlijk, omdat het CBS via de rapportages van de gemeenten en de provincies wel een compleet inzicht krijgt in het onderlinge leenverkeer tussen enerzijds provincies en gemeenten en anderzijds gemeenschappelijke regelingen. De informatie over het onderlinge leenverkeer uit de rapportages van de gemeenschappelijke regelingen zal daar niet geheel op aansluiten, maar zal ook weer niet al te veel uit de pas lopen omdat alle gemeenschappelijke regelingen met een lastentotaal van meer dan 20 miljoen euro in de steekproef zijn opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar onderdeel 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdeel B

De wijziging van artikel 36, onderdeel b, subonderdeel 1, BBV betreft een nieuwe balanspost voor de onderlinge leningen1, met een looptijd van één jaar of langer. De wijzigingen in subonderdeel 4 betreffen een nieuwe balanspost voor de overtollige middelen die op grond van de Wet SKB zijn uitgezet bij ’s Rijks schatkist en een specifieke balanspost voor de uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer.

Artikel I, onderdeel C

De wijzigingen van artikel 39 BBV betreffen, net als bij artikel 36, nieuwe balansposten voor de onderlinge leningen, voor de overtollige middelen die op grond van de Wet SKB zijn uitgezet bij de schatkist van het ministerie van Financiën en voor de uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier, maar nu met een looptijd korter dan één jaar. Ook is een balanspost toegevoegd voor de rekening-courant verhouding met het Rijk in het kader van het schatkistbankieren.

Artikel I, onderdeel D

De wijziging van artikel 46, onderdeel b, subonderdeel 4, BBV betreft een nieuwe balanspost voor de onderlinge leningen, met een looptijd van één jaar of langer.

Artikel I, onderdeel E

De wijziging van artikel 48, onderdeel a, BBV betreft een nieuwe balanspost voor de onderlinge leningen, met een looptijd korter dan één jaar.

Artikel I, onderdeel G

Het nieuwe derde lid formaliseert dat de berekening van het EMU-saldo onderdeel is van de Informatie voor derden, waardoor ook deze berekening onderdeel uitmaakt van het sanctiebeleid voor Iv3 conform artikel 186 Gemeentewet en artikel 190 Provinciewet.

Artikel I, onderdelen F en H

Deze wijzigingen zijn een consequentie van de uitsplitsing gemaakt in artikel 36 (artikel I, onderdeel B).

Artikel II

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar onderdeel 4 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel III

Er is een overgangsbepaling opgenomen, waarmee wordt geregeld dat bij de verantwoording over 2013 nog geen rekening hoeft te worden gehouden met deze wijziging van het BBV. Het is namelijk de bedoeling deze wijzigingen van toepassing te laten zijn met ingang van het begrotingsjaar 2014.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Naast onderling lenen in het kader van de publieke taak, kunnen decentrale overheden hun overtollige middelen onderling (uit)lenen aan openbare lichamen als bedoeld in de Wet financiering decentrale overheden. Dit zijn de volgende openbare lichamen: 1°. Provincies, 2°. Gemeenten, 3°. Waterschappen, 4°. Lichamen met rechtspersoonlijkheid, ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, 5°. door Onze Ministers aan te wijzen andere bij wet ingestelde lichamen en organen.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven