Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 533 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 533 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de toegang tot scholen te verbeteren voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven;
dat het wenselijk is de samenwerking tussen scholen bij de onderwijskundige opvang van leerlingen die extra ondersteuning behoeven te versterken;
dat het wenselijk is een andere wijze van financiering van de ondersteuning van leerlingen in te voeren;
dat daartoe onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Wet op het onderwijstoezicht dienen te worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het primair onderwijs wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. De begripsomschrijving van «leerlinggebonden budget» vervalt.
2. De begripsomschrijving van «samenwerkingsverband» komt te luiden:
een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, tenzij het tegendeel blijkt;.
3. Onder vervanging van de slotpunt door een puntkomma wordt een nieuwe begripsomschrijving toegevoegd, luidend:
een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
Aa
Artikel 4, vierde lid, komt te luiden:
4. De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen inwinnen.
B
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vierde en nieuwe zevende lid wordt «leerlingen die extra zorg behoeven» vervangen door: leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
2. In het vierde lid wordt de volgende volzin toegevoegd: Zo nodig treedt het bevoegd gezag daarbij in overleg met:
a. een stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg,
b. een instantie die jeugdgezondheidszorg uitvoert als bedoeld in artikel 5 van de Wet publieke gezondheid,
c. een instantie die maatschappelijke ondersteuning biedt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, 2°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning,
d. een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of
e. een zorgaanbieder die geneeskundige geestelijke gezondheidszorg levert welke behoort tot de prestaties omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet.
3. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidend:
5. Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een schoolondersteuningsprofiel vast.
4. Het vijfde tot en met negende lid worden vernummerd tot het zesde tot en met tiende lid.
C
In artikel 9, zesde lid, komt de derde volzin te luiden:
Indien de eerste volzin niet kan worden toegepast voor een leerling vanwege zijn handicap, wordt in het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 40a, aangegeven welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd.
D
In artikel 12, tweede lid, komt de tweede volzin te luiden:
Daarbij wordt tevens het schoolondersteuningsprofiel betrokken.
E
Artikel 13, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdelen b en c komen te luiden:
b. de wijze waarop aan de ondersteuning van het jonge kind wordt vormgegeven;
c. de wijze waarop aan de ondersteuning van leerlingen die extra ondersteuning behoeven wordt vormgegeven,.
2. De punt aan het slot van onderdeel k wordt vervangen door «, en» en toegevoegd wordt een onderdeel, luidend:
l. het samenwerkingsverband en in voorkomend geval de samenwerkingsverbanden waarbij het bevoegd gezag van de school is aangesloten.
F
In artikel 14, eerste lid, wordt «, personeel of de permanente commissie leerlingenzorg» vervangen door «of het personeel» en wordt «, het personeel of de permanente commissie leerlingenzorg» vervangen door: of het personeel.
G
Artikel 17a wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het tweede lid wordt een derde volzin toegevoegd, luidend: Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid.
2. Een derde lid wordt toegevoegd, luidend:
3. Het eerste lid en het tweede lid, eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.
H
Aan artikel 17b wordt een derde lid toegevoegd, luidend:
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.
I
Aan artikel 17c wordt een vierde lid toegevoegd, luidend:
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.
J
Het opschrift §2 wordt vervangen door «§2. Ondersteuningsstructuur» en artikel 18 vervalt.
K
Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidend:
1. Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het vijftiende lid.
2. Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
3. Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden aangewezen.
3a. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.
4. De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen.
5. Indien het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband.
6. Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:
a. het vaststellen van een ondersteuningsplan,
b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,
c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, en
d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
7. Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen.
8. Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:
a. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin, waaronder tevens zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig zijn,
b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien in het perspectief van een meerjarenbegroting,
c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,
d. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs van leerlingen van scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is verstreken,
e. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging,
f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,
g. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in de artikelen 118, vierde lid, en 124, zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 124, eerste en tweede lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode van 2 oktober tot en met 31 juli daaropvolgend,
h. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen is in de overdracht van de bekostiging voor materiële instandhouding in een situatie als bedoeld in artikel 124, zevende lid, of artikel 125, zesde lid,
i. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in artikel 125b zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 125b, eerste lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode van 2 oktober tot en met 31 juli daaropvolgend, en
j. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen, bedoeld in het tweede lid, is in de overdracht van de bekostiging personeelskosten in een situatie als bedoeld in artikel 125b, derde lid.
9. Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het overleg met burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen.
10. Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.
11. Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.
12. Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie overeenkomstig artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs.
13. Het samenwerkingsverband is bevoegd zonder toestemming van degene die het betreft persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens te verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het elfde lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:
a. de beoordeling van de toelaatbaarheid van de leerling tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs,
b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, of
c. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste volzin te verwerken.
14. Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het dertiende lid, afschrift aan de ouders.
15. Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd, kunnen een landelijk samenwerkingsverband oprichten. Een landelijk samenwerkingsverband omvat alle in Nederland gelegen en tot dezelfde richting behorende scholen als bedoeld in de eerste volzin. Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met veertiende lid, met uitzondering van het derde en vijfde lid, en het zestiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met meer dan een richting bepaalt het bevoegd gezag eenmalig op basis van welke richting de aansluiting bij het samenwerkingsverband plaatsvindt.
16. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de samenwerkingsverbanden.
L
Artikel 19 vervalt.
M
Artikel 20 vervalt.
N
Artikel 21 vervalt.
O
Artikel 22 vervalt.
P
Artikel 23 vervalt.
Q
Artikel 24 vervalt.
R
Artikel 25 vervalt.
S
De artikelen 27 en 28 vervallen.
T
Artikel 40, tweede tot en met zesde lid, wordt vervangen door:
2. De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht.
3. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
4. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing:
a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of
b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren.
6. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt.
7. Indien de aanmelding een kind betreft dat niet is ingeschreven op een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het kind de leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.
8. Een leerling wordt niet toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs dan nadat het samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs behoort de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband. De beslissing over de toelaatbaarheid is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4 onder e van de Algemene wet bestuursrecht.
9. De toelating van een leerling van een basisschool tot een speciale school voor basisonderwijs van het samenwerkingsverband waaraan de basisschool deelneemt wordt niet geweigerd op denominatieve gronden, tenzij de ouders van de leerling weigeren te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs van de school zullen respecteren.
10. Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
11. Indien tegen het besluit, bedoeld in het eerste lid, van het bevoegd gezag van een openbare school bezwaar is gemaakt, besluit het bevoegd gezag in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 4 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
U
Artikel 40a komt te luiden:
1. Voor een leerling die extra ondersteuning behoeft, stelt het bevoegd gezag nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast.
2. Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel 40, zevende lid, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes weken na de definitieve plaatsing van de leerling vastgesteld.
3. Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per schooljaar met de ouders geëvalueerd.
4. Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders kan het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
5. Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de begeleiding, bedoeld in artikel 8, vierde lid. Indien bij de inrichting van het onderwijs wordt afgeweken van één of meer onderdelen van het onderwijsprogramma, wordt dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld.
V
Na artikel 40b wordt een artikel ingevoegd, luidend:
1. Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.
2. Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de ouders bekendgemaakt.
3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.
W
Artikel 43 komt te luiden:
1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs is aangesloten.
2. De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van:
a. artikel 40, derde, vierde, vijfde en tiende lid, en
b. artikel 40a, eerste en vierde lid.
3. De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan.
4. Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie het oordeel heeft uitgebracht.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de commissie.
X
Artikel 63 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid vervalt: , met dien verstande dat de beslissing over de toelating van een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek tot toelating wordt genomen.
2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidend:
4. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan beslissen een aanmelding voor toelating niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanmelding of voor de voorbereiding van de toelatingsbeslissing, mits de ouders de gelegenheid hebben gehad de aanmelding binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn aan te vullen. Een beslissing om de aanmelding niet te behandelen wordt aan de ouders bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanmelding is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De termijn voor het nemen van de toelatingsbeslissing wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bevoegd gezag krachtens de eerste volzin de ouders uitnodigt de aanmelding aan te vullen, tot de dag waarop de aanmelding is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Y
Artikel 68 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt in onderdeel d: waaronder begrepen de bekostiging voor zorgvoorzieningen, bedoeld in artikel 120, vierde lid, of artikel 132,.
2. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.
3. Het zevende lid vervalt.
Z
Artikel 70a vervalt.
AA
Artikel 70b vervalt.
BB
Artikel 113 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt in de derde volzin: en voor de basisscholen van een samenwerkingsverband dat een instemming als bedoeld in artikel 18, zevende lid, heeft verkregen.
2. In het derde lid vervalt: , onverminderd artikel 118,.
CC
Artikel 115, tweede en derde lid, vervalt, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
DD
Artikel 118 wordt vervangen door:
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor materiële instandhouding die samenhangt met de inrichting van de ondersteuningsstructuur.
2. De in het eerste lid bedoelde bekostiging is afhankelijk van het aantal leerlingen op de vestigingen van de basisscholen in het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.
3. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze ministeriële regeling wordt tezamen met de ministeriële regelingen, bedoeld in artikel 113, zevende lid, binnen 4 weken na de vaststelling bekendgemaakt in de Staatscourant, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Artikel 113, zevende lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien op 1 oktober het aantal leerlingen van de gezamenlijke speciale scholen voor basisonderwijs in een samenwerkingsverband meer bedraagt dan 2% van het aantal leerlingen op de vestigingen van de scholen in het samenwerkingsverband, draagt het samenwerkingsverband voor elke leerling van een speciale school voor basisonderwijs boven voornoemde 2% het in artikel 115 bedoelde bedrag over aan de speciale school voor basisonderwijs.
5. In het ondersteuningsplan wordt vastgelegd welk deel van de bekostiging voor de materiële instandhouding die samenhangt met de inrichting van de ondersteuningsstructuur voor zover na toepassing van het vierde lid en artikel 118a die bekostiging nog resteert, op welke basisschool in het samenwerkingsverband wordt ingezet.
6. Bij de berekening op grond van het vierde lid wordt 2% van het aantal leerlingen op de vestigingen van de scholen in het samenwerkingsverband rekenkundig afgerond op een geheel getal.
7. De overdracht op grond van het vierde lid door het samenwerkingsverband heeft betrekking op het kalenderjaar dat volgt op de in het vierde lid bedoelde teldatum en vindt ten hoogste plaats voor de aan het samenwerkingsverband op grond van het eerste lid toegekende bekostiging van de materiële instandhouding die samenhangt met de ondersteuningsstructuur.
8. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging voor materiële instandhouding toegekend in aanvulling op de in het eerste lid bedoelde bekostiging.
9. De in het achtste lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het aantal leerlingen op de vestigingen van de scholen in het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.
10. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het achtste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het speciaal onderwijs. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
11. Het tiende lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:
a. het samenwerkingsverband waartoe de school of school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven, behoort, of
b. het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
EE
Artikel 118a wordt gewijzigd als volgt:
1. In de eerste volzin wordt «het bestuur van de centrale dienst dan wel het bevoegd gezag van alle scholen in een samenwerkingsverband» vervangen door: het samenwerkingsverband.
2. In de tweede volzin wordt «het bestuur van de centrale dienst dan wel op grond van artikel 118, tweede lid, aan het bevoegd gezag» vervangen door «het samenwerkingsverband» en wordt «artikel 118, vijfde lid» vervangen door: artikel 118, vierde lid.
FF
Na artikel 118a wordt ingevoegd artikel 118b, luidend:
Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 118, tiende lid, eerste volzin, en elfde lid, de bekostiging voor materiële instandhouding van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 118, achtste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle scholen en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
FF1
In artikel 120, vierde lid, wordt «zorgvoorzieningen» vervangen door: ondersteuningsvoorzieningen.
GG
Artikel 124 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste, tweede en derde lid wordt «artikel 20, eerste lid onder d» vervangen door: artikel 18a, achtste lid, onderdeel g.
2. In het eerste lid wordt «het bevoegd gezag van alle scholen in het verband dan wel, indien verschillende bevoegde gezagsorganen samenwerken in het verband, het bestuur van de centrale dienst» vervangen door: het samenwerkingsverband.
3. In het tweede lid wordt «van het aantal leerlingen van het samenwerkingsverband» vervangen door «van het aantal leerlingen op de vestigingen van de scholen in het samenwerkingsverband» en wordt «het bevoegd gezag van alle scholen in het verband dan wel, indien verschillende bevoegde gezagsorganen samenwerken in het verband, het bestuur van de centrale dienst» vervangen door: het samenwerkingsverband.
4. Het vierde en zesde lid vervallen.
5. In het zevende lid wordt «artikel 20, eerste lid onder e, in het reglement» vervangen door: artikel 18a, achtste lid, onderdeel h, in het ondersteuningsplan».
6. In het zevende lid wordt «het bestuur van de centrale dienst van het verband» vervangen door: het samenwerkingsverband.
HH
Artikel 125 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «Het bevoegd gezag van alle scholen in het verband dan wel, indien verschillende bevoegde gezagsorganen samenwerken in het verband, het bestuur van de centrale dienst» vervangen door: Het samenwerkingsverband.
2. In onderdeel c van het eerste lid, wordt «de permanente commissie leerlingenzorg van het desbetreffende samenwerkingsverband» vervangen door: het samenwerkingsverband.
3. In het zesde lid wordt «Artikel 124, zesde en zevende lid» vervangen door: Artikel 124, zevende lid.
HH1
Het opschrift van Afdeling 7 wordt vervangen door:
II
Na artikel 125 worden twee artikelen ingevoegd, luidend:
Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 132, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid, de personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 132, tweede lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle scholen en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
1. Indien op de overeenkomstig artikel 18a, achtste lid, onderdeel i, vastgestelde peildatum het aantal leerlingen dat door het samenwerkingsverband toelaatbaar is verklaard tot het speciaal onderwijs en is ingeschreven op scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra meer bedraagt dan op 1 oktober daaraan voorafgaand, draagt het samenwerkingsverband voor het verschil per leerling een bedrag over aan de school waar de leerling is ingeschreven. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
2. De overdracht op grond van het eerste lid heeft betrekking op het schooljaar dat volgt op de in het eerste lid bedoelde peildatum.
3. Indien de in artikel 132, tweede lid, bedoelde bekostiging niet voldoende is om daaruit de verplichtingen, bedoeld in dit artikel na te komen, dragen alle scholen en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband, de de ontbrekende bekostiging over aan het samenwerkingsverband. Het aandeel van de onderscheiden scholen en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in de eerste volzin, wordt bepaald overeenkomstig de regeling die daarvoor op grond van artikel 18a, achtste lid, onderdeel j, in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband is opgenomen.
JJ
Artikel 132 komt te luiden:
1. Aan het samenwerkingsverband wordt personeelsbekostiging toegekend voor ondersteuningsvoorzieningen. De grondslag voor de berekening van de personeelsbekostiging voor ondersteuningsvoorzieningen is een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling van de vestigingen van basisscholen in het samenwerkingsverband.
2. Aan het samenwerkingsverband wordt personeelsbekostiging toegekend in aanvulling op de in het eerste lid bedoelde bekostiging.
3. De in het tweede lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het aantal leerlingen op vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.
4. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt was ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het tweede lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het speciaal onderwijs. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:
a. het samenwerkingsverband waartoe de school of school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven, behoort, of
b. het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
6. De bedragen, bedoeld in het eerste en derde lid, zijn de uitkomst van een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen hoeveelheid formatie per leerling, vermenigvuldigd met een bedrag. Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval rekening gehouden met de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslast van de leraren van speciale scholen voor basisonderwijs. Bij de bedragen, bedoeld in het derde lid, wordt in ieder geval rekening gehouden met de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslast van de leraren van de scholen voor speciaal onderwijs, de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en de scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
KK
Artikel 134 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift wordt na «bevoegd gezag» ingevoegd: , samenwerkingsverband.
2. Een negende lid wordt toegevoegd, luidend:
9. Het Rijk verstrekt jaarlijks aan het samenwerkingsverband bekostiging ten behoeve van de materiële instandhouding.
LL
Artikel 137 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «120, 121 en 132, tweede lid,» vervangen door: 120 en 121.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Het Rijk verstrekt jaarlijks aan het samenwerkingsverband een bedrag ten behoeve van de personeelskosten.
3. In het vijfde lid wordt «het bestuur van de centrale dienst» vervangen door: het samenwerkingsverband.
MM
Artikel 148 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt: met inachtneming van het zorgplan.
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «centrale dienst» ingevoegd: , een samenwerkingsverband.
3. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt: dan wel een regionaal expertisecentrum.
4. Toegevoegd wordt een vijfde lid, luidend:
5. Het samenwerkingsverband wendt het totaal van de in de artikelen 118 en 132 bedoelde bedragen voor de kosten voor de materiële instandhouding en de personeelskosten uitsluitend aan voor kosten voor materiële instandhouding en personeelskosten van het samenwerkingsverband voor ondersteuningsvoorzieningen.
NN
Artikel 163b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt na «rechtspersoon die de school in stand houdt» telkens ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband.
2. In het vierde lid wordt na «bevoegd gezag» ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband.
3. In het vijfde lid wordt na «rechtspersoon» ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband.
OO
Na artikel 163b wordt een artikel ingevoegd, luidend:
1. Indien naar het oordeel van Onze minister het samenwerkingsverband zijn taak ernstig verwaarloost, kan tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum Onze minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het samenwerkingsverband in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de bevoegde gezagsorganen, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in genoemd artikel.
PP
Artikel 164 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «het bevoegd gezag van een school» ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband.
2. In het tweede lid wordt na «het personeel van een school» ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband of het personeel van een samenwerkingsverband.
Aan artikel 164a wordt een lid toegevoegd, luidend:
4. Het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de kwaliteit van de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband en de kwaliteit van het bestuur van het samenwerkingsverband.
RR
In artikel 171, eerste lid, artikel 172, eerste en derde lid, artikel 173, eerste lid, en artikel 175, tweede lid, wordt na «Het bevoegd gezag» telkens ingevoegd: onderscheidenlijk het samenwerkingsverband.
SS
Artikel 178a, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel j vervalt.
2. In onderdeel k wordt na «visueel gehandicapte leerling» ingevoegd: dan wel auditief of communicatief gehandicapte leerling.
TT
Artikel 183 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt «het bestuur van een centrale dienst voor zover het betreft personeel dat is benoemd op bekostiging voor zorgvoorzieningen als bedoeld in artikel 120, vierde lid, of artikel 132» telkens vervangen door: het samenwerkingsverband.
2. In het derde lid, eerste, tweede en vierde volzin, vervalt telkens: onderscheidenlijk het bestuur van de centrale dienst.
UU
In artikel 183a, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid wordt «het bestuur van de centrale dienst» telkens vervangen door: het samenwerkingsverband.
VV
Artikel 184 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede en het vierde lid, eerste volzin, wordt na «centrale dienst» telkens ingevoegd: onderscheidenlijk het samenwerkingsverband.
2. In het zevende lid wordt «het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur van de centrale dienst» vervangen door: het bevoegd gezag, het bestuur van de centrale dienst onderscheidenlijk het samenwerkingsverband.
WW
In artikel 184a, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid wordt «het bevoegd gezag van de school dan wel het bestuur van de centrale dienst» vervangen door: het bevoegd gezag van de school, het bestuur van de centrale dienst dan wel het samenwerkingsverband.
De Wet op de expertisecentra wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de begripsomschrijving van «school» vervalt «a, b, c,» en wordt «artikel 8, eerste lid tweede volzin» vervangen door: artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin.
2. In de begripsomschrijving van «instelling» wordt voor de puntkomma ingevoegd: , en instelling, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, derde volzin.
3. De begripsomschrijving van «commissie voor de indicatiestelling» vervalt.
4. Onder vervanging van de slotpunt door een puntkomma wordt een nieuwe begripsomschrijving toegevoegd, luidend:
een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
B
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
1. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden: De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is, met dien verstande dat voor leerlingen die voortgezet speciaal onderwijs volgen geldt dat zij slechts aanspraak op bekostiging van vervoerskosten kunnen maken indien zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
2. In het vijfde lid vervallen de tweede en derde volzin.
C
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, eerste volzin, vervalt: a tot en met c en.
2. Aan het eerste lid worden een derde en vierde volzin toegevoegd, luidend:
Het onderwijs, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdelen a, b en c, en het onderwijs aan meervoudig gehandicapte leerlingen die naast een handicap als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdelen a, b en c, een handicap hebben als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel f en h tot en met m, wordt gegeven in instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan auditief of communicatief gehandicapte kinderen. In verband met de spreiding van de instellingen kan het onderwijs door de instelling worden aangeboden op een of meer andere locaties dan die van de hoofdvestiging.
D
Artikel 8a vervalt.
E
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst en het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a.
1°. het geven van speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs aan kinderen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, of aan meervoudig gehandicapte kinderen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin; dan wel
2°. het geven van speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs aan kinderen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, de onderdelen a, b en c, of aan meervoudig gehandicapte kinderen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, derde volzin;.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «van een leerling» ingevoegd: die is ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.
3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «schoolloopbaan» ingevoegd: van auditief of communicatief gehandicapte leerlingen dan wel.
4. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidend:
2. Met ingang van een bij ministeriële regeling te bepalen datum heeft een instelling voor auditief en communicatief gehandicapte kinderen tevens tot taak een leerling die is ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs te ondersteunen door een tolk.
F
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
1. Na de eerste volzin van het eerste lid wordt ingevoegd:
Zo nodig treedt het bevoegd gezag daarbij in overleg met:
a. een stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg,
b. een instantie die jeugdgezondheidszorg uitvoert als bedoeld in artikel 5 van de Wet publieke gezondheid,
c. een instantie die maatschappelijke ondersteuning biedt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, 2°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning,
d. een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of
e. een zorgaanbieder die geneeskundige geestelijke gezondheidszorg levert welke behoort tot de prestaties omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet.
2. In de derde volzin (nieuw) van het eerste lid wordt «Het» vervangen door: Het onderwijs.
3. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidend:
2. Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een schoolondersteuningsprofiel vast.
4. Het tweede tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met zevende lid.
G
In artikel 21, tweede lid, komt de tweede volzin te luiden:
Daarbij wordt tevens het schoolondersteuningsprofiel betrokken.
H
In artikel 22, eerste lid, onderdeel g, wordt «het regionaal expertisecentrum» vervangen door: het samenwerkingsverband en in voorkomend geval de samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
I
Artikel 28a komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag van een of meer scholen voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in artikel 2, vierde lid, is voor elke vestiging van die school of scholen voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van die wet. Artikel 18a, vierde lid, en artikel 163c, derde lid, van die wet zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Het bevoegd gezag van een of meer scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in artikel 2, vierde lid, is voor elke vestiging van die school of scholen voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, van die wet. Artikel 17a, vierde lid, en artikel 103h, derde lid, van die wet zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan het bevoegd gezag deelnemen aan een samenwerkingsverband op grond van artikel 18a, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 17a, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
J
Artikel 28b vervalt.
K
Artikel 28c vervalt.
L
Artikel 28d vervalt.
M
Artikel 28f vervalt.
N
In artikel 28g vervalt het derde lid.
O
In artikel 28h vervalt het derde lid.
P
In artikel 28i vervalt het vierde lid.
Q
In artikel 39, eerste lid, wordt «Indien een kind toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a of b» vervangen door: Indien het betreft een kind als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a of b.
R
Artikel 40 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt: met inachtneming van het tweede tot en met het achtste lid en artikel 40b, 41 en 42, 42a.
2. Het derde tot en met elfde lid wordt vervangen door:
3. De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt. Indien het betreft een kind als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a of b, kan de aanmelding worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 2 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht.
4. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
5. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969.
6. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing:
a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of
b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren.
7. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt.
8. Indien de aanmelding voor een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, een kind betreft dat niet is ingeschreven op een andere zodanige school of instelling of op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het kind de leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.
9. Indien de aanmelding voor een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, een leerling betreft die niet is ingeschreven op een andere zodanige school of instelling of op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop de leerling voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.
10. Een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor speciaal onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het speciaal onderwijs.
11. De beslissing over toelaatbaarheid, bedoeld in het tiende lid, wordt genomen:
a. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4: door het samenwerkingsverband waartoe die school behoort;
b. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die behoort tot een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs:
1. door het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling woonachtig is in Nederland;
2. door het samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, waarvoor toelating wordt verzocht behoort, indien de leerling buiten Nederland woonachtig is;
c. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die behoort tot een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs: door het landelijk samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, of de school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, waar de leerling was aangemeld behoort.
12. Een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor voortgezet speciaal onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs.
13. De beslissing over de toelaatbaarheid, bedoeld in het twaalfde lid, wordt genomen
a. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4: door het samenwerkingsverband waartoe die school behoort;
b. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, die behoort tot een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs:
1. door het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling woonachtig is in Nederland;
2. door het samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, waarvoor toelating wordt verzocht behoort, indien de leerling buiten Nederland woonachtig is:
c. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, die behoort tot een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs: door het landelijk samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, of de school, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, waar de leerling was aangemeld behoort.
14. De beslissing over de toelaatbaarheid, bedoeld in het tiende en twaalfde lid, is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4 onder e van de Algemene wet bestuursrecht. Indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 op grond van een toelaatbaarheidsverklaring waarvan de periode, bedoeld in het vijftiende lid, bij de toelating nog niet is verstreken, is geen nieuwe toelaatbaarheidsverklaring vereist.
15. De toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in het tiende onderscheidenlijk twaalfde lid, heeft betrekking op een periode van één of meer schooljaren. Indien de toelaatbaarheidsverklaring in de loop van een schooljaar wordt gegeven, wordt de periode tot de eerste dag van het eerstvolgende schooljaar toegevoegd aan de in de eerste volzin bedoelde periode. In het laatste schooljaar waarop de toelaatbaarheidsverklaring betrekking heeft, draagt het bevoegd gezag van de school er zorg voor dat terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar het basisonderwijs of voortgezet onderwijs plaatsvindt, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat voortgezet verblijf van de leerling in het speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs noodzakelijk is en het samenwerkingsverband, bedoeld in het tiende onderscheidenlijk twaalfde lid, een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring heeft verstrekt.
16. Een leerling die is geplaatst in een inrichting, accommodatie of residentiële instelling en die wordt toegelaten op basis van de bekostiging, bedoeld in artikel 117, zesde of zevende lid, wordt door die plaatsing en voor de duur daarvan aangemerkt als een leerling die toelaatbaar is verklaard tot de school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of tot de school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, die aan die inrichting of accommodatie is verbonden dan wel waarmee die residentiële instelling een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. Indien een leerling is toegelaten tot een school die is verbonden aan een instelling als bedoeld in artikel 71c, eerste lid, maakt die school afspraken met het samenwerkingsverband waartoe de leerling behoorde direct voorafgaand aan de toelating tot de school, over de terugkeer van de leerling.
17. De toelating van een leerling mag niet geweigerd worden op denominatieve gronden, tenzij de ouders van de leerling weigeren te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs van de school zullen respecteren dan wel onderschrijven.
18. Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken leraar of leraren. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een instelling, een school voor voortgezet onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten. Indien het betreft een leerling van een instelling behorend tot cluster 1 of 2 kan, in afwijking van de vorige volzin, tot definitieve verwijdering worden overgegaan indien aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige school of instelling waarnaar kan worden verwezen. Indien het betreft een leerling van een school als bedoeld in artikel 71c, eerste lid, wordt in afwijking van de tweede volzin, tot definitieve verwijdering overgegaan indien de leerling niet langer is opgenomen in de inrichting of accommodatie, bedoeld in genoemde bepaling.
19. Indien na de toelating tot de school blijkt dat deze op welke grond dan ook niet in overeenstemming met het tweede lid heeft plaatsgevonden, wordt de leerling onmiddellijk verwijderd.
20. Indien tegen een besluit van het bevoegd gezag van een openbare school ingevolge het eerste, tweede, vijfde, zevende, achtste, negende, tiende, twaalfde, zeventiende, achttiende of negentiende lid, bezwaar is gemaakt, besluit het bevoegd gezag in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 4 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
21. Het bevoegd gezag van een openbare school besluit niet op het bezwaarschrift, dan na overleg met de inspecteur en desgewenst met andere deskundigen, tenzij het bezwaarschrift is gericht tegen een besluit ingevolge het tweede of negentiende lid.
22. Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing op de toelating van een leerling tot een instelling.
S
Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidend:
1. Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.
2. Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, aan de leerling bekendgemaakt.
3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.
T
Artikel 40b komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen, niet zijnde instellingen, stelt onderscheidenlijk stellen een commissie voor de begeleiding in, die zodanig is samengesteld dat zij adequaat kan adviseren vanuit zowel onderwijskundig als pedagogisch, psychologisch en medisch oogpunt, rekening houdend met de handicap van de leerling.
2. De commissie voor de begeleiding heeft tot taak:
a. te adviseren over het vaststellen en bijstellen van het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a, eerste en vierde lid,
b. het ten minste één keer per jaar evalueren van het ontwikkelingsperspectief en hiervan verslag te doen aan het bevoegd gezag,
c. te adviseren over terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar het basisonderwijs of het voortgezet onderwijs, en
d. het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, te adviseren over de begeleiding van leerlingen op scholen als bedoeld in die wetten.
U
Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid, onderdeel a en onderdeel b komen te luiden:
a. te beoordelen of een kind gezien zijn handicap voor het onderwijs op de instelling in aanmerking komt, dan wel in aanmerking komt voor begeleiding door de instelling indien het kind is of wordt ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs, met dien verstande dat het oordeel van de commissie betrekking heeft op een door haar te bepalen periode,
b. voor afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, te beoordelen of het kind nog in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling dan wel de begeleiding en indien het kind daarvoor in aanmerking komt voor welke periode,.
2. Onder verlettering van onderdeel c van het tweede lid tot onderdeel d, wordt na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidend:
c. te adviseren over het vaststellen en bijstellen van het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a, eerste en vierde lid, dan wel te adviseren over de inhoud van de begeleiding,.
3. In het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel d (nieuw) door «, en» na onderdeel d (nieuw) een onderdeel ingevoegd, luidend:
e. het ten minste één keer per jaar evalueren van het ontwikkelingsperspectief dan wel de begeleiding en hiervan verslag te doen aan het bevoegd gezag.
4. In het tweede lid wordt «De commissie wordt geleid door de directeur van de instelling waarvoor toelating werd verzocht» vervangen door «De commissie wordt geleid door een vertegenwoordiger van de instelling waarvoor toelating wordt verzocht of waarvan begeleiding wordt gevraagd» en wordt «naast de directeur van de instelling» vervangen door: naast de vertegenwoordiger van de instelling.
5. In het vierde lid, eerste volzin, wordt na «Geen kind wordt tot een instelling toegelaten» ingevoegd: of begeleid door een instelling.
6. In het zevende lid wordt «De directeur» vervangen door: De vertegenwoordiger van de instelling, bedoeld in het tweede lid,.
7. In het achtste lid wordt na «het verblijf van de betrokken leerling op de instelling» ingevoegd: dan wel de begeleiding van de betrokken leerling door de instelling.
8. In het negende lid wordt na «na het tijdstip waarop de leerling de instelling heeft verlaten» ingevoegd: dan wel de begeleiding van de leerling door de instelling is beëindigd.
V
Artikel 41a komt te luiden:
1. Voor een leerling voor wie speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, stelt het betreffende bevoegd gezag een ontwikkelingsperspectief vast na advies van de commissie voor de begeleiding dan wel de commissie van onderzoek en nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, met de leerling.
2. Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel 40, achtste of negende lid, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes weken na de definitieve plaatsing van de leerling vastgesteld.
3. Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per schooljaar met de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, met de leerling, geëvalueerd.
4. Na advies van de commissie voor de begeleiding dan wel de commissie van onderzoek en nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, met de leerling, kan het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld.
Va
Na artikel 43 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs is aangesloten.
2. De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van:
a. artikel 40, vierde, vijfde, zesde en achttiende lid, en
b. artikel 41a, eerste en vierde lid.
3. De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan.
4. Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie het oordeel heeft uitgebracht.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de commissie.
W
Aan artikel 61 wordt een lid toegevoegd, luidend:
5. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan beslissen een aanmelding voor toelating niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanmelding of voor de voorbereiding van de toelatingsbeslissing, mits de ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling, de gelegenheid hebben gehad de aanmelding binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn aan te vullen. Een beslissing om de aanmelding niet te behandelen wordt aan de ouders dan wel de leerling bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanmelding is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De termijn voor het nemen van de toelatingsbeslissing wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bevoegd gezag krachtens de eerste volzin de ouders dan wel de leerling uitnodigt de aanmelding aan te vullen, tot de dag waarop de aanmelding is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
X
Artikel 69 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt in onderdeel d: waaronder begrepen de bekostiging voor zorgvoorzieningen, bedoeld in artikel 120, vierde lid, of artikel 132, van de Wet op het primair onderwijs,.
2. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.
Y
Artikel 71a vervalt.
Z
Artikel 71b vervalt.
AA
Artikel 71c wordt vervangen door:
1. Het bevoegd gezag dat op zijn school, niet zijnde een instelling, onderwijs verzorgt aan leerlingen die zijn opgenomen in inrichtingen als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en accommodaties als bedoeld in artikel 29k, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg, wordt in aanmerking gebracht voor bekostiging op grond van artikel 112 en artikel 117, zesde lid, indien het bevoegd gezag met die inrichting of accommodatie een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten.
2. Het bevoegd gezag dat op zijn school niet zijnde een instelling, onderwijs verzorgt aan leerlingen van een residentiële instelling wordt in aanmerking gebracht voor bekostiging op grond van artikel 112 en artikel 117, zevende lid, indien het bevoegd gezag met die residentiële instelling een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. Onder een residentiële instelling als bedoeld in de eerste volzin wordt verstaan een instelling voor gehandicaptenzorg, jeugdhulpverlening of jeugdgezondheidszorg niet zijnde een inrichting of accommodatie, bedoeld in het eerste lid, waarbij behandeling of opvang en onderwijs vanuit één plan noodzakelijk is vanwege de aard of de duur van de behandeling of opvang.
3. Het bevoegd gezag doet Onze minister binnen een maand na de totstandkoming van de overeenkomst dan wel de beëindiging ervan een afschrift toekomen van de overeenkomst dan wel deelt de datum waarop de overeenkomst is beëindigd mee.
BB
Artikel 73a vervalt.
CC
Artikel 76a komt te luiden:
1. Indien een bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, wenst over te gaan tot het inrichten van een nevenvestiging en het daarover overeenstemming heeft bereikt met het samenwerkingsverband en de gemeente waar die nevenvestiging zal worden gevestigd, dient het bevoegd gezag voor 1 februari een daarop betrekking hebbend verzoek met de gegevens waaruit de bedoelde overeenstemming blijkt, in bij Onze minister.
2. Onze minister beslist voor 1 april daaropvolgend. Indien Onze minister de inrichting van een nevenvestiging goedkeurt, vangt de bekostiging van die nevenvestiging aan op 1 augustus volgend op de goedkeuring. Voor de bekostiging wordt de nevenvestiging aangemerkt als deel van de school die de nevenvestiging in stand houdt.
DD
In artikel 76b, tweede lid, wordt «1 december» vervangen door: 1 april.
EE
In artikel 89, tweede lid, wordt na «artikel X van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319)» ingevoegd: en artikel XXIV van de Wet van .... tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. ...).
FF
In artikel 111, eerste lid, vervalt: , niet zijnde instellingen,.
GG
Artikel 114 wordt vervangen door:
De instellingen ontvangen in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 111, jaarlijks een bij ministeriële regeling vast te stellen bekostiging in verband met de visuele handicap van de leerlingen van de instellingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin, respectievelijk in verband met de auditieve en communicatieve handicap, bedoeld in artikel 8, eerste lid, derde volzin, en de vervulling van de taken, bedoeld in artikel 9, onderdelen b en c.
HH
Na artikel 116 wordt ingevoegd artikel 116a, luidend:
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 118, tiende lid, eerste volzin, en elfde lid, van de Wet op het primair onderwijs de bekostiging voor materiële instandhouding van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 118, achtste lid, van de Wet op het primair onderwijs overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, en scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht, wordt per school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 dan wel school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen.
2. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 89a, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs de bekostiging voor de materiële instandhouding van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 89a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, en scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht, wordt per school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 dan wel school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
II
Artikel 117 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste tot en met zestiende lid wordt vervangen door:
1. Voor de bekostiging van personeel wordt een bedrag per school en een bedrag per leerling toegekend, welke bedragen worden verhoogd met een bedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
2. De bedragen, bedoeld in het eerste en derde lid, kunnen in elk geval verschillend worden vastgesteld voor leerlingen
a. in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs;
b. jonger dan 8 jaar; en
c. 8 jaar en ouder.
3. Naast de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, ontvangt de school, niet zijnde een instelling, per leerling een bedrag dat afhankelijk is van de in de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende of twaalfde lid, opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en overeenkomt met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling zijn vastgesteld en waarvan de berekeningswijze bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.
4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden aanvullende bekostiging voor personeelskosten kan worden toegekend. In ieder geval wordt aan scholen, niet zijnde instellingen, aanvullende bekostiging toegekend voor schoolleiding en bestrijding van onderwijsachterstanden.
5. De instellingen ontvangen in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks een bij ministeriële regeling vast te stellen bekostiging in verband met de visuele handicap van de leerlingen van de instellingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin, respectievelijk in verband met de auditieve en communicatieve handicap, bedoeld in artikel 8, eerste lid, derde volzin, en de vervulling van de taken, bedoeld in artikel 9, onderdelen b en c. De bekostigingsbedragen, bedoeld in het eerste lid, en de eerste volzin zijn tezamen redelijkerwijs voldoende voor het leiden en beheren van de instelling, voor de taken, bedoeld in artikel 9, en voor de overige werkzaamheden die verband houden met het onderwijs aan de instelling. Het twaalfde lid is van overeenkomstige toepassing.
6. Voor scholen, niet zijnde instellingen, waaraan onderwijs wordt gegeven aan leerlingen die zijn opgenomen in inrichtingen als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en accommodaties als bedoeld in artikel 29k, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg, wordt tevens bekostiging vastgesteld die is gebaseerd op het aantal plaatsen in die inrichtingen en accommodaties.
7. Voor scholen, niet zijnde instellingen, waaraan onderwijs wordt gegeven aan leerlingen die zijn opgenomen in residentiële instellingen wordt bekostiging vastgesteld die is gebaseerd op het aantal leerlingen aan wie op de teldatum onderwijs wordt gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71c, tweede lid. Voor elke leerling, bedoeld in de eerste volzin, ontvangt de school het voor die schoolsoort vastgestelde normbedrag dat bij ministeriële regeling is vastgesteld.
8. Bij ministeriële regeling worden het bedrag per school en per leerling, bedoeld in het eerste lid, de vermenigvuldigingsbedragen van de verhoging, bedoeld in het eerste lid, en de bekostigingsbedragen, bedoeld in het zesde en zevende lid, vastgesteld.
9. Het bedrag per leerling, bedoeld in het achtste lid, is de som van:
a. de uitkomst van een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen hoeveelheid formatie leraren per leerling, vermenigvuldigd met een bedrag, en
b. de uitkomst van een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen hoeveelheid formatie onderwijsondersteunend personeel per leerling, vermenigvuldigd met een bedrag.
10. De verhoging, bedoeld in het achtste lid, is voor wat betreft het bedrag per leerling de uitkomst van de in het negende lid, onder a, bedoelde hoeveelheid formatie leraren per leerling, vermenigvuldigd met een bedrag.
11. Het bedrag per school, het vermenigvuldigingsbedrag van de verhoging voor wat betreft het bedrag per school, en de bekostigingsbedragen, bedoeld in het achtste lid, zijn de uitkomst van een bij de algemene maatregel van bestuur vast te stellen hoeveelheid formatie vermenigvuldigd met een bedrag.
12. Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in het achtste lid, wordt in ieder geval rekening gehouden met de ontwikkeling van de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd en de genormeerde gemiddelde personeelslast van het personeel van scholen en worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop de gewogen gemiddelde leeftijd en de geraamde gewogen gemiddelde leeftijd worden vastgesteld. Indien aanvullende bekostiging wordt toegekend voor een bepaalde categorie personeel kan in afwijking van de eerste volzin rekening worden gehouden met de genormeerde gemiddelde personeelslasten van die categorie personeel.
13. De bekostiging, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, voor wat betreft schoolleiding, is redelijkerwijs voldoende voor het leiden en beheren van de school, voor het geven van onderwijs aan de school en voor de overige werkzaamheden die verband houden met het onderwijs aan de school.
14. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in dit artikel, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsontwerp zo spoedig mogelijk ingediend. Het bepaalde in de vorige 3 volzinnen is niet van toepassing indien het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur voordien aan de Kamer is overgelegd en door of namens de Kamer te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3 volzinnen, kan worden afgeweken.
2. In het vierde lid vervalt: en bestrijding van onderwijsachterstanden.
JJ
Artikel 118 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt «dat door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door de school wordt verzorgd» telkens vervangen door: dat door een samenwerkingsverband toelaatbaar is verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal onderwijs.
2. Het derde en vijfde lid vervallen.
KK
Na artikel 118 wordt ingevoegd artikel 119, luidend:
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 132, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs de personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 132, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, en scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht, wordt per school voor speciaal onderwijs en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 dan wel school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
2. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 85b, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs de personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 85b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, en scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht, wordt per school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 dan wel school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
LL
Artikel 128 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vierde lid, onderdelen a en b, en het vijfde lid, onderdelen a en b, wordt «dat door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door de school wordt verzorgd» telkens vervangen door: dat door een samenwerkingsverband toelaatbaar is verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal onderwijs.
2. In het vierde lid, onderdeel c, wordt «zesde, zevende, achtste, negende en» vervangen door: achtste en.
3. In het vijfde lid, onderdeel c, vervalt: zesde, zevende, negende en.
4. Het zesde lid komt te luiden:
6. Naast de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, ontvangt de school, niet zijnde een instelling, per leerling een bedrag dat afhankelijk is van de in de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende of twaalfde lid, opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en overeenkomt met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling zijn vastgesteld.
MM
In artikel 131, vierde lid, vervalt: dan wel het regionaal expertisecentrum.
NN
In artikel 139, eerste lid, tweede volzin, wordt «de artikelen 114 en 131» vervangen door: de artikelen 111, 114 en 131.
OO
Artikel 143 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt: een regionaal expertisecentrum,.
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. een centrale dienst, een samenwerkingsverband of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een centrale dienst, een samenwerkingsverband of een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
PP
Artikel 146a wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt: , van een regionaal expertisecentrum.
2. Het vierde lid vervalt.
In artikel 157, eerste lid, aanhef en onderdeel a, vervalt telkens: onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.
RR
Artikel 161, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In de eerste volzin vervalt: , naar eventuele wijziging van de criteria, bedoeld in artikel 28c, achtste lid, en naar eventuele wijziging van de procedure, bedoeld in artikel 28c van deze wet, artikel 70b van de Wet op het primair onderwijs en artikel 77b van de Wet op het voortgezet onderwijs.
2. In de tweede volzin vervalt: onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum onderscheidenlijk de commissie voor de indicatiestelling.
SS
In artikel 162h, eerste lid, wordt «als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin» vervangen door: als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede en derde volzin.
TT
Artikel 164a, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel i wordt vervangen door:
i. de onderwijssoort dan wel het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder d;.
2. De punt aan het slot van onderdeel j wordt vervangen door een puntkomma en toegevoegd worden de volgende onderdelen:
k. indien een leerling is ingeschreven op een school niet zijnde een instelling: het registratienummer van het samenwerkingsverband, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs dan wel de Wet op het voortgezet onderwijs, dat de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal onderwijs en het volgnummer van de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende en twaalfde lid;
l. de begin- en einddatum van de periode waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal onderwijs; en
m. de bekostigingscategorie, bedoeld in de artikelen 118, tiende lid, en 132, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 85b, derde lid, en 89a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
UU
In artikel 169, eerste lid, vervalt: onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.
VV
In artikel 169a, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, vervalt telkens: , het regionaal expertisecentrum.
WW
In artikel 170, eerste, tweede, derde en vierde lid, vervalt telkens: onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.
XX
In artikel 170a, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, vervalt telkens: , het regionaal expertisecentrum.
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. De begripsomschrijving van «leerlinggebonden budget» vervalt.
2. Onder vervanging van de slotpunt door een puntkomma worden twee begripsomschrijvingen toegevoegd, luidend:
een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven;
een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, tenzij het tegendeel blijkt.
Aa
Artikel 4, vierde lid, eerste volzin, komt te luiden: De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.
Ab
Voor artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien een leerling gedurende een deel van de week onderwijs ontvangt op een school voor voortgezet speciaal onderwijs, op een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel op een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
B
Artikel 10g wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «artikel 10h» vervangen door: artikel 1.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. Het ontwikkelingsperspectief dat het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs op grond van artikel 26 vaststelt, bevat een omschrijving van de wijze waarop voor de desbetreffende leerling het praktijkonderwijs met inachtneming van artikel 10f, derde lid, wordt verzorgd.
C
Artikel 10h vervalt.
D
Artikel 11 vervalt.
E
Na artikel 17 worden twee artikelen ingevoegd, luidend:
1. Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het zestiende lid.
2. Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van de vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
3. Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden aangewezen.
3a. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.
4. De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen.
5. Indien het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband.
6. Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:
a. het vaststellen van een ondersteuningsplan,
b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,
c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het voortgezet speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven,
d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, en
e. het in stand houden van een permanente commissie leerlingenzorg
7. Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen.
8. Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:
a. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin, waaronder tevens zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig zijn,
b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien in het perspectief van een meerjarenbegroting,
c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,
d. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het voortgezet onderwijs van leerlingen van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is verstreken,
e. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging,
f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,
g. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in artikel 85d, zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 85d, eerste lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode van 2 oktober tot en met 31 juli daaropvolgend, en
h. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen, bedoeld in het tweede lid, is in de overdracht van de bekostiging in een situatie als bedoeld in artikel 85d, derde lid.
9. Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het overleg met burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen.
10. Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.
10a. Het samenwerkingsverband kan een of meer voorzieningen in het samenwerkingsverband aanduiden als «orthopedagogisch-didactisch centrum», met het oog op de doelstelling, bedoeld in het tweede lid.
11. De permanente commissie leerlingenzorg adviseert bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband over het aanbod en de invulling van leerwegondersteunend onderwijs en over het aanbieden van dat onderwijs aan leerlingen voor wie de regionale verwijzingscommissie heeft bepaald dat zij toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs.
12. Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het voortgezet speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.
13. Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie overeenkomstig artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het voortgezet speciaal onderwijs.
14. Het samenwerkingsverband is bevoegd zonder toestemming van degene die het betreft persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens te verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het twaalfde lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:
a. de beoordeling van de toelaatbaarheid van de leerling tot het voortgezet speciaal onderwijs,
b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, of
c. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste volzin te verwerken.
15. Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het veertiende lid, afschrift aan de ouders.
16. Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd, kunnen een landelijk samenwerkingsverband oprichten. Een landelijk samenwerkingsverband omvat alle in Nederland gelegen en tot dezelfde richting behorende scholen als bedoeld in de eerste volzin. Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met vijftiende lid, met uitzondering van het derde en vijfde lid, en het zeventiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met meer dan een richting bepaalt het bevoegd gezag eenmalig op basis van welke richting de aansluiting bij het samenwerkingsverband plaatsvindt.
17. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de samenwerkingsverbanden.
1. Ten aanzien van leerlingen die extra ondersteuning behoeven, is het onderwijs gericht op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling. Zo nodig treedt het bevoegd gezag daarbij in overleg met:
a. een stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg,
b. een instantie die jeugdgezondheidszorg uitvoert als bedoeld in artikel 5 van de Wet publieke gezondheid,
c. een instantie die maatschappelijke ondersteuning biedt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, 2°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning,
d. een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of
e. een zorgaanbieder die geneeskundige geestelijke gezondheidszorg levert welke behoort tot de prestaties omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet.
2. Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een schoolondersteuningsprofiel vast.
F
In artikel 24, tweede lid, komt de tweede volzin te luiden:
Daarbij wordt tevens het schoolondersteuningsprofiel betrokken.
G
Artikel 24a, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. de wijze waarop aan de ondersteuning van leerlingen die extra ondersteuning behoeven wordt vormgegeven,.
2. Aan het slot van onderdeel g vervalt: en.
3. De punt aan het slot van onderdeel h wordt vervangen door «, en» en toegevoegd wordt een onderdeel, luidend:
i. het samenwerkingsverband en in voorkomend geval de samenwerkingsverbanden waarbij het bevoegd gezag van de school is aangesloten.
H
In artikel 24d worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan het tweede lid wordt een derde volzin toegevoegd, luidend: Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid.
2. Een derde lid wordt toegevoegd, luidend:
3. Het eerste lid en het tweede lid, eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.
I
Aan artikel 24e wordt een derde lid toegevoegd, luidend:
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.
J
Aan artikel 24e1 wordt een vierde lid toegevoegd, luidend:
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.
K
Artikel 26 komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag stelt nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast:
a. voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven, voor zover het betreft leerlingen die voorbereidend beroepsonderwijs, middelbaar of hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs volgen;
b. voor leerlingen die praktijkonderwijs volgen.
2. Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel 27, lid 2f, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes weken na de definitieve plaatsing van de leerling vastgesteld.
3. Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per schooljaar met de ouders geëvalueerd.
4. Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders kan het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
5. Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de begeleiding, bedoeld in artikel 17b. Indien voor leerlingen als bedoeld in het eerste lid, onder a, bij de inrichting van het onderwijs wordt afgeweken van één of meer onderdelen van het onderwijsprogramma, wordt dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld.
L
Artikel 27 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, derde volzin, wordt na «een andere school,» ingevoegd: een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
2. Na het tweede lid worden zeven leden ingevoegd, luidend:
2a. De aanmelding van leerlingen voor toelating geschiedt schriftelijk. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht.
2b. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een leerling betreft die extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van de leerling of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
2c. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969.
2d. De leden 2b en 2c zijn niet van toepassing:
a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of
b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren, of
c. indien de leerling niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating gesteld bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid.
2e. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt.
2f. Indien de aanmelding een leerling betreft die niet is ingeschreven op een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt de leerling met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop de leerling voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.
2g. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan beslissen een aanmelding voor toelating niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanmelding of voor de voorbereiding van de toelatingsbeslissing, mits de ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling, de gelegenheid hebben gehad de aanmelding binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn aan te vullen. Een beslissing om de aanmelding niet te behandelen wordt aan de ouders dan wel de leerling bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanmelding is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De termijn voor het nemen van de toelatingsbeslissing wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bevoegd gezag krachtens de eerste volzin de ouders dan wel de leerling uitnodigt de aanmelding aan te vullen, tot de dag waarop de aanmelding is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. In het negende lid wordt «handelingsplan, bedoeld in artikel 10e, zesde lid, juncto artikel 10g, vierde lid» vervangen door: ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 26.
La
Na artikel 27b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra is aangesloten.
2. De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van:
a. artikel 26, eerste lid en vierde lid, en
b. artikel 27, eerste lid, derde volzin en de leden 2b, 2c en 2d.
3. De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan.
4. Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie het oordeel heeft uitgebracht.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de commissie.
M
Artikel 53b, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel d vervalt: waaronder begrepen formatierekeneenheden die zijn toegekend op basis van bekostiging voor zorgvoorzieningen, bedoeld in artikel 120, vierde lid, of artikel 132 van de Wet op het primair onderwijs,.
2. In de voorlaatste volzin vervalt na «artikel 10e»: , en het uitoefenen van taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 10h, zesde lid.
3. De laatste volzin vervalt.
N
In artikel 69, tweede lid, vervalt: als bedoeld in artikel 10h.
O
Artikel 77, vierde lid, komt te luiden:
4. Aan het samenwerkingsverband wordt een budget toegekend ten behoeve van aanvullende ondersteuning voor leerlingen van de scholen in het samenwerkingsverband, in aanvulling op de bekostiging voor het samenwerkingsverband, berekend op grond van het bij of krachtens deze afdeling bepaalde. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld omtrent dit budget.
P
De artikelen 77a en 77b vervallen.
Q
Na artikel 85a worden drie artikelen ingevoegd, luidend:
1. Aan het samenwerkingsverband wordt personeelsbekostiging toegekend.
2. De in het eerste lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het aantal leerlingen op vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.
3. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:
a. het samenwerkingsverband waartoe de school of school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven, behoort, of
b. het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
5. De bedragen per leerling, bedoeld in het tweede lid, zijn de uitkomst van een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen hoeveelheid formatie per leerling, vermenigvuldigd met een bedrag. Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in het tweede lid, wordt in ieder geval rekening gehouden met de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslast van de scholen voor speciaal onderwijs, de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en de scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 85b, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, de personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 85b, eerste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
1. Indien op de overeenkomstig artikel 17a, achtste lid, onderdeel g, vastgestelde peildatum het aantal leerlingen dat door het samenwerkingsverband toelaatbaar is verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs en is ingeschreven op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, meer bedraagt dan op 1 oktober daaraan voorafgaand, draagt het samenwerkingsverband voor het verschil per leerling een bedrag over aan de school waar de leerling is ingeschreven. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
2. De overdracht op grond van het eerste lid heeft betrekking op het schooljaar dat volgt op de in het eerste lid bedoelde peildatum.
3. Indien de in artikel 85b, eerste lid, bedoelde bekostiging niet voldoende is om daaruit de verplichtingen, bedoeld in dit artikel na te komen, dragen alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband, de ontbrekende bekostiging over aan het samenwerkingsverband. Het aandeel van de onderscheiden scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in de eerste volzin, wordt bepaald overeenkomstig de regeling die daarvoor op grond van artikel 17a, achtste lid, onderdeel h, in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband is opgenomen.
R
Na artikel 89 worden twee artikelen ingevoegd, luidend:
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging voor materiële instandhouding toegekend.
2. De in het eerste lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het aantal leerlingen op vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.
3. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:
a. het samenwerkingsverband waartoe de school of school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven, behoort, of
b. het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 89a, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, de materiële bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 89a, eerste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
S
Artikel 99 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het zesde lid, onderdeel a, wordt na «voortgezet onderwijs» ingevoegd: of een samenwerkingsverband.
2. Na het achtste lid wordt een negende lid ingevoegd, luidend:
9. Het samenwerkingsverband wendt het totaal van de in de artikelen 85b en 89a bedoelde bedragen voor personeelskosten en de materiële instandhouding uitsluitend aan voor personeelskosten en kosten voor materiële instandhouding van het samenwerkingsverband voor ondersteuningsvoorzieningen.
T
In artikel 103, eerste lid, artikel 103a, eerste en derde lid, en artikel 103a1, eerste lid, wordt na «Het bevoegd gezag» telkens ingevoegd: onderscheidenlijk het samenwerkingsverband.
U
In artikel 103g, eerste lid, wordt na «rechtspersoon die de school in stand houdt» ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband.
V
Na artikel 103g wordt een artikel ingevoegd, luidend:
1. Indien naar het oordeel van Onze Minister het samenwerkingsverband zijn taak ernstig verwaarloost, kan tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het samenwerkingsverband in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de bevoegde gezagsorganen, bedoeld in artikel 17a, tweede lid, niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in genoemd artikel.
W
In artikel 104, eerste lid, wordt na «het bevoegd gezag van een school» ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband.
X
Aan artikel 104a wordt een lid toegevoegd, luidend:
4. Het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de kwaliteit van de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband en de kwaliteit van het bestuur van het samenwerkingsverband.
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt gewijzigd als volgt:
A
In hoofdstuk 2, titel 2, komt § 2 te luiden als volgt:
De artikelen 85c en 89b van de Wet op het voortgezet onderwijs zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een agrarisch opleidingscentrum voor zover het betreft het in die instelling verzorgde voorbereidend beroepsonderwijs.
B
Artikel 7.4.8, wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift wordt na «examens» ingevoegd: ; informatie ondersteuningsaanbod.
2. In het tweede lid wordt «en de examens» vervangen door: , examens en het ondersteuningsaanbod voor gehandicapte deelnemers die extra ondersteuning behoeven.
C
Artikel 8.1.3, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het slot van onderdeel e vervalt: en.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door «, en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidend:
g. indien sprake is van een gehandicapte deelnemer, de extra ondersteuning die voortvloeit uit zijn handicap.
D
Hoofdstuk 12, titel 4, komt te luiden:
1. Onze Minister voegt voor een bij ministeriële regeling te bepalen periode aan de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs, berekend op grond van artikel 2.2.2, al dan niet onder door hem op te leggen verplichtingen, een bedrag toe in verband met de invoering van passend onderwijs.
2. Het bedrag wordt voor een periode van een jaar berekend door het voor leerlinggebonden financiering voor alle instellingen gezamenlijk vastgestelde budget voor het studiejaar dat start op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel over de instellingen te verdelen naar rato van het gemiddelde bedrag dat een instelling voor de drie studiejaren daaraan voorafgaand ontving voor leerlinggebonden financiering. Voor zover het betreft de leerlinggebonden financiering voor cluster 2, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra, wordt op het budget, bedoeld in de eerste volzin, het deel van het leerlinggebonden budget als bedoeld in artikel 2.2.7 zoals luidend voor inwerkingtreding van dit artikel in mindering gebracht.
De Wet medezeggenschap op scholen wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel d wordt vervangen door:
een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
2. In onderdeel i wordt «dan wel het regionaal expertisecentrum» vervangen door: dan wel het samenwerkingsverband.
B
In artikel 2 wordt «en de regionale expertisecentra» vervangen door: en de samenwerkingsverbanden.
C
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en in het tweede lid wordt «en een regionaal expertisecentrum» telkens vervangen door: en een samenwerkingsverband.
2. In het vijfde lid wordt «en van een regionaal expertisecentrum» vervangen door: en van een samenwerkingsverband.
3. In het twaalfde lid wordt «het regionaal expertisecentrum» vervangen door: het samenwerkingsverband.
D
Na artikel 4 wordt ingevoegd:
1. Het samenwerkingsverband stelt naast de medezeggenschapsraad, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, een ondersteuningsplanraad in.
2. De leden van de ondersteuningsplanraad worden afgevaardigd uit en door de leden van de afzonderlijke medezeggenschapsraden van de in artikel 18a, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, respectievelijk van de in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, bedoelde scholen en wel zo dat het aantal leden, gekozen uit personeel onderscheidenlijk uit ouders of leerlingen, elk de helft van het aantal leden van de raad bedraagt.
3. Artikel 3, zevende, achtste, twaalfde en dertiende lid, is van overeenkomstige toepassing op de ondersteuningsplanraad.
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 5. Voorzitter (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en ondersteuningsplanraad.
2. In de eerste volzin wordt «en de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad» vervangen door: , de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad en de ondersteuningsplanraad.
F
In artikel 9 wordt «een regionaal expertisecentrum» vervangen door: een samenwerkingsverband.
G
In artikel 10, onderdeel b, vervalt: en het zorgplan.
H
In artikel 11, wordt in onderdeel p «; en» vervangen door een punt-komma, wordt in onderdeel q de slotpunt vervangen door «; en» en wordt toegevoegd:
r. vaststelling of wijziging van het schoolondersteuningsprofiel, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
I
Na artikel 14 wordt ingevoegd artikel 14a, luidend:
Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs, respectievelijk artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs.
J
Na artikel 29 wordt ingevoegd:
K
In artikel 30, eerste en derde lid, wordt «regionaal expertisecentrum» telkens vervangen door: samenwerkingsverband.
L
In artikel 37 wordt «bedoeld in artikel 20, eerste en tweede lid en» vervangen door «bedoeld in artikel 20, eerste en tweede lid, « en wordt na «ingesteld» toegevoegd: en de ondersteuningsplanraad.
M
In artikel 38, eerste lid, wordt «of een regionaal expertisecentrum» vervangen door: of een samenwerkingsverband.
N
In artikel 39 wordt «regionale expertisecentra» vervangen door: samenwerkingsverbanden.
De Wet op het onderwijstoezicht wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel i komt te luiden:
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs,.
2. In onderdeel j wordt de zinsnede «met dien verstande dat waar het het toezicht op de uitoefening van de taken van het regionaal expertisecentrum betreft hieronder wordt verstaan het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 28b, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra» vervangen door: met dien verstande dat waar het het toezicht op de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband betreft hieronder wordt verstaan het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
B
Artikel 3, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdelen a en b wordt «kwaliteit van de uitoefening van de taken van het regionaal expertisecentrum» vervangen door: kwaliteit van de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband.
2. In onderdeel b wordt «dan wel van het regionaal expertisecentrum» vervangen door: dan wel van het samenwerkingsverband.
3. In onderdeel c wordt «en van de uitoefening van de taken van het regionaal expertisecentrum» vervangen door: en van de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband.
C
Hoofdstuk 3a wordt vervangen door:
Dit hoofdstuk is van toepassing op het toezicht op de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband.
Artikel 4 en artikel 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de inspectie het onderzoek tevens verricht aan de hand van aspecten van kwaliteit, te weten:
a. de wijze waarop invulling is gegeven aan het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs, en de wijze waarop het wordt uitgevoerd;
b. het aantal leerplichtige jongeren wonend in het gebied van het samenwerkingsverband dat niet is ingeschreven bij een school als bedoeld in de Leerplichtwet 1969, en
c. het aantal leerplichtige leerlingen van scholen in het samenwerkingsverband dat het onderwijs aan de school waaraan hij is ingeschreven gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vier weken zonder geldige reden niet meer volgt.
2. De artikelen 12, 13, 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing.
D
In artikel 24f wordt, onder vernummering van het zestiende lid tot zeventiende lid, na het vijftiende lid een lid ingevoegd, luidend:
16. Uit het basisregister onderwijs worden aan het samenwerkingsverband met betrekking tot leerlingen die door het samenwerkingsverband toelaatbaar zijn verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal onderwijs verstrekt:
a. de datum van in- of uitschrijving op een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra;
b. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan;
c. het registratienummer van het samenwerkingsverband dat de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal onderwijs en het volgnummer van de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende en twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra;
d. de begin- en einddatum van de periode waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal onderwijs; en
e. de bekostigingscategorie, bedoeld in de artikelen 118, tiende lid, en 132, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 85b, derde lid, en 89a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
In artikel 1a1, eerste lid, onderdeel a, van de Leerplichtwet 1969 wordt «in de artikelen 8, eerste, tweede, derde, vierde, zevende lid, onderdeel a, achtste en negende lid» vervangen door: in de artikelen 8, eerste, tweede, derde, vierde, achtste lid, onderdeel a, negende en tiende lid.
De artikelen VII, VIIa, VIII en XIV van de Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) (Stb. 2002, 631) vervallen.
1. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, wordt uiterlijk op 1 november volgend op de datum van inwerkingtreding van dat artikel opgericht.
2. De rechtspersoon, bedoeld in artikel in 17a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, wordt uiterlijk op 1 november volgend op de datum van inwerkingtreding van dat artikel opgericht.
3. Het eerste ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband wordt voor 1 mei volgend op de datum van inwerkingtreding van de artikelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, toegezonden aan de inspectie.
1. Het samenwerkingsverband legt een voorstel voor het eerste ondersteuningsplan uiterlijk op 1 februari volgend op de datum van inwerkingtreding van artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs voor aan de ondersteuningsplanraad. De ondersteuningsplanraad spreekt zich binnen vier weken uit over dit voorstel.
2. Indien aan het te nemen besluit van het samenwerkingsverband over het eerste ondersteuningsplan de instemming is onthouden, wordt het voorstel door het samenwerkingsverband binnen twee weken voorgelegd aan de commissie voor geschillen, bedoeld in de Wet medezeggenschap op scholen.
3. De commissie voor geschillen doet in geschillen over het eerste ondersteuningsplan uiterlijk op 15 april volgend op de datum van inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid, uitspraak.
4. Van een uitspraak van de commissie voor geschillen als bedoeld in het derde lid staat, in afwijking van artikel 36 van de Wet medezeggenschap op scholen, geen beroep open bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.
1. In het eerste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, voor het aantal leerlingen van alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband waarvoor op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, een overgangsbekostiging voor personele kosten. De overgangsbekostiging wordt berekend door voor elke leerling de personele bekostiging van het voor die leerling geldende leerlinggebonden budget te verminderen met de personele bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in artikel 70a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen.
2. In het eerste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs tot 1 januari van het desbetreffende schooljaar voor het aantal leerlingen van alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband waarvoor op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, een overgangsbekostiging voor materiële instandhouding. De overgangsbekostiging wordt berekend door voor elke leerling de materiële bekostiging van het voor die leerling geldende leerlinggebonden budget te verminderen met de materiële bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in artikel 70a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepaling luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen.
3. In het eerste schooljaar waarin artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, voor het aantal leerlingen van alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband waarvoor op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, een overgangsbekostiging voor personele kosten. De overgangsbekostiging wordt berekend door voor elke leerling de personele bekostiging van het voor die leerling geldende leerlinggebonden budget te verminderen met de personele bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in artikel 77a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs is vervallen.
4. In het eerste schooljaar waarin artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs tot 1 januari van het desbetreffende schooljaar voor het aantal leerlingen van alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband waarvoor op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, een overgangsbekostiging voor materiële instandhouding. De overgangsbekostiging wordt berekend door voor elke leerling de materiële bekostiging van het voor die leerling geldende leerlinggebonden budget te verminderen met de materiële bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in artikel 77a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs is vervallen.
5. De omvang van de bekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijze overeenkomstig artikel 70a, tweede en vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen.
6. De omvang van de bekostiging, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijze overeenkomstig artikel 77a, tweede en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs is vervallen.
1. In het eerste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor het aantal leerlingen waarvoor op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, de personele bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in artikel 70a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen. Het bevoegd gezag, bedoeld in de eerste volzin, maakt met het samenwerkingsverband of de samenwerkingsverbanden waartoe de scholen, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs behoren waar de in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, afspraken over de besteding van de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin. In afwijking van de eerste volzin, ontvangt het samenwerkingsverband waartoe de scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs behoren waar de in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin, indien de bevoegde gezagsorganen van alle betrokken scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs daarmee instemmen. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften vastgesteld omtrent de toepassing van de vorige volzin.
2. In het eerste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor het aantal leerlingen waarvoor op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, tot 1 januari van het desbetreffende schooljaar de materiële bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in artikel 70a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen. Het bevoegd gezag, bedoeld in de eerste volzin, maakt met het samenwerkingsverband of de samenwerkingsverbanden waartoe de scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs behoren waar de in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, afspraken over de besteding van de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin. In afwijking van de eerste volzin, ontvangt het samenwerkingsverband waartoe de scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs behoren waar de in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin, indien de bevoegde gezagsorganen van alle betrokken scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs daarmee instemmen. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften vastgesteld omtrent de toepassing van de vorige volzin.
3. In het eerste schooljaar waarin artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor het aantal leerlingen waarvoor op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, de personele bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in artikel 77a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs is vervallen. Het bevoegd gezag, bedoeld in de eerste volzin, maakt met het samenwerkingsverband of de samenwerkingsverbanden waartoe de scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs behoren waar de in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, afspraken over de besteding van de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin. In afwijking van de eerste volzin, ontvangt het samenwerkingsverband waartoe de scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs behoren waar de in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin, indien de bevoegde gezagsorganen van alle betrokken scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs daarmee instemmen. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften vastgesteld omtrent de toepassing van de vorige volzin.
4. In het eerste schooljaar waarin artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor het aantal leerlingen waarvoor op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, tot 1 januari van het desbetreffende schooljaar de materiële bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in artikel 77a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs is vervallen. Het bevoegd gezag, bedoeld in de eerste volzin, maakt met het samenwerkingsverband of de samenwerkingsverbanden waartoe de scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs behoren waar de in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, afspraken over de besteding van de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin. In afwijking van de eerste volzin, ontvangt het samenwerkingsverband waartoe de scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs behoren waar de in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin, indien de bevoegde gezagsorganen van alle betrokken scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs daarmee instemmen. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften vastgesteld omtrent de toepassing van de vorige volzin.
5. De omvang van de bekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijze overeenkomstig artikel 70a, tweede en vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen.
6. De omvang van de bekostiging, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijze overeenkomstig artikel 77a, tweede en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs is vervallen.
1. Het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, besteedt in het tweede schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs door deze wet is vervallen, de personele bekostiging, bedoeld in het tweede lid, bij de scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, die in het laatste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs van toepassing was, de ambulante begeleiding verzorgden ten behoeve van leerlingen op scholen in het samenwerkingsverband.
2. De omvang van de personele bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijze overeenkomstig artikel 70a, tweede en vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen.
3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd of komt te vervallen, indien en naar mate de bevoegde gezagsorganen van de scholen die zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, personeel dat in dienst was bij het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs en op die school was belast met ambulante begeleiding, hebben overgenomen. Bij ministeriële regeling worden regels gegeven met betrekking tot de berekening van de in de eerste volzin bedoelde vermindering.
4. Het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, besteedt in het tweede schooljaar waarin artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs door deze wet is vervallen de personele bekostiging, bedoeld in het vijfde lid, bij de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, die in het laatste schooljaar waarin artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs van toepassing was, de ambulante begeleiding verzorgden ten behoeve van leerlingen op scholen in het samenwerkingsverband.
5. De omvang van de personele bekostiging, bedoeld in het vierde lid, wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijze overeenkomstig artikel 77a, tweede en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs is vervallen.
6. De verplichting, bedoeld in het vierde lid, wordt verminderd of komt te vervallen indien en naar mate de bevoegde gezagsorganen van de scholen die zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband, bedoeld in het vierde lid, personeel dat in dienst was bij het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs en op die school was belast met ambulante begeleiding, hebben overgenomen. Bij ministeriële regeling worden regels gegeven met betrekking tot de berekening van de in de eerste volzin bedoelde vermindering.
1. De artikelen 118, tiende lid, en 132, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 85b, derde lid, en 89a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor zover het leerlingen betreft die woonachtig zijn in het gebied van het samenwerkingsverband en die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, waren ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs respectievelijk voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, en die tot dat onderwijs toelaatbaar zijn verklaard door een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra zoals dat artikel luidde voor de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K, van deze wet, van wie de geldigheidsduur van de indicatie eindigt op een datum die is gelegen na de inwerkingtreding van laatstgenoemd artikelonderdeel.
2. De artikelen 118, tiende lid, en 132, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 85b, derde lid, en 89a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de bekostiging van een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 17a, zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, voor zover het leerlingen betreft die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, waren ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs respectievelijk voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, die is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband, en die tot dat onderwijs toelaatbaar zijn verklaard door een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra zoals dat artikel luidde voor de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K, van deze wet, van wie de geldigheidsduur van de indicatie eindigt op een datum die is gelegen na de inwerkingtreding van laatstgenoemd artikelonderdeel.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt bij ministeriële regeling de indicatie van de leerling voor een bepaalde onderwijssoort omgezet naar één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Dit normbedrag blijft van toepassing totdat het samenwerkingsverband het normbedrag heeft bepaald dan wel de leerling niet langer is ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs respectievelijk voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
1. Vanaf het tweede schooljaar vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 132 van de Wet op het primair onderwijs wordt gedurende vijf schooljaren voor alle samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs de bekostiging, bedoeld in artikel 132, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs gecorrigeerd door het bedrag, berekend volgens het tweede lid, erbij op te tellen indien het een positief bedrag is dan wel af te trekken indien het een negatief bedrag is.
2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt: het bedrag, bedoeld in artikel 132, vierde lid, eerste volzin, van de Wet op het primair onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011 wordt vermeerderd met de som van de personele bedragen van het leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 132, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze berekening wordt in het tweede schooljaar vanaf de datum van inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde schooljaar vermenigvuldigd met een voor dat schooljaar bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage.
3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. Vanaf 1 januari na de datum van inwerkingtreding van artikel 118 van de Wet op het primair onderwijs wordt gedurende vijf jaren voor alle samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs de bekostiging, bedoeld in artikel 118, achtste lid, van de Wet op het primair onderwijs gecorrigeerd door het bedrag, berekend volgens het tweede lid, erbij op te tellen indien het een positief bedrag is dan wel af te trekken indien het een negatief bedrag is.
2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt: het bedrag, bedoeld in artikel 118, tiende lid, eerste volzin, van de Wet op het primair onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011 wordt vermeerderd met de som van de materiële bedragen van het leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 118, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze berekening wordt in het tweede jaar vanaf de datum van inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde jaar vermenigvuldigd met een voor dat jaar bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage.
3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. Vanaf het tweede schooljaar vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 85b van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt gedurende vijf schooljaren voor alle samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs de bekostiging, bedoeld in artikel 85b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs gecorrigeerd door het bedrag, berekend volgens het tweede lid, erbij op te tellen indien het een positief bedrag is dan wel af te trekken indien het een negatief bedrag is.
2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt: het bedrag, bedoeld in artikel 85b, derde lid, eerste volzin, van de Wet op het voortgezet onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011 wordt vermeerderd met de som van de personele bedragen van het leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 85b, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze berekening wordt in het tweede schooljaar vanaf de datum van inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde schooljaar vermenigvuldigd met een voor dat schooljaar bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage.
3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. Vanaf 1 januari na de datum van inwerkingtreding van artikel 89a van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt gedurende vijf jaren voor alle samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs de bekostiging, bedoeld in artikel 89a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs gecorrigeerd door het bedrag, berekend volgens het tweede lid, erbij op te tellen indien het een positief bedrag is dan wel af te trekken indien het een negatief bedrag is.
2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt: het bedrag, bedoeld in artikel 89a, derde lid, eerste volzin, van de Wet op het voortgezet onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011 wordt vermeerderd met de som van de materiële bedragen van het leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 89a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze berekening wordt in het tweede jaar vanaf de datum van inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde jaar vermenigvuldigd met een voor dat jaar bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage.
3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. Het eerste ondersteuningsplan dat wordt vastgesteld door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs omvat de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, dan wel voortgezet verblijf op de school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, van leerlingen
a. die op de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K, waren ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra,
b. die tot dat onderwijs toelaatbaar zijn verklaard door een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra zoals luidend voor inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K,
c. van wie de geldigheidsduur van de indicatie eindigt op een datum die is gelegen na de inwerkingtreding van laatstgenoemd artikelonderdeel en
d. die in het gebied van het samenwerkingsverband woonachtig zijn,
met dien verstande dat de beoordeling van deze leerlingen met het oog op terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs of voortgezet verblijf in het speciaal onderwijs plaatsvindt binnen twee jaar na inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs, met dien verstande dat de herindicatie betrekking heeft op de leerlingen van de scholen voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die zijn aangesloten bij het landelijk samenwerkingsverband.
2. Het eerste ondersteuningsplan dat wordt vastgesteld door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs omvat de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het voortgezet onderwijs, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel voortgezet verblijf op de school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra van leerlingen
a. die op de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K waren ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra,
b. die tot dat onderwijs toelaatbaar zijn verklaard door een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra zoals luidend voor inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K,
c. van wie de geldigheidsduur van de indicatie eindigt op een datum die is gelegen na de inwerkingtreding van laatstgenoemd artikelonderdeel en
d. die in het gebied van het samenwerkingsverband woonachtig zijn,
met dien verstande dat de beoordeling van deze leerlingen met het oog op terugplaatsing of overplaatsing naar het voortgezet onderwijs of voortgezet verblijf in het voortgezet speciaal onderwijs plaatsvindt binnen twee jaar na inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, met dien verstande dat de herindicatie betrekking heeft op de leerlingen van de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die zijn aangesloten bij het landelijk samenwerkingsverband.
1. Het regionaal expertisecentrum, bedoeld in artikel 28b van de Wet op de expertisecentra, zoals dat artikel luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop dat artikel door deze wet is vervallen, draagt zorg voor de verdeling en de overdracht van de nog niet bestede bekostiging aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen die op die dag waren aangesloten bij het regionaal expertisecentrum.
2. Het bestuur van een centrale dienst draagt zorg voor de verdeling en de overdracht van de nog niet bestede bekostiging van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18 van de Wet op het primair onderwijs, zoals dat artikel luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop dat artikel door deze wet is vervallen, aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen die op die dag deelnamen aan dat samenwerkingsverband.
3. De overdracht, bedoeld in het eerste respectievelijk tweede lid, dient uiterlijk één jaar na inwerkingtreding van artikel II, onderdeel J, respectievelijk artikel I, onderdeel J, te zijn gerealiseerd.
1. Het bevoegd gezag van de school die op grond van artikel 7, eerste lid, van het Besluit RVC's en regionaal zorgbudget is aangewezen door de bevoegde gezagsorganen van de scholen binnen een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals dat artikel luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop dat artikel door deze wet is vervallen, draagt zorg voor de verdeling en de overdracht van de nog niet bestede bekostiging van dat samenwerkingsverband aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen die op die dag deelnamen aan dat samenwerkingsverband.
2. De overdracht dient uiterlijk één jaar na inwerkingtreding van artikel III, onderdeel C, te zijn gerealiseerd.
Artikel 157 van de Wet op de expertisecentra, zoals dat artikel luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop dat artikel door deze wet is gewijzigd, blijft van toepassing op het kalenderjaar waarin de verdeling en de overdracht van de nog niet bestede bekostiging van het regionaal expertisecentrum, bedoeld in artikel XVIII, is gerealiseerd.
Een verzoek van het bevoegd gezag om goedkeuring door Onze Minister van de inrichting van een nevenvestiging die is opgenomen in een plan als bedoeld in artikel 76a, derde lid, van de Wet op de expertisecentra zoals luidend voor de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel CC, wordt aangemerkt als een verzoek van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 76a, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra zoals luidend na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel CC, indien het plan tezamen met de gegevens waaruit de in artikel 76a, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra zoals luidend voor de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel CC, bedoelde overeenstemming blijkt door het regionaal expertisecentrum voor de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel CC, ter goedkeuring aan Onze Minister is gezonden.
Met ingang van 1 augustus 2013 ontvangt het bevoegd gezag dat op 31 juli 2013 expertisebekostiging ontving op grond van artikel VII, tweede lid, of artikel VIIa, derde lid, van de Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) (Stb. 2002, 631) 90% van die expertisebekostiging.
1. In afwijking van artikel 8, eerste lid, derde volzin, van de Wet op de expertisecentra wordt het onderwijs, bedoeld in die volzin, tot 1 augustus 2015 gegeven in scholen voor speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, verdeeld als aangegeven in de in die volzin genoemde onderwijssoorten.
2. Het bevoegd gezag van een instelling in oprichting meldt Onze Minister welke scholen als bedoeld in het eerste lid in dat schooljaar samenwerken in de instelling in oprichting.
3. Voor de bekostiging van personeel wordt aan de scholen, bedoeld in het eerste lid, een bedrag per school en een bedrag per leerling toegekend, welke bedragen worden verhoogd met een bedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar. De bedragen, bedoeld in de eerste volzin, worden bij ministeriële regeling vastgesteld. In aanvulling op de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin, ontvangt de school van de instelling in oprichting waarmee wordt samengewerkt, een bedrag in verband met de auditieve en communicatieve handicap van de leerlingen.
4. De instelling in oprichting ontvangt jaarlijks een bij ministeriële regeling vast te stellen bekostiging in verband met de auditieve en communicatieve handicap van de leerlingen van de scholen, bedoeld in het eerste lid, die is gebaseerd op het aantal leerlingen van de scholen waarmee de instelling in oprichting samenwerkt.
5. Op de instellingen in oprichting zijn de artikelen in de Wet op de expertisecentra die betrekking hebben op instellingen van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 114 en artikel 117, eerste en vijfde lid, van genoemde wet.
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke scholen voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 2, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met ingang van 1 augustus 2015 in aanmerking kunnen worden gebracht voor bekostiging als instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan auditief of communicatief gehandicapte kinderen of nevenvestiging daarvan, als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, en onder welke voorwaarden dit geschiedt.
2. Titel III, Afdeling 1, van de Wet op de expertisecentra is niet van toepassing op een bestuursoverdracht of samenvoeging die samenhangt met de omzetting, bedoeld in het eerste lid.
Onze minister verstrekt aan het bevoegd gezag van de school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs «De Waterlelie» te Cruquius en het bevoegd gezag van de school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs «De Berkenschutse» te Heeze bekostiging ten behoeve van ambulante begeleiding aan leerlingen met epilepsie. De bekostiging wordt jaarlijks vastgesteld bij beschikking van Onze minister.
Voor de datum van inwerkingtreding van artikel XXIV ingediende verzoeken om een voorziening als bedoeld in Titel IV, afdeling 3, van de Wet op de expertisecentra van een bevoegd gezag van een school waaruit een instelling als bedoeld in artikel XXIV is ontstaan, worden, indien daarop na de datum van inwerkingtreding van artikel XXIV van deze wet wordt beslist, geacht te zijn gedaan door het bevoegd gezag van de instelling en ten behoeve van de instelling.
Tot het tijdstip waarop de periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 114 van de Wet op de expertisecentra, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel GG van deze wet, is verstreken, blijft bedoeld artikel 114 van de Wet op de expertisecentra van toepassing op instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin, van de Wet op de expertisecentra. Tot het in de eerste volzin bedoelde tijdstip blijven de artikelen 111 en 114 van de Wet op de expertisecentra, zoals die artikelen zijn gewijzigd door deze wet, ten aanzien van de in de eerste volzin bedoelde instellingen buiten toepassing.
Gedurende zeven jaar na inwerkingtreding van artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs blijft ten aanzien van een bestuurlijke fusie als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de expertisecentra, de voorwaarde op grond van artikel 66c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, dat met de bestuurlijke fusie wordt voorkomen dat een of meer daarbij betrokken scholen door toepassing van de artikelen 147 en 148 van die wet wordt opgeheven of niet meer voor bekostiging in aanmerking komt, buiten toepassing.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 2 mei 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met verzelfstandiging van dislocaties (Kamerstukken 32 760), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel C, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel KK, van deze wet, komt artikel I, onderdeel KK, van deze wet te luiden:
KK
Artikel 134 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift wordt na «bevoegd gezag» ingevoegd: , samenwerkingsverband.
2. Een elfde lid wordt toegevoegd, luidend:
11. Het Rijk verstrekt jaarlijks aan het samenwerkingsverband bekostiging ten behoeve van de materiële instandhouding.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 2 mei 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met verzelfstandiging van dislocaties (Kamerstukken 32 760), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel C, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel KK, van deze wet, wordt in de aanhef van artikel I, onderdeel C, van die wet «onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot achtste tot en met tiende lid» vervangen door: onder vernummering van het zesde tot en met negende lid tot achtste tot en met elfde lid.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 mei 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de wettelijke verankering van afdelingen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs (Kamerstukken 32 795), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel A, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel A, van die wet «basisregister onderwijs» vervangen door: schoolondersteuningsprofiel.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 mei 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de wettelijke verankering van afdelingen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs (Kamerstukken 32 795), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel C, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel T, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel T, van deze wet, onder vernummering van het tiende en elfde lid van artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs tot het elfde en twaalfde lid, na het negende lid een lid ingevoegd, luidend:
10. Tot een afdeling als bedoeld in artikel 85a kan uitsluitend worden toegelaten degene die:
a. een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezit of mede een dergelijke nationaliteit bezit en van wie ten minste een van de ouders voor een bepaalde tijd in Nederland of het grensgebied van Nederland werkzaam is, dan wel
b. uitsluitend de Nederlandse nationaliteit bezit, langere tijd in het buitenland heeft doorgebracht doordat ten minste een van de ouders voor een bepaalde tijd in het buitenland werkzaam was en de leerling daar langer dan 2 jaar onderwijs heeft genoten volgens het daar geldende onderwijssysteem, dan wel
c. uitsluitend de Nederlandse nationaliteit bezit en waarvan blijkens een schriftelijke verklaring van de werkgever vaststaat dat ten minste een van de ouders binnen 2 jaar voor ten minste 2 jaar in het buitenland werkzaam zal zijn en de leerling mee verhuist naar het buitenland.
3. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 mei 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de wettelijke verankering van afdelingen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs (Kamerstukken 32 795), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel C, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel T, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel C, van die wet de aanhef vervangen door «In artikel 40 wordt onder vernummering van het tiende en elfde lid tot elfde en twaalfde lid een lid ingevoegd, luidende:» en wordt «5. Tot» vervangen door: 10. Tot.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 14 september 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra onder meer in verband met aanpassing van de methode van jaarlijkse prijsbijstelling ten aanzien van de materiële voorzieningen (Kamerstukken 30 246), tot wet is of wordt verheven, en artikel II, onderdeel B, van die wet later in werking treedt dan artikel II, onderdeel GG, van deze wet, vervalt artikel II, onderdeel B, van die wet.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 14 september 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra onder meer in verband met aanpassing van de methode van jaarlijkse prijsbijstelling ten aanzien van de materiële voorzieningen (Kamerstukken 30 246), tot wet is of wordt verheven, en artikel III, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel DD, van deze wet, komt in artikel I, onderdeel DD, van deze wet, het derde lid van artikel 118 van de Wet op het primair onderwijs te luiden:
3. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Het bekostigingsbedrag wordt voor 1 oktober bij ministeriële regeling aangepast naar aanleiding van een prijsbijstelling, indien de toestand van 's Rijks schatkist zich daartegen niet verzet. Het aangepaste bekostigingsbedrag geldt met ingang van 1 januari volgend op de datum, bedoeld in de tweede volzin. Bij ministeriële regeling en met ingang van een in die regeling genoemde datum kan het bekostigingsbedrag naar aanleiding van een prijsbijstelling voor een in die regeling aan te geven periode worden verhoogd.
3. Indien het bij koninklijke boodschap van 14 september 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra onder meer in verband met aanpassing van de methode van jaarlijkse prijsbijstelling ten aanzien van de materiële voorzieningen (Kamerstukken 30 246), tot wet is of wordt verheven, en artikel III, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel DD, van deze wet, komt artikel III, onderdeel A, van die wet te luiden:
A
Artikel 118, derde lid, komt te luiden:
3. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Het bekostigingsbedrag wordt voor 1 oktober bij ministeriële regeling aangepast naar aanleiding van een prijsbijstelling, indien de toestand van 's Rijks schatkist zich daartegen niet verzet. Het aangepaste bekostigingsbedrag geldt met ingang van 1 januari volgend op de datum, bedoeld in de tweede volzin. Bij ministeriële regeling en met ingang van een in die regeling genoemde datum kan het bekostigingsbedrag naar aanleiding van een prijsbijstelling voor een in die regeling aan te geven periode worden verhoogd.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 juli 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Experimentenwet onderwijs en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met volledige decentralisatie van arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs (Kamerstukken 31 997), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel P, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel TT, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel P, van die wet «het bestuur van een centrale dienst voor zover het betreft personeel dat is benoemd op bekostiging voor zorgvoorzieningen als bedoeld in artikel 120, vierde lid, of artikel 132» vervangen door: het samenwerkingsverband.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 juli 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Experimentenwet onderwijs en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met volledige decentralisatie van arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs (Kamerstukken 31 997), tot wet is of wordt verheven, en artikel II, onderdeel P, van die wet later in werking treedt dan artikel II, onderdeel UU, van deze wet, vervalt in artikel II, onderdeel P, van die wet: onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel O, van die wet later in werking treedt dan artikel II, onderdeel R, van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel O, van die wet.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel P, van die wet later in werking treedt dan artikel II, onderdeel T, van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel P, van die wet.
3. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel R, van die wet later in werking treedt dan artikel II, onderdeel V, van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel R, van die wet.
4. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel Y, van die wet later in werking treedt dan artikel II, onderdeel CC, van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel Y, van die wet.
5. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel Q, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel II, onderdeel U, van deze wet, komt in artikel II, onderdeel U, van deze wet het derde lid te vervallen en wordt in het tweede lid «Onder verlettering van onderdeel c van het tweede lid tot onderdeel d» vervangen door: Onder verlettering van onderdelen c en d van het tweede lid tot onderdelen d en e.
6. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel Q, van die wet later in werking treedt dan artikel II, onderdeel U, van deze wet, vervallen het tweede tot en met vierde lid van artikel I, onderdeel Q, van die wet.
7. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel N, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel XIII van deze wet, komt artikel XIII, tweede lid, van deze wet te luiden:
2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt: het bedrag, bedoeld in artikel 132, vierde lid, eerste volzin, van de Wet op het primair onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011 wordt verminderd met het bedrag dat gemoeid is met de leerlingen die op 31 juli 2011 14 jaar of ouder waren. Het resterende bedrag wordt vermeerderd met de som van de personele bedragen van het leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 132, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze berekening wordt in het tweede schooljaar vanaf de datum van inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde schooljaar vermenigvuldigd met respectievelijk 90%, 75%, 60% en 30%.
8. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel N, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel XIV van deze wet, komt artikel XIV, tweede lid, van deze wet te luiden:
2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt: het bedrag, bedoeld in artikel 118, tiende lid, eerste volzin, van de Wet op het primair onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011 wordt verminderd met het bedrag dat gemoeid is met de leerlingen die op 31 juli 2011 14 jaar of ouder waren. Het resterende bedrag wordt vermeerderd met de som van de materiële bedragen van het leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 118, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze berekening wordt in het tweede jaar vanaf de datum van inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde jaar vermenigvuldigd met respectievelijk 90%, 75%, 60% en 30%.
9. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel N, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel XV van deze wet, komt artikel XV, tweede lid, van deze wet te luiden:
2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt: het bedrag, bedoeld in artikel 85b, derde lid, eerste volzin, van de Wet op het voortgezet onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011 wordt vermeerderd met het bedrag dat gemoeid is met de leerlingen die op 31 juli 2011 14 jaar of ouder waren en op 1 oktober 2011 stonden ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal of voortgezet onderwijs voor zover daaraan speciaal onderwijs werd verzorgd en die woonachtig zijn in het gebied van het samenwerkingsverband. Dit bedrag wordt vervolgens vermeerderd met de som van de personele bedragen van het leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 85b, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze berekening wordt in het tweede schooljaar vanaf de datum van inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde schooljaar vermenigvuldigd met respectievelijk 90%, 75%, 60% en 30%.
10. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel N, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel XVI van deze wet, komt artikel XVI, tweede lid, van deze wet te luiden:
2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt: het bedrag, bedoeld in artikel 89a, derde lid, eerste volzin, van de Wet op het voortgezet onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011 wordt vermeerderd met het bedrag van dat gemoeid is met de leerlingen die op 31 juli 2011 14 jaar of ouder waren en op 1 oktober 2011 stonden ingeschreven op het speciaal onderwijs, of een school voor speciaal of voortgezet onderwijs voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd en die woonachtig zijn in het gebied van het samenwerkingsverband. Dit bedrag wordt vervolgens vermeerderd met de som van de materiële bedragen van het leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 89a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze berekening wordt in het tweede jaar vanaf de datum van inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde jaar vermenigvuldigd met respectievelijk 90%, 75%, 60% en 30%.
Indien het bij koninklijke boodschap van 16 november 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met onder meer afschaffen van de verblijfsduurbeperking in het voortgezet onderwijs, bewaken van de examenkwaliteit in het voortgezet onderwijs en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, alsmede uitbreiding van de staatsexamenmogelijkheden (Kamerstukken 32 558), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel A, vijfde lid, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel III, onderdeel L, derde lid, van deze wet, vervalt artikel III, onderdeel L, derde lid, van deze wet.
[Vervallen]
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 oktober 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces (Kamerstukken 32 193), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel VI, onderdeel B, van deze wet, komt artikel VI, onderdeel B, van deze wet te luiden:
B
In artikel 3, tweede lid, onderdelen a en f, wordt «regionale expertisecentra» vervangen door: samenwerkingsverbanden.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 oktober 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces (Kamerstukken 32 193), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel B, van die wet later in werking treedt dan artikel VI, onderdeel B, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel B, van die wet «regionale expertisecentra» vervangen door: samenwerkingsverbanden.
3. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 oktober 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces (Kamerstukken 32 193), tot wet is of wordt verheven, en artikel III, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel II, onderdeel RR, van deze wet, vervalt artikel II, onderdeel RR, van deze wet.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 april 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het treffen van diverse maatregelen ten behoeve van het bestrijden van verzuim en voortijdig schoolverlaten (Kamerstukken 32 356), tot wet is of wordt verheven, en artikel IV van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel E, tweede lid, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel E, tweede lid, van deze wet «onderdeel j» vervangen door «onderdeel k» en wordt «k. het samenwerkingsverband» vervangen door: l. het samenwerkingsverband.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 april 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het treffen van diverse maatregelen ten behoeve van het bestrijden van verzuim en voortijdig schoolverlaten (Kamerstukken 32 356), tot wet is of wordt verheven, en artikel IV van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel E, tweede lid, van deze wet, wordt in artikel IV van die wet «onderdeel j» vervangen door «onderdeel k» en wordt «k. het verzuimbeleid» vervangen door: l. het verzuimbeleid.
3. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 april 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het treffen van diverse maatregelen ten behoeve van het bestrijden van verzuim en voortijdig schoolverlaten (Kamerstukken 32 356), tot wet is of wordt verheven, en artikel VII, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel III, onderdeel G, derde lid, van deze wet, wordt in artikel III, onderdeel G, derde lid, van deze wet «onderdeel g» vervangen door «onderdeel h» en wordt «h. het samenwerkingsverband» vervangen door: i. het samenwerkingsverband.
4. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 april 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het treffen van diverse maatregelen ten behoeve van het bestrijden van verzuim en voortijdig schoolverlaten (Kamerstukken 32 356), tot wet is of wordt verheven, en artikel VII, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel III, onderdeel G, derde lid, van deze wet, wordt in artikel VII, onderdeel A, van die wet «onderdeel g» vervangen door «onderdeel h» en wordt «h. het verzuimbeleid» vervangen door: i. het verzuimbeleid.
1. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers (regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of wordt verheven en artikel I van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel T, van deze wet, worden in artikel I, onderdeel T, van deze wet, de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst en in het eerste lid komt de aanhef te luiden: Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot het twaalfde tot en met veertiende lid, wordt het tweede tot en met zesde lid van artikel 40 vervangen door:.
2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In lid 1b wordt «Onverminderd het tweede tot en met vierde lid» vervangen door: Onverminderd de overige leden van dit artikel.
2. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers (regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of wordt verheven en artikel I van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel T, van deze wet, worden in artikel I van die wet de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In onderdeel B, artikel 40, lid 1b, van de Wet op het primair onderwijs wordt «Onverminderd het tweede tot en met vierde lid» vervangen door: Onverminderd de overige leden van dit artikel.
2. In onderdeel C wordt in de aanhef «de nieuwe leden zeven tot en met negen» vervangen door «de nieuwe leden twaalf tot en met veertien» en worden het zevende tot en met negende lid van artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs vernummerd tot het twaalfde tot en met veertiende lid.
3. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers (regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of wordt verheven en artikel IA van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel II, onderdeel R, van deze wet, worden in artikel II, onderdeel R, van deze wet, de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het tweede lid komt de aanhef te luiden: Onder vernummering van het twaalfde tot en met veertiende lid tot drieëntwintigste tot en met vijfentwintigste lid, wordt het derde tot en met elfde lid vervangen door:.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In lid 1a wordt «Onverminderd het tweede tot en met vierde lid» vervangen door: Onverminderd de overige leden van dit artikel.
4. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers (regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of wordt verheven en artikel IA van die wet later in werking treedt dan artikel II, onderdeel R, van deze wet, worden in artikel IA van die wet de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In onderdeel B, artikel 40, lid 1a, van de Wet op de expertisecentra wordt «Onverminderd het tweede tot en met vierde lid» vervangen door: Onverminderd de overige leden van dit artikel.
2. In onderdeel C wordt in de aanhef «de nieuwe leden twaalf tot en met veertien» vervangen door «de nieuwe leden drieëntwintig tot en met vijfentwintig» en worden het twaalfde tot en met veertiende lid van artikel 40 van de Wet op de expertisecentra vernummerd tot het drieëntwintigste tot en met vijfentwintigste lid.
5. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers (regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of wordt verheven en artikel II van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel III, onderdeel L, van deze wet, wordt in artikel III, onderdeel L, tweede lid, van deze wet, de aanhef vervangen door «Na lid 2d worden zeven leden ingevoegd, luidend:», worden de leden 2a tot en met 2g vernummerd tot de leden 2e tot en met 2k en wordt in lid 2h (nieuw) «De leden 2b en 2c zijn niet van toepassing» vervangen door: De leden 2f en 2g zijn niet van toepassing.
6. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers (regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of wordt verheven en artikel II van die wet later in werking treedt dan artikel III, onderdeel L, van deze wet, worden in artikel II van die wet de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In onderdeel B komt de aanhef te luiden: In artikel 27 worden, onder vernummering van de leden 2a tot en met 2g tot de leden 2e tot en met 2k, vier leden ingevoegd, luidende:.
2. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
B1
In artikel 27, lid 2h (nieuw) wordt «De leden 2b en 2c zijn niet van toepassing» vervangen door: De leden 2f en 2g zijn niet van toepassing.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 11 oktober 2012
Beatrix
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie M. J. M. Verhagen
Uitgegeven de vijfde november 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-533.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.