36 410 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 oktober 2023

In de vergadering van 12 september 2023 heeft de vaste commissie voor Financiën1 besloten om in schriftelijk overleg te treden met de regering over de Miljoenennota 2024 en onderliggende stukken, ter voorbereiding op de Algemene financiële beschouwingen (AFB), die op dinsdag 31 oktober 2023 in de Eerste Kamer zullen plaatsvinden. In dit kader wensen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, CDA, D66, ChristenUnie, JA21, SGP, 50PLUS, Volt en OPNL een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen.

Naar aanleiding hiervan is op 13 oktober 2023 een brief gestuurd aan de Minister van Financiën.

De Minister heeft op 20 oktober 2023 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN

Aan de Minister van Financiën

Den Haag, 13 oktober 2023

In haar vergadering van 12 september 2023 heeft de vaste commissie voor Financiën besloten om in schriftelijk overleg te treden met de regering over de Miljoenennota 2024 en onderliggende stukken, ter voorbereiding op de Algemene financiële beschouwingen (AFB), die op dinsdag 31 oktober 2023 in de Eerste Kamer zullen plaatsvinden. In dit kader wensen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, CDA, D66, ChristenUnie, JA21, SGP, 50PLUS, Volt en OPNL u de volgende vragen en opmerkingen voor te leggen.

Vragen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA willen graag een compleet overzicht ontvangen van het totaal en van alle afzonderlijke maatregelen die in de Tweede Kamer tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen en de Algemene Financiële Beschouwingen van dit jaar een meerderheid hebben gekregen. Kunt u inzichtelijk maken hoe het kabinet deze maatregelen verwerkt in het Belastingplan, de begrotingshoofdstukken of anderszins? Hebben deze leden het juist begrepen dat daarbij, conform de motie-Hoekstra,2 elke maatregel en de dekking daarvan afzonderlijk verwerkt kan worden zodat, conform de intentie van deze motie, het parlement afzonderlijke keuzes kan maken?

Vragen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie merken op dat het inflatiecijfer in september sterk daalde. Kunt u een duiding geven van deze daling? Kunt u voorts de eventuele gevolgen schetsen voor de uitgangspunten van de begroting van 2024 en de daarop volgende jaren als deze trend zich voortzet?

De regering heeft een reactie geformuleerd op het rapport «Elke Regio Telt».3 Daarin is volgens deze leden sprake van doorwerking van het een en ander in het beleid op diverse beleidsterreinen. Is daar al iets van terug te zien in de begroting 2024? Kunt u aangeven hoe de uitwerking hiervan vordert richting de daaropvolgende jaren?

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie verzoeken u om aan te geven in hoeverre er mogelijk gebruik zal worden gemaakt van het budget uit het Nationaal Groeifonds voor de financiering van de door de Tweede Kamer aangenomen aanpassingen van de begrotingen? Heeft dit consequenties voor de andere uitgaven uit dit fonds? Zo ja, kunt u aangeven wat er dan niet door zal gaan?

Deze leden lezen in de brief van de regering dat gezien de demissionaire status van het kabinet er geen uitvoering zal worden gegeven aan onder andere de afbouw van fossiele subsidies.4 In bijlage 25 staat een overzicht van de fossiele subsidies die op dit moment al worden afgebouwd met daarbij een budgettair belang.5 De leden van de D66-fractie willen weten wat de verwachte gedragseffecten van de afbouw van deze subsidies zijn en naar aanleiding daarvan, wat de verwachte opbrengsten zijn in het geval dat deze subsidies daadwerkelijk worden afgebouwd?

In de Rijksbegroting wordt volgens deze leden al jaren gewerkt aan het formuleren van indicatoren van «brede welvaart». Kunt u deze leden op de hoogte brengen van de voortgang van het formuleren van deze indicatoren? In hoeverre zijn de effecten van deze begroting op de brede welvaart in de wereld (de globale voetafdruk) in kaart gebracht?

De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld dat de gender geen plek heeft gekregen in de Rijksbegroting. Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen van 2022 heeft u toegezegd dat de Kamer een brief zou ontvangen over genderbudgeting.6 Deze leden merken op dat dit tot op heden nog niet is gebeurd. Kunt u de effecten van de begroting op gendergelijkheid in kaart brengen? Tot slot willen deze leden dat genderbudgettering een vast onderdeel van de begroting wordt. Kunt u aangeven wanneer de toegezegde brief aan de Kamer zal worden toegezonden?

Vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie vragen hoe u tegen het begrotingstekort en de oplopende schuld van Nederland aankijkt. Deelt u het advies van de Raad van State om een verdere analyse te doen van de overheidsuitgaven?7 Tot slot merken deze leden op dat Nederland in vergelijking met andere landen, met name vanwege de hypotheekrenteaftrek, het minste belasting heft op het inkomen uit het vermogen. Hoe beoordeelt u deze situatie?

Vragen van de leden van de JA21-fractie

De Raad van State kraakt in haar analyse en advies over de Miljoenennota 2024 volgens de leden van de JA21-fractie kritische noten over het niet voldoen aan de normen voor het structureel begrotingssaldo,8 doordat Nederland een expansief begrotingsbeleid voert. Dit vertaalt zich, bij ongewijzigd beleid, in een structureel begrotingstekort van -3,6 procent en een overheidsschuld oplopend tot 53 procent van het bruto binnenlands product in 2028. Hoe kijkt u terug op het gevoerde beleid en welke lessen zijn daaruit te trekken voor het demissionaire kabinet en voor een volgend kabinet, indachtig de analyse van de Raad van State? Deelt u de mening van de leden van de JA21-fractie dat de genoemde tekorten per 2028 onverantwoord en onwenselijk zijn?

Heeft de regering zich rekenschap gegeven van de stelling uit het advies van de Raad van State dat klimaatrisico’s ook begrotingsrisico’s zijn? Deelt de regering deze stelling? Zo niet, waarom niet? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken op welke wijze de regering zich hiervan rekenschap heeft gegeven?

Is de regering, zo vragen deze leden, het met de Raad van State eens dat de koopkrachtmaatregelen, zoals gepresenteerd in de Miljoenennota 2024, een onderliggende analyse inzake de oorzaken van armoede ontberen alsook de beoordeling van effecten van maatregelen om armoede te bestrijden? Is de regering het voorts met de Raad van State eens dat meer werken moet lonen en dat hiervoor structureel en samenhangend, niet zijnde ad hoc-beleid, noodzakelijk is? Tot slot vragen de leden van de JA21-fractie of de regering de conclusie van deze leden deelt dat dit samenhangend beleid thans ontbreekt? Oftewel: erkent de regering het verband tussen de hoge belastingdruk en armoede?

Vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Miljoenennota 2024 en hebben daaromtrent een aantal vragen. Volgens deze leden stijgt opnieuw de marginale druk en met name voor eenverdieners. Kunt u aangeven wat de regering daaraan gaat doen? Waarom, zo vragen deze leden worden er opnieuw maatregelen genomen die de marginale druk verhogen?

Deze leden constateren dat de lage inkomens worden gesteund, bijvoorbeeld door verhoging van toeslagen. Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de middeninkomens niet of nauwelijks te steunen? Tot slot merken de leden van de SGP-fractie op dat de overheidsfinanciën op de lange termijn verslechteren en dat dit kabinet een schuld neerlegt bij een volgend kabinet en de volgende generatie(s). Hoe ziet u dat? Kunt u toelichten waarom er niet meer is ingezet op bezuinigen?

Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft meerdere vragen over de beperking van de inflatiecorrectie, die hieronder puntsgewijs uiteen zijn gezet.

  • 1. Als het niet-toepassen van de inflatiecorrectie leidt tot structurele dekking, dan zou het toepassen van de inflatiecorrectie toch ook moeten leiden tot een structureel verlies dat gedekt zou moeten worden? Graag ontvangt dit lid op dit punt een toelichting.

  • 2. In de stukken van de Miljoenennota 2024 wordt bij de beperking eufemistisch gesproken over een «vermindering van de belastingverlaging», maar hier is eerlijkheidshalve toch sprake van een belastingverhoging? Immers, zo stelt het lid van de 50-PLUS-fractie, de beperking van de inflatiecorrectie leidt tot een extra structurele belastingopbrengst die kan dienen voor financieren van belastingverlaging elders, zoals in 2024 of financiering van extra uitgaven.

  • 3. Kunt u een overzicht geven van de toepassing van de inflatiecorrectie vanaf de inwerkingtreding de Wet op de inflatiecorrectie?9 Wat was elk jaar het relevante percentage waarmee de correctie werd toegepast en wat was elk jaar het budgettaire bedrag dat er mee gemoeid was tot heden?

  • 4. Kunt u het gevraagde overzicht bij de voorgaande vraag ook geven voor de zeventigerjaren, met zeer hoge inflatie?

  • 5. Kunt u toelichten waarom niet is gekozen voor een verhoging van het toptarief in plaats van de voorgestelde specifieke beperking van de inflatiecorrectie? Is als alternatief overwogen om de inflatiecorrectie voor de gehele inkomstenbelasting te beperken? Zo niet, kunt u toelichten waarom niet? Welke verlaging van de inflatiecorrectie zou in dat geval nodig zijn geweest voor dezelfde opbrengst?

  • 6. Kunt u een nadere toelichting en motivering geven van de voorgestelde specifieke beperking van de inflatiecorrectie? Het lid van de 50PLUS-fractie merkt op dat hierover in het algemene deel van de nota over de toestand van ’s Rijks Financiën niet wordt toegelicht en dat in de memorie van toelichting slechts wordt opgemerkt dat de aanvangspunten van het toptarief en van de tweede schijf voor gepensioneerden worden verlaagd.10

  • 7. Waarom worden middeninkomens van werkenden en gepensioneerden, tussen de 75.624 en 80.263 euro, getroffen door de beperking van de inflatiecorrectie en niet de inkomens daarboven?

  • 8. Waarom is ervoor gekozen om gepensioneerden apart te behandelen, zodat bij deze groep de huishoudens al vanaf het modaal inkomen getroffen worden door een forse belastingverhoging met een extra opbrengst van 236 miljoen euro in 2024 en structureel 337 miljoen euro per jaar?

  • 9. Erkent u dat het kabinet hiermee «een turbo zet» op de reeds lang bestaande houdbaarheidsbijdrage, de zogenaamde «Bosbelasting»? Zo niet, waarom niet?

  • 10. Het was toch de bedoeling, zo vraagt dit lid, om te komen tot een «evenwichtige herverdeling» tussen hogere inkomens en koopkrachtverbetering voor de laagste inkomens? Hoe legt u dan uit dat de inkomens van werkenden vanaf 75.000 euro geraakt worden door de beperking van de inflatiecorrectie, terwijl inkomens van gepensioneerden al veel eerder, namelijk vanaf 38.000 euro moeten inleveren? Is dat naar uw oordeel evenwichtig?

  • 11. Hoeveel belastingplichtigen – werkenden en gepensioneerden – worden in totaal geraakt door de beperking van de inflatiecorrectie bij de overgang naar het toptarief, die 1,6 miljard euro oplevert? Kunt u deze vraag zowel in absolute als in relatieve termen beantwoorden?

  • 12. Hoe groot is het aantal werkenden dat wordt getroffen en in het verlengde daarvan, welke extra belastingopbrengst levert die groep op van het totaal van 1,6 miljard euro?

  • 13. Hoe groot is de groep gepensioneerden die wordt getroffen en hoeveel van de extra belastingopbrengst wordt door deze groep bijgedragen aan de totale opbrengst van 1,6 miljard euro?

  • 14. Hoe groot is het financiële nadeel van de beperking van de inflatiecorrectie voor een gepensioneerde in 2024 bij een bruto inkomen van 42.000 euro? Is er in dit voorbeeld nog sprake van een oploop in de jaren daarna?

  • 15. Kunt u toelichten waarom er geen compensatie wordt gegeven via bijvoorbeeld een hogere ouderkorting? Kunt u deze vraag ook beantwoorden in het licht van het feit dat de arbeidskorting wel met 115 euro wordt verhoogd, terwijl werkenden relatief juist minder worden geraakt door de beperkingen van de inflatiecorrectie?

  • 16. Wat zijn de gevolgen van de beperking van inflatiecorrectie voor de (afbouw) van de algemene heffingskorting en de toeslagen? Kunt u dit ook kwantitatief in euro’s uitdrukken?

  • 17. Hoe groot was de extra opbrengst geweest van de beide maatregelen ter beperking van de inflatiecorrectie als deze voor 100 procent niet zou worden toegepast?

  • 18. Kan een raming worden gegeven van de budgettaire opbrengst van het voor 100 procent niet toepassen van de inflatiecorrectie voor vier opeenvolgende jaren van 2025 tot 2028? Kunt u dit tonen bij een veronderstelde inflatie van gemiddeld 2 procent en bij een veronderstelde inflatie van 3 procent?

  • 19. Welke logica of welk evenwicht ziet u in de verhoging van het tarief van de eerste schijf, ter compensatie van de lagere opbrengst van het bestrijden van belastingconstructies? De lagere opbrengst van bestrijding van belastingconstructies treft toch vooral hogere inkomens in hogere belastingschijven?

  • 20. Kunt u een nadere uitleg geven over hetgeen in de artikelsgewijze toelichting wordt opgemerkt over de «wijziging van de tarieftabellen voor de jaren 2024 tot en met 2029»,11 conform het coalitieakkoord en de augustusbesluitvorming? Waarom worden wijzigingen voorgesteld voor die jaren?

Voorts heeft het lid van de 50PLUS-fractie verscheidene vragen over de Algemene Ouderdomswet (AOW), het minimumloon en de bijstand. Deze vragen zijn eveneens puntsgewijs uiteengezet.

  • 21. Kunt u een overzicht geven van de endogene verhoging van het minimumloon en daarin de gekoppelde verhoging van de bijstand en de AOW vanaf 2022 per halfjaar, zowel procentueel als in bedragen? Kunt u hierbij ook de verhoging per 1 januari 2024 meenemen?

  • 22. Kunt u voorts een overzicht geven van het budgettaire beslag van de arbeidskorting voor 2023 en 2024 en een raming tot en met 2028? Kunt u ook de ontwikkeling van het budgettaire beslag over deze jaren in procenten weergeven?

  • 23. Hoe hoog zou de opbrengst van loon- en inkomstenbelasting zijn zonder de arbeidskorting?

  • 24. Hoeveel procent verlaging van de eerste schijf zou gefinancierd kunnen worden uit het afschaffen van de arbeidskorting en de ouderenkorting?

  • 25. Hoeveel is precies de opbrengst van de AOW-premie in 2023 en hoeveel in 2024?

  • 26. Wat is precies de hoogte van de Rijksbijdrage aan het AOW-fonds van 2020 tot en met 2024? Kunt u hierbij de ontwikkeling zowel in bedragen als in procenten weergeven?

  • 27. Kunt u toelichten wat de oorzaak is dat de AOW-premies niet stijgen in 2024 ten opzichte van 2023?

  • 28. Kunt u inzichtelijk maken waarom de gemiddelde stijging van de arbeidskorting ongeveer tweemaal hoger is dan de gemiddelde stijging van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting in de afgelopen periode?12

  • 29. Kan in het licht van de cijfers van de studiegroep begrotingsruimte,13 een raming worden gegeven van de omvang van de Rijksbijdrage AOW in 2027? Hierbij aannemende dat de AOW-premies niet stijgen.

  • 30. Kunt u aangeven welk deel van een AOW-uitkering voor alleenstaanden respectievelijk voor echtparen, inmiddels wordt gefinancierd met de Rijksbijdrage AOW? Kunt u de ontwikkeling van dit deel weergeven voor de jaren 2022, 2023, 2024 en voor 2027?

  • 31. Erkent u dat het toenemende belang van de Rijksbijdrage AOW voor de financiering van de AOW in de praktijk neerkomt op een indirecte fiscalisering van de AOW-premie? Waarom kiest u niet voor de politiek transparante en technisch directe route om de fiscalisering van de AOW-premie door te voeren?

  • 32. Erkent u voorts dat de AOW’ers of gepensioneerden via de inkomstenbelasting een steeds groter deel meebetalen aan hun AOW, vooral als zij ook pensioen of ander inkomen hebben?

  • 33. Eerder is in de antwoorden aangegeven dat de werkelijk betaalde AOW-premie voor werknemers tussen de 4 en 8 procent ligt en dat ZZP’ers helemaal geen AOW-premie betalen. Heeft dit lid het juist begrepen dat het kabinet dus zonder blozen erkent, dat ook werkenden minder of helemaal geen AOW-premie betalen?

  • 34. Erkent u dat de reden dat gepensioneerden slechts een halve algemene heffingskorting en een halve arbeidskorting kunnen claimen oorspronkelijk gelegen was in het feit dat AOW’ers geen AOW-premie betalen?

  • 35. Als vaststaat dat werkenden ook geen of minder AOW-premie betalen, dan zou een gelijke behandeling toch moeten leiden tot de conclusie dat ook (een deel van) de werkenden geen volledige algemene heffingskorting en arbeidskorting zouden moeten kunnen claimen? Waarom is deze besparingsoptie helemaal niet opgenomen in de ombuigingslijst van Financiën?14

  • 36. Wat zijn de budgettaire kosten voor invoering van de volledige algemene heffingskorting en voor de AOW’ers?

  • 37. Wat zijn de budgettaire kosten van invoering van een volledige arbeidskorting voor AOW’ers, hetgeen ook de arbeidsparticipatie van AOW’ers zou stimuleren?

  • 38. Kunt u een overzicht geven van de hoogte van de toptarieven in de Europese landen en daarbij in kaart brengen bij welk inkomen het toptarief wordt bereikt?

  • 39. Kunt u zeggen wat het toptarief is voor een eenverdiener in Duitsland?

  • 40. Hoeveel AOW’ers hebben in 2023 volgens de centrale inkomensgegevens recht op de energietoeslag en hoeveel AOW’ers hebben de energietoeslag daadwerkelijk uitgekeerd gekregen? Kunt u op basis van cijfers uit 2022 en/of 2023 concluderen dat er sprake is van niet-gebruik onder gepensioneerden?

  • 41. Deelt u de zienswijze van het lid van de 50PLUS-fractie dat het aannemelijk is dat het niet-gebruik van de energietoeslag door gepensioneerden, waarschijnlijk hoger is dan bij niet gepensioneerden, omdat gepensioneerde minima minder goed bekend zijn bij gemeenten dan niet-gepensioneerde minima? Indien u deze zienswijze niet deelt, kunt u toelichten waarom niet?

  • 42. Is het mogelijk dat verwarring over de «pensioenvrijlating» en de «AOW-vrijlating» hebben bijgedragen aan een verhoogd niet-gebruik van de energietoeslag onder gepensioneerden? Indien dit niet het geval is, kunt u toelichten waarom niet?

  • 43. Erkent u dat de stijgende rentelast van de Nederlandse Staat grotendeels voorkomen had kunnen worden als de looptijd van de staatsschuld op het dieptepunt van de rentestand veel meer zou zijn verlengd dan in werkelijkheid het geval is geweest?

  • 44. Hoeveel lager had de rentelast voor de schatkist in 2024 kunnen zijn, als Nederland optimaal gebruik had gemaakt van de lage rente in 2020 en 2021?

  • 45. Klopt het dat Nederland in het prille begin van het kabinet Rutte IV, nog voor twintig jaar kon lenen tegen een rente van plusminus 0,25 procent? Hoeveel rente moet de regering vandaag de dag betalen voor een nieuwe twintigjarige staatslening?

  • 46. Erkent u dat het principe «om het geld pas uit de markt te halen als het nodig is» in het specifieke geval van de begrotingsfondsen, uiteindelijk duurder zou kunnen uitpakken voor de schatkist dan als u de fondsen direct had gevuld met de benodigde middelen, temeer omdat u de miljarden dan ook nog had kunnen uitzetten tegen hogere rente?

Vragen van de Volt-fractie

De fractie van Volt neemt met interesse kennis van de door de regering ingediende begroting. De fractie heeft echter een aantal vragen ter verduidelijking.

De eerste groep van vragen betreft de weergave systematiek van uitgaven en inkomsten verbonden met de Europese Unie. De totale bijdrage van Nederland aan het budget van de Europese Unie is duidelijk weergegeven. Het is echter niet duidelijk welke inkomsten wel en niet worden meegenomen. Geeft de begroting alleen de inkomsten weer die via de Rijksbegroting lopen? Hoe worden de inkomsten van provincies en gemeenten in de Rijksbegroting opgenomen? Wat zijn de «schaduwbesparingen», dat wil zeggen de uitgaven die niet hoeven te worden gedaan via de Rijksbegroting omdat ze direct door de EU worden uitgekeerd? Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan landbouwsubsidies direct aan boeren, innovatiesubsidies aan universiteiten en andere Europese projecten.

In de systematiek van de begroting geeft de regering aan een aantal inkomsten op te nemen als «negatieve uitgaven». Het gaat hier bijvoorbeeld om boetes. Hoe denkt de Algemene Rekenkamer hierover? Hoe verhoudt zich dit met het budgettaire principe op EU-niveau om deze negatieve uitgaven aan de inkomstenkant te boeken? In de recente incidentele suppletoire begroting voor Koninkrijksrelaties heeft de regering een additionele rente ingeboekt om de landen Curaçao en Aruba tot bepaalde concessies te bewegen. Worden deze additionele inkomsten ook ter beschikking gesteld voor additionele uitgaven binnen de begroting Koninkrijksrelaties? Hoe zijn deze zichtbaar op de begroting?

Een heel specifieke vraag betreft de gebudgetteerde uitgaven voor de exportkredietverzekeringen. Deze zijn hoger dan normaal voor 2023 en 2024. Wat is daarvan de oorzaak? Waarom schat de regering deze lager in voor de jaren daarna?

De Volt-fractie heeft ook een aantal vragen over de fiscale regelingen. Slechts een aantal daarvan zijn geëvalueerd. Een aantal van de geëvalueerde regelingen worden als ondoelmatig aangemerkt, maar zonder voorgestelde actie van de regering. Kunt u aangeven hoe zij denkt de kabinetsdoelstelling van een reductie van 550 miljoen euro per jaar van deze regelingen alsnog te halen? Als dit niet lukt, waarom stelt u voor dit bedrag te verhalen op box 1 van de inkomstenbelasting en niet op box 2 of 3? Op welke termijn denkt u de aanbevelingen van de ambtelijke werkgroep te kunnen uitvoeren?

Tot slot heeft de Volt-fractie een aantal vragen over de armoedebestrijding in Nederland. De regering heeft daar een aantal maatregelen voor voorgesteld. De armoedeproblematiek is echter zeer pregnant in Caribisch Nederland. Nog afgezien van de structurele maatregelen die door het volgende kabinet moeten worden genomen: welke incidentele maatregelen neemt u – bovenop de algemene maatregelen – om de landgenoten in het Caribisch deel van Nederland tegemoet te komen?

Vragen van het lid van de OPNL-fractie

Volgens het lid van de OPNL-fractie was het vizier van het kabinet en van vele sociaal maatschappelijke organisaties tot enkele jaren geleden gericht op het realiseren van een basisinkomen voor alle burgers. Deze discussie is steeds meer naar de achtergrond verdwenen, aldus dit lid. Kunt u toelichten waarom dit thema in de voorliggende begroting niet verder in procedure is gebracht in relatie tot de bestaanszekerheid en de armoedebestrijding?

Er gelden diverse toeslagregelingen, zoals huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget. Voor elke regeling geldt een afzonderlijk toetsingsinkomen. Hierdoor komt het vaak voor dat bij een aanvullend inkomen de rechten voor een bepaalde toeslag eerder vervallen dan voor een andere toeslagregeling. Dit vergroot het effect van een zogenaamde armoedeval, hetgeen volgens dit lid ongewenst is. Kunt u aangeven waarom er per regeling afzonderlijke toetsingsinkomens zijn? Waarom zijn deze toetsingsinkomens niet gelijk voor alle regelingen? Wat zijn de financiële consequenties als deze toetsingsinkomens voor alle toeslagregelingen op gelijke hoogte worden gesteld? Bent u bereid om de toetsingsinkomens voor 2024 voor alle regelingen gelijk te trekken en tevens te verhogen, zodat het probleem van een armoedeval zich aanmerkelijk minder zal voordoen en waardoor de armoede in Nederland fors lager zal uitvallen?

Vele midden- en kleinbedrijven hebben gebruikgemaakt van de financiële regelingen in de covid-periode. Het blijkt dat ondernemers voor terugbetaling van deze regelingen hun financiële oudedagsreserves moeten aanspreken die ze gedurende hun carrière hebben opgebouwd ten behoeve van hun pensioen, aldus het lid van OPNL-fractie. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van hun pensioen. De regering zou hiervoor, volgens dit lid, bij de terugbetaling een uitzondering moeten maken, aangezien met name oudere ondernemers van midden- en kleinbedrijven niet meer in staat zijn om dit verlies alsnog te compenseren. Hiervan zullen zij in de rest van hun leven negatieve financiële gevolgen ondervinden. Dit lijkt volgens het lid van de OPNL-fractie een onrechtvaardig neveneffect van de terugbetaling van de verleende steun. Bent u bereid hiervoor een adequate oplossing aan te reiken?

De Raad voor het Openbaar Bestuur meldt een toename in het aandeel van laat bekend gemaakte incidentele uitkeringen van gemeenten de laatste jaren.15 Deze middelen worden dan ook vaak aangekondigd nadat de gemeentelijke begroting is opgesteld. Dit levert volgens dit lid verschillende problemen op voor de gemeente, bijvoorbeeld bij het aantrekken van vast personeel. Bent u het met dit lid eens dat het onwenselijk is voor gemeenten om incidentele middelen in te zetten om structurele lasten te dekken? Waarom worden middelen vaak incidenteel verstrekt, terwijl de taken in principe structureel zijn?

Vanaf 2026 wil het kabinet het gemeente- en provinciefonds indexeren op basis van de ontwikkeling van het nominale bruto binnenlands product en wordt er geen gebruikgemaakt van de accressystematiek. De Raad van State bestempelt deze nieuwe meerjarensystematiek als positief en verwacht een toename in duidelijkheid voor gemeenten en provincies.16 Het lid van de OPNL-fractie verwelkomt een toename in duidelijkheid en is tevens van mening dat er ook voldoende duidelijkheid moet worden geboden op het gebied van het overgangsjaar 2026. Kunt u uiteenzetten welke maatregelen er worden getroffen om de decentrale overheden voldoende duidelijkheid en ondersteuning te bieden tijdens deze transitiefase? Hoe zal de eenmalige Rijksbijdrage in 2026 hieraan bijdragen?

Het lid van de OPNL-fractie blijft aandringen op versnelling van een directe aansluiting van het nationale intercity-spoornetwerk vanuit Eindhoven op internationale hoge snelheidsverbindingen vanuit Düsseldorf, Aken, Luik en bij Enschede. Volgens dit lid is het zorgelijk – ook in het licht van de discussie rond het Rapport «Elke regio telt!» –17 dat na vele jaren dergelijke directe verbindingen nog niet gerealiseerd zijn, terwijl het slechts korte afstanden betreffen om directe aansluiting te realiseren (voor beide lijnen slechts 30 km). Bent u bereid via versnellingsmaatregelen deze routes met voorrang voor 2025 te realiseren, mede ter vervanging van het vliegverkeer en ten gunste van het hogesnelheidstreinverkeer richting Noord-, Midden- en Zuid Europa?

Voorts merkt dit lid op dat uit de landelijke gebieden in Nederland steeds vaker de buslijnen verdwijnen, vanwege onrendabele lijnen. Er wordt hier meer prioriteit verleend aan de financiën dan aan het recht om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen en te bewegen. Daardoor ontbreekt in een van de rijkste landen ter wereld in vele landelijke gebieden adequaat busvervoer.Ziet u de noodzaak voor een omslag in het openbaarvervoer in plattelandsgebieden, gezien het recht op adequaat openbaar vervoer? Hoeveel extra middelen zijn er vereist om het openbaar vervoer in landelijke gebieden te verbeteren tot een minimale frequentie van tweemaal per uur in elk dorp in Nederland?

Tot slot constateert het lid van de OPNL-fractie dat gepensioneerde grensarbeiders al een lange tijd verzoeken om een rechtvaardig pensioen voor Duits-Nederlandse grensarbeiders. Hiertoe verzoekt men om artikel 17 van het vernieuwde belastingverdrag met Duitsland te schrappen, aldus dit lid.18 Tot op heden is er nog geen zicht op een oplossing voor deze problematiek rondom de dubbele belastingheffing. Bent u bereid zich in te zetten om versneld tot een oplossing te komen voor deze problematiek?

In Zuid-Limburg dreigt binnenkort een massaontslag van 3.300 werknemers bij VDL-NedCar. Blijkens het krantenartikel in De Limburger19 is financiële ondersteuning van de rijksoverheid noodzakelijk om de meest negatieve consequenties op te vangen. Is het kabinet bereid hiervoor op korte termijn een regeling te treffen?

De commissie ziet uit naar de beantwoording van bovenstaande vragen en verzoekt u deze, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van de Algemene Financiële Beschouwingen, uiterlijk vrijdag 20 oktober 2023 15:00 uur, aan de Eerste Kamer aan te bieden.

De Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, W.T. van Ballekom

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 oktober 2023

Hierbij ontvangt u ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen de antwoorden op de Feitelijke Kamervragen inzake de:

  • Miljoenennota 2024;

  • bijlagen van de Miljoenennota 2024;

  • begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën (IXB) en Nationale Schuld (IXA) over de ontwerpbegroting 2024;

begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën (IXB) en Nationale Schuld (IXA) over de suppletoire begroting Prinsjesdag 2023.

De Minister van Financiën, Sigrid A.M. Kaag

Vraag 1

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA willen graag een compleet overzicht ontvangen van het totaal en van alle afzonderlijke maatregelen die in de Tweede Kamer tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen en de Algemene Financiële Beschouwingen van dit jaar een meerderheid hebben gekregen. Kunt u inzichtelijk maken hoe het kabinet deze maatregelen verwerkt in het Belastingplan, de begrotingshoofdstukken of anderszins? Hebben deze leden het juist begrepen dat daarbij, conform de motie-Hoekstra,20 elke maatregel en de dekking daarvan afzonderlijk verwerkt kan worden zodat, conform de intentie van deze motie, het parlement afzonderlijke keuzes kan maken?

Antwoord op vraag 1

Alle lastenmaatregelen worden ingediend als amendementen. De uitzondering is het vervolg van de motie Stoffer c.s.21. De dekking voor de verhoging van de kinderbijslag wordt in een nota van wijziging toegevoegd aan het wetsvoorstel Belastingplan. De vormgeving van de amendementen is aan de Tweede Kamer. Voor het pakket Belastingplan 2024 zoals voorgesteld op Prinsjesdag heeft het kabinet in verband met zijn demissionaire status gekozen om de wetsvoorstellen op te splitsen. Zo zijn de fiscale klimaatmaatregelen verdeeld over verschillende wetsvoorstellen en zijn de maatregelen in de Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in een apart voorstel opgenomen.

Voor de uitgavenmaatregelen geldt dat gewijzigde begrotingsvoorstellen in hun totaliteit worden voorgelegd aan de Eerste Kamer. Dit betekent dat over amendementen en nota’s van wijziging niet afzonderlijk van het begrotingsvoorstel kan worden gestemd.

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de moties die tijdens de APB en AFB een meerderheid hebben gekregen, wat de bijbehorende budgettaire reeks is en op welke wijze de budgettaire verwerking plaatsvindt. Als de motie nader is uitgewerkt in een amendement dan is de reeks van het amendement opgenomen in de tabel. Dit geldt voor de moties Klaver c.s.22 en motie Bikker c.s.23. Voor motie Hermans c.s.24 geldt dat de verwerking nog niet bekend is en er nog niet over is gestemd. Er is dus nog geen duidelijkheid of alle amendementen op een meerderheid kunnen rekenen.

Moties en amendementen die aanvullend zijn ingediend bij de begrotingsbehandelingen zijn niet opgenomen in dit overzicht.

In mln. euro, + is saldo belastend

 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Struc.

Verwerking via

Lastenmaatregelen

Motie APB/AFB

0

1.796

626

574

689

653

576

 

Niet indexeren benzineaccijns

Hermans c.s.4

0

677

0

0

0

0

0

Nog niet bekend

Niet indexeren dieselaccijns

Hermans c.s.4

0

528

         

Nog niet bekend

Verlaging energiebelasting

Hermans c.s.4

0

194

194

194

194

194

194

Nog niet bekend

Verlaging tarief eerste schijf aardgasbelasting

Bontenbal c.s.1

0

257

257

257

257

257

257

Amendement Bontenbal

Beperken verhoging inkomstenbelasting

Dassen c.s.2

0

141

176

124

239

203

126

Amendement Dassen

                   

Uitgavenmaatregelen

 

21

1.268

1.871

1.904

1.904

1.904

1.915

 

Verhoging maximum uurprijs KOT

Klaver c.s.2

21

249

275

301

433

481

508

Amendement van der Lee

Verhoging WML met 1,2% per 1 juli 2024

Klaver c.s.2

 

348

812

813

824

826

857

Amendement van der Lee

Terugdraaien verlaging afbouwpad kindgebonden budget

Klaver c.s.2

0

0

0

0

0

0

0

Amendement van der Lee

Voorkomen prijsstijgingen regionaal OV en verbetering regionaal OV

Bikker c.s.3

0

300

300

300

300

300

300

Amendement Bikker; budgettaire verwerking wordt nader uitgewerkt3

Voorkomen prijsstijgingen NS 2024

Bikker c.s.3

0

120

0

0

0

0

0

Amendement Bikker; budgettaire verwerking wordt nader uitgewerkt

Verhogen kinderbijslag

Stoffer c.s.1

0

250

250

250

250

250

250

Nota van wijziging

Gratis maken 113

Den Haan4

0

1

1

0

0

0

0

Nota van wijziging

Risicoreservering doorbouwgarantie

Grinwis/Nijboer5

0

0

233

240

98

47

 

Wordt gereserveerd op de Aanvullende Post;

de Aanvullende Post heeft geen begrotingswet

                   

Dekkingsmaatregelen lasten

 

0

– 968

– 2.024

– 1.972

– 2.087

– 2.051

– 1.974

 

Belasten inkoop eigen aandelen

Klaver c.s.2

0

 

– 770

– 770

– 770

– 770

– 770

Amendement van der Lee

Verhoging bankenbelasting

Klaver c.s.2

0

– 150

– 150

– 150

– 150

– 150

– 150

Amendement van der Lee

Verhoging toptarief box 2 en box 3 met 2%

Klaver c.s.2

0

– 434

– 434

– 434

– 434

– 434

– 434

Amendement van der Lee

Verhoging vliegbelasting privéjets en transferpassagiers

Bontenbal c.s.5

0

0

– 251

– 251

– 251

– 251

– 251

Amendement Bontenbal

Beperken tabelcorrectiefactor

Stoffer c.s.1

0

– 243

– 243

– 243

– 243

– 243

– 243

Nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2024

Invulling taakstelling belastingconstructies

Dassen c.s.6

0

– 141

– 176

– 124

– 239

– 203

– 126

Amendement Bontenbal

                   

Dekkingsmaatregelen uitgaven

 

0

– 1.724

– 371

– 483

– 612

– 604

– 494

 

Nader te bepalen dekking Aanvullende Post en Nationaal Groeifonds

Hermans c.s.4

0

– 1.399

– 194

– 194

– 194

– 194

– 194

Nog niet bekend

Onverdeelde loon- en prijsbijstelling Aanvullende Post

Bikker c.s.3

0

– 120

– 87

– 86

– 218

– 223

– 223

Amendement Bikker; de Aanvullende Post heeft geen begrotingswet

Aanvullende Post LPO TEM

Bikker c.s.3

0

– 28

– 28

– 19

– 19

– 19

– 19

Amendement Bikker; de Aanvullende Post heeft geen begrotingswet

Aanvullende Post LPO Mobiliteitsfonds

Bikker c.s.3

0

0

0

– 36

– 34

– 34

– 58

Amendement Bikker; de Aanvullende Post heeft geen begrotingswet

Aanvullende Post LPO Transitiefonds

Bikker c.s.3

0

– 57

– 62

– 148

– 147

– 134

0

Amendement Bikker; de Aanvullende Post heeft geen begrotingswet

Ruimte begroting Mobiliteitsfonds

Bikker c.s.3

0

– 120

0

0

0

0

0

Amendement Bikker; budgettaire verwerking wordt nader uitgewerkt

LPO of groeiruimte Zvw

Den Haan7

0

– 1

– 1

0

0

0

0

Nota van wijziging

                   

Totaal

21

372

102

23

– 105

– 98

24

X Noot
1

Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410, nr. 26

X Noot
2

Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410, nr. 52

X Noot
4

Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410, nr. 57

X Noot
5

Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410 IX, nr. 15

Vraag 2

De leden van de CDA-fractie merken op dat het inflatiecijfer in september sterk daalde. Kunt u een duiding geven van deze daling? Kunt u voorts de eventuele gevolgen schetsen voor de uitgangspunten van de begroting van 2024 en de daarop volgende jaren als deze trend zich voortzet?

Antwoord op vraag 2

In september steeg het prijspeil met 0,2% ten opzichte van dezelfde maand een jaar eerder. Dit is een daling van het inflatiecijfer in vergelijking met voorgaande jaar-op-jaar inflatiecijfers. Vooral de dalende energieprijzen (gas, elektriciteit en stadsverwarming) zorgden hiervoor. In september was energie ruim 57 procent goedkoper dan in september vorig jaar. De kerninflatie (inflatie exclusief energie en motorbrandstoffen) laat nog wel steeds een stijging zien. In augustus bedroeg de jaar-op-jaar kerninflatie 6,4%.

De prijzen daalden in september ten opzichte van augustus met 0,4%; de maand-op-maand inflatie was dus negatief. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat bij een vergelijking tussen verschillende maanden in het jaar rekening moet worden gehouden met de invloed van het seizoen. Prijzen voor bepaalde goederen en diensten (zoals vliegtickets in het vakantieseizoen) kunnen in bepaalde maanden hoger zijn dan in andere maanden. De prijzen zijn dan tijdelijk hoger, maar dit zijn geen structurele prijsstijgingen. Door deze seizoensinvloeden zijn ontwikkelingen volgens het CBS maand-op-maand vaak volatieler dan ontwikkelingen jaar-op-jaar.

In de Voorjaarsnota wordt voor het lopende jaar op basis van het CEP voor de loon- en prijsontwikkeling een tranche aan extra middelen uitgekeerd (in principe «for better and for worse»). Voor de latere jaren worden bedragen voor de loon- en prijsbijstelling gereserveerd en deze worden ook steeds geactualiseerd op basis van de laatste macro-economische inzichten (dus bijvoorbeeld ook op basis van de MEV). Een lagere raming van het CPB voor bijvoorbeeld de inflatie betekent dat de uitgangspunten van de begroting lager zijn en de reserveringen voor de toekomstige loon- en prijsontwikkeling neerwaarts worden bijgesteld. Deze bijstellingen worden gedaan door middel van een plafondcorrectie en hebben daarmee geen invloed op het budgettaire besluitvormingsproces. Een lagere inflatie kan ook doorwerken aan de inkomstenkant door bijvoorbeeld minder Btw-opbrengsten. Door de scheiding van inkomsten en uitgaven heeft dit ook geen beleidsmatige invloed.

Vraag 3

De regering heeft een reactie geformuleerd op het rapport «Elke Regio Telt».25 Daarin is volgens deze leden sprake van doorwerking van het een en ander in het beleid op diverse beleidsterreinen. Is daar al iets van terug te zien in de begroting 2024? Kunt u aangeven hoe de uitwerking hiervan vordert richting de daaropvolgende jaren?

Antwoord op vraag 3

In de Miljoenennota 2024 constateert het Kabinet dat brede welvaart zich regionaal verschillend ontwikkelt. Die constatering is niet alleen gebaseerd op de bevindingen in het rapport «Elke regio telt!», ook de regionale Monitor Brede Welvaart & SDG’s van het CBS laat verschillen zien tussen regio’s. Hieruit blijkt dat brede welvaart met name laag is in specifieke gebieden binnen grotere steden en regio's met afstand tot economische kerngebieden, waaronder ook de regio's meer aan de grenzen van het land.

Zoals in de kabinetsreactie op het rapport «Elke regio telt!» aangegeven is het kabinet aan zet om samen met de medeoverheden werk te maken van de opgaven. Deze zomer is hiermee gestart en dit krijgt de komende periode een vervolg. Daarbij wordt rekening gehouden met de demissionaire status van het kabinet. Besluitvorming is daarmee in beginsel aan een volgend Kabinet.

Vraag 4

In hoeverre zal er mogelijk gebruik worden gemaakt van budget uit het Nationaal Groeifonds voor de financiering van de door de Tweede Kamer aangenomen aanpassingen van de begrotingen? En wat heeft dat consequenties voor de andere uitgaven uit dit fonds? Wat zal er dan niet door gaan?

Antwoord op vraag 4

In de motie Hermans c.s.26, ingediend tijdens de APB 2023, wordt het Nationaal Groeifonds (NGF) genoemd als mogelijke dekking. De omvang van de beoogde dekking is niet concreet of gespecificeerd. Een amendement is nog niet ingediend. Dekking uit het NGF conform deze motie is in strijd met de begrotingsregels, vanwege de scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Het kabinet heeft de motie ook ontraden.

Het Nationaal Groeifonds heeft als doel om ons duurzaam verdienvermogen te versterken. Duurzaam verdienvermogen is gedefinieerd als het bruto binnenlands product dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties. Indien de beschikbare middelen in het NGF worden ingezet als dekking, zal dit ertoe leiden dat minder kan worden geïnvesteerd in kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling en innovatie. De verwachting is dat de doelstelling van het fonds dan in mindere mate wordt bereikt.

Vraag 5

Het kabinet geeft aan dat de gezien de demissionaire status geen uitvoering wordt gegeven aan onder andere de afbouw van fossiele subsidies. In bijlage 25 staat een overzicht van de fossiele subsidies die op dit moment al worden afgebouwd met daarbij een budgettair belang. Graag zou de D66 fractie vragen naar de verwachte gedragseffecten van de afbouw van deze subsidies, en naar aanleiding daarvan, wat zijn de verwachte opbrengsten in het geval deze subsidies daadwerkelijk worden afgebouwd.

Antwoord op vraag 5

In de bijlage van de Miljoenennota 2024 wordt de budgettaire omvang weergegeven van fossiele regelingen. Hierin zijn geen gedragseffecten meegenomen. De gedragseffecten als gevolg van de afschaffing of afbouw van de verschillende regelingen zijn namelijk sterk afhankelijk van de wijze van afbouw en de handelingsperspectieven op het gebied van verduurzaming of verplaatsing. In de uitgevoerde impactanalyses is een eerste duiding van mogelijke gedragseffecten opgenomen. Preciezere cijfers zijn op dit moment niet beschikbaar.

Vraag 6

De leden van de D66 merken op dat in de Rijksbegroting al jaren wordt gewerkt aan het formuleren van indicatoren van «brede welvaart». De leden van de D66 fractie vragen: Kan de Minister ons op de hoogte brengen van de van voortgang van het formuleren van deze indicatoren? En in vervolg daarop: in hoeverre zijn de effecten van deze begroting op de brede welvaart elkaar in de wereld (de globale voetafdruk) in kaart gebracht?

Antwoord op vraag 6

In de begrotingscyclus komt brede welvaart in meerdere onderdelen terug. In de Miljoenennota 2024 wordt in paragraaf 1.1 uitgebreid aandacht besteed aan de ontwikkelingen van brede welvaart, mede op basis van indicatoren ten aanzien van brede welvaart. Ook wordt in hoofdstuk 3 van de Miljoenennota 2024 een denkkader geschetst voor het vergroten van brede welvaart, gegeven de restricties voor overheidsbeleid. Daarnaast worden factsheets van het CBS waarin bredewelvaartsindicatoren op hoofdlijnen gekoppeld zijn aan departementale beleids- en begrotingsterreinen gepubliceerd. Deze beschrijven de ontwikkeling van de brede welvaart per beleidsterrein aan de hand van indicatoren. In het in mei gepubliceerde Financieel Jaarverslag van het Rijk 2022 werd naast de financieel-economische ontwikkelingen van het voorgaande jaar voor het eerst ook uitgebreid stilgestaan bij de ontwikkeling van brede welvaart nu, later en elders.

In de Monitor Brede Welvaart van het CBS en de factsheets brede welvaart van het CBS wordt per departementale begrotingsstaat, indien relevant voor de indicator, ook opgenomen wat de ontwikkelingen van brede welvaart «elders» is. «Elders» betreft de ontwikkeling van brede welvaart waar Nederlands beleid effect heeft op de kwaliteit van leven van mensen in andere landen, in het bijzonder voor mensen in de armste landen.

Deze overzichten ten aanzien van de ontwikkeling van brede welvaart in begrotingen zijn beschrijvende analyses. Kwantitatieve effectmetingen van de begroting op brede welvaart in algemene zin zijn technisch niet mogelijk. De planbureaus werken aan het vormgeven van een analyse-instrumentarium van brede welvaart waar effectmetingen van beleid op brede welvaart onderdeel zal zijn. Een dergelijk analyse-instrumentarium voor effectmetingen – anders dan een beschrijvende weergaven van de ontwikkeling van brede welvaart – bestaat nog nergens ter wereld en wordt op basis van een groeimodel ontwikkeld.

Vraag 7

De leden van de D66 fractie zijn teleurgesteld dat de gender geen plek heeft in de Rijksbegroting. Tijdens de vorige AFB heeft de Minister toegezegd aan mijn fractie dat de Kamer een brief zou ontvangen over genderbudgeting. Dat is tot op heden niet gebeurd. Kan de Minister de effecten van de begroting op gendergelijkheid in kaart brengen? Mijn fractie wil dat genderbudgeting een vast onderdeel van de begroting wordt, wanneer kan mijn fractie de toegezegde brief verwachten?

Antwoord op vraag 7

In opvolging van de toezeggingen over genderbudgeting aan de Eerste Kamer tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen vorig jaar heeft het kabinet in het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2022 een passage hierover opgenomen. Gendergelijkheid is een belangrijk onderdeel van brede welvaart. Daarom heeft het kabinet ook een stap gezet om gender uitgebreid aandacht te geven in Financieel Jaarverslag van het Rijk 2022, mede op basis van de indicatoren ten aanzien van gender in de Monitor Brede Welvaart van het CBS. Gendergelijkheid is bovendien een belangrijk onderdeel in de factsheet van het Ministerie van OCW waarin het CBS de bredewelvaartsindicatoren op hoofdlijnen koppelt aan departementale beleids- en begrotingsterreinen. Het is aan een volgend kabinet om desgewenst aandacht voor gender(ongelijkheid) als integraal onderdeel van brede welvaart in de begrotingsstukken op te nemen.

Vraag 8

De leden van de ChristenUnie vragen hoe u tegen het begrotingstekort en de oplopende schuld van Nederland aankijkt. Deelt u het advies van de Raad van State om een verdere analyse te doen van de overheidsuitgaven?

Antwoord op vraag 8

Het EMU-saldo blijft op korte termijn onder de 3%. Het saldo verslechtert tot -3,2% bbp in 2028. Deze ontwikkeling wordt met name veroorzaakt door stijgende rentelasten, hogere uitgaven aan bijvoorbeeld sociale zekerheid en de ambitieuze investeringsagenda van dit kabinet. Het kabinet erkent dat het verloop van het EMU-saldo aandacht vereist. Hier staat tegenover dat Nederland een relatief lage schuld heeft. Het is als demissionair kabinet ingewikkeld om grote politieke keuzes te maken om het saldo meerjarig te verbeteren. Omdat het kabinet de begroting zo net als mogelijk wil achterlaten voor een volgend kabinet, is er in de Miljoenennota wel dekking gevonden voor het koopkrachtpakket, om het begrotingstekort niet verder op te laten lopen.

In de Miljoenennota 2024 heeft het kabinet de onderuitputting nader geanalyseerd. De Raad van State adviseert in zijn rapport de oorzaken van onderuitputting verder te blijven onderzoeken, om zo tot betere kwalitatieve overheidsfinanciën te komen. Het kabinet neemt het advies van de Raad van State ter harte om de oorzaken van onderuitputting te blijven monitoren.

Vraag 9

Tot slot merken deze leden op dat Nederland in vergelijking met andere landen, met name vanwege de hypotheekrenteaftrek, het minste belasting heft op het inkomen uit het vermogen. Hoe beoordeelt u deze situatie?

Antwoord op vraag 9

Idealiter wordt bij een internationale vergelijking gekeken naar de (effectieve) belastingdruk. Omdat de belastindruk op (inkomen uit) vermogen zich lastig laat vergelijken, is een gangbare methode om te kijken naar het relatieve belang van belastingontvangsten met betrekking tot vermogen in de totale belastingontvangsten. De Europese Commissie maakt daarbij onderscheid tussen het relatieve aandeel van belastinginkomsten op inkomen uit vermogen (flow) en belastingen op de totale waarde van het vermogen (stock).

Onder belastingen op inkomen uit vermogen van huishoudens vallen inkomsten uit vermogen belast in box 1 (de eigen woning), box 2 en box 3, en een deel van de kansspelbelasting (consumentendeel). Zoals de leden van de ChristenUnie aangeven is het aandeel van de belastingontvangsten op inkomen uit vermogen in de totale belastingontvangsten in Nederland het laagste van alle landen in de EU door de internationaal gezien ruime hypotheekrenteaftrek.

De categorie belastingen op de waarde van vermogen bestaat uit onder meer de overdrachtsbelasting, de OZB, een deel van de motorrijtuigenbelasting en de schenk- en erfbelasting, maar ook uit heffingen die niet direct door huishoudens worden afgedragen zoals de verhuurderheffing en de bankenbelasting.27 Het aandeel van deze belastingen in de totale belastingontvangsten in Nederland ligt dicht bij het gemiddelde in de EU.

Indirect zorgt de lagere belasting op de vermogens(inkomsten) ervoor dat Nederland sterker op de grondslag arbeid leunt dan veel andere EU-landen. Cijfers van de Europese Commissie laten dit ook zien. In het IBO Vermogensverdeling is dit ook aan de orde gekomen. In reactie hierop heeft dit demissionaire kabinet met het Belastingplanpakket 2023 en Belastingplanpakket 2024 een flink aantal maatregelen genomen die de lasten op vermogen verzwaren en daarmee zorgen voor meer evenwicht in het belasten van inkomen uit arbeid en vermogen.

Er is met name gekozen voor een hogere belastingdruk op respectievelijk het winstinkomen van IB-zelfstandigen dat in box 1 wordt belast, het winstinkomen van directeur-grootaandeelhouders dat in box 2 wordt belast, en het inkomen uit vermogen van huishoudens dat in box 3 wordt belast. Het kabinet heeft daarbij niet gekozen voor een verdere beperking van de hypotheekrenteaftrek in box 1 (al dan niet in combinatie met een verlaging van de belasting op arbeid in box 1) zoals die de afgelopen jaren in opeenvolgende stapjes heeft plaatsgevonden. Een volgend kabinet kan hierin een andere afweging maken.

Vraag 10

De Raad van State kraakt in haar analyse en advies28 over de miljoenennota 2024 kritische noten over het niet voldoen aan de normen voor het structureel begrotingssaldo, doordat NL een expansief begrotingsbeleid voert. Dit vertaalt zich, bij ongewijzigd beleid, in een structureel begrotingstekort à -3.6% en een overheidsschuld oplopend tot 53% van het BBP in 2028. Hoe kijkt de regering terug op het gevoerde beleid en welke lessen zijn daaruit te trekken voor het demissionaire en een volgend kabinet, indachtig de analyse van de Raad van State?

Antwoord op vraag 10

Dit kabinet heeft gekozen voor een ambitieus coalitieakkoord, met noodzakelijke investeringen in grote maatschappelijke uitdagingen, waaronder klimaat, onderwijs en woningmarkt. Deze investeringen acht het kabinet nodig, juist ook om hogere kosten en verlies van brede welvaart in de toekomst te voorkomen. Gezien de relatieve lage overheidsschuld van circa 48% bbp dit jaar hebben wij dit verantwoord geacht. Ook tot 2028 blijft de schuldquote naar verwachting met circa 53% bbp relatief laag. In de Miljoenennota 2024 geeft het kabinet dan ook aan dat de financiële houdbaarheid van de Nederlandse overheidsschuld niet in het geding is. De Nederlandse overheid heeft sinds 2015 de hoogste kredietwaardigheid met een AAA-beoordeling bij de grootste kredietbeoordelaars. Wel is het begrotingstekort van naar verwachting circa -3,2% bbp in 2028 en het daarbij behorende structureel saldo van -3,6% een punt van zorg. Daarbij loopt dit tekort naar verwachting volgens het CPB in de jaren erna verder op, vooral vanwege oplopende kosten van AOW, zorg en klimaat. Dit zet de intergenerationele houdbaarheid op termijn onder druk. Daarom blijft het kabinet oog houden voor de ontwikkeling van de overheidsfinanciën en heeft het kabinet het koopkrachtpakket gedekt. Het is aan een volgend kabinet hier een nieuwe weging in te maken.

Vraag 11

Deelt de regering de mening van de fractie van JA21 dat de genoemde tekorten per 2028 onverantwoord en onwenselijk zijn?

Antwoord op vraag 11

Dit kabinet heeft gekozen voor een ambitieus coalitieakkoord, met noodzakelijke investeringen in grote maatschappelijke uitdagingen, waaronder klimaat, onderwijs en woningmarkt. Deze investeringen acht het kabinet nodig, juist ook om hogere kosten en verlies van brede welvaart in de toekomst te voorkomen. Gezien de relatieve lage overheidsschuld van circa 48% bbp dit jaar hebben wij dit verantwoord geacht. Ook tot 2028 blijft de schuldquote naar verwachting met circa 53% bbp relatief laag. In de Miljoenennota 2024 geeft het kabinet dan ook aan dat de financiële houdbaarheid van de Nederlandse overheidsschuld niet in het geding is. De Nederlandse overheid heeft sinds 2015 de hoogste kredietwaardigheid met een AAA-beoordeling bij de grootste kredietbeoordelaars. Wel is het begrotingstekort van naar verwachting circa -3,2% bbp in 2028 en het daarbij behorende structureel saldo van -3,6% een punt van zorg. Daarbij loopt dit tekort naar verwachting volgens het CPB in de jaren erna verder op, vooral vanwege oplopende kosten van AOW, zorg en klimaat. Dit zet de intergenerationele houdbaarheid op termijn onder druk. Daarom blijft het kabinet oog houden voor de ontwikkeling van de overheidsfinanciën en heeft het kabinet het koopkrachtpakket gedekt. Het is aan een volgend kabinet hier een nieuwe weging in te maken.

Vraag 12

Heeft de regering zich rekenschap gegeven van de stelling vanuit het advies* RvS (*Nota over de toestand van ‘s Rijks financiën; najaarsrapportage afdeling advisering Raad van State vergaderjaar 2023–2024), dat Klimaatrisico’s begrotingsrisico’s zijn? Deelt de regering deze stelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft de regering zich hiervan rekenschap gegeven?

Antwoord op vraag 12

De Afdeling Advisering van de Raad van State heeft in haar advies bij de Miljoenennota 2024 uitvoering aandacht besteed aan klimaat. In het nader rapport heeft het kabinet de adviezen van de Afdeling besproken en van een kabinetsreactie voorzien. Het kabinet onderschrijft hierin dat klimaatverandering substantiële financiële kosten met zich meebrengt en zal blijven brengen voor Nederland. Het ligt daarom voor de hand om met deze kosten structureel rekening te houden. Gezien de demissionaire status van het kabinet is het echter aan een volgend kabinet om desgewenst stappen te zetten in de ontwikkeling van macro-economische en budgettaire modellen en hoe om te gaan met klimaatkosten in de begroting. Het kabinet wijst daarbij ook op de recente studie van het CPB Klimaatverandering en intergenerationele verdeling van financiële lasten en de rapporten van de 17de Studiegroep begrotingsruimte, die in zullen gaan op de manier waarop klimaatkosten impact hebben op de begroting. In reactie op de aangenomen motie van de leden Van der Lee en Grinwis, ingediend tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen 2023, heeft het demissionaire kabinet ook aangegeven dat een volgend kabinet ook kan kijken naar de aanbevelingen die door de SBR worden gedaan over op welke manier klimaat meer terug kan komen in begrotingsbeleid.

Vraag 13

Is de regering het met de RvS eens, dat de koopkrachtmaatregelen zoals gepresenteerd in de Miljoenennota 2024 een onderliggende analyse inzake de oorzaken van armoede ontberen alsook de beoordeling van effecten van maatregelen om armoede te bestrijden? Is de regering het met de RvS eens dat meer werken moet lonen en dat hiervoor structureel en samenhangend, en niet ad hoc beleid, noodzakelijk is? En deelt de regering de conclusie van JA21 dat dit samenhangend beleid thans ontbreekt; c.q. erkent de regering het verband tussen hoge belastingdruk en armoede?

Antwoord op vraag 13

Met de Miljoenennota heeft het kabinet een integrale afweging gemaakt om tot een evenwichtig pakket aan koopkrachtmaatregelen te komen met oog voor de kwetsbare huishoudens. Naast de evenwichtigheid van de inkomensondersteuning tussen inkomensgroepen en het voorkomen dat armoede zou toenemen in 2024, was de gerichtheid van de maatregelen een aandachtspunt in deze afweging. Ook heeft het kabinet de voorkeur gegeven aan het inzetten van structurele maatregelen. Het kabinet erkent dat het pakket aan maatregelen een geringe toename in de marginale druk voor enkele groepen betekent. De reden hiervoor is dat een adequate inkomensondersteuning en een lage marginale druk op gespannen voet staan met elkaar. Om inkomensondersteuning betaalbaar te houden, is het belangrijk dat dit wordt afgebouwd bij hogere inkomens. Tegelijkertijd is het belangrijk dat het loont om (meer) te gaan werken. Om die reden heeft het kabinet ook de arbeidskorting verhoogd. Daarbij gaat een hoge marginale druk veelal samen met een lage gemiddelde druk, en gelden de zeer hoge marginale druk het grootste gedeelte van de huishoudens niet. Voor veel werkenden loont het om extra te gaan werken: 65% van de werkenden heeft een marginale druk tussen de 40 en 60%. In 2023 had 2% van de werkenden te maken met een marginale druk van meer dan 80%.

Vraag 14

Opnieuw stijgt de marginale druk, met name voor eenverdieners. Wat gaat het kabinet daar aan doen? Waarom worden er opnieuw maatregelen genomen die de marginale druk verhogen?

Antwoord op vraag 14

Met de Miljoenennota heeft het kabinet een integrale afweging gemaakt om tot een evenwichtig pakket aan koopkrachtmaatregelen te komen met oog voor de kwetsbare huishoudens. Naast de evenwichtigheid van de inkomensondersteuning tussen inkomensgroepen en het voorkomen dat armoede zou toenemen in 2024, was de gerichtheid van de maatregelen een aandachtspunt in deze afweging. Ook heeft het kabinet de voorkeur gegeven aan het inzetten van structurele maatregelen. Het kabinet erkent dat het pakket aan maatregelen een geringe toename in de marginale druk voor enkele groepen betekent. De reden hiervoor is dat een adequate inkomensondersteuning en een lage marginale druk op gespannen voet staan met elkaar. Om inkomensondersteuning betaalbaar te houden, is het belangrijk dat dit wordt afgebouwd bij hogere inkomens. Tegelijkertijd is het belangrijk dat het loont om (meer) te gaan werken. Om die reden heeft het kabinet ook de arbeidskorting verhoogd. Daarbij gaat een hoge marginale druk veelal samen met een lage gemiddelde druk, en gelden de zeer hoge marginale druk het grootste gedeelte van de huishoudens niet. Voor veel werkenden loont het om extra te gaan werken: 65% van de werkenden heeft een marginale druk tussen de 40 en 60%. In 2023 had 2% van de werkenden te maken met een marginale druk van meer dan 80%. Het kabinet kijkt breder naar dit vraagstuk. Zo wordt de marginale druk ook in beeld gebracht bij de uitwerking van de alternatieven van het toeslagenstelsel. Deze wordt u in het eerste kwartaal van 2024 aangeboden.

Vraag 15

De fractie van de SGP constateert dat lage inkomens worden gesteund, bijvoorbeeld door verhoging van toeslagen. Waarom kiest het kabinet ervoor om middeninkomens niet of nauwelijks te steunen?

Antwoord op vraag 15

Met het pakket aan maatregelen zoals het kabinet presenteert in de Miljoenennota 2024 gaat een mediaan Nederlands huishouden er bijna 2% op vooruit in de koopkracht. Zonder aanvullend beleid zouden er grote verschillen zijn ontstaan tussen lage, midden en hoge inkomens in de koopkrachtontwikkeling. Om die reden, samen met het niet laten oplopen van armoede, is met name gekozen voor structurele maatregelen die ten goede komen van de lagere en lagere middeninkomens. Daarnaast zorgen de verhoging van de arbeidskorting via de indexatie en de verhoging van het kindgebonden budget ook voor een positief effect voor werkende middeninkomens en gezinnen met kinderen. Dit is een aanvulling op de eerdere maatregelen ter ondersteuning van middeninkomens door het kabinet, zoals de verhoging van de arbeidskorting.

Vraag 16

Op de lange termijn verslechteren de overheidsfinanciën. Dit kabinet legt een schuld neer bij een volgend kabinet en op de volgende generatie(s). Hoe ziet de Minister dat? Waarom is er niet meer ingezet op bezuinigen?

Antwoord op vraag 16

Dit kabinet heeft gekozen voor een ambitieus coalitieakkoord, met noodzakelijke investeringen in grote maatschappelijke uitdagingen, waaronder klimaat, onderwijs en woningmarkt. Deze investeringen acht het kabinet nodig, juist ook om hogere kosten en verlies van brede welvaart in de toekomst te voorkomen. Gezien de relatieve lage overheidsschuld van circa 48% bbp dit jaar hebben wij dit verantwoord geacht. Ook tot 2028 blijft de schuldquote naar verwachting met circa 53% bbp relatief laag. In de Miljoenennota 2024 geeft het kabinet dan ook aan dat de financiële houdbaarheid van de Nederlandse overheidsschuld niet in het geding is. De Nederlandse overheid heeft sinds 2015 de hoogste kredietwaardigheid met een AAA-beoordeling bij de grootste kredietbeoordelaars. Wel is het begrotingstekort van naar verwachting circa -3,2% bbp in 2028 en het daarbij behorende structureel saldo van -3,6% een punt van zorg. Daarbij loopt dit tekort naar verwachting volgens het CPB in de jaren erna verder op, vooral vanwege oplopende kosten van AOW, zorg en klimaat. Dit zet de intergenerationele houdbaarheid op termijn onder druk. Daarom blijft het kabinet oog houden voor de ontwikkeling van de overheidsfinanciën en heeft het kabinet het koopkrachtpakket gedekt. Het is aan een volgend kabinet hier een nieuwe weging in te maken.

Vraag 17

Als het niet-toepassen van de inflatiecorrectie leidt tot structurele dekking, dan zou het toepassen van de inflatiecorrectie toch ook moeten leiden tot een structureel verlies dat gedekt zou moeten worden? Graag een toelichting.

Antwoord op vraag 17

Het toepassen van de inflatiecorrectie vindt plaats op grond van huidige wetgeving. Dit betekent dat indexatie onderdeel is van het basispad en niet leidt tot een derving die gedekt moet worden. Het effect van de inflatiecorrectie wordt daarom altijd meegenomen in ramingen van de belastinginkomsten (IB). Hetzelfde geldt overigens voor de effecten van stijgende lonen en uitkeringen. Hier staat dus tegenover dat het niet of beperkt toepassen van de wettelijke inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting een aanpassing vergt in de wetgeving waarmee een budgettaire impact ontstaat.

Vraag 18

In de stukken wordt bij de beperking eufemistisch gesproken over een «vermindering van de belastingverlaging» maar hier is eerlijkheidshalve toch sprake van een belastingverhoging? Immers, de beperking van de inflatiecorrectie leidt tot een extra structurele belastingopbrengst die kan dienen voor financieren van belastingverlaging elders zoals in 2024, of financiering van extra uitgaven?

Antwoord op vraag 18

Het klopt dat er ten opzichte van de situatie dat volledige inflatiecorrectie zou zijn toegepast sprake is van een belastingverhoging voor de belastingplichtigen die geraakt worden door het minder indexeren van het aangrijpingspunt van het toptarief en de grens voor de premie volksverzekeringen.

Vraag 19

Kan een overzicht gegeven worden van de toepassing van de inflatiecorrectie vanaf de inwerkingtreding van de wet op de Inflatiecorrectie? Wat was elk jaar het relevante percentage waarmee de correctie werd toegepast en wat was elk jaar het budgettaire bedrag dat er mee gemoeid was tot heden?

Antwoord op vraag 19

De regeling voor de jaarlijkse inflatiecorrectie van bepaalde bedragen in de inkomstenbelasting is ingevoerd in 1972 en beperkte zich in de eerste jaren tot een bijstelling van de tarieftabel en geschiedde net als nu met de tabelcorrectiefactor. De term tabelcorrectiefactor vloeit ook voort uit het feit dat alleen de tarieftabel geïndexeerd werd. In de eerste jaren had de Minister van Financiën destijds de bevoegdheid om de inflatiecorrectie te beperken tot 80%. Dit is in 1973, 1975 tot en met 1978, 1980 en 1983 gebeurd.

In de andere jaren is de inflatiecorrectie voor 100% toegepast behalve in de jaren 1974, 2013 en 2014, waarin de inflatiecorrectie in zijn geheel niet is toegepast. In het jaar 1976 de inflatiecorrectie alleen voor de hogere tariefschijven in zijn geheel niet toegepast. Voor 2024 wordt voorgesteld om de het aanvangspunt van het toptarief en de tweede schijf beperkt indexeren met een inflatiecorrectie van 3,55%. Onderstaande tabel geeft de tabelcorrectiefactor weer vanaf 1973 tot en met 2024. Het niet toepassen van de inflatiecorrectie in 2013 en 2014 kende een budgettaire opbrengst van 1,2 miljard euro in 2013 en 1,0 miljard euro in 2014.

Jaar

Toegepaste TCF

Jaar

Toegepaste TCF

Jaar

Toegepaste TCF

19731

1,0624

1991

1,020

2008

1,015

1974

1,000

1992

1,030

2009

1,017

19752

1,0664

1993

1,039

2010

1,019

19763

1,0824

1994

1,027

2011

1,006

19774

1,0776

1995

1,025

2012

1,017

19785

1,0568

1996

1,022

20136

1,000

1979

1,049

1997

1,014

20147

1,000

19808

1,0312

1998

1,019

2015

1,009

1981

1,053

1999

1,021

2016

1,005

1982

1,064

2000

1,017

2017

1,003

19839

1,0528

2001

1,018

2018

1,008

1984

1,038

2002

1,031

2019

1,012

1985

1,024

2003

1,036

2020

1,016

1986

1,024

2004

1,024

2021

1,016

1987

1,018

2005

1,014

2022

1,013

1988

0,989

2006

1,009

2023

1,063

1989

1,003

2007

1,016

2024

1,099

1990

1,015

       
X Noot
1

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,078

X Noot
2

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,083

X Noot
3

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,103

X Noot
4

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,097

X Noot
5

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,071

X Noot
6

TCF was 1,022

X Noot
7

TCF was 1,017

X Noot
8

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,039

X Noot
9

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,066

Vraag 20

Kunt u het gevraagde overzicht onder vraag 3 (bovenstaande) ook geven voor de 70-er jaren, met zeer hoge inflatie?

Antwoord op vraag 20

De regeling voor de jaarlijkse inflatiecorrectie van bepaalde bedragen in de inkomstenbelasting is ingevoerd in 1972 en beperkte zich in de eerste jaren tot een bijstelling van de tarieftabel en geschiedde net als nu met de tabelcorrectiefactor. De term tabelcorrectiefactor vloeit ook voort uit het feit dat alleen de tarieftabel geïndexeerd werd. In de eerste jaren had de Minister van Financiën destijds de bevoegdheid om de inflatiecorrectie te beperken tot 80%. Dit is in 1973, 1975 tot en met 1978, 1980 en 1983 gebeurd.

In de andere jaren is de inflatiecorrectie voor 100% toegepast behalve in de jaren 1974, 2013 en 2014 waarin de inflatiecorrectie in zijn geheel niet is toegepast. In het jaar 1976 de inflatiecorrectie alleen voor de hogere tariefschijven in zijn geheel niet toegepast. Voor 2024 wordt voorgesteld om de het aanvangspunt van het toptarief en de tweede schijf beperkt indexeren met een inflatiecorrectie van 3,55%. Onderstaande tabel geeft de tabelcorrectiefactor weer vanaf 1973 tot en met 2024. Het niet toepassen van de inflatiecorrectie in 2013 en 2014 kende een budgettaire opbrengst van 1,2 miljard euro in 2013 en 1,0 miljard euro in 2014.

Jaar

Toegepaste TCF

Jaar

Toegepaste TCF

Jaar

Toegepaste TCF

19731

1,0624

1991

1,020

2008

1,015

1974

1,000

1992

1,030

2009

1,017

19752

1,0664

1993

1,039

2010

1,019

19763

1,0824

1994

1,027

2011

1,006

19774

1,0776

1995

1,025

2012

1,017

19785

1,0568

1996

1,022

20136

1,000

1979

1,049

1997

1,014

20147

1,000

19808

1,0312

1998

1,019

2015

1,009

1981

1,053

1999

1,021

2016

1,005

1982

1,064

2000

1,017

2017

1,003

19839

1,0528

2001

1,018

2018

1,008

1984

1,038

2002

1,031

2019

1,012

1985

1,024

2003

1,036

2020

1,016

1986

1,024

2004

1,024

2021

1,016

1987

1,018

2005

1,014

2022

1,013

1988

0,989

2006

1,009

2023

1,063

1989

1,003

2007

1,016

2024

1,099

1990

1,015

       
X Noot
1

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,078

X Noot
2

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,083

X Noot
3

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,103

X Noot
4

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,097

X Noot
5

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,071

X Noot
6

TCF was 1,022

X Noot
7

TCF was 1,017

X Noot
8

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,039

X Noot
9

TCF zonder beperkte toepassing van 80% was 1,066

Vraag 21

Waarom is niet gekozen voor een verhoging van het toptarief in plaats van de voorgestelde specifieke beperking van de inflatiecorrectie? Is als alternatief overwogen om de inflatiecorrectie voor de gehele inkomstenbelasting te beperken. Zo nee waarom niet? Welke verlaging van de inflatiecorrectie zou in dat geval nodig zijn geweest voor de zelfde opbrengst?

Antwoord op vraag 21

Het kabinet heeft voor de dekking van het pakket aan maatregelen om kwetsbare huishoudens per 2024 te ondersteunen in de koopkracht onder andere gekozen voor het beperken van de indexatie van een aanvangspunt van de hogere schijf in de inkomstenbelasting (IB). Hiermee is de groep hogere inkomens die binnen dit tarief vallen beleidsmatig groter gelaten dan wanneer de indexatie volledig was ingezet, waardoor de lastenverzwaring over een grotere groep hogere inkomens wordt verdeeld. In de afweging van de koopkracht- en dekkingsmaatregelen zijn verschillende alternatieven overwogen.

Het beperken van de indexatie van het aanvangspunt van het toptarief en de tweede schijf voor gepensioneerden levert 1,866 euro miljard op in 2024 (prijzen 2024). Om hetzelfde bedrag op te halen door het beperken van de inflatiecorrectie in de gehele IB zou de tabelcorrectiefactor van 9,9% voor 78,67% toegepast moeten worden. Dit betekent dat alle parameters in de IB volgend jaar met 7,79% geïndexeerd zouden worden.

Vraag 22

Kan een nadere toelichting en motivering gegeven worden van de voorgestelde specifieke beperking van de inflatiecorrectie? (In het algemene deel wordt daar niet over toegelicht, op pagina 8 van de memorie van toelichting wordt slechts opgemerkt dat de aanvangspunten van het toptarief en van de tweede schijf voor gepensioneerden worden verlaagd).

Antwoord op vraag 22

Het kabinet heeft voor de dekking van het pakket aan maatregelen om huishoudens per 2024 te ondersteunen in de koopkracht onder andere gekozen voor het beperken van de indexatie van een aanvangspunt van de hogere schijf in de inkomstenbelasting. Hiermee is de groep hogere inkomens die binnen dit tarief vallen beleidsmatig groter gelaten dan wanneer de indexatie volledig was ingezet, waardoor de lastenverzwaring over een grotere groep hogere inkomens wordt verdeeld. In de afweging van de koopkracht- en dekkingsmaatregelen zijn verschillende alternatieven overwogen.

Het beperken van de indexatie van het aanvangspunt van het toptarief en de tweede schijf voor gepensioneerden levert 1,866 miljard euro op in 2024 (prijzen 2024). Om hetzelfde bedrag op te halen door het beperken van de inflatiecorrectie in de gehele IB zou de tabelcorrectiefactor van 9,9% voor 78,67% toegepast moeten worden. Dit betekent dat alle parameters in de IB volgend jaar met 7,79% geïndexeerd zouden worden.

Vraag 23

Waarom worden middeninkomens van werkenden en gepensioneerden, tussen 75.624 en 80.263, getroffen door de beperking van de inflatiecorrectie en niet de inkomens daarboven?

Antwoord op vraag 23

Door het beperken van de indexatie van het aanvangspunt van het toptarief wordt het inkomen vanaf waar belastingplichtigen het hoge tarief van 49,5% betalen verlaagd van 80.262 euro naar 75.624 euro. Dit betekent dat belastingplichtigen eerder te maken krijgen met het hoge tarief. Ook belastingplichtigen met een inkomen boven de 80.262 euro worden hierdoor geraakt. Zij betalen door de verlaging over een groter deel van hun inkomen het toptarief. Zonder de maatregel zouden belastingplichtigen met een inkomen boven 80.262 euro 49,5% inkomstenbelasting verschuldigd zijn over het deel van hun inkomen dat hoger is dan de 80.262 euro. Door de maatregel betalen zij het hoge tarief al vanaf 75.624 euro, en dus over een groter deel van hun inkomen. Ongeveer 1,3 miljoen belastingplichtigen vallen in 2024 in de hoogste schijf.

Vraag 24

Waarom is ervoor gekozen om gepensioneerden apart te behandelen, zodat bij deze groep de huishoudens al vanaf modaal getroffen worden door een forse belastingverhoging met een extra opbrengst van 236 miljoen in 2024 en structureel 337 miljoen per jaar?

Antwoord op vraag 24

Het kabinet heeft voor de dekking van het pakket aan maatregelen om kwetsbare huishoudens per 2024 te ondersteunen in de koopkracht onder andere gekozen voor het beperken van de indexatie van een aanvangspunt van de tweede schijf voor AOW-gerechtigden. Deze keuze was onderdeel van de integrale afweging voor een evenwichtige inkomensondersteuning, waarbij het voorkomen van een toename van armoede en het kiezen voor structurele maatregelen specifieke aandachtspunten waren van het kabinet.

Recente analyses van onder andere de Commissie Sociaal Minimum laten zien dat het sociaal minimum ontoereikend is voor enkele inkomensgroepen, maar dat er bij AOW-gerechtigden in het algemeen wat meer financiële ruimte zit boven deze armoedegrens. Daarnaast profiteren AOW-gerechtigden ook van de indexatie van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2024 vanwege de koppeling van de hoogte van de AOW aan het wettelijk minimumloon.

Vraag 25

Wordt erkend dat het hiermee «een turbo zet» op de reeds lang bestaande houdbaarheidsbijdrage, de zogenaamde Bosbelasting? Zo nee waarom niet?

Antwoord op vraag 25

De «Bosbelasting» houdt in dat de tabelcorrectiefactor voor 75% wordt toegepast voor het beginpunt van de tweede schijf die relevant is voor AOW’ers geboren na 1-1-1946 en andere niet-premieplichtigen. Hierdoor betalen deze belastingplichten vanaf een lager inkomen het hogere gecombineerde tarief van 36,97% dan dat zonder deze maatregel het geval zou zijn. Door de inflatiecorrectie incidenteel te beperken tot 3,55% wordt het effect van de (structurele) indexering van 75% van de schijfgrens juist gedempt in de zin dat het verschil tussen de schijfgrenzen voor de twee groepen gepensioneerden kleiner wordt. Wel is het zo dat de maatregel ervoor zorgt dat alle gepensioneerden vanaf een lager inkomen in de hogere tariefschijf vallen. Onderstaande tabel laat de ontwikkeling van de schijfgrenzen zien met 9,9% en 3,55% inflatiecorrectie om dit te illustreren.

Eindpunt tweede schijf 2024

9,9% inflatiecorrectie

3,55% inflatiecorrectie

Geboren na 1-1-1946

€ 39.908

€ 38.139

Geboren voor 1-1-1946

€ 42.535

€ 40.077

Verschil

€ 2.627

€ 1.938

Vraag 26

Het was toch de bedoeling om te komen tot een «evenwichtige herverdeling» tussen hogere inkomens en koopkrachtverbetering voor de laagste inkomens? Hoe legt u dan uit dat de inkomens van werkenden vanaf 75.000 euro geraakt worden door de beperking van de inflatiecorrectie terwijl inkomens van gepensioneerden al veel eerder, namelijk vanaf 38.000 euro moeten inleveren. Is dat «evenwichtig»?

Antwoord op vraag 26

Het kabinet heeft voor de dekking van het pakket aan maatregelen om kwetsbare huishoudens per 2024 te ondersteunen in de koopkracht onder andere gekozen voor het beperken van de indexatie van een aanvangspunt van de tweede schijf voor AOW-gerechtigden. Deze keuze was onderdeel van de integrale afweging voor een evenwichtige inkomensondersteuning, waarbij het voorkomen van een toename van armoede en het kiezen voor structurele maatregelen specifieke aandachtspunten waren van het kabinet.

Recente analyses van onder andere de Commissie Sociaal Minimum laten zien dat het sociaal minimum ontoereikend is voor enkele inkomensgroepen, maar dat er bij AOW-gerechtigden in het algemeen wat meer financiële ruimte zit boven deze armoedegrens. Daarnaast profiteren AOW-gerechtigden ook van de indexatie van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2024 vanwege de koppeling van de hoogte van de AOW aan het wettelijk minimumloon.

Vraag 27

Hoeveel belastingplichtigen – werkenden en gepensioneerden – worden in totaal geraakt door de beperking van de inflatiecorrectie bij de overgang naar het toptarief, die 1,6 miljard oplevert? Kunt u deze vraag zowel in absolute als in relatieve termen beantwoorden?

Antwoord op vraag 27

Door de verlaging van het aanvangspunt van het toptarief worden ongeveer 3,2 miljoen gepensioneerden en 7,7 miljoen werkenden geraakt. Dit betreft 99,7% van alle gepensioneerden en 74,4% van alle werkenden.

Dat niet alleen belastingplichtigen met een inkomen boven het aanvangspunt van het toptarief geraakt worden heeft twee redenen. De algemene heffingskorting bouwt af tussen het eindpunt van de voormalige eerste schijf en het aanvangspunt van het toptarief. Doordat het aanvangspunt verlaagd wordt, bouwt de algemene heffingskorting automatisch sneller af. Daarnaast leidt de maatregel tot een iets lager netto minimumloon, waardoor door de netto-netto koppeling de bijstand en de AOW ook iets lager uitvallen. Dit laatste effect is beperkt. De maatregel leidt voor 1,7 miljoen gepensioneerden (53,4%) en 6,1 miljoen werkenden (59,3%) tot een daling van het besteedbaar inkomen van meer dan 20 euro per jaar. Het totale pakket aan koopkrachtmaatregelen en de jaarlijkse indexatie van de inkomstenbelasting zorgt ervoor dat belastingplichtigen in loondienst en gepensioneerden volgend jaar minder belasting gaan betalen.

Vraag 28

Hoe groot is het aantal werkenden dat wordt getroffen en welke extra belastingopbrengst levert die groep op van het totaal van 1,6 miljard?

Antwoord op vraag 28

Er worden ongeveer 7,7 miljoen werkenden geraakt door de beperking van de indexatie van het aanvangspunt van het toptarief. Circa 1,3 miljard euro van de budgettaire opbrengst is toe te schrijven aan werkenden.

Vraag 29

Hoe groot is de groep gepensioneerden die wordt getroffen en hoeveel van de extra belastingopbrengst wordt door deze groep bijgedragen aan de totale opbrengst van 1,6 miljard?

Antwoord op vraag 29

Ongeveer 3,2 miljoen gepensioneerden worden geraakt door de beperking van de indexatie van het aanvangspunt van het toptarief. Ongeveer 0,2 miljard euro van de budgettaire opbrengst van 1,6 miljard euro is afkomstig van gepensioneerden. Circa 1,3 miljard euro is afkomstig van werkenden. De overige 0,1 miljard euro is toe te schrijven aan overige belastingplichtigen.

Vraag 30

Hoe groot is het financiële nadeel van de beperking van de inflatiecorrectie voor een gepensioneerde in 2024 bij een bruto inkomen van 42.000? Is er in dit voorbeeld nog sprake van een oploop in de jaren daarna?

Antwoord op vraag 30

Het financiële nadeel van de beperking van de inflatiecorrectie is uitgerekend voor zowel gepensioneerden geboren voor 1 januari 1946 als voor gepensioneerden geboren na 1 januari 1946. Hierbij is aangenomen dat het om een alleenstaande gepensioneerde gaat. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de inkomenseffecten:

brutoinkomen € 42.000

Netto-inkomen 2024 inclusief maatregel

Netto-inkomen 2024 exclusief maatregel

Effect maatregel

Geboren voor 1-1-1946

€ 35.117

€ 35.461

– € 344

Geboren na 1-1-1946

€ 34.770

€ 35.087

– € 317

Dit is een structurele maatregel die dus ook doorwerkt naar latere jaren. Doordat de schijfgrenzen volgend jaar weer geïndexeerd worden neemt het effect van de maatregel in euro’s toe voor de belastingplichtige. In reële termen blijft het effect ongeveer constant.

De opbrengst van deze maatregel is 244 miljoen euro in 2024, terwijl de structurele opbrengst 337 miljoen euro bedraagt (beiden in prijzen 2024). De opbrengst neemt heel geleidelijk toe, maar dat is dus niet het gevolg van een groter inkomenseffect per belastingplichtige. De toename van de opbrengst heeft te maken met de Bosbelasting.

Doordat het eindpunt van de grens voor de premie volksverzekeringen voor maar 75% geïndexeerd wordt, komt die grens relatief op een steeds lager niveau te liggen. De grens schuift naar een punt op de inkomensverdeling waar zich een groter aantal gepensioneerden bevindt dan bij de huidige schijfgrens. Hierdoor stijgt de budgettaire opbrengst wel geleidelijk. Overigens is hier voor de berekening van het structurele effect uitgegaan van de situatie in 2060.

Vraag 31

Waarom wordt er geen compensatie gegeven via bijvoorbeeld een hogere ouderkorting? Kunt u deze vraag ook beantwoorden in het licht van het feit dat de arbeidskorting wél met 115 euro wordt verhoogd, terwijl werkenden relatief juist minder worden geraakt door de beperkingen van de inflatiecorrectie?

Antwoord op vraag 31

Het kabinet heeft voor de dekking van het pakket aan maatregelen om huishoudens per 2024 te ondersteunen in de koopkracht onder andere gekozen voor het beperken van de indexatie van een aanvangspunt van de tweede schijf voor AOW-gerechtigden. Deze keuze was onderdeel van de integrale afweging wat nodig was voor een evenwichtige inkomensondersteuning voor huishoudens in 2024, waarbij het voorkomen van een toename van armoede en het kiezen voor structurele maatregelen aandachtspunten waren van het kabinet.

Recente analyses van onder andere de Commissie Sociaal Minimum laten zien dat het sociaal minimum ontoereikend is voor enkele inkomensgroepen, maar dat er bij AOW-gerechtigden in het algemeen wat meer financiële ruimte zit boven deze armoedegrens. Daarnaast profiteren AOW-gerechtigden ook van de indexatie van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2024 vanwege de koppeling van de hoogte van de AOW aan het wettelijk minimumloon.

Vraag 32

Wat zijn de gevolgen van de beperking van inflatiecorrectie voor de (afbouw) van de algemene heffingskorting en de toeslagen, ook kwantitatief in euro's?

Antwoord op vraag 32

De algemene heffingskorting (AHK) bouwt af tussen het eindpunt van de voormalige eerste schijf en het aanvangspunt van het toptarief. Het kabinet verlaagt het aanvangspunt van het toptarief door te indexeren met 3,55% in plaats van met de tabelcorrectiefactor van 9,9%. Hierdoor bouwt de AHK in 2024 af over een relatief korter traject en stijgt het afbouwpercentage van 6,095% in 2023 naar 6,652% in 2024. Door het aanvangspunt van het toptarief beleidsmatig te verlagen wordt ongeveer 700 miljoen euro minder AHK verzilverd.

De steilere afbouw van de algemene heffingskorting leidt tot een iets lager netto minimumloon. Door de netto-nettokoppeling is er daardoor ook een beperkt effect op de hoogte van de bruto AOW en de bijstand. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van toeslagen. Dit effect is echter verwaarloosbaar.

Vraag 33

Hoe groot was de extra opbrengst geweest van de beide maatregelen ter beperking van de inflatiecorrectie, als deze voor 100% niet zou worden toegepast?

Antwoord vraag 33

Als bij het aanvangspunt van het toptarief en de tweede schijf voor gepensioneerden de indexatie voor 2024 in zijn geheel niet zou worden toegepast, verandert de hoogte van deze grenzen niet ten opzichte van 2023. Dit zou leiden tot een extra budgettaire opbrengst van circa 1,15 miljard euro volgend jaar bovenop de opbrengst van de huidige beperking van de indexatie.

Vraag 34

Kan een raming worden gegeven van de budgettaire opbrengst van het 100% niet toepassen van de inflatiecorrectie voor 4 opeenvolgende jaren van 2025 tot 2028? Kunt u dit tonen bij een veronderstelde inflatie van gemiddeld 2% en bij een veronderstelde inflatie van 3%?

Antwoord vraag 34

Als de inflatiecorrectie in de IB voor de jaren 2025 t/m 2028 niet zou worden toegepast betekent dit dat alle parameters die normaliter gecorrigeerd worden voor inflatie door middel van de tabelcorrectiefactor (tcf) in deze jaren gelijk blijven aan het niveau van 2024. De budgettaire opbrengst als gevolg van het niet toepassen van de tabelcorrectiefactor in de IB is weergegeven in onderstaande tabel bij veronderstelde tabelcorrectiefactoren van 2% en 3% in de periode 2025 t/m 2028.

Tabel Budgettaire gevolgen niet toepassen indexatie in de IB in 2025 t/m 2028 (in mld. euro, lopende prijzen)
 

2025

2026

2027

2028

Tcf 2%

2,4

5,0

7,7

10,6

Tcf 3%

3,6

7,5

11,6

15,9

Vraag 35

Welke logica of welk «evenwicht» ziet u in de verhoging van het tarief van de eerste schijf, ter compensatie van de lagere opbrengst van het bestrijden van belastingconstructies? De lagere opbrengst van bestrijding van belastingconstructies treft toch vooral hogere inkomens in hogere belastingschijven?

Antwoord op vraag 35

Het kabinet heeft bij Miljoenennota 2023 een taakstellende opdracht ingeboekt van 162 miljoen euro per 2024, oplopend tot 550 miljoen euro structureel vanaf 2027 om opmerkelijke belastingconstructies en oneigenlijk gebruik van fiscale regelingen aan te pakken. Daarbij heeft het kabinet aangegeven dat het tarief eerste schijf van de inkomstenbelasting (TES) geldt als placeholder voor de taakstellende opdracht. Het kabinet heeft die afweging dus reeds bij Miljoenennota 2023 gemaakt.

In de brief «Aanpak belastingconstructies en fiscale regelingen» die op 19 september jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd wordt uitgebreid ingegaan op zowel de invulling van de taakopdracht als de uitkomsten van de inventarisatie naar belastingconstructies. Het kabinet heeft de taakstellende opdracht op structurele basis grotendeels kunnen invullen met de aanpak van verschillende constructies én fiscale maatregelen die recent negatief zijn geëvalueerd. Van de taakstellende 550 miljoen euro resteert een bedrag van 71 miljoen euro dat wordt gedekt door een stapsgewijze verhoging van het TES. Het kabinet heeft daarbij aangegeven dat de invulling van de aanpak van andere fiscale regelingen vraagt om een zorgvuldig traject op basis van de best beschikbare informatie waarin alle stakeholders goed worden betrokken.

Vraag 36

Kan een nadere uitleg worden gegeven over hetgeen in de Artikelsgewijze Toelichting op pagina 112 wordt opgemerkt over de «wijziging van de tarieftabellen voor de jaren 2024 tot en met 2029», conform het coalitieakkoord en de augustusbesluitvorming? Waarom worden wijzigingen voorgesteld voor die jaren?

Antwoord vraag 36

Het kabinet heeft bij Miljoenennota 2023 een taakstellende opdracht ingeboekt van 162 miljoen euro per 2024, oplopend tot 550 miljoen euro structureel vanaf 2027 om opmerkelijke belastingconstructies en oneigenlijk gebruik van fiscale regelingen aan te pakken. Daarbij heeft het kabinet aangegeven dat het tarief eerste schijf van de inkomstenbelasting (TES) geldt als placeholder voor de taakstellende opdracht.

Het kabinet heeft de taakstellende opdracht op structurele basis grotendeels kunnen invullen met de aanpak van verschillende constructies én fiscale maatregelen die recent negatief zijn geëvalueerd. Van de taakstellende 550 miljoen euro resteert een bedrag van 71 miljoen euro dat wordt gedekt door een stapsgewijze verhoging van het TES in de jaren 2024 tot en met 2028. Onderstaande tabel geeft verhogingen van het TES voor de komende jaren weer.

TES-boekhouding

2023

2024

2025

2026

2027

2028

struc

basispad CEP

36,93%

36,91%

36,96%

36,96%

36,96%

36,88%

36,88%

taakstelling constructies

 

0,03%

0,05%

0,07%

0,08%

0,08%

0,08%

basispad cMEV

36,93%

36,94%

37,01%

37,03%

37,04%

36,96%

36,96%

correctie zorgpremies

 

0,03%

0,04%

0,05%

0,04%

0,04%

0,04%

correctie door invullen taakstelling

   

– 0,04%

– 0,02%

– 0,04%

– 0,05%

2028

               

basispad MEV

36,93%

36,97%

37,05%

37,04%

37,06%

36,96%

36,95%

Zoals de tabel laat zien komen de verhogingen van het TES niet alleen op conto van het restant van de taakstellende opdracht maar is het een saldo van verschillende verhogingen en verlagingen waaronder de verhoging ter compensatie van de lagere zorgpremies in 2024.

Vraag 37

Kan een overzicht worden gegeven van de endogene verhoging van het minimumloon en daar in gekoppelde verhoging van de Bijstand en de AOW vanaf 2022 per halfjaar, zowel percentueel en in bedragen? Kunt u hierbij ook de verhoging per 1 januari 2024 meenemen?

Antwoord op vraag 37

Het minimumloon wordt halfjaarlijks geïndexeerd op basis van de gemiddelde contractloonontwikkeling. De normbedragen van de bijstands- en AOW-uitkeringen worden vervolgens aangepast op basis van de stijging van het minimumloon. Naast de stijging van het minimumloon zijn er meer fiscale variabelen die de ontwikkeling van de normbedragen beïnvloeden zoals bijvoorbeeld de algemene heffingskorting en de tarieven in de inkomstenbelasting. Hierdoor werkt een stijging van het minimumloon niet 1-op-1 door in de ontwikkeling van de normbedragen.

Onderstaande tabel toont een overzicht van de ontwikkeling van het bruto minimumloon, de netto bijstandsuitkering en de netto AOW-uitkering vanaf 1 januari 2022 in euro’s en in procenten. Daarnaast toont de kolom «Wettelijke indexatie» wat het stijgingspercentage van de betreffende normbedragen zou zijn als het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 niet beleidsmatig zou zijn verhoogd. De normbedragen per 1 januari 2024 zijn nog niet vastgesteld en daarom niet opgenomen in het overzicht.

Overzicht minimumloon per maand vanaf 2022

Datum

Maandbedrag

Totale stijging

Totaal stijgingspercentage

Wettelijke indexatie

Bruto minimumloon

1-jan-22

€ 1.725,00

1-jul-22

€ 1.756,20

€ 31,20

1,81%

1,81%

1-jan-23

€ 1.934,40

€ 178,20

10,15%

1,95%

1-jul-23

€ 1.995,00

€ 60,60

3,13%

3,13%

1-jan-24

€ 2.069,40

€ 74,40

3,73%

3,73%

         

Netto AOW 50% (incl. vakantiegeld)

1-jan-22

€ 874,20

1-jul-22

€ 885,73

€ 11,53

1,32%

1,32%

1-jan-23

€ 964,72

€ 78,99

8,92%

3,35%

1-jul-23

€ 985,89

€ 21,17

2,19%

2,19%

         

Netto AOW 70% (incl. vakantiegeld)

1-jan-22

€ 1.286,08

1-jul-22

€ 1.302,08

€ 16,00

1,24%

1,24%

1-jan-23

€ 1.416,25

€ 114,17

8,77%

3,55%

1-jul-23

€ 1.446,19

€ 29,94

2,11%

2,11%

         

Netto bijstandsnorm gehuwden (incl. vakantiegeld)

1-jan-22

€ 1.559,58

1-jul-22

€ 1.574,03

€ 14,45

0,93%

0,93%

1-jan-23

€ 1.708,08

€ 134,05

8,52%

3,31%

1-jul-23

€ 1.738,02

€ 29,94

1,75%

1,75%

         

Netto bijstandsnorm alleenstaanden (incl. vakantiegeld)

1-jan-22

€ 1.091,71

1-jul-22

€ 1.101,82

€ 10,11

0,93%

0,93%

1-jan-23

€ 1.195,66

€ 93,84

8,52%

3,31%

1-jul-23

€ 1.216,62

€ 20,96

1,75%

1,75%

Vraag 38

Kan een overzicht worden gegeven van het budgettaire beslag van de arbeidskorting voor 2023 en 2024 en een raming tot en met 2028? Kunt u ook de ontwikkeling van het budgettaire beslag over deze jaren in procenten weergeven?

Antwoord vraag 38

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het geraamde budgettaire beslag en de bijbehorende procentuele jaar-op-jaar ontwikkeling van de arbeidskorting voor de periode 2023 t/m 2028. De maatregelen uit het Belastingplan 2024 zijn in de raming verwerkt. Voor latere jaren is verondersteld dat er geen beleidsmatige wijzigingen in de arbeidskorting plaatsvinden.

Tabel Budgettair belang arbeidskorting (in miljoen euro)
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Budgettair belang arbeidskorting

31.170

34.924

35.723

37.052

38.043

39.111

% ontwikkeling t.o.v. vorig jaar

 

12,0%

2,3%

3,7%

2,7%

2,8%

Vraag 39

Hoe hoog zou de opbrengst van loon en inkomstenbelasting zijn zonder arbeidskorting?

Antwoord vraag 39

Als de arbeidskorting per 2024 wordt afgeschaft heeft dit een budgettair beslag van ruim 34,1 miljard euro. Dit bedrag opgeteld bij de geraamde opbrengst van de loon- en inkomstenbelasting voor 2024 leidt tot een bedrag van circa 167 miljard euro. In deze berekening is niet meegenomen dat afschaffen van de arbeidskorting een negatief effect heeft op het arbeidsaanbod en de daaruit voortvloeiende belastinginkomsten.

Vraag 40

Hoeveel procent verlaging van de eerste schijf, zou gefinancierd kunnen worden uit het afschaffen van de arbeidskorting?

Antwoord vraag 40

Met het budgettaire beslag van de arbeidskorting kan het tarief eerste schijf in de inkomstenbelasting met 7,43%-punt verlaagd worden. Het tarief bedraagt dan 29,54% in 2024. In deze berekening is niet meegenomen dat afschaffen van de arbeidskorting een negatief effect heeft op het arbeidsaanbod en de daaruit voortvloeiende belastinginkomsten. Daarnaast kent de maatregel grote inkomenseffecten.

Vraag 41

Hoeveel procent verlaging van de eerste schijf, zou gefinancierd kunnen worden uit het afschaffen van de arbeidskorting en de ouderenkorting?

Antwoord vraag 41

Het budgettaire beslag van de arbeidskorting en de ouderenkorting is per 2024 bijna 39 miljard euro. Daarbij is de alleenstaandeouderenkorting niet meegenomen. Met dit geld kan het tarief in de eerste schijf in de inkomstenbelasting verlaagd worden met 8,16%-punt. Het tarief bedraagt dan 28,81% in 2024. In deze berekening is niet meegenomen dat afschaffen van de arbeidskorting een negatief effect heeft op het arbeidsaanbod en de daaruit voortvloeiende belastinginkomsten. Daarnaast kent de maatregel grote inkomenseffecten.

Vraag 42

Hoeveel is precies de opbrengst van de AOW -premie in 2023 en 2024?

Antwoord op vraag 42

Zoals toegelicht in paragraaf 5.1 van de begroting van SZW bedragen de geraamde premie-ontvangsten AOW in 25.051 miljoen euro in 2023, en 25.210 miljoen euro in 2024.

Vraag 43

Wat is precies de hoogte van de Rijksbijdrage aan het AOW fonds van 2020 t/m 2024? Kunt u de ontwikkeling zowel in euro als in procenten weergeven?

Antwoord op vraag 43

Vanaf artikel 12 van de SZW-begroting worden twee rijksbijdragen verstrekt aan het Ouderdomsfonds: een bijdrage in de kosten van de heffingskortingen (BIKK) en een bijdrage om het resterende fondstekort aan te vullen. In de memorie van toelichting bij de SZW-begroting is voor beiden een meerjarenraming opgenomen. De AOW-premie bedraagt op dit moment 17,9% en een verdere stijging van de AOW-premie is niet voorzien. Onderstaande tabel toont de uitkeringslasten van het Ouderdomsfonds aan AOW en IOAOW en de door het fonds te ontvangen rijksbijdragen. In de onderste rij staat bij benadering het aandeel van de AOW-uitkeringslasten dat wordt gefinancierd door middel van een bijdrage uit algemene middelen. Dit is een benadering omdat het fonds bijvoorbeeld ook nog een klein bedrag aan rente ontvangt, en een vergoeding aan het Zorginstituut betaald voor zorgpremies. Vanwege de vergrijzing nemen de AOW-uitgaven de komende jaren sterker toe dan de verwachte premie-inkomsten, waardoor een groter aandeel uit algemene middelen wordt gefinancierd.

(x € 1.000; vanaf 2023 in constante prijs 2023)

2020

2021

2022

2023

2024

Rijksbijdrage kosten heffingskortingen AOW

2.029.300

2.337.200

2.420.700

2.802.100

3.091.200

Rijksbijdrage vermogenstekort ouderdomsfonds

17.851.600

20.561.200

17.612.000

17.543.400

24.711.200

Totaal

19.809.900

22.898.400

20.032.700

20.345.500

27.802.400

(x € 1.000; constante prijs 2023)

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

AOW-uitgaven

43.000.051

47.803.642

48.304.646

49.391.643

50.562.927

51.762.487

52.235.083

IOAOW-uitgaven

1.030.548

196.308

198.584

0

0

0

0

Totaal

44.030.599

47.999.950

48.503.230

49.391.643

50.562.927

51.762.487

52.235.083

               

Rijksbijdrage kosten heffingskortingen AOW

2.420.700

2.802.100

3.091.200

3.092.700

3.196.400

3.273.700

3.426.000

Rijksbijdrage vermogenstekort ouderdomsfonds

17.612.000

17.543.400

24.711.200

25.288.300

26.066.700

26.894.400

26.863.500

Totaal

20.032.700

20.345.500

27.802.400

28.381.000

29.263.100

30.168.100

30.289.500

               

Uitkeringslasten AOW gefinancierd uit Rijksbijdrage

45%

42%

57%

57%

58%

58%

58%

Vraag 44

Kan worden toegelicht wat de oorzaak is dat de AOW premies niet stijgen in 2024 tov 2023?

Antwoord op vraag 44

Het AOW-premiepercentage is sinds 1998 gelijk gebleven op 17,9% en dat verandert dus ook niet in 2024. Het constant houden van het premiepercentage was expliciet het doel van deze Wet van 29 april 1998 tot wijziging van de Wet financiering volksverzekeringen houdende regels omtrent de maximering van het premiepercentage en de mogelijkheid van verstrekking van rijksbijdragen voor de algemene ouderdomsverzekering, alsmede omtrent de vorming van een Spaarfonds AOW (Staatsblad 1998, 262).

Vraag 45

Kan worden uitgelegd waarom de gemiddelde stijging van de arbeidskorting ongeveer twee keer hoger is dan de gemiddelde stijging van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting in de afgelopen periode?

Antwoord op vraag 45

Het kabinet vindt het belangrijk dat werken moet lonen. In het coalitieakkoord is afgesproken de arbeidskorting te verhogen met een budgettaire omvang van ruim 3 miljard euro. De gemiddelde stijging van de arbeidskorting ten opzichte van de stijging van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting kan onder andere hiermee dus worden verklaard. Daarnaast is ook afgelopen augustus de arbeidskorting met 115 euro verhoogd.

Vraag 46

Kan in het licht van de cijfers van de studiegroep begrotingsruimte, een raming worden gegeven van de omvang van de Rijksbijdrage AOW in 2027, aannemende dat de AOW-premies niet stijgen?

Antwoord op vraag 46

Zie antwoord 47, waarin de huidige raming van de rijksbijdrage is opgenomen. Daarbij wordt er van uitgegaan dat het AOW-premietarief niet verandert.

Vraag 47

Kan worden aangegeven welk deel van een AOW uitkering voor alleenstaanden respectievelijk voor echtparen, inmiddels wordt gefinancierd met de Rijksbijdrage AOW? Kunt u de ontwikkeling van dit deel weergeven voor de jaren 2022, 2023, 2024 en 2027?

Antwoord op vraag 47

In de tabel bij vraag 47 staat een benadering van het aandeel van de rijksbijdragen in de financiering van de AOW-uitgaven. De rijksbijdragen worden overgemaakt naar het Ouderdomsfonds, waaruit de uitkeringen worden betaald. Er is dus geen onderscheid te maken in dat aandeel naar gehuwden of ongehuwden; de rijksbijdrage compenseert het hele tekort dat het fonds zou hebben zonder de rijksbijdragen.

Vraag 48

Wordt erkend dat het toenemende belang van de Rijksbijdrage AOW voor de financiering van de AOW, in de praktijk neerkomt op een indirecte fiscalisering van de AOW-premie? Waarom kiest u niet voor de politiek transparante en technisch directe route, om de fiscalisering van de AOW premie door te voeren?

Antwoord op vraag 48

Ja, het afnemende belang van de AOW-premieontvangsten in de financiering van de AOW komt neer op het geleidelijk fiscaliseren van de AOW. Dat is ook expliciet het doel geweest van de wet29 waarmee het premiepercentage is gemaximeerd. In de memorie van toelichting is opgenomen:

«Inmiddels is duidelijk dat de financierbaarheid van de oudedagsvoorziening onder druk kan komen te staan als gevolg van de vergrijzing. ... De AOW dient als basispensioen te worden gewaarborgd. In een moderne samenleving moeten burgers een waardige oude dag tegemoet kunnen zien. ... Teneinde deze doelstelling te realiseren is een aanpassing van de financieringsstructuur van de AOW gewenst. ... In de eerste plaats wordt in het onderhavige wetsvoorstel een bovengrens gesteld aan het premiepercentage ... en wordt de resterende financieringsbehoefte van het Ouderdomsfonds aangevuld met rijksbijdragen. Op deze wijze wordt het draagvlak voor de financiering van de AOW-uitgaven verbreed en kan worden voorkomen dat het premiepercentage AOW, en daarmee het tarief eerste schijf, als gevolg van de toenemende vergrijzing fors oploopt. Dit heeft een gunstig effect op de arbeidskosten van mensen beneden 65 jaar en daarmee op de arbeidsparticipatie in de toekomst.»30

Vraag 49

Wordt erkend dat AOW-ers/ gepensioneerden via de inkomstenbelasting een steeds groter deel meebetalen aan hun AOW, vooral als zij ook pensioen of ander inkomen hebben?

Antwoord op vraag 49

De Rijksbijdrage wordt gefinancierd uit algemene middelen. De algemene middelen worden opgebracht door eenieder die daar door het betalen van belasting een bijdrage aan levert. Het klopt dat ouderen met een aanvullend pensioen ook inkomstenbelasting verschuldigd zijn. Bij het financieren van het publieke ouderdomspensioen en de verdeling van de lasten kijkt het kabinet zowel naar de solidariteit tussen als binnen generaties. De sterkste schouders dragen daarin de zwaarste lasten.

Vraag 50

Eerder is in antwoorden aangegeven dat de werkelijk betaalde AOW-premie voor werknemers ligt tussen 4% en 8% en dat ZZP-ers helemaal geen AOW-premie betalen. Het kabinet erkent dus zonder blozen, dat ook werkenden minder of helemaal geen AOW-premie betalen?

Antwoord op vraag 50

Zowel de effectief afgedragen belasting als premies volksverzekeringen liggen lager dan het werkelijke tarief vanwege heffingskortingen en aftrekposten. Dit geldt niet alleen voor werknemers en zelfstandigen, maar voor iedereen, dus ook voor gepensioneerden. Voor 2021 is eerder berekend dat werknemers tussen 10.000 en 35.000 euro effectief tussen circa 1,5% en 9% AOW premie afdragen en zelfstandigen tussen 0% en 3%. Dit ligt lager dan de werkelijke AOW-premie van 17,9%.

Vraag 51

Wordt erkend dat de reden dat gepensioneerden slechts een halve algemene heffingskorting en een halve arbeidskorting kunnen claimen, oorspronkelijk gelegen was in het feit dat AOW-ers geen AOW premie betalen?

Antwoord op vraag 51

In het totaaltarief dat gepensioneerden betalen ontbreekt de AOW-premie en daarom krijgen zij het «AOW-deel» van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting niet. Het «AOW-deel» in het totale tarief is 17,9%/36,97%. De resterende heffingskorting voor gepensioneerde is daarmee net meer dan de helft van de heffingskorting van niet-gepensioneerden: 1 – 17.9%/36,97% =51,6%.

Vraag 52

Wordt erkend dat de reden dat gepensioneerden slechts een halve algemene heffingskorting en een halve arbeidskorting kunnen claimen, oorspronkelijk gelegen was in het feit dat AOW-ers geen AOW premie betalen?

Antwoord op vraag 52

Het verlagen van de algemene heffingskorting en arbeidskorting voor gepensioneerden met het «AOW-deel» van deze heffingskortingen zorgt ervoor dat gepensioneerden evenveel korting krijgen op hun belastingdeel en premies volksverzekeringen als niet-gepensioneerden. Dit gebeurt door daarvoor het aandeel van de AOW-premie in het totale tarief te gebruiken. De tabel hieronder laat dit zien. Als niet het totale tarief maar het effectieve tarief wordt aangepast geldt niet langer dat niet-gepensioneerden en gepensioneerden evenveel heffingskorting krijgen op hun belastingen en premies volksverzekeringen.

Tabel Algemene heffingskorting uitgesplitst naar belasting en premies volksverzekeringen (Anw, AOW en awbz), 2024
 

niet gepensioneerden

gepensioneerden

 

Tarief eerste schijf tot ca 40 duizend euro (%)

Algemene heffingskorting (€)

Tarief eerste schijf tot ca 40 duizend euro (%)

Algemene heffingskorting (€)

Totaal

36,97

3.374

19,07

1.741

waarvan

       

belasting

9,32

851

9,32

851

Anw

0,1

9

0,10

9

AOWw

17,9

1.634

0,00

0

Wlz

9,65

881

9,65

881

Vraag 53

Wat zijn de budgettaire kosten voor invoering van de volledige algemene heffingskorting, ook voor AOW-ers?

Antwoord vraag 53

De algemene heffingskorting (AHK) wordt voor gepensioneerden verlaagd met het «AOW-deel» van deze heffingskorting omdat AOW’ers geen AOW-premie betalen. Hierdoor krijgen gepensioneerden evenveel korting op hun belastingdeel en andere premies volksverzekeringen als niet-gepensioneerden.

Als alle AOW’ers recht zouden krijgen op zelfde hoogte van de AHK als niet-gepensioneerden dan kunnen zij voor ruim 2,8 miljard euro extra aan algemene heffingskorting verzilveren. Daar staat tegenover dat de verhoging van de AHK voor AOW’ers leidt tot een lagere brutoAOW. De hoogte van de netto-AOW wordt vastgesteld op basis van het netto referentieminimumloon (netto-nettokoppeling). Voor het vaststellen van de bijbehorende brutoAOW wordt de netto-AOW gebruteerd. Hierbij wordt gerekend met de hogere AHK voor AOW’ers. Door de AHK-verhoging valt de berekening van de brutoAOW lager uit, en ontvangen AOW’ers dus minder brutoAOW. Omdat niet alle belastingplichtigen profiteren van het (volledige) voordeel van de hogere AHK, bijvoorbeeld omdat ze niet alle heffingskortingen kunnen verzilveren, gaan sommige AOW’ers er netto op achteruit. De maatregel kent per saldo een budgettaire opbrengst.

Vraag 54

Wat zijn de budgettaire kosten van invoering van een volledige arbeidskorting voor AOW-ers, hetgeen ook de arbeidsparticipatie van AOW-ers zou stimuleren?

Antwoord vraag 54

De arbeidskorting voor gepensioneerden wordt verlaagd met het «AOW-deel» van deze heffingskorting omdat AOW’ers geen AOW-premie betalen. Hierdoor krijgen gepensioneerden evenveel korting op hun belastingdeel en andere premies volksverzekeringen als niet-gepensioneerden. Als alle werkende AOW’ers met recht op arbeidskorting volgend jaar recht zouden krijgen op arbeidskorting van dezelfde hoogte als niet-gepensioneerden zou dit een budgettaire derving betekenen van 393 miljoen euro per jaar. Het stimuleren van arbeidsparticipatie via de arbeidskorting is met name bedoeld voor de (potentiële) arbeidspopulatie. Ondanks dat het kabinet voorstander is van arbeidsparticipatie onder AOW-gerechtigden, ligt het minder voor de hand hierop te sturen.

Vraag 55

Kan een overzicht worden gegeven van de hoogte van de toptarieven in de EU-landen en daarbij worden aangegeven bij welk inkomen het toptarief wordt bereikt?

Antwoord op vraag 55

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aan ons omringende EU-landen en hun statutaire toptarieven op inkomen uit arbeid geldend op 1 januari 2023. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat statutaire tarieven lastig te vergelijken zijn en weinig duidelijkheid geven over de belastingdruk. Bij het bepalen van de belastingdruk zijn vrijstellingen, aftrekposten en kortingen immers van belang die niet zichtbaar zijn in het statutaire tarief. Het toptarief voor een eenverdiener in Duitsland is 45%.

Land

Toptarief

Startpunt

België

50%

€ 46.440

Duitsland1

45%

€ 277.826/€ 555.650

Frankrijk2

45%

€ 168.994

Spanje

47%

€ 300.000

Portugal

48%

€ 75.009

Oostenrijk

55%

€ 1.000.000

Italië

43%

€ 50.000

Ierland3

40%

€ 40.000/€ 44.000/€ 49.000/€ 49.000-€ 80.000

Luxemburg

42%

€ 200.004

X Noot
1

Startpunt is afhankelijk van de persoonlijke situatie: alleenstaand/partners

X Noot
2

Familiecoëfficiënten zijn tevens relevant voor het bepalen van de te betalen belasting.

X Noot
3

Startpunt is afhankelijk van de persoonlijke situatie: alleenstaand zonder kinderen/alleenstaand met kinderen/ partners met eenverdieners inkomen/partners met tweeverdienersinkomen (de grens van 49.000 euro wordt verlengd met het laagste van 31.000 euro of het inkomen van de partner met het laagste inkomen.

Vraag 56

Kan voor Duitsland worden aangegeven wat het toptarief is voor een eenverdiener?

Antwoord op vraag 56

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aan ons omringende EU-landen en hun statutaire toptarieven op inkomen uit arbeid geldend op 1 januari 2023. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat statutaire tarieven lastig te vergelijken zijn en weinig duidelijkheid geven over de belastingdruk. Bij het bepalen van de belastingdruk zijn vrijstellingen, aftrekposten en kortingen immers van belang die niet zichtbaar zijn in het statutaire tarief. Het toptarief voor een eenverdiener in Duitsland is 45%.

Land

Toptarief

Startpunt

België

50%

€ 46.440

Duitsland1

45%

€ 277.826/€ 555.650

Frankrijk2

45%

€ 168.994

Spanje

47%

€ 300.000

Portugal

48%

€ 75.009

Oostenrijk

55%

€ 1.000.000

Italië

43%

€ 50.000

Ierland3

40%

€ 40.000/€ 44.000/€ 49.000/€ 49.000-€ 80.000

Luxemburg

42%

€ 200.004

X Noot
1

Startpunt is afhankelijk van de persoonlijke situatie: alleenstaand/partners.

X Noot
2

Familiecoëfficiënten zijn tevens relevant voor het bepalen van de te betalen belasting.

X Noot
3

Startpunt is afhankelijk van de persoonlijke situatie: alleenstaand zonder kinderen/alleenstaand met kinderen/ partners met eenverdieners inkomen/partners met tweeverdienersinkomen (de grens van 49.000 euro wordt verlengd met het laagste van 31.000 euro of het inkomen van de partner met het laagste inkomen.

Vraag 57

Hoeveel AOW-ers hebben in 2023 volgens de centrale inkomensgegevens recht op de energietoeslag en hoeveel hebben de energietoeslag daadwerkelijk uitgekeerd gekregen? Kunt u op basis van cijfers uit 2022 en/of 2023 concluderen dat er sprake is van niet-gebruik onder gepensioneerden?

Antwoord op vraag 57

Er zijn geen precieze cijfers over het aantal AOW’ers dat in 2023 recht heeft op de energietoeslag. Gemeenten bepalen het recht op de energietoeslag op huishoudniveau. Ook bepalen gemeenten welke inkomensgrens zij daarbij hanteren. Gemeenten mogen de energietoeslag ambtshalve (zonder aanvraag) uitkeren aan ouderen die in aanmerking komen voor de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Om dit te doen krijgen gemeenten gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Daarnaast is de praktijk dat gemeenten vaak de energietoeslag ook ambtshalve uitkeren aan inwoners die in aanmerking komen voor kwijtschelding van de gemeentelijke heffingen. Ook AOW’ers kunnen tot deze groep behoren. Het beeld is dat gemeenten zich maximaal inspannen om de doelgroep van de energietoeslag te bereiken, ook AOW’ers.

Vraag 58

Deelt u de zienswijze dat het aannemelijk is dat het niet-gebruik van de energietoeslag door gepensioneerden, waarschijnlijk hoger is dan bij niet gepensioneerden, omdat gepensioneerde minima minder goed bekend zijn bij gemeenten dan niet-gepensioneerde minima? Indien nee waarom niet?

Antwoord op vraag 58

In 2022 is er een hoog bereik geweest van de energietoeslag. Landelijk is zo’n 90% van de huishoudens bereikt die volgens de CBS-data in aanmerking zouden moeten komen voor de toeslag. Dit is een hoger bereik dan de meeste andere minimaregelingen van gemeenten. Gemeenten hebben zich ingespannen om dit hoge bereik te behalen, middels bijvoorbeeld inloopspreekuren in buurthuizen en bibliotheken, om ook ouderen te informeren over de energietoeslag. Er zijn geen aanwijzingen dat gepensioneerden minder goed bereikt zijn dan niet-gepensioneerden.

Vraag 59

Is het mogelijk dat verwarring over de «pensioenvrijlating» en de «AOW-vrijlating» hebben bijgedragen aan een verhoogt niet-gebruik van de energietoeslag onder gepensioneerden? Indien nee waarom niet?

Antwoord op vraag 59

Er is hier geen aanwijzing voor. In de gesprekken die het kabinet heeft gevoerd met gemeenten, de VNG en Divosa met betrekking tot de energietoeslag is dit signaal niet naar voren gekomen.

Vraag 60

Wordt erkend dat de stijgende rentelast van de Nederlandse Staat, grotendeels voorkomen had kunnen worden als de looptijd van de staatsschuld op het dieptepunt van de rentestand veel meer zou zijn verlengd dan in werkelijkheid het geval is geweest?

Antwoord op vraag 60

De algemene doelstelling van het Agentschap is om de staatsschuld te financieren tegen zo laag mogelijke rentekosten en onder een acceptabel risico voor de begroting. De wijze waarop het renterisico beheerst wordt, ligt vast in een renterisicokader dat periodiek opnieuw vastgesteld wordt, om in te kunnen spelen op gewijzigde omstandigheden. Het risico voor de begroting is laag wanneer de rentes op leningen zo lang mogelijk vast worden gezet. Op deze manier zijn de rentekosten immers zo stabiel en zeker mogelijk. Echter, als de rente langer vastgezet wordt, gaat dit over het algemeen gepaard met hogere kosten. Er wordt daarom een balans gezocht tussen kosten en risico. Het huidige renterisicokader geldt voor de periode 2020–2025. Rekening houdend met de uitgangspunten consistentie, transparantie en liquiditeit, de vraag vanuit de markt en de ontwikkeling van de financieringsbehoefte is reeds vanaf 2020 prioriteit gegeven aan het uitgeven van leningen met een langere looptijd, om verlenging van de gemiddelde looptijd te bewerkstellingen. De gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille is daarmee verder verlengd, van 6,4 jaar eind 2019 naar 8,1 jaar eind 2022. Hiermee is meer budgettaire zekerheid gecreëerd voor de middellange termijn. Er bestaan ook beperkingen in de mogelijkheden tot verlenging voor het gedeelte van de schuld dat jaarlijks wordt afgesloten. Er is geen onbeperkte vraag naar langlopende obligaties: een belangrijk deel van de investeerders in staatspapier heeft juist een voorkeur voor kortlopend schuldpapier. De verlenging van de gemiddelde looptijd tot boven de 8 jaar was naar inschatting van het Agentschap van de Generale Thesaurie het maximaal haalbare.

Vraag 61

Hoeveel lager had de rentelast voor de schatkist in 2024 kunnen zijn, als Nederland optimaal gebruik had gemaakt van de lage rente in 2020 en 2021?

Antwoord op vraag 61

Rekening houdend met de uitgangspunten consistentie, transparantie en liquiditeit, de vraag vanuit de markt en de ontwikkeling van de financieringsbehoefte is reeds vanaf 2020 prioriteit gegeven aan het uitgeven van leningen met een langere looptijd, om verlenging van de gemiddelde looptijd te bewerkstellingen. Dit is ook vastgelegd in het nieuwe renterisicokader dat geldt voor de periode 2020–2025. De gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille is daarmee verder verlengd, van 6,4 jaar eind 2019 naar 8,1 jaar eind 2022. Hiermee heeft Nederland gebruik gemaakt van de lage rente in 2020 en 2021. De ingezette verlenging van de gemiddelde looptijd tot boven de 8 jaar was naar inschatting van het Agentschap van de Generale Thesaurie het maximaal haalbare.

Vraag 62

Klopt het dat Nederland in het prille begin van het kabinet Rutte 4, nog voor 20 jaar kon lenen tegen een rente van plusminus 0,25%? Hoeveel rente moet de regering vandaag betalen voor een nieuwe 20-jarige staatslening?

Antwoord op vraag 62

Het klopt dat Nederland in de beginperiode van het kabinet Rutte 4 (januari 2022) nog kon lenen tegen een rente van plusminus 0,25%. De rente die de Nederlandse staat op dit moment moet betalen voor 20 jarige leningen bedraagt ongeveer 3,2%. Vanaf 2020 heeft Nederland prioriteit gegeven aan het uitgeven van leningen met een langere looptijd, om verlenging van de gemiddelde looptijd te bewerkstellingen, waarmee gebruik is gemaakt van de toen geldende lagere rente. Er is echter geen onbeperkte vraag naar langlopende obligaties: een belangrijk deel van de investeerders in staatspapier heeft juist een voorkeur voor kortlopend schuldpapier. De schuldportefeuille bestaat daarom uit een mix van kortlopend schuldpapier en langlopende obligaties.

Vraag 63

Erkent u dat het principe om «het geld pas uit de markt te halen als het nodig is» in het specifieke geval van de begrotingsfondsen, uiteindelijk duurder zou kunnen uitpakken voor de schatkist, dan als u de fondsen direct had gevuld met de benodigde middelen, temeer omdat u de miljarden dan ook nog had kunnen uitzetten tegen hogere rente?

Antwoord op vraag 63

Pas als uitgaven op de begroting daadwerkelijk tot besteding komen, landen deze in het financieringstekort. Het financieringstekort bepaalt hoeveel geld er daadwerkelijk geleend moet worden op de geld- en kapitaalmarkt om de staatsschuld te bekostigen. Ook bij lage rentes gaat de Nederlandse overheid niet speculeren met publieke middelen. Daar komt bij dat de overheid de overtollige middelen ergens had moeten stallen in de tussentijd. De afgelopen jaren is de reële rente sterk negatief geweest, wat betekent dat de overheid had moeten betalen voor het aanhouden van geld dat niet nodig was voor beleidsmatige uitgaven. Daarnaast kan het stallen van geld ook kredietrisico met zich meebrengen en verhoogt het de EMU-schuld.

Vraag 64

De eerste groep van vragen betreft de weergave systematiek van uitgaven en inkomsten verbonden met de Europese Unie. De totale bijdrage van Nederland aan het budget van de Europese Unie is duidelijk weergegeven. Het is echter niet duidelijk welke inkomsten wel en niet worden meegenomen. Geeft de begroting alleen de inkomsten weer die via de rijksbegroting lopen? Hoe worden de inkomsten van provincies en gemeenten in de rijksbegroting opgenomen? Wat zijn de schaduwbesparingen, d.w.z. de uitgaven die niet hoeven te worden gedaan via de rijksbegroting omdat ze direct door de EU worden uitgekeerd? Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan landbouwsubsidies direct aan boeren, innovatiesubsidies aan universiteiten en andere Europese projecten.

Antwoord op vraag 64

De inkomsten van provincies en gemeenten worden niet in de rijksbegroting opgenomen. De gemeentelijke en provinciale inkomsten zoals gemeentelijke belastingen, opbrengsten uit verkopen en de ontvangsten van het Rijk uit het Gemeente- of Provinciefonds, worden als inkomsten opgenomen in de begroting van provincies en de gemeenten.

In de hypothetische situatie dat de EU niet zou bestaan en er dus geen EU-subsidies zouden worden verstrekt, zou het Nederlandse kabinet aan het parlement via de nationale begrotingen voorstellen doen om budgetten te alloceren. Het kabinet en het parlement zou bij de allocatie van de budgetten andere keuzes kunnen maken dan de huidige verdeling van de Europese Commissie. Bijvoorbeeld meer uitgaven aan niet door de EU gefinancierde onderdelen zoals Defensie of AOW en juist minder aan landbouw. Het is om die reden niet mogelijk om uitspraken te doen over eventuele besparingen op de Rijksbegroting als gevolg van EU-subsidies.

Vraag 65

In de systematiek van de begroting geeft de regering aan een aantal inkomsten op te nemen als «negatieve uitgaven». Het gaat hier bijvoorbeeld om boetes. Hoe denkt de Algemene Rekenkamer hierover? Hoe verhoudt zich dit met het budgettaire principe op EU niveau om deze negatieve uitgaven aan de inkomstenkant te boeken?

In de recente incidentele suppletoire begroting voor Koninkrijksrelaties heeft de regering een additionele rente ingeboekt om de landen Curaçao en Aruba tot bepaalde concessies te bewegen. Worden deze additionele inkomsten ook ter beschikking gesteld voor additionele uitgaven binnen de begroting Koninkrijksrelaties? Hoe zijn deze zichtbaar op de begroting?

Antwoord op vraag 65

Het Nederlandse begrotingsbeleid maakt een scheiding tussen uitgaven en inkomsten middels het uitgaven- en het inkomstenkader. In de begrotingsregels is beschreven dat bepaalde niet-belastingontvangsten, zoals boetes, binnen het uitgavenkader vallen. In de budgettaire nota’s worden deze inkomsten ook zo gepresenteerd. Het kabinet is van mening dat deze wijze van presentatie het beste inzicht biedt voor het naleven van de begrotingsregels.

De Nederlandse begroting omvat alle uitgaven en ontvangsten van het rijk, inclusief «negatieve uitgaven» zoals boetes. Al deze uitgaven en ontvangsten maken onderdeel uit van de reguliere rapportages over de overheidsfinanciën van Nederland aan de Europese Commissie. Waar voorgeschreven worden de negatieve uitgaven in die rapportages aan de ontvangsten- c.q. uitgavenkant verwerkt.

De Algemene Rekenkamer beoordeelt niet de miljoenennota en de begrotingen, maar geeft oordelen bij de jaarlijkse verantwoording over de uitvoering van die begrotingen. Daarbij richt de Algemene Rekenkamer zich op de vraag of het kabinet publiek geld rechtmatig heeft uitgegeven en goed heeft verantwoord in de financiële verantwoording. Het presenteren van de ontvangsten op de departementale verantwoording is een van de zaken die de Algemene Rekenkamer hierbij onderzoekt. In de presentatie van de ontwerpbegroting en in het jaarverslag worden de niet-belastingontvangsten gewoon bij de inkomsten gepresenteerd.

Vraag 66

Een heel specifieke vraag betreft de gebudgetteerde uitgaven voor de exportkredietverzekeringen. Deze zijn hoger dan normaal voor 2023 en 2024. Wat is daarvan de oorzaak? Waarom schat de regering deze lager in voor de jaren daarna?

Antwoord op vraag 66

Enerzijds valt dit te verklaren doordat de coronamaatregel Herverzekering Leverancierskredieten (HuLK) in 2021 is stopgezet. Hiervoor zijn in 2023 en 2024 nog schades en uitvoeringskosten gebudgetteerd en voor de daaropvolgende jaren niet meer.

Anderzijds valt dit te verklaren doordat bij het opstellen van de Ontwerpbegroting 2024, zijnde in 2023, de schadedreiging onder de ekv redelijk goed in beeld is voor de jaren 2023 en 2024. Het grootste deel van de gebudgetteerde schade uitkeringen is te verklaren door projecten met de overheden van Zambia en Sri Lanka met wie momenteel wordt onderhandeld over schuldherstructurering. Voor 2025 zijn nog geen concrete schadezaken bekend. De raming voor 2025 wordt gebaseerd op de inzichten van de uitvoerder ADSB.

Vraag 67

De Volt fractie heeft ook een aantal vragen over de fiscale regelingen. Slechts een aantal daarvan zijn geëvalueerd. Een aantal van de geëvalueerde regelingen worden als ondoelmatig aangemerkt, maar zonder voorgestelde actie van de regering. Kan de Minister aangeven hoe zij denkt de kabinetsdoelstelling van een reductie van 550 miljoen euro per jaar van deze regelingen alsnog te halen? Als dit niet lukt, waarom stelt de Minister voor dit bedrag te verhalen op box 1 van de inkomstenbelasting en niet op box 2 of 3? Op welke termijn denkt de Minister de aanbevelingen van de ambtelijke werkgroep te kunnen uitvoeren?

Antwoord op vraag 67

Het kabinet heeft bij Miljoenennota 2023 een taakstellende opdracht ingeboekt van 62 miljoen euro per 2024, oplopend tot 550 miljoen euro structureel vanaf 2027 om opmerkelijke belastingconstructies en oneigenlijk gebruik van fiscale regelingen aan te pakken. Daarbij heeft het kabinet aangegeven dat het tarief eerste schijf van de inkomstenbelasting (TES) geldt als placeholder voor de taakstellende opdracht. Het kabinet heeft die afweging dus reeds bij Miljoenennota 2023 gemaakt.

In de brief «Aanpak belastingconstructies en fiscale regelingen» die op 19 september jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd wordt uitgebreid ingegaan op zowel de invulling van de taakopdracht als de uitkomsten van de inventarisatie naar belastingconstructies. Het kabinet heeft de taakstellende opdracht op structurele basis grotendeels kunnen invullen met de aanpak van verschillende constructies en fiscale maatregelen die recent negatief zijn geëvalueerd. Van de taakstellende 550 miljoen euro resteert een bedrag van 71 miljoen euro dat wordt gedekt door een stapsgewijze verhoging van het TES. Het kabinet heeft daarbij aangegeven dat de invulling van de aanpak van andere fiscale regelingen vraagt om een zorgvuldig traject op basis van de best beschikbare informatie waarin alle stakeholders goed worden betrokken. Het is aan het volgende kabinet voorstellen aan uw Kamer te sturen voor vervolgstappen op evaluaties van negatief geëvalueerde fiscale regelingen.

Vraag 68

Tot slot heeft de Volt fractie een aantal vragen over de armoedebestrijding in Nederland. De regering heeft daar een aantal maatregelen voor voorgesteld. De armoedeproblematiek is echter zeer pregnant in Caribisch Nederland. Nog afgezien van de structurele maatregelen die door het volgende kabinet moeten worden genomen, welke incidentele maatregelen neemt de Minister bovenop de algemene maatregelen om de landgenoten in het Caribisch deel tegemoet te komen?

Antwoord op vraag 68

Vooruitlopend op de bevindingen van Commissie Sociaal Minimum, heeft het kabinet bij Prinsjesdag al de volgende incidentele maatregelen aangekondigd voor 2024 om de koopkracht te verbeteren. Een overzicht van de incidentele maatregelen is terug te vinden in onderstaande tabel. Daarnaast zijn er structurele middelen op de Aanvullende Post gereserveerd, die bijvoorbeeld ingezet kunnen worden ter opvolging van het rapport Sociaal Minimum.

Incidentele maatregelen:

In mln. euro’s

Flankerend armoedebeleid openbare lichamen

1,0

Gratis schoolmaaltijden

1,0

Verlagen vast elektratarief naar $ 0 p/m

6,2

Energietoelage

4,5

Verlagen vast drinkwatertarief naar $ 2 p/m

1,2

Verdere verlaging van vast internet met $ 15 p/m

1,3

Verbeteren glasvezelnetwerk internet

3,0

Totaal

18,2

Vraag 69

Tot enkele jaren geleden was het vizier van het Kabinet en vele sociaal maatschappelijke organisaties gericht op het realiseren van een basisinkomen voor alle burgers. Deze discussie is steeds meer naar de achtergrond verdwenen. Waarom heeft het Kabinet dit thema in de voorliggende begroting 2024 e.v. niet verder in procedure gebracht in relatie tot Bestaanszekerheid / Armoedebestrijding?

Antwoord op vraag 69

Het pakket dat het kabinet heeft gepresenteerd in de Miljoennota 2024 past bij een demissionair kabinet. Het kabinet heeft een integrale afweging gemaakt, waarbij het voorkomen van de toename van armoede in 2024 via structurele maatregelen voorop stond. De discussie van de invoering van een basisinkomen past niet bij deze demissionaire status en is eventueel aan een nieuw kabinet. Daarnaast is de invoering van een maatregel met dergelijke omvang niet mogelijk per 2024.

Vraag 70

Er gelden diverse toeslagregelingen, zoals huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en kindgebondenbudget. Voor elke regeling geldt een afzonderlijk toetsingsinkomen. Hierdoor komt het vaak voor dat bij een aanvullend inkomen de rechten voor een bepaalde toeslag eerder vervallen dan voor een andere toeslagregeling. Dit vergroot het effect van een zogenaamde armoedeval, hetgeen ongewenst is. Waarom zijn er per regeling afzonderlijke toetsingsinkomens? Waarom zijn deze toetsingsinkomens niet gelijk voor alle regelingen? Wat zijn de financiële consequenties als deze toetsingsinkomens voor alle toeslagregelingen op gelijke hoogte worden gesteld? Is het Kabinet bereid om de toetsingsinkomens voor 2024 voor alle regelingen gelijk te trekken en tevens te verhogen zodat het probleem van een armoedeval zich aanmerkelijk minder zal voordoen en waardoor de armoede in Nederland fors lager zal uitvallen?

Antwoord op vraag 70

Het recht op een toeslag wordt gebaseerd op het toetsingsinkomen. Het gelijkstellen van de afbouwgrenzen voor alle toeslagen kent meerdere voor- en nadelen in vergelijking met gespreide afbouwgrenzen. Als grote voordeel geldt dat het als de afbouwgrenzen van de verschillende toeslagen gelijk worden gesteld, het voor de ontvanger duidelijker kan worden waar hij/zij aan toe is, en wanneer er veranderingen moeten worden doorgegeven. Als nadelen gelden dat de toeslag minder gericht kan worden, en er op plekken een hogere marginale druk ontstaat. Nu zijn de afbouwgrenzen van de huurtoeslag en het kindgebondenbudget afhankelijk van het type huishouden (eenpersoons of tweepersoons). Het gelijktrekken daarvan betekent dat er groepen minder ondersteuning krijgen, of dat er meer budget beschikbaar moet komen voor deze toeslagen. Daarnaast betekent het gelijktrekken dat er meerdere toeslagen tegelijkertijd af zullen bouwen, waardoor de marginale druk rondom het afbouwpunt stijgt. De mate waarin dit gebeurt hangt af van het afbouwpad en eindpunt (het inkomen waarop een toeslag volledig is afgebouwd).

Het nadeel van een mogelijk hogere marginale druk op bepaalde punten in het inkomensgebouw heeft zwaarder gewogen dan de voordelen van de harmonisatie van afbouwgrenzen. Een volgend kabinet kan hier eventueel andere keuzes in maken. Daarbij dient rekening gehouden te worden het totaalbeeld van afbouwgrenzen en afbouwpercentages.

Tabel Afbouwgrenzen en afbouwpercentages per toeslag, 2024, stand Begroting 2024

huishoudvorm

leeftijd

Huurtoeslag

Zorgtoeslag

Kindgebonden budget

Kinderopvangtoeslag

eenpersoon

niet gepensioneerd

20.700

26.819

26.819

circa 30.000

meerpersoons

niet gepensioneerd

26.975

26.819

35.849

circa 30.000

eenpersoon

gepensioneerd

21.950

26.819

26.819

circa 30.000

meerpersoons

gepensioneerd

29.250

26.819

35.849

circa 30.000

           

afbouw-percentage

 

ca 20–30%

13,67%

6,75%

o.b.v. tabel

Vraag 71

Vele MKB'ers hebben gebruikgemaakt van financiële regelingen in de covid-periode. Het blijkt dat ondernemers voor terugbetaling van deze regelingen hun financiële oudedagsreserves moeten aanspreken die ze gedurende hun carrière hebben opgebouwd ten behoeve van hun pensioen. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van hun pensioen. Deze fractie lijkt dat de Staat bij terugbetaling hiervoor een uitzondering zou moeten maken aangezien met name oudere MKB-ers niet meer in staat zijn om dit verlies alsnog te compenseren. Hiervan zullen zij in de rest van hun leven negatieve financiële gevolgen ondervinden. Dit lijkt een onrechtvaardig neveneffect van de terugbetaling van de verleende steun. Is het Kabinet bereid hiervoor een adequate oplossing aan te reiken?

Antwoord op vraag 71

Bij het verlenen van het bijzonder belastinguitstel vanwege de coronacrisis is beoogd om liquiditeitssteun te verlenen zodat ondernemers niet acuut in problemen zouden komen door de beperkende maatregelen om het coronavirus te bestrijden. Met andere coronasteunmaatregelen zoals de TVL en NOW kregen ondernemers een tegemoetkoming in de kosten voor bijvoorbeeld de vaste lasten en loonkosten.

Deze tegemoetkoming is een subsidie en hierbij kan bij de definitieve vaststelling blijken dat er achteraf bezien te veel tegemoetkoming is aangevraagd. Het kabinet heeft om ondernemers tegemoet te komen vorig jaar de betalingsregeling voor de coronabelastingschuld versoepeld door het mogelijk te maken om gebruik te maken van een betaalpauze, kwartaalbetaling in plaats van maandelijkse betaling en onder voorwaarden een verlenging van de betalingsregeling van vijf jaar (60 termijnen) naar zeven jaar (84 termijnen). Ook bij de terugbetalingen van NOW en TVL geldt dat er gebruik kan worden gemaakt van een ruime betalingstermijn van vijf jaar.

Ondernemers die niet in staat zijn hun schulden af te lossen binnen deze verruimde termijnen kunnen voor hun belastingschuld een verzoek om sanering of, als zij hun onderneming beëindigen, om kwijtschelding indienen. Bij de beoordeling van een verzoek om sanering of kwijtschelding worden de bestaande voorwaarden toegepast. Uitgangspunt daarbij is dat het aanwezige vermogen wordt aangewend voor de voldoening van de belastingschuld. Zie tabel 1 voor kerngegevens van de coronabelastingschuld.

  • Cijfers zien op de grootste belastingmiddelen: loonheffingen, omzetbelasting (BTW) inkomensheffingen premies Zorgverzekeringswet en vennootschapsbelasting.

  • Een deel van de oorspronkelijke coronabelastingschuld maakt onder andere door het intrekken van betalingsregelingen nu deel uit van het reguliere toezicht. Dit gaat om ca. 1,8 miljard euro.

Vraag 72

De Raad voor Openbaar Bestuur meldt een toename in het aandeel laat bekende en incidentele uitkeringen van gemeenten de laatste jaren. Deze middelen worden dan ook vaak aangekondigd nadat de gemeentelijke begroting is opgesteld. Dit levert verschillende problemen op voor de gemeente, bijvoorbeeld bij het aantrekken van vast personeel. Is het Kabinet met deze fractie eens dat het onwenselijk is voor gemeenten om incidentele middelen in te zetten om structurele lasten te dekken? Waarom worden middelen vaak incidenteel verstrekt, terwijl de taken in principe structureel zijn?

Antwoord op vraag 72

Het kabinet acht het van belang dat gemeenten adequaat en houdbaar begrotingsbeleid voeren. Daarbij past solide financieel beleid dat structureel in evenwicht is. Dit is ook het uitgangspunt wanneer het Rijk middelen verstrekt aan gemeenten. In beginsel worden structurele middelen toegekend voor structurele taken. Het grootste deel van de rijksbijdrage aan gemeenten komt via het gemeentefonds beschikbaar.

Dit laat onverlet dat gereserveerde incidentele middelen van gemeenten ook zinvol ingezet moeten kunnen worden. Momenteel verkennen Rijk, decentrale overheden en financieel toezichthouders daarom de mogelijkheden om gereserveerde middelen onder voorwaarden in te zetten als structureel dekkingsmiddel. Ook wordt voor de middellange termijn onderzocht of in het financieel toezicht andere begrippen, zoals wendbaarheid, een rol kunnen spelen naast het Structureel en Reëel Evenwicht.

Vraag 73

Vanaf 2026 wil het kabinet het gemeente- en provinciefonds indexeren op basis van de ontwikkeling van het nominale bbp en wordt er geen gebruikgemaakt van de accressystematiek. De Raad van State bestempelt deze nieuwe meerjarensystematiek als positief en verwacht een toename in duidelijkheid voor gemeenten en provincies. Deze fractie verwelkomt een toename in duidelijkheid en is tevens van mening dat er ook voldoende duidelijkheid moet worden geboden op het gebied van het overgangsjaar 2026. Kan het Kabinet uiteenzetten welke maatregelen er worden getroffen om decentrale overheden voldoende duidelijkheid en ondersteuning te bieden tijdens deze transitiefase? Hoe zal de eenmalige Rijksbijdrage in 2026 hieraan bijdragen.

Antwoord op vraag 73

Tot en met 2025 volgt het gemeente-en provinciefonds de Rijksuitgaven via de trap-op-trap-af systematiek. Om ook in aanloop naar de nieuwe systematiek de stabiliteit van de inkomsten van gemeenten uit het gemeentefonds te verbeteren is – in overleg met de Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG) – besloten om het volume-accres tot en met 2025 te bevriezen op het niveau van de Voorjaarsnota 2022. Eenzelfde voorstel is ook met het Interprovinciaal Overleg (IPO) besproken; zij hebben ervoor gekozen het volume-accres niet te bevriezen.

Het kabinet heeft bij Miljoenennota 2023 en Voorjaarsnota 2023 besloten in aanloop naar de nieuwe systematiek in 2026 structureel 1,1 miljard euro extra budget toe te kennen. Dit komt bovenop het budget dat bij de Startnota 2022 beschikbaar is gesteld (1 miljard accres bovenop de stand van de Miljoenennota 2022). Hiermee wordt gemeenten en provincies over de gehele periode in aanloop naar de nieuwe systematiek (2022 t/m 2026) duidelijkheid geboden over het beschikbare budget. Voor de periode daarna is in de Voorjaarsnota opgenomen dat het Gemeente- en Provinciefonds vanaf 2027 wordt geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product.

Vraag 74

De OPNL-fractie blijft aandringen op versnelling van directe aansluiting van ons nationale intercity-spoornetwerk vanuit Eindhoven op internationale hoge snelheidsverbindingen vanuit Düsseldorf, Aken, Luik en bij Enschede. Het is zorgelijk – ook in het licht van de discussie rond het Rapport «Elke regio telt!» – dat na vele jaren dergelijke directe verbindingen nog niet zijn gerealiseerd terwijl het slechts korte afstanden betreft om directe aansluiting te realiseren (voor beide lijnen slechts 30 km). Is het Kabinet bereid via versnellingsmaatregelen deze routes met voorrang te realiseren voor 2025, mede ter vervanging van vliegverkeer ten faveure van HSL-treinverkeer richting Noord-, Midden- en Zuid Europa?

Antwoord op vraag 74

Het Ministerie van IenW is al bezig met de uitvoering van het werkprogramma Internationaal Spoor om zo concrete stappen te zetten om de gevraagde verbeteringen tot stand te brengen. Zo wordt bijvoorbeeld voor het traject Eindhoven-Düsseldorf samengewerkt met Verkehrsverbund Rhein-Ruhr (VRR) aan een nieuwe IC-verbinding, die zal gaan rijden per 2027. Met België, Duitsland en de provincie Limburg wordt gewerkt aan de realisatie van de Drielandentrein; een rechtstreekse verbinding die nu al tussen Aken en Maastricht rijdt en in de eerste helft van 2024 voor het eerst ook zal doorrijden naar Luik. Voor een Intercityverbinding tussen Eindhoven en Aken wordt samengewerkt met de provincie Limburg aan zowel een verbinding op de korte termijn als op de langere termijn. Voor al deze verbindingen geldt dat partijen zich inspannen om zo spoedig mogelijk tot verbeteringen te komen. Gezien de benodigde voorbereidingstijd is hier echter geen verdere versnelling in mogelijk.

Vraag 75

Buslijnen verdwijnen steeds vaker uit deze gebieden vanwege onrendabele lijnen. Financiën worden hier meer prioriteit verleend dan het recht om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen en bewegen. Daardoor ontbreekt in een van de rijkste landen ter wereld in vele landelijke gebieden adequaat busvervoer. Ziet het Kabinet de noodzaak voor een omslag in het OV-vervoer in plattelandsgebieden gezien het recht op adequaat OV? Hoeveel extra middelen zijn er vereist om het OV in landelijke gebieden te verbeteren tot een minimale frequentie van 2x per uur in elk dorp in Nederland?

Antwoord op vraag 75

Goede bereikbaarheid door heel het land is van belang. Het is aan de decentrale overheden om de bereikbaarheid van regionaal OV op peil te houden. Zij hebben zicht op de bereikbaarheidsvraag in hun regio en zijn in staat maatwerk te leveren om bereikbaarheid van alle delen van de regio optimaal vorm te geven. Doordat er regionaal op verschillende manieren wordt ingezet om de bereikbaarheid te garanderen, is er geen overkoepelende uitsplitsing wat het kost om een minimale frequentie van 2x per uur in elk dorp te hanteren.

Vraag 76

Reeds lange tijd verzoeken gepensioneerde grensarbeiders om een rechtvaardig pensioen voor Duits/Nederlandse grensarbeiders. Hiertoe verzoekt men om artikel 17 van het vernieuwde belastingverdrag met Duitsland te schrappen. Tot op heden is er nog geen zicht op een oplossing van de problematiek rondom dubbele belastingheffing. Is het Kabinet bereid zich in te zetten voor een versnelling tot oplossing van deze problematiek?

Antwoord op vraag 76

In het belastingverdrag met Duitsland uit 2012 («het Verdrag») is opgenomen dat het woonland belasting mag heffen als een inwoner van Nederland of Duitsland (socialezekerheids)pensioen-, of lijfrente-uitkeringen uit het andere land ontvangt en die in een kalenderjaar bij elkaar € 15.000 of minder bedragen. De pensioenbepaling voorkomt derhalve op adequate wijze dubbele belasting.

Onder het oude belastingverdrag uit 1959 («het oude Verdrag») werd het heffingsrecht over socialezekerheidspensioenen toegewezen aan het bronland.

Op dit punt heeft het Verdrag ingaande 2016 geleid tot een wijziging ten opzichte van het oude Verdrag. De achtergrond van deze 15.000 eurogrens in de pensioenbepaling is gelegen in de administratieve lasten die ontstonden doordat inwoners van Nederland met een Duitse Rente onder het oude Verdrag te maken kregen met een in Duitsland ingevoerde belastingplicht voor ontvangers van een Duitse Rente.

Met de 15.000 euro grens in het Verdrag worden dergelijke administratieve lasten voor inwoners van Nederland die een bedrag tot en met 15.000 euro aan Duitse Rente ontvangen, voorkomen. Een aanpassing in de verdeling van heffingsrechten in een belastingverdrag kan inkomenseffecten hebben, zowel negatief als positief. Meer gedetailleerde informatie over de inkomenseffecten van deze specifieke verdragswijziging is te vinden in twee brieven aan de Tweede Kamer van 9 juni 202231 en 29 maart 2023.32

Uit deze brieven volgt dat de exacte inkomensgevolgen afhankelijk zijn van de precieze situatie van de individuele belastingplichtige en dat het mogelijk is dat inwoners van Nederland die een klein Duits pensioen ontvangen een hogere belastingdruk ervaren dan op basis van de situatie onder het oude Verdrag. Aan de hand van diverse rekenvoorbeelden zijn vervolgens de inkomensgevolgen geïllustreerd (geen uitputtend overzicht van alle mogelijke inkomensgevolgen).

Hieruit blijkt dat een hogere belastingdruk dan onder het oude Verdrag zich vooral voor kan doen als een inwoner van Nederland een Duits pensioen van 5.000 euro of minder ontvangt en daarnaast een substantieel Nederlands inkomen ontvangt. Het verschil tussen de belastingheffing onder het Verdrag en onder het oude Verdrag is in de aanvullende voorbeelden het grootst bij een Duitse Rente van 5.000 euro en een totaal jaarinkomen van 79.000 euro (toename belastingdruk van 802 euro per jaar). In het voorbeeld op basis van de gemiddelde Duitse Rente van 15.000 euro of minder en het bijbehorende gemiddelde overige inkomen is het verschil ten hoogste 41 euro per jaar.33 Daarbij moet ook opgemerkt worden dat deze inwoners hiermee hetzelfde worden belast als inwoners van Nederland die onder gelijke omstandigheden een gelijk bedrag aan Nederlands pensioen ontvangen.

Het pensioenartikel in het Verdrag voorkomt op adequate wijze dubbele belasting en kan administratieve lasten verlichten. Er is daarmee geen sprake van problematiek rondom dubbele belastingheffing. Het Kabinet ziet daarom geen aanleiding om het pensioenartikel (artikel 17) van het Verdrag aan te passen.

Vraag 77

In Zuid-Limburg dreigt binnenkort een massaontslag van 3.300 werknemers bij VDL-NedCar. Blijkens het krantenartikel in De Limburger is financiële ondersteuning van de rijksoverheid noodzakelijk om de meest negatieve consequenties op te vangen. Is het kabinet bereid hiervoor op korte termijn een regeling te treffen?

Antwoord op vraag 77

Het is VDL Nedcar nog niet gelukt om voldoende alternatieve opdrachten binnen te halen. Hierdoor verliezen veel mensen hun baan. Het sociaal plan voor de werknemers van VDL NedCar bij ontslag is een kwestie tussen VDL en de sociale partners. Hierover is op 13 juni jl. een akkoord bereikt. Gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt is het UWV optimistisch over de kansen van werknemers die straks hun baan verliezen. Zie ook eerdere beantwoording van Kamervragen over het massaontslag bij VDL.34 Voor de meest kwetsbare groep werkzoekenden is extra aandacht en begeleiding nodig, waarvoor in de regio via het regionale mobiliteitsteam en het mobiliteitscentrum al veel gebeurt.


X Noot
1

Samenstelling:

Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Van de Sanden (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (Ja21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2015/16, 34 300, O.

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 1, p. 48.

X Noot
5

Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 2, p. 376.

X Noot
6

Handelingen I 2022/23, nr. 9, item 3 – blz. 30–3 (T03519).

X Noot
7

Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 4.

X Noot
8

Idem.

X Noot
9

Wet op de inflatiecorrectie die eind jaren «60/begin jaren »70 werd ingevoerd door Staatssecretaris van Financiën Grapperhaus.

X Noot
10

Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 4, p.8.

X Noot
11

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 3, p. 112.

X Noot
12

Wijziging begrotingsstaten Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2023 (Voorjaarsnota).

X Noot
16

Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 4, p.41.

X Noot
19

Twee miljoen euro rijkssteun nodig voor om werk te vinden voor ontslagen Nedcar personeel, De Limburger, 13 oktober 2023.

X Noot
20

Kamerstukken I 2015/16, 34 300, O.

X Noot
21

Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410, nr. 45

X Noot
22

Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410, nr. 23

X Noot
23

Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410, nr. 29

X Noot
24

Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410, nr. 14

X Noot
26

Kamerstukken II, 2023/24, 36 410, nr. 14.

X Noot
27

Het deel van de motorrijtuigenbelasting betreft het producentendeel, ook voor de provinciale opcenten. Daarnaast rekent Eurostat verschillende kleinere, decentrale heffingen en de bankenheffingen voor het depositogarantiestelsel en de Europese resolutieheffing tot deze categorie.

X Noot
28

Nota over de toestand van ’s Rijks financiën; najaarsrapportage afdeling advisering Raad van State vergaderjaar 2023–2024

X Noot
29

Wet op de inkomstenbelasting 1964 (stb. 519)

X Noot
30

Kamerstukken II, 1997–1998, 25 699 nr. 3

X Noot
31

Kamerstukken II 2021/22, 35 955, nr. 5.

X Noot
32

Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 29 maart 2023, nr. 2023–0000078782, https://www.rijksoverheid.nl.

X Noot
33

Binnen de groep inwoners van Nederland die een Duitse Rente van € 15.000 of minder ontvangt, bedraagt de gemiddelde Duitse Rente ongeveer € 2.862. Het gemiddelde overige inkomen naast een Duitse Rente van € 15.000 of minder bedroeg € 20.778. In deze situatie is in Nederland in totaal € 710 aan belasting verschuldigd.

X Noot
34

Antwoord op vragen van het lid Amhaouch over het bericht «VDL Nedcar kondigt massaontslag aan: helft personeel eruit», 2023Z09896.

Naar boven