33 240 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2011

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (XV)

Aangeboden 16 mei 2012

Gerealiseerde uitgaven 2011 (€ 30 766,6 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde uitgaven 2011 (€ 30 766,6 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde ontvangsten 2011 (€ 2 455,7 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde ontvangsten 2011 (€ 2 455,7 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premieuitgaven 2011 (€ 49 691,4 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premieuitgaven 2011 (€ 49 691,4 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premieontvangsten 2011 (€ 260,0 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premieontvangsten 2011 (€ 260,0 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

INHOUDSOPGAVE

   

blz.

     

A.

Algemeen

7

     

1.

Aanbieding en dechargeverlening

7

     

2.

Leeswijzer

11

     

B.

Beleidsverslag

13

     

3.

Beleidsprioriteiten

13

4.

Beleidsartikelen

20

 

Artikel 41 Inkomensbeleid

20

 

Artikel 42 Arbeidsparticipatie

24

 

Artikel 43 Arbeidsverhoudingen

31

 

Artikel 44 Gezond en veilig werken

42

 

Artikel 45 Pensioenbeleid

47

 

Artikel 46 Inkomensbescherming met activering

54

 

Artikel 47 Aan het werk: Bemiddeling en Re-integratie

79

 

Artikel 48 Sociale werkvoorziening

92

 

Artikel 49 Overige inkomensbescherming

96

 

Artikel 50 Tegemoetkoming specifieke kosten

105

 

Artikel 51 Rijksbijdragen aan sociale fondsen

112

 

Artikel 52 Kinderopvang

115

     

5.

Niet-beleidsartikelen

122

 

Artikel 97 Aflopende regelingen

122

 

Artikel 98 Algemeen

123

 

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

130

     

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

131

     

C.

Jaarrekening

135

     

7.

Verantwoordingsstaat

135

8.

Saldibalans

136

9.

Topinkomens

143

10.

Baten-lastendiensten

144

     

D.

Bijlagen

163

     
 

Bijlage 1: Toezichtsrelaties

163

 

Bijlage 2: ZBO’s en RWT’s

172

 

Bijlage 3: Inhuur externen

175

 

Bijlage 4: Subsidies

176

 

Bijlage 5: SZA-kader en sociale fondsen

178

 

Bijlage 6: Lijst van gebruikte afkortingen

184

 

Bijlage 7: Trefwoordenregister

188

ONDERDEEL A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik het departementale jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) over het jaar 2011 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid decharge te verlenen over het in het jaar 2011 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2011;

  • b. het voorstel van de slotwet over 2011 dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over 2011 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2011 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2011, alsmede met betrekking tot de saldibalans van het Rijk over 2011 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

2.1 Opbouw jaarverslag

Het jaarverslag van SZW bestaat uit vier onderdelen: Algemeen, Beleidsverslag, Jaarrekening en Bijlagen.

Algemeen

Het onderdeel Algemeen omvat het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag is opgebouwd uit vier onderdelen:

  • 1. De paragraaf beleidsprioriteiten bevat een uiteenzetting op hoofdlijnen van de in 2011 bereikte resultaten en de ontwikkelingen in de sociale zekerheid;

  • 2. De beleidsartikelen verantwoorden meer in detail in hoeverre de doelstellingen van SZW in 2011 zijn behaald. Tevens is hier de financiële toelichting te vinden op opmerkelijke verschillen tussen realisatie en begroting.

  • 3. De niet-beleidsartikelen verantwoorden de financiële afwikkeling van afgesloten regelingen, de apparaatsuitgaven die niet aan de beleidsartikelen zijn toe te rekenen, onvoorziene uitgaven en loon- en prijsbijstellingen.

  • 4. De bedrijfsvoeringsparagraaf geeft informatie over de bedrijfsvoering.

Jaarrekening

De jaarrekening is opgebouwd uit de verantwoordingsstaat van het ministerie van SZW, de saldibalans, de bij deze onderdelen behorende financiële toelichtingen en het onderdeel topinkomens. Als laatste bevat de jaarrekening de paragraaf inzake baten-lastendiensten van het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen.

Bijlagen

Het jaarverslag bevat zeven bijlagen, te weten de bijlagen: Toezichtrelaties, ZBO’s en RWT’s, Inhuur externen, Subsidies, SZA-kader en sociale fondsen, Lijst van gebruikte afkortingen en het Trefwoordenregister.

2.2 Specifieke aandachtspunten

Accountantsverklaring en accountantscontrole

De financiële informatie is opgenomen in de jaarrekening en valt onder de reikwijdte van de accountantsverklaring. Dit geldt ook voor de financiële toelichting bij de budgettaire tabellen die in het beleidsverslag staan. De niet-financiële informatie valt niet onder de reikwijdte van de accountantsverklaring, maar is wel onderdeel van de accountantscontrole.

De premiegefinancierde sociale zekerheidsuitgaven vallen evenmin onder de reikwijdte van de accountantsverklaring maar wel onder de accountantscontrole. De zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) leggen verantwoording af over de rechtmatigheid van de premiegefinancierde sociale zekerheidsuitgaven.

ESF-middelen

De programma-uitgaven voor ESF en EQUAL afkomstig van de Europese Commissie staan buiten begrotingsverband en zijn dus niet in de verantwoordingsstaat terug te vinden. De Tweede Kamer wordt via jaarlijkse voortgangsrapportages geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het ESF-programma.

Gegevens oude jaren

In de jaarverantwoording worden ook gegevens gepresenteerd over oude jaren. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze gegevens kunnen afwijken van gegevens die in vorige jaarverantwoordingen werden gepresenteerd.

Groeiparagraaf

De Algemene Rekenkamer heeft bij het jaarverslag 2010 aanbevolen om de systematiek waarmee een relatie wordt gelegd tussen de kosten en inspanningen van re-integratie verder te ontwikkelen. Hiervoor wordt verwezen naar de aangepaste tabellen 47.8 en 47.9 in dit jaarverslag.

Daarnaast is de inhoud van bijlage 2 van dit jaarverslag, over de zelfstandige bestuursorganen en de rechtspersonen met een wettelijke taak die onder de verantwoordelijkheid van de minister van SZW vallen, conform de gewijzigde rijksbegrotingsvoorschriften uitgebreid.

Overkomst regelingen als gevolg van het Regeerakkoord

Als gevolg van de departementale herindelingen die voortvloeien uit het Regeerakkoord vallen de beleidsterreinen «kindregelingen» en «kinderopvang» sinds oktober 2010 onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van SZW. Het beleidsterrein kindregelingen (AKW, WKB, TOG-kopje) is overgekomen van het programmaministerie Jeugd en Gezin. Het beleidsterrein kinderopvang (KOT) is overgekomen van het ministerie van OCW. In de ontwerpbegroting 2011 van SZW waren de genoemde regelingen nog niet opgenomen. In het jaarverslag 2011 van SZW zijn de kindregelingen toegevoegd aan artikel 50 Tegemoetkoming specifieke kosten. Het jaarverslag 2011 kent een nieuw artikel 52 Kinderopvang.

De doelstellingen, kengetallen en indicatoren over kinderopvang en kindregelingen zoals opgenomen in het jaarverslag 2011 van SZW, zijn gebaseerd op de doelstellingen, kengetallen en indicatoren uit de begroting 2012 van SZW. De begroting 2012 van SZW was de eerste begroting van SZW waarin de genoemde regelingen zijn opgenomen. Bij het opstellen van de begroting 2012 is kritisch gekeken naar de omschrijving van de doelstellingen en keuze van de indicatoren en kengetallen en zijn hierin verbeteringen aangebracht. Vandaar dat deze doelstellingen, kengetallen en indicatoren voor het jaarverslag 2011 van SZW als uitgangspunt worden genomen. Bij artikel 50 zijn de kengetallen «misbruikrisico AKW» en «beboetbare regelovertreding AKW per 100 klantjaren» vervallen en de kengetallen «aangiften in personen» en «aangiftebedrag (x1000)» samengevoegd tot het kengetal «totaal schadebedrag». Bij artikel 52 zal de indicator «percentage doelgroepkinderen van 2 en 3 jaar aan wie een VVE-programma wordt aangeboden» niet meer worden vermeld, aangezien de beleidsverantwoordelijkheid voor VVE bij het ministerie van OCW ligt (na de departementale herindeling is de beleidsverantwoordelijkheid voor VVE voor kinderen jonger dan 4 jaar, die daarvóór onderdeel van het kinderopvangbeleid was, overgegaan naar het ministerie van OCW).

ONDERDEEL B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

3.1 Inleiding

Veel maatregelen uit het regeerakkoord zijn in 2011 door het parlement aangenomen. Tevens zijn belangrijke hervormingen van het kabinet, zoals de Wet Werken naar Vermogen en de herziening van het pensioenstelsel, in het afgelopen jaar nader uitgewerkt.

De economische ontwikkelingen werden in het jaar 2011 grotendeels beïnvloed door de Europese schuldencrisis. De schuldencrisis heeft het vertrouwen in de financiële markten onder druk gezet. Gedurende het jaar verslechterde ook de economische ontwikkeling in Nederland.

Ondanks de verslechterde conjuncturele situatie in de tweede helft van het jaar, is de arbeidsparticipatie in 2011 toegenomen. In het licht van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën is dit zeer wenselijk.

3.2 De economische situatie in 2011

Economisch herstel zet in de tweede helft van 2011 niet door

Met name in de eerste maanden van 2011 trok de economische groei verder aan. Dit was voor het Centraal Planbureau (CPB) reden om de economische groei voor 2011 opwaarts bij te stellen. In de juniraming ging het CPB uit van een economische groei van 2%. Het economisch herstel hield echter niet aan. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verwacht in zijn voorlopige realisatie voor 2011 een bbp-groei van 1,2%.

De Europese schuldencrisis heeft het vertrouwen in de financiële markten onder druk gezet. De turbulentie op de financiële markten begon vanaf de zomer meer door te werken in het consumentenvertrouwen, waardoor de consumptie van huishoudens in 2011 is afgenomen ten opzichte van 2010.

Naast de afname van de consumptieve bestedingen ontwikkelde ook de relevante wereldhandel zich minder gunstig dan verwacht. Vanwege het open karakter van de Nederlandse economie bepaalt de ontwikkeling van de export voor een groot deel de groei van de Nederlandse economie. De groei van de wereldhandel vertraagde in 2011, waardoor de groei van de uitvoer van goederen achterbleef bij de raming van het CPB in juni 2011.

De afname van de groei van de wereldhandel en de afname van de koopbereidheid van consumenten hebben, met name vanaf het derde kwartaal, de economische groei onder druk gezet. In het derde kwartaal is het bbp met 0,4% gekrompen ten opzichte van het vorige kwartaal. In het vierde kwartaal was sprake van een krimp van 0,7% ten opzichte van het vorige kwartaal. Hierdoor bevindt Nederland zich opnieuw in een recessie.

Werkloosheid loopt op, maar niet door afname werkgelegenheid

De daling van de werkloosheid die sinds februari 2010 is ingezet heeft zich in de eerste helft van 2011 voortgezet. In juni 2011 waren 392 duizend personen werkloos (seizoensgecorrigeerd, Nederlandse definitie). Sindsdien is de seizoensgecorrigeerde werkloosheid echter weer gestegen. Deze stijging werd voornamelijk veroorzaakt door een sterkere stijging van het arbeidsaanbod in vergelijking met de werkgelegenheid. Het CPB geeft aan dat dit mogelijk het gevolg is van een groter aantal schoolverlaters dan gebruikelijk en vrouwen die de arbeidsmarkt betreden om een mogelijk inkomensverlies te beperken. Daarnaast zijn ook meer ouderen de arbeidsmarkt opgekomen, mogelijk vanwege de onzekerheid rondom de pensioenvoorzieningen1. In december 2011 zijn er 456 duizend werklozen (zie figuur 3.1), hetgeen overeenkomt met 5,8% van de beroepsbevolking. In vergelijking met andere Europese landen is de werkloosheid in Nederland relatief laag. Ook de jeugdwerkloosheid in Nederland behoort tot één van de laagste in Europa.

Figuur 3.1: Ontwikkeling werkloosheid in 2009 tot en met 2011 (aantal personen x 1 000)

Figuur 3.1: Ontwikkeling werkloosheid in 2009 tot en met 2011 (aantal personen x 1 000)

Bron: CBS, Statline

Dat de stijging van de werkloosheid niet veroorzaakt wordt door verminderde vraag naar arbeid blijkt ook uit de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Gemiddeld waren er in 2011 36 duizend banen meer dan in 2010. Het aantal openstaande vacatures is in de eerste helft van 2011 gestegen tot 137,4 duizend. Sindsdien is het aantal openstaande vacatures gedaald, waardoor eind december 123 duizend openstaande vacatures bestonden.

Dalende koopkrachtontwikkeling

In 2011 is de statische koopkrachtontwikkeling negatief2. Dit wordt veroorzaakt door het achterblijven van de contractloonontwikkeling bij de inflatie. De inflatie over 2011 bedraagt volgens het CBS 2,3%, terwijl de contractlonen in die periode met gemiddeld 1,3% zijn gestegen. De mediane koopkrachtontwikkeling komt, volgens het CPB, uit op -1%. Opvallend is wel dat de stijging van de contractlonen gedurende het jaar toenam. In het eerste kwartaal van 2011 namen de contractlonen met 1,1% toe, in het laatste kwartaal was dit 1,5%.

Figuur 3.2 Ontwikkeling inflatie en CAO loonstijging

Figuur 3.2 Ontwikkeling inflatie en CAO loonstijging

In tabel 3.1 zijn voor de meest relevante kerngegevens de prognoses van de begroting (MEV 2011) vergeleken met de realisatie (CEP 2012).

Tabel 3.1 Kerngegevens 2011: verwachting versus realisatie
 

MEV 2011

CEP 2012

Economische groei (%)

1,2

Contractloon marksector (%)

1,4

Consumentenprijsindex (%)

2,3

Koopkracht, mediaan, alle huishoudens (%)

– ¼

– 1,0

Werkgelegenheid in arbeidsjaren (%)

– ¼

0,2

Werkloosheid (% van de beroepsbevolking)

5,4

Arbeidsproductiviteit marktsector (%)

1,5

EMU-saldo (% van het bbp)

– 3,9

– 5,0

EMU-schuld (% van het bbp)

66,2

65,6

3.3 Maatregelen kabinet Rutte-Verhagen

Het kabinet Rutte-Verhagen startte in oktober 2010, nadat de ontwerpbegrotingen nog door het vorige kabinet waren gepresenteerd. Het jaar 2011 stond vooral in het teken van het uitwerken van de regeerakkoordplannen en behandeling van de maatregelen in het parlement. Verschillende maatregelen zijn door het parlement aangenomen en zijn in 2012 in werking getreden. Met deze maatregelen wordt een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën.

De dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon is afgeschaft. Hiermee is voorkomen dat de bijstandsuitkering op termijn hoger wordt dan het wettelijk minimumloon. Werken moet immers lonen.

De bijstand is activerender gemaakt. Er zijn scherpere verplichtingen ingesteld om op zoek te gaan naar een baan. Uitgangspunt is dat iedereen zelf zoveel mogelijk in zijn eigen inkomen voorziet.

Er zijn diverse maatregelen getroffen in de kindregelingen. In het kindgebonden budget is een vermogenstoets ingevoerd. Daarnaast worden de bedragen deze kabinetsperiode niet geïndexeerd. De kinderopvangtoeslag is gekoppeld aan het aantal gewerkte uren en er heeft een proportionele aanpassing van de toeslagtabel plaatsgevonden.

In 2011 zijn grote stappen gemaakt in de uitwerking van de plannen voor een steviger aanpak van fraude door burgers en bedrijven. Mensen die onterecht een uitkering ontvangen, benadelen anderen die onnodig hogere belasting en premies moeten opbrengen. Werkgevers die hun verplichtingen om te zorgen voor verantwoorde arbeidsomstandigheden niet naleven, zorgen voor oneerlijke concurrentie en kunnen de gezondheid en veiligheid van werknemers in gevaar brengen. Het kabinet neemt daarom een aantal stevige maatregelen om fraude op het gehele terrein van SZW te ontmoedigen en te bestrijden.

3.4 Hervormingen SZW: WWNV en het pensioenstelsel

Op het terrein van SZW is in 2011 gewerkt aan twee van de 17 grote hervormingen van het kabinet, te weten de Wet Werken naar Vermogen en de herziening van het pensioenstelsel. In onderstaande tabel wordt informatie gegeven over de doelstelling en de voortgang van deze hervormingen.

Tabel 3.4: Hervormingen kabinet Rutte-Verhagen (bedragen x € 1 000)

Hervorming

Budgettair beslag

Doelstelling

Voortgang 2011 

Hervorming 15: Regeling Werken naar Vermogen

Voor de Wajong, Wsw en het flexibel re-integratiebudget is circa € 6,3 miljard begroot (2011). De besparingen die betrekking hebben op de maatregelen in het kader van de WWNV bedragen € 0,8 miljard in 2015 en € 1,9 miljard structureel.

Het kabinet wil met de WWNV bereiken dat meer mensen met een arbeidsbeperking bij een gewone werkgever aan de slag gaan. Het kabinet kiest voor een meer activerende aanpak, waarbij iedereen die (gedeeltelijk) kan werken ook naar vermogen gaat werken, en werk aantrekkelijker wordt dan een uitkering.

Het wetsvoorstel Wet Werken naar Vermogen is op 1 februari 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2013.

Hervorming 16: Sociaal akkoord/AOW

Aanpassen fiscale tegemoetkoming pensioenen (Witteveenkader): € 700 miljoen vanaf 2014. Aanpassen AOW-leeftijd naar 66 jaar: € 2 miljard (2020). AOW-leeftijd koppelen aan levensverwachting: 0 miljoen (2015).Totaal: 0,7% bbp structureel (circa € 4,5 miljard).

Het kabinet zet met het pensioenakkoord vergaande stappen die erop gericht zijn de houdbaarheid van het pensioenstelsel ook voor toekomstige generaties te waarborgen.

Op 10 juni 2011 hebben sociale partners en het kabinet in het pensioenakkoord afspraken gemaakt over de toekomst van het pensioenstelsel en de noodzakelijke aanpassingen.

Het wetsvoorstel «Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW» is door de Tweede Kamer aangenomen.

Daarnaast is er onderzoek in gang gezet om de mogelijkheden in kaart te brengen om bestaande opbouw – collectief dan wel individueel – onder te brengen bij het nieuwe pensioencontract.

Wet Werken naar Vermogen (WWNV)

Zoals aangegeven in tabel 3.4 wil het kabinet met de WWNV bereiken dat meer mensen met een arbeidsbeperking bij een gewone werkgever aan de slag gaan. Het kabinet kiest voor een meer activerende aanpak, waarbij iedereen die (gedeeltelijk) kan werken ook naar vermogen gaat werken, en werk aantrekkelijker wordt dan een uitkering.

Het wetsvoorstel WWNV is op 1 februari 2012 ingediend bij de Tweede Kamer.

De belangrijkste elementen van het wetsvoorstel WWNV zijn:

  • Iedereen met een minimum aan arbeidsvermogen die vanaf 1 januari 2013 instroomt, valt onder de nieuwe WWNV.

  • Mensen die nu een Wajonguitkering hebben, behouden deze. De Wajong blijft bestaan voor jongeren die volledig en duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. De uitkering voor mensen die kunnen werken gaat op 1 januari 2014 omlaag van 75 naar 70 procent WML. Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, houden een uitkering van 75 procent van het WML.

  • De positie van de huidige Wsw’ers verandert als gevolg van dit wetsontwerp niet: hun wettelijke rechten en plichten blijven ongewijzigd. Tot de Wsw worden vanaf 2013 alleen mensen toegelaten die als gevolg van een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek uitsluitend onder aangepaste en beschutte omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Het wetsvoorstel wijzigt de voorwaarden voor de uitvoering van de Wsw niet.

  • Het instrument loondispensatie komt beschikbaar voor mensen die algemene bijstand ontvangen op grond van de WWNV en niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de WWNV. Voorwaarde is dat zij als gevolg van lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking dan wel om andere redenen niet in staat zijn 100 procent van het minimumloon te verdienen, maar ten minste 20 procent van het minimumloon. De werkgever betaalt alleen het arbeidsproductieve deel van een werknemer met een beperking, de overheid vult het inkomen aan tot maximaal WML.

  • Gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWNV en krijgen de beschikking over één gebundeld re-integratiebudget.

In het kader van het implementatietraject van het programma Werken naar Vermogen worden alle externe stakeholders van SZW (uitvoerders, werkgevers, cliënten) geïnformeerd over de voorgenomen kabinetsmaatregelen. Ook worden de uitvoerders gefaciliteerd bij de voorbereidingen op inwerkingtreding van de WWNV per 1 januari 2013. Op verzoek van de VNG en Divosa wordt de komende drie jaar bijna € 5 miljoen uitgetrokken voor de versterking van vakmanschap bij sociale diensten en de inzet van zes regioteams om gemeenten te ondersteunen bij de voorbereidingen op de WWNV. Divosa heeft in dit verband een subsidie van € 2,8 miljoen ontvangen voor het project «Tijdelijke regionale ondersteuningsstructuur WWNV en WWB». De landelijke Cliëntenraad is conform zijn verzoek een subsidie van € 103 000 toegekend voor het project «informeren cliëntenraden over de invoering WWNV».

Herstructurering van de sociale werkvoorziening is een belangrijk onderdeel van het programma Werken naar Vermogen. De WWNV doet een beroep op de veranderkracht en het innovatief vermogen van gemeenten en hun sw-bedrijven. Om de omslag richting een efficiëntere bedrijfsvoering van de sociale werkvoorziening te ondersteunen is in de periode 2012–2018 € 400 miljoen beschikbaar in een herstructureringsfaciliteit.

Pensioenstelsel

Op 10 juni 2011 heeft het kabinet met werkgevers en werknemers verenigd in de Stichting van de Arbeid een pensioenakkoord gesloten om de houdbaarheid van het pensioenstelsel ook voor toekomstige generaties te waarborgen. Daarin zijn de volgende afspraken gemaakt:

  • De AOW-leeftijd wordt gekoppeld aan de levensverwachting, en zal in dit kader in 2020 stijgen naar 66 jaar en tot 67 jaar in 2025.

  • De AOW wordt in de periode 2013–2028 extra verhoogd met 0,6% per jaar.

  • De AOW wordt flexibel. Eerder of later opnemen van de AOW wordt mogelijk. Voor de laagste inkomens worden de inkomenseffecten van het eerder opnemen van de AOW beperkt tot -3% bij opname op 65 jaar vanaf 2025.

  • Er zijn concrete afspraken gemaakt om te komen tot een nieuw pensioencontract, waarbij het pensioen gaat meebewegen met de ontwikkelingen in de levensverwachting en op de financiële markten.

  • Sociale partners zullen inzetten op duurzame inzetbaarheid, wat zal leiden tot langer en gezond doorwerken. Het kabinet ondersteunt hierbij door middel van het vitaliteitspakket.

In oktober 2011 heeft het kabinet het wetsvoorstel «Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW» aan de Tweede Kamer verzonden (33 046, nr. 1). In dit wetsvoorstel worden de koppeling aan levensverwachting, de extra verhoging van het AOW-pensioen en de flexibilisering van de AOW geregeld. Dit wetsvoorstel is inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen.

Bij de totstandkoming van het pensioenakkoord heeft het kabinet aangegeven onderzoek te doen naar de mogelijkheid om bestaande opbouw – collectief dan wel individueel – onder te brengen bij het nieuwe pensioencontract. Onderdeel van het onderzoek zijn berekeningen van het CPB. De uitkomsten van die berekeningen zijn essentieel om aan het uitgangspunt van een generatiebestendig pensioenstelsel invulling te kunnen geven. Parallel daaraan is gestart met de ontwikkeling van een nieuw Financieel Toetsingskader (FTK) voor de nieuwe contracten. Daarin wordt ook invulling gegeven aan de benodigde verbetering van het FTK voor de huidige contracten. Een ander onderzoek heeft betrekking op de vraag hoe de in dit akkoord beschreven koers zich verhoudt tot de toezichts- en buffereisen die in EU-verband worden gesteld. Tot slot is SZW een aparte werkgroep gestart waarin wordt gezocht naar nieuwe vormen en methoden om de presentatie van de pensioenvooruitzichten inzichtelijker te maken.

3.5 Budgettaire ontwikkelingen

Het budgettaire startpunt van het kabinet is weergegeven in de startnota (32 500, nr. 29). Deze financiële effecten zijn vervolgens via een Nota van Wijziging, de Incidentele Suppletoire Begroting en de 1e Suppletoire Begroting in de begroting verwerkt. Op basis van de startnota is het uitgavenkader van SZW (het SZA-kader) opnieuw vastgesteld.

Het jaar 2011 is afgesloten met een onderschrijding van het uitgavenkader van SZW met € 0,2 miljard. Deze onderschrijding is het saldo van uitvoeringsmeevallers, besparingsverliezen op eerder getroffen maatregelen en een eenmalige kasschuif. De uitvoeringsmeevallers bedroegen in totaal € 0,6 miljard en deden zich hoofdzakelijk voor bij de werkloosheidsuitgaven (WW/WWB). Tegenover deze meevallers stond een kleine tegenvaller in de WAO/WIA. De val van het kabinet Balkenende IV heeft geleid tot vertraging in de parlementaire behandeling van een aantal wetsvoorstellen. Hierdoor zijn besparingsverliezen opgetreden ter grootte van € 0,1 miljard. Ten slotte heeft een eenmalige kasschuif van € 0,4 miljard plaatsgevonden in de bevoorschotting van Wajonguitgaven aan het UWV. De uitgaven aan Wajonguitkeringen zijn hierdoor in 2011 hoger, terwijl de uitgaven in 2012 met eenzelfde bedrag zijn verlaagd.

Voor meer informatie over budgettaire ontwikkelingen wordt verwezen naar bijlage 5 bij dit jaarverslag.

In het kader van eerdere overschrijdingen heeft het vorige kabinet in de begroting 2010 en 2011 een aantal ombuigingsmaatregelen getroffen. De volgende maatregelen zijn in 2011 in werking getreden:

  • De tegemoetkomingen voor AOW-gerechtigden (per 1 juni de MKOB, zie hieronder), nabestaanden (Anw) en arbeidsongeschikten (WAO, WIA, WAZ en Wajong) zijn met € 14 op jaarbasis verlaagd. Eerder was reeds besloten de tegemoetkomingen tot en met 2011 niet te laten meestijgen met de inflatie (art. 46, 49 en 50).

  • Het Wsw-budget is ten opzichte van 2010 met € 120 miljoen verlaagd (art. 48).

  • De bekostiging van het UWV is afgetopt op het budget van 2010 (diverse artikelen).

  • Met ingang van 1 juni is de AOW-tegemoetkoming afgeschaft en vervangen door de Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (MKOB). Deze nieuwe koopkrachttegemoetkoming wordt alleen gericht op Nederlands belastingplichtigen (art. 50).

  • Met ingang van 1 augustus is de AOW-partnertoeslag voor huishoudens met een inkomen boven de € 30 000 met 10% verlaagd. Inkomens tot € 30 000 zijn van deze korting uitgezonderd (art. 49).

  • Met ingang van 1 juli is de verrekeningssystematiek van inkomsten tijdens het recht op ziekengeld aangepast. Daarnaast is een loon- en verhaalsanctie ingevoerd (art. 46).

4. BELEIDSARTIKELEN

Artikel

41 Inkomensbeleid

Artikel

Zorgdragen voor een activerende en evenwichtige inkomensontwikkeling

Algemene doelstelling

Motivering

Om financiële prikkels voor werkaanvaarding in stand te houden en te verbeteren en tegelijkertijd een evenwichtige inkomensontwikkeling te bereiken.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De inkomensontwikkeling is over de hele linie negatiever dan oorspronkelijk is geraamd in de begroting 2011. Dit wordt voor het grootste deel verklaard door een hogere inflatie. De financiële prikkels voor werkaanvaarding zijn nagenoeg gelijk aan de geraamde ontwikkeling in de begroting.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de financieel-economische situatie en daarmee de mogelijkheden om negatieve effecten te compenseren;

  • algemene factoren zoals loon- en prijsontwikkeling.

Realisatie meetbare gegevens

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte prestatie-indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen geformuleerd kunnen worden. Verwezen wordt naar de indicatoren voor de operationele doelstellingen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 41.1 Begrotingsuitgaven Artikel 41 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

673

971

1 722

1 173

1 147

1 916

– 769

Uitgaven

673

857

1 359

1 371

1 223

2 006

– 783

               

Programma uitgaven

0

169

352

321

205

862

– 657

               

Operationele Doelstelling 2

             

Overig

0

157

312

281

165

817

– 652

Subsidies

0

12

40

40

40

45

– 5

               

Apparaatsuitgaven

673

688

1 007

1 050

1 018

1 144

– 126

Personeel en materieel

673

688

1 007

1 050

1 018

1 144

– 126

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Toelichting

De onderuitputting bij «overig» onder operationele doelstelling 2 (€ 0,65 miljoen) is ontstaan door een algemene reservering die lopende het jaar grotendeels ten behoeve van andere budgetten en artikelen is herschikt.

1 Het bereiken van een zo evenwichtig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling

Operationele doelstelling

Motivering

Om te komen tot een evenwichtige inkomensverdeling en bescherming van de inkomenspositie van groepen zonder perspectief op de arbeidsmarkt, huishoudens met kinderen en de middeninkomens.

Doelbereiking

De inkomensontwikkeling is over de hele linie negatiever dan geraamd in de begroting 2011.

Instrumenten en activiteiten

In de begroting voor 2011 zijn de beleidsmaatregelen voor 2011 opgenomen. Na publicatie van de begroting is het bedrag van het kindgebonden budget voor het tweede kind lager (33 euro) vastgesteld dan waar tijdens het opstellen van de begroting mee is gerekend.

Doelgroepen

De verschillende inkomensgroepen met bijzondere aandacht voor groepen zonder perspectief op de arbeidsmarkt, huishoudens met kinderen en middeninkomens.

  • De inkomensontwikkeling van burgers wordt gevolgd door middel van standaard koopkrachtcijfers zoals gepresenteerd in tabel 41.2. Deze cijfers laten voor een aantal standaardhuishoudens de inkomensontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten-)premies en kinderbijslag.

  • De standaardgroepen zijn er in 2011 tussen de ¾% en de 2% op achteruit gegaan. Dit is tussen – ¾ en -1 ¼ procentpunt negatiever dan verwacht bij het opstellen van de begroting.

  • Deze verslechtering wordt voor het grootste deel verklaard door een hogere inflatie (2 ¼% in plaats van 1 ½% waarmee werd gerekend). Andere factoren zijn onder meer het lager dan geraamde bedrag van het kindgebonden budget voor het tweede kind (33 euro), een iets lagere loonontwikkeling en een hogere pensioenpremie.

Realisatie meetbare gegevens

Tabel 41.2 Indicatoren operationele doelstelling 1: Koopkrachteffecten

Actieven

Realisatie 2011

Raming 2011

Alleenverdiener met kinderen

   

modaal

– 1 ½

– ¼

2 x modaal

– 2

– 1

Tweeverdieners

   

modaal + ½ x modaal met kinderen

– 1

– ¼

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

– 1 ½

– ¼

modaal + modaal zonder kinderen

– 1 ½

– ½

2 x modaal + modaal zonder kinderen

– 1 ¼

– ¼

Alleenstaande

   

minimumloon

– ¾

0

modaal

– 1

0

2 x modaal

– 1 ¼

– ¼

Alleenstaande ouder

   

minimumloon

– ½

½

modaal

– 1

¼

Inactieven

Realisatie 2011

Raming 2011

Sociale minima

   

paar met kinderen

– ¾

¼

alleenstaande

– 1 ¼

– ½

alleenstaande ouder

– ½

½

AOW (alleenstaand)

   

(alleen) AOW

– 1 ¼

– ½

AOW + € 10 000

– 1 ½

– ¾

AOW (paar)

   

(alleen) AOW

– 1 ½

– ¾

AOW + € 10 000

– 1 ½

– ¾

Bron: SZW-berekeningen

2 In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding

Operationele doelstelling

Motivering

Bijdragen aan een activerend inkomensbeleid.

Doelbereiking

De realisatie van de armoedeval komt nagenoeg overeen met de geraamde cijfers.

Instrumenten en activiteiten

Zie de instrumenten die genoemd worden onder doelstelling 1.

Doelgroepen

Huishoudens die door een hogere arbeidsparticipatie hun inkomen kunnen verbeteren.

Realisatie meetbare gegevens

Tabel 41.3 presenteert indicatoren voor de ontwikkeling van de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval. De werkloosheidsval geeft de inkomensvooruitgang aan bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. De herintredersval is de inkomensvooruitgang bij het aanvaarden van werk door de niet-werkende partner. De deeltijdval wordt gemeten als de inkomensvooruitgang bij één dag extra werken door de minstverdienende partner.

Er zijn kleine verschillen in de afronding doordat de vastgestelde parameters in de huurtoeslag iets afwijken van de raming en door de hoger dan geraamde pensioenpremie. Daarnaast is het kindgebonden budget lager vastgesteld dan waar tijdens het opstellen van de begroting mee werd gerekend.

Tabel 41.3 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2011

Raming 2011

Verschil

Werkloosheidsval

     

(inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand)1

     

Aanvaarden werk op minimumloonniveau

     

Alleenverdiener met kinderen

2%

2%

0%

Alleenstaande

13%

14%

– 1%

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)

–5%

–5%

0%

Aanvaarden werk op 120% minimumloonniveau

     

Alleenverdiener met kinderen

4%

4%

0%

Alleenstaande

21%

22%

–1%

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)

7%

7%

0%

Herintredersval

     

(inkomensvooruitgang bij 2½ dag werken door niet-werkende partner)2

     

Hoofd minimumloon, partner minimumloonniveau

11%

11%

0%

Hoofd 120% minimumloon, partner 120% minimumloonniveau

18%

18%

0%

Deeltijdval minstverdienende partner

     

(inkomensvooruitgang bij 1 dag extra werken)2

     

Hoofd minimumloon

     

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimumloonniveau)

6%

5%

1%

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimumloonniveau)

6%

7%

–1%

Hoofd modaal

     

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimumloonniveau)

7%

7%

0%

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimumloonniveau)

6%

6%

0%

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (120% minimumloonniveau)

8%

8%

0%

partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (120% minimumloonniveau)

8%

7%

1%

partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (modaal niveau)

12%

12%

0%

partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (modaal niveau)

7%

7%

0%

Bron: SZW-berekeningen

1 Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld.

2 Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 41.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

Artikel 41

AD

A. 2010

B. 2011

30 982, nr 7

Effecten onderzoek ex post

Geen

     

Overig evaluatieonderzoek

Geen

     

Artikel

42 Arbeidsparticipatie

Artikel

Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie

Algemene doelstelling

Motivering

Om te bevorderen dat het aandeel werkenden in de beroepsbevolking (verder) toeneemt, creëert SZW via wet- en regelgeving, ondersteuning van gemeenten, aansturing van uitvoeringsorganisaties en overleg met sociale partners voorwaarden om verhoging van de arbeidsparticipatie te stimuleren. Deze voorwaarden hebben in hun samenhang betrekking op het verbeteren van de concurrentiekracht van de Nederlandse economie, het verhogen van het scholingsniveau van de beroepsbevolking en het bevorderen dat alle groepen van de samenleving op de arbeidsmarkt kunnen participeren.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onder bruto arbeidsparticipatie wordt verstaan het aantal mensen met een baan of direct beschikbaar voor een baan van minimaal 12 uur per week als percentage van de bevolking van 20–64 jaar. Anders dan bij de netto arbeidsparticipatie worden bij de bruto arbeidsparticipatie de werklozen meegeteld. De bruto arbeidsparticipatie is daarmee het arbeidsaanbod.

In 2011 verslechterde de conjuncturele situatie en liep de werkloosheid op. De recente stijging van de werkloosheid is niet het gevolg van een terugloop van de werkgelegenheid. In de tweede helft van 2011 is de werkzame beroepsbevolking gestegen. De hogere werkloosheid werd veroorzaakt door een sterkere stijging van het arbeidsaanbod in vergelijking met de werkgelegenheid.

Een toename van het arbeidsaanbod is opvallend in een tijd waarin de economische vooruitzichten verslechteren. De stijging van het arbeidsaanbod doet zich met name voor bij jongeren (15–25 jaar) en ouderen (45–65 jaar). Er zijn signalen dat jongeren als gevolg van de kredietcrisis langer op school zijn gebleven en nu in grotere getale de arbeidsmarkt op stromen. Mogelijk bieden ouderen zich opnieuw aan op de arbeidsmarkt vanwege de toegenomen onzekerheid, maar dit is nu nog niet met zekerheid vast te stellen.

Externe factoren

De eerste helft van 2011 groeide de Nederlandse economie nog. De conjuncturele situatie is vanaf de zomer 2011 echter verslechterd: de Nederlandse economie kromp het derde kwartaal met 0,4%. In het vierde kwartaal van 2011 was sprake van een krimp van 0,7% ten opzichte van het vorig kwartaal. Hierdoor bevindt Nederland zich opnieuw in een recessie.

Realisatie meetbare gegevens

De bruto arbeidsparticipatie van 20–64 jarigen is in 2011 75%. Het arbeidsaanbod is in de eerste helft van 2011 gedaald, waarna in het tweede deel van 2011 een stijging volgde.

Tabel 42.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streven 2011

Bruto arbeidsparticipatie 20- 64 jaar (% > 12 uur werkt of wil werken)

76

76

75

Volume uitkeringen bijstand, ww en ao (in uitkerings- jaren x 1 000)

1 171

1 242

1 252

983

Bronnen: CPB, Centraal Economisch Plan

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 42.2 Begrotingsuitgaven Artikel 42 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting

2011

Verschil

2011

Verplichtingen

24 802

28 997

31 664

37 156

26 817

60 664

– 33 847

Uitgaven

26 487

26 625

33 310

38 089

23 397

60 726

– 37 329

               

Programma uitgaven

9 334

7 296

12 822

17 231

7 171

42 505

– 35 334

               

Operationele Doelstelling 2

             

Scholing en EVC

0

0

220

1 837

50

0

50

Operationele Doelstelling 3

             

Stimulering Arbeidsparticipatie

6 367

7 296

5 954

5 931

2 386

14 645

– 12 259

Jeugdwerkloosheid

0

0

5 117

7 375

3 340

27 000

– 23 660

Overig

2 967

0

1 531

2 088

1 395

860

535

               

Apparaatsuitgaven

17 153

19 329

20 488

20 858

16 226

18 221

– 1 995

Personeel en materieel

17 153

19 329

20 488

20 858

16 226

18 221

– 1 995

               

Ontvangsten

19 431

28 100

20 624

17 444

20 697

17 237

3 460

Programma-uitgaven

Toelichting

De posten onder operationele doelstelling 3 laten een onderschrijding zien. Voor «Jeugdwerkloosheid» is € 23 miljoen overgeboekt naar het gemeentefonds. Per saldo is dit budget dus vrijwel uitgeput. Voor «Stimulering Arbeidsparticipatie» heeft een herschikking naar andere begrotingsartikelen plaatsgevonden en zijn middelen overgeboekt naar de SVB. Per saldo is de onderuitputting op dit budget circa € 4 miljoen en deze houdt verband met het lager vaststellen van een aantal subsidies dan waar vooraf rekening mee was gehouden en het doorschuiven van een aantal voorgenomen activiteiten naar 2012.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2011 hoger dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door hogere boeteopbrengsten (€ 4,027 miljoen) als gevolg van een extra overloop van ontvangsten uit voorgaande jaren en hogere algemene ontvangsten (€ 0,733 miljoen.) Daarnaast zijn in de begroting 2010 de ontvangsten bij amendement (32 123 XV, nr. 5) structureel met drie maal € 1,3 miljoen verhoogd (artikel 42, 43 en 44). Deze ontvangsten dienden ter dekking van personele uitgaven voor het aanstellen van extra inspecteurs. Uitvoering was niet mogelijk omdat de boete-opbrengsten niet toereikend waren om de beoogde uitbreiding te financieren (zie de brief aan de Tweede Kamer, 32 500 XV, nr. 77). In totaal is er € 3,460 miljoen meer ontvangen dan in de begroting was opgenomen.

Tabel 42.3 Fiscale uitgaven artikel 42 (lopende prijzen x € 1 mln)

Artikelonderdeel

2007

2008

2009

2010

Realisatie 2011

Begroting

2011

Verschil

2011

Operationele doelstelling 2

             

Afdrachtvermindering onderwijs

242

291

348

377

386

367

19

               

Operationele doelstelling 3

             

Arbeidskorting voor ouderen

196

206

239

262

271

293

– 22

Doorwerkbonus

265

260

332

296

36

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

10

13

2

2

2

2

0

Premievrijstelling ouderen werknemers

1 020

1 020

939

807

652

652

0

Premiekorting oudere werknemers

   

210

299

371

311

60

Premiekorting arbeidsgehandicapten

   

43

44

45

45

0

Bron: Ministerie van Financiën, Belastingdienst

1 Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten

Operationele doelstelling

Motivering

Om ervoor te zorgen dat onze economie innovatief, concurrerend en ondernemend blijft en ook bij toenemende internationale concurrentie de welvaart kan waarborgen is een beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten van belang. Een indicatie hiervan geven de arbeidskosten per eenheid product in de industrie in vergelijking met de concurrenten in het eurogebied.

Doelbereiking

De daling van de arbeidskosten is in Nederland minder groot geweest dan in de andere eurolanden. Daardoor is de relatieve concurrentiepositie van Nederland iets verslechterd. Dat komt zowel door een sterkere groei van de loonvoet als door een minder sterker toename van de arbeidsproductiviteit in Nederland ten opzichte van het gemiddelde in de andere eurolanden.

Instrumenten en activiteiten

Beheersing van belastingen en premies die ten laste komen van het arbeidsinkomen. Hiermee wordt voorkomen dat belasting- en premiedruk worden afgewenteld en tot hogere arbeidskosten leiden.

Doelgroepen

Burgers en bedrijven.

Arbeidskosten

Realisatie meetbare gegevens

De relatieve ontwikkeling van de arbeidskosten verbetert indien de arbeidskosten per eenheid product van de Nederlandse industrie minder stijgen of meer dalen dan die van de euroconcurrenten. De ontwikkeling wordt in belangrijke mate bepaald door de contractlonen die door de sociale partners in vrije loononderhandelingen worden overeengekomen. In 2011 zijn de arbeidskosten per eenheid product in Nederland 0,7% minder gedaald dan bij de euroconcurrenten.

Wig

De gemiddelde wig op het arbeidsinkomen (d.w.z. het verschil tussen de loonkosten en het netto loon als percentage van de loonkosten) is een goede indicator van de lastendruk zoals werkgevers en werknemers die ervaren. De ontwikkeling van de wig hangt samen met veranderingen in het belasting- en premiestelsel. De wig is in 2011 iets toegenomen tot 43,7%.

Tabel 42.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streefwaarde 2011

Ontwikkeling arbeidskosten t.o.v. eurogebied

– 0,4

– 0,9

0,7

1,75

Omvang van wig inclusief werkgeverslasten (%)

42,3

43,1

43,7

Bron: CPB, Centraal Economisch Plan

Arbeidskosten

De cijfers in tabel 42.5 geven een verbijzondering van de ontwikkeling van de arbeidskosten in tabel 42.4. De arbeidskosten per eenheid product zijn in 2011 met 2,2% gedaald, 0,7% minder dan in de andere eurolanden.

Tabel 42.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Ontwikkeling arbeidskosten per eenheid product industrie

     

1. Nederland

8,8

– 7,2

– 2,2

2. Euroconcurrenten

9,2

– 6,3

– 2,9

Bron: CPB, Centraal Economisch Plan

2 Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie

Operationele doelstelling

Motivering

Om duurzame arbeidsparticipatie te bevorderen, is het van belang dat meer mensen een startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie (MBO-2 of HAVO-VWO) vergroot de kans op duurzaam werk.

Doelbereiking

In 2011 had 78 procent van de beroepsbevolking (25–65 jaar) een startkwalificatie. Dat is iets minder dan in 2010. Dit kan worden verklaard doordat het CBS de wijze van bevraging van respondenten in de Enquête Beroepsbevolking (EBB) in 2010 heeft aangepast.

Instrumenten en activiteiten

Algemeen:

  • Fiscale faciliteiten voor werkgevers (Afdrachtvermindering onderwijs waaronder WVA-startkwalificatie en de afdrachtvermindering voor werkgevers die een werknemer in dienst hebben die een EVC-procedure volgt;

  • Aftrek studiekosten of andere scholingsuitgaven bij de aangifte inkomstenbelasting;

  • Subsidieregeling ESF 2007–2013 (voor scholing van o.a. werkenden kan Europese subsidie worden verkregen).

Specifiek:

  • Structurele basisfinanciering voor 44 leerwerkloketten;

  • Stimuleringsmaatregel Leercultuur in het MKB. Met deze regeling krijgen bedrijven de kans om met deskundig advies hun interne leercultuur te versterken, gericht op een brede en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers;

Doelgroepen

Werkenden en werkzoekenden zonder startkwalificatie.

Realisatie meetbare gegevens

Het percentage in tabel 42.6 geeft aan welk deel van de beroepsbevolking (25–65 jaar) een startkwalificatie heeft. In 2011 had 78 procent van de beroepsbevolking (25–65 jaar) een startkwalificatie.

Voor 2011 was voor deze indicator in de begroting geen streefwaarde opgenomen. Deze streefwaarde kwam voort uit de zogenoemde Lissabondoelstellingen. De EU 2020-strategie, de nieuwe langetermijnstrategie van de Europese Unie voor een sterke en duurzame economie met veel werkgelegenheid, is er vooral op gericht dat minder jongeren vroegtijdig de school verlaten om te voorkomen dat ze zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden. Het lag dan ook in de rede om te kiezen voor een streefwaarde voor voortijdig schoolverlaters in plaats van het aandeel in de beroepsbevolking met een startkwalificatie. De begroting 2012 van het ministerie van OCW bevat derhalve een streefwaarde voor het aantal voortijdig schoolverlaters.

Tabel 42.6 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streefwaarde 2011

Aandeel (%) in de beroepsbevolking (25–65 jaar) met startkwalificatie

78

79

78

Bron: CBS, Statline

3 Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie van specifieke groepen belemmeren

Operationele doelstelling

Motivering

Om te voorkomen dat de arbeidsparticipatie van specifieke groepen achterblijft.

Netto arbeidsparticipatie ouderen

Doelbereiking

De netto arbeidsdeelname onder 55-plussers is met ruim 2 procentpunt gestegen. Het blijft van belang om in te zetten op een stijging van de arbeidsdeelname en op een structurele verbetering van de arbeidsmarktpositie van ouderen. De premiekorting, de doorwerkbonus voor ouderen zijn daarbij instrumenten die hun effect hebben bewezen.

Netto arbeidsparticipatie etnische minderheden

Om de arbeidsparticipatie van etnische minderheden te bevorderen is met name ingezet op instrumenten die werknemersvaardigheden trainen en beter doen aansluiten op de vraag van de arbeidsmarkt. De netto arbeidsparticipatie voor etnische minderheden is toegenomen van 52,8 % naar 53,5%.

Percentage werkloze jongeren

De jeugdwerkloosheid vertoont een dalende lijn. Met de uitvoering van het Actieplan Jeugdwerkloosheid hebben vele verantwoordelijke partijen in de regio werk gemaakt van het aan het werk helpen van werkzoekende schoolverlaters.

Activiteiten en instrumenten gericht op jongeren:

Instrumenten en activiteiten

  • Het «Actieplan Jeugdwerkloosheid» is inmiddels beëindigd. De eindrapportage met daarin beschreven de bereikte resultaten is per brief van 5 oktober 2011 (29 544, nr. 341) aan de Tweede Kamer aangeboden.

  • Op 27 december 2010 is de Tijdelijke subsidieregeling raakvlak onderwijs en arbeidsmarkt (amendement Van Hijum, 31 200 XV, nr. 22), opengesteld voor het vierde en laatste uitvoeringsjaar. SZW heeft uit een totaal van 95 subsidieaanvragen, 7 innovatieve projectvoorstellen geselecteerd voor het uitvoeringsjaar 2011–2012.

Activiteiten en instrumenten gericht op ouderen:

  • Ter bevordering van de arbeidsparticipatie gold ook in 2011 voor ouderen die aan het begin van het kalenderjaar 57 jaar of ouder zijn een extra inkomens- en leeftijdsafhankelijke arbeidskorting. Ouderen die bij het begin van het kalenderjaar 62 jaar of ouder zijn en blijven werken, ontvangen ter stimulering van de arbeidsparticipatie de doorwerkbonus.

  • Voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder en voor het in dienst houden van werknemers in de leeftijd van 62 jaar en ouder kon ook in 2011 gebruik gemaakt worden van de premiekorting oudere werknemers.

  • Overname loondoorbetaling door UWV bij ziekte langer dan 13 weken van werknemer die bij indienstneming tenminste 55 jaar en langer dan een jaar werkloos was.

Activiteiten en instrumenten gericht op etnische minderheden:

  • Ontwikkelen van vaardigheden en competenties onder allochtone jongeren op (v)mbo niveau ter voorbereiding op de arbeidsmarkt (project is afgerond in 2011);

  • Faciliteren van organisaties betrokken bij het naar werk bemiddelen van vluchtelingen (project loopt tot en met 2012).

Activiteiten en instrumenten gericht op personen met een arbeidsbelemmering zijn opgenomen in artikel 47 en 48.

  • Jongeren;

  • Ouderen;

  • Etnische minderheden.

Doelgroepen

Realisatie meetbare gegevens

De in tabel 42.7 gepresenteerde participatiecijfers betreffen de netto arbeidsparticipatie. Dit is het aandeel van mensen met een baan van minimaal 12 uur per week in de genoemde specifieke bevolkingsgroep. Anders dan bij de bruto arbeidsparticipatie worden de werklozen bij de netto arbeidsparticipatie niet meegeteld. Het percentage werkloze jongeren is het aandeel van jongeren in de totale werkloosheidcijfers. Overtreding WAV is het percentage bedrijven dat zich niet houdt aan de regels van de Wet Arbeid Vreemdelingen. De Toelichtingen zijn opgenomen onder het kopje « Doelbereiking» van deze operationele doelstelling.

Het kabinet Balkenende IV hanteerde als doelstelling om tot 80% bruto arbeidsparticipatie te komen in 2016. De indicator hiervoor is opgenomen onder de algemene doelstelling van dit artikel. De uitsplitsing van deze doelstelling naar specifieke groepen wordt niet zinvol geacht, omdat hiervoor geen specifiek beleid wordt gevoerd. Om de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie van de specifieke groepen te kunnen volgen in de begroting, zijn hiervoor bij deze operationele doelstelling enkele kengetallen opgenomen.

Tabel 42.7 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Netto-arbeidsparticipatie 15–64 jaar1

67,8

67,1

67,2

Netto-arbeidsparticipatie niet-westerse allochtonen1

55,2

52,8

53,5

Netto arbeidsparticipatie ouderen (55–64 jaar1

47,9

48,7

51,0

Netto-arbeidsparticipatie vrouwen1

59,7

59,7

60,2

       

Percentage werkloze niet-schoolgaande jongeren (18–26 jaar) wet WIJ2

8,0

8,7

7,9

Percentage door AI bezochte bedrijven waarbij overtreding WAV is vastgesteld3

17

18

17

1 CBS, Statline.

2 CBS, EBB Kernprogramma.

3 Inspectie SZW administratie.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 42.8 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie

OD1 en 2

A. 2011

B. 2011

30 982, nr. 8

Effecten onderzoek ex post

Geen

     

Overig evaluatieonderzoek

Geen

     

Artikel

43 Arbeidsverhoudingen

Artikel

Zorgdragen voor een flexibel instrumentarium voor moderne arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Algemene doelstelling

Motivering

Om bij te dragen aan evenwichtige arbeidsverhoudingen, waarbij werknemers een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming wordt geboden dat in overeenstemming is met de maatschappelijke ontwikkelingen en dat sociale partners voldoende ruimte biedt voor eigen verantwoordelijkheid.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het instrumentarium op het terrein van arbeidsverhoudingen biedt functionerende kaders voor de totstandkoming op verschillende niveaus van moderne arbeidsrelaties tussen (organisaties van) werkgevers en werknemers. Tevens zorgt het instrumentarium voor een niveau van rechtsbescherming dat een adequaat evenwicht vormt tussen de belangen van werkgevers en werknemers en bijdraagt aan de arbeidsparticipatie van zowel degenen die reeds op de arbeidsmarkt participeren, als voor degenen die de arbeidsmarkt willen betreden.

Externe factoren

De effectiviteit van het stelsel wordt enerzijds bepaald door de wijze waarop het instrumentarium wordt toegepast door de direct betrokken partijen van werkgevers en werknemers, anderzijds door algemene ontwikkelingen, zoals de economische situatie die zijn weerslag heeft op de arbeidsmarkt.

Realisatie meetbare gegevens

Artikel 43 kent geen indicatoren op het niveau van de algemene doelstelling, deels omdat het beoogde effect van het beleid niet kan worden gekwantificeerd, deels omdat het beleidseffect niet kan worden geïsoleerd van andere factoren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 43.1 Begrotingsuitgaven Artikel 43 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

13 214

21 567

21 326

20 133

14 239

17 950

– 3 711

Uitgaven

12 972

20 500

21 675

20 470

14 401

17 798

– 3 397

               

Programma uitgaven

1 909

4 174

4 907

3 806

1 796

4 469

– 2 673

               

Algemene Doelstelling

             

Handhaving

0

283

487

176

236

644

– 408

Overig

0

816

751

1 924

1 024

1 587

– 563

Operationele Doelstelling 1

             

Subsidies

316

427

291

307

211

515

– 304

Overig

0

168

26

85

117

209

– 92

Operationele Doelstelling 2

             

Subsidies

0

0

0

0

0

80

– 80

Voorlichting

0

320

0

0

0

0

0

Operationele Doelstelling 3

             

Overig

27

1 078

2 876

904

0

552

– 552

Operationele Doelstelling 4

             

Subsidies

1 566

818

251

207

0

679

– 679

Overig

0

264

225

203

208

203

5

               

Apparaatsuitgaven

11 063

16 326

16 768

16 664

12 605

13 329

– 724

Personeel en materieel

11 063

16 326

16 768

16 664

12 605

13 329

– 724

               

Ontvangsten

998

711

760

694

614

1 711

– 1 097

Programma-uitgaven

Toelichting

Op de verschillende budgetten is onderuitputting zichtbaar. De onderuitputting op de algemene doelstelling ontstaat onder andere door het niet doorgaan van een voorlichtingscampagne over de EU-richtlijn illegale derdelanders. De onderuitputting op de subsidiebudgetten (OD1, OD2 en OD 4) hangt samen met het niet en niet tijdig binnenkomen van enkele subsidieaanvragen, waardoor (nog) geen vaststelling heeft plaatsgevonden. De onderuitputting van € 0,55 miljoen onder OD 3 komt door uitstel en het niet doorgaan van enkele onderzoeken. Het meldpunt klokkenluiders wordt ook uit dit budget bekostigd. Het meldpunt start later dan verwacht.

Ontvangsten

In de begroting 2010 zijn de ontvangsten met € 1,3 miljoen verhoogd. Die ontvangsten zijn in 2011 niet gerealiseerd (zie toelichting bij ontvangstenartikel 42). Daarnaast is in 2011 € 0,203 miljoen extra aan boete-opbrengsten gerealiseerd. Dat betekent dat er per saldo € 1,097 miljoen minder is ontvangen dan in de begroting was opgenomen.

Tabel 43.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 43 (x € 1 000)

artikelonderdeel

realisatie 2007

realisatie 2008

realisatie 2009

realisatie 2010

realisatie 2011

begroting 2011

verschil 2011

Uitgaven

891 000

1 000 000

1 122 000

1 112 000

1 148 886

1 199 065

– 50 179

               

Programma uitgaven

891 000

1 000 000

1 122 000

1 112 000

1 148 886

1 171 661

– 22 775

Operationele Doelstelling 3

             

Zwangerschaps-, bevallings- en adoptieverlof uitkeringslasten

875 000

985 000

1 093 000

1 086 000

1 120 886

1 161 193

– 40 307

Zwangerschaps-, bevallings- en adoptieverlof uitvoeringskosten

16 000

15 000

29 000

26 000

28 000

10 468

17 532

               

Nominaal

0

0

0

0

0

27 404

– 27 404

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Toelichting

De uitkeringslasten voor zwangerschaps- en bevallingsverlof zijn in 2011 circa € 40 miljoen minder dan geraamd. Het verschil ontstaat door een lager volume dan verwacht en een gemiddelde daguitkering die bijna € 1 lager was dan geraamd. Binnen UWV heeft in 2009 een herijking van uitvoeringskosten plaatsgevonden. De uitvoeringskosten voor de uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingsverlof komen hierdoor vanaf 2009 hoger uit. In 2011 is deze budgettair neutrale herijking ook in de SZW-begroting 2012 doorgevoerd.

Tabel 43.3 Fiscale uitgaven Artikel 43 (x € 1 mln)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Belastinguitgaven

372

376

415

402

391

396

5

               

Operationele doelstelling 3

             

Levensloopregeling

355

349

353

341

329

329

0

Ouderschapsverlofkorting

17

28

62

61

62

67

5

Bron: Ministerie van Financiën, Belastingdienst

Toelichting

De fiscale uitgaven aan de levensloopregeling die hier worden gepresenteerd bestaan hoofdzakelijk uit een saldo van twee effecten: de inkomensderving door inleg in de levensloopregeling en de extra inkomsten vanwege opname van het levenslooptegoed.

Met het oog op de noodzaak langer door te werken is besloten de levensloopregeling niet voort te zetten. Per 1 januari 2012 is de levensloopregeling daarom niet meer beschikbaar voor nieuwe deelnemers. Vanaf het jaar 2014 kunnen mensen alleen nog gebruik maken van de levensloopregeling als zij op 31 december 2011 een saldo van € 3 000 of meer op hun levenslooprekening hadden.

1 Het bevorderen van stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen

Operationele doelstelling

  • Stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen bevorderen door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en collectieve arbeidsvoorwaardenvorming te regelen;

  • Het grondwettelijke recht op medezeggenschap door werknemers regelen, waarborgen en bevorderen;

  • Een adequate overlegstructuur tussen het kabinet en sociale partners in stand houden ten behoeve van onderlinge beleidsafstemming, coördinatie op sociaal en sociaaleconomisch terrein en om zoveel mogelijk draagvlak te verkrijgen voor het kabinetsbeleid.

Motivering

Doelbereiking

Sociale partners hebben in 2011 veelvuldig gebruik gemaakt van de instrumenten cao en avv. In totaal zijn er 185 bedrijfstakcao’s en 503 ondernemingscao’s afgesloten voor in totaal 6,1 miljoen werknemers.

Gedurende het jaar heeft het kabinet overleg met sociale partners gevoerd over diverse sociale en sociaaleconomische onderwerpen. Op het overleg van 10 juni 2011 heeft het kabinet met sociale partners verenigd in de Stichting van de Arbeid afspraken gemaakt die moeten leiden tot een robuust pensioenstelsel (aanvullende pensioenen en AOW) en duurzame participatie en inzetbaarheid van de werknemer (30 413, nr. 157).

  • Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), Wet op het Algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en Wet op de loonvorming;

  • Wet op de bedrijfsorganisatie (WBO);

  • Wet op de ondernemingsraden (WOR), Wet op de Europese ondernemingsraden (WEOR) en Wet rol werknemers Europese vennootschap;

  • Overleg tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en de overheid, waaronder het voor- en najaarsoverleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid;

  • Subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen.

Instrumenten

  • In de begroting voor 2011 zijn reguliere activiteiten opgenomen, zoals het uitvoeren van de ministeriële taken op grond van de Wet cao en de Wet avv, het onderhouden van een adequate overlegstructuur tussen Kabinet en sociale partners en de uitvoering subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen. Deze activiteiten zijn conform de begroting uitgevoerd in 2011;

  • In december 2011 is de kamer geïnformeerd over de voorgenomen wijzigingen van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) (29 818, nr. 35). In lijn met het unanieme SER-advies zal de WOR-heffing worden afgeschaft. Het streven is om het wijzigingsvoorstel in juni 2012 aan de Tweede Kamer voor te leggen. Tevens is aangegeven dat besloten is aan het kabinetsstandpunt 2009 geen nadere invulling te geven. Wel wordt de Wet aangevuld met een bepaling over de informatieplicht in het kader van internationale concernverhoudingen;

  • In 2011 is de Wijziging van de Wet op de Europese ondernemingsraden in verband met de uitvoering van richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 mei 2009 (PbEU 2009, L 122) houdende herschikking van richtlijn 94/45/EG aangenomen. De wijziging heeft tot doel verbetering van de effectiviteit van Europese ondernemingsraden. Zo wordt nader omschreven waarover Europese ondernemingsraden moeten worden geïnformeerd en geraadpleegd en wordt bepaald dat Europese ondernemingsraden tijdig geïnformeerd en geraadpleegd moeten worden;

  • In 2011 is – samen met de medeverantwoordelijke minister van EL&I – uitwerking gegeven aan de motie van de leden Aptroot (VVD), Koopmans (CDA) en Van den Besselaar (PVV) over de Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) (32 615, nr. 3). Naar aanleiding hiervan is op 22 december een vervolgmotie aangenomen tot afbouw van het PBO stelsel. Het Kabinet zal begin 2012 hierop reageren.

Activiteiten

  • Sociale partners (werkgevers en werknemers) en hun organisaties;

  • Ondernemingsraden en Europese ondernemingsraden;

  • (Hoofd)product- en (hoofd)bedrijfschappen en de SER.

Doelgroepen

Realisatie meetbare gegevens

Output en outcome zijn, zoals geconcludeerd in de beleidsdoorlichting Arbeidsverhoudingen (30 982, nr. 5), moeilijk objectief meetbaar. Er zijn daarom geen indicatoren geformuleerd. De gehanteerde kengetallen geven inzicht in de mate waarin de sociale partners gebruik maken van het instrumentarium voor vormgeving van de arbeidsverhoudingen:

  • Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen, mede afhankelijk van factoren als het sociaal-economisch klimaat.

  • Het aandeel ondernemingsraadplichtige ondernemingen met OR.

Tabel 43.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

cao/avv:

       

Aantal bedrijfstak-cao’s

192

190

188

185

Aantal direct gebonden werknemers

4 644 500

4 699 500

4 954 200

4 869 000

Aantal door avv gebonden werknemers

676 000

855 500

843 800

728 500

Aantal ondernemingen-cao’s

524

558

521

503

Aantal gebonden werknemers

543 000

594 500

574 100

531 000

Totaal aantal cao’s

716

748

709

688

Totaal aantal werknemers onder cao’s

5 863 500

6 149 500

6 372 100

6 128 500

Bron: SZW, voorjaarsrapportage cao-afspraken

Tabel 43.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2002

Realisatie 2005

Realisatie 2008

Realisatie 2011

Medezeggenschap:

       

Percentage OR-plichtige ondernemingen met OR

71

76

70

71

Bron: Research voor Beleid (2002, 2005) en Regioplan (2008, 2011), Onderzoek naleving WOR

2 Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst

Operationele doelstelling

Motivering

De bescherming van werknemers waarborgen, in evenwicht met de belangen van de onderneming en met inachtneming van de eigen rol en verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.

Doelbereiking

De wettelijke normering van de diverse aspecten van het arbeidsrecht biedt, mede als gevolg van de regelmatige aanpassingen aan zich wijzigende omstandigheden, op hoofdlijnen een adequate bescherming van de belangen van de werknemer. Dit binnen de randvoorwaarden die de arbeidsorganisatie daaraan stelt en binnen de internationaal overeengekomen minimum-standaarden.

  • Het arbeidsovereenkomstenrecht, inclusief het ontslagrecht;

  • Het Buitengewoon Besluit arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) en de daarop gebaseerde regels betreffende ontslag en werktijdverkorting;

  • De Wet melding collectief ontslag (WMCO);

  • De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) en daarop gebaseerde regels betreffende bestuurlijke handhaving van de WML;

  • Het Besluit minimumjeugdloonregeling;

  • Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Voorlichting.

Instrumenten

  • In de begroting 2011 zijn reguliere activiteiten opgenomen, zoals het verlenen van ontslagvergunningen door het UWV, het verlenen van tijdelijke ontheffingen van het verbod om de arbeidstijd te verminderen, het verlenen van goedkeuring als bedoeld in de Wet melding collectief ontslag, het handhaven van de Wet minimum loon en minimum vakantiebijslag (WML) door de Arbeidsinspectie door het opleggen van bestuurlijke boetes en lasten onder dwangsom bij onderbetaling. Deze activiteiten zijn conform de begroting uitgevoerd in 2011;

  • In 2011 is de wijziging van het Burgerlijk Wetboek houdende de afschaffing van de beperkte opbouw van minimumvakantierechten tijdens ziekte gerealiseerd. Deze wijziging is op 1 januari 2012 inwerking getreden;

  • Tevens is in 2011 gerealiseerd, de wijziging van de Wet melding collectief ontslag in verband met het van toepassing verklaren van deze wet op de beëindiging van een dienstbetrekking door middel van een beëindigingsovereenkomst. Deze wijziging treedt op 1 maart 2012 in werking;

  • Sinds 11 februari 2011 beschikken de inspecteurs van de Inspectie SZW i.o. over de bevoegdheid om in het kader van de handhaving van de WML daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen. Het gaat dan met name om administratieve bescheiden die nodig zijn om vast te kunnen stellen wie bij de werkgever in dienst zijn en of de werkgever het wettelijk minimumloon en de wettelijke minimumvakantiebijslag aan zijn werknemers heeft uitbetaald (Stb, 2011, 27);

  • In 2011 zijn bij de Tweede Kamer ingediend het wetsvoorstel betreffende de implementatie van de zogenoemde Uitzendrichtlijn en het wetsvoorstel tot aanpassing van artikel 18b, lid 2 van de Wet minimumloon (WML) betreffende het rechtsvermoeden van het zijn van werkgever in de zin van deze wet (32 895, nr. 1 en 32 896, nr. 1). De plenaire behandeling van deze beide wetsvoorstellen is op 7 februari 2012 afgerond;

  • Op grond van de uitkomsten van een evaluatie daarvan is besloten met ingang van 1 januari 2012 de tijdelijke crisismaatregel «Extra tijdelijke contracten voor jongeren tot 27 jaar» te beëindigen;

  • In 2011 is een concept-wetsvoorstel doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd voorbereid. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting in het voorjaar van 2012 de Tweede Kamer worden aangeboden;

  • Verder is in 2011 besloten de handhaving van de WML te vereenvoudigen en meer te richten op het tegengaan van echte misstanden. Daarvoor is de zogenoemde handhavingnorm gesteld op 40 uur (32 896, nr. 5). Tevens is besloten om bij de handhaving van de WML verrekeningen met het loon van kosten van huisvesting en premies voor de ziektekostenverzekeringen slechts toe te laten voor zover zij niet meer dan een daarvoor vastgesteld bedragen;

  • Wijziging van de Waadi en de WML met het oog op effectievere controles door private instanties, en verbetering van de effectiviteit van het door de uitzendbranche ontwikkelde keurmerk (32 872, nr. 1);

  • In 2011 is voor een aantal situaties van verminderde bedrijvigheid als gevolg van buitengewone omstandigheden besloten de regeling voor werktijdverkorting open te stellen. Dat betrof de stremming in de Rijn bij Sankt Goarshausen (Duitsland), het gedeeltelijk instorten van winkelcentrum ’t Loon in Heerlen, de terugval van activiteiten als gevolg van de EHEC-bacterie en de ontploffing van de kernreactor in Japan;

  • In 2011 is een aantal maatregelen genomen om de bewustwording voor en de effectiviteit van de opsporing van arbeidsgerelateerde arbeidsuitbuiting te vergroten. Bijgedragen is aan het oplossen van knelpunten die de Inspectie SZW i.o. of partners in het kader van de Taskforce Aanpak Mensenhandel tegenkomen. Zo is het bestaan van arbeidsuitbuiting onder de aandacht gebracht van onder meer de Nederlandse ambassades. Informatie over de rollen en verantwoordelijkheidsverdeling in de verschillende fasen van de aanpak van mensenhandel is verspreid onder de ketenpartners. Tussen het ministerie van SZW en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel is een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen voor gegevensuitwisseling, zodat sneller duidelijkheid wordt verkregen over het bestaan van een serieus vermoeden van arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin. Voorts is bij een drietal Kamers van Koophandel een pilot gestart om signalen van schijnzelfstandigheid en mogelijke uitbuiting te melden.

Activiteiten

  • Werknemers;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Realisatie meetbare gegevens

Operationele doelstelling 2 kent geen kwantitatieve streefwaarden. De doelstelling van het beleid is te komen tot een transparante regelgeving waarbij op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de bescherming van de werknemers en de vereisten van de onderneming. Voor dit evenwicht is geen objectieve indicator te geven.

Het aantal ontslagverzoeken in 2011 is lager uitgevallen (58 334) dan was geraamd (68 000). Bij de raming is uitgegaan van de prognose van het CPB. Vanwege een aantal calamiteiten zoals de stremming in de Rijn bij Sankt Goarshausen is er meer gebruik gemaakt van de Regeling Werktijdverkorting dan geraamd (236 versus 150).

Tabel 43.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Ontslagen

     

Aantal ontslagaanvragen UWV1

60 064

40 530

38 539

– waarvan via collectieve aanvraag (in %)

18

12

12

Aantal ontbindingsverzoeken rechtbanken2

29 854

22 243

19 795

Totaal aantal aanvragen en verzoeken

89 918

62 773

58 334

Aanvragen WTV (reguliere werktijdverkorting)3

     

Aantal aanvragen

142

171

236

Aantal toegewezen

82

109

132

Handhaving WML4

     

Aantal inspecties WAV/WML

9 723

9 987

9 225

Aantal opgelegde boetes

58

127

107

Bronnen:

1 UWV, Jaarverslag

2 Raad voor de Rechtspraak

3 SZW, Onderzoeksrapport werktijdverkorting

4 Inspectie SZW administratie

3 Bevorderen van het combineren van arbeid en zorg

Operationele doelstelling

Motivering

Werknemers in staat stellen de arbeidsduur (tijdelijk) aan te passen in verband met zorgtaken.

Doelbereiking

Het arbeid-en-zorginstrumentarium ondersteunt de hoge graad van de arbeidsparticipatie van met name vrouwen in Nederland.

  • Wet arbeid en zorg;

  • Wet aanpassing arbeidsduur;

  • Levensloopregeling.

Instrumenten

  • Het wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (32 855, nr. 1) is 10 augustus 2011 de Tweede Kamer aangeboden;

  • Het wetsvoorstel ter implementatie van Richtlijn 2010/18/EU inzake ouderschapsverlof (33 107, nr. 1) is 30 november 2011 de Tweede Kamer aangeboden. De Eerste kamer heeft het voorstel op 20 maart 2012 als kamerstuk afgedaan;

  • In de reactie van 7 november 2011 (29 544, nr. 355) op het SER-advies «Tijden van de samenleving» heeft het kabinet aangekondigd om in tenminste twee gemeenten pilots op te zetten om binnen de bestaande mogelijkheden in de gehele gemeente in tijd en inhoud sluitende arrangementen voor kinderen te realiseren;

  • In het belastingplan 2012 (Stb. 2011, 639) is opgenomen dat het vanaf 1 januari 2012 niet meer mogelijk is te starten met deelname aan de levensloopregeling. Bestaande deelnemers kunnen onder voorwaarden wel deel blijven nemen. Daarnaast kunnen mensen per 1 januari 2013 deelnemen aan het vitaliteitssparen;

Activiteiten

  • (Potentiële) werknemers;

  • Zelfstandigen (in verband met zwangerschaps- en bevallingsuitkering);

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Indicatoren

Met ingang van de begroting 2012 is de indicator gewijzigd. Bij de oude prestatie-indicator werd de behoefte aan verlof als gegeven genomen, ongeacht andere instrumenten die werknemers kunnen benutten voor de combinatie van arbeid en zorg, zoals flexibele arbeidspatronen. Met ingang van 2012 dient als indicator het aandeel werknemers dat moeite heeft met de combinatie arbeid en zorg. Om deze reden was voor 2011 geen streefwaarde meer opgenomen voor de oude indicator.

Tabel 43.7 Indicatoren operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2007

Realisatie 2009

Realisatie 2011

Streefwaarde 2011

Discrepantie tussen feitelijke en gewenste opname van verlof (%)

45

44

36

Bron: CBS, EBB module – arbeid en zorg

Het gebruik van ouderschapsverlof is toegenomen. Tot en met 2009 werd de peiling voor ouderschapsverlof in het eerste kwartaal van het jaar gedaan. In 2011 heeft de peiling in het derde kwartaal plaatsgevonden. Als gevolg van de wijziging in de methodiek ligt een toename van het (gemeten) gebruik van ouderschapsverlof voor de hand. Bovendien is per 1 januari 2009 de maximale duur van ouderschapsverlof verhoogd van 13 naar 26 weken. Door de toename van het gebruik van ouderschapsverlof is het percentage personen, dat dit verlof wel wenst maar niet opneemt gedaald. De discrepantie tussen feitelijke en gewenste opname van verlof is daardoor ook afgenomen.

Tabel 43.8 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering (x 1 000)

     

– aantal toekenningen werknemers1

139

137

136

– aantal toekenningen zelfstandigen1

7,5

7,4

7,8

Adoptieverlof (x 1 000)

     

– aantal toekenningen werknemers1

1,2

1,3

1,2

Ouderschapsverlof (x 1 000)

     

– Aantal werknemers met ouderschapsverlof (betaald en onbetaald)2

124

160

– Aantal ontvangers ouderschapsverlofkorting3

72

72

n.b.

Levensloopregeling (x 1 000)

     

– aantal actieve deelnemers4

249

239

235

Bronnen:

1 UWV, jaarverslag

2 CBS, EBB module Arbeid en zorg (in 2010 heeft er geen meting plaatsgevonden)

3 Ministerie van Financiën, Belastingdienst

4 CBS, EBB module Levensloop

n.b. niet beschikbaar

4 Bevorderen van gelijke kansen op de arbeidsmarkt en toegang tot de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep

Operationele doelstelling

Motivering

Werknemers en werkzoekenden bescherming bieden tegen ongelijke behandeling en te waarborgen dat een ieder gelijke kansen heeft op het terrein van arbeid.

Doelbereiking

In cao’s is geen sprake meer van direct onderscheid naar geslacht en bij werving en selectie is dat aanmerkelijk afgenomen. De gelijke behandeling van allochtonen, ouderen en arbeidsgehandicapten vergt nog de nodige aandacht.

  • Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid;

  • Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen;

  • Wet verbod van onderscheid op grond van arbeidsduur;

  • Wet gelijke behandeling van tijdelijke en vaste werknemers;

  • Wet op de medische keuringen;

  • Besluit aanstellingskeuring en Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuring;

  • Commissie Gelijke Behandeling;

  • Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen.

Instrumenten

  • Wijziging van de Wet op de medische keuringen in verband met het opnemen van de mogelijkheid tot onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen bij de Sociaal-Economische Raad en enige andere wijzigingen (33 050, nr. 2 en 33 050, nr. 3);

  • Voortzetting van de website www.gelijkloon.nl;

  • Wetsvoorstel in voorbereiding met betrekking tot het aantrekkelijker en makkelijker maken van doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd door het weghalen van een aantal arbeidsrechtelijke belemmeringen;

  • Opzet en start van de Discriminatiemonitor 2010–2012 (SCP).

Activiteiten

  • Werkgevers, werknemers en hun vertegenwoordigers;

  • Relevante belangenorganisaties en organisaties van professionals.

Doelgroepen

Realisatie meetbare gegevens

Ongecorrigeerde beloningsverschillen geven de verschillen in gemiddeld uurloon weer en zijn daarmee een indicatie voor de arbeidsmarktpositie van vrouwen. De gecorrigeerde verschillen laten zien in welke mate deze verschillen samenhangen met kenmerken als leeftijd en opleiding- en beroepsniveau. Beloningsdiscriminatie is op het totaal van beloningsverschillen van ondergeschikte betekenis.

Met het oog op de arbeidsparticipatiebeslissingen van met name vrouwen is relevant dat deze verschillen bij de 25- tot 35-jarigen in het bedrijfsleven beperkt zijn tot -7,9% en bij de overheid geheel afwezig (Monitor Arbeidsmarkt 2011; 26 448, nr. 462).

Tabel 43.9 Indicatoren operationele doelstelling 4
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Streefwaarde 2012

Gecorrigeerde beloningsverschillen (%)

     

Verschil man-vrouw bedrijfsleven

– 9

– 9

< – 9

Verschil man-vrouw overheid

– 8

– 7

< – 7

       

Ongecorrigeerde beloningsverschillen (%)

     

Verschil man-vrouw bedrijfsleven

– 22

– 22

< – 22

Verschil man-vrouw overheid

– 14

– 15

< – 15

Bron: CBS, Gelijk loon voor gelijk werk, 2010

Toelichting

De gegevens van de Commissie gelijke behandeling en van de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen betreffen het aantal ingediende klachten en/of oordelen ingediend bij of uitgesproken door deze commissies. Deze getallen geven slechts een beperkt inzicht in de mate waarin ongelijke behandeling voorkomt.

Tabel 43.10 Kengetallen operationele doelstelling 4
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Commissie gelijke behandeling: aantal oordelen op terrein van arbeid1

Totaal aantal

96

142

162

– waarvan op grond van geslacht (%)

15

17

23

– waarvan op grond van leeftijd (%)

41

26

29

– waarvan op grond van handicap (%)

9

15

14

– waarvan overig (%)

35

42

34

Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen2

Totaal aantal

47

31

55

– waarvan klachten

9

5

6

– waarvan vragen

38

26

49

Bronnen:

1 Commissie Gelijke Behandeling, Jaarverslag.

2 Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen, Jaarverslag.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 43.11 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Discriminatiemonitor 2010–2012

OD 4

A. 2010

B. 2012

 

Beleidsdoorlichting

Geen

     

Effecten onderzoek ex post

Effectiviteit van de tijdelijke maatregel tijdelijke contracten voor jongeren tot 27 jaar

OD 2

A. 2011

B. 2011

29 544, nr. 368

 

Naleving van de Wet op de ondernemingsraden, stand van zaken 2011

OD 1

A. 2011

B. 2012

 
 

Evaluatie verruiming onmisbaarheidscriterium

OD 2

A. 2011

B. 2011

33 000 XV, nr. 3

Overig evaluatieonderzoek

Geen

     

Artikel

44 Gezond en veilig werken

Artikel

Bevorderen van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden

Algemene doelstelling

Motivering

Om de veiligheid en gezondheid van werknemers te beschermen en arbeidsuitval te voorkomen is een goed arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid noodzakelijk. Dit is van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit. Door het beperken van arbeidsuitval kan het stelsel van sociale zekerheid geborgd blijven. Het is tevens van belang bij het beperken van het beroep op de gezondheidszorg door ziekte en letsel ontstaan door of op het werk. Gezonde en veilige arbeidsomstandigheden dragen verder bij aan het voorkomen van arbeidsongevallen en aan het inperken van (bedrijfs-)risico’s met ingrijpende effecten op de samenleving, bijvoorbeeld bij bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen.

De daadwerkelijke uitvoering van goed arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. SZW stimuleert en bevordert dat zij vorm en uitvoering geven aan veilige en gezonde werkomstandigheden en ziet erop toe dat de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet worden nageleefd.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

In 2011 was het verzuimpercentage 4,2%. Uit de Nationale enquête arbeidsomstandigheden (NEA) kwam naar voren dat 90% van de werknemers positief is over de eigen gezondheid. Uit de NEA blijkt ook dat de tevredenheid van werknemers met hun arbeidsomstandigheden de laatste jaren (licht) is gestegen.

Externe factoren

Werkgevers en werknemers zetten zich in voor het opstellen van arbocatalogi om daarmee in bedrijven maatwerk mogelijk te maken. In de arbocatalogus is door werkgevers en werknemers uitgeschreven hoe aan de wettelijke voorschriften kan worden voldaan. Deze arbocatalogi worden door de Inspectie SZW getoetst op enkele criteria waaronder het voldoen aan wettelijke regels.

Realisatie meetbare gegevens

Het percentage ziekteverzuim is al enkele jaren stabiel. Dat geldt ook voor het percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim tot gevolg.

Tabel 44.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streefwaarde 2011

Percentage ziekteverzuim1

4,1

4,2

4,2

4,3

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim tot gevolg2

3,1

3,2

2,9

3,0

Percentage werknemers dat verdere aanpassingen aan de werkplek of aan de werkzaamheden noodzakelijk acht in verband met zijn of haar gezondheid2

19,5

18,5

18,3

19,0

Bronnen:

1 CBS, Kwartaal enquête ziekteverzuim

2 TNO/CBS, Nationale enquête arbeidsomstandigheden

Tabel 44.2 Kengetal algemene doelstelling
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen

3

1

2

Bron: Inspectie SZW administratie

In 2011 waren er twee incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Deze incidenten betroffen een grote brand bij een chemicaliënopslag en het vrijkomen van een grote hoeveelheid gevaarlijke stof bij een tankopslagbedrijf. Het kengetal betreft de aan de EU te melden ongevallen met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen bij bedrijven die vallen onder de Europese richtlijn Seveso II. De Seveso II richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in het besluit risico’s zware ongevallen 1999 (brzo 1999). Een incident is meldingsplichtig als aan de criteria wordt voldaan die in de bijlage van de Seveso II richtlijn staan. Het voornaamste criterium is het vrijkomen van een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stof met als mogelijk gevolg een brand, explosie, sterfgeval of aanzienlijke milieuschade.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 44.3 Begrotingsuitgaven Artikel 44 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

72 842

59 970

59 006

62 765

45 954

65 220

– 19 266

Uitgaven

84 463

61 072

58 288

59 246

51 657

65 395

– 13 738

               

Programma uitgaven

33 059

19 728

19 503

19 331

14 674

18 235

– 3 561

               

Operationele Doelstelling 1

             

Arboconvenanten

9 092

0

0

0

0

0

0

Handhaving

529

325

317

269

8

0

8

Overig

6 034

4 725

6 822

8 961

9 164

7 807

1 357

Subsidies

17 404

14 678

12 364

10 101

5 502

10 428

– 4 926

               

Apparaatsuitgaven

51 404

41 344

38 785

39 915

36 983

47 160

– 10 177

Personeel en materieel

51 404

41 344

38 785

39 915

36 983

47 160

– 10 177

               

Ontvangsten

5 251

8 207

11 978

8 445

7 585

9 300

– 1 715

Programma-uitgaven

Toelichting

De overschrijding van het budget overig en de onderschrijding van het budget subsidies is het gevolg van de ontwikkeling dat meer gebruik wordt gemaakt van opdrachtverlening (overige uitgaven) en minder van het subsidie-instrument.

Ontvangsten

Door de start van een andere werkwijze bij de Arbeidsinspectie en door het uitvoeren van minder inspecties dan gepland is er € 0,669 miljoen minder binnengekomen aan boeteopbrengsten. Daar staat een bedrag van € 0,256 miljoen aan extra algemene ontvangsten tegenover. Tevens zijn in de begroting 2010 de ontvangsten structureel met € 1,3 miljoen verhoogd. Die ontvangsten zijn in 2011 niet gerealiseerd (zie Toelichting bij ontvangstenartikel 42). Dit leidt per saldo tot € 1,715 miljoen lagere ontvangsten dan geraamd.

1 Bevorderen dat werkgevers en werknemers in bedrijven, branches en sectoren een effectief en efficiënt arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid voeren

Operationele doelstelling

Motivering

Het is in het belang van zowel werkgevers als werknemers dat in bedrijven een effectief en efficiënt arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid wordt gevoerd. Werkgevers zien zich dan minder geconfronteerd met verzuim en werkenden kunnen gezond en vitaal aan het arbeidsproces deelnemen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

Met de herziene Arbeidsomstandighedenwet die sinds 1 januari 2007 van kracht is, hebben werkgevers en werknemers de ruimte gekregen om, gegeven de wettelijke doelstellingen, arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid af te stemmen op de eigen onderneming (maatwerk). Dit verhoogt het draagvlak voor het arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid binnen de onderneming en maakt het meer kostenefficiënt. De Arbeidstijdenwet legt eveneens een grote verantwoordelijkheid bij werkgevers en werknemers. Door middel van het handhavingsbeleid van SZW wordt de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet bevorderd.

Doelbereiking

Bij de concretisering van het beleid speelt de arbocatalogus een grote rol. De totstandkoming van arbocatalogi is de verantwoordelijkheid van sociale partners. De Commissie Begeleiding Arbocatalogi van de Stichting van de Arbeid heeft dit proces van 2007 tot 2011 gestimuleerd. In 2011 zijn in diverse branches nieuwe arbocatalogi tot stand gekomen dan wel bestaande arbocatalogi aangevuld met (belangrijke) risico’s. Deze zijn door de Arbeidsinspectie getoetst.

  • De herziene Arbeidsomstandighedenwet en -regelgeving;

  • Het standpunt van Nederland met betrekking tot de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor de invulling van de arbeidsomstandigheden wordt ingebracht in EU werkgroepen en discussies;

  • De Arbeidstijdenwet (ATW), het Arbeidstijdenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de Nadere regeling kinderarbeid;

  • Handhaving van wet- en regelgeving;

  • Het monitoren en onderzoeken van maatschappelijke trends, ontwikkelingen, blootstelling aan arbeidsrisico’s, effecten van arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid en naleving van wet- en regelgeving;

  • Communicatie en voorlichting;

  • Subsidieverlening: het tijdelijk subsidiëren van het implementeren van de arbocatalogi (de afspraken tussen sociale partners over de invulling van de eigen arbeidsomstandigheden) en de tijdelijke stimuleringsregeling voor het veilig werken door gedragsverandering in het mkb.

Instrumenten en activiteiten

  • Werkgevers;

  • Werknemers;

  • Arboprofessionals (zoals preventiemedewerkers, bedrijfsartsen en veiligheidskundigen).

Doelgroepen

Naleving zorgplicht Arbowet

Realisatie meetbare gegevens

Naleving van de Arbowet wordt aangeduid door een percentage dat aangeeft in hoeverre de in de wet genoemde systeemelementen aanwezig zijn. Dit percentage is samengesteld uit de percentages voor de vier deelverplichtingen: de risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e), de arbodienstverlening, de preventiemedewerker en de bedrijfshulpverlening (BHV). Het streefcijfer geeft aan in welke mate de zorgplicht van de Arbowet in het algemeen wordt nageleefd. Het percentage wordt zowel voor bedrijven als voor werknemers berekend (zie tabel 44.4).

Grote bedrijven beschikken vaker over genoemde systeemelementen dan kleine bedrijven. Het percentage werknemers valt hoger uit dan het percentage bedrijven. Met de aanpassing van de Arbowet per 1 april 2011 is het voor kleine bedrijven (ten hoogste 25 werknemers) eenvoudiger en goedkoper gemaakt een ri&e op te stellen.

Met een nieuw communicatie- en implementatieprogramma hebben sociale partners, ondersteund door SZW, in 2011 extra aandacht besteed aan manieren om de naleving van de ri&e te bevorderen. Zo is bijvoorbeeld de werkplekcheck geïntroduceerd. Daarmee kan een werkgever op eenvoudige wijze nagaan hoe het staat met de veiligheid- en gezondheidsrisico’s in de onderneming. Vervolgens kunnen bedrijven gratis een verbeterplan ontvangen.

Het communicatie- en implementatieprogramma loopt door in 2012.

Percentage werknemers dat onder de werking van een arbocatalogus valt

Het percentage werknemers dat onder een positief getoetste arbocatalogus valt is ongeveer gelijk gebleven. Er zijn in 2011 wel nieuwe arbocatalogi bijgekomen. De betrokken branches zijn van geringe omvang; het percentage is daardoor niet veranderd. Verder zijn er in 43 branches nieuwe deelcatalogi ingediend en beoordeeld. Dit zijn toevoegingen aan de bestaande arbocatalogi.

In het kader van het Actieplan Arbeidsveiligheid is de eenjarige stimuleringsregeling Veilig Werken door Gedragsverandering zeer succesvol gebleken. Binnen een half jaar was het beschikbare budget uitgeput. Ruim 300 mkb-bedrijven hebben subsidie ontvangen, waarvan 76% kleine bedrijven (< 50 werknemers), met name in de sector Bouw. Het beoogde doel van de subsidieregeling om vooral het kleinbedrijf te enthousiasmeren is hiermee bereikt.

Tabel 44.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streven 2011

Naleving zorgplicht Arbowet1

       

– percentage bedrijven

59

58

56

59

– percentage werknemers

88

88

83

88

Percentage bedrijven dat bij hercontrole voldoet aan de Arbowet2

98

98

94

>95

Percentage werknemers dat onder de werking van een arbocatalogus valt3

49

51

51

60

Bronnen:

1 SZW-berekeningen o.b.v. Monitor Arbeid in bedrijf (Inspectie SZW)

2 Inspectie SZW administratie

3 SZW administratie

In 2011 zijn in totaal 14 638 actieve inspecties verricht in het kader van Arbo-projecten. De raming 2011 was 16 500. Het aantal actieve inspecties is in de loop van 2011 bijgesteld naar 14 500 zaken, omdat minder inspectiecapaciteit beschikbaar bleek dan aanvankelijk is ingeschat voor het actieve werk. Dit werd veroorzaakt door een combinatie van factoren, waaronder een hoger handhavingspercentage dan begroot, een aantal zeer omvangrijke reactieve zaken (waaronder de B-toren, (een winkel- en wooncomplex centrum Rotterdam) en de Grolsch Veste), een hoger dan verwacht verloop van inspecteurs en een iets hoger ziekteverzuim dan waar bij de begroting was rekening gehouden. De Arbomonitor 2011 is volledig uitgevoerd.

Tabel 44.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Aantal actieve Arbo-inspecties door de Arbeidsinspectie

21 386

18 541

14 638

Bron: Inspectie SZW administratie

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 44.6 Afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

Arbeidsomstandigheden

AD

A. 2009

B. 2012

25 883, nr. 209

Effecten onderzoek ex post

Arbeidsomstandighedenwet

AD

A. 2009

B. 2012

25 883, nr. 209

Overig evaluatieonderzoek

Arbeidstijdenwet

OD

A. 2010

B. 2012

30 532, nr. 28

Artikel

45 Pensioenbeleid

Artikel

Bevorderen en beschermen van arbeidspensioenen

Algemene doelstelling

Motivering

Werkgevers en werknemers stimuleren om afspraken te maken voor aanvullend pensioen en een waarborg te scheppen dat een pensioentoezegging van de werkgever aan zijn werknemer na pensionering gestand wordt gedaan.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Sociale partners hebben het pensioenakkoord van 4 juni 2010 nader uitgewerkt in een Uitwerkingsmemorandum d.d. 9 juni 2011. Daarin is een akkoord op hoofdlijnen gesloten tussen sociale partners op centraal niveau en het kabinet over de noodzakelijke aanpassing van het FTK en de Pensioenwet (30 413, nr. 157). De aanhoudende crisis en de gevolgen daarvan voor de financiële positie van pensioenfondsen in combinatie met de toenemende vergrijzing, zetten de houdbaarheid van het stelsel steeds verder onder druk. De noodzaak om het pensioenstelsel aan te passen is alleen maar toegenomen.

Het uitwerkingsmemorandum bevat de verschillende elementen van het nieuwe pensioencontract: afspraken over premiestabilisatie, verwerking van de stijging van de levensverwachting en de overgang naar schokbestendige en transparante pensioencontracten. In de nieuwe pensioencontracten worden schokken op de financiële markten doorvertaald naar het opgebouwde pensioen. Voor wat betreft de spreiding van de risico’s over de generaties zal het kabinet bij de verdere invulling van het nieuwe pensioencontract borgen dat schokken en onzekerheden zich op een voor alle generaties verantwoorde en duidelijke manier vertalen in de pensioenopbouw of het pensioeninkomen. Die aspecten spelen ook een belangrijke rol in het reeds gestarte onderzoek naar de mogelijkheden om bestaande pensioenrechten onder te brengen in het nieuwe pensioencontract. Voor de definitieve invulling van het financieel toetsingskader voor nieuwe pensioencontracten zijn de uitkomsten van voornoemd onderzoek van belang. Zodra de resultaten van het onderzoek beschikbaar zijn zal worden bezien op welke wijze het wettelijk kader van de nieuwe pensioencontracten het beste kan worden vormgegeven. Gestreefd wordt naar invoering van het wettelijk kader per 1 januari 2014.

Daarnaast is een goed bestuur (governance) van pensioenfondsen van groot belang. Het integrale wetsvoorstel voor de governance van pensioenfondsen met daarin verschillende bestuursmodellen is voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Dit advies is eind januari 2012 ontvangen.

Communicatie is een belangrijk aandachtspunt bij de verdere uitwerking van het pensioenakkoord. Het is van belang dat over risico’s ten aanzien van het pensioen goed wordt gecommuniceerd naar alle belanghebbenden. In oktober is onder leiding van SZW een sectorbreed samengesteld project «Pensioencommunicatie» gestart dat beziet hoe de communicatie met alle belanghebbenden zo optimaal mogelijk kan worden vormgegeven. Het project moet bouwstenen aandragen voor de aanpassing van de wetgeving.

Met de afgesproken inzet van sociale partners en het kabinet kan een robuust pensioenstelsel worden gerealiseerd.

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling hangt af van arbeidsvoorwaardenonderhandelingen, economische ontwikkelingen, demografische ontwikkelingen, het pensioenbewustzijn en de EU-regelgeving voor de handhaving van nationale kenmerken van pensioenstelsels. De ontwikkelingen op de financiële markten, de mondiale economische ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de financiële positie van pensioenfondsen hebben de urgentie om het toekomstbestendig maken van het pensioenstelsel versterkt. Daarnaast zet de vergrijzing van de bevolking de houdbaarheid van het stelsel verder onder druk.

De verdieping van de crisis heeft ertoe geleid dat veel pensioenfondsen in 2011 niet beschikken over het minimaal vereiste vermogen om te kunnen voldoen aan hun verplichtingen. Hun dekkingsgraad was lager dan 105%. De lage dekkingsgraad van pensioenfondsen is het gevolg van de combinatie van een lage rente, beursmalaise en een sterk stijgende levensverwachting. De lage rente dwingt fondsen de waarde van hun verplichtingen te verhogen. Hoe hoger die waarde, hoe lager de dekkingsgraad.

De stijgende levensverwachting speelt de pensioenfondsen ook parten. De premies, die in het verleden zijn betaald, hielden geen rekening met deze snelle stijging. Fondsen moeten veel langer pensioenen uitkeren dan aanvankelijk gedacht. Door de stijgende levensverwachting is een opwaartse druk op de premies ontstaan. In het pensioenakkoord is aangegeven hoe om te gaan met een stijging van de levensverwachting.

Realisatie meetbare gegevens

Artikel 45 kent geen indicatoren op het niveau van de algemene doelstelling, deels omdat het beoogde effect van het beleid niet kan worden gekwantificeerd, deels omdat het beleidseffect niet kan worden geïsoleerd van andere factoren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 45.1 Begrotingsuitgaven Artikel 45 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

58 547

2 623

1 943

2 456

2 497

2 930

– 433

Uitgaven

86 347

2 431

2 011

2 498

2 590

2 930

– 340

               

Programma uitgaven

85 000

943

437

727

263

920

– 657

               

Operationele Doelstelling 1

             

Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening

85 000

0

0

0

0

0

0

Uitvoeringskosten Toezicht

0

0

0

0

0

510

– 510

Overig

0

15

138

655

216

250

– 34

Operationele Doelstelling 2

             

Subsidies

0

928

299

72

47

160

– 113

               

Apparaatsuitgaven

1 347

1 488

1 574

1 771

2 327

2 010

317

Personeel en materieel

1 347

1 488

1 574

1 771

2 327

2 010

317

               

Ontvangsten

0

13 661

11

79

0

0

0

Uitvoeringskosten toezicht

Toelichting

De uitvoeringskosten toezicht hebben betrekking op de kosten van de toezichthouders DNB en AFM die verband houden met de voorbereiding van wet- en regelgeving op het gebied van pensioenen. De minister van Financiën draagt zorg voor de betaling aan AFM en DNB van de overheidsbijdrage in de toezichtkosten. Het bedrag op de begroting van SZW is daarom overgeboekt naar het overeenkomstige beleidsbudget van het ministerie van Financiën. Vanuit SZW heeft geen directe betaling aan AFM en DNB plaatsgevonden. De gerealiseerde kasuitgaven op dit artikelonderdeel staan daarom op 0.

1 Vergroten van de houdbaarheid en het bereik van het stelsel van aanvullende pensioenen

Operationele doelstelling

Motivering

Zoveel mogelijk werknemers in de gelegenheid te stellen op collectieve en solidaire wijze een aanvulling op de AOW te verkrijgen om na pensionering hun levensstandaard zo goed mogelijk te kunnen handhaven.

Doelbereiking

Sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor het realiseren van de prestaties op het terrein van de aanvullende pensioenen, de overheid zorgt voor ondersteuning door middel van het bieden van een wettelijk kader voor afspraken over de pensioenvoorziening.

Het pensioenakkoord bevat afspraken over de hervorming van het pensioenstelsel, waarin alle partijen laten zien dat zij zo goed mogelijke randvoorwaarden willen creëren voor een robuuste oudedagsvoorziening voor de gepensioneerden van nú en voor de gepensioneerden van later. Op 21 juni is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitwerking van dit akkoord (32 043, nr. 62). Sociale partners hebben op een aantal terreinen aanvullende wensen kenbaar gemaakt. Over de aanvullende afspraken is de Tweede Kamer op 14 september geïnformeerd (32 043, nr. 66).

  • De Pensioenwet;

  • Wet verplichte Beroepspensioenregeling;

  • Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

  • Fiscale faciliteiten voor de opbouw van aanvullende pensioenen (Witteveenkader);

  • Materieel en prudentieel toezicht door DNB op pensioenfondsen en pensioenverzekeraars;

  • Overleg met sociale partners over de inrichting van het pensioenstelsel.

Instrumenten

  • Uitwerking van het pensioenakkoord (32 043, nr. 157);

  • Modernisering van de mogelijkheden om pensioenregelingen uit te voeren (Premiepensioeninstelling);

  • De ontwikkeling van een nieuw type pensioeninstelling dat de kansen van Nederland op de Europese pensioenmarkt kan vergroten en verbetering van de samenwerkingsmogelijkheden tussen pensioenfondsen;

  • Het volgen van de ontwikkelingen en het uitdragen van het Nederlandse standpunt in de Europese Commissie, die voorbereidingen treft om de Europese Pensioenfondsenrichtlijn eind 2012 te herzien.

Activiteiten

  • Werkgevers;

  • Werknemers;

  • Pensioenuitvoerders.

Doelgroepen

Aantal werknemers dat geen aanvullend pensioen opbouwt (%)

Realisatie meetbare gegevens

Als indicator voor het bereik van het pensioenstelsel wordt het percentage werknemers gepresenteerd, dat geen aanvullend pensioen opbouwt. Over de omvang van de witte vlek op pensioengebied in 2007 is gerapporteerd dat 9 van de 10 werknemers pensioen opbouwen (30 413, nr. 136). Het CBS onderzoek naar de omvang van de witte vlek over 2010 is in februari 2012 verschenen. De onderzoeksresultaten laten zien dat de omvang en samenstelling van de witte vlek in de jaren 2007 – 2010 een soortgelijk beeld geven. Er lijkt sprake van een lichte daling van de omvang van de witte vlek.

Tabel 45.2 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streven 2011

% werknemers dat geen aanvullend pensioen opbouwt

10

9

Bron: CBS, witte vlek op pensioengebied

Aantal fondsen met een reservetekort

Een pensioenfonds heeft een reservetekort als het vermogen van het fonds lager is dan het vereiste eigen vermogen dat op de lange termijn aangehouden moet worden om aan de pensioenverplichtingen te kunnen voldoen. Bij de bepaling van het vereiste eigen vermogen wordt rekening gehouden met de beleggingsrisico’s die een fonds loopt. Een gemiddeld pensioenfonds heeft geen reservetekort als de dekkingsgraad hoger is dan 130%.

Volgens DNB hadden van de 454 pensioenfondsen er 311 eind december 2011 een reservetekort. In vergelijking met 2010 lijkt er sprake te zijn van een lichte daling, maar toen waren er nog 514 pensioenfondsen.

Een dekkingsgraad van 100% geeft aan dat een fonds precies genoeg vermogen heeft om de verplichtingen na te komen. DNB eist echter een buffer, waardoor pensioenfondsen een dekkingsgraad van minimaal 105% moeten hebben. Eind 2011 konden 227 pensioenfondsen niet aan deze eis voldoen.

Aantal actieve deelnemers met mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting

Een pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die niet meer voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan de pensioenregeling, bijvoorbeeld omdat het dienstverband is beëindigd, een vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling uitvoeren als de vrijwillige voortzetting maximaal drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking voortduurt. Het beeld ten aanzien van het opnemen van afspraken over vrijwillige voortzetting van deelname in een pensioenregeling is al enkele jaren vrij stabiel.

Aantal actieve deelnemers naar type regeling

Zoals blijkt uit tabel 45.3 hebben de meeste werknemers een uitkeringsovereenkomst op basis van middelloon, waarbij het op te bouwen pensioeninkomen een gewogen gemiddelde is van alle pensioengrondslagen. Het beeld wijkt niet af van voorgaande jaren.

Tabel 45.3 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Aantal fondsen met een reservetekort

     

aantal fondsen (absoluut)

351

341

311

Aantal deelnemers betrokken bij deze fondsen (absoluut)

5 396 157

5 464 805

5 481 295

Aantal actieve deelnemers met mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting (%)

     

Bij vrijwillig ontslag

89

87

87

Bij zorgverlof

91

91

90

Bij ouderschapsverlof

92

93

91

Bij sabbatical leave

91

89

90

Bij educatief verlof

88

89

89

Aandeel actieve deelnemers per type regeling (%)

     

Uitkeringsovereenkomst op basis van eindloon

1

1

1

Uitkeringsovereenkomst op basis van middelloon

90

90

91

Beschikbare premieregeling

5

5

5

Overig (combinatie van verschillende typen regelingen)

4

4

3

Bron: DNB, statistieken

2 Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening

Operationele doelstelling

Motivering

Deelnemers stimuleren kennis te nemen van hun pensioenregelingen en hun verantwoordelijkheid voor aanvullend pensioen te nemen.

Doelbereiking

Begin januari 2011 is de website www.mijnpensioenoverzicht.nl in gebruik genomen, dat een totaalbeeld geeft van het via het werk opgebouwde pensioen en de AOW. Ook kan men raadplegen hoeveel nabestaandenpensioen er is na overlijden. In totaal hebben circa 3 miljoen mensen naar hun pensioenoverzicht gekeken. In oktober won de website het Gouden Schild in de categorie beste klantcommunicatie. Er zijn vergevorderde plannen om de functionaliteit van deze website uit te breiden.

Op 29 november 2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de informatiebepalingen in de pensioenwetgeving (33 110, nr. 1). De uitkomsten van dit onderzoek worden meegenomen in het sectorbreed samengestelde project Pensioencommunicatie onder leiding van SZW, dat is ingesteld in het kader van de concretisering van de afspraken tussen het kabinet en sociale partners over pensioenen. Het project zal voorstellen doen voor de aanpassing van de wetgeving over pensioencommunicatie.

In juli en augustus 2011 is het Voorontwerp versterking bestuur pensioenfondsen voor consultatie op internet gepubliceerd. Mede naar aanleiding van de internetconsultatie en expertmeetings is het wetsvoorstel aangepast. Begin november is het wetsvoorstel ter advisering naar de Raad van State gezonden. Het advies van de Raad van State is eind januari 2012 ontvangen.

Het streven is om het wetgevingstraject op het gebied van governance van pensioenfondsen in 2012 af te ronden. Hierdoor kunnen pensioenfondsen komen tot een nieuwe governancestructuur voordat nieuwe contracten mogelijk zijn. Fondsen hebben bij invoering in 2013 voor de overgang naar de nieuwe governancestructuur een jaar de tijd.

Instrumenten

De Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling, met name de bepalingen over voorlichting aan deelnemers en de bepalingen over medezeggenschap en de governance bij pensioenuitvoerders.

  • Zorgen voor een adequate vertegenwoordiging van de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden in of ten aanzien van het pensioenfondsbestuur;

  • Stroomlijning van de wettelijke taken van de verschillende organen in het pensioenfonds (deelnemersraad, verantwoordingsorgaan, e.d.);

  • Overleggen met sociale partners, pensioengerechtigden en pensioenuitvoerders over verbetering van de kwaliteit van het besturen van pensioenuitvoerders;

  • Ondersteunen van de ontwikkeling van het Pensioenregister;

  • Het verbeteren van de pensioencommunicatie met deelnemers en gepensioneerden door aanpassing van de wetgeving.

Activiteiten

Doelgroepen

Deelnemers en pensioengerechtigden in pensioenregelingen.

Realisatie meetbare gegevens

Het primaat voor het maken van afspraken over het bevorderen van een doeltreffende informatievoorziening over pensioenvoorzieningen ligt bij sociale partners.

In de begroting 2011 was de indicator «inzicht in de hoogte aanvullend pensioen» opgenomen. In het jaarverslag 2011 is deze indicator niet opgenomen, aangezien het onderzoek «Kennis van ouderdomspensioen», dat werd verricht door Research voor Beleid, is stopgezet. Dit onderzoek vormde de informatiebron voor de indicator.

Ook de kengetallen uit de begroting 2011 bij operationele doelstelling 2 zijn niet opgenomen in het jaarverslag 2011. Dit vanwege het stopzetten van de pensioenenquête «Kennis van ouderdomspensioen» die door Research voor Beleid werd verzorgd. Deze enquête vormde de informatiebron voor de kengetallen.

Door het stopzetten van deze monitor zal in de verslaglegging voortaan gebruik worden gemaakt van de resultaten van de Pensioenbewustzijnsmeter van TNS NIPO, die in opdracht van het platform Wijzer in geldzaken wordt uitgevoerd. Ook zal verslag worden gedaan van het bereik van de website www.mijnpensioenoverzicht.nl .

De economische crisis en het pensioenakkoord zorgen ervoor dat het nóg belangrijker wordt om de financiële vaardigheden te vergroten. Het platform Wijzer in geldzaken heeft financiële educatie blijvend op de agenda staan. Een van de doelstellingen van Wijzer in geldzaken is het aantal Nederlanders dat volledig pensioenonbewust is, terug te brengen van 72 naar 50 procent in 2011. Uit de Pensioenbewustzijnmeter 2011 blijkt dat het pensioenonbewustzijn is afgenomen van 72 naar 69 procent; de beoogde doelstelling is dus niet behaald. Uit onderzoek blijkt dat de website www.mijnpensioenoverzicht.nl vooral bezoekers trekt, die hun jaarlijks pensioenoverzicht goed bekeken hebben en nog niet wordt bezocht door de pensioenonbewuste Nederlander.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 45.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

 

AD

A. 2011

B. 2012

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

     

Overig evaluatieonderzoek

Informatiebepalingen in de pensioenwet

OD2

A. 2010

B. 2011

33 110, nr. 1

 

2b PSW

OD 2

A. 2010

B. 2011

29 544, nr. 342

Informatiebepalingen in de pensioenwetgeving

Toelichting

Op 29 november is de evaluatie van de informatiebepalingen in de pensioenwetgeving toegezonden aan de Tweede Kamer. De resultaten zullen worden meegenomen bij de aanpassing van de wetgeving over pensioencommunicatie.

Artikel

46 Inkomensbescherming met activering

Artikel

Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen financiële risico’s bij inkomensverlies

Algemene doelstelling

Motivering

Om personen te beschermen tegen de financiële risico’s als gevolg van ziekte, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt hen een inspanningsverplichting opgelegd om betaalde arbeid te verkrijgen, danwel maatschappelijk te participeren of een opleiding te volgen. Aan werkgevers, andere private partijen of gemeenten worden prikkels gegeven die aan preventie en activering bijdragen.

SZW creëert de voorwaarden voor het verlenen van de uitkeringen. Dit gebeurt door de uitkeringsvoorwaarden vast te leggen in wet- en regelgeving en zorg te dragen voor de uitvoering door het verstrekken of het laten verstrekken van uitkeringen door UWV, gemeenten of private partijen. Daarnaast richt SZW het juridische en financiële regelgevend kader in, zodat private arrangementen mogelijk en rechtszeker zijn.

Doelbereiking en maatschappelijk effect

Het herstel van de economie in 2010 heeft zich in 2011 maar beperkt doorgezet. Dit werd weerspiegeld in het aantal mensen met een WW-uitkering. Dit aantal daalde in de eerste helft van het jaar, maar begon naar het einde van 2011 weer te stijgen. In december 2011 zaten er uiteindelijk meer mensen in de WW dan in december 2010.

In 2011 is verder de deeltijd-WW geëindigd: per 1 juli 2011 zijn de laatste mensen uit de deeltijd-WW gestroomd.

De WWB reageert met vertraging en minder sterk op de economische crisis, aangezien werknemers eerst in de WW terechtkomen en een deel van de werknemers vanuit de WW weer een baan vindt en niet alle werknemers voor de WWB in aanmerking komen vanwege overige inkomsten binnen het huishouden of vermogen.

Externe factoren

De economische conjunctuur is een belangrijke factor in de volumeontwikkeling en daarmee het budgettaire beslag van een aantal wetten binnen deze algemene doelstelling. Daar waar dat van toepassing is wordt daar bij de operationele doelstelling op ingegaan.

Het behalen van de algemene doelstelling is mogelijk gemaakt door:

  • Een effectieve uitvoering van de wetten door UWV, gemeenten en private partijen;

  • De mate van naleving van de verplichtingen uit wet- en regelgeving door uitkeringsgerechtigden;

  • De inspanning gericht op het verkrijgen van betaald werk van de uitkeringsgerechtigden.

Realisatie meetbare gegevens

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte prestatie-indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen geformuleerd kunnen worden. Verwezen wordt naar de realisatiecijfers voor de operationele doelstellingen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 46.1 Begrotingsuitgaven Artikel 46 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

5 947 764

6 442 443

7 510 742

7 139 531

7 953 941

7 194 877

759 064

Uitgaven

6 270 136

6 436 837

6 767 571

7 066 636

7 583 102

7 198 137

384 965

               

Programma uitgaven

6 260 279

6 427 209

6 759 259

7 057 515

7 575 909

7 191 351

384 558

               

Operationele Doelstelling 1

             

IOW uitkeringslasten

0

0

0

1 741

4 800

5 970

– 1 170

IOW uitvoeringskosten

0

0

0

1 566

250

250

0

Operationele Doelstelling 3

             

Wajong Uitkeringslasten

1 928 009

2 153 830

2 425 710

2 642 160

3 138 036

2 729 695

408 341

Wajong Uitvoeringskosten

56 377

83 979

102 527

125 194

132 542

128 954

3 588

Operationele Doelstelling 4

             

BIA Uitkeringslasten

5 007

4 179

3 887

3 597

0

3 283

– 3 283

BIA Uitvoeringskosten

271

281

220

287

0

84

– 84

Tri uitkeringslasten

31 719

20 464

7 444

693

0

0

0

Tri Uitvoeringskosten

6 266

4 054

500

212

0

0

0

Operationele Doelstelling 5

             

BUIG

3 943 592

3 855 307

3 863 053

4 056 157

4 042 887

4 119 068

– 76 181

Bijstand Buitenland

2 198

2 760

2 787

2 500

2 381

2 600

– 219

Bijstand Zelfstandigen

87 305

117 364

120 905

118 077

146 118

76 743

69 375

IOAW

112 199

103 733

133 013

4 845

0

0

0

IOAZ

31 625

34 164

30 683

2 730

0

0

0

WWIK Uitkeringslasten

26 148

22 698

20 582

3 590

55

0

55

WWIK Uitvoeringskosten

5 309

4 734

4 964

2 678

3 674

1 594

2 080

Vazalo

0

39

142

70

71

4 000

– 3 929

Handhaving

7 695

7 827

7 892

7 334

6 310

6 077

233

Overig

16 559

11 796

34 950

84 084

96 368

109 998

– 13 630

Operationele doelstelling 6

             

Uitkeringen Caribisch Nederland

0

0

0

0

2 417

3 035

– 618

               

Apparaatsuitgaven

9 857

9 628

8 312

9 121

7 193

6 786

407

Personeel en materieel

9 857

9 628

8 312

9 121

7 193

6 786

407

               

Ontvangsten

98 317

59 864

57 268

48 236

16 827

0

16 827

IOW (Inkomensvoorziening oudere werklozen)

Toelichting

Werknemers van zestig jaar of ouder die tussen 1 oktober 2006 en 1 juli 2011 werkloos zijn geworden en die langer dan 3 maanden recht hadden op een WW-uitkering, komen na afloop van de WW-uitkering in aanmerking voor een IOW-uitkering. Als het recht op een IOW-uitkering bestaat, behouden oudere werklozen dat tot dat ze 65 jaar worden. Daarnaast hebben gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als tussen 31 december 2007 en 1 juli 2011 het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan en de loongerelateerde WGA is toegekend na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

De uitgaven aan de IOW zijn € 1 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Dit als gevolg van een lagere instroom in de regeling dan verwacht.

De gerealiseerde uitgaven aan uitvoeringskosten IOW zijn gelijk aan de begrote uitgaven.

Wajong (Wet werk en arbeidsondersteuning jongehandicapten)

De Wajong vormt de inkomensvoorziening voor jonggehandicapten. Per 1 januari 2010 is de gewijzigde Wajong in werking getreden, waarin meer nadruk ligt op het vinden en behouden van arbeid. In verband met deze gewijzigde regelgeving is in de raming rekening gehouden met lagere instroom in de Wajong.

De uitkeringslasten Wajong waren in 2011 € 408 miljoen hoger dan begroot. Dit grote verschil heeft hoofdzakelijk een technische oorzaak, namelijk een kasschuif van het jaar 2012 naar het jaar 2011 (€ 414 miljoen). Voorts heeft de gebruikelijke loon- en prijsbijstelling geresulteerd in een lastenverhoging (€ 34 miljoen). Daar staat tegenover dat als gevolg van uitvoeringsmeevallers de uitkeringslasten lager waren dan verwacht (- € 40 miljoen). Dit is het gevolg van een procentueel hoger dan verwachte instroom in de studieregeling, waarvoor een lagere uitkering geldt. Daarnaast is de wet Wajong per 1 januari 2011 gewijzigd, waardoor bij samenloop van Wajong en ZW de ZW tot uitbetaling komt waar dit tot 2011 andersom was. Dit heeft lagere uitkeringslasten Wajong tot gevolg. Dit was nog niet verwerkt in de beginstand.

De uitvoeringskosten Wajong zijn € 4 miljoen hoger dan begroot.

Dit is het gevolg van een herschikking in de toerekening van uitvoeringskosten aan de door het UWV uitgevoerde regelingen. Als gevolg hiervan zijn in 2011 middelen WAO toegerekend aan de Wajong (zie ook toelichting uitvoeringskosten WAO bij tabel 4.6.2). De herschikking leidt per saldo niet tot wijziging van de uitvoeringskosten UWV.

BIA (Wet beperking Inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria)

Deze in 1996 in werking getreden tijdelijke wet beperkt de inkomensgevolgen van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen. De BIA vervalt met ingang van 1 december 2016.

In het kader van de vereenvoudiging van de administratieve uitvoering komen de uitgaven BIA vanaf 2011 ten laste van de Toeslagenwet (TW). In de SZW Begroting 2011 waren de middelen voor de BIA nog afzonderlijk weergegeven. Omdat de uitgaven BIA zijn betaald uit het budget TW, lijkt het in het jaarverslag alsof de voor de BIA beschikbare € 3 miljoen niet is uitgegeven. Dit is niet het geval (zie ook toelichting bij de TW in artikel 49).

BUIG (Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten)

Met de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten zijn vanaf 2010 de gemeentelijke middelen voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor zover dat betrekking heeft op algemene bijstand aan startende ondernemers, de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) (tot en met 2011) en de Wet investeren in jongeren (WIJ) gebundeld met het inkomensdeel van de WWB. Hiermee krijgen gemeenten één budget BUIG (Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten) voor de bekostiging van de uitkeringen op grond van de genoemde wetten.

Voor de uitvoeringskosten BUIG ontvangen gemeenten middelen via de algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

Het macrobudget Inkomensdeel WWB/WIJ is voor de periode 2008–2011 gebaseerd op de afspraken in het Bestuurlijk Akkoord 2007–2011 tussen Rijk en gemeenten. Belangrijk element in deze afspraken is dat het macrobudget voor een jaar in beginsel is vastgezet op de middellange termijnraming van het CPB. Aanpassingen voor conjunctuur vinden slechts plaats indien de afgesproken bandbreedte van 12 500 uitkeringen wordt overschreden. Het macrobudget wordt jaarlijks aangepast voor loon-/prijsbijstellingen en voor effecten van rijksbeleid. Er vindt op basis van de afspraken geen correctie plaats voor gemeentelijke realisaties.

De uitgaven BUIG zijn € 76 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van een neerwaartse bijstelling van de werkloosheidsraming van het CPB, en daarmee van de budgetten voor WWB en IOAW (- € 134 miljoen). Daarnaast heeft verwerking van de realisatiegegevens op de IOAW, IOAZ, Bbz (levensonderhoud voor starters) en WWIK geleid tot een neerwaartse bijstelling (- € 15 miljoen). Tevens zijn er enkele technische correcties doorgevoerd (- € 5 miljoen). Het budget is opgehoogd als gevolg van de gebruikelijke loon- en prijsbijstelling (€ 75 miljoen). Daarnaast was er minder geld dan begroot nodig voor de uit te keren incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen (IAU en MAU). Ter financiering van de uitkeringen IAU en MAU zijn vanuit het budget BUIG middelen overgeheveld naar het budget Overig, waaruit de IAU en MAU worden betaald. Omdat er voor IAU en MAU minder middelen nodig waren dan begroot, kon een deel van de middelen worden teruggeboekt van het budget Overig naar het budget BUIG (€ 3 miljoen).

Uit voorlopige opgaven van gemeenten (zoals weergegeven in hun «Beelden van de Uitvoering» 2011) blijkt dat het saldo van baten en lasten over 2011 landelijk € 4,7 miljard bedraagt. Daarmee hebben gemeenten gezamenlijk een tekort van € 675 miljoen over 2011. Dit is vooral het gevolg van de hierboven genoemde afspraken uit het Bestuurlijk Akkoord tussen Rijk en Gemeenten.

Bijstand buitenland

Voor bijstandsverlening aan Nederlanders in het buitenland was er de regeling Bijstand buitenland. Deze regeling verviel in 1996 met de invoering van de Algemene bijstandswet, waardoor er sinds 1996 geen nieuwe gevallen tot deze regeling zijn toegelaten. Voor de nog lopende gevallen voert de SVB sinds 2009 de regeling uit. De uitgaven aan uitkeringslasten en uitvoeringskosten in 2011 zijn nagenoeg gelijk aan wat was begroot.

Bbz (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële bijstand een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Sinds 2010 zijn de kosten van levensonderhoud voor startende ondernemers onderdeel van de gebundelde uitkering BUIG. Voor de kosten van levensonderhoud voor gevestigde zelfstandigen en de verstrekking van bedrijfskapitaal ontvangen gemeenten een aparte specifieke uitkering Bbz. In 2011 zijn voor het eerst uitvoeringsrealisaties bekend geworden over de niet met de uitkering BUIG gebundelde middelen Bbz.

De uitgaven zijn € 69 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Dat wordt deels veroorzaakt door de nabetalingen over 2010 aan gemeenten die blijkens hun gerealiseerde uitgaven in 2010 onvoldoende bevoorschot waren (€ 38 miljoen). Hier stonden overigens ontvangsten tegenover van gemeenten die blijkens hun gerealiseerde uitgaven teveel bevoorschot waren (€ 16 miljoen; deze zijn geboekt op de post Ontvangsten). Uit de gemeentelijke uitvoeringsrealisaties bleek tevens dat het oorspronkelijk geraamde budget op een te laag volume en een te lage prijs was gebaseerd. Op basis van deze realisaties is het budget Bbz opgehoogd (met respectievelijk € 18 miljoen en € 15 miljoen). Daarnaast zijn er minder middelen dan begroot uitgegeven aan de borgstellingsregeling en de bevordering van ondernemerschap (- € 2 miljoen).

WWIK (Wet werk en inkomen kunstenaars)

De WWIK gaf kunstenaars recht op een aanvulling op hun inkomen als zij met hun werk te weinig verdienen om in hun (totale) levensonderhoud te voorzien. Sinds 2010 zijn de middelen voor de uitkeringslasten WWIK onderdeel van de gebundelde uitkering BUIG, en worden de middelen voor de gemeentelijke uitvoeringskosten via (een decentralisatieuitkering uit) het Gemeentefonds aan de twintig centrumgemeenten uitgekeerd. De in de SZW Begroting 2011 genoemde middelen betreffen de uitvoeringskosten van de stichting Cultuur-Ondernemen voor het op verzoek van een centrumgemeente uitvoeren van beroepsmatigheidstoetsen.

Vanwege de bundeling van de middelen voor de uitkeringslasten WWIK met het inkomensdeel van de WWB werden er voor 2011 geen uitkeringslasten WWIK verwacht. Deze waren er toch als gevolg van een toegekend bezwaar van een centrumgemeente tegen de eindafrekening over het jaar 2006 (€ 0,055 miljoen).

De uitvoeringskosten WWIK zijn € 2 miljoen hoger dan geraamd. Een deel hiervan is het gevolg van een technische correctie op de beginstand (€ 1 miljoen). Daarnaast is het budget opwaarts bijgesteld ten behoeve van nabetalingen aan de stichting Cultuur-Ondernemen over de jaren 2009 en 2010 (€ 1 miljoen). De economische en financiële crisis maakte dat in die jaren een groter beroep op de stichting werd gedaan dan was verwacht.

Experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders (Vazalo)

Het experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders WWB is op 1 januari 2009 van start gegaan en liep tot en met 2011. Voor de deelname aan het experiment hebben gemeenten in 2011 – via een decentralisatieuitkering uit het Gemeentefonds – een tegemoetkoming in de kosten ontvangen. Hiertoe zijn middelen overgeheveld naar het Gemeentefonds (- € 3,9 miljoen).

Handhaving

De WWB geeft gemeenten een financiële prikkel, die bevordert dat zij zich inspannen voor handhaving. SZW stimuleert en ondersteunt de handhaving door gemeenten. De middelen Handhaving op dit beleidsartikel hebben voornamelijk betrekking op de uitvoeringskosten van het Inlichtingenbureau en de middelen voor het Handhavingsprogramma 2011–2014.

De in 2011 gerealiseerde uitgaven wijken nauwelijks af van de begrote uitgaven.

Overig

De overige bijstandsuitgaven hebben betrekking op de incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen (IAU en MAU) voor gemeenten die tekort komen op hun budget Inkomensdeel WWB, de doorontwikkeling van de WWB (inclusief het onderhoud van het verdeelmodel WWB), de uitvoeringskosten van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen voor wat betreft de inning van partneralimentatie, en de middelen voor schuldhulpverlening.

De gerealiseerde overige bijstandsuitgaven zijn € 14 miljoen lager dan begroot. Dit komt deels omdat er voor de implementatie van het wetsvoorstel Gemeentelijke schuldhulpverlening minder subsidie nodig was dan verwacht (- € 6 miljoen). Daarnaast was er voor de doorontwikkeling van de WWB minder geld nodig dan voorzien (- € 5 miljoen). Bovendien waren de voor het uitkeren van IAU- en MAU-uitkeringen benodigde middelen lager dan geraamd (- € 3 miljoen).

Uitkeringen Caribisch Nederland

De regelingen van SZW voor Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) op het terrein van inkomensbescherming betreffen een drietal werknemersverzekeringen (de Cessantiawet, de Ongevallenverzekering en de Ziekteverzekering) en de onderstand. Het eerste jaar van uitvoering van deze sociale zekerheidsregelingen heeft geleid tot lagere uitgaven dan vooraf verwacht (- € 1 miljoen). Met name de onderstandsuitgaven zijn lager uitgevallen dan begroot.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 17 miljoen hoger dan geraamd. Dit betreft voornamelijk ontvangsten Bbz van gemeenten die blijkens hun gerealiseerde uitgaven in 2010 teveel bevoorschot waren (€ 16 miljoen). Daarnaast waren er nog enkele ontvangsten op de uitvoeringskosten van de in 2010 door UWV uitgevoerde regelingen (€ 1 miljoen).

Tabel 46.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 46 (x € 1 000)

artikelonderdeel

realisatie 2007

realisatie 2008

realisatie 2009

realisatie 2010

realisatie 2011

begroting 2011

verschil 2011

Uitgaven

14 391 090

14 062 154

16 269 030

17 021 276

16 442 510

16 701 909

– 259 399

               

Programma uitgaven

14 391 090

14 062 154

16 269 030

17 021 276

16 442 510

16 409 959

32 7551

Operationele Doelstelling 1

             

WW uitkeringslasten

2 832 000

2 470 965

4 374 000

4 996 618

4 501 000

4 795 601

– 294 601

WW uitvoeringskosten

468 880

377 870

515 790

400 665

406 360

502 229

– 95 869

Operationele Doelstelling 2

             

WAO uitkeringslasten

8 037 261

8 042 000

7 883 187

7 465 814

6 930 000

6 766 675

163 325

WAO uitvoeringskosten

441 380

375 770

272 450

202 225

168 205

197 108

– 28 903

IVA uitkeringslasten

128 000

208 000

330 000

474 202

631 000

568 862

62 138

IVA uitvoeringskosten

46 000

44 995

41 392

49 596

55 418

53 745

1 673

WGA uitkeringslasten

316 129

562 194

807 444

1 124 932

1 461 000

1 480 609

– 19 609

WGA uitvoeringskosten

163 520

206 985

147 177

173 789

163 241

135 763

27 478

ZW uitkeringslasten

1 181 800

1 061 995

1 222 000

1 511 604

1 551 000

1 352 601

198 399

ZW uitvoeringskosten

353 120

300 380

302 590

285 825

284 275

249 235

35 040

WAZ uitkeringslasten

393 000

378 000

358 000

323 006

283 011

283 452

– 441

WAZ uitvoeringskosten

30 000

33 000

15 000

13 000

8 000

24 079

– 16 079

               

Nominaal

0

0

0

0

0

291 950

– 291 950

               

Ontvangsten

164 530

144 000

170 253

203 000

260 000

217 502

42 498

WW (Werkloosheidswet)

Toelichting

De WW verzekert werknemers die werkloos worden tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode opgevangen worden met een Werkloosheidswetuitkering (WW-uitkering). Hoe lang iemand een WW-uitkering krijgt, hangt af van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat iemand werkloos werd. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Ten opzichte van de SZW Begroting 2011 zijn de uitgaven WW € 295 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Dit hangt samen met het lager dan verwachte beroep op de WW (€ - 324 miljoen). Ook het gebruik van de deeltijd WW viel mee (€ -79 miljoen). Dit hangt mogelijk samen met de minder ongunstig dan verwachte economische situatie. Daar staat tegenover dat de gemiddelde WW-hoogte als gevolg van de algemene loonstijging is toegenomen (€ 102 miljoen). Daarnaast leidde het vervallen van het voornemen tot anticumulatie ZW/WW tot een besparingsverlies. De gerealiseerde uitgaven zijn ook hierdoor hoger dan oorspronkelijk begroot (€ 6 miljoen).

De uitvoeringskosten WW zijn € 96 miljoen lager uitgevallen dan begroot. De oorzaak hiervan is een minder groot beroep op de WW en deeltijd-WW dan verwacht.

WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering)

WAO-gerechtigden zijn personen die vóór 1 januari 2004 ziek en als gevolg daarvan arbeidsongeschikt zijn geworden. Door de invoering van de Wet WIA worden geen nieuwe WAO-uitkeringen meer verstrekt, uitgezonderd herlevingen op basis van oud recht. De WAO kent zodoende vrijwel alleen nog uitstroom. De uitkeringslasten WAO en de uitvoeringskosten WAO laten daarom een daling zien.

De gerealiseerde uitgaven blijken wat de uitkeringslasten betreft ongeveer € 163 miljoen hoger te zijn dan was begroot. Dat komt deels door de bijstelling voor inflatie naar het prijspeil van 2011 (€ 85 miljoen). Daarnaast zijn de gerealiseerde uitgaven hoger dan verwacht (€ 78 miljoen). Dit komt vooral doordat het aantal WAO-ers, van wie de uitkering wordt beëindigd als gevolg van herstel, lager ligt dan geraamd.

De uitgaven aan uitvoeringskosten WAO zijn € 30 miljoen lager dan begroot. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van een herschikking in de toerekening van uitvoeringskosten aan de door het UWV uitgevoerde regelingen. Als gevolg hiervan zijn in 2011 middelen WAO toegerekend aan de Wajong (zie ook toelichting uitvoeringskosten Wajong bij tabel 46.1).

WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)

In de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) staat werk voorop, ligt het accent op wat mensen kunnen en is er tegelijkertijd inkomensbescherming voor mensen die echt niet meer aan de slag kunnen komen. De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes: de Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

IVA (Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten)

De IVA verzorgt een loonvervangende uitkering voor werknemers die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn.

De uitkeringslasten komen € 62 miljoen hoger uit dan begroot. Een relatief klein deel hiervan is gevolg van de gebruikelijke loon- en prijsbijstelling (€ 8 miljoen). Van groter belang is dat de instroom en de doorstroom vanuit de WGA hoger zijn geweest dan geraamd (€ 54 miljoen).

De uitvoeringskosten IVA komen € 2 miljoen hoger uit dan begroot. Oorzaak hiervan is de hoger dan geraamde instroom en doorstroom vanuit de WGA.

WGA (Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten)

De WGA verzorgt een aanvulling op het met arbeid verdiende inkomen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, of een minimumuitkering als zij niet werken of minder werken dan 50% van hun resterende verdiencapaciteit.

Ten opzichte van de begrote uitgaven resteert een meevaller van € 20 miljoen. Het budget is als gevolg van de gebruikelijke loon- en prijsbijstelling verhoogd (€ 22 miljoen). De instroom was weliswaar iets hoger dan verwacht, maar er heeft meer doorstroom naar de IVA plaatsgevonden dan geraamd (per saldo – € 42 miljoen). Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat – vanwege het beperkt aantal jaren waarvoor realisatiecijfers beschikbaar zijn – de doorstroom van WGA naar IVA lastig te voorspellen is.

De uitvoeringskosten WGA vallen € 27 miljoen hoger uit dan begroot. Oorzaak hiervan is dat de SZW Begroting 2011 is opgesteld op basis van uitvoeringskostenmodel dat uit de pas is gaan lopen met de uitgaven per regeling van het UWV. De WGA is daardoor te laag begroot, terwijl uitvoeringskosten van andere regelingen (zoals de WAZ) te hoog begroot zijn. Voor de SZW Begroting 2012 heeft een budgettair neutrale herschikking van de uitvoeringskosten plaatsgevonden, waardoor de verschillen per regeling in het volgende jaarverslag naar verwachting minder groot zullen zijn.

ZW (Ziektewet)

De ZW verzekert het ziekterisico voor bepaalde groepen werknemers. Het ZW-vangnet verzekert diegenen die geen werkgever met een loondoorbetalingsplicht meer hebben, zoals WW’ers, uitzendkrachten en tijdelijke werknemers na het einde van het dienstverband. Daarnaast geldt de ZW voor een beperkte groep werknemers die in dienst is van een werkgever. Werknemers ontvangen ook een uitkering op grond van de ZW als ze ongeschikt zijn tot het verrichten van hun arbeid als gevolg van zwangerschap of bevalling, orgaandonatie of als ze aanspraak hebben op de zogenaamde no-riskpolis.

Ten opzichte van de SZW Begroting 2011 zijn de gerealiseerde uitgaven ZW € 198 miljoen hoger. Dit wordt vooral veroorzaakt door een toename van het beroep op de ZW van de groepen flexwerkers, zieke werklozen en zwangere vrouwen (€ 164 miljoen). Een reden hiervoor is onder andere dat deze groepen langer dan verwacht een beroep doen op de ZW als gevolg van een lagere werkhervattingskans door een gebrek aan prikkels in de ZW en een (hoewel minder dan verwacht) teruglopende conjunctuur. Met het wetsvoorstel «Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters» wil de regering de prikkels in de ZW versterken. Daarbij is de gemiddelde ZW-hoogte als gevolg van de algemene loonstijging toegenomen (34 miljoen).

Bij de raming van de uitgaven ZW in 2011 is uitgegaan van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel «Verrekening van inkomsten bij ziekte» per 1 januari 2011. De wetgeving is per 1 juli 2011 afgerond, hetgeen leidde tot een besparingsverlies. De gerealiseerde uitgaven zijn ook hierdoor hoger dan oorspronkelijk begroot (€ 3 miljoen).

De uitvoeringskosten ZW zijn € 35 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt vooral veroorzaakt door een toename van het beroep op de ZW van de groepen flexwerkers, zieke werklozen en zwangere vrouwen.

WAZ (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)

De toegang voor zelfstandige ondernemers tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd.

De gerealiseerde uitkeringslasten zijn nagenoeg gelijk aan wat is begroot. Dat komt doordat de gebruikelijke loon- en prijsbijstelling (€ 4 miljoen) werd gecompenseerd door een neerwaartse bijstelling van het budget op basis van recente uitvoeringsrealisaties (- € 4 miljoen).

De uitvoeringskosten WAZ vallen € 16 miljoen lager uit dan begroot. Oorzaak is dat de begroting 2011 is opgesteld op basis van uitvoeringskostenmodel dat uit de pas is gaan lopen met de uitgaven per regeling van het UWV. De WAZ is daardoor te hoog begroot, terwijl uitvoeringskosten van andere regelingen zoals de WGA te laag begroot zijn. Voor de begroting 2012 heeft een budgettair neutrale herschikking van de uitvoeringskosten plaatsgevonden, waardoor de verschillen per regeling in het volgende jaarverslag naar verwachting minder groot zullen zijn.

1 Zorgdragen dat werknemers bij werkloosheid een tijdelijk loonvervangend inkomen ontvangen én tot werkhervatting worden gestimuleerd

Operationele doelstelling

Motivering

Om de tijdelijke inkomensbescherming van werknemers bij werkloosheid te waarborgen en hen te activeren tot werkhervatting.

Doelbereiking

In 2011 heeft 2% meer mensen een WW-uitkering ontvangen dan in 2010. Het aantal nieuwe WW-uitkeringen is vrijwel gelijk gebleven, terwijl het aantal beëindigde uitkeringen met 3% is gedaald. Waar 2010 zich kenmerkte door een langzaam dalende werkloosheid werd 2011 gekenmerkt door een langzaam stijgende werkloosheid. Hierdoor was het werkloosheidspercentage eind 2011 nagenoeg gelijk aan het werkloosheidsniveau van begin 2010.

  • Werkloosheidswet (WW);

  • Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW);

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan het UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • In stand houden en onderhouden van een toekomstbestendige en activerende wettelijke verzekering tegen werkloosheid;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting.

Activiteiten van UWV:

  • Uitvoering van de wettelijke verzekering;

  • Handhaving.

  • Verzekerden (werknemers);

  • WW-gerechtigden;

  • IOW-gerechtigden;

  • Premiebetalers (werkgevers).

Doelgroepen

Instroomkans WW 55+

Realisatie meetbare gegevens

Deze indicator geeft de verhouding weer van de instroomkans in de WW van mensen van 55 jaar en ouder ten opzichte van de gemiddelde instroomkans van de totale populatie. Het streven is om deze verhouding onder de 1 te houden, zodat de instroomkans voor ouderen niet slechter is dan voor de totale populatie. Het verhoudingspercentage is in 2011 iets gedaald. Daarmee is het streven gerealiseerd.

Werkhervatting binnen 12 maanden

Het stimuleren van werkhervatting door WW-ers draagt bij aan de doelstelling om de arbeidsparticipatie te verhogen. Naast het totale percentage WW-gerechtigden dat binnen een jaar na aanvang van de uitkering vanwege werkhervatting is uitgestroomd, wordt gekeken naar het percentage van WW-gerechtigden in de leeftijdsgroep van 55 jaar of ouder die weer aan het werk is. Een groot deel van het onbenutte arbeidspotentieel ligt namelijk bij ouderen. Duidelijk is dat de conjunctuur van grote invloed is op de realisaties bij beide indicatoren.

De in 2011 gerealiseerde werkhervattingskansen zijn hoger dan de streefwaarden. Mogelijke verklaring hiervoor is een – zeker in de eerste helft van 2011 – minder ongunstige arbeidsmarktsituatie dan verwacht.

Tabel 46.3 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streven 2011

Instroomkans in de WW van de leeftijdscategorie 55 en ouder t.o.v. de gemiddelde instroomkans1

0,85

0,86

0,86

1

Werkhervatting binnen 12 maanden na instroom van WW-gerechtigden (%)2

45

45

50

47

Werkhervatting binnen 12 maanden na instroom van WW-gerechtigden die bij instroom 55 jaar of ouder waren (%)2

31

31

34

31

Bronnen:

1 UWV, Jaarverslag.

2 UWV, Administratie.

Volume ontslagwerkloosheid

In 2011 is het WW-volume ten opzichte van 2010 enigzins gedaald. Waar 2010 zich kenmerkte door een langzaam dalende werkloosheid werd 2011 gekenmerkt door een langzaam stijgende werkloosheid. Hierdoor was het werkloosheidspercentage einde 2011 nagenoeg gelijk aan dat van begin 2010.

Gemiddelde WW-duur

Ondanks de verwachting bij het opstellen van de SZW Begroting 2011 dat de gemiddelde WW-duur in 2011 hoger zou zijn dan in 2010, is de gemiddelde WW-duur in 2011 ongeveer gelijk aan die van 2010.

Volume IOW

Het aantal lopende IOW-uitkeringen is met 0,3 duizend toegenomen. De IOW is een tijdelijke regeling die eind 2009 is ingegaan. Als gevolg hiervan zal het volume naar verwachting tot en met 2012 toenemen.

Handhaving

Het nalevingsniveau onder WW-ers van de opgave van inkomsten is in 2011 1%-punt lager dan dat in de voorgaande twee jaren. Ook de kennis van de verplichtingen ligt op een vergelijkbaar niveau als tijdens de vorige meting. Het aantal geconstateerde overtredingen en het totale fraudebedrag zijn in 2011 met zo'n 50% toegenomen. Dit is een direct gevolg van het feit dat het UWV er in 2011, dankzij de nodige efficiencymaatregelen, in is geslaagd om alle samenloopsignalen te beoordelen. Net als de afgelopen jaren vindt er in vrijwel alle gevallen afdoening plaats.

Tabel 46.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Volume ontslagwerkloosheid (x 1 000 uitkeringsjaren)1

197

234

225

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1 000)1

428

415

414

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1 000)1

328

421

408

Gemiddelde WW duur bij uitstroom (weken)1

37

34

33

Aantal lopende uitkeringen (volume) IOW (x 1 000)

0,4

0,7

Handhaving

     

Nalevingsniveau van opgave van inkomsten uit arbeid (%)2

90

90

89

Kennis van de verplichtingen WW3

92

93

Aantal geconstateerde overtredingen WW (x 1 000)1

18

22

34

Totaal fraudebedrag WW (x € 1 mln)1

26,1

29,7

44,5

Percentage afdoening WW1

99

100

100

Bronnen:

1 UWV, Jaarverslag.

2 SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS-informatie;

3 Onderzoek TNS NIPO UWV handhaving rechten en plichten, december 2011.

2 Zorgdragen voor een inkomensvoorziening voor arbeidsongeschikte en zieke werknemers

Operationele doelstelling

Motivering

Om werknemers te beschermen tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van ziekte en arbeidsongeschiktheid.

Doelbereiking

Het totaal aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor werknemers laat een dalende trend zien. Dit komt doordat de uitstroom uit met name de WAO op een hoger niveau ligt dan de instroom in met name de Wet WIA. Het aandeel werkende WGA-ers met resterende verdiencapaciteit is licht gedaald mede als gevolg van de neergaande conjunctuur.

  • Loondoorbetaling bij ziekte;

  • Ziektewet (ZW);

  • Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), bestaande uit de IVA- en WGA-regeling;

  • Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO): deze wet kent geen nieuwe instroom meer;

  • Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ): ook deze wet kent geen nieuwe instroom meer;

  • De tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (> 35% arbeidsongeschikt) volgend uit de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg).

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • In stand houden en onderhouden van een toekomstbestendige en activerende inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting;

  • Financiële prikkels voor zieke en arbeidsongeschikte werknemers om aan het werk te blijven dan wel het werk te hervatten;

  • Financiële prikkels voor werkgevers om zieke of arbeidsongeschikte werknemers in dienst te houden of nemen;

  • Vereenvoudiging van regelgeving.

Activiteiten van UWV:

  • Uitvoering van de wettelijke verzekering;

  • Handhaving.

  • Werknemers;

  • Zelfstandigen die voor 1 augustus 2005 arbeidsongeschikt zijn geworden;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Aandeel werkende WGA-ers met resterende verdiencapaciteit

Realisatie meetbare gegevens

Het aandeel werkende WGA-ers met resterende verdiencapaciteit is in 2011 licht gedaald ten opzichte van 2010. Daarmee is het streven van geen verdere daling in 2011 niet gerealiseerd. Dit is mede het gevolg van de neergaande conjunctuur, hetgeen is beschreven in de monitor Arbeidsbeperkten en werk.

Tabel 46.5 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streven 2011

Aandeel werkende WGA ’s met resterende verdiencapaciteit

51%

50%

49%

≥50%

Bron: UWV, Jaarverslag

WAO/WIA

Het totale volume WAO en WIA is in 2011 verder gedaald. Dat komt doordat het WAO-bestand sneller daalt dan dat het WIA-bestand stijgt. Het volume WAO daalt, omdat de WAO een aflopende regeling is. Het toekennen van nieuwe WAO-uitkeringen is beperkt tot de herlevingen op basis van oud recht. Daar staat een veel grotere uitstroom tegenover, met name als gevolg van het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Het bereiken van die leeftijd van de in 1946 geboren «babyboomers» verklaart de hoge uitstroom in 2011.

De WIA-instroom is in 2011 verder gestegen naar een niveau van ongeveer 38 000 personen. Deze stijging wordt deels verklaard door ingroeieffecten (zoals meer hernieuwde aanvragen en herlevingen van oud recht) en demografische ontwikkelingen (meer ouderen en vrouwen die een hoger dan gemiddelde instroomkans kennen). Deels speelt ook de economische crisis een rol. In tijden van laagconjunctuur is de kans op instroom in de WIA, met name vanuit het vangnet ZW, groter omdat de kans op uitstroom uit de ZW naar werk kleiner is.

Opvallend is ook het aandeel vangnetters in de WIA-instroom. Dit aandeel is met circa 50% veel groter dan het aandeel van vangnetters in de achterliggende verzekerdenpopulatie van nog geen 20%. Met het wetsvoorstel «Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters» beoogt het kabinet de doorstroom vanuit de ZW naar de WIA te verkleinen.

Het bestand WAO en WIA als percentage van de verzekerde populatie daalt licht. Dit komt doordat de uitstroom uit de WAO groter is dan de instroom in de WIA.

WAZ

Het volume WAZ daalt, omdat de WAZ een aflopende regeling is.

ZW

Het volume ZW is in 2011 gestegen. Dit komt vooral door een toenemend gebruik door de vangnetgroepen flexwerkers en zieke werklozen. Deze groepen doen gemiddeld steeds langer een beroep op de ZW. Dit verklaart waarom het volume toeneemt, terwijl de instroom is afgenomen.

Handhaving

Het nalevingsniveau onder WAO/WIA-gerechtigden van de plicht tot het opgeven van inkomsten is in 2011 96% en daarmee gelijk aan dat van vorig jaar. De kennis der verplichtingen is toegenomen, vooral onder de WIA-populatie. Het totale fraudebedrag bij de WAO en WIA is in 2011 toegenomen, terwijl het aantal fraudeconstateringen gelijk is gebleven. Dit heeft te maken met een betere selectie door UWV van de onderzochte fraudesignalen, waardoor met name het aantal geconstateerde nulfraudes (wel overtreding, geen benadeling) sterk is verminderd. In bijna alle gevallen van geconstateerde overtreding vindt er afdoening plaats.

Bij de ZW is zowel het aantal overtredingen als het totale fraudebedrag tamelijk stabiel. Ook bij overtredingen bij de ZW vindt er nagenoeg in alle gevallen afdoening plaats.

Tabel 46.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

WAO + IVA + WGA1

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

604,5

596,4

582,3

– waarvan WAO

521,2

486,3

443,9

– waarvan IVA

20,1

28,2

36,0

– waarvan WGA

62,8

81,9

102,4

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,4

8,3

8,1

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

35,3

39,9

41,0

– waarvan WAO

6,0

4,3

3,1

– waarvan IVA

5,6

7,3

7,8

– waarvan WGA

23,8

28,4

30,1

Instroomkans WIA/WAO (%)

0,52

0,55

0,58

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

48,9

48,2

55,2

– waarvan WAO

42,9

39,7

45,5

– waarvan IVA

1,6

2,1

3,1

– waarvan WGA

4,4

6,4

6,7

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1 000)

2,3

3,0

1,9

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

7,8

8,0

8,7

Uitstroomkans WGA naar werk UWV (%)

47

48

50

Uitstroomkans WGA naar werk eigenrisicodragers (%)

57

60

55

Aandeel werkende WAO/IVA/WGA’ers (%)

20

21

20

Aandeel instroom WIA uit ZW (%)

46

50

51

       

Handhaving

     

Nalevingsniveau van opgave van inkomsten uit arbeid %2

97

96

96

Kennis van verplichtingen WAO (%)3

87

91

Kennis van verplichtingen WGA (%)3

81

90

Aantal geconstateerde overtredingen WAO/WIA (x 1000)1

5

3

3

Totaal fraudebedrag AO (x € 1 mln)1

9

6

8

Afdoeningspercentage inlichtingenplicht AO (%)1

99

99

99

       

WAZ1

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

34,2

30,4

26,0

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

0,3

0,2

0,2

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

4,7

4,0

4,6

       

ZW1

     

Bestand in uitkeringen (gemiddeld, x 1 000)

85,7

98,4

100,1

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

293

281

273,4

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

378

370

370,4

       

Handhaving1

     

Aantal geconstateerde overtredingen ZW (x 1000)

4

3

3

Totaal fraudebedrag ZW (x € 1 mln)

2

2

3

Afdoeningspercentage inlichtingenplicht ZW

99

100

99

Bronnen:

1 UWV, Jaarverslag.

2 SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS informatie.

3 Onderzoek TNS NIPO UWV handhaving rechten en plichten, december 2011.

3 Zorgdragen voor arbeidsondersteuning en een inkomensvoorziening voor jonggehandicapten

Operationele doelstelling

Motivering

Om de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen alsmede jonggehandicapten te beschermen tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van arbeidsongeschiktheid.

  • De instroom in de Wajong is afgenomen van 17 800 in 2010 tot 16 300 in 2011;

  • In de tot 2010 geldende Wajong is het aandeel werkenden in 2011 licht gestegen van 25% naar 26%;

  • Het aandeel werkenden in de werkregeling van de sinds 2010 geldende Wajong bedraagt 23,1%, en is daarmee eveneens licht gestegen ten opzichte van 2010;

  • In 2011 werd 89% van de aanvragen tijdig afgehandeld. Daarmee is de tijdigheid aanzienlijk gestegen ten opzichte van 2010, toen dit in 66% van de aanvragen het geval was.

Doelbereiking

  • De nieuwe Wet Werk en Arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), die op 1 januari 2010 in werking is getreden. In de Wajong staat participatie voorop. Met de jonggehandicapte (en eventueel diens ouders) wordt een individueel participatieplan opgesteld, waarin onder andere staat wat de beste manier is om een baan te vinden, welke ondersteuning daarbij beschikbaar is en welke rechten en plichten de jongere heeft. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. Voor de jonggehandicapte die als gevolg van zijn ziekte volledig en duurzaam niet in staat is om te werken, staat inkomensbescherming voorop;

  • De Wajong geldend voor jonggehandicapten die voor 1 januari 2010 een aanvraag indienden;

  • De tegemoetkoming voor Wajonggerechtigden volgend uit de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg);

  • Bijdrage uitvoeringskosten UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • In stand houden en onderhouden van toekomstbestendige en activerende wettelijke instrumenten en voorzieningen voor jonggehandicapten;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting;

  • Bijdrage aan de uitvoeringskosten van het UWV;

  • Uitwerking aanpak «Werk voor Wajongers» inclusief vraaggerichte werkgeversbenadering;

  • Stimuleren van een soepele overgang van school naar werk.

Activiteiten UWV:

  • Claimbeoordeling;

  • Opstellen en bewaken van een participatieplan voor jonggehandicapten die perspectief hebben op de arbeidsmarkt;

  • Integrale dienstverlening op Werkpleinen;

  • Vraaggerichte werkgeversbenadering/ arbeidsmarktoffensief;

  • Verstrekken van Wajong-uitkeringen.

  • Jonggehandicapten die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden, geen arbeidsverleden hebben en daardoor niet volledig zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien;

  • Jongeren die tijdens hun studie arbeidsongeschikt worden.

Doelgroepen

Het percentage nieuwe Wajong-instromers met arbeidsmarktperspectief voor wie tijdig een participatieplan is opgesteld

Realisatie meetbare gegevens

Voor de claimbeoordelingen in het kader van de sinds 2010 geldende Wajong met recht op «werkregeling» of «studieregeling» geldt een doorlooptijd tussen datum aanvraag en datum beschikking van maximaal 14 weken. In deze termijn is het opstellen van een participatieplan inbegrepen. In 2011 werd 89% van de aanvragen tijdig afgehandeld. Daarmee is de tijdigheid aanzienlijk gestegen ten opzichte van 2010, toen dit slechts in 66% van de aanvragen het geval was. Wat 2011 betreft voldeed UWV daarmee aan de – in UWV Jaarplan 2011 neergelegde – streefwaarde van 85%. Het streven blijft om op termijn een tijdigheid van 100% te realiseren.

Tabel 46.7 Indicatoren operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streven 2011

Het percentage nieuwe Wajong-instromers met arbeidsmarktperspectief voor wie tijdig een participatieplan is opgesteld

66%

89%

100%

Bron: UWV, jaarverslag.

Totaal Wajong

De instroom Wajong is afgenomen van 17 800 in 2010 tot 16 300 in 2011. Het is voor het eerst sinds 2001 dat de jaarinstroom is gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar. Daarbij moet worden aangetekend dat in 2010 de instroom extra hoog was door overloopeffecten als gevolg van de in dat jaar gewijzigde Wajong. Een andere factor die in de daling meespeelt, is het percentage afgewezen aanvragen. Dat ligt in de sinds 2010 geldende Wajong hoger dan voorheen. Ook een demografische factor draagt bij aan de lagere instroom. Het aantal 18-jarigen in Nederland bereikte namelijk in 2010 een maximum en neemt daarna af.

Wajong vóór 2010 (oude Wajong)

Het aantal Wajong-gerechtigden in de oude (tot 2010 geldende) Wajong-regeling is afgenomen van 195 400 in 2010 naar 192 400 in 2011. Dat komt doordat de instroom alleen nog betrekking heeft op herlevingen van Wajongrechten. Als gevolg hiervan is de uitstroom groter dan de instroom. Door deze daling is ook het bestand als percentage van de verzekerde populatie afgenomen van 1,9% naar 1,8%. Omdat het bestand Wajong-gerechtigden nog relatief jong is, ligt de uitstroom vanwege het bereiken van de 65-jarige leeftijd op een laag niveau. Het aandeel werkenden in de tot 2010 geldende Wajong is in 2011 licht gestegen.

Wajong vanaf 2010 (nieuwe Wajong)

In de sinds 1 januari 2010 gewijzigde Wajong-regeling stroomden in 2011 14 500 Wajong-gerechtigden in. Dit aantal lag in 2010 lager, namelijk op 9 800, maar dat is toe te schrijven aan aanloopeffecten van de destijds nieuwe wet. De van 2010 op 2011 naar voren komende veranderingen in de percentages Wajongers in de drie verschillende regelingen (de werkregeling, de studieregeling en de regeling voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten) hangen vooral samen met een eind 2010 doorgevoerde correctie in de indelingsprocedure van de uitvoering.

Het aandeel werkenden in de werkregeling van de sinds 2010 geldende Wajong bedraagt 23,1% en is daarmee licht gestegen ten opzichte van 2010. Verwacht wordt dat dit percentage in de loop van de tijd blijft stijgen. Wajongers moeten zich namelijk vaak nog ontwikkelen en hebben begeleiding nodig op weg naar werk, hetgeen tijd kost.

Het kabinet wil verdergaande stappen bij het reduceren van de instroom in de Wajong en heeft daartoe het wetsvoorstel Werken naar vermogen bij de Tweede Kamer ingediend (33 161, nr. 1). Het is daarbij de bedoeling om de Wajong alleen nog toegankelijk te maken voor mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben.

Tabel 46.8 Kengetallen operationele doelstelling 3
     

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Wajong tot 2010

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

192

195,4

192,4

– waarvan volledig arbeidsongeschikt (%)

98,1

98,1

98,1

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

1,8

1,9

1,8

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

17,6

8,0

1,8

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

4,3

4,5

4,7

Aandeel werkende Wajong’ers (%)

25

25

26

           

Wet Wajong (met ingang van 2010)

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

 

9,7

23,8

waarvan Werkregeling (%)1

 

58

62

 

waarvan participatieoordeel reguliere arbeid (%)

 

35

33

 

waarvan participatieoordeel beschutte arbeid (%)

 

3

4

 

waarvan participatieoordeel tijdelijk geen mogelijkheden (%)

 

24

22

waarvan Studieregeling (%)

 

29

28

waarvan volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (%)

 

13

10

Instroom in uitkeringen ( x 1 000)2

 

9,8

14,5

waarvan Werkregeling (%)1

 

54

51

 

waarvan participatieoordeel reguliere arbeid (%)

 

48

34

 

waarvan participatieoordeel beschutte arbeid (%)

 

6

5

 

waarvan participatieoordeel tijdelijk geen mogelijkheden (%)

 

37

26

waarvan Studieregeling (%)

 

34

41

waarvan volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (%)

 

13

8

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

 

0,1

0,4

waarvan uitstroom wegens werk (%)

 

3

1,2

Aandeel werkende Wajong’ers binnen werkregeling(%)

 

214

23

waarvan werkzaam bij reguliere werkgever (%)

 

93

91

 

waarvan met inkomensondersteuning (%)

 

76

83

 

waarvan zonder inkomensondersteuning (%)

 

24

18

waarvan werkzaam op grond van de Wet sociale werkvoorziening (%)

 

7

9

Bron UWV, jaarverslag

1 De onderstaande drie participatieoordelen tellen niet op tot 100%, omdat er ook nog een categorie «overig of niet bekend» is.

2 Deze instroomcijfers verschillen van de bestandcijfers hierboven doordat de uitstroom is meegenomen in de bestandcijfers.

3 Er zijn nog geen bruikbare gegevens over dit kengetal, omdat de gewijzigde wet nog te kort van kracht is.

4 Stand september 2011.

4 Zorgdragen voor een inkomensvoorziening voor bepaalde herkeurde arbeidsongeschikten

Operationele doelstelling

Motivering

Om oudere herkeurde arbeidsongeschikten die op grond van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) hun arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk hebben verloren, een inkomen op minimumniveau te bieden en hen te motiveren te gaan werken.

Doelbereiking

Ultimo 2016 zal het uitkeringsrecht op grond van de Wet BIA vervallen. De doelgroep BIA loopt terug tot 0 in 2016.

  • De tijdelijke Wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA);

  • Bijdrage uitvoeringskosten UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving.

Activiteiten UWV:

  • Beoordelen van recht op een uitkering;

  • Verstrekken van uitkeringen.

  • Personen die op 1 augustus 1993 reeds recht hadden op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en op die dag 45 jaar of ouder waren (na afloop van WW-periode);

  • Personen die op 31 december 1986 in de leeftijd van 35 jaar of ouder waren en zowel op die datum als ook op 31 juli 1993 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvingen (na afloop van WW-periode).

Doelgroepen

Realisatie meetbare gegevens

De BIA is een overgangsregeling voor een steeds kleiner wordende groep uitkeringsgerechtigden. Daarom zijn er geen indicatoren geformuleerd.

Volume BIA

Het volume BIA daalt, omdat de BIA een aflopende regeling is.

Tabel 46.9 Kengetallen operationele doelstelling 4
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Aantal uitkeringsjaren BIA (x 1 000)

0,4

0,4

0,3

Bron: UWV, jaarverslag

5 Zorgdragen dat toereikende middelen worden verstrekt aan gemeenten voor inkomensaanvulling tot minimumniveau aan mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud

Operationele doelstelling

  • Om inkomensverlies tot onder het niveau van het sociaal minimum te voorkomen en om personen zo spoedig mogelijk zelfstandig in het eigen levensonderhoud te laten voorzien;

  • Om het gemeenten mogelijk te maken burgers financiële ondersteuning te bieden vanwege uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

Motivering

Doelbereiking

Het totaal aantal WWB/WIJ-uitkeringen is in 2011 verder toegenomen, ondanks een afname in het derde kwartaal.

  • De Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG), waaronder vallen:

    • De wet investeren in jongeren (WIJ);

    • Het inkomensdeel van de Wet werk en bijstand (WWB) (het re-integratiebudget wordt toegelicht bij artikel 47);

    • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

    • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) 2004 (voor zover dat betrekking heeft op algemene bijstand aan startende ondernemers);

    • Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK);

  • Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004): voor de kosten van levensonderhoud en de verstrekking van bedrijfskapitaal Bbz ten behoeve van gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een aparte specifieke uitkering;

  • Inlichtingenbureau gemeenten;

  • Financiële middelen, onder meer ter voorkoming en bestrijding van problematische schulden;

  • Financiële middelen voor extra maatregelen schuldhulpverlening in verband met de economische crisis;

  • Wet participatiebudget (het re-integratiebudget wordt toegelicht bij artikel 47);

  • Bestuurlijk Akkoord SZW-VNG;

  • Middelen voor bijzondere bijstand via de algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving;

  • Ramen macrobudget gebundelde gemeentelijke uitkeringen inkomensvoorzieningen en onderhouden verdelingsystematiek;

  • Experiment werken in deeltijd voor alleenstaande ouders in de bijstand met kinderen jonger dan 12 jaar (Vazalo);

  • Het bepalen van het wettelijk kader voor bijzondere bijstandsverlening;

  • Monitoren ambities en afspraken Bestuursakkoord met gemeenten.

Verder optimaliseren van het systeem en de werking van de WWB en voor zover relevant van de WIJ door:

  • Beslissen op aanvragen voor een meerjarige of incidentele aanvullende uitkering WWB inkomensdeel;

  • Stimuleren aanpak harde kern;

  • Ondersteunen van de gemeenteraad/griffie bij het waarmaken van hun kaderstellende en controlerende rol;

  • Gevolgen van EU-beleid en ervaringen voor nationaal beleid en uitvoering verwerken.

Activiteiten SZW op het terrein van armoede en schuldhulpverlening;

  • Bestrijden van armoede en sociale uitsluiting;

  • Het bevorderen dat kinderen die opgroeien in gezinnen op of rond het sociaal minimum kunnen (blijven) meedoen;

  • Tegengaan van niet-gebruik van inkomensvoorzieningen;

  • Aanpak van problematische schulden door het terugdringen van het aantal personen met een problematische schuld met de helft in 2011. Deze ambitie is geformuleerd voordat sprake was van de recente economische crisis. Het is duidelijk dat de economische crisis effect zal hebben op de mate waarin deze ambitie ook echt gerealiseerd kan worden. Het belang van de beperking en het zo mogelijk terugdringen van het aantal personen met problematische schulden is de reden geweest om in het aanvullend beleidsakkoord extra middelen uit te trekken voor schuldhulpverlening;

  • Het vergroten van het bereik en het versterken van de minnelijke schuldhulpverlening;

  • Het minimaliseren van de wachtlijsten schuldhulpverlening;

  • Voorbereiding van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op basis waarvan de minnelijke schuldhulpverlening een wettelijke taak van gemeenten wordt;

  • Extra maatregelen schuldhulpverlening in verband met de economische crisis:

    • Extra aandacht voor preventie door goede voorlichting en actieve verwijzing naar schuldhulpverlening op de Werkpleinen;

    • Het opvangen van het extra beroep op de schuldhulpverlening;

    • Extra aandacht voor het verbeteren van de effectiviteit van de schuldhulpverlening.

Activiteiten gemeenten:

  • Desgevraagd doen van een werkleeraanbod;

  • Beoordelen van recht op een uitkering;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Uitvoeren van de bijzondere bijstand;

  • In het Bestuursakkoord met VNG is afgesproken dat de gemeenten terughoudend zijn met de verstrekking van leenbijstand en dat zij deze zoveel mogelijk zullen terugdringen.

  • Jongeren tot 27 jaar die geen werk hebben of opleiding volgen;

  • Mensen van 27 tot 65 jaar die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud (bijstand als aanvulling op een onvolledige AOW-uitkering komt aan de orde in artikel 49);

  • Mensen met een langdurig minimuminkomen en/ of grote afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Mensen in armoede of met een risico op armoede;

  • Mensen met risico op problematische schulden;

  • Alleenstaande ouders;

  • Oudere werkloze werknemers die na het 50ste jaar werkloos zijn geworden en die na het bereiken van de maximale uitkeringsduur op grond van de werkloosheidswet over onvoldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud;

  • Oudere gewezen zelfstandigen die na het 55ste jaar het bedrijf of beroep hebben beëindigd en niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud;

  • Beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud en academieverlaters kunstvakopleidingen;

  • Burgers met uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, zonder toereikende eigen middelen.

Doelgroepen

Toereikendheid macrobudget WWB/WIJ

Realisatie meetbare gegevens

Uitgangspunt is dat het macrobudget 2011 toereikend is vastgesteld, met inachtneming van de afspraken uit het Bestuurlijk Akkoord voor de periode 2008–2011.

Volumereductie WWB

In het in 2007 overeengekomen Bestuurlijk Akkoord «Participatie» spraken SZW en VNG af om zich sterk te maken voor een vermindering van het aantal mensen dat een beroep doet op de WWB. Concreet hield deze afspraak in dat in 2011 het aantal WWB-uitkeringen 30 000 lager zou zijn dan op grond van de toentertijd verwachte conjuncturele ontwikkeling verwacht werd. Toen het Bestuurlijk Akkoord «Participatie» in 2007 gesloten werd, waren de conjuncturele omstandigheden echter dermate anders dat deze indicator anno nu nog weinig zeggingskracht heeft.

Aantal huishoudens met problematische schulden

Over 2011 zijn nog geen gegevens beschikbaar. Het eerder toegezegde vervolgonderzoek op «Huishoudens in de rode cijfers; Omvang en achtergronden van huishoudens met (een risico op) problematische schulden» (24 515, nr. 161) zal overeenkomstig de gedane toezegging in de loop van 2012 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Aantal kinderen dat om financiële redenen niet maatschappelijk participeert

Het kabinet Balkenende IV had tot doel om het aantal kinderen uit bijstandsgerechtigde huishoudens dat om financiële redenen niet maatschappelijk participeert in de periode 2008–2010 te halveren. Hiertoe zijn in 2008 en 2009 middelen aan het Gemeentefonds toegevoegd. Dit aantal kinderen is in de periode 2008–2010 afgenomen van 66 naar 61 duizend. Hiermee is de doelstelling van het vorige kabinet niet gehaald. Gezien de tijd die het vergt om lokaal beleid van de grond te krijgen, meent het SCP dat het doel erg ambitieus was. Daarnaast constateert het SCP dat sociale participatie van arme kinderen niet alleen afhangt van financiële obstakels.

Tabel 46.10 Indicatoren operationele doelstelling 5
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streven 2011

Toereikendheid macrobudget WWB/WIJ

Toereikend

Toereikend

Toereikend

Toereikend

Volumereductie WWB (x 1 000)1, 2

14

10

9

30

Aantal huishoudens met problematische schulden (x 1 000)3

346

Aantal kinderen dat om financiële redenen niet maatschappelijk participeert (%)4

66

33

Bronnen:

1 SZW administratie.

2 Omdat streefwaarde 2011 betrekking heeft op de volumereductie WWB over de hele periode 2008–2011 zijn in de tabel de volumereducties vanaf 2008 tot en met het betreffende realisatiejaar opgeteld.

3 EIM, Onderzoek huishoudens in de rode cijfers.

4 SCP, Kunnen meer kinderen meedoen?

Volume WWB en WIJ

Kengetallen

Grafiek Bijstand naar leeftijd

Grafiek Bijstand naar leeftijd

Bron: CBS Statline

Bovenstaande grafiek toont het verloop van het volume WWB-WIJ naar leeftijdscategorie. In lijn met de oploop van de werkloosheid en de daling van het aantal vacatures in 2011 was bij de meeste leeftijdsgroepen sprake van een stijgend beroep op de WWB-WIJ. Wat opvalt, is dat de groep tot 27 jaar sinds medio 2011 in omvang is afgenomen. Het CBS wijst als mogelijke verklaring op het mogelijk vooruitlopen door gemeenten op de wijziging van de WWB per 1 januari 201265. Onderdeel hiervan is de introductie van een wachttermijn van 4 weken voordat de jongeren in aanmerking komen voor inkomensondersteuning. In die periode moeten zij zelf een baan of een opleiding zoeken.

In tabel 46.11 is af te lezen dat zowel het volume WWB als inkomensvoorzieningen WIJ in 2011 is toegenomen. Dit lijkt in tegenspraak met bovenstaande grafiek. De verklaring hiervoor is dat in de jaren 2009 en 2010 in het volume WWB ook een deel van de personen tot 27 jaar is meegenomen. De WIJ-populatie bestond tussen 1 oktober 2009 en 1 juli 2010 slechts uit nieuwe instroom. Op 1 juli 2010 is ook het zittend bestand van jongeren tot 27 jaar overgeheveld naar de WIJ.

Volume IOAW, IOAZ, Bbz en WWIK

Het gebruik van de IOAZ, Bbz en WWIK in 2011 bleef vrijwel gelijk aan dat van 2010. Het volume IOAW heeft zich na een toename in 2009 en 2010 in 2011 gestabiliseerd op een niveau net onder de 10 000 uitkeringen.

Aantal jongeren met inkomensvoorziening dat geen werkleertraject volgt

Met name door onduidelijkheid bij gemeenten over wat onder werkleertraject moet worden verstaan, is het CBS niet in staat gebleken om betrouwbare informatie te leveren over het aantal jongeren met inkomensvoorziening dat geen werkleertraject volgt.

Uitgaven bijzondere bijstand

Sinds 2009 behoort de langdurigheidstoeslag tot de bijzondere bijstand. In het jaarverslag 2010 is deze toeslag abusievelijk niet in het totaal opgenomen. In dit jaarverslag is het bedrag voor 2010 daarom aangepast en is te zien dat de uitgaven in de afgelopen jaren stabiel zijn.

Bedrag leenbijstand t.o.v. totale bijzondere bijstand

Het bedrag leenbijstand is ten opzichte van de totale bijzondere bijstand vrijwel ongewijzigd gebleven.

Aantal huishoudens met bijzondere bijstand t.o.v. aantal huishoudens met een laag inkomen

Het aantal huishoudens met bijzondere bijstand bedroeg ultimo 2011 274 000. Cijfers over het aantal huishoudens met een laag inkomen zijn – net als over voorgaand jaar – niet beschikbaar.

Beperken wachtlijsten schuldhulpverlening

Ondanks een toenemend beroep op de schuldhulpverlening zijn de wachttijden voor schuldhulpverlening teruggelopen dan wel niet verder opgelopen. Dat komt doordat gemeenten de tijdelijke extra middelen schuldhulpverlening over de jaren 2009, 2010 en 2011 hebben ingezet voor het creëren van extra capaciteit en het structureel verbeteren van het proces van schuldhulpverlening. Een groot deel van de gemeenten verwacht dat de met de inzet van tijdelijke middelen behaalde resultaten duurzaam zullen zijn (33 000-XV, nr. 66).

Handhaving

Onder WWB-ers is het nalevingsniveau van de verplichting tot het melden van inkomsten met 1%-punt afgenomen ten opzichte van voorgaand jaar, terwijl het nalevingsniveau van het melden van samenwonen gelijk is gebleven aan voorgaand jaar. Voor zowel het aantal geconstateerde overtredingen als het totale fraudebedrag beschikken we slechts over cijfers over het eerste half jaar van 2011. Uit deze cijfers kunnen nog geen conclusies volgen voor het hele jaar 2011. Tot slot ligt de incassoratio op een vergelijkbaar niveau als in voorgaande jaren.

Tabel 46.11 Kengetallen operationele doelstelling 5
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Volume ontwikkelingen

     

Volume WWB thuiswonenden (excl. WIJ), periodiek < 65 jaar (x 1 000)1

269

275

279

Inkomensvoorzieningen WIJ (x 1 000)1

1

22

36

Aantal jongeren met inkomensvoorziening dat geen werkleertraject volgt (x 1 000)

n.b.

n.b.

n.b.

Volume IOAW (x 1 000)1

7

9

10

Volume IOAZ (x 1 000)1

1

1

1

Volume bijstand buitenland (x 1 000)2

<0,5

<0,5

<0,5

Volume Bbz (x 1 000)1

3

4

4

Volume WWIK (x 1 000)1

2

3

3

Uitgaven gemeenten aan bijzondere bijstand (x 1 mln)3

300

240

200

       

Armoede en schuldhulpverlening

     

Bedrag leenbijstand t.o.v. totale bijzondere bijstand (%)3

13

13

15

Aantal huishoudens met bijzondere bijstand t.o.v. aantal huishoudens met een laag inkomen (%)3

40

n.b.

n.b.

Beperken wachtlijsten schuldhulpverlening

 

Gemiddelde wachttijd

32 dagen4

Gemiddelde wachttijd ≤32 dagen5

Handhaving

     

Nalevingsniveau van de opgaven van inkomsten (%)6

94

93

92

Nalevingsniveau van melden samenwonen (%)6

99

99

99

Aantal geconstateerde fraudegevallen7

10 140

11 100

12 116

Totaal fraudebedrag (x € 1 mln)7

55

53

60

Incassoratio %8

11

11

12

Bronnen:

1 CBS, Bijstandsuitkeringsstatistiek (jaargemiddelden)

2 SVB, Jaarverslag

3 CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek (jaartotalen)

4 Panteia, Wachttijden voor schuldhulpverlening bij gemeenten

5 Regioplan, Tijdelijke middelen schuldhulpverlening 2009–2011: besteding, effecten en duurzaamheid

6 SZW-berekeningen op basis van CBS-informatie, schatting op basis van 1e drie kwartalen 2011

7 SZW-berekeningen op basis van CBS-informatie (voorlopige cijfers over 1e half jaar 2011)

8 CBS, Bijstandsdebiteurenstatistiek

n.b. niet beschikbaar.

6 Zorgdragen voor adequate werknemersverzekeringen en onderstand aan inwoners van Caribisch Nederland

Operationele doelstelling

Motivering

Om inwoners van Caribisch Nederland (de eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba) in geval van werkloosheid, ongevallen of ziekte of inwoners die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud een inkomensvoorziening op maat te bieden, waarbij de ontwikkeling van de uitkeringen op de eilanden wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden.

Doelbereiking

Zieke, arbeidsongeschikte en werkloze inwoners van Caribisch Nederland die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud ontvangen een inkomensvoorziening op maat.

Instrumenten

De regelingen van SZW voor de BES-eilanden op het terrein van inkomensbescherming met activering betreffen een drietal werknemersverzekeringen en de Onderstand.

  • De werknemersverzekeringen voor Caribisch Nederland zijn:

    • De Cessantiawet. Dit betreft een verplichte ontslagvergoeding aan werknemers bij ontslag buiten zijn of haar toedoen, te betalen door de werkgever. In geval van faillissement of surseánce van betaling neemt de overheid deze verplichting over;

    • De Ongevallenverzekering. Dit betreft een uitkering (ongevallengeld) aan werknemers die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt;

    • De Ziekteverzekering. Dit betreft een uitkering (ziekengeld) aan werknemers die door ziekte arbeidsongeschikt zijn;

  • De Onderstand betreft een uitkering aan bewoners die niet over voldoende middelen van bestaan beschikken.

De unit Sociale Zaken die is ondergebracht bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regelingen op Caribisch Nederland. De hoogte van de onderstandsbedragen is overeengekomen in het Bestuurlijk Overleg gehouden op 18 april 2010.

  • Onderhouden van wet- en regelgeving;

  • Uitkeringsverzorging;

  • Toezicht en handhaving.

Activiteiten

Doelgroepen

Uitkeringsgerechtigden op Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba).

  • Gegeven het geringe aantal gerechtigden zijn vooralsnog geen indicatoren geformuleerd. Bezien wordt of dit in de toekomst wel opportuun is.

  • Voor het aanloopjaar 2011 is afgezien van het opnemen van een kengetal voor deze operationele doelstelling, omdat deze gegevens over dit jaar niet beschikbaar zijn. Het voornemen is om vanaf 2012 te gaan rapporteren over kengetallen met betrekking tot het volume.

Realisatie meetbare gegevens

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 46.12 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

Evaluatie WIA

OD2

A. 2010

B. 2011

32 716, nr. 1

Effecten onderzoek ex post

Experiment bevordering arbeidsparticipatie alleenstaande ouders WWB

OD5

A. 2008

29 544, nr. 342

   

B. 2011

 
         
 

Evaluatie WIA

 

A. 2010

B. 2011

 
 

Evaluatie IOW

OD2

A. 2010

B. 2011

32 716, nr. 1

 

Evaluatie WIJ

OD1

A. 2010

B. 2011

32 729, nr. 1

Overig evaluatieonderzoek

Geen

OD5

 

33 035, nr. 1

Artikel

47 Aan het Werk: Bemiddeling en Re-integratie

Artikel

Arbeidsinpassing in regulier werk voor uitkeringsgerechtigden en werklozen

Algemene doelstelling

Motivering

SZW schept de voorwaarden waarbinnen UWV en gemeenten personen met een sociale zekerheidsuitkering en niet-uitkeringsgerechtigden kunnen ondersteunen op hun weg naar reguliere arbeid. Het is belangrijk om mensen met of zonder uitkering te laten deelnemen aan betaald werk en, waar dat nog niet mogelijk is, mensen tot andere vormen van maatschappelijke participatie te brengen.

Bij de intake op de werkpleinen bepalen UWV en gemeenten wie ondersteuning nodig heeft en welk instrument effectief is. De werkpleinen bieden basisdienstverlening voor iedereen. Voor personen met een afstand tot regulier werk kan re-integratieondersteuning worden ingezet.

De inzet van re-integratieondersteuning richt zich op het verkleinen van de afstand tot regulier werk, opdat de kans op het verkrijgen van regulier werk wordt vergroot. Het doel van re-integratie is (uiteindelijk) arbeidsinpassing in regulier werk, waarmee wordt bijgedragen aan de vergroting van de netto arbeidsparticipatie en de vermindering van uitkeringsafhankelijkheid.

De inzet van re-integratiemiddelen dient selectief en vraaggericht te gebeuren. Selectiviteit vraagt van gemeenten en UWV om goed zichtbaar te maken welke inzet van re-integratiemiddelen en -instrumenten zij plegen, mede opdat zij ook van elkaar kunnen leren. Het gaat dan over wat, voor wie, wanneer wordt ingezet, hoe het werkt en welke resultaten worden bereikt. In het vergroten van de vraaggerichtheid spelen de werkpleinen een belangrijke rol. Werkpleinen verlenen diensten op maat die door één aanspreekpunt worden geregisseerd (geïntegreerde dienstverlening), voor werkzoekenden om arbeidsinschakeling te bevorderen en voor werkgevers om vacatures te vervullen.

  • In 2011 is nog steeds sprake is van een afnemende vraag naar personeel, waardoor het door UWV WERKbedrijf aantal vervulde en ontstane vacatures respectievelijk met 41 en 34 procent is afgenomen vergeleken met 2010. De daling in 2011 is minder sterk dan in 2010 en tekenend voor de economische situatie;

  • Het UWV meldt dat in 2011 271 000 van de bij hen bekende werkzoekenden een baan vonden. Dat zijn er minder dan in 2010. De meeste werkzoekenden hadden een WW-uitkering (228 000)

  • Ruim 260 000 uitkeringsontvangers (van UWV en gemeenten) en bij UWV WERKbedrijf ingeschreven niet-uitkeringsgerechtigden zijn in de eerste zes maanden van 2011 in een baan gestart.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Externe factoren

De economische omstandigheden, die van doorslaggevende invloed zijn op de situatie op de arbeidsmarkt en daarmee op de vraag naar arbeid, hadden een remmende invloed op de arbeidsinpassing in regulier werk voor uitkeringsgerechtigden en werklozen.

Realisatie meetbare gegevens

Ten aanzien van het realiseren van de algemene doelstelling worden in de begroting geen aparte indicatoren geformuleerd, omdat de uitstroom naar werk te zeer afhankelijk is van de conjunctuur.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 47.1 Begrotingsuitgaven Artikel 47 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

2 013 219

538 832

4 065 838

2 345 363

1 508 576

2 177 497

– 668 921

Uitgaven

2 034 149

2 095 153

2 228 175

2 485 611

2 216 549

2 178 514

38 035

               

Programma uitgaven

2 025 248

2 081 527

2 212 893

2 470 412

2 196 306

2 160 481

35 825

               

Operationele Doelstelling 1

             

Basisdienstverlening UWV

352 500

315 119

331 866

377 828

293 280

271 229

22 051

Bkwi

8 615

10 198

11 000

9 832

9 890

9 641

249

Ketensamenwerking

0

15 000

2 623

0

0

0

0

Operationele Doelstelling 2

             

Flexibel Re-integratiebudget (Participatiebudget)

1 592 259

1 580 789

1 758 438

1 895 596

1 698 565

1 697 827

738

Stimuleringsregeling Id-banen

5 852

2 333

346

1 260

0

0

0

Risicovoorziening ESF 3

0

58 900

3 673

0

0

0

0

Rwi

9 078

5 977

5 952

5 782

5 352

5 310

42

Re-integratie Wajong

43 219

81 353

71 093

155 061

174 010

165 153

8 857

Re-integratie Wajong Uitvoeringskosten

5 064

3 320

19 830

17 300

11 598

6 582

5 016

Handhaving

40

0

0

0

0

0

0

Subsidies

7 023

4 497

2 916

2 091

1 039

994

45

Beleidsondersteunende uitgaven

1 598

4 041

5 156

5 662

2 323

3 485

– 1 162

Re-integratie Caribisch Nederland

0

0

0

0

249

260

– 11

               

Apparaatsuitgaven

8 901

13 626

15 282

15 199

20 243

18 033

2 210

Personeel en materieel

3 569

4 344

3 993

4 855

5 960

6 143

– 183

Agentschap SZW

5 332

9 282

11 289

10 344

14 283

11 890

2 393

               

Ontvangsten

198 244

87 076

290 344

512 243

523 839

482 667

41 172

Basisdienstverlening UWV

Toelichting

De uitgaven voor de basisdienstverlening zijn ca. € 22 miljoen hoger dan begroot. Dit hangt samen met frictiekosten als gevolg van UWV-redesign.

Participatiebudget

De uitgaven Participatiebudget zijn € 0,7 miljoen hoger dan begroot. Dit is voor € 0,5 miljoen het gevolg van aanpassing van het OCW-deel in het budget voor gestegen lonen en prijzen en voor € 0,2 miljoen in verband met nabetalingen aan gemeenten.

Re-integratie Wajong

De uitgaven zijn ca. € 8,9 miljoen hoger dan begroot. Er is meer uitgegeven aan voorzieningen. Dit is hoofdzakelijk veroorzaakt doordat aanvankelijk € 32 miljoen aan uitgaven voor voorzieningen bij re-integratie WAO/WIA/WAZ/ZW zijn begroot, die betrekking hadden op re-integratie Wajong. Spiegelbeeldig was het budget voor re-integratie WAO/WIA/WAZ/ZW dus € 31 miljoen te hoog begroot (zie ook toelichting re-integratie WAO/WIA/WAZ/ZW bij tabel 47.2). Daarnaast is er minder uitgegeven aan trajecten en loonkostensubsidies.

Re-integratie Wajong Uitvoeringskosten

De uitvoeringskosten zijn € 5 miljoen hoger dan begroot. De hogere uitgaven hangen vooral samen met het toekennen van projectgelden IDM in het kader van de werkgeversbenadering.

Beleidsondersteunende uitgaven

De beleidsondersteunende uitgaven zijn € 1,2 miljoen lager dan begroot als gevolg van minder uitgaven voor onderzoek en voor overige beleidsondersteunende uitgaven.

Apparaatuitgaven Agentschap SZW

De apparaatuitgaven Agentschap zijn € 2,4 miljoen hoger dan begroot. Dit is het gevolg van meer en intensievere controle-activiteiten op ingediende einddeclaraties van ESF projecten.

Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangsten zijn € 41,2 miljoen hoger dan begroot. Dit is voor € 15,2 miljoen veroorzaakt door een terugontvangst op de afrekening met UWV van de re-integratievoorzieningen over 2010 en voor € 0,5 miljoen door een ontvangst van OCW voor de aanpassing van het OCW-deel in het participatiebudget. Daarnaast betreft het voor € 24,9 miljoen terugontvangsten op het participatiebudget, omdat bij gemeenten middelen onbesteed zijn gebleven en omdat een deel in strijd met de WWB is uitgegeven (onrechtmatigheid) en derhalve is teruggevorderd. Ten slotte zijn er enkele kleinere ontvangsten (totaal ca. € 0,5 mln).

Tabel 47.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 47 (x € 1 000)

artikelonderdeel

realisatie 2007

realisatie 2008

realisatie 2009

realisatie 2010

realisatie 2011

begroting 2011

verschil 2011

Uitgaven

521 136

499 000

579 514

559 252

486 025

523 138

– 37 113

               

Programma uitgaven

521 136

499 000

579 514

559 252

486 608

523 025

– 25 919

Operationele Doelstelling 2

             

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

201 200

188 000

183 514

110 252

99 021

134 756

– 35 735

Re-integratie WW

142 000

118 000

151 000

218 000

128 004

131 104

– 3 100

Uitvoeringskosten re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

79 936

95 000

71 000

33 000

26 000

89 890

– 63 890

Uitvoeringskosten re-integratie WW

98 000

98 000

174 000

198 000

233 000

156 194

76 806

               

Nominaal

0

0

0

0

0

11 194

– 11 194

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

Toelichting

De uitgaven zijn ca. € 35,7 miljoen lager dan begroot. Aanvankelijk is € 32 miljoen aan uitgaven voor voorzieningen bij re-integratie WAO/WIA/WAZ/ZW begroot in plaats van bij re-integratie Wajong (zie ook toelichting re-integratie Wajong bij tabel 47.1). Daarnaast is er minder uitgegeven aan projecten en loonkostensubsidies en meer uitgegeven door oplopend gebruik van de voorzieningen en als gevolg van gestegen lonen en prijzen.

Re-integratie WW

De uitgaven zijn per saldo € 3,1 miljoen lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door het saldo van hogere uitgaven voor gestegen lonen en prijzen en lagere uitgaven voor loonkostensubsidie.

Uitvoeringskosten Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

De realisatie is ca. € 64 miljoen lager dan begroot. In verband met de crisis is een groot deel van de uitvoeringscapaciteit re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW ingezet voor de re-integratie van werklozen. Zie ook: uitvoeringskosten re-integratie WW.

Uitvoeringskosten Re-integratie WW

De uitvoeringskosten zijn als gevolg van de bestrijding van de gevolgen van de crisis € 77 miljoen hoger uitgevallen dan begroot.

1 Ondersteuning bij het vinden van regulier werk voor die uitkeringsgerechtigden en werklozen die op eigen kracht werk kunnen vinden

Operationele doelstelling

Motivering

Niet iedereen heeft re-integratieondersteuning nodig. Een groot deel van de uitkerings-gerechtigden en werklozen komt op eigen kracht weer aan de slag. De basisdienstverlening van UWV-WERKbedrijf is daarbij ondersteunend.

Doelbereiking

Ruim 190 duizend uitkeringsontvangers en bij het UWV WERKbedrijf ingeschreven niet uitkeringsgerechtigden hebben in de eerste zes maanden van 2011 werk gevonden op eigen kracht of met ondersteuning van het UWV WERKbedrijf.

  • Basisdienstverlening UWV WERKbedrijf: informatie en advies over werk, bemiddeling en begeleiding bij het zoeken naar werk (cv plaatsen op www.werk.nl , hulp werkcoach), inschrijven voor werk en een uitkering aanvragen;

  • Leerwerkloketten.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW

  • Bevorderen van de ontwikkeling van geïntegreerde dienstverlening door UWV en gemeenten samen op de werkpleinen aan zowel werkzoekenden als werkgevers;

  • Aansturen van en toezicht houden op UWV en daarmee samenhangend beleid en regelgeving tot stand brengen.

Activiteiten ketenpartners

  • Met behulp van diagnose-instrumenten bepalen UWV en gemeenten bij de intake wie ondersteuning nodig heeft en welke ondersteuning effectief is. De ondersteuning wordt geleverd via de werkpleinen. De werkpleinen bieden basisdienstverlening voor iedereen.

  • Daarnaast richten de werkpleinen zich tot werkgevers, door het aanbieden van een vast aanspreekpunt voor de totale dienstverlening. 30 werkpleinen kennen een bredere, regionale functie: de regionale werkpleinen.

  • Partijen in de uitvoering kennen hun eigen planning- en controlcyclus, waarover aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd. Jaarlijks in december ontvangt de Tweede Kamer het jaarplan van UWV. In het voorjaar van het volgende jaar volgt het jaarverslag. Deze rapportages bevatten gegevens over de voortgang van de uitvoering door UWV.

Voortgang werkpleinen

  • In het regeerakkoord is een generieke taakstelling opgenomen voor UWV, en twee specifieke taakstellingen voor het re-integratiebudget  en het bemiddelingsbudget van UWV. De dienstverlening door UWV WERKbedrijf zal daardoor ingrijpend veranderen. Op 14 maart 2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de invulling op hoofdlijnen van deze taakstellingen.

  • Op 27 oktober 2011 is het voorstel van wet tot wijziging van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI), Werkloosheidswet (WW) e.a. ingediend bij de Tweede Kamer (33 065, nr. 17). Dit wetsvoorstel ziet onder meer op de aanpassing van de dienstverlening van het UWV aan werkgevers en werkzoekenden in verband met het redesign van het UWV WERKbedrijf.

  • Met de wetswijziging wordt ook de samenwerking tussen UWV en gemeenten gewijzigd. Hiermee is de noodzaak voor de nadere regelgeving (Besluit SUWI) die op 10 september 2010 (Stb. 2010, 681) is gepubliceerd – maar niet in werking is getreden – weggevallen. Elementen uit dit Besluit SUWI zijn meegenomen in het voorliggende wetsvoorstel. UWV en gemeenten werken in ieder geval samen inzake de registratie in één systeem, de werkgeversdienstverlening op regionaal niveau en het verrichten van taken ten aanzien van de regionale arbeidsmarkt.

  • De wetswijziging heeft ook gevolgen voor de samenwerking op de werkpleinen. UWV zal zich op termijn terugtrekken op de 30 regionale werkpleinen. Het is aan gemeenten om te beslissen wat zij met de overige werkpleinen doen. Een groot deel van de gemeenten overweegt de samenwerking met omliggende gemeenten op het lokale werkplein voort te zetten.

  • Bij UWV WERKbedrijf ingeschreven werkzoekenden die op eigen kracht weer aan de slag kunnen komen;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Realisatie meetbare gegevens

Het UWV WERKbedrijf biedt de basisdienstverlening fysiek, telefonisch en via internet aan. Werkzoekenden worden geholpen bij het op eigen kracht weer aan het werk komen. Werkgevers worden geholpen bij het vervullen van vacatures.

De indicatoren in tabel 47.3 geven aan dat werkgevers en werkzoekenden tevreden zijn over de klantgerichtheid van de aangeboden dienstverlening. Vergeleken met 2010 is sprake van een lichte afname.

Tabel 47.3 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streefwaarde 2011

Klanttevredenheid werkgevers

7,0

7,2

7,1

voldoende

Klanttevredenheid werkzoekenden

6,8

6,8

6,3

voldoende

Bron: UWV, Jaarverslag

De kengetallen in tabel 47.4 beschrijven de omvang van de basisdienstverlening. De daling van het aantal vervulde (-41%) en ontstane vacatures (-34%) geeft aan dat er in 2011 nog steeds sprake is van een afnemende vraag naar personeel. De daling in 2011 is tekenend voor de economische situatie. In het voorjaar verwachtte het CPB een lichte opbloei, terwijl eind 2011 bleek dat de onzekerheden rondom de eurocrisis tot een vertraging hebben geleid. Dit is nog niet zichtbaar in het bestand niet-werkende werkzoekenden. Het aantal niet-werkende werkzoekenden aan het eind van 2011 is met 472 duizend personen 3,5% kleiner dan aan het begin van het jaar.

Tabel 47.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Aantal niet-werkende werkzoekenden per 1 januari (x 1 000)

508

508

490

Instroom niet-werkende werkzoekenden (x 1 000)

567

564

511

Aantal geregistreerde vacatures primo verslagperiode (x 1000)

44

40

39

Bij UWV Werkbedrijf ingediende vacatures (x 1 000)

248

268

177

Door UWV Werkbedrijf vervulde vacatures (x 1 000)

92

108

64

Door UWV Werkbedrijf vervulde vacatures als % van het aantal ingediende vacatures

37%

40%

36%

Bron: UWV, Jaarverslag

In tabel 47.5 is aangegeven hoeveel werkzoekenden aan het werk zijn gekomen, hetzij volledig op eigen kracht, hetzij met een beroep op de basisdienstverlening. Omdat de resultaten betrekking hebben op het eerste halfjaar van 2011 is de invloed van de in de nazomer verslechterde arbeidsmarkt nog niet zichtbaar. Er leek zelfs sprake van een lichte verbetering t.o.v. 2010. Zoals te verwachten zijn het vooral WW-ers die zonder re-integratieondersteuning in een baan startten.

Tabel 47.5 Kengetallen operationele doelstelling 1 (aantallen x 1 000)
 

Totaal

Wajong WIA/WAZ WAO

WW

Bijstand WIJ

Nug

In het eerste halfjaar van 2011 zonder re-integratie-ondersteuning in een baan gestarte voormalig werklozen

190

27

132

12

18

 

316

45

213

22

37

Bron: CBS, Uitstroom naar Werk

2 Ondersteuning bij het vinden van regulier werk voor die uitkeringsgerechtigden en werklozen die dat niet op eigen kracht kunnen

Operationele doelstelling

Motivering

Het re-integratiebeleid is gericht op uitstroom uit werkloosheid naar regulier werk van werkzoekenden met een grote afstand tot regulier werk. Het re-integratiebeleid zet niet in op personen die op eigen kracht regulier werk kunnen verkrijgen. Gemeenten en UWV hebben de verantwoordelijkheid en de middelen om via maatwerk een passende re-integratieondersteuning aan te bieden. Met re-integratieondersteuning wordt bedoeld trajecten, waaronder ook inburgeringstrajecten, extra ondersteuning van de casemanager bij gemeenten en de werkcoach bij UWV. Deze trajecten dienen vraaggericht en selectief te worden ingezet, zoals geformuleerd in het Plan van Aanpak re-integratie (28 719, nr. 60).

Doelbereiking

Ruim 60 000 uitkeringsontvangers en bij het UWV WERKbedrijf ingeschreven niet-uitkeringsgerechtigden hebben in de eerste zes maanden van 2011 werk gevonden na of met re-integratieondersteuning. Dit is bijna een kwart van alle uitkeringsontvangers en bij het UWV WERKbedrijf ingeschreven niet-uitkeringsgerechtigden die in een baan startten.

  • Het participatiebudget gemeenten;

  • Bijdrage aan re-integratiebudgetten van UWV;

  • Prestatieafspraken met ketenpartners.

Instrumenten

  • Beschikbaar stellen van instrumenten aan UWV en gemeenten ten behoeve van werkgevers, uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden, zoals re-integratietrajecten, premiekorting, no-riskpolis, loonkostensubsidie, werkgevers- en werknemersvoorzieningen;

  • Bevorderen van de ontwikkeling van integrale dienstverlening op de werkpleinen;

  • Verrichten van onderzoek en het verspreiden van de resultaten hiervan;

  • Ontsluiten van goede praktijkvoorbeelden via onder andere www.interventiesnaarwerk.nl;

  • Aansturen van en toezicht houden op UWV.

Activiteiten

UWV heeft een eigen planning- en controlcyclus, waarover aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd. Deze rapportages bevatten gegevens over de voortgang van de uitvoering van re-integratieactiviteiten waar UWV verantwoordelijk voor is.

Loondispensatie

Met de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet pilot loondispensatie in 2010 zijn pilots met betrekking tot loondispensatie opgezet. Tot en met 31 december 2012 doen 32 gemeenten mee aan de pilot loondispensatie, één van de pilots werken naar vermogen. Zie voor de resultaten van de pilots: www.ikkan.nl/meebouwenpilots/documenten/bekijk/165.

Vergroten inzicht in netto-effectiviteit van re-integratie

Met het experiment netto-effectiviteit wordt beoogd om inzicht te krijgen in wat wel en wat niet werkt in de verschillende fasen van het re-integratieproces. Naast profiling gaat het dan ook om de diagnose en de toepassing van re-integratie instrumenten. Op deze manier worden handvatten ontwikkeld om de netto effectiviteit van re-integratie te verbeteren. De eerste onderzoeksresultaten van het in 2011 gestarte experiment netto-effectiviteit re-integratie komen in de loop van 2013 beschikbaar.

Participatie-ontwikkeling

In april 2011 heeft Divosa het onderzoek «Participatieontwikkeling in perspectief» gepubliceerd. De conclusie van dit onderzoek bij 18 gemeenten is, dat mensen die dichter bij de arbeidsmarkt staan en dus hoger op de (participatie)ladder staan, verhoudingsgewijs vaker deelnemen aan re-integratieactiviteiten. Zo had 90% van de mensen op trede vijf in 2010 een traject. Op de treden daaronder is het percentage lager, nl. 70% op trede drie en 21% op trede één.

Gemiddeld neemt de helft van de bijstandontvangers deel aan een re-integratietraject. Er zijn meerdere redenen waarom mensen geen traject volgen dat is betaald uit de re-integratiegelden. Zij hebben bijvoorbeeld (op dat moment) geen groeipotentieel en een investering heeft geen meerwaarde. Anderen kunnen zichzelf prima redden en hebben dus geen hulp nodig. Tot slot is er een groep mensen die ondersteuning ontvangt betaald uit andere middelen dan de re-integratiegelden (zoals de Wmo-middelen). Die ondersteuning is in het onderzoek niet zichtbaar.

Monitoren inspanningen gemeenten

In 2011 is in de monitor arbeidsmarkt verslag gedaan over het aantal personen met een gemeentelijk re-integratietraject dat volgens hun re-integratiepositie bezig is met arbeidsinpassing. Van het totale aantal gemeentelijke trajecten valt in medio 2011 35% onder deze categorie. Ongeveer een derde daarvan werkt met toepassing van een loonkostensubsidie.

Monitoren resultaten re-integratie

In december 2011 heeft het CBS de jaarlijkse meting uitstroom naar werk gepubliceerd onder de titel «Aan het werk met re-integratieondersteuning». De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek zijn opgenomen in de monitor arbeidsmarkt.

In de CBS-publicatie zijn deze uitkomsten nader gespecificeerd naar achtergrondkenmerken als duurzaamheid van de gevonden baan, duur van de uitkering, leeftijd en geslacht. Tevens zijn de resultaten in een bredere context geplaatst door de resultaten te vergelijken met het totale aantal uitkeringsontvangers en het aantal baanvinders.

  • Bijstandsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Niet-uitkeringsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Anw-gerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • WW-gerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Gedeeltelijk arbeids(on)geschikten (WAZ, Wajong, WAO, WIA) met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Jongeren uit de doelgroep van de WIJ.

Doelgroepen

Uitstroom naar regulier werk binnen 24 maanden na start re-integratieondersteuning gericht op regulier werk

Realisatie meetbare gegevens

Het doel van de indicatoren is om inzicht te geven in de resultaten van re-integratie-ondersteuning gericht op regulier werk. De re-integratieondersteuning die niet rechtstreeks gericht is op uitstroom naar werk wordt in operationele doelstelling 3 beschreven. In 2011 is voor de eerste maal verslag gedaan over het aantal personen met een gemeentelijk re-integratietraject dat volgens hun re-integratiepositie bezig is met arbeidsinpassing. Het is tot de statistiek over 2012 beschikbaar komt niet mogelijk om dit onderscheid cijfermatig te maken voor de indicatoren in tabel 47.6, zodat daarin nog de resultaten van alle re-integratieondersteuning (zowel gericht op regulier werk als op afstandverkleining) wordt weergegeven.

Het realiseren van het in de begroting 2011 geformuleerde kwantitatieve doel, is sterk afhankelijk gebleken van de conjunctuur. Het is een positief teken dat de resultaten in het eerste halfjaar van 2011 weer aantrokken. Gezien de onzekerheden rondom de eurocrisis in het tweede halfjaar zullen de streefwaarden waarschijnlijk niet worden gerealiseerd.

Tabel 47.6 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie halfjaar 2011

Streven 2011

Uitstroom naar regulier werk binnen 24 maanden na start re-integratieondersteuning gericht op regulier werk

56%

50%

58%

60%

Uitstroom naar regulier werk na einde loonkostensubsidie

51%

45%

46%

50%

Bron: CBS, Uitstroom naar werk

De kengetallen in tabel 47.7 geven per uitkeringssituatie inzicht in de mate waarin personen met re-integratieondersteuning aan het werk gaan. Tevens wordt inzicht gegeven in welke mate de arbeidsinpassing duurzaam is.

Van de 61 000 mensen die na re-integratie in een baan begonnen, had 32 000 een bijstandsuitkering, 17 000 een WW-uitkering, 7 000 een arbeidsongeschiktheidsuitkering en waren er 5 000 niet-uitkeringsgerechtigd. Het aantal door gemeenten ingezette loonkostensubsidies was 5 000. De duurzaamheid van deze gevonden banen kon nog niet door het CBS worden vastgesteld. De duurzaamheid van de in 2010 gestarte banen was gemiddeld 72% en varieerde van 67% voor bijstandsontvangers tot 80% voor WW-ontvangers.

Bij de uitwerking van de toezegging aan de Algemene Rekenkamer (32 360 XV, nr.5) om de relatie tussen kosten, inspanningen en resultaten van de re-integratie door UWV inzichtelijker te maken is aansluiting gezocht bij de reguliere informatie over kosten die in begroting en jaarverslag zijn opgenomen (tabellen 47.1 en 47.2). Voor gemeenten is vergelijkbare informatie niet beschikbaar.

In tabellen 47.8 en 47.9 is weergegeven hoe de uitgaven in een kalenderjaar worden veroorzaakt door de kosten voor re-integratietrajecten en -diensten die in dat kalenderjaar of eerder zijn gestart. De kosten voor WW re-integratietrajecten en -diensten die in 2009 zijn gestart bedragen bijvoorbeeld in 2009 en latere jaren respectievelijk € 101 miljoen, € 74 miljoen en € 14 miljoen. Deze uitgaven zijn niet gecorrigeerd voor loon-prijsindexatie. Eveneens is af te lezen dat van de € 162 miljoen die in 2010 werd uitgegeven, € 77 miljoen werd uitgegeven voor trajecten die in 2010 zijn gestart, en de rest voor trajecten die eerder zijn gestart.

De resultaten van de in een kalenderjaar beëindigde re-integratietrajecten zijn ook per kalenderjaar weergegeven, en per cohort. Daarbij moet worden bedacht dat het resultaat sterk afhankelijk is van de werkgelegenheidsontwikkeling en meer in het bijzonder van de mogelijkheden die werkgevers in een bepaald kalenderjaar hebben om mensen aan te nemen.

Het onderscheid tussen trajecten en diensten is belangrijk voor een oordeel over het resultaat. Hoewel re-integratiediensten plaatsing tot doel hebben, zijn zij daar niet rechtstreeks op gericht. Daarom wordt bij deze diensten niet geregistreerd of sprake is van een plaatsing, maar of de dienst al dan niet is geslaagd (bijv. of een cursus of training is afgerond).

De definitie van plaatsing (uitstroom naar werk aaneensluitend aan het traject) wijkt af van de resultaatindicator die in tabel 47.6 wordt gebruikt. Bovendien beperkt de meting van de indicator zich tot een tijdvak van 24 maanden, vanwege de actualiteit. De looptijd van trajecten, en daarmee ook de daaruit voortvloeiende kosten en resultaten hebben deze beperking niet.

Tabel 47.7 Kengetallen operationele doelstelling 2 (aantallen x 1 000)
 

Totaal

WaJong WIA/WAZ WAO/ZW

WW

Bijstand WIJ

Nug/Anw

In eerste halfjaar 2011 in een baan gestarte voormalig werklozen (na voorliggende re-integratieondersteuning)1

62

7

18

32

5

Aandeel met minimale duur van 6 maanden van in halfjaar 2010 in een baan gestarte voormalig werklozen (na voorliggende re-integratieondersteuning)2

72%

70%

80%

67%

66%

Aantal gestarte loonkostensubsidies in halfjaar 20111

5

0

0

5

0

Beëindigde loonkostensubsidie in halfjaar 20111

6

0

0

6

0

Bronnen:

1 CBS, Uitstroom naar werk.

2 CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

Tabel 47.8 Re-integratie WW, uitgaven en trajecten en diensten
 

Gestarte trajecten en diensten

(x 1000)

2008

2009

2010

2011

Nog lopende trajecten en diensten ultimo 2011

(x 1000)

Instroomjaar

 

Uitgaven in kalender jaar (x € miljoen)

 

Voor 2008

 

62

8

1

9

 

2008

 

53

32

4

0

 

2009

 

101

74

14

 

2010

 

77

23

 

2011

 

8

 

Onbekend

 

3

9

6

13

 

Totaal

 

118

150

162

67

 
             

Resultaten:

           

Instroomjaar

 

Plaatsingen in kalenderjaar (x € 1 000)

 

Voor 2008

 

9

1

0

0

2008

44

3

4

1

0

0

2009

94

3

10

2

4

2010

47

5

3

6

2011

24

1

18

             

Totaal in het kalenderjaar geplaatst

 

12

8

16

6

29

Geslaagde diensten

 

21

29

35

10

 

Bron: UVW, Jaarverslag

Tabel 47.9 Re-integratie WAO/WIA/WAZ/Wajong/ZW, uitgaven en trajecten en diensten
 

Gestarte trajecten en diensten

(x 1000)

2008

2009

2010

2011

Nog lopende trajecten en diensten ultimo 2011

(x 1000)

Instroomjaar

 

Uitgaven in kalender jaar (x € miljoen)

 

Voor 2008

 

70

10

2

9

 

2008

 

53

46

8

1

 

2009

 

65

38

10

 

2010

 

56

28

 

2011

 

19

 

Onbekend

 

3

9

6

14

 

Totaal

 

125

125

110

82

 
             

Resultaten:

           

Instroomjaar

 

Plaatsingen in kalenderjaar (x € 1 000)

 

Voor 2008

 

6

1

0

0

2008

35

2

3

1

0

1

2009

39

2

3

1

4

2010

39

2

2

14

2011

31

1

25

             

Totaal in het kalenderjaar geplaatst

 

8

6

6

4

44

Geslaagde diensten

 

4

4

5

3

 

ZW-arborol1

 

5

8

21

12

 

Bron: UVW, Jaarverslag

1 Deze interventies zijn aan een maximumbedrag (€ 3 000) gebonden en zeer divers van karakter, waarbij zowel gezondheidsherstel als re-integratie het doel kan zijn. Daardoor kunnen zij niet goed worden ingedeeld in een van de andere categorieën.

3 Ondersteuning bij het verkleinen van de afstand tot regulier werk aan die uitkeringsgerechtigden en werklozen die dat niet op eigen kracht kunnen

Operationele doelstelling

Motivering

Uitstroom naar regulier werk is niet altijd direct haalbaar. Soms is de afstand tot regulier werk zo groot dat er eerst re-integratieondersteuning moet worden ingezet om deze afstand te verkleinen. Het directe doel is dan het zetten van een stap op de re-integratieladder, die veel gemeenten als hulpmiddel bij de uitvoering van het re-integratiebeleid gebruiken. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid en de middelen om via maatwerk een passende voorziening aan te bieden om deze afstand te verkleinen. Hiertoe zetten zij onder andere participatieplaatsen en sociale activering in.

Doelbereiking

De informatie uit de Statistiek Re-integratie Gemeenten over de re-integratiepositie die een indicatie geeft van de afstand tot regulier werk is pas sinds kort beschikbaar. Daarom kan nog niet vastgesteld worden in welke mate werkzoekenden hun afstand tot regulier werk hebben kunnen verkleinen, maar nog niet zijn uitgestroomd naar werk.

  • Wet- en regelgeving: Wet SUWI, WWB, Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP);

  • Het «brede» re-integratiebudget BES;

  • Het participatiebudget gemeenten.

Instrumenten

  • Beschikbaar stellen van instrumenten aan gemeenten ten behoeve van uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden, zoals participatieplaatsen;

  • Verrichten van onderzoek en verspreiden van de resultaten hiervan;

  • Monitoren inspanningen gemeenten.

Activiteiten

Participatieplaatsen

Het evaluatieonderzoek participatieplaatsen is eind 2011 gestart. Het onderzoek zal naar verwachting in het voorjaar van 2012 worden afgerond.

Monitoren inspanningen gemeenten

In 2011 is in de monitor arbeidsmarkt verslag gedaan van het aantal personen met een gemeentelijk re-integratietraject dat volgens hun re-integratiepositie bezig is met zorg, maatschappelijke activering of arbeidsactivering. Van het totale aantal gemeentelijke trajecten valt medio 2011 65% onder deze categorie. Omdat het traject nog niet op korte termijn gericht is op uitstroom naar werk, is er bij beëindiging slechts sprake van een bescheiden uitstroom naar werk (4%).

Doelgroepen

Werkzoekenden die eerst een stap op de re-integratieladder moeten maken, voordat zij naar regulier werk kunnen worden gere-integreerd.

Realisatie meetbare gegevens

Voor deze operationele doelstelling is geen indicator benoemd. Een reden daarvoor is de weerbarstigheid van de problematiek bij de doelgroep. Deze problematiek maakt vaak meerjarige ondersteuning nodig, waarvan de resultaten soms niet of nauwelijks zichtbaar worden in het maken van een stap op de re-integratieladder. Ook kampt deze groep vaak met problemen in meerdere leefdomeinen die een brede inzet van instrumenten en ondersteuning vergen (bijvoorbeeld zorg) en die zich niet beperkt tot het re-integratieterrein.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 47.10 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

Geen

     

Effecten onderzoek ex post

Evaluatie Stagejobcoach

OD 2

A. 2009

B. 2011

33 000 XV, nr. 66

 

Experiment netto effectiviteit re-integratie

OD 2

C. 2011

D. 2014

 

Evaluatie actieplan jeugdwerkloosheid

AD

A. 2011

B. 2011

29 544, nr. 341

Overig (evaluatie)onderzoek

Monitor Pilot Wajong Advies Voucher

OD 2

A. 2009

B. 2011

Wordt in 2012 aan kamer aangeboden

 

Estafette succesvolle aanpakken jeugdwerkloosheid

AD

A. 2011

B. 2011

www.rijksoverheid.nl/ szw,

Estafette succesvolle aanpakken jeugdwerkloosheid: praktische aanbevelingen uit de 30 arbeidsmarktregio’s

Evaluatie subsidie-regeling scholing jonggehandicapten

OD 2

A. 2011

B. 2012

 

Evaluatie Stagejobcoach

Toelichting

De inzet van de stagejobcoach heeft het verloop van de stage versoepeld en effect op de uitstroom naar reguliere arbeid.

Vergroten inzicht in netto-effectiviteit van re-integratie

Met het experiment netto-effectiviteit wordt beoogd om inzicht te krijgen in wat wel en wat niet werkt in de verschillende fasen van het re-integratieproces. Zie ook onder Activiteiten bij OD 2.

Evaluatie actieplan jeugdwerkloosheid

Het actieplan jeugdwerkloosheid heeft door samenwerking tussen relevante partijen de weg vrijgemaakt voor een versterking van het regionale arbeidsmarktbeleid.

Monitor Pilot Wajong Advies Voucher

Uit de evaluatie Wajong advies voucher blijkt dat bij 85 % van de deelnemende bedrijven er mogelijkheden zijn voor het plaatsen van Wajongers. Na adviestraject gaat 60 % op zoek naar een geschikte kandidaat. Bij 40 % is het gelukt om een kandidaat te vinden.

Estafette succesvolle aanpakken jeugdwerkloosheid

De estafette succesvolle aanpakken jeugdwerkloosheid was om te achterhalen en in kaart te brengen waarom bepaalde aanpakken en instrumenten succesvol zijn.

Artikel

48 Sociale werkvoorziening

Artikel

Het faciliteren van de arbeidsparticipatie van personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn

Algemene doelstelling

Motivering

Om arbeidsparticipatie voor personen uit de doelgroep mogelijk te maken, wordt aangepaste arbeid aangeboden. Dit betreft arbeid die past bij hun capaciteiten en mogelijkheden en die tevens een bijdrage levert aan het behouden en bevorderen van hun arbeidsbekwaamheid.

Doelbereiking en maatschappelijk effect

Uit de realisatiecijfers van 2011 blijkt dat de problemen voortbestaan die aanleiding waren voor het instellen van de Commissie Fundamentele herbezinning Wsw, zoals lange wachtlijsten en het niet naar vermogen participeren van de doelgroep. Mede naar aanleiding van het advies van deze commissie heeft de regering besloten de Wsw mee te nemen in de hervormingen binnen de sociale zekerheid. Met het wetsvoorstel Wet Werken naar Vermogen (33 161, nr. 1) wil het kabinet komen tot een regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt. In de hoofdlijnennotitie Werken naar Vermogen (29 544, nr. 297) zijn de uitgangspunten van de hervorming van de WWB/WIJ, Wsw en Wajong nader uitgewerkt.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de mate waarin personen een beroep doen op de Wsw;

  • beschikbaarheid van aangepaste arbeid die bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van personen uit de doelgroep.

Realisatie meetbare gegevens

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte indicatoren geformuleerd. Verwezen wordt naar de indicatoren bij de operationele doelstellingen die grotendeels overeenkomen met de algemene doelstelling.

Het kengetal in tabel 48.1 geeft aan in welke mate de algemene doelstelling wordt gerealiseerd.

Als het aantal personen dat een beroep doet op de Wsw toeneemt, in vergelijking tot de uitstroom uit het Wsw-werknemersbestand, zal dit resulteren in groeiende wachtlijsten. Daarmee ontstaat een daling van het aantal personen in het Wsw-werknemersbestand in verhouding tot de totale doelgroep. De realisaties worden toegelicht bij tabel 48.4.

.

Tabel 48.1 Kengetal algemene doelstelling
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Aantal personen in Wsw werknemersbestand tegenover de totale doelgroep (%)

85

83

83

Bron: Research voor Beleid, Wsw-monitor

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 48.2 Begrotingsuitgaven Artikel 48 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

2 417 603

2 511 991

2 578 336

2 377 143

2 367 956

2 371 533

– 3 577

Uitgaven

2 335 882

2 426 391

2 503 787

2 496 262

2 368 303

2 371 533

– 3 230

               

Programma uitgaven

2 334 551

2 425 209

2 502 838

2 495 192

2 367 225

2 370 428

– 3 203

               

Operationele Doelstelling 1

             

Wet Sociale Werkvoorziening

2 306 551

2 399 909

2 478 238

2 476 792

2 342 626

2 345 829

– 3 203

Uitvoeringskosten Wsw indicatiestelling

28 000

25 300

24 600

18 400

24 599

24 599

0

               

Apparaatsuitgaven

1 331

1 182

949

1 070

1 078

1 105

– 27

Personeel en materieel

1 331

1 182

949

1 070

1 078

1 105

– 27

               

Ontvangsten

473 108

488 720

509 690

528 372

506 733

528 126

– 21 393

WSW

Toelichting

In 2011 is € 3 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Grotendeels wordt dit veroorzaakt door minder subsidieaanvragen en lagere subsidievaststellingen in het kader van de pilots Werken naar Vermogen.

Ontvangsten

Voor Wsw-werknemers met recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering draagt het UWV de vrijvallende uitkeringen (anticumulatiebaten) af aan SZW. In 2011 heeft het UWV € 500 miljoen aan anticumulatiebaten aan SZW afgedragen. Dit is € 28 miljoen minder dan begroot. In 2011 is € 7 miljoen terugontvangen als gevolg van de vaststelling van de Wsw-subsidie over het subsidiejaar 2009. De reden voor deze terugontvangsten is de onderrealisatie van Wsw-plaatsen. Het totaalbedrag aan ontvangsten komt € 21 miljoen lager uit dan begroot.

1 Het realiseren van aangepaste arbeid voor personen met een Wsw-indicatie, waar mogelijk in een zo regulier mogelijke werkomgeving

Operationele doelstelling

Motivering

Om arbeidsgehandicapten die willen deelnemen aan het arbeidsproces de mogelijkheid van arbeidsparticipatie te bieden, wordt voor Wsw-geïndiceerden aangepaste arbeid gerealiseerd waar mogelijk in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving.

Doelbereiking

Zoals in tabel 48.4 is te zien neemt de omvang van de wachtlijst licht af, maar neemt de tijd die mensen op de wachtlijst staan toe. Daarmee wordt in mindere mate voldaan aan de doelstelling om voor Wsw-geïndiceerden aangepaste arbeid te realiseren. Daarentegen wordt door het groeiende aantal detacheringen en begeleid werkplekken in iets grotere mate voldaan aan de doelstelling om aangepaste arbeid te realiseren in een zo regulier mogelijke omgeving.

  • Subsidie aan gemeenten voor het realiseren van Wsw-plaatsen;

  • Overdracht taakstelling Wsw (mogelijkheid voor gemeenten om de te realiseren arbeidsplaatsen in een jaar onderling over te dragen, welk verzoek wordt voorgelegd aan de minister);

  • Stimuleringsuitkering, de bonus voor het aantal gerealiseerde begeleid werkenplekken.

Instrumenten

  • Uitvoering pilots Werken naar vermogen:

  • Het realiseren van meer werkplekken bij werkgevers;

  • Het stimuleren van de omslag van sw-bedrijven naar arbeidsontwikkelbedrijven;

  • Het vormgeven van een integrale dienstverlening op de Werkpleinen;

  • Het toetsen van een nieuwe systematiek, waarbij de inzet van het instrument loondispensatie centraal staat.

Activiteiten

Over de resultaten van de pilots, zie de brief van 30 november 2011 (29 544, nr. 362).

Doelgroepen

Personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn en hiervoor een Wsw-indicatie hebben gekregen.

Realisatie meetbare gegevens

Het bereiken van de operationele doelstelling in 2011 wordt aan de hand van twee indicatoren weergegeven:

  • De eerste indicator toont de realisatie van Wsw-plaatsen in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend (90 804 arbeidsjaren). Wsw-plaatsen worden uitgedrukt in arbeidsjaren. Uit tabel 48.3 blijkt dat het aantal Wsw-plaatsen waarvoor subsidie is verstrekt, volledig is gerealiseerd.

  • De tweede indicator geeft inzicht in het bereiken van de doelstelling van de Wsw, namelijk zoveel mogelijk werken in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving. De vorm begeleid werken is de meest reguliere vorm van werken voor de doelgroep. In 2011 is een lichte stijging te zien ten opzichte van 2010. PM aanpassen indien nodig. Gegevens mrt 2012

Tabel 48.3 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Streefwaarde 2011

Realisatie van arbeidsplaatsen in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend (%)

104

101

100

100

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (jaargemiddelde in %)

5

5

6

8

Bron: Research voor Beleid, Wsw-monitor

Kengetallen:

  • Het werknemersbestand is in 2011 vrijwel gelijk gebleven.

  • Het aantal personen op de wachtlijst is in 2011 toegenomen.

  • De gemiddelde verblijfsduur op de wachtlijst is in 2011 toegenomen.

  • Het percentage detacheringen is licht toegenomen in 2011.

Tabel 48.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Werknemersbestand (personen, ultimostand)

102 173

102 809

102 058

Wachtlijst (personen, ultimostand)

18 710

21 662

21 141

Gemiddelde verblijfsduur op de wachtlijst (maanden)

14,7

15,3

18,4

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

25

25

27

Bron: Research voor Beleid, Wsw monitor

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 48.5 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

Geen

     

Effecten onderzoek ex post

Geen

     

Overig evaluatieonderzoek

Pilots Werken naar Vermogen

AD

A. 2010

B. 2013

www.ikkan.nl/meebouwenpilots/ documenten/bekijk/165

Artikel

49 Overige inkomensbescherming

Artikel

Zorgdragen voor adequate bescherming zonder activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies

Algemene doelstelling

Motivering

Om inkomensbescherming op minimumniveau te bieden. SZW creëert de voorwaarden voor de toekenning van een uitkering of toeslag. SVB en UWV zijn verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan in Nederland. Voor de uitvoering in Caribisch Nederland (de eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba) is de Minister van SZW verantwoordelijk.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Mensen vanaf 65 jaar en nabestaanden ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) respectievelijk een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), gerelateerd aan het minimumloon.

Als een 65-plusser een AOW-uitkering ontvangt waarop een korting is toegepast in verband met niet-verzekerde jaren, kan deze een beroep doen op de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO, voormalig WWB 65+) ingeval het inkomen onder het sociaal minimum komt.

Zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers ontvangen een toeslag op grond van de Toeslagenwet tot het relevante sociaal minimum als de betrokkene daar met het gezinsinkomen onder blijft.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt van enkele externe factoren af:

  • de economische omstandigheden die van invloed zijn op de situatie op de arbeidsmarkt;

  • de effectieve uitvoering van de wetten door de uitvoeringsorganisaties, en;

  • de mate van naleving van de verplichtingen uit wet- en regelgeving door uitkeringsgerechtigden.

Realisatie meetbare gegevens

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen geformuleerd kunnen worden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 49.1 Begrotingsuitgaven Artikel 49 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

335 281

367 111

386 214

638 552

678 796

690 763

– 11 967

Uitgaven

335 281

367 111

386 214

638 552

678 796

690 763

– 11 967

               

Programma uitgaven

334 516

366 255

385 403

636 710

676 897

688 995

– 12 098

               

Operationele Doelstelling 2

 

 

 

 

 

 

 

Uitkeringslasten AIO (WWB 65+)

0

0

0

205 231

222 916

239 595

– 16 679

Uitvoeringskosten AIO (WWB 65+)

0

0

2 500

12 585

14 673

11 299

3 374

Operationele Doelstelling 3

             

Toeslagenwet Uitkeringslasten

334 516

366 255

382 903

418 894

425 875

420 016

5 859

Operationele Doelstelling 4

           

0

Uitkeringen Caribisch Nederland

0

0

0

0

13 433

18 085

– 4 652

               

Apparaatsuitgaven

765

856

811

1 842

1 899

1 768

131

Personeel en materieel

765

856

811

1 842

1 899

1 768

131

               

Ontvangsten

1 866

2 955

2 410

288

3 801

0

3 801

AIO (Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen)

Toelichting

De AIO betreft de algemene bijstand voor ouderen van wie het inkomen onder de bijstandsnorm ligt en die geen vermogen hebben. De gerealiseerde uitkeringslasten AIO kwamen in 2011 € 17 miljoen lager uit dan begroot. Dit komt doordat de gemiddelde bijstandsuitkering wat lager uitviel dan verwacht.

De uitvoeringskosten AIO zijn € 3 miljoen hoger uitgevallen dan begroot. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van een herschikking in de toerekening van uitvoeringskosten aan de door de SVB uitgevoerde regelingen. Als gevolg hiervan zijn in 2011 middelen AOW toegerekend aan de AIO (zie ook toelichting bij uitvoeringskosten AOW). De herschikking leidt per saldo niet tot wijziging van de uitvoeringskosten SVB.

TW (Toeslagenwet)

Op grond van de TW ontvangen uitkeringsgerechtigden die met hun uitkering en het eventuele partnerinkomen niet tot het relevante sociaal minimum komen, een toeslag op de uitkering van de zogeheten moederwetten. De belangrijkste moederwetten zijn de WAO, wet Wajong, wet WIA, WW, ZW en IOW. De uitvoeringskosten voor de Toeslagenwet worden gedragen door de fondsen van de desbetreffende moederwetten.

De uitgaven aan de TW zijn in 2011 € 6 miljoen hoger uitgevallen dan begroot. Dit komt deels doordat de uitgaven BIA voor 2011 – in het kader van de vereenvoudiging van de administratieve uitvoering – ten laste zijn gebracht van het voor de TW beschikbare budget (€ 3 miljoen; zie ook de toelichting bij de uitkeringslasten BIA in artikel 46). Daarnaast waren de volumes van een aantal eerdergenoemde moederwetten hoger dan verwacht (€ 3 miljoen). Het ging daarbij om de moederwetten WAO/WIA, Wajong en de WW.

Uitkeringen Caribisch Nederland

De regelingen van SZW voor Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) op het terrein van dit artikel betreffen de Algemene ouderdomsverzekering (AOV) en de Algemene Weduwen- en Wezenverzekering (AWW).

Het eerste jaar van uitvoering van deze sociale zekerheidsregelingen heeft geleid tot lagere uitgaven dan vooraf verwacht (– € 5 miljoen). Zowel de AOV als de AWW zijn lager uitgevallen dan begroot.

Tabel 49.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 49 (x € 1 000)

artikelonderdeel

realisatie 2007

realisatie 2008

realisatie 2009

realisatie 2010

realisatie 2011

begroting 2011

verschil 2011

Uitgaven

27 084 400

28 297 062

30 094 970

31 029 216

31 614 026

31 052 845

561 181

               

Programma uitgaven

27 084 400

28 297 062

30 094 970

31 029 216

31 614 026

31 546 512

1 067 514

Operationele Doelstelling 1

             

ANW uitkeringslasten

1 264 523

1 203 536

1 147 398

1 064 744

968 000

965 199

2 801

ANW tegemoetkoming

21 399

21 560

22 671

20 953

17 433

17 744

– 311

ANW uitvoeringskosten

30 651

23 801

19 973

24 195

22 160

22 644

– 484

Operationele Doelstelling 2

             

AOW uitkeringslasten

25 198 000

26 446 126

27 580 144

28 617 668

29 055 864

29 995 000

586 850

AOW tegemoetkoming

438 606

483 094

1 217 152

1 177 722

484 000

0

484 000

AOW uitvoeringskosten

131 221

118 945

107 632

123 934

127 433

132 775

– 5 342

               

Nominaal

0

0

0

0

0

506 333

– 506 333

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Anw (Algemene Nabestaandenwet)

Toelichting

De Anw biedt financiële ondersteuning aan mensen na het overlijden van hun partner of ouder(s).

De uitkeringslasten Anw laten een tegenvaller zien van bijna € 3 miljoen. Het budget is via de gebruikelijke loon- en prijsbijstelling verhoogd (€ 10 miljoen). Dit werd ten dele gecompenseerd doordat het gerealiseerde volume lager was dan verwacht (€ -7 miljoen).

De gerealiseerde uitvoeringskosten Anw zijn nagenoeg gelijk aan de begroting.

AOW uitkeringslasten en tegemoetkoming

De meeruitgaven van de uitkeringslasten AOW (€ 587 miljoen) komen grotendeels voort uit de indexatie van de uitkering. Daarnaast is de generieke korting op de AOW-partnertoeslag, die werd aangekondigd in de begroting voor 2011, ingegaan per 1 augustus in plaats van 1 januari 2011. Ook dit heeft tot meeruitgaven geleid. Voor de AOW tegemoetkoming waren in de begroting 2011 geen uitgaven geraamd, omdat deze zou worden afgeschaft per 1 januari 2011. Dit is uiteindelijk uitgesteld tot 1 juni 2011.

De uitvoeringskosten AOW zijn ruim € 5 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Op basis van de tussentijdse realisatiecijfers van de SVB heeft een herschikking plaatsgevonden tussen de wetten en regelingen die de SVB uitvoert (zie ook de toelichting behorend bij de uitvoeringskosten AKW in tabel 50.1 in artikel 50). De herschikking leidt per saldo niet tot wijziging van de uitvoeringskosten SVB.

1 Zorgdragen dat inkomen op ten minste minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden; tevens het verstrekken van een uitkering ten behoeve van wezen of halfwezen

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van een partner of ouders en die vanwege leeftijd, de zorg voor een jong kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) een eigen inkomen kunnen verwerven, te voorzien van een minimuminkomen en/of een compensatie.

Doelbereiking

Nabestaanden ontvangen een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering ter hoogte van 70% van het minimumloon. De nabestaande kan ook aanspraak maken op een halfwezenuikering van 20% van het minimumloon voor een halfwees van jonger dan 18 jaar die tot het huishouden behoort. Wezen kunnen aanspraak maken op een wezenuitkering. De wezenuitkering bedraagt een leeftijdsafhankelijk percentage van de nabestaandenuitkering. De halfwezen- en wezenuitkering zijn onafhankelijk van het inkomen. Naast de nabestaanden-, halfwezen-, of wezenuitkering ontvangen nabestaanden of wezen maandelijks een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming bedroeg in 2011 € 15,61 per maand.

  • Uitkeringen op grond van de Anw;

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan de SVB.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Onderhouden van beleid en wet- en regelgeving;

  • Twee maal per jaar aanpassen van het niveau van de Anw in verband met wijzigingen van het minimumloon;

  • Aansturen van en toezicht houden op de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen van recht op een uitkering;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Verwerken van mutatiemeldingen;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

  • Nabestaanden geboren voor 1950, nabestaanden met een kind onder de 18 jaar, nabestaanden die ten minste 45% arbeidsongeschikt zijn;

  • Verzorgers van halfwezen;

  • Wezen.

Doelgroepen

Realisatie meetbare gegevens

Het gebruik van prestatie-indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde, omdat de Anw geen activerend karakter heeft. Er wordt dus niet gestuurd op in- en uitstroom.

Volume Anw

Het volume van de Anw nam in 2011 met ongeveer 8 000 uitkeringsjaren af. Deze daling is vrijwel geheel toe te schrijven aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd van mensen met een nabestaandenuitkering. In 1996 zijn de toetredingsvoorwaarden van de Anw aangepast. Het Anw-bestand waarvan het uitkeringsrecht voor 1 juli 1996 is ontstaan loopt af. Een groot deel van de nabestaandenuitkeringen waarvan het recht na 1 juli 1996 is ontstaan behoort toe aan mensen die voor 1950 geboren zijn. Deze groep bereikt nu de leeftijd van 65.

Handhaving

Het nalevingsniveau van het melden van samenwonen onder Anw-ers ligt in 2011 op 95%. Dit cijfer is gebaseerd op een aselecte steekproef onder een beperkt aantal Anw-gerechtigden. Vanwege deze beperkte steekproefomvang is het niet mogelijk de naleving exact te meten. Als gevolg hiervan kan aan de daling van het nalevingsniveau van 2010 op 2011 geen conclusies verbonden worden. Het nalevingsniveau betreffende de plicht tot het melden van inkomsten is gebaseerd op een robuuster berekeningsmethode. Dit nalevingsniveau is de afgelopen jaren stabiel.

De bekendheid met de regels omtrent samenwonen en inkomen worden gemeten middels een enquête onder een steekproef van uitkeringsgerechtigden. De betrouwbaarheid van de uitkomsten kent daarom een bepaalde bandbreedte. De verschillen ten opzichte 2010 vallen binnen deze bandbreedte. De conclusie is dan ook dat de eerdergenoemde bekendheid met regels niet significant is gewijzigd. Ook het totale schadebedrag is de afgelopen jaren stabiel gebleven. Dit in tegenstelling tot het aantal onderzochte fraudesignalen, dat in 2011 duidelijk is afgenomen. De incassoratio is in 2011 weliswaar iets lager dan in de voorgaande jaren, maar bevindt zich met 90% nog altijd op een aanzienlijk hoog niveau.

Tabel 49.3 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Nabestaanden uitkeringsjaren (x 1 000 uitkeringsjaren)1:

     

Volume: Ingang recht voor 1 juli 1996

27

23

20

– waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

1

1

0,3

– waarvan alleen nabestaandenuitkering

26

22

19

Volume: Ingang recht na 1 juli 19961

63

61

56

– waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

9

9

9

– waarvan alleen nabestaandenuitkering

40

37

33

– waarvan alleen halfwezenuitkering

14

14

14

       

Wezenuitkering1:

1

1

1

Totaal volume uitkeringsjaren (x 1 000 uitkeringsjaren)

92

85

77

Gemiddeld aantal uitkeringsgerechtigden (x 1 000 personen)

111

102

93

       

Handhaving: Nalevingsniveau melden samenwoning (%)2

98

99

95

       

Nalevingsniveau van opgave van inkomen uit arbeid (%)2

95

94

95

       

Bekendheid met regels samenwonen (%)1

92

85

89

Bekendheid met regels inkomen (%)1

95

94

93

Aantal onderzochte fraudesignalen1

1 117

967

666

Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)1

2,9

2,5

3,0

Incassoratio (%)1

91

93

90

Bronnen:

1 SVB, Jaarverslag

2 SZW-berekeningen op basis van SVB-informatie en CBS-onderzoek

2 Zorgdragen dat een minimuminkomen wordt verstrekt aan personen van 65 jaar en ouder

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt inkomensbescherming te bieden.

Doelbereiking

65-plussers ontvangen een uitkering gerelateerd aan het minimumloon. De hoogte ervan is afhankelijk van leefsituatie 50%, 70% of 90%. Onder bepaalde voorwaarden wordt bij een (vanwege een onvoldoende opbouw) gekort AOW-pensioen een aanvulling vanuit de algemene bijstand (AIO) verstrekt. Naast de AOW-uitkering ontvangt een AOW-er een maandelijkse inkomensonafhankelijke tegemoetkoming van bruto € 33,09. Sinds 1 juni 2011 geldt hierbij als voorwaarde dat de AOW-gerechtigde over tenminste 90% van het eigen inkomen belasting in Nederland betaald. AOW-gerechtigden met een partner die nog geen 65 is, hebben daarnaast recht op een inkomensafhankelijke toeslag van maximaal 50% van het minimumloon. De feitelijk hoogte hangt af van de eventuele inkomsten van de jongere partner. Sinds 1 augustus 2011 wordt deze toeslag met 10% gekort, tenzij het totale gezinsinkomen lager is dan circa € 30 000 bruto per jaar.

  • Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW);

  • AOW-toeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar aan personen die een ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangen;

  • Bijstandsuitkering aanvullend tot de bijstandsnorm op grond van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) indien geen toereikende middelen aanwezig zijn.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en wet- en regelgeving;

  • Tweemaal per jaar aanpassen van het niveau van de uitkeringen AOW en AIO aan de minimumloonontwikkeling;

  • Aansturen van en toezicht houden op de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen van recht op AOW;

  • Beoordelen van recht op AIO;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

Doelgroepen

Personen van 65 jaar en ouder.

Realisatie meetbare gegevens

Het gebruik van prestatie-indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde, omdat de AOW en de AIO geen activerend karakter hebben. Er wordt dus niet gestuurd op in- en uitstroom.

Volume AOW/AIO

Als gevolg van de vergrijzing is het volume AOW in 2011 zowel in uitkeringsjaren als personen gestegen. Om dezelfde reden is ook het aantal AIO-gerechtigden toegenomen.

Korting op de AOW-uitkering in verband met niet-verzekerde jaren

Zowel het aandeel personen met een onvolledige AOW-uitkering (18%) als het gemiddelde kortingspercentage (48%) was in 2011 gelijk aan 2010.

Handhaving

Het nalevingsniveau voor het melden van samenwonen is evenals voorgaande jaren 99%. De bekendheid met de regels omtrent samenwonen en inkomen worden gemeten middels een enquête onder een steekproef van uitkeringsgerechtigden. De betrouwbaarheid van de uitkomsten kent daarom een bepaalde bandbreedte. De verschillen ten opzichte 2010 vallen binnen deze bandbreedte. De conclusie is dan ook dat de eerdergenoemde bekendheid met regels niet significant is gewijzigd. Ook het aantal onderzochte fraudesignalen, het totale schadebedrag en de incassoratio zijn de afgelopen jaren stabiel gebleven.

Tabel 49.4 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

AOW uitkeringsjaren (x 1 000):

     

70% uitkering (totaal)1

999

1 011

1 028

– waarvan partner < 65 jaar1

2

1

1

50% uitkering (totaal)1

1 543

1 598

1 669

– waarvan partner < 65 jaar1

246

254

266

       

Volume in aantal personen:

     

Volume AOW in aantal personen (x 1 000 personen)1

2 774

2 881

2 953

Volume AIO (WWB 65+; x 1 000 personen)2

35

37

41

       

Korting op de AOW-uitkering in verband met niet-verzekerde jaren:

     

Personen met een onvolledige AOW (% van totaal)1

17

18

18

Gemiddeld kortingspercentage (%)1

49

48

48

Bekendheid afschaffen partnertoeslag (%)3

19

33

28

       

Handhaving:

     

Nalevingsniveau melden samenwoning (%)4

99

99

99

Bekendheid met regels samenwonen (%)1

82

75

79

Bekendheid met regels inkomen (%)1

74

79

80

Aantal onderzochte fraudesignalen1

3 794

3 918

3 507

Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)1

0,7

0,4

0,9

Incassoratio (%)1

95

95

95

Bronnen:

1 SVB, Jaarverslag

2 CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek

3 Intomart Gfk, Onderzoeksrapport Bekendheid afschaffing AOW-partnertoeslag.

4 SZW-berekeningen op basis van SVB-informatie.

3 Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die een uitkering op grond van de WW, ZW, WAO, WIA, Wajong, IOW, Wet arbeid en zorg, Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Militairen (WAMIL) of loondoorbetaling in het tweede ziektejaar ontvangen, te voorzien van een minimuminkomen.

Doelbereiking

Zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers ontvangen een toeslag op hun loondervingsuitkering tot het minimunniveau als de betrokkene daar met het gezinsinkomen onder blijft.

Instrumenten

Toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW).

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en wet- en regelgeving;

  • Tweemaal per jaar aanpassen van het niveau van de toeslag aan de minimumloonontwikkeling;

  • Aansturen van en toezicht houden op het UWV.

Activiteiten UWV:

  • Beoordelen van recht, hoogte en duur toeslag;

  • Verstrekken van uitkeringen.

Doelgroepen

Personen die – volgens de definitie van de TW – een loondervingsuitkering of loondoorbetaling ontvangen en per dag een inkomen hebben dat lager is dan het relevante sociaal minimum.

Realisatie meetbare gegevens

Er zijn geen indicatoren opgenomen. Recht op een toeslag op grond van de Toeslagenwet bestaat naast het recht op een loondervingsuitkering, waarvoor wel indicatoren bestaan.

Toeslagenwet

Het volume TW is in 2011 toegenomen ten opzichte van 2010. Dit komt voornamelijk door een toename van het volume van de moederwetten WAO/WIA, Wajong en de WW. De gemiddelde toeslag TW is vrijwel gelijk gebleven.

Handhaving

Terwijl het aantal geconstateerde overtredingen in 2011 vergelijkbaar is met voorgaande jaren, is het totale fraudebedrag duidelijk gedaald. Dit wijst erop dat ten opzichte van 2010 gemiddeld genomen kleinere fraudegevallen worden opgespoord. In tegenstelling tot voorgaande jaren heeft er in 2011 in bijna alle gevallen dat er een overtreding is geconstateerd afdoening plaatsgevonden.

Tabel 49.5 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Toeslagenwet:

     

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1 000 uitkeringsjaren)

175

182

185

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2 132

2 302

2 297

       

Handhaving:

     

Aantal geconstateerde overtredingen (x 1000)

3

4

3

Totaal fraudebedrag TW (x € 1 mln)

8,4

9,3

5,2

Afdoeningspercentage

93,2

91,1

99,5

Bron: UWV, Jaarverslag

4 Zorgdragen voor adequate overige inkomensbescherming aan inwoners van Caribisch Nederland

Operationele doelstelling

Motivering

Om inwoners van Caribisch Nederland (de eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba), die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, of om personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouders, een niveau van inkomensbescherming te bieden.

Doelbereiking

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, of personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouders ontvangen inkomensbescherming.

Instrumenten

De regelingen van SZW voor Caribisch Nederland op het terrein van overige inkomensbescherming hebben betrekking op de Algemene Oudedagsvoorverzekering (AOV) en de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW).

  • De AOV betreft een uitkering voor inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een AOV-tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de drie eilanden.

  • De AWW betreft een uitkering aan inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouders en (half)wezen.

De unit Sociale Zaken die is ondergebracht bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regelingen op Caribisch Nederland.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Onderhouden van wet- en regelgeving;

  • Uitkeringsverzorging;

  • Toezicht en handhaving.

Doelgroepen

Uitkeringsgerechtigden op Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba).

Realisatie meetbare gegevens

Gegeven het geringe aantal gerechtigden zijn vooralsnog geen indicatoren geformuleerd. Bezien zal worden of dit in de toekomst wel opportuun is.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 49.6 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

Geen

     
         

Effecten onderzoek ex post

Geen

     

Overig evaluatieonderzoek

Geen

     

Artikel

50 Tegemoetkoming specifieke kosten

Artikel

Zorgdragen voor een tegemoetkoming in specifieke kosten alsmede maatschappelijke erkenning van het leed van asbestslachtoffers in werksituaties

Algemene doelstelling

Motivering

Om bepaalde personen een financiële tegemoetkoming te verstrekken voor specifieke kosten of als maatschappelijke erkenning. SZW creëert de voorwaarden voor het toekennen van deze tegemoetkomingen en zorgt ervoor dat deze tegemoetkomingen door de SVB worden uitgekeerd.

  • Ouders en verzorgers met een thuiswonend ernstig gehandicapt kind van 3 tot 18 jaar hebben ook in 2011 een tegemoetkoming in de kosten ontvangen op grond van de regeling Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). De TOG is een tegemoetkoming in de kosten en een blijk van waardering voor het thuis verzorgen van een gehandicapt kind met een AWBZ-indicatie van minstens 10 uur zorg per week.

  • De Algemene Kinderbijslag Wet biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB. Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag. De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind.

  • Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen met een laag of middeninkomen. De WKB wordt uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen. Ouders van kinderen tot 18 jaar kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen. Bij een gezinsinkomen tot € 28 897 ontvangt een gezin het maximale kindgebonden budget. Als het gezinsinkomen hoger is dan € 28 897 wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder.

  • Door middel van het verstrekken van een tegemoetkoming op grond van de TAS-regeling aan asbestslachtoffers is ook in 2011 uiting gegeven aan de maatschappelijke betrokkenheid bij de slachtoffers. Het doel van de regeling is hiermee bereikt.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de effectieve uitvoering van wet- en regelgeving door de Sociale Verzekeringsbank (SVB), Belastingdienst/Toeslagen en Instituut Asbestslachtoffers (IAS);

  • het naleven van de verplichtingen van de wet- en regelgeving door de uitkeringsgerechtigden.

Realisatie meetbare gegevens

Het gebruik van indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde omdat de criteria voor toekenning van de uitkering vastliggen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 50.1 Begrotingsuitgaven Artikel 50 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

129 282

130 187

147 817

163 992

5 312 897

5 676 661

– 363 764

Uitgaven

129 316

130 187

147 817

163 992

5 312 897

5 676 661

– 363 764

               

Programma uitgaven

128 143

129 204

147 230

162 712

5 311 371

5 675 210

– 363 839

               

Operationele Doelstelling 1

             

TOG Uitkeringslasten

49 373

53 408

58 909

60 757

34 109

39 745

– 5 636

TOG Uitvoeringskosten

2 357

2 401

3 385

9 894

3 472

3 962

– 490

Kopje TOG uitkeringen

0

0

0

0

5 100

17 000

– 11 900

AKW Uitkeringslasten

0

0

0

0

3 359 500

3 304 741

54 759

AKW Uitvoeringskosten

73 043

67 939

77 462

82 928

75 849

70 826

5 023

Wet Kindgebonden Budget

0

0

0

0

1 197 736

1 162 483

35 253

Kinderregelingen uitvoeringskosten

0

2 000

3 759

3 282

3 765

3 100

665

Operationele Doelstelling 2

             

TAS uitkeringslasten

2 525

2 448

2 836

3 520

3 195

2 735

460

TAS uitvoeringskosten

845

1 008

879

1 601

1 187

1 119

68

Operationele Doelstelling 3

             

MKOB Uitkeringslasten

0

0

0

0

624 200

1 064 499

– 440 299

MKOB Uitvoeringskosten

0

0

0

730

3 258

5 000

– 1 742

               

Apparaatsuitgaven

1 173

983

587

1 280

1 526

1 451

75

Personeel en materieel

1 173

983

587

1 280

1 526

1 451

75

               

Ontvangsten

6 018

12 695

828

13 734

233 594

161 272

72 322

TOG (Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen)

Toelichting

De TOG geeft aan ouders een tegemoetkoming in de kosten van thuiswonende gehandicapte kinderen. Als gevolg van een tweetal technische correcties op het geraamde budget, zijn de uitkeringslasten van de TOG in 2011 € 6 miljoen lager dan begroot.

De gerealiseerde uitvoeringskosten TOG zijn nagenoeg gelijk aan wat is begroot.

TOG-kopje uitkeringslasten

Een onderdeel van de TOG is het zogenoemde TOG-kopje. Deze is gericht op TOG-gerechtigde huishoudens, waarvan de minst verdienende partner in 2011 een inkomen had van maximaal € 4 734 per jaar. Deze huishoudens komen in aanmerking voor een extra tegemoetkoming van € 1 460 per jaar.

De uitkeringslasten van het kopje TOG zijn € 12 miljoen lager dan begroot. Minder mensen hebben gebruik gemaakt van het TOG-kopje dan verwacht.

AKW (Algemene kinderbijslagwet)

De AKW voorziet in een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderen.

De uitkeringslasten AKW waren € 55 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt grotendeels verklaard door een hoger volume dan oorspronkelijk geraamd (€ 45 miljoen). Daarnaast heeft uitstel van het wetsvoorstel «Wet verbetering positie pleegouders» geleid tot een besparingsverlies (€ 7 miljoen). Ten slotte is het budget als gevolg van enkele technische correcties opgehoogd (€ 3 miljoen).

De uitvoeringskosten AKW zijn € 5 miljoen hoger uitgevallen dan begroot. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van een herschikking in de toerekening van uitvoeringskosten aan de door de SVB uitgevoerde regelingen. Als gevolg hiervan zijn in 2011 middelen AOW toegerekend aan de AKW (zie ook toelichting behorend bij de uitvoeringskosten AOW in artikel 49). De herschikking leidt per saldo niet tot wijziging van de uitvoeringskosten SVB.

WKB (Wet kindgebonden budget)

Het doel van het kindgebonden budget is het verstrekken van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Als gevolg van een ramingsbijstelling op basis van inkomensgegevens uit het CEP zijn de gerealiseerde uitgaven WKB € 35 miljoen hoger dan begroot.

De gerealiseerde uitvoeringskosten WKB zijn nagenoeg gelijk aan wat is begroot.

TAS (Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers)

De TAS heeft tot doel om, zoveel mogelijk bij leven, een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade te verstrekken – die vooruitloopt op een schadevergoeding van de voormalige werkgever – aan werknemers, of huisgenoten van werknemers, die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom, door asbestblootstelling tijdens hun werkzaamheden in loondienst.

De uitgaven TAS in 2011 zijn € 0,5 miljoen hoger dan begroot. In 2011 zijn meer TAS-uitkeringen toegekend dan verwacht. Een verklaring voor de toename is niet voorhanden. Raming van de verwachte uitgaven is lastig, omdat de ziekte maligne mesothelioom zich pas vele jaren na de asbestblootstelling (varieert van 20 tot 50 jaar) openbaart.

De gerealiseerde uitvoeringskosten TAS zijn nagenoeg conform begroting.

MKOB (Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen)

De MKOB wordt toegekend aan oudere belastingplichtigen ter compensatie van koopkrachtverlies als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer.

De gerealiseerde uitgaven MKOB in 2011 waren € 440 miljoen lager dan begroot. Dat komt doordat de begrote uitgaven waren gebaseerd op het invoeren van de MKOB per 1 januari 2011. Omdat de MKOB is ingevoerd per 1 juni 2011, heeft dit geleid tot lagere uitkeringslasten MKOB.

De uitvoeringskosten MKOB zijn € 2 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Dat komt doordat uit de uitvoeringstoets van de SVB bleek dat de structurele uitvoeringskosten van de MKOB lager waren dan geraamd bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel ter invoering van de MKOB. Daarnaast heeft de invoering van het wetsvoorstel vertraging opgelopen, waardoor de kosten niet zoals geraamd heel 2011 betreffen, maar slechts een deel ervan.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn in 2011 € 72 miljoen hoger uitgevallen dan geraamd. Dit komt vooral doordat de ontvangsten WKB door een technische correctie hoger waren dan geraamd (€ 60 miljoen). Daarnaast waren ook de ontvangsten AKW hoger dan verwacht (€ 9 miljoen). Dit is het gevolg van de nadere afrekening over 2010 in 2011: de gerealiseerde kasuitgaven over deze periode waren lager dan de door SZW verstrekte voorschotten. Bovendien waren er nog ontvangsten op de TOG en MKOB als gevolg van de eindafrekening over 2010 (€ 3 miljoen).

1 Zorgdragen dat een extra financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen wordt verstrekt aan ouders of verzorgers

Operationele doelstelling

Motivering

Om ouders of verzorgers meer financiële ruimte te bieden ten behoeve van de verzorging en opvoeding van kinderen.

Doelbereiking

In 2011 is voor ruim 3 miljoen kinderen AKW verstrekt, is er voor ongeveer 1,75 miljoen kinderen WKB verstrekt en zijn er ruim 39 000 tegemoetkomingen TOG verstrekt.

  • Algemene Kinderbijslagwet (AKW);

  • Wet op het kindgebonden budget (WKB);

  • Tegemoetkoming ouders met thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen recht op kinderbijslag en TOG-tegemoetkomingen;

  • Verstrekken kinderbijslag en TOG-tegemoetkomingen;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

Activiteiten Belastingdienst:

  • Beoordelen recht op kindgebonden budget;

  • Verstrekken van kindgebonden budget;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

Doelgroepen

AKW: ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar;

WKB: ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar met een laag inkomen;

TOG: ouders of verzorgers van thuiswonende gehandicapte kinderen van 3 tot 18 jaar.

Realisatie meetbare gegevens

Naast de kengetallen hebben indicatoren geen toegevoegde waarde, omdat niet wordt gestuurd op in- en uitstroom.

Volume TOG

Het aantal telkinderen TOG is in 2011 gedaald ten opzichte van 2010. Dit komt doordat (voor nieuwe aanvragen vanaf 1 april 2010 en voor het zittende bestand vanaf 1 oktober 2010) een AWBZ-indicatie van minstens tien uur per week nodig is om in aanmerking te komen voor de TOG. Het zittende bestand dat als gevolg hiervan geen recht meer had op de TOG heeft in het eerste halfjaar een halve TOG uitkering gekregen.

Volume AKW

Het aantal kinderen dat voor AKW in aanmerking kwam is met 19 000 gedaald. Dit is toe te schrijven aan demografische ontwikkelingen. Het aantal gezinnen dat AKW ontvangt, is nagenoeg gelijk gebleven.

Volume WKB

In 2011 waren de bedragen in het kindgebonden budget vanaf het tweede kind hoger dan in 2010. Als gevolg hiervan zouden meer huishoudens en kinderen recht hebben gehad op een hoger kindgebonden budget. Maar tegelijkertijd werden de inkomensgrenzen niet geïndexeerd. Omdat het gemiddelde huishoudinkomen wel is gestegen, komt een aantal gezinnen in 2011 niet meer in aanmerking voor een kindgebonden budget, waar zij dat in 2010 wel hadden. Beide effecten vallen tegen elkaar weg. Als gevolg hiervan zijn de aantallen huishoudens en kinderen met een kindgebonden budget in 2011 gelijk gebleven aan deze aantallen in 2010.

Handhaving

De bekendheid met de regels omtrent inkomen kind en studie worden gemeten middels een enquête onder een steekproef van uitkeringsgerechtigden. De betrouwbaarheid van de uitkomsten kent daarom een bepaalde bandbreedte. De verschillen ten opzichte 2010 vallen binnen deze bandbreedte. De conclusie is dan ook dat de eerdergenoemde bekendheid met regels niet significant is gewijzigd. Het aantal onderzochte fraudesignalen is afgelopen jaar met ruim 400 gestegen, terwijl het totale schadebedrag niet is gewijzigd. De incassoratio is in 2011 licht gestegen.

Tabel 50.2 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Volume1

     

Aantal telkinderen TOG (x 1000)

62

66

29

Aantal gezinnen AKW (x 1 000)

1 937

1 938

1 944

Aantal telkinderen AKW (x 1000)

3 495

3 490

3 471

Aantal huishoudens WKB (x 1 000)

1 050

950

950

Aantal kinderen WKB (x 1 000)

1 950

1 750

1 750

       

Handhaving2

     

Bekendheid met regels inkomen kind AKW (%)

86

91

87

Bekendheid met regels studie AKW (%)

74

74

69

Aantal onderzochte fraudesignalen

728

917

1 324

Totaal schadebedrag (x € 1mln)

0,1

0,1

0,1

Incassoratio (%)

89,1

86,4

87,1

Bronnen:

1 SZW-berekeningen op basis van belastingdienst- en SVB-informatie

2 SVB jaarverslag

2 Het zoveel mogelijk bij leven verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade aan werknemers, of huisgenoten van werknemers, met maligne mesothelioom door asbestblootstelling, die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen

Operationele doelstelling

Motivering

Om uiting te geven aan de maatschappelijke betrokkenheid bij het leed van asbestslachtoffers.

Doelbereiking

Door middel van het verstrekken van een tegemoetkoming op grond van de TAS-regeling aan asbestslachtoffers, wordt uiting gegeven aan de maatschappelijke betrokkenheid bij de slachtoffers en wordt het doel van de regeling bereikt.

Instrumenten

Tegemoetkoming op grond van de TAS-regeling.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Verstrekken van een bijdrage in de uitvoeringskosten van de SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Verstrekken van (voorschotten op) tegemoetkomingen door de SVB op advies van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS).

  • (Ex-)werknemers met maligne mesothelioom, die veroorzaakt is door asbestblootstelling in het werk, die via de (voormalige) werkgever nog geen schadevergoeding hebben verkregen;

  • Huisgenoten van werknemers die met asbest hebben gewerkt en die zelf maligne mesothelioom hebben gekregen.

Doelgroepen

Realisatie meetbare gegevens

Output en outcome zijn in beginsel wel meetbaar maar in verhouding tot de uitgaven en/of administratieve lasten is dit relatief kostbaar en tijdrovend. Gezien het geringe aantal gerechtigden en het geringe uitkeringsbedrag zijn daarom geen indicatoren geformuleerd.

Volume TAS

Er is in 2011 sprake van een lichte stijging van het aantal toekenningen en een lichte daling van de terugontvangsten van voormalig werkgevers. Het streven is er op gericht zoveel als mogelijk bij leven de tegemoetkoming op grond van de TAS toe te kennen. Het aandeel toekenningen bij leven blijft stijgen.

Tabel 50.3 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Toekenningen voorschot TAS

319

347

352

Toekenningen eenmalige uitkering TAS

0

0

0

Aantal terugontvangen TAS voorschotten

150

171

166

Toekenningen bij leven t.o.v. totaal aantal toekenningen (%)

83

86

87

Bron: SVB, Jaarverslag

3 De mogelijkheid bieden om een koopkrachttegemoetkoming aan oudere belastingplichtigen toe te kennen ter compensatie van binnenlands koopkrachtverlies als gevolg van beleidsmaatregelen

Operationele doelstelling

Motivering

Om oudere belastingplichtigen die koopkrachtvermindering ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer een compensatie te bieden.

Doelbereiking

De MKOB is ingevoerd per 1 juni 2011. In 2011 hebben 2,7 miljoen mensen een koopkrachttegemoetkoming ontvangen.

Instrumenten

De mogelijkheid om een koopkrachttegemoetkoming uit te keren op grond van de wet MKOB.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Jaarlijks vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming;

  • Verstrekken van een bijdrage in de uitvoeringskosten van de SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Verstrekken van de koopkrachttegemoetkoming.

Doelgroepen

Oudere binnenlandse belastingplichtigen en in het buitenland woonachtige ouderen die na toepassing van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting over ten minste 90% van hun wereldinkomen Nederlandse inkomsten- en loonbelasting moeten afdragen.

Realisatie meetbare gegevens

Het is niet mogelijk te sturen op de omvang van de doelgroep; om deze reden zijn geen indicatoren opgenomen.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 50.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

Geen

     

Effecten onderzoek ex post

Geen

     

Overig evaluatieonderzoek

Geen

     

Artikel

51 Rijksbijdragen aan sociale fondsen

Artikel

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen en spaarfonds AOW

Algemene doelstelling

  • Om tekorten in de fondsen van de volksverzekeringen te dekken;

  • Om tekorten in de fondsen van sociale verzekeringen te voorkomen indien premieheffing niet wenselijk of onmogelijk is;

  • Om er mede voor te zorgen dat er bij het Ouderdomsfonds vanaf 2020, ondanks de vergrijzing, geen tekorten optreden.

Motivering

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

In 2011 is de dekking in de sociale fondsen geborgd. Vooruitlopend op de opheffing is de voeding van het spaarfonds AOW reeds per 2011 stopgezet. De algemene doelstelling is gehaald.

Externe factoren

In dit artikel wordt de algemene doelstelling behaald door middel van in de wet vastgelegde instrumenten. Er zijn daarom geen externe factoren die van invloed zijn op het behalen van de doelstelling.

Realisatie meetbare gegevens

Output en outcome zijn niet te vatten in zinvolle indicatoren of kengetallen. Wanneer de budgettaire overheveling van begroting naar fondsen is geschied, is het beoogde effect gerealiseerd. De vermogenspositie van de fondsen is dan verbeterd in de mate die was beoogd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 51.1 Begrotingsuitgaven Artikel 51 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

12 022 106

10 135 147

14 561 020

15 978 908

9 120 408

8 564 445

555 963

Uitgaven

12 022 106

10 135 147

14 561 020

15 978 908

9 120 408

8 564 445

555 963

               

Programma uitgaven

12 021 256

10 134 356

14 560 353

15 978 291

9 119 453

8 563 547

555 906

               

Operationele Doelstelling 1

             

Rijksbijdrage in kosten heffingskortingen AOW (BIKK AOW)

2 921 800

2 995 300

3 086 400

3 090 200

3 374 800

3 384 800

– 10 000

Rijksbijdrage in kosten heffingskortingen Anw (BIKK Anw)

210 900

39 900

45 500

47 700

72 700

73 000

– 300

Rijksbijdrage Vermogenstekort Ouderdomsfonds

5 457 100

3 490 600

6 662 100

8 012 400

4 853 400

4 778 300

75 100

Premiebijdragen gemoedsbezwaarden

20

1

0

0

0

0

0

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

500

955

286 459

281 130

266 600

267 185

– 585

Rijksbijdrage tegemoetkoming AOW-gerechtigden

437 119

482 086

1 213 152

1 170 082

488 506

0

488 506

Rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden

21 557

21 652

22 401

20 685

17 433

17 744

– 311

Rijksbijdrage Spaarfonds AOW

2 972 260

3 085 705

3 199 151

3 312 596

0

0

0

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

0

18 157

45 190

43 498

46 014

42 518

3 496

               

Apparaatsuitgaven

850

791

667

617

955

898

57

Personeel en materieel

850

791

667

617

955

898

57

               

Ontvangsten

580

0

1 955

1 000

1 292

0

1 292

Rijksbijdragen in de kosten heffingskortingen AOW en Anw

Toelichting

De bijdragen in de kosten van heffingskortingen (BIKK) compenseren de fondsen voor de lagere premieopbrengst als gevolg van de in de Wet inkomstenbelasting 2001 ingevoerde heffingskortingen.

De kosten van de heffingskortingen die in 2011 aan het ouderdomsfonds en het nabestaandenfonds worden toegerekend, zijn respectievelijk € 10 miljoen en € 0,3 miljoen lager vastgesteld dan bij de begroting geraamd werd. Dit is het gevolg van een kleinere (budgettaire) omvang van de kortingen.

Rijksbijdrage Vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door premie-inkomsten. De Rijksbijdrage Vermogenstekort Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor het fonds bestaat. De rijksbijdrage is in 2011 vastgesteld op € 4,9 miljard. Dit is € 75 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt verklaard doordat de raming van de premie-inkomsten van het Ouderdomsfonds bij vaststelling van de rijksbijdrage lager was dan de raming ten tijde van vaststelling van de begroting. Hierdoor was een hogere rijksbijdrage vereist. Daar stond tegenover dat het eind 2010 opgetreden vermogensoverschot is verrekend met de rijksbijdrage over 2011. Ten tijde van de vaststelling van de begroting was dit overschot nog niet bekend. Per saldo leidde dit tot een hogere rijksbijdrage.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten kent sinds 2009 onder meer een jaarlijkse tegemoetkoming aan personen die ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn en een uitkering ontvangen van UWV (in plaats van de fiscale aftrek van buitengewone uitgaven). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De realisatie in 2011 komt nagenoeg overeen met de raming ten tijde van de begroting. De realisatie bevat tevens de uitvoeringskosten van het UWV die met de beoordeling en uitbetaling van de tegemoetkoming gemoeid zijn (€ 1,4 miljoen). De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op artikel 46.

Rijksbijdragen tegemoetkomingen AOW- en Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdragen zijn ter financiering van de in artikel 49 verantwoorde tegemoetkomingen voor AOW- en Anw-gerechtigden. Met ingang van 1 juni 2011 is de AOW-tegemoetkoming vervangen door de Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (MKOB, zie art. 50). Hiermee is de rijksbijdrage die diende ter financiering van de AOW-tegemoetkoming komen te vervallen. Bij vaststelling van de begroting werd uitgegaan van invoering van de MKOB per 1 januari 2011. De uitgaven á € 489 miljoen betreft de financiering tot en met mei 2011. De rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden komt nagenoeg overeen met de begroting.

Rijksbijdrage Spaarfonds AOW

Het spaarfonds AOW is per 1 januari 2012 opgeheven (32 697, nr. 1). Per 2011 is de voeding van het spaarfonds reeds stopgezet.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

Deze regeling voorziet sinds juni 2008 in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. De regeling wordt gefinancierd uit een rijksbijdrage. De realisatie in 2011 is € 3,5 miljoen hoger uitgevallen dan voorzien bij de begroting. Deze overschrijding wordt verklaard door nabetaling uitvoeringskosten 2010 (€ 0,9 miljoen), een verhoging van het budget uitvoeringskosten 2011 (€ 1,5 miljoen) en door hogere uitkeringslasten (€ 1,1 miljoen).

1 Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen

Operationele doelstelling

  • Om tekorten in de fondsen van de volksverzekeringen te dekken of tekorten in de fondsen van sociale verzekeringen te voorkomen indien premieheffing niet wenselijk of onmogelijk is.

  • Om er mede voor te zorgen dat er bij het Ouderdomsfonds vanaf 2020, ondanks de vergrijzing, geen tekorten optreden.

Motivering

Doelbereiking

De doelstelling is behaald door middel van in de wet vastgelegde instrumenten.

Instrumenten en activiteiten

In de wet vastgelegde instrumenten:

  • Bijdrage in kosten van heffingskortingen (BIKK) voor de AOW en de Anw;

  • Rijksbijdrage Vermogenstekort Ouderdomsfonds;

  • Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten;

  • Rijksbijdrage tegemoetkoming AOW-ers (tot 1 juni 2011) en Anw-ers;

  • Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen.

Vooruitlopend op de opheffing van het spaarfonds AOW is de voeding van dit fonds reeds per 2011 stopgezet.

Doelgroepen

De sociale fondsen.

Realisatie meetbare gegevens

Dit begrotingsartikel ziet toe op de overheveling van middelen vanuit de schatkist naar enkele fondsen. Er is geen sprake van beleid.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 51.2 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

Geen

     

Effecten onderzoek ex post

Geen

     

Overig evaluatieonderzoek

Geen

     

Artikel

52 Kinderopvang

Artikel

Kinderopvang zorgt ervoor dat ouders arbeid en zorg beter kunnen combineren en draagt er samen met peuterspeelzaalwerk aan bij dat kinderen zich goed kunnen ontwikkelen, waardoor ze beter toegerust zijn op het primair onderwijs

Algemene doelstelling

Motivering

Ouders kunnen gebruikmaken van dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang. Om de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang te garanderen geeft de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wet kinderopvang) werkende ouders recht op een inkomensafhankelijke bijdrage: de kinderopvangtoeslag. Daarnaast is goede kwaliteit van kinderopvang van belang, zodat ouders hun kind met een gerust hart naar de kinderopvang kunnen laten gaan. De Wet kinderopvang legt de voorwaarden voor een goed kwaliteitsniveau vast. Kwalitatief goede kinderopvang zorgt er voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Doelbereik en maatschappelijke effecten

Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang is in 2011 verder toegenomen. Kinderopvang voorziet in een behoefte en ondersteunt ouders bij de combinatie van arbeid en zorg. In 2011 is geïnvesteerd in de kwaliteit van kinderopvang, onder andere door het verhogen van het opleidingsniveau van leidsters en gastouders en door extra budget beschikbaar te stellen voor de kosten van toezicht en handhaving van de kwaliteit van gastouders door gemeenten.

Externe factoren

Ondanks de economische situatie is het gebruik van kinderopvang in 2011 verder toegenomen. De keuzemogelijkheid voor ouders is verbeterd doordat het aantal locaties in 2011 sterker is gestegen dan de vraag.

Realisatie meetbare gegevens

SZW streeft ernaar dat de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen in deze kabinetsperiode, ondanks de bezuiniging, minimaal gelijk is aan de arbeidsparticipatie in 2010. De arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen (0 tot 4 jaar) en kinderen in de basisschoolleeftijd (4 tot 12 jaar) is in 2011 met een procentpunt gestegen ten opzichte van 2010.

Tabel 52.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Percentage huishoudens, waarvan het jongste kind in de leeftijd van 0 tot 4 jaar is, waarbij beide ouders werken (ten minste 12 uur per week, inclusief eenoudergezinnen)

70

69

70

Percentage huishoudens, waarvan het jongste kind in de leeftijd van 4 tot 12 jaar is, waarbij beide ouders werken (ten minste 12 uur per week, inclusief eenoudergezinnen)

66

67

68

Bron: CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB)

Het percentage kinderen tot 4 jaar met kinderopvangtoeslag is in 2011 gelijk gebleven aan voorgaande jaren. Het percentage kinderen in de basis schoolleeftijd met kinderopvangtoeslag is in 2011 verder gestegen tot bijna een kwart.

Tabel 52.2 Kengetallen algemene doelstelling
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

% kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag1

52

52

52

% kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag1

20

21

23

Bron: SZW berekening op basis van informatie van CBS en Belastingdienst/Toeslagen.

1 Met ingang van het Jaarverslag 2011 is de volumedefinitie gewijzigd. De oude definitie ging uit van het totaal  aantal kinderen/huishoudens dat op enig moment in het jaar gebruik maakt van kinderopvang. De nieuwe definitie gaat uit van het aantal kinderen/huishoudens dat gemiddeld gedurende het jaar gebruik maakt van kinderopvang. Het volume valt in de nieuwe definitie lager uit. Het totaal aantal kinderen in 2011 bedraagt volgens de nieuwe definitie 738 000, volgens de oude definitie is dit 851 000.  Het totaal aantal huishoudens bedraagt 475 000 volgens de nieuwe definitie en 551 000 volgens de oude definitie. De op aantal kinderen of aantal huishoudens gebaseerde percentages vallen daardoor ook lager uit.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 52.3 Begrotingsuitgaven Artikel 52 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

0

0

0

0

3 202 155

2 939 475

262 680

Uitgaven

0

0

0

0

3 210 395

2 939 475

270 920

               

Programma uitgaven

0

0

0

0

3 208 977

2 937 154

271 823

               

Operationele Doelstelling 1

             

Kinderopvangtoeslag

0

0

0

0

3 178 720

2 890 483

288 237

Operationele Doelstelling 2

             

Kinderopvang subsidies

0

0

0

0

15 881

17 863

– 1 982

Overig beleidsondersteunend

0

0

0

0

14 376

28 808

– 14 432

               

Apparaatsuitgaven

0

0

0

0

1 418

2 321

– 903

Personeel en materieel

0

0

0

0

1 418

2 321

– 903

               

Ontvangsten

0

0

0

0

1 116 597

856 736

259 861

Ontvangsten algemeen

0

0

0

0

407 866

164 736

243 130

Werkgeversbijdrage kinderopvang

0

0

0

0

708 731

692 000

16 731

Kinderopvangtoeslag

Toelichting

De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag zijn in 2011 € 288 miljoen hoger uitgekomen dan in de begroting 2011. Dit vindt voor een belangrijk deel zijn oorzaak in een technische wijziging in de toeslagverrekening door de Belastingdienst. Daarnaast valt het aantal betaalde toeslagen hoger uit dan aanvankelijk geraamd. Ten slotte vallen de uitgaven hoger uit door de jaarlijkse stijging van de uurprijzen.

Subsidies

Het grootste deel van het budget voor subsidies is ingezet om de kwaliteit van de pedagogisch medewerkers te verhogen. Op twee subsidieregelingen (subsidieregeling kinderopvang en de subsidieregeling buitenschoolse opvang) is minder budget uitgegeven dan voorzien, doordat er minder inschrijvingen waren.

Overig beleidsondersteunend

Aan het budget voor overig beleidsondersteunende uitgaven is € 4,7 miljoen toegevoegd uit de eindejaarsmarge en door budgettair neutrale herschikking. Daarnaast is € 3 miljoen toegevoegd uit algemene middelen voor extra kosten van toezicht en handhaving gastouders. Voor het toezicht en de handhaving bij de opvang door gastouders is een bedrag van € 10,4 miljoen overgeboekt naar het gemeentefonds. Aan de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte (GIR) en het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) is ca € 3,7 miljoen minder uitgegeven dan eerder geraamd, onder andere omdat de koppeling van het GIR en LRK met de gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie naar 2012 is verschoven. Daarnaast is € 7,7 miljoen minder uitgegeven aan uitvoeringskosten, onderzoek en projecten voor dagindelingsexperimenten en de aanpak van wachtlijsten. Bij Slotwet is een bedrag van ca € 0,5 miljoen overgeboekt naar het ministerie van OCW voor de kosten van de Inspectie voor het Onderwijs voor het tweedelijnstoezicht, voor een bijdrage aan het Steunpunt Brede Scholen en Kinderopvang en voor een bijdrage aan dagindelingsexperimenten.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn hoger dan verwacht. Dit komt enerzijds door de ontvangst van € 140 miljoen als gevolg van de hierboven genoemde technische bijstelling. Daarnaast vallen de terugontvangsten 103 miljoen euro hoger uit dan geraamd. Dit heeft mede te maken met enkele handhavingsacties in 2011 en de mogelijkheid om vanaf dit jaar terugvorderingen in de kinderopvangtoeslag ook met andere toeslagen (huur- en zorgtoeslag, kindgebonden budget) te verrekenen. De ontvangsten aan werknemersbijdrage kinderopvang vallen € 17 miljoen hoger uit dan aanvekelijk geraamd.

1 Kinderopvang is financieel toegankelijk voor werkende ouders

Operationele doelstelling

Motivering

Voor de arbeidsparticipatie is het van belang dat ouders geen onoverkomelijke financiële belemmeringen ervaren om gebruik te maken van kinderopvang.

Doelbereiking

De gemiddelde ouderbijdrage aan de kinderopvang was in 2011 27%. Deze bijdrage is sterk inkomensafhankelijk: lage inkomens dragen minder bij dan hogere inkomens, zodat kinderopvang voor iedereen financieel toegankelijk is.

Instrumenten

Kinderopvangtoeslag.

Aanpassing tabel kinderopvangtoeslag

Activiteiten

Vanwege de structurele overschrijdingen op de kinderopvangtoeslag in de jaren voor 2011 zijn maatregelen getroffen om de kinderopvang financieel beheersbaar te houden.

De toeslagtabellen zijn in 2011 op een zodanige manier neerwaarts aangepast, dat ouders (bij een gelijk gebruik aan kinderopvang) bij benadering een zelfde percentage van hun besteedbaar inkomen extra gaan betalen aan kinderopvang. Door de maatregel krijgen ouders met een verzamelinkomen vanaf circa € 100 000 voor het eerste kind een toeslag van 33,3%, op basis van de verplichte werkgeversbijdrage. In de toeslagtabel van 2010 lag deze grens bij een verzamelinkomen vanaf € 115 000. De toeslagtabel van het tweede en volgende kind is op een overeenkomstige manier naar beneden aangepast als de eerste kindtabel.

Koppeling gegevens Landelijk Register Kinderopvang aan Belastingdienst

De koppeling van de gegevens van de Belastingdienst aan de gegevens in het Landelijk Register heeft als effect dat er geen toeslag meer wordt uitgekeerd aan ouders die gebruik maken van niet-geregistreerde kinderopvang.

  • Ouders die beiden werken;

  • Alleenstaande ouders die werken;

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Doelgroepen

Realisatie meetbare gegevens

Het totaal aantal huishoudens met kinderopvangtoeslag is in 2011 met 14 000 huishoudens (3%) gestegen. Bij huishoudens met een inkomen tot anderhalf maal modaal is sprake van een daling met 2 000 huishoudens (1%). Deze daling betreft voornamelijk het gebruik van gastouderopvang. De ouderbijdrage per kind is omhoog gegaan, met name voor het eerste kind. Lagere inkomens dragen minder bij dan hogere inkomens. De verhoging van de ouderbijdrage per uur voor 2e en volgende kinderen is beperkt gebleven.

Tabel 52.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang (x 1 000)1

449

461

475

Aantal huishoudens tot anderhalf modaal dat gebruik maakt van kinderopvang (x 1 000)

191

188

186

Ouderbijdrage eerste kind per uur voor gezinsinkomen:2

     

– 130% WML

0,43

0,44

0,68

– 1 1/2 x modaal

1,20

1,22

1,59

– 3 x modaal

3,33

3,27

3,99

Ouderbijdrage volgend kind per uur voor gezinsinkomen:2

     

– 130% WML

0,21

0,22

0,25

– 1 1/2 x modaal

0,32

0,32

0,38

– 3 x modaal

0,52

0,52

0,61

Bron: SZW berekening op basis van Belastingdienst

1 Zie noot 1 bij tabel 52.2.

2 Kosten van kinderopvang per uur (in €) voor ouders bij drie verschillende inkomensklassen, gegeven de werkelijke gemiddelde uurprijs vóór maximering en de toeslag die ouders ontvangen.

2 Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn van goede kwaliteit, passend bij de leeftijd, mogelijkheden en behoeften van kinderen en ouders

Operationele doelstelling

Motivering

De kwaliteit van kinderopvang is van groot belang: ouders moeten hun kind met een gerust hart naar de kinderopvang laten gaan. Ondernemers zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden kinderopvang. Deze moet verantwoord zijn en bijdragen aan de ontwikkeling van het kind. De minister is verantwoordelijk voor het gehele stelsel van de kinderopvang. In overleg met gemeenten worden afspraken gemaakt over toezicht en handhaving.

Doelbereiking

Het stelsel is in 2011 verder verbeterd met de implementatie van het Landelijk Register Kinderopvang en de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte. Hiermee wordt het toezicht- en handhavingsproces ondersteund. Het budget voor het gemeentefonds voor toezicht en handhaving is verhoogd. De kwaliteit van gastouders valt sinds 2010 onder direct toezicht van de gemeenten.

  • Toezicht en Handhaving;

  • Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte;

  • Landelijk Register Kinderopvang;

  • Kwaliteit personeel en opleidingen;

  • Subsidies.

Instrumenten

Toezicht en Handhaving

Activiteiten

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. Gemeenten dienen het feitelijke toezicht op de kinderopvang op basis van de Wet kinderopvang te laten uitvoeren door de GGD. De GGD-en voeren dit toezicht uniform uit op basis van landelijk gestandaardiseerde criteria. Voor deze gemeentelijke taak stort de minister van SZW structureel geld in het gemeentefonds. De wetswijziging ter herziening van het stelsel van gastouderopvang betekende dat er in 2011 net als in 2010 direct toezicht nodig was op de kwaliteit van de gastouders. Dit betekende een sterke uitbreiding van de werkzaamheden voor de GGD-en en de gemeenten. Voor deze extra kosten is in 2011 een bedrag van incidenteel € 10,4 miljoen overgeboekt naar het gemeentefonds.

Gemeenschappelijk Inspectie Ruimte

In de loop van 2011 zijn nagenoeg alle GGD-en gaan werken met de inspectiemodule van de Gemeenschappelijke InspectieRuimte, een webapplicatie die de uitvoering van inspecties binnen de kinderopvang ondersteunt. Het deel van de GIR dat bedoeld is voor de ondersteuning van de handhaving door gemeenten is in 2011 ontwikkeld en wordt in 2012 landelijk bij gemeenten uitgerold. De beide GIR-onderdelen zijn gelinkt aan het LRK, faciliteren en uniformeren het inspectie- en handhavingsproces en maken snelle communicatie tussen GGD-en en gemeenten, tussen gemeenten onderling en tussen GGD-en onderling mogelijk. De verwachting is dat dit de kwaliteit van handhaving en toezicht en daarmee de kwaliteit van de kinderopvang zal bevorderen.

Landelijk Register Kinderopvang

Met ingang van 2011 is de toekenning van kinderopvangtoeslag mede gebaseerd op het Landelijk Register Kinderopvang. Per 1 januari 2011 bestaat alleen recht op een toeslag als de opvang geregistreerd staat in het LRK. Kinderopvang wordt alleen toegelaten tot het LRK als voldaan is aan de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang stelt. Tegelijkertijd wordt de kwaliteit voor iedereen transparant, omdat inspectierapporten via internet in het LRK zijn te raadplegen.

Kwaliteit personeel en opleidingen

In 2011 is via het programma «Excellente kinderopvang» van het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) de kwaliteit van medewerkers in de kinderopvang verbeterd. BKK ontving voor de jaren 2009 tot en met 2012, in totaal € 40 miljoen subsidie om gericht te werken aan de vaardigheden van de pedagogisch medewerkers.

Subsidies

In 2011 zijn drie nieuwe subsidies verstrekt. Er is subsidie naar de VNG gegaan in het kader van toezicht en handhaving. De VNG ondersteunt gemeenten bij taken die gericht zijn op toezicht op en handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang en het bijhouden van het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (King) heeft een subsidie gekregen, waarmee zij gemeenten en GGD-en ondersteunt bij onderdelen van de implementatie van de voor de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen relevante applicaties: LRK, GIR Handhaven en GIR Inspecteren. Ten slotte is voor het jaar 2011 een subsidie verstrekt aan de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK). BOinK ondersteunt en versterkt de positie van ouders in de kinderopvang en voert in het kader daarvan diverse activiteiten uit.

  • Ouders met kinderen in de opvang;

  • Gemeenten;

  • Kinderopvang- en peuterspeelzaalinstellingen.

Doelgroepen

Oudertevredenheid

Realisatie meetbare gegevens

De oudertevredenheid met de algemene en de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang is, gemeten aan de rapportcijfers, in 2011 in vergelijking tot 2009 licht gestegen.

Pedagogische kwaliteit

De pedagogische kwaliteit van de kinderopvang wordt regelmatig onderzocht. In 2012 vindt een nieuwe meting plaats, waarvan de resultaten in 2013 bekend worden.

Toezicht en handhaving

Het percentage door de GGD uitgevoerde verplichte onderzoeken voor kinderdagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang samen is gestegen van ca. 79% in 2009 naar ca. 85% (voor dagopvang en buitenschoolse opvang samen, gastouderopvang niet bekend) in 2010. Het aantal verplichte onderzoeken is met ca. 20% gestegen (van bijna 10 000 naar ruim 12 000). Het aantal te inspecteren locaties is echter ook gestegen. De wettelijke norm van 100% is niet gehaald. Oorzaken hiervan bleken vooral te liggen in het ontbreken van sturing door gemeenten en het plannen van de inspecties door GGD-en en gemeenten.

Percentage peuterspeelzalen met minstens een op MBO-niveau geschoolde pedagogisch medewerker per groep

Het percentage peuterspeelzalen met minstens een op MBO-niveau geschoolde pedagogisch medewerker per groep (bijvoorbeeld Sociaal Pedagogisch Werker Kinderopvang 3) lag in 2008 op 98%. Sindsdien zijn nog geen nieuwe gegevens voorhanden over dit kengetal.

Tabel 52.5 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Oudertevredenheid met de algemene kwaliteit van kinderopvang1

7,9

8,0

Oudertevredenheid met de pedagogische kwaliteit van kinderopvang1

7,6

7,7

Pedagogische kwaliteit van de kinderopvang voor 0–4 jarigen2

2,8

% nieuwe en jaarlijkse meldingsonderzoeken kinderopvang (toezicht) bij:3

       

– dagopvang

75%

80%

86%

– buitenschoolse opvang

73%

78%

84%

– gastouderopvang

75%

76%

% peuterspeelzalen met minstens een op MBO-niveau geschoolde pedagogisch medewerker per groep4

98%5

Bronnen:

1 CBS Monitor kinderopvang 2009. Een nieuwe meting komt beschikbaar in 2012

2 Pedagogische kwaliteit van de opvang voor 0- tot 4-jarigen in Nederlandse kinderdagverblijven in 2008, NCKO.

3 Inspectie van het Onderwijs. Over 2011 zijn nog geen gegevens beschikbaar

4 Regelgeving en financiering kinderopvang en peuterspeelzalen, Regioplan 2007& Trends in en rondom het peuterspeelzaalwerk, Sardes 2009

5 Dit percentage heeft betrekking op het aantal instellingen met minstens een (SPW3) geschoolde pedagogisch medewerker

Tabel 52.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2007

Realisatie 2011

Pedagogisch medewerker/kind-ratio peuterspeelzalen

1/9,2

Bron: Regelgeving en financiering kinderopvang en peuterspeelzalen, Regioplan 2007& Trends in en rondom het peuterspeelzaalwerk, Sardes 2009. Realisatiecijfers zijn na 2007 niet meer gemeten. Dit kengetal wordt herzien om beter aan te sluiten bij de kengetallen over de kwaliteit van dagopvang en buitenschoolse opvang.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 52.7 Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

     

Beleidsdoorlichting

Geen

     

Effecten onderzoek ex post

Kinderopvang in kaart

AD

A. 2011

B. 2011

www.cpb.nl /publicatie/

kinderopvang-in-kaart

 

Evaluatie wet Kindeorpvang

AD

A. 2011

B. 2012

 

Overig evaluatieonderzoek

Regels, toezicht en handhaving in de kinderopvang 

OD 2

A. 2010

B. 2011

www.rijksoverheid.nl /onderwerpen/

kinderopvang/

documenten-en-publicaties/

rapporten/2011

       
 

Onderzoek naar de gebruikers van gastouderopvang 

OD 2

A. 2011

B. 2012

 

Onderzoek naar de ernst van de gebreken die de GGD heeft geconstateerd in de kinderopvang

OD 2

A. 2011

B. 2012

 

Onderzoek naar de ontwikkeling van het aantal peuterspeelzalen en de financiering door gemeenten

OD 2

A. 2011

B. 2012

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

Artikel

97 Aflopende regelingen

Artikel

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal afgesloten regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 97.1 Begrotingsuitgaven Artikel 97 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

10 282

2 447

431

132

1 648

127

1 521

Uitgaven

8 854

2 678

1 033

433

1 651

127

1 524

               

Programma uitgaven

8 731

2 615

1 006

433

1 651

127

1 524

Afgesloten Regelingen

8 431

2 384

774

75

1 614

0

1 614

Regeling Ex-mijnwerkers

182

182

182

182

0

0

0

Ondersteuning vorming BVG'en

118

49

50

176

37

127

– 90

               

Apparaatsuitgaven

123

63

27

0

0

0

0

Personeel en materieel

18

18

27

0

0

0

0

Agentschap SZW

105

45

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

9 254

1 756

8 811

5 782

16 120

5 000

11 120

Financiële afwikkeling afgesloten regelingen

Toelichting

Een aantal wetten en regelingen is financieel afgewikkeld. Er vinden nog wel nabetalingen plaats. Het gaat dan vooral om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden. De uitgaven 2011 hebben betrekking op afrekeningen Risicovoorziening ESF 3, Stimuleringsregeling ID-banen, uitkeringen Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten en Regeling Schoonmaakkosten Particulieren.

Ondersteuning vorming bedrijfsverzamelgebouwen (BVG-en)

De tijdelijke stimuleringsregeling bedrijfsverzamelgebouwen bestaat uit twee subsidies, een startsubsidie en een vervolgsubsidie. Van de zeven resterende vaststellingen vindt de vaststelling in 2012 plaats. De regeling wordt uitgevoerd door het Agentschap SZW.

Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangsten 2011 hebben voor circa € 15 miljoen betrekking op de financiële afwikkeling van Arbvo (€ 10 miljoen) en afrekeningen van subsidieregelingen ESF (€ 5 miljoen). Het restant betreft restituties op een aantal van de overige afgesloten regelingen.

Artikel

98 Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen posten handhaving, onderzoek en beleidsinformatie, subsidies, Verzameluitkering SZW, overig en de uitvoeringskosten Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) toegelicht. Verder worden de apparaatsuitgaven toegelicht die niet direct kunnen worden toegerekend aan één van de andere beleidsartikelen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 98.1 Begrotingsuitgaven Artikel 98 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

194 880

185 081

187 395

185 818

182 945

183 391

– 446

Uitgaven

187 634

183 895

188 357

184 544

181 231

183 199

– 1 968

               

Programma uitgaven

15 893

13 770

17 652

20 177

21 211

28 952

– 7 741

Operationele Doelstelling 1

             

Handhaving

2 124

1 941

1 299

1 405

1 117

12 542

– 11 425

Onderzoek & Beleidsinformatie

6 765

4 795

4 463

5 442

3 855

6 646

– 2 791

Subsidies

110

1

355

689

314

1 406

– 1 092

Verzameluitkering SZW

0

0

3 165

3 589

5 005

0

5 005

Overig

6 894

7 033

8 370

9 052

6 985

7 058

– 73

Uitvoeringskosten RCN

0

0

0

0

3 935

1 300

2 635

               

Apparaatsuitgaven

171 741

170 125

170 705

164 367

160 020

154 247

5 773

Automatisering

24 288

25 992

16 691

22 877

21 645

17 238

4 407

Huisvesting

31 222

29 616

30 894

37 229

35 452

40 172

– 4 720

Personeel en materieel

90 941

93 433

100 790

92 893

93 271

86 308

6 963

Bijdrage aan IWI

25 290

21 084

22 330

11 368

9 652

10 529

– 877

               

Ontvangsten

12 396

12 121

8 720

7 017

8 030

5 496

2 534

Programma-uitgaven artikel 98

Toelichting

De programma-uitgaven op dit artikel zijn handhaving, onderzoek en beleidsinformatie, subsidies, Verzameluitkering SZW, overig en uitvoeringskosten RCN. Delen van deze beleidsuitgaven kunnen worden toegerekend naar beleidsartikelen en zijn daar verantwoord. Indien van toepassing zal voor het behoud van een totaaloverzicht per uitgavencategorie inzicht worden gegeven in de totale omvang van de budgetten.

Handhaving

Van het handhavingsbudget op artikel 98 is gedurende de begrotingsuitvoering circa € 10,7 miljoen overgeboekt naar andere handhavingsbudgetten, apparaat, voorlichting en andere budgetten voor noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van het handhavingsprogramma. De resterende onderuitputting (circa € 0,7 miljoen) betreft afwijkingen op enkele handhavingsprojecten.

Onderzoek en beleidsinformatie

Gedurende de begrotingsuitvoering is circa € 1,1 miljoen overgeboekt naar andere onderzoek- en overige beleidondersteunende budgetten. De uitgaven ten laste van het onderzoekbudget op artikel 98 zijn € 1,6 miljoen lager dan geraamd. Een aantal onderzoeken heeft vertraging opgelopen dan wel is niet uitgevoerd.

Subsidies

Op het subsidiebudget artikel 98 is vooral als gevolg van overboekingen naar de beleidsartikelen € 1,1 miljoen minder uitgegeven dan geraamd.

Verzameluitkering SZW

De gerealiseerde uitgaven aan de Verzameluitkering SZW zijn € 5,0 miljoen hoger dan geraamd. De hogere uitgaven hebben betrekking op handhavingsmiddelen waarvan oorspronkelijk beoogd was deze door middel van een subsidie aan de gemeenten ter beschikking te stellen. Uiteindelijk is gekozen deze middelen onder te brengen in de Verzameluitkering SZW.

Uitvoeringskosten RCN

De hogere uitvoeringskosten RCN (€ 2,6 miljoen) hebben betrekking op een herziening van de uitvoeringskosten van de SZW-regelingen op de BES-eilanden en incidentele kosten als gevolg van noodzakelijke investeringen.

Apparaatuitgaven (exclusief IWI en AG SZW)

De apparaatuitgaven op artikel 98 bestaan uit personeel, materieel, huisvesting en automatisering. Totaal is € 5,8 miljoen meer uitgegeven dan oorspronkelijk geraamd.

Het merendeel van dit bedrag heeft betrekking op eindejaarsmarge en de toegekende loon- en prijsbijstelling. Wel hebben er verschuivingen plaatsgevonden ten behoeve van automatisering in verband met extra investeringen op dat terrein.

Bijdrage aan IWI

De bijdrage is als gevolg van verrekeningen met het moederdepartement € 0,9 miljoen lager dan geraamd.

Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangsten zijn € 2,5 miljoen hoger dan geraamd. Het betreft voornamelijk positieve saldi van rekeningen buiten begrotingsverband, die nadat deze zijn afgesloten, ten gunste van de ontvangsten zijn geboekt.

Apparaatsuitgaven

In tabel 98.2 wordt van de totale apparaat- en algemene programma-uitgaven een verdeling over alle artikelen gegeven. Het betreft zowel uitgaven die op artikel 98 worden verantwoord omdat zij niet aan beleidsartikelen kunnen worden toebedeeld, als uitgaven die in de beleidsartikelen worden verantwoord. Vervolgens worden enkele uitgavencategorieën toegelicht.

Tabel 98.2 Totaaloverzicht gerealiseerde apparaat- en algemene programma-uitgaven 2011 (x € 1 000)
   

Apparaatsuitgaven

Programma-uitgaven

   

Personeel & Materieel

Overige1

Primair Proc.

Onderzoek / Beleids- informatie

Voorlichting

Subsidies

Handhaving

41

Inkomensbeleid

1 018

 

63

102

 

40

 

42

Arbeidsparticipatie

16 226

   

1 241

154

39

 

43

Arbeidsverhoudingen

12 605

 

272

789

80

212

236

44

Gezond en veilig werken

36 983

 

7 406

733

1 025

5 502

7

45

Pensioenbeleid

2 327

   

216

 

47

 

46

Inkomensbescherming met activering

7 193

   

994

   

6 310

47

Aan het werk: Bemiddeling en Re-integratie

5 960

   

720

1 120

1 039

 

48

Sociale werkvoorziening

1 078

           

49

Overige inkomensbescherming

1 899

           

50

Tegemoetkomingen specifieke kosten

1 526

           

51

Rijksbijdragen aan sociale fondsen

955

           

52

Kinderopvang

1 418

 

14 3762

   

15 881

 

97

Aflopende regelingen

0

           

98

Algemeen

93 271

66 749

633

3 855

6 352

314

1 117

99

Nominaal en onvoorzien

0

           

 

Totaal gerealiseerde uitgaven 2011

182 459

66 749

22 750

8 650

8 731

23 074

7 670

 

Vastgestelde Begroting 2011

188 644

67 939

38 557

11 755

7 398

32 170

19 263

 

Verschil 2011

– 6 185

– 1 190

– 15 807

– 3 105

1 333

– 9 096

– 11 593

Bron: SZW administratie

1 Dit betreft Huisvesting (€ 35 452 000), Automatisering (€ 21 645 000) en Bijdrage moederdepartement aan IWI (€ 9 652 000).

2 Dit betreft het totaal van de overige beleidsuitgaven Kinderopvang. Voor 2011 is geen nader uitsplitsing mogelijk.

Tabel 98.3 Formatie en bezettingsontwikkeling ( fte)
 

2007

2008

2009

2010

2011

Formatie totaal SZW ultimo

2 894

2 794

2 659

2 500

2 234

– waarvan batenlastendiensten

352

325

311

267

201

Bezetting ultimo

2 758

2 582

2 470

2 398

2 259

Bezetting gemiddeld

2 825

2 670

2 526

2 434

2 328

Vacatures ultimo (aantal)

136

212

189

102

– 25

Bron: SZW administratie

Toelichting

De formatie is in 2011 ten opzichte van 2010 met 266 fte afgenomen als gevolg van de doorwerking van de taakstelling Balkenende-IV. Aan het eind van 2011 bedroeg de formatie 2 234 fte inclusief de baten-lastendiensten IWI en AG SZW. De bezetting ultimo is in 2011 afgenomen met 139 fte en komt daarmee uit op 2 259 fte. De 25 fte die SZW boven de bij de taakstelling afgesproken formatie zit, betreffen allen herplaatsers die actief van werk naar werk worden begeleid.

Tabel 98.4 Realisaties personeel materieel, huisvesting en automatisering (x € 1 mln)
 

2007

2008

2009

2010

2011

Personeel (excl. IWI en AG SZW)

158,0

158,6

161,0

161,2

158,4

Materieel

31,8

31,8

33,8

30,7

24,1

Huisvesting

31,2

29,6

30,9

37,3

35,5

Automatisering

24,3

26,0

16,7

22,9

21,6

Bijdrage moederdepartement aan IWI

25,3

21,1

22,3

11,4

9,7

           

Gemiddelde realisatie per fte (x € 1 000)

         

Personeel

55,9

59,4

63,7

66,2

68,0

Materieel

11,3

11,9

13,4

12,6

10,4

Huisvesting

11,0

11,1

12,2

15,3

15,2

Automatisering

8,6

9,7

6,6

9,4

9,3

Bron: SZW administratie

Toelichting

In 2011 is € 158,4 miljoen uitgegeven aan peroneelskosten. Dit is inclusief € 2,6 miljoen aan post-actieven, € 2,9 miljoen inhuur van personeel ten laste van de personeelsbudgetten en € 2,7 miljoen aan flankerend beleid. De bedragen zijn exclusief de baten-lastendiensten IWI en AG SZW.

Programma-uitgaven

Handhaving

In 2011 bedroeg het totale budget voor handhaving € 19,3 miljoen, verdeeld over de artikelen 43 Arbeidsverhoudingen, 44 Gezond en veilig werken, 46 Inkomensbescherming met activering en 98 Algemeen. De realisatie op het totale handhavingsbudget bedroeg uiteindelijk circa € 7,7 miljoen. Het verschil heeft twee oorzaken. Ten eerste is het beleidsbudget tussentijds verlaagd als gevolg van overboekingen naar apparaat, voorlichting en onderzoek voor noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van het handhavingsprogramma. Daarnaast was er sprake van onderuitputting omdat projecten vertraging hebben opgelopen dan wel niet zijn uitgevoerd.

Voorlichting

In de loop van het jaar is een aantal extra voorlichtingsactiviteiten (arbo portaal, Werken naar Vermogen en AOW-leeftijdverhoging) ondernomen. De totale voorlichtingsuitgaven 2011 bedroegen € 8,7 miljoen. Naast de uitgaven bibliotheek, documentatie, etc. beloopt het totale bedrag dat aan voorlichtingscampagnes is uitgegeven ca € 8,4 miljoen. Dit is als volgt over de beleidsterreinen verdeeld.

Tabel 98.5 Uitgaven voorlichtingscampagnes naar beleidsterrein (x € 1 000)
 

Realisatie 2011

Arbeidsparticipatie

154

Arbeidsverhoudingen

80

Arbeidsomstandigheden

1 025

Re-integratie

1 120

Overig (WNV, AOW, WSW, WAV en overig)

5 983

Bron: SZW administratie

Publieksinformatie

In 2011 zijn in totaal 12 657 vragen via brieven en e-mails beantwoord. De vragen zijn als volgt over de beleidsonderdelen van SZW verdeeld.

Figuur 98.1

Figuur 98.1

Onderzoek en beleidsinformatie

Het totale onderzoeksbudget 2011 bedroeg € 11,8 miljoen. De gerealiseerde uitgaven 2011 zijn uitgekomen op € 8,7 miljoen. De gerealiseerde onderuitputting is ontstaan omdat projecten vertraging hebben opgelopen dan wel niet zijn uitgevoerd.

Subsidies

Voor een totaaloverzicht van alle SZW subsidiemiddelen verwijs ik naar bijlage 4 Subsidies.

Primair proces

De lager gerealiseerde uitgaven primair proces treden met name op bij de overige beleidsuitgaven Kinderopvang. Van het totaal van OCW overgenomen budget ad € 28,8 miljoen is een bedrag van € 10,4 miljoen overgeboekt naar het Gemeentefonds en ruim € 0,5 miljoen naar andere departementen. Daarnaast was er sprake van onderuitputting omdat projecten vertraging hebben opgelopen dan wel niet zijn uitgevoerd.

Inspectie SZW

Per 1 januari 2012 zijn de Arbeidsinspectie (AI), de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) en de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) samengevoegd tot de Inspectie SZW. In 2011 zijn deze organisatieonderdelen al gaan samenwerken onder de naam Inspectie SZW.

Een gedetailleerd verslag van activiteiten en uitkomsten van de Inspectie SZW wordt weergegeven in het Jaarverslag Inspectie SZW 2011 (zie www.inspectieszw.nl). Hieronder wordt ingegaan op de resultaten van de SIOD en de AI, inclusief het boetebureau. De resultaten van IWI worden toegelicht in bijlage 1 van het jaarverslag SZW.

SIOD

De SIOD spoort feitelijk fraude op over de volle breedte van het SZW-beleidsterrein, van georganiseerde uitkeringsfraude tot georganiseerde illegale tewerkstelling en uitbuiting en fraude met re-integratiesubsidies. Naast fraude op het terrein van het ministerie van SZW spoort de SIOD ook fraude op ten behoeve van andere departementen.

Tabel 98.6 Aantal onderzoeken en verdachten onderzoeken SIOD in 2011

Onderzoeken Arbeidsuitbuiting/mensenhandel

9

Onderzoeken Arbeidsomstandigheden

2

Onderzoeken illegale tewerkstelling

13

Onderzoeken uitkeringsfraude

15

Onderzoek subsidiefraude

1

Onderzoeken actualiteiten (waaronder PGB)

5

Onderzoeken overige vormen van arbeidsmarktfraude

10

Ontnemingonderzoeken

7

Totaal aantal onderzoeken

62

   

Verdachten natuurlijke personen

159

Verdachten rechtspersonen

28

Totaal aantal verdachten

187

Bron: Inspectie SZW administratie

Arbeidsinspectie (AI)

De Arbeidsinspectie ziet toe op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), de Arbeidstijdenwet (ATW), de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV), de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) en het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) en een aantal andere wetten en aspecten van sociale wet- en regelgeving.

Resultaten ten opzichte van kengetallen en indicatoren in de begroting van 2011

De raming in de begroting 2011 in verband met de toezichtsinspanning op het terrein van arbeidsomstandigheden en arbeidstijden is 16 500 actieve inspecties (zie artikel 44)127. De AI heeft meer handhavend moeten optreden dan voorzien was. Voorts was de AI intensief betrokken bij de onderzoeken naar een aantal zware ongevallen (waaronder Grolsch Veste en B-tower, woon- en winkelcomplex in Rotterdam) en was er een iets lagere inspectiecapaciteit beschikbaar dan in de planning was opgenomen door verloop en ziekteverzuim.

In 2011 zijn er 14 638 actieve inspecties gerealiseerd. In projecten (excl arbo-monitor) is in 64% van de inspecties handhavend opgetreden. In 2011 zijn totaal 2 094 ongevallen onderzocht en er zijn 1 354 ongevalsonderzoeken afgehandeld met hantering van een handhavingsinstrument. In 2011 zijn 1 400 klachten onderzocht, waarvan er 868 zijn afgehandeld met hantering van een handhavingsinstrument.

De effectiviteit van het interventiebeleid en van nalevingsbereidheid op het terrein van arbeidsomstandigheden wordt gemeten door de mate waarin bij de controle op de geconstateerde overtreding(en) bij actieve inspecties volledig wordt voldaan aan de Arbowet. Het streven in de begroting voor 2011 was dat in minstens 95 % van de gevallen volledig wordt voldaan aan de Arbowet (zie artikel 44). In 2011 was de realisatie op deze indicator 94%.

Bij het toezicht ter voorkoming van zware ongevallen bij bedrijven met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen heeft de AI conform planning in totaal 566 inspecties uitgevoerd.

Het kengetal voor de omvang van de problematiek van illegale tewerkstelling in Nederland is het percentage inspecties waarbij illegale tewerkstelling wordt vastgesteld ten opzichte van het aantal uitgevoerde inspecties (zie artikel 42). Dat was in 2011 bij 17,3 % van de uitgevoerde inspecties, terwijl de norm 17,0% bedroeg.

Verder bevat de begroting 2011 ramingen voor de kengetallen voor de toezichtsinspanning op naleving van de WML. Deze zijn respectievelijk 10 000 inspecties, waarbij de WML wordt meegenomen bij WAV inspecties, en 80 WML- boetes. In het definitieve jaarplan 2011 van de AI is dit gewijzigd naar 7 760 inspecties, waarbij 9 800 werkgevers worden geïnspecteerd. Feitelijk zijn in 2011 9 225 inspectietrajecten uitgevoerd waarbij ca. 11 935 werkgevers zijn gecontroleerd en werden 96 WML-boeterapporten en 2 399 WAV-boeterapporten opgemaakt. Actieve inspecties van de AI op naleving van de WAV en de WML vinden gecombineerd plaats. Daarnaast vinden inspecties plaats op basis van klachten over onderbetaling en meldingen van illegale tewerkstelling.

Boetes

De feitelijke inning van boetes bedroeg in 2011 € 27,9 miljoen en dat overschrijdt het begrote bedrag van de begroting met € 0,7 miljoen, dus met 2,7%. De boetes in verband met overtreding van de WAV overschrijden de verwachting van 2011 als gevolg van een grotere instroom van de boeterapporten. Het begrote aantal van 1 950 WAV-rapporten is met 451 rapporten overtroffen (+23,1%).

Tabel 98.7 Boeteontvangsten Arbeidsinspectie (bedragen x € 1 000)

Boetes

Boetes  opgelegd door de AI in 2011

Totaal ontvangsten SZW 2011, incl. rente

Percentage geïnd bedrag t.o.v. opgelegde boetes in 20111

Begroting 2011,

incl. 1e en 2e suppletoire begroting, excl. amendement2

Overschot / tekort

t.o.v. begroting 2011

 

A

B

C=B/A

D

E=B-D

ARBO

7 732

7 329

95%

7 200

129

ATW

284

299

105%

361

– 62

WAV

24 107

19 925

83%

19 237

688

WML

2 240

314

14%

350

– 36

Bron: Inspectie SZW administratie

1 Het percentage geïnd bedrag is een indicatie. Het geïnde bedrag slaat voor een deel terug op boetes uit voorgaande jaren, maar wordt afgezet tegen opgelegde boetes in 2011. Verder bevat het feitelijk geïnde bedrag ook rente-inkomsten. Dat verklaart ook waarom het percentage boven 100 % kan uitkomen.

2 Buiten beschouwing zijn gelaten de meeropbrengsten als gevolg van amendement 42 (Spekman) over extra inspecteurs, waarvan de uitvoering afhankelijk is gesteld van nader onderzoek; zie de brief van de Minister van SZW aan de Tweede Kamer (32 123 XV, nr. 5).

Ontvangsten op grond van betalingsregelingen blijven in depot bij het CJIB totdat volledige vordering is voldaan. Op 31 december 2011 is € 7,06 miljoen in depot, waarvan € 6,62 miljoen op grond van de WAV, 0,09 miljoen op grond van de ARBO-wet en € 0,35 miljoen op grond van de WML en de ATW.

Artikel

99 Nominaal en onvoorzien

Artikel

Op dit artikel staan tijdelijk middelen voor onvoorziene uitgaven en de loon- en prijsbijstelling. De beschikbare middelen voor de loon- en prijsontwikkeling zijn gedurende het begrotingsjaar 2011 naar de in aanmerking komende artikelen overgeboekt.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 99.1 Begrotingsuitgaven Artikel 99 (x € 1 000)

artikelonderdeel

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

Verplichtingen

0

0

0

0

0

– 40 740

40 740

Uitgaven

0

0

0

0

0

– 40 740

40 740

               

Programma uitgaven

0

0

0

0

0

– 40 740

40 740

Operationele Doelstelling 1

             

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

311

– 311

Onvoorzien

0

0

0

0

0

– 41 051

41 051

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Loonbijstelling

Toelichting

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen.

Onvoorzien

De grondslag voor dit onderdeel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Het negatieve bedrag betreft een nog nader te verdelen ombuigingstaakstelling. Deze taakstelling is gedurende de begrotingsuitvoering 2011 ten laste van de SZW-begrotingsartikelen geboekt.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Inleiding

In haar rapport bij het jaarverslag van SZW over 2010 stelde de Algemene Rekenkamer vast dat de laatste resterende onvolkomenheid in de kwaliteit van de financiële bedrijfsvoering, nl. het contractbeheer, in 2010 in opzet was verbeterd. Omdat de werking zich in 2010 nog onvoldoende had kunnen bewijzen, handhaafde de Algemene Rekenkamer de onvolkomenheid. In 2011 is om die reden doorgegaan om de door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde resterende aandachtspunten op het gebied van het contractbeheer verder aan te pakken en op te lossen.

De administratieve onzorgvuldigheden bij het contractbeheer kwamen in 2010 tot uiting in de volgende zaken:

  • Het contractenregister en de contractdossiers waren niet altijd volledig op orde.

  • Er waren fouten gemaakt met Europese aanbestedingen, zoals het onrechtmatig verlengen van bestaande contracten.

  • De controlfunctie op de inkoopprocessen was nog onvoldoende ontwikkeld, er was geen eenduidig inkoopinformatiesysteem en het management van raamcontracten was nog in ontwikkeling.

Mede dankzij de centralisering van de inkoop is het aantal fouten op het gebied van het contractbeheer en Europese aanbestedingen verder gedaald. Er is in 2011 veel aandacht uitgegaan naar het oplossen van de resterende administratieve onzorgvuldigheden, de kwaliteit van de contractdossiers en de controlrol op de inkoopprocessen. Er zijn veel verbeteringen gerealiseerd. Daarmee heb ik echter nog niet volledig kunnen voorkomen dat zich onregelmatigheden en/of onrechtmatigheden voordoen. Zo vertoonde de vulling van het CTM-systeem, (Complete Tender Management), dat zowel dienst doet als inkoopinformatie- en managementsysteem als contractenregister, ook in 2011 nog tekortkomingen. In 2012 zal dit verder worden opgepakt.

Ten aanzien van de Europese aanbestedingen is in 2011 een beperkt aantal, in redelijkheid onvermijdelijke, beslissingen genomen om contracten te verlengen en te vernieuwen zonder voorafgaande Europese aanbestedingsprocedure. Deze berusten voor een belangrijk deel op expliciete keuzen, die in het kader van comply or explain in de dossiers zijn gedocumenteerd.

Het aantal onrechtmatigheden op het gebied van de inkoop en het budgettaire beslag daarvan is beperkt en blijft binnen de tolerantiegrenzen (fouten € 8,3 miljoen, onzekerheden € 0,6 miljoen).

Verder is in het afgelopen jaar aandacht uitgegaan naar het verder op orde brengen van andere aspecten van de financiële bedrijfsvoering die, hoewel zij geen onvolkomenheid meer vormden, nog aandacht behoefden, zoals in algemene zin de administratieve zorgvuldigheid bij de financiële bedrijfsvoering, en met name de kwaliteit van de financiële administratie en de kwaliteit van het subsidiebeheer.

Voor de subsidies gold dat termijnen voor het verlenen en vaststellen van subsidies niet altijd werden gehaald en dat de subsidiedossiers niet volledig op orde waren. De tijdigheid van de subsidievaststellingen is aanzienlijk verbeterd. De tijdigheid van de verlening van subsidies is verbeterd. De kwaliteit van de subsidiedossiers is gelijk gebleven.

Ik ben van mening dat, over het geheel genomen, de kwaliteit van de financiële bedrijfsvoering nu op een kwalitatief voldoende hoog niveau is. Er zijn geen structurele tekortkomingen meer, de nog resterende tekortkomingen beschouw ik als incidenteel van aard en zijn voor het merendeel te kwalificeren als niet onder alle omstandigheden vermijdbare «bedrijfsongevallen». Het spreekt vanzelf dat de aandacht wel gericht blijft op het vasthouden en waar mogelijk verbeteren van de nu bereikte resultaten.

Rechtmatigheid

In 2011 deden zich geen rechtmatigheidsproblemen voor, die uitgaan boven de tolerantiegrenzen.

Vastgesteld is dat niet in voldoende mate gesteund kan worden op de accountantscontrole van de SiSa-bijlage van de gemeenten en provincies over het jaar 2010. Het niet kunnen steunen op deze derdengegevens dient aangemerkt te worden als een tekortkoming in het M&O-beleid.

Bij het vaststellen van specifieke uitkeringen deden zich, afgezet tegen de geldende wet- en regelgeving, geen rechtmatigheidsproblemen voor.

Totstandkoming beleidsinformatie

Het is van belang dat de Kamer juiste en goede informatie ontvangt over de ontwikkeling van de indicatoren en kengetallen in de begroting en het jaarverslag. Daarom moet ook de niet-financiële informatie van goede kwaliteit zijn. In het jaarverslag zijn alle indicatoren en kengetallen voorzien van een eenduidige bronvermelding en voorts wordt in kwaliteitsdocumenten beschreven hoe de niet-financiële informatie tot stand is gekomen. Hiermee is de ordelijkheid, controleerbaarheid en deugdelijkheid van de informatie geborgd en is ook duidelijk waar nog verbeteringen mogelijk zijn.

Financieel beheer

In 2011 is de kwaliteit van de administratie van voorschotten, vorderingen en verplichtingen sterk verbeterd en is de administratieve zorgvuldigheid in de financiële processen verankerd. Het autorisatiebeheer is in 2011 verder verbeterd. Het reguliere administratieve proces verloopt beheerst; fouten worden mede op basis van maandelijkse interne beheersingsrapportages gedetecteerd en hersteld.

In 2011 is het betaalgedrag van SZW verder verbeterd. De tijdigheid van betalingen (binnen 30 dagen) vertoonde wederom een stijgende lijn ten opzichte van voorgaande jaren. Het tijdigheidpercentage van de betaling van facturen ligt over geheel 2011 op ruim 96% op basis van de ontvangstdatum. Ik ben tevreden met deze uitkomst en zal in het kader van beheersing van de administratieve lasten geen verdere acties meer ondernemen om deze uitkomst verder te verbeteren.

In 2011 is veel energie gestoken in de -verdere- (ver)bouw van het systeem van de financiële administratie met het oog op de samenwerking op dat punt met de ministeries van Financiën en VWS. Het aangepaste systeem is per 1 januari 2012 zonder noemenswaardige incidenten in gebruik genomen bij de ministeries van Financiën en VWS, SZW zal de overstap maken per 1 mei 2012.

Materieelbeheer

Het materieelbeheer vertoonde over het gehele jaar 2011 enkele tekortkomingen op het punt van de inventarisadministratie en het systeem dat daarbij wordt gebruikt. In 2012 zullen deze worden opgepakt en opgelost, zowel binnen SZW als in de relatie met de facilitaire dienstverlener FMHaaglanden.

Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Inspectie SZW

In 2011 heeft de vormgeving van de Inspectie SZW veel aandacht gekregen. In de Inspectie SZW zijn de organisaties en activiteiten van de Arbeidsinspectie, de Inspectie Werk en Inkomen en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst samengevoegd. Binnen de Inspectie SZW is de inspectieondersteuning en informatievoorziening geconcentreerd. Op 1 januari 2012 is de Inspectie SZW van start gegaan.

Subsidiebeheer

Als gevolg van de inspanningen van de afgelopen jaren is de kwaliteit van het subsidiebeheer sterk verbeterd. Het is dan ook mogelijk gebleken het Subsidie Expertise Centrum, dat hierbij in de afgelopen 3,5 jaar een belangrijke rol speelde, op te heffen. De volledigheid van de dossiers blijft een punt van aandacht. Eind 2010 is de directie Kinderopvang overgekomen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De integratie van deze directie heeft in 2011 de nodige financieel beheer problemen veroorzaakt (vooral op het gebied van de volledigheid van de saldi van de voorschotten en de volledigheid van de dossiers). De problemen zijn ultimo 2011 opgelost.

Informatiebeveiliging

Net als in voorgaande jaren heeft SZW in 2011 veel tijd en aandacht besteed aan (het belang van) informatiebeveiliging. De organisatie heeft als bestuursmodel gekozen voor de integrale lijnmanager. De bijbehorende verantwoordelijkheid voor het dossier informatiebeveiliging heeft mede daardoor wisselende aandacht. Op een aantal onderdelen voldeed de organisatie niet geheel aan het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) 2007. Vanuit het bureau Beveiligingsambtenaar is alle directies medio het jaar en aan het einde van 2011 gevraagd om door middel van een zelfevaluatie de inzichten, ervaringen en eventuele tekortkomingen van de directie zelf in dit dossier met de Informatiebeveiligingsambtenaar (I-BVA) te delen. Mede op basis van deze uitkomsten worden nog verbeterplannen opgesteld. In 2012 worden deze acties herhaald. Ook krijgt informatiebeveiliging door uiteenlopende bewustwordingsactiviteiten dan veel aandacht.

Kinderopvangtoeslag en Wet op het kindgebonden budget

Bij de uitvoering van de Kinderopvangtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget, die namens SZW worden uitgevoerd door de Belastingdienst onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën, hebben geen onrechtmatigheden plaatsgevonden die de tolerantiegrens overschrijden.

Reviews op controleverklaring specifieke uitkeringen

De SiSa-bijlage vormt de basis voor de vaststelling van de specifieke uitkeringen. Over het verantwoordingsjaar 2010 is in 2011 voor een bedrag van € 377 miljoen aan specifieke uitkeringen vastgesteld. De berekening en verstrekking van voorschotten staan los van de SiSa-bijlage en zijn gebaseerd op andere informatie dan in de SiSa-bijlage is vermeld met uitzondering van de Wsw en het onderdeel Inburgering van het participatiebudget. Daarbij is sprake van verdeling van een vast macrobudget over de gemeenten. Bij de verdeling van het macrobudget 2011 over de gemeenten is gebruik gemaakt van SiSa-gegevens 2009. Hierover is geen onzekerheid.

Samen met mijn ambtgenoten van BZK en Financiën worden er maatregelen uitgewerkt die tot verbetering van de werking van de SiSa-systematiek moeten leiden. Deze zijn opgenomen in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het ministerie van BZK.

ICT-diensten en open standaarden

In 2011 is een aantal ICT-producten en diensten van boven de € 50 000 ingekocht of aanbesteed. Procedureel is in die gevallen in het inkoop- en aanbestedingsproces geborgd dat de eis van voldoen aan de open-standaarden volgens het pas-toe-of-leg-uit principe zoals genoemd op www.open-standaarden wordt voldaan. In 2011 was er geen aanleiding om af te wijken van de lijst met verplichte open standaarden.

Caribisch Nederland

Er is onzekerheid over de rechtmatigheid van de uitkeringen in Caribisch Nederland. Deze hangt samen met de ontwikkelfase en bijzondere context waarin de SZW-uitvoering in Caribisch Nederland verkeert. Gebleken is dat de dossiers, die goeddeels dateren van vóór 10 oktober 2010, onvoldoende informatie bevatten om de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen te kunnen vaststellen. Een aantal noodzakelijke bewijsstukken ontbreekt. In 2012 wordt actie ingezet om de situatie te verbeteren. Voor alle uitkeringsregelingen wordt een standaard dossierindeling met inhoudsopgave opgesteld. De ontbrekende documenten worden aangevuld in de dossiers conform de standaardinhoudsopgave. De problematiek wordt tevens betrokken bij de werkinstructies. Het bedrag van de onzekerheid bedraagt € 15,9 miljoen.

ONDERDEEL C JAARREKENING

7. VERANTWOORDINGSSTAAT

Departementale verantwoordingsstaat 2011 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ( € 1 000)
   

(1)

(2)

(3)

   

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

     

29 910 969

2 067 545

 

30 766 600

2 455 729

 

855 631

388 184

                     
 

Beleidsartikelen

                 
                     

41

Inkomensbeleid

1 916

2 006

 

1 147

1 223

 

– 769

– 783

 

42

Arbeidsparticipatie

60 664

60 726

17 237

26 817

23 397

20 697

– 33 847

– 37 329

3 460

43

Arbeidsverhoudingen

17 950

17 798

1 711

14 239

14 401

614

– 3 711

– 3 397

– 1 097

44

Gezond en veilig werken

65 220

65 395

9 300

45 954

51 657

7 585

– 19 266

– 13 738

– 1 715

45

Pensioenbeleid

2 930

2 930

 

2 497

2 590

 

– 433

– 340

 

46

Inkomensbescherming met activering

7 194 877

7 198 137

 

7 953 941

7 583 102

16 827

759 064

384 965

16 827

47

Aan het werk: Bemiddeling en Re-integratie

2 177 497

2 178 514

482 667

1 508 576

2 216 549

523 839

– 668 921

38 035

41 172

48

Sociale Werkvoorziening

2 371 533

2 371 533

528 126

2 367 956

2 368 303

506 733

– 3 577

– 3 230

– 21 393

49

Overige inkomensbescherming

690 763

690 763

 

678 796

678 796

3 801

– 11 967

– 11 967

3 801

50

Tegemoetkoming specifieke kosten

5 676 661

5 676 661

161 272

5 312 897

5 312 897

233 594

– 363 764

– 363 764

72 322

51

Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW

8 564 445

8 564 445

 

9 120 408

9 120 408

1 292

555 963

555 963

1 292

52

Kinderopvang

2 939 475

2 939 475

856 736

3 202 155

3 210 395

1 116 597

262 680

270 920

259 861

                     
 

Niet-beleidsartikelen

                 
                     

97

Aflopende regelingen

127

127

5 000

1 648

1 651

16 120

1 521

1 524

11 120

98

Algemeen

183 391

183 199

5 496

182 945

181 231

8 030

– 446

– 1 968

2 534

99

Nominaal en onvoorzien

– 40 740

– 40 740

       

40 740

40 740

 
                     

8. SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2011

SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2011 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Bedragen x € 1 000
 

DEBET

Ultimo 2011

Ultimo 2010

 

CREDIT

Ultimo 2011

Ultimo 2010

1

Uitgaven ten laste van de begroting

30 766 593

29 136 605

2

Ontvangsten ten gunste van de begroting

2 455 729

1 143 334

3

Liquide middelen

4

25

       
       

4

Rekening-courant RHB

28 407 580

28 072 756

5

Uitgaven buiten begrotingsverband

104 504

89 214

6

Ontvangsten buiten begrotingsverband

7 792

9 754

 

Subtotaal (A)

30 871 101

29 225 844

 

Subtotaal (A)

30 871 101

29 225 844

7

Rechten

0

0

7

Tegenrekening rechten

0

0

8

Extra-comptabele vorderingen

76 703

83 915

8

Tegenrekening extra comptabele vorderingen

76 703

83 915

9

Tegenrekening extra comptabele schulden

0

0

9

Extra-comptabele schulden

0

0

10

Voorschotten

17 264 949

15 737 469

10

Tegenrekening voorschotten

17 264 949

15 737 469

11

Tegenrekening Garantieverplichtingen

3 825

5 564

11

Garantieverplichtingen

3 825

5 564

12

Tegenrekening openstaande verplichtingen

8 562 018

8 819 211

12

Openstaande verplichtingen

8 562 018

8 819 211

13

Deelnemingen

0

0

13

Tegenrekening deelnemingen

0

0

 

Subtotaal (B)

25 907 495

24 646 159

 

Subtotaal (B)

25 907 495

24 646 159

 

Totaal (A + B)

56 778 596

53 872 003

 

Totaal (A + B)

56 778 596

53 872 003

De subtotalen in de balans hebben tot doel het onderscheid aan te geven tussen het intra-comptabele gedeelte (A) en het extra-comptabele gedeelte (B).

Het intra-comptabele gedeelte bevat de administratie van de financiële gegevens van transacties die in directe relatie staan met de kasstromen die via de rekening-courant met het ministerie van Financiën worden bijgehouden.

Het extra-comptabele gedeelte bevat de administratie van de overige rekeningen die met de sluitrekeningen in evenwicht worden gehouden.

Bij de subtotalen en totalen kunnen afrondingsverschillen optreden.

TOELICHTING BIJ DE SALDIBALANS

Alle bedragen zijn vermeld in € 1 000

Ad 1/2 Uitgaven/ontvangsten 2011

De departementale verantwoordingsstaat over het jaar 2010 is bij wet van 30 september 2011, Stb. 506 vastgesteld en is in 2011 in de rekening courant met het ministerie van Financiën afgewikkeld. In verband hiermee zijn deze uitgaven en ontvangsten ultimo 2011 niet meer in de saldibalans opgenomen.

Het verschil tussen de realisaties ontstaat door verschillende afrondingsmethodieken. In de departementale verantwoordingstaat worden de uitgaven artikelen op € 1 000 naar boven afgerond, in de saldibalans wordt de rekenkundige methodiek gehanteerd.

UITGAVEN

Totaal

Doorbelast

Ultimo 2011

Ultimo 2010

Apparaatuitgaven

239 557

89 189-

150 367

152 999

Beleidsuitgaven

30 527 036

89 189

30 616 226

28 983 605

Totaal hoofdstuk XV van de rijksbegroting

30 766 593

0

30 766 593

29 136 605

VERPLICHTINGEN

Ultimo 2011

Ultimo 2010

Apparaatuitgaven

150 254

152 967

Beleidsuitgaven

30 269 717

28 800 148

Totaal hoofdstuk XV van de rijksbegroting

30 419 970

28 953 116

ONTVANGSTEN

Ultimo 2011

Ultimo 2010

 

2 455 729

1 143 334

 

Uitgaven

Ontvangsten

Wet van 28 januari 2011, Stb. 101

   

(vastgestelde begroting)

22 487 270

1 049 537

Wet van 15 september 2011, Stb. 513

   

(incidentele suppletoire begroting)

7 423 699

1 018 008

Wet van 15 september 2011, Stb. 514

   

(1e suppletoire begroting)

326 414

16 001

Voorstel 2e suppletoire begroting

548 799

205 880

Totaal toegestaan bij wet

30 786 182

2 289 426

Slotwet

– 19 582

166 303

Realisatie volgens departementale rekening

30 766 600

2 455 729

Realisatie volgens de saldibalans

30 766 593

2 455 729

Ad 3 Liquide middelen (€ 4)

Liquide middelen
 

Openstaand ultimo 2011

RBS; departementale bankrekening

0

RBS; incassorekening

0

RBS; salarisrekening

0

BNG; departementale rekening

0

Min. van Financiën concernblok

0

ING Bank

1

Totaal verschuldigde girale liquide middelen

1

Departementale kas

3

Totaal chartale liquide middelen

3

Totaal liquide middelen

4

Centraal wordt een kas aangehouden voor het doen van kleine materiële uitgaven. Het totaal saldo van de departementale kas sluit aan met het kasboek. De kasbeheerder heeft dit akkoord bevonden.

De saldi met betrekking tot de concernblokrekeningen worden dagelijks afgeroomd.

Ad 4 Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding (€ 28 407 580)

Dit is de rekening-courant van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten opzichte van het ministerie van Financiën. Het ministerie van Financiën stelt de door SZW uit te geven begrotingsgelden beschikbaar. Nadat de Rekening aan de Tweede Kamer is aangeboden en de Algemene Rekenkamer geen bezwaren heeft die goedkeuring in de weg staan, wordt tot verrekening overgegaan. Het saldo stemt overeen met het dagafschrift van 31 december 2011, de daarop gecorrigeerde overloopposten en de verrekende uitgaven en ontvangsten over het jaar 2011 van de Rijkshoofdboekhouding van het ministerie van Financiën.

Ad 5 Uitgaven buiten begrotingsverband (€ 104 504 )

 

Openstaand ultimo 2011

Door te betalen Europees Sociaal Fonds-gelden

102 635

Intra compt Debiteuren

424

Apparaatskosten AGSZW

654

Apparaatskosten IWI

777

Diverse Personeel

14

Totaal uitgaven buiten begrotingsverband

104 504

Ad 6 Ontvangsten buiten begrotingsverband (€ 7 792 )

 

Openstaand ultimo 2011

Afdracht loonheffing

3 222

Directie Internationale Zaken projecten

970

Directie Bedrijfsvoering, ASEA en Arbeidsinspectie

195

Met derden te verrekenen

1

Afdracht sociale verzekeringspremies

3 369

Diversen

34

Totaal ontvangsten buiten begrotingsverband

7 792

Ad 7 Openstaande rechten ( € 0 )

Geen.

Ad 8 Vorderingen inclusief CJIB/Agentschap SZW (€ 76 703 )

 

Ministerie

Agentschap SZW

CJIB

Openstaand ultimo 2011

 

21 896

4 722

50 085

76 703

Ministerie

 

Openstaand ultimo 2011

t/m 2008

17 062

2009

1 731

2010

137

2011

2 966

 

21 896

Het openstaande bedrag bestaat voornamelijk uit vorderingen (€ 15 451) wegens door de Arbeidsinspectie opgelegde bestuurlijke boetes in 2006 of eerder. Bestuurlijke boetes die na 2006 worden opgelegd worden niet meer door SZW maar door het CJIB geïncasseerd. Ten aanzien van de in jaren 2006 en eerder opgelegde boetes zijn door SZW inningwerkzaamheden verricht.

Ultimo 2011 kan van de totale vorderingen een bedrag ter grootte van € 12 126 als oninbaar worden beschouwd, waarvan € 9 158 betrekking heeft op bestuurlijke boetes. De overige vorderingen van SZW worden beschouwd als direct opeisbaar.

CJIB

 

Openstaand ultimo 2011

t/m 2008

10 613

2009

5 651

2010

13 722

2011

20 099

 

50 085

Ad 9 Extra-comptabele schulden (€ 0)

Geen.

Ad 10 Voorschotten inclusief Agentschap SZW (€ 17 264 949)

 

Ministerie

Agentschap SZW

Openstaand ultimo 2011

 

17 124 017

140 932

17 264 949

In 2011 is de Kindregeling van OCW overgekomen. Het saldo van de openstaande voorschotten van deze regeling is opgenomen in de beginstand van 1 januari 2011, waardoor dit niet meer aansluit bij het eindsaldo 2010 uit de jaarrekening 2010.

Ministerie (€ 17 124 017)

In de onderstaande specificaties worden de openstaande voorschotten van het ministerie verantwoord naar ouderdom en artikel.

 

Saldo 1-1-2011

Verstrekt

Afgerekend

Openstaand ultimo 2011

t/m 2008

52 234

 

5 788

46 446

2009

3 596 199

 

3 534 281

61 918

2010

12 044 002

 

7 869 138

4 174 863

2011

0

14 375 743

1 534 954

12 840 790

 

15 692 435

14 375 743

12 944 161

17 124 017

Art

Omschrijving

Openstaand ultimo 2011

41

Inkomensbeleid

27

42

Arbeidsparticipatie

3 032

43

Arbeidsverhoudingen

1 518

44

Gezond en Veilig werken

12 672

45

Pensioenbeleid

1 000

46

Inkomensbescherming met activering

3 618 294

47

Aan het werk: Bemiddeling en Re-integratie

3 469 922

48

Sociale Werkvoorziening

4 801 741

49

Overige inkomensbescherming

658 907

50

Tegemoetkoming specifieke kosten

4 107 063

51

Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW

310 731

52

Kinderopvang

102 218

97

Aflopende regelingen

326

98

Algemeen

18 584

 

Rekeningen buiten begrotingsverband

17 982

Totaal

 

17 124 017

Agentschap SZW (€ 140 932)

In onderstaande tabel wordt het verloop van de voorschotten van het Agentschap SZW in 2011 weergegeven.

 

ESF/EQUAL

Subsidies Departement

Totaal 2011

Saldo 1 januari

125 969

11 573

137 542

Betaald

101 746

1 208

102 954

Subtotaal

227 715

12 781

240 496

Afgerekend

92 863

6 701

99 564

Saldo 31 december

134 852

6 080

140 932

Ad 11 Garantieverplichtingen (€ 3 825 )

Opbouw garantieverplichtingen

Openstaand ultimo 2011

Garantieverplichtingen per 1 januari

5 564

Bij: Aangegane verplichtingen

 

Af: Tot betaling gekomen verplichtingen

0

Af: Intrekkingen, bijstellingen en terugbetalingen

1 739

Garantieverplichtingen per 31 december

3 825

In 2007 is de «tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering» van kracht geworden. Eind 2011 staat SZW voor een bedrag van € 6 798 borg aan kredietinstellingen en gemeentelijke kredietbanken die een kredietovereenkomst hebben verleend aan startende ondernemers. Het daadwerkelijke risico van uitbetaling als alle verplichtingen zouden worden opgeëist bedraagt € 3 825.

Ad 12 Openstaande verplichtingen (€ 8 562 018)

 

Ministerie

Agentschap SZW

Totaal 2011

Saldo 1 januari

8 315 723

523 994

8 839 717

Aangegane verplichtingen in het verslagjaar

30 419 970

427 751

30 847 722

Subtotaal (A)

38 735 693

951 746

39 687 439

Tot betaling gekomen in het verslagjaar

30 766 594

107 040

30 873 634

Negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren

     

aangegane verplichtingen

81 595

170 192

251 787

Subtotaal (B)

30 848 189

277 232

31 125 421

Saldo 31 december (A – B)

7 887 504

674 514

8 562 018

In 2011 is de Kindregeling van OCW overgekomen. Het saldo van de openstaande verplichtingen van deze regeling is opgenomen in de beginstand van 1 januari 2011, waardoor dit niet meer aansluit bij het eindsaldo 2010 uit de jaarrekening 2010.

Specificatie openstaande verplichtingen Ministerie naar artikel (€ 7 887 504)

Art

Omschrijving

Ultimo 2010

Negatieve Bijstellingen

Aangegaan 2011

Betaald 2011

Doorbelasting P&M

Betaald incl. doorbelasting

Openstaand 2011 e.v.

41

Inkomensbeleid

189

1

1 147

205

1 017

1 222

113

42

Arbeidsparticipatie

1 493

19

26 816

7 170

16 226

23 396

4 894

43

Arbeidsverhoudingen

826

167

14 239

1 796

12 605

14 401

498

 44

Gezond en Veilig werken

9 230

427

45 954

14 673

36 983

51 657

3 100

45

Pensioenbeleid

94

0

2 496

263

2 327

2 590

0

46

Inkomensbescherming met activering

4 219 977

77 822

7 953 941

7 575 908

7 193

7 583 101

4 512 995

47

Aan het werk: Bemiddeling en Re-integratie

1 709 752

274

1 508 576

2 210 589

5 960

2 216 548

1 001 506

48

Sociale Werkvoorziening

2 341 742

210

2 367 955

2 367 224

1 078

2 368 302

2 341 184

49

Overige inkomensbescherming

0

0

678 796

676 896

1 899

678 796

0

 50

Tegemoetkoming specifieke kosten

0

0

5 312 897

5 311 371

1 526

5 312 897

0

 51

Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW

0

0

9 120 407

9 119 452

955

9 120 407

0

52

Kinderopvang

22 446

585

3 202 155

3 208 977

1 418

3 210 395

13 621

97

Aflopende regelingen

599

239

1 648

1 650

0

1 650

358

98

Algemeen

9 375

1 853

182 944

270 420

– 89 189

181 230

9 236

99

Nominaal en onvoorzien

             
   

8 315 723

81 595

30 419 970

30 766 594

0

30 766 594

7 887 504

De negatieve bijstelling van artikel 46 is het gevolg van de definitieve (verlaagde) raming van het macrobudget 2011 voor de Gebundelde uitkering. Het budget wordt in het voorafgaande jaar op basis van voorlopige ramingen onder de gemeenten verdeeld, en zonodig gedurende het jaar van uitvoering bijgesteld.

Specificatie openstaande verplichtingen Agentschap SZW (€ 674 514 )

 

ESF 2

ESF 3

EQUAL

EGF

EJBA

Openstaand 2011

Saldo 1 januari

523 930

0

0

0

64

523 994

Aangegaan in verslagjaar

418 014

1 536

97

8 104

0

427 751

Subtotaal (A)

941 944

1 536

97

8 104

64

951 746

Tot betaling gekomen in verslagjaar

101 576

1 260

97

4 052

55

107 040

Negatieve bijstelling van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen

170 183

0

0

0

9

170 192

Subtotaal (B)

271 759

1 260

97

4 052

64

277 232

Totaal (A – B)

670 186

276

0

4 052

0

674 514

Ad 13 Deelnemingen (€ 0 )

Geen.

9. TOPINKOMENS

Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Stb. 2006, 95) dient elk departement in het departementaal jaarverslag een overzicht op te nemen van medewerkers die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde jaarloon van een minister. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2011 vastgesteld op € 193 000 (Mededeling van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 februari 2012, nr. 2012–00000041909, DCB/CZW/WBI, in de Staatscourant van 9 februari 2012, nr. 2462).

In 2011 heeft geen enkele medewerker van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een inkomen verdiend boven dit gemiddelde.

10. BATEN-LASTENDIENSTEN

10.1 Samenvattende verantwoordingsstaat baten-lastendiensten

Tabel 10.1 Samenvattende verantwoordingsstaat 2011 inzake baten-lastendiensten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (x € 1 000)
 

Begroting 2011

Realisatie 2011

Verschil

Realisatie 2010

Agentschap SZW

       
         

Totale baten

21 491

25 601

4 110

19 068

Totale lasten

21 491

24 902

3 411

18 704

Saldo van baten en lasten

0

699

699

364

         

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

0

Totale kapitaaluitgaven

150

3 370

3 220

535

         

Inspectie Werk en Inkomen

       
         

Totale baten

10 565

11 783

1 218

13 097

Totale lasten

10 565

9 607

– 958

12 985

Saldo van baten en lasten

0

2 176

2 176

112

         

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

6

Totale kapitaaluitgaven

0

375

375

337

10.2 Toelichting Agentschap SZW

Algemeen

Het Agentschap SZW (AGSZW) volgt bij de opstelling van de financiële verantwoordingen de inrichtingseisen zoals die zijn opgenomen in de Comptabiliteitswet en daarmee samenhangende regelingen (in het bijzonder de Regeling baten-lastendiensten 2011). De waardering van de activa en passiva is tegen nominale waarden tenzij anders vermeld.

  • De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op aanschafwaarde minus de desbetreffende afschrijvingen (lineair). De investeringen worden in drie jaar afgeschreven.

  • De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd op aanschafwaarde minus de desbetreffende afschrijvingen (lineair). De investeringen worden in drie jaar afgeschreven. Een uitzondering op deze regel zijn investeringen die via out of pocketkosten (rechtstreeks in rekening te brengen bij opdrachtgever = OOP) worden gefinancierd; deze worden volledig afgeschreven in het jaar van aanschaf/ontwikkeling.

  • De voorzieningen voor benoemde risico’s komen in overleg met de eigenaar tot stand en worden bepaald conform de wettelijke regelgeving van BW 2 titel 9 en de RJ.

  • Het eigen vermogen dat wordt aangehouden stoelt op de Regeling baten-lastendiensten 2011 (maximaal 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie boekjaren).

  • AGSZW beschikt – met instemming van het Ministerie van Financiën – tot en met 2011 over een geoormerkte bestemmingsreserve. Deze reserve is bedoeld voor het opvangen van de (benoemde) kosten voortvloeiend uit de transformatie van de organisatie. Ultimo 2011 is deze bestemmingsreserve vrijgevallen ten gunste van de exploitatiereserve.

  • AGSZW heeft geen voorziening(en) opgenomen voor vakantiedagen en jubileumuitkeringen vanwege een onevenredige beheerslast.

  • De omzet is gewaardeerd tegen opbrengstwaarde (aantal producten x productprijs en uren x tarief) en wordt als gerealiseerd beschouwd in de periode waarin de diensten zijn verricht en/of de producten zijn geleverd. AGSZW stuurt op volledige uitvoering van uitgebrachte offertes en/of afgesproken producten (kalenderjaar gebonden). Hierdoor is waardering van een post onderhanden werk niet aan de orde. Het financiële belang van afwijkingen in de uitvoering is gering. In de jaarrekening is dan ook geen post onderhanden werk opgenomen.

  • Lasten en overige baten worden toegerekend aan de periode waarop deze betrekking hebben.

Staat van baten en lasten Agentschap SZW

Tabel 10.2 Staat van baten en lasten Agentschap SZW 2011 (x € 1 000)
 

Begroting 2011

Realisatie 2011

Verschil 2011

Realisatie 2010

Baten

       

Opbrengst moederdepartement

16 561

14 328

– 2 233

13 285

Opbrengst overige departementen1

1 100

489

– 611

1 467

Opbrengst derden

Rentebaten

30

89

59

16

Vrijval voorzieningen

Baten out of pocket (OOP)2

3 800

10 562

6 762

4 066

Exploitatiebijdrage

Onttrekking aan bestemmingsreserve

133

133

234

Totaal baten

21 491

25 601

4 110

19 068

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– personele kosten

13 945

11 983

– 1 962

11 898

– materiële kosten

7 326

9 533

2 207

6 169

Afschrijvingskosten

       

– immaterieel

140

3 334

3 194

594

– materieel

50

14

– 36

19

Overige lasten

       

– dotaties voorzieningen

38

38

24

– rentelasten

30

– 30

– bijzondere lasten

Totaal lasten

21 491

24 902

3 411

18 704

         

Saldo van baten en lasten

699

699

364

X Noot
1

Inclusief Matra-projecten via Agentschap NL

X Noot
2

De out of pocketkosten (OOP) betreffen specifieke wensen van de opdrachtgevers waarvan de werkelijke kosten (facturen) afzonderlijk in rekening worden gebracht bij de opdrachtgevers. Dit resulteert bij het AGSZW in out of pocket baten.

Opbrengst Moederdepartement en Opbrengst overige departementen

In tabel 10.2 is de initiële begroting 2011 weergegeven, zoals deze in september 2010 is vastgesteld. Ten tijde van het opstellen van deze begroting was er nog onvoldoende zicht op de workload voortvloeiend uit de uitvoering van de opdrachten in 2011. Daarnaast hebben zich in de loop van 2011 fluctuaties in de uitvoering van de opdrachten voorgedaan, waardoor enkele offertes tussentijds zijn aangepast. Door bovenstaande factoren wijkt de gerealiseerde omzet sterk af van de begroting.

In tabel 10.4 zijn per opdracht de bedragen van de in januari 2011 uitgebrachte offertes weergegeven. De begrote omzet van de tabellen 10.2 en 10.4 sluiten derhalve niet op elkaar aan.

Rentebaten

De rentebaten (dagrente) worden ontvangen over het saldo op de rekening courant. De rentebaten zijn het gevolg van het mogen aanhouden van eerder genoemde bestemmingsreserve en het (tijdelijk) gebruik maken van een depositorekening.

Onttrekking aan bestemmingsreserve

Overeenkomstig de gemaakte afspraken met het Ministerie van Financiën over de besteding van de bestemmingsreserve is voor de gemaakte kosten 2011 een bedrag van € 133 000 ingezet. Deze kosten zijn niet gedekt door de tarieven van AGSZW. De bestemmingsreserve is ingezet voor employability en herplaatsingskosten.

Personele kosten

De gerealiseerde personele kosten zijn ten opzichte van de begroting € 1,96 miljoen lager uitgevallen. Ten tijde van het opstellen van de begroting 2011 was er nog onvoldoende zicht op de workload en de daarvoor benodigde bezetting die uit de uitvoering van de opdrachten in 2011 zou voortvloeien. De personele kosten omvatten ambtelijk personeel (€ 9,27 miljoen) en inhuur externen (€ 2,71 miljoen).

Materiële kosten

De materiële kosten omvatten huisvestings-, kantoor-, communicatie-, overige personeels-, ICT- en onderzoekskosten en zijn inclusief de materiële component van de out of pocketkosten (zie tabel 10.3). Een substantieel deel van de kosten heeft betrekking op afgenomen diensten van het moederministerie. De kosten hiervan zijn geregeld in dienstverleningsovereenkomsten.

De in 2011 gerealiseerde materiële kosten zijn ruim € 2,2 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt met name veroorzaakt doordat ten tijde van het opstellen van de initiële begroting de omvang van de voor de uitvoering van de opdrachten benodigde materiële kosten (OOP) niet goed kon worden ingeschat.

Afschrijvingskosten, materieel en immaterieel

De afschrijvingskosten betreffen gedane investeringen in het ontwikkelen van software en aanschaffingen van hard- en software. In de immateriële afschrijvingskosten zijn begrepen de investeringen in de ontwikkeling van een nieuw case management system (DIANE). De investeringen in 2011 ad € 3,33 miljoen zijn volledig in 2011 afgeschreven en als out of pocket kosten in rekening gebracht bij de opdrachtgevers van ESF-2 (€ 3,08 miljoen) en Regeling Tegemoetkoming Adoptiekosten (€ 0,25 miljoen). De financiering van de investeringen in DIANE is in september 2011 door de eigenaar goedgekeurd. In de initiële begroting was de omvang en de financieringswijze van de investeringen in DIANE nog niet bekend en derhalve niet begroot.

Out of pocketkosten en -baten (OOP)

De gerealiseerde out of pocketkosten 2011 zijn € 6,76 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt veroorzaakt doordat bij het opstellen van de initiële begroting 2011 geen goede inschatting gemaakt kon worden van de omvang van de voor de uitvoering van de opdrachten te maken kosten (met name de uitbesteding van de controles van einddeclaraties ESF-2). Tevens was bij het opstellen van de begroting 2011 de omvang van de investeringen in het nieuwe case management systeem (DIANE) nog niet bekend.

Onderstaand een specificatie van de out of pocket kosten die rechtstreeks aan de opdrachtgevers in rekening zijn gebracht.

Tabel 10.3 Overzicht van de out of pocketkosten 2011 (x € 1 000)
 

Realisatie 2011

Baten

 

Baten out of pocket

10 562

   

Lasten

 

Personele kosten: inhuur externen

292

Materiële kosten:

– Uitbesteding

5 877

– overige materiële kosten

1 061

Afschrijvingskosten

3 332

Tabel 10.4 Uitgevoerde regelingen Agentschap SZW 2011 (x € 1 000) (op volgorde van omvang gerealiseerde omzet)
 

Begroot

Realisaties

Omzet op basis van uitgebrachte offertes1

Out of pocket-kosten1

Omzet

Out of pocket-kosten1

Opbrengst moederdepartement:

       

ESF 2007 – 2013

12 001

7 767

12 628

9 258

Europees Globaliserings Fonds (EGF)

333

6

209

6

ESF-3 / Equal 2000 – 2006

59

55

73

82

ESF oud

24

27

Subtotaal Europese Regelingen

12 417

7 828

12 937

9 346

         

Arbeidsveiligheid

495

10

499

194

Kinderopvang (SKO)

337

30

322

33

Veiliger Werken Door Gedragsverandering (VWDG)

214

2

243

Gemeente Loket Telefoon (GLT)

197

3

136

2

Eur. Jaar Bestrijding Armoede en Sociale Uitsluiting (EJBASU)

69

30

99

16

BedrijfsVerzamelGebouwen (BVG)

34

27

Leer- Werktrajecten (LWT)

20

1

20

Implementatie Getoetste Arbocatalogi (IGA)

19

1

13

Employment Promotion

8

1

LeeftijdsBewust Beleid (LBB)

9

1

7

Arbocatalogi

8

2

7

Farbo

7

6

Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren (RSP)

5

4

Subtotaal Nationale Regelingen

1 414

80

1 391

246

Totaal opbrengst moederdepartement

13 831

7 908

14 328

9 592

Opbrengst overige departementen

       

Matraprojecten – Agentschap NL

240

189

612

Helpdesk Inburgering – ministerie van BZK

232

3

103

2

Wet Inburgering (diverse regelingen) – ministerie van BZK

98

96

104

97

Regeling Tegemoetkoming Adoptiekosten – ministerie van Veiligheid en Justitie

56

87

259

Website Leren en Werken – ministerie van OCW

8

2

6

Totaal opbrengst overige departementen

634

101

489

970

Totaal

14 465

8 009

14 817

10 562

X Noot
1

De out of pocketkosten betreffen specifieke wensen van de opdrachtgevers waarvan de werkelijke kosten afzonderlijk in rekening worden gebracht bij de opdrachtgevers.

De totale gerealiseerde omzet 2011 bedroeg afgerond € 14,8 miljoen. De omzet voor de out of pocketkosten bedroeg afgerond € 10,6 miljoen.

In 2011 zijn bij AGSZW 21 regelingen en meerdere Matra-projecten uitgevoerd:

  • 4 Europese Regelingen met opdrachtverlening vanuit SZW;

  • 13 Nationale Regelingen met opdrachtverlening vanuit SZW. Enkele van deze regelingen zijn in de loop van 2011 afgelopen en bevinden zich in de afrondende fase (EJBASU, LWT, LBB, Arbocatalogi, Farbo en RSP);

  • 4 Regelingen met opdrachtverlening van derden. De uitvoering van de Wet Inburgering en daarmee samenhangende opdrachten (helpdesk, nieuwkomers, werkvloer, allochtone vrouwen en participatiebudget) kent als opdrachtgever het ministerie van BZK. De Regeling Tegemoetkoming Adoptiekosten zal vanaf 1 januari 2012 voor het ministerie van Veiligheid en Justitie worden uitgevoerd. In 2011 zijn de voorbereidingskosten opgenomen.

  • De website Leren en Werken wordt voor het Ministerie van OCW onderhouden;

  • Matra-projecten: Dit zijn projecten ter ondersteuning van nieuwe lidstaten van de EU. Tevens zijn er projecten uitgevoerd in Marokko en Turkije.

Balans Agentschap SZW

Tabel 10.5 Balans Agentschap SZW per 31 december 2011 (x € 1 000)
 

2011

2010

Activa

   

Immateriële vaste activa

1

3

Materiële vaste activa

   

– grond en gebouwen

– installaties en inventarissen

– overige materiële vaste activa

25

2

Voorraden

Debiteuren

187

82

Nog te ontvangen / vooruitbetaald

632

661

Liquide middelen

9 227

8 289

Totaal activa

10 072

9 037

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

• exploitatiereserve

1 836

682

• bestemmingsreserve

1 298

• onverdeeld resultaat

699

364

Voorzieningen

47

33

Leningen bij het MvF

Crediteuren

2 846

2 377

Nog te betalen / vooruitontvangen

4 644

4 283

Totaal passiva

10 072

9 037

Immateriële vaste activa

Eind 2010 is begonnen met de bouw van DIANE, het nieuw case management systeem voor onder andere ESF-2 2007–2013 en de Regeling Tegemoetkoming Adoptiekosten. De voornaamste reden voor de bouw van DIANE is dat de oude toepassing voor de primaire registratie van ESF-2 (BONES) technisch verouderd was (de toepassing werd niet meer ondersteund) en niet meer voldeed aan de eisen en wensen van het AGSZW en de Audit Autoriteit van ESF-2. DIANE is een generiek en modulair opgebouwd procesmodel dat is opgezet als case management systeem. Het systeem is zodanig opgebouwd dat de functioneel beheerders van het AGSZW het onderhoud zelf kunnen uitvoeren en dat nieuwe subsidieregelingen hierin zonder veel moeite kunnen worden opgenomen.

In 2011 is voor € 3,33 miljoen in DIANE geïnvesteerd. De investeringen in 2011 zijn volledig afgeschreven en als out of pocketkosten bij de opdrachtgevers van ESF-2 (R&P) en de Regeling Tegemoetkoming Adoptiekosten (ministerie van Veiligheid en Justitie) in rekening gebracht (zie afschrijvingskosten).

Materiële vaste activa

In 2011 is voor € 0,04 miljoen geïnvesteerd. Materiële vaste activa worden grotendeels betrokken van het moederdepartement (opgesloten in afgenomen diensten) tegen jaarlijks afgesproken kosten (dienstverleningsovereenkomsten).

Debiteuren

De debiteuren betreffen de facturen aan opdrachtgevers van de door AGSZW uit te voeren/uitgevoerde (subsidie)regelingen. Daarnaast is er sprake van afwikkelingen van declaraties/facturen op personeelsgebied (uitleen van AGSZW medewerkers) en overige. Van de debiteuren heeft in totaal € 0,03 miljoen betrekking op het Ministerie van SZW.

Nog te ontvangen/vooruitbetaald

Deze post omvat hoofdzakelijk de nog definitief per regeling af te rekenen geleverde diensten en producten (omzet) 2011. Van de nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen heeft in totaal € 0,29 miljoen betrekking op het Ministerie van SZW.

Liquide middelen

De liquide middelen worden aangehouden op de rekening courant van het Ministerie van Financiën. Het saldo sluit aan met de saldo-opgave van het Ministerie van Financiën.

Eigen vermogen (Agentschapsvermogen)

Het eigen vermogen, inclusief het onverdeeld resultaat 2011, bedraagt € 2,54 miljoen. Deze stand is – met name door de vrijval van de bestemmingsreserve – hoger dan de zogenaamde 5%-norm (maximaal eigen vermogen = 5% van de gemiddelde omzet van de laatste drie jaren). Het maximaal aan te houden eigen vermogen bedraagt ultimo 2011 conform de 5%-norm € 1,03 miljoen (ultimo 2010: € 0,86 miljoen). Bij de eerstvolgende suppletoire wet dient te worden aangegeven op welke wijze de overschrijding ad € 1,51 miljoen binnen het begrotingsjaar 2012 wordt hersteld. Hierover vindt binnenkort een overleg met de eigenaar van het Agentschap SZW plaats. Als voorschot op de vrijval van de bestemmingsreserve is in de begroting 2012 reeds € 0,3 miljoen ingezet ter verlaging van de tarieven 2012.

Tabel 10.6 Ontwikkeling eigen vermogen (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

1. Eigen vermogen per 1 januari

2 361

2 214

2 344

2. Saldo van baten en lasten

305

364

699

3a. Uitkering aan moederdepartement

– 375

3b. Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen

3c. Overige mutaties in eigen vermogen (onttrekkingen bestemmingsreserve)

– 452

– 234

– 133

3. Totaal directe mutaties in eigen vermogen

– 452

– 234

– 508

4. Eigen vermogen per 31 december (1+2+3)

2 214

2 344

2 535

Bestemmingsreserve

In 2007 heeft Ministerie van Financiën ingestemd met het vormen van een bestemmingsreserve van € 3,59 miljoen uit het eigen vermogen. Deze bestemmingsreserve is bedoeld om de kosten voortvloeiend uit de transformatie in het takenpakket van AGSZW gedurende de periode 2007 tot en met 2010 op te vangen. Van het Ministerie van Financiën is goedkeuring verkregen om de looptijd van de bestemmingsreserve te verlengen tot en met 2011.

Op 1 januari 2011 bedroeg het saldo van deze reserve € 1,298 miljoen. In 2011 is per saldo € 0,13 miljoen aan de bestemmingsreserve onttrokken en ten gunste van de resultatenrekening gebracht. Het resterend saldo ad € 1,17 miljoen is ultimo 2011 aan de exploitatiereserve toegevoegd (zie eigen vermogen).

Voorzieningen

De voorziening personeel betreft de afwikkeling van een (langlopende) nog niet afgeronde gerechtelijke procedure. In 2011 is met betrekking tot deze procedure een bedrag ad € 0,03 miljoen betaald. Daarnaast is ultimo 2011 een voorziening getroffen voor de geschatte kosten inzake medewerkers die naar ander werk worden begeleid.

Ultimo 2011 is een bedrag van in totaal € 0,04 miljoen aan deze voorziening gedoteerd.

Tabel 10.7 Verloop en stand voorzieningen personeel (x € 1 000)
 

31 december 2011

Stand begin boekjaar

33

Betalingen tlv voorziening

– 24

Dotatie tlv resultaat

38

Stand per balansdatum

47

Crediteuren

De post crediteuren betreft nog te betalen afgenomen diensten op het gebied van bedrijfsvoering en personele aangelegenheden. Van de crediteuren heeft een bedrag ad € 1,41 miljoen betrekking op facturen van het Ministerie van SZW.

Nog te betalen / vooruitontvangen

Deze post bevat onder andere de nog definitief per regeling af te rekenen geleverde diensten en producten 2011.

Van de overige nog te betalen bedragen heeft in totaal € 2,49 miljoen betrekking op van het Ministerie van SZW.

Tabel 10.8 Kasstroomoverzicht 2011 (x € 1 000)
   

Begroting 2011

Realisatie 2011

Verschil 2011

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2011 (incl. depositorekeningen)

2 583

8 289

5 706

         

2.

Totaal operationele kasstroom

190

4 683

4 493

         

3a.

Totaal investeringen (–/–)

– 150

– 3 370

– 3 220

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

3.

Totaal investeringskasstroom

– 150

– 3 370

– 3 220

         

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

– 375

– 375

4b.

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

4c.

Aflossingen op leningen (–/–)

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

4.

Totaal financieringskasstroom

– 375

– 375

         

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2011 (=1+2+3+4)

(incl. depositorekeningen)

2 623

9 227

6 604

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal (mutaties in vlottende debetposten en kortlopende creditposten op de balans).

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom is het totaal van de investeringen en de boekwaarde van de desinvesteringen. Met investeringen worden uitgaven voor de aanschaf van vaste activa bedoeld. De investeringen in 2011 betreffen de ontwikkeling van DIANE.

Financieringskasstroom

De totale financieringskasstroom is het saldo van de posten eenmalige uitkering aan het moederdepartement, eenmalige storting door het moederdepartement, aflossingen op leningen en beroep op leenfaciliteit.

In 2011 is een bedrag ad € 375 000 aan de eigenaar betaald, ter afroming van het eigen vermogen.

Kengetallen in verband met verbetering van de doelmatigheid

Het streven naar grotere doelmatigheid is de hoofddoelstelling van elke baten-lastendienst. Voor het Agentschap SZW betekent dit het streven naar betere prestaties, bij optimaal gebruik van de ingezette middelen.

Tabel 10.9 Overzicht doelmatigheidsindicatoren en kengetallen Agentschap SZW: financiële indicatoren

Doelstelling

Realisatie 2008 (1)

Realisatie 2009 (1)

Realisatie 2010 (1)

Begroting 2011 (2)

Realisatie 2011

Tarieven/uur: (3)

         

Voorcalculatorisch integraal uurtarief (gemiddeld)

€ 72,86

€ 79,79

€ 89,50

€ 87,86

€ 89,23

Index ten opzichte van 2010 (2010 = 100)

81,4

89,2

100,0

98,2

99,7

           

Omzet per produktgroep (pxq) (x 1 000):

         

Totale omzet (excl. OOP)

€ 13 963

€ 13 294

€ 14 752

€ 17 661

€ 14 817

Omzet Europese: nationale regelingen

74 : 26

80 : 20

80 : 20

85 : 15

87 : 13

Omzet productenregelingen: urenregelingen

84 : 16

91 : 9

86 : 14

90 :10

89 : 11

           

Fte-totaal:

         

Fte-totaal (excl. externe inhuur) (4)

146

133

149

157

138

           

Omzet per fte:

         

Omzet per fte inclusief externe inhuur

€ 76 270

€ 83 280

€ 89 328

€ 97 083

€ 93 494

           

Saldo van baten en lasten (%):

         

Saldo van baten en lasten ( x 1 000)

– € 816

€ 305

€ 364

€ 0

€ 699

Saldo van baten en lasten als % van totale baten

–5%

2%

2%

0%

3%

           

Productiviteit:

         

Declarabiliteit ( = gedeclareerde uren (direct)/beschikbare uren) (5)

74%

74%

76%

75%

71%

           

Ziekteverzuimpercentage:

         

Ziekteverzuimpercentage (totaal incl. langdurig) (6)

4,8%

5,9%

5,2%

4,9%

4,5%

           

Uitvoeringskosten per opdracht: (7)

         

Europees: ESF-2 2007–2013 (offerte 2010)

     

9,1%

8,6%

Uitvoeringskosten / gemiddelde projectsubsidie

         

Nationaal: Kinderopvang (offerte 2010)

     

6,7%

4,2%

Uitvoeringskosten / gemiddelde projectsubsidie

         

Toelichting financiële indicatoren:

  • (1) Tabellen 10.9 en 10.10: De huidige doelmatigheidsindicatoren zijn geïntroduceerd in de begroting 2011. Tot en met 2010 is een andere set indicatoren gebruikt. De waarde van de indicatoren van voorgaande jaren kon in enkele gevallen uit de oude set worden overgenomen, andere waarden zijn nieuw berekend. Bij de kwalitatieve indicatoren (tabel 10.10) zijn de waarden van voorgaande jaren alleen ingevuld als deze voorhanden waren.

  • (2) De begroting van de waarden 2011 heeft plaatsgevonden bij de initiële begroting die in juli 2010 is ingediend. Op dat moment was er nog onvoldoende zicht op de opdrachtenportefeulle in 2011. Dit is de voornaamste verklaring voor het merendeel van de afwijkingen tussen de begrote en gerealiseerde indicatoren.

  • (3) Dit zijn de voorcalculatorische tarieven zoals deze door de opdrachtgever voor het betreffende jaar zijn vastgesteld. Er is geen nacalculatie gedaan om de gerealiseerde integrale kosten per uur te berekenen. De begroting 2011 wijkt af van de realisatie omdat ten tijde van het opstellen van de initiële begroting 2011 de tarieven 2011 nog niet waren vastgesteld.

  • (4) In 2011 is minder ambtelijk personeel (vast + contractant) in dienst geweest maar is er, ten opzichte van de voorgaande jaren, meer extern ingehuurd met name vanwege extra activiteiten die in 2011 zijn opgedragen.

  • (5) Een belangrijke reden voor het achterblijven van de productiviteit in 2011 is dat een groot aantal uren is besteed aan de ontwikkeling en bouw van het nieuwe case management systeem DIANE. Deze uren zijn indirect verantwoord en zijn derhalve niet declarabel.

  • (6) Het ziekteverzuimpercentage van 2010 en 2011 is ontleend aan het voortschrijdend jaargemiddelde uit P-Direkt.

  • (7) In het basismodel voor baten-lastendiensten is als doelmatigheidsindicator voorgeschreven om de kostprijs (per groep) op te nemen. Om de volgende redenen is van deze indicator afgeweken. De subsidieregelingen en andere opdrachten die het Agentschap SZW uitvoert, zijn zeer verschillend van aard en bovendien is de opdrachtenportefeuille jaarlijks wisselend. Ten slotte zijn de verschillende producten niet homogeen maar aan veranderingen onderhevig.

    In de begroting 2011 is ervoor gekozen om van twee regelingen (een Europese regeling en een nationale regeling) als indicator op te nemen de uitvoeringskosten gerelateerd aan de gemiddelde subsidie-omvang per project. Idealiter zou de ontwikkeling van deze indicator voor deze subsidieregelingen enkele jaren lang gevolgd worden. Voor nationale regelingen is het vanwege de veelal kortlopende regelingen moeilijk. Zo is de subsidieregeling Kinderopvang aflopend.

    In de begroting 2011 was voor ESF-2 een percentage van 4,7% genoemd. In deze berekening was een fout gemaakt; nu blijkt dat het begrote percentage 9,1% zou moeten zijn.

    De uitvoeringskosten van ESF-2 en Kinderopvang in de jaren 2008 tot en met 2010 zijn niet gereconstrueerd.

Tabel 10.10 Overzicht doelmatigheidsindicatoren en kengetallen Agentschap SZW: kwalitatieve indicatoren

Doelstelling

Realisatie 2008 (1)

Realisatie 2009 (1)

Realisatie 2010 (1)

Begroting 2011

Realisatie 2011

Klanttevredenheid: (2)

         

Totaalwaardering onderzoek

   

6,75

6,90

7,50

           

Telefonische bereikbaarheid: (3)

         

% oproepen dat leidt tot contact

 

92%

 

92%

niet gemeten

% van contact binnen 15 seconden

 

59%

 

60%

niet gemeten

           

Uitkomsten bezwaar- en beroepsprocedures:

         

% bezwaarprocedures geheel gegrond

     

7%

14%

% bezwaarprocedures deels gegrond

     

16%

5%

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

     

25%

38%

           

Aanvragen / einddeclaraties via internet:

         

Europese regelingen

     

95%

100%

Nationale regelingen (4)

     

50%

0%

           

Doorlooptijd beschikkingen:

         

% tijdige beschikkingen

     

99%

93%

Aantal dwangsommen betaald (5)

     

0

0

Bedrag dwangsommen betaald

     

€ 0

€ 0

           

Doorlooptijd betalingen:

         

% tijdige betalingen

     

99%

98%

Aantal malen wettelijke rente betaald (6)

     

0

10

Bedrag wettelijke rente betaald

     

€ 0

€ 278

Bedrag wettelijke rente gevorderd (7)

     

niet begroot

€ 1 776

Toelichting kwalitatieve indicatoren:

  • (1) Zie noot (1) bij tabel 10.9.

  • (2) In 2010 heeft een klanttevredenheidsonderzoek plaatsgevonden onder klanten van het AGSZW. De gemiddelde score van de tevredenheid was 6,75. Het onderzoek in 2011 heeft zich beperkt tot de aanvragers van Nationale subsidieregelingen en leverde een waardering van gemiddeld 7,50 op (2010: 6,85).

    De tevredenheid van de aanvragers van ESF-subsidie wordt onderzocht in de loop van 2012 als het nieuwe case management systeem DIANE in gebruik is genomen.

  • (3) In 2009 is een onderzoek naar de telefonische bereikbaarheid uitgevoerd. In 2011 was oorspronkelijk een nieuw onderzoek gepland. Besloten is dit onderzoek uit te stellen tot na de verhuizing (eind februari 2012); dan wordt aangesloten bij het SZW-breed bereikbaarheidsonderzoek.

  • (4) Het begrote percentage aanvragen / einddeclaraties voor Nationale regelingen (50%) is in 2011 niet gerealiseerd. De voornaamste verklaring hiervoor is dat vanwege kosten-efficiëntie alleen de nieuwe regelingen in het nieuwe case management systeem DIANE worden ondergebracht. In 2012 zal het grootste gedeelte van de aanvragen en einddeclaraties van de Nationale subsidieregelingen wel via het e-portaal van DIANE digitaal binnenkomen.

  • (5) Dwangsommen worden alleen betaald als de aanvrager bij te late beschikking een claim indient. In 2011 is geen enkele claim ontvangen.

  • (6) Bij te late betaling wordt op eigen initiatief door het AGSZW wettelijke rente aan de begunstigde betaald. Dit behoeft niet door de begunstigde te worden aangevraagd. In enkele gevallen is er bij te late betaling geen wettelijke rente betaald omdat de vertraging (mede) te wijten was aan de begunstigde.

  • (7) Ook aan debiteuren wordt – bij overschrijding van de wettelijke termijnen – wettelijke rente in rekening gebracht. Deze indicator is – ten opzichte van de begroting 2011 – toegevoegd aan de set indicatoren. Het genoemde bedrag betreft alleen de wettelijke rente die daadwerkelijk van de aanvragers is ontvangen. Er is geen volledige registratie van de gevorderde wettelijke rente.

10.3 Toelichting Inspectie Werk en Inkomen

Algemeen

Voor haar financiële verantwoording volgt de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) de inrichtingseisen zoals die zijn opgenomen in de Regeling baten-lastendiensten 2011. De waarderingsgrondslagen zijn als volgt:

  • De materiële en immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen aanschafwaarde onder aftrek van lineaire afschrijvingen. De afschrijvingstermijnen passen binnen de aangegeven bepalingen zoals opgenomen in artikel 17 van de Regeling baten-lastendiensten 2011.

  • De waardering van het onderhanden werk geschiedt tegen vervaardigingsprijs. Hiertoe wordt het aantal aan de producten bestede uren in 2011 vermenigvuldigd met het uurtarief.

  • De voorziene detacheringsopbrengsten in de voorzieningen voor reorganisatie zijn onder de vorderingen opgenomen.

  • IWI heeft geen voorziening opgenomen voor vakantiedagen en jubileumuitkeringen vanwege een onevenredige beheerslast.

  • Er is geen verdeling naar productgroepen opgenomen vanwege het onevenredige meerwerk in relatie tot het extra inzicht dat dit oplevert.

  • De overige balansposten worden gewaardeerd tegen nominale waarde.

  • De baten en lasten worden zoveel mogelijk toegerekend aan de periode waarop deze betrekking hebben.

De Inspecteur Generaal en de Secretaris Generaal maken jaarlijks afspraken over de te leveren producten en de prijs hiervan. IWI rapporteert periodiek over de voortgang van de werkzaamheden en de prognose van de opbrengsten voor geleverde producten en het exploitatieresultaat 2011. In deze rapportages wordt tevens ingegaan op de beheersmaatregelen van benoemde risico’s.

Staat van baten en lasten Inspectie Werk en Inkomen

Tabel 10.11 Staat van baten en lasten IWI 2011 (x € 1 000)
 

Begroting 2011

Realisatie 2011

Verschil 2011

Realisatie 2010

Baten

       

Omzet moederdepartement

10 530

9 647

– 883

12 622

Omzet overige departementen

Omzet derden

Rentebaten

35

104

69

76

Vrijval voorzieningen

2 032

2 032

399

Exploitatiebijdrage

Totaal baten

10 565

11 783

1 218

13 097

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– personele kosten

8 300

7 321

– 979

9 141

– materiële kosten

2 150

1 548

– 602

2 030

Afschrijvingskosten

       

– immaterieel

75

74

– 1

74

– materieel

40

71

31

46

Overige lasten

       

– dotaties voorzieningen

576

576

1 682

– rentelasten

17

17

12

– bijzondere lasten

Totaal lasten

10 565

9 607

– 958

12 985

         

Saldo van baten en lasten

0

2 176

2 176

112

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement in 2011 ad € 9 647 000 betreft geleverde producten uit de tarievennota 2011 voor € 9 260 000 en uit de tarievennota 2010 voor € 387 000. Hierbij is de mutatie op het onderhanden werk verdisconteerd. Ultimo 2011 lopen er 18 projecten waarvoor in totaal een voorschot van € 1 513 000 is ontvangen. Dit bedrag is in de balans onder de vooruit ontvangen bedragen opgenomen.

Rentebaten

De rentebaten hebben nagenoeg geheel betrekking op de tijdelijk uitgezette middelen op deposito’s bij het Ministerie van Financiën. Gezien de lage rentestanden op kortlopende deposito’s zijn de tijdelijk overtollige middelen op deposito’s met een looptijd van 6 maanden uitgezet. Op de rekening courant is in 2011 slechts een geringe rentevergoeding ontvangen.

Vrijval voorzieningen

De vrijval voorzieningen ad € 2 032 000 betreft de vrijval uit de voorziening onderhanden werk en de vrijval uit enkele reorganisatie voorzieningen. De vrijval uit de voorziening voor onderhanden werk ad € 1 022 000 is grotendeels het gevolg van het afronden in 2011 van twee producten uit de tarievennota 2009. Omdat deze producten niet in 2010 konden worden afgerond moest er in de jaarrekening 2010 een dotatie plaatsvinden aan de voorziening onderhanden werk. Deze valt nu in zijn geheel vrij.

De herwaarderingen van de voorzieningen voor diverse reorganisaties hebben geleid tot een vrijval van in totaal € 1 010 000. In het plaatsingsproces van de Inspectie SZW zijn alle medewerkers die waren opgenomen in de reorganisatievoorziening betrokken. Omdat veel van de betreffende medewerkers zijn geplaatst binnen de nieuwe inspectie, kan € 821 000 vrijvallen uit de voorziening voor de reorganisatie in 2009. Daarnaast valt er in totaal € 189 000 vrij uit de voorziening voor de reorganisatie 2007 en de wachtgeldvoorziening voor voormalige Ctsv-medewerkers.

Lasten

Personele kosten

De personele lasten ad € 7 321 000 komen € 979 000 lager uit dan begroot.

Van de gemiddelde bezetting over 2011 ad 118,8 fte komen de salariskosten van 76,7 fte ten laste van de salarisbegroting. De formatie 2011 was 83,7 fte. De onderbezetting leidt tot een besparing op de salariskosten van € 577 000. Daarnaast is in 2011 € 138 000 ontvangen voor gedetacheerde medewerkers en ziektewetuitkeringen. De salariskosten van boventallige en gedetacheerde medewerkers, alsmede die van de medewerkers met bijzondere taken zijn ten laste van de voorzieningen voor de reorganisaties 2009 en 2007 gebracht.

In de begroting 2011 is in totaal € 620 000 opgenomen voor de inhuur van personeel en deskundigen. De uitgaven komen € 229 000 lager uit en betreft voornamelijk de inhuur van onderzoekscapaciteit voor twee programma’s waar in 2011 een tekort aan was. De besparing komt met name doordat in 2011 minder externe deskundigheid is ingehuurd dan waar in de begroting rekening mee was gehouden.

De overige personeelskosten (onder meer vergoedingen woon-werkverkeer, opleidingen, bedrijfsgeneeskundige verzorging, vergaderkosten en kosten salarisverwerking) bedragen € 545 000 en komen daarmee per saldo € 35 000 lager uit dan begroot. De besparing op de opleidingen wordt grotendeels teniet gedaan door de hogere kosten van de salarisverwerking.

Materiële kosten

De materiële kosten (kosten voor automatisering/ICT, huisvestingskosten en overige bureaukosten) belopen € 1 548 000 en komen daarmee € 602 000 lager uit dan de begroting.

De kosten voor automatisering/ICT komen € 318 000 lager uit dan begroot. Dit komt grotendeels door de lagere afrekening voor de dienstverleningsovereenkomst kantoorautomatisering over 2010. De definitieve afrekening komt ruim € 160 000 lager uit dan waarmee in de jaarrekening 2010 rekening mee was gehouden. Daarnaast komen de kosten voor de ontwikkeling van software lager uit als gevolg van het in eigen beheer uitvoeren van de herbouw/modernisering van het ARS-systeem en blijven de kosten voor (mobiele) telefonie ruim onder de begroting.

De huisvestingskosten komen € 186 000 lager uit dan begroot. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de onderverhuur van 23 werkplekken aan het Agentschap SZW en de lagere kosten voor facilitaire dienstverlening.

De bureaukosten komen per saldo € 98 000 lager uit dan begroot. De onderbesteding komt door besparingen op alle onderliggende kostencategorieën, met uitzondering van de niet begrote uitgaven voor datavergaring.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten materiële vaste activa betreffen voornamelijk kantoormeubilair. De afschrijvingskosten van de immateriële vaste activa betreft het documentaire informatiesysteem. De afschrijvingskosten van materiële vaste activa komt hoger uit als gevolg van de versnelde afschrijving van de verbouwingsinvestering. Dit in verband met de verhuizing naar het hoofdkantoor.

Dotaties voorzieningen

De dotatie voorzieningen betreft een dotatie aan een nieuw te vormen voorziening reorganisatie 2011 voor een vijftal medewerkers die bij de vorming van de Inspectie SZW tijdelijk boven de sterkte zijn geplaatst voor een bedrag van € 473 000. Daarnaast is er € 103 000 gedoteerd aan de voorziening onderhanden werk voor de meeruren die in 2011 zijn besteed aan lopende onderzoeken in vergelijking met het aantal in de tarievennota 2011 opgenomen uren.

Rentelasten

De rentelasten hebben betrekking op een dotatie aan de voorziening voor wachtgeldverplichtingen van voormalige Ctsv-medewerkers.

Balans Inspectie Werk en Inkomen

Tabel 10.12 Balans IWI per 31 december 2011 (x € 1 000)
 

2011

2010

Activa

   

Immateriële vaste activa

198

273

Materiële vaste activa

   

– grond en gebouwen

41

– installaties en inventarissen

61

90

– overige materiële vaste activa

Voorraden

Onderhanden werk

990

2 314

Debiteuren

272

1 657

Nog te ontvangen/vooruitbetaald

40

82

Liquide middelen

9 051

12 453

Totaal activa

10 612

16 910

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

– exploitatiereserve

388

652

– onverdeeld resultaat

2 176

112

Voorzieningen

4 412

8 904

Leningen bij het MvF

Crediteuren

1 176

1 679

Nog te betalen / vooruitontvangen

2 460

5 563

Totaal passiva

10 612

16 910

Onderhanden werk

De opgenomen post onderhanden werk ad € 990 000 betreft 18 ultimo 2011 lopende projecten. Het saldo van de voorziening onderhanden werk is op deze post in mindering gebracht.

Debiteuren

De debiteuren betreffen de vorderingen uit de detacheringsovereenkomsten van medewerkers die buiten IWI zijn gedetacheerd en waarvan de lasten zijn opgenomen onder de voorzieningen voor reorganisatie 2007 en 2009. De voorzieningen aan de passiefzijde van de balans zijn met deze bedragen verhoogd. Van de vorderingen heeft een bedrag van € 254 000 een looptijd van korter dan 1 jaar. Er zijn geen vorderingen met een looptijd van meer dan 5 jaar.

IWI heeft geen vorderingen op het kerndepartement.

Tabel 10.13 Ontwikkeling eigen vermogen (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

1. Eigen vermogen per 1 januari

1 513

989

764

       

2. Saldo van baten en lasten

2

112

2 176

3a. Uitkering aan moederdepartement

– 526

– 337

– 375

3b. Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen

3c. Overige mutaties in eigen vermogen

3. Totaal directe mutaties in eigen vermogen

       

4. Eigen vermogen per 31 december (1+2+3)

989

764

2 565

Begin 2011 is op grond van een besluit van de eigenaar van IWI (SG) € 375 000 uit het eigen vermogen overgeboekt aan het moederdepartement als bijdrage aan budgettaire problematiek binnen het departement. Door het positieve exploitatieresultaat stijgt het eigen vermogen tot € 2 565 000.

Het maximale eigen vermogen is begrensd op 5% van de gemiddelde omzet van de afgelopen 3 jaar, te weten € 648 000. Dit betekent dat er minimaal € 1 917 000 terug zal vloeien naar het departement. De eigenaar besluit over de resultaatsverdeling na overleg met de IG.

Tabel 10.14 Verloop en de stand van de voorzieningen (x € 1 000)
   

Stand

1-1-2011

Saldo

uitgaven

Vrijval of dotatie

Mutatie vordering op derden

Stand

31-12-2011

1

Voorziening wachtgeldverplichting voormalige Ctsv’ers

1 685

– 493

– 114

1 078

2

Voorziening voor reorganisatie 2007

449

– 57

– 75

– 126

191

3

Voorziening voor reorganisatie 2009

6 770

– 2 159

– 821

– 1 120

2 670

4

Voorziening voor reorganisatie 2011

473

473

             
 

Totaal voorzieningen

8 904

– 2 709

– 537

– 1 246

4 412

Onder de vorderingen zijn de te verwachten opbrengsten van de gedetacheerde medewerkers toegelicht. Van de voorziening heeft een bedrag van € 1 908 000 een looptijd van korter dan 1 jaar en € 234 000 van langer dan 5 jaar.

De voorziening onderhanden werk ad € 103 000 is gesaldeerd met de voorraad onderhanden werk in de balans opgenomen.

Crediteuren

Onder de crediteuren is onder meer opgenomen de aan het departement te betalen salariskosten over december 2011, de doorbelasting voor P&O-diensten en de kosten van de ICT-dienstverlening. Van de crediteuren heeft € 1 068 000 betrekking op het kerndepartement.

Nog te betalen kosten/vooruit ontvangen bedragen

De nog te betalen kosten bevat onder meer de ultimo 2011 opgebouwde vakantietoeslag en eindejaarsuitkering en de door te belasten kosten van de ICT dienstverlening van het kerndepartement aan IWI. Van de nog te betalen kosten heeft € 213 000 betrekking op het kerndepartement.

De post vooruit ontvangen bedragen betreft onder meer de van het kerndepartement ontvangen voorschotten op de ultimo 2011 lopende projecten uit de tarievennota 2011. Deze projecten worden met het departement afgerekend na afronding ervan in 2012. Ultimo 2011 heeft IWI € 123 000 te veel aan voorschotten ontvangen voor de over de jaargrens lopende projecten. Dit bedrag zal in 2012 aan het departement worden terugbetaald.

De post vooruit ontvangen bedragen omvat daarnaast € 116 000 voor de kosten die verband houden met het flexibel werken in de jaren 2012 tot en met 2014.

Kasstroomoverzicht Inspectie Werk en Inkomen

Tabel 10.15 Kasstroomoverzicht IWI 2011 (x € 1 000)
   

Begroting 2011

Realisatie 2011

Verschil

2011

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2011 (incl. depositorekeningen)

12 616

12 453

– 163

         

2.

Totaal operationele kasstroom

– 4 257

– 3 057

1 200

         

3a.

Totaal investeringen (–/–)

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

30

30

3.

Totaal investeringskasstroom

30

30

         

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

– 375

– 375

4b.

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

4c.

Aflossingen op leningen (–/–)

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

4.

Totaal financieringskasstroom

– 375

– 375

         

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2011 (=1+2+3+4) (incl. depositorekeningen)

8 359

9 051

692

De operationele kasstroom is het saldo van enerzijds de uitgaven en vrijval uit de verschillende voorzieningen en diverse mutaties in de vorderingen en schulden en anderzijds het saldo van baten en lasten over 2011.

De desinvestering betreft de versnelde afschrijving van de investering in het kantoorpand Beatrixpark in verband met de verhuizing naar het hoofdkantoor van SZW.

De eenmalige uitkering aan het moederdepartement betreft de bijdrage van IWI aan de budgettaire problematiek van het kerndepartement. Dit op basis van een besluit van de eigenaar.

Doelmatigheid Inspectie Werk en Inkomen

Tabel 10.16 Overzicht doelmatigheidskengetallen en indicatoren IWI

Doelstelling

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Tarieven/uur (prijsniveau 2011) (x € 1,–)

149,33

156,37

143,83

131,85

Ontwikkeling tarief (2008 = 100%)

100,0%

104,7%

96,3%

88,3%

Bezetting ultimo jaar (excl. externe inhuur) (in fte)

179,9

156,3

125,7

114,0

Saldo baten en lasten (x € 1 000)

344

2

112

2 176

Idem in percentage van totale baten

1,6%

0,0%

0,9%

18,5%

         

Kwaliteitsindicator 1: tijdigheid afronding projecten

47%

47%

38%

100%

         

Verklarende variabelen:

       

Declarabiliteit toezichtsmedewerkers (%)

65%

63%

65%

67%

Inhuur extern (in % van loonsom inclusief inhuur)

8,8%

6,4%

7,3%

5,7%

Overhead (in % van totale bezetting)

33%

31%

30%

29%

In de tabel zijn de tarieven zoals berekend in de tarievennota’s 2008 tot en met 2011 geïndexeerd naar het loon- en prijsniveau van 2011 opgenomen. Tevens is de ontwikkeling ervan weergegeven ten opzichte van 2008. Hieruit blijkt dat het tarief 2011 ten opzichte van 2008 met circa 12% is gedaald. De daling ten opzichte van 2010 komt met name door de hogere norm voor declarabiliteit, een afname van de overhead voor leiding en ondersteuning en door de lagere kosten.

De bezetting van IWI is de afgelopen jaren als gevolg van diverse reorganisaties en taakstellingen fors afgenomen. Ultimo 2011 is de totale bezetting 114,0 fte. Hiervan zijn 20,7 fte gedetacheerd, 8,0 fte met bijzondere taken en 6,4 fte boven de sterkte geplaatst. De feitelijke bezetting van IWI in december 2011 was daardoor 78,9 fte’s.

IWI stuurt op het tijdig afronden van haar producten. Sinds de invoering van de bundeling van rapporten van het gehele departement aan de Kamer is de uiterste leverdatum voor de bundelmomenten de maatstaf voor de tijdigheid van levering van de rapporten. Hiervan uitgaande zijn alle rapporten van IWI in 2011 tijdig geleverd.

In tabel 10.16 is slecht één kwaliteitsindicator opgenomen. Naast de tijdigheid van oplevering van de rapporten zijn er thans geen andere betekenisvolle kwaliteitsindicatoren.

Het opleidingsplan van IWI is de basis voor de verdere ontwikkeling van het kennisniveau van de IWI-medewerkers. De tweede mastercourse toezichtonderzoek en een opleidingsprogramma voor het programma Informatieprocessen zijn in 2011 afgerond. Eind 2011 zijn enkele vervolgopleidingen (interviewvaardigheden en een verdieping onderzoeksvaardigheden) gestart. Evenals de interne kenniskring die adviseert over de opzet, analyse en conclusies van onderzoeken en de feedback bijeenkomsten, laten deze activiteiten zich niet meten in indicatoren.

ONDERDEEL D BIJLAGEN

BIJLAGE 1 TOEZICHTSRELATIES

1.1 Inspectie Werk en Inkomen (IWI)

De Inspectie Werk en Inkomen heeft de wettelijke taak om als toezichthouder voor de minister onafhankelijk inzicht te bieden in de bijdragen die de uitvoeringsinstanties in de sociale zekerheid leveren aan de kabinetsdoelen op het terrein van werk en inkomen. Daarbij gaat het om de effectiviteit van de uitvoeringspraktijk in samenhang met het beleid op het terrein van werk en inkomen.133 Waar nodig (groot risico) en waar mogelijk (duidelijke normen) zal de inspectie tot oordelen komen. De focus van het toezicht van IWI is systeemgericht.

In 2011 is de ontwikkeling van de Arbeidsinspectie, de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en de Inspectie Werk en Inkomen naar één Inspectie voor SZW verder in gang gezet. Op 1 januari 2012 is de Inspectie SZW van start gegaan. De Inspectie SZW voegt de organisaties en de activiteiten van de Arbeidsinspectie, IWI en SIOD samen. Met de vorming van de Inspectie SZW ontstaat een inspectie die samen werkt aan eerlijk, gezond en veilig werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Per 1 januari 2012 staat de Inspectie SZW onder leiding van één inspecteur-generaal voor het gehele domein.

Programma’s

IWI werkt programmatisch. In de programma’s staat het effect van het handelen door de uitvoeringspraktijk in het stelsel van werk en inkomen centraal. Daarbij stelt IWI steeds de vraag of dit handelen bijdraagt aan de kabinetsdoelstelling op het terrein van werk en inkomen. In 2011 waren de volgende programma’s in uitvoering: participatie, inkomenszekerheid, informatieprocessen en dienstverlenende overheid. Hieronder wordt nader ingegaan op de activiteiten binnen deze programma’s.

1. Participatie

Het programma Participatie onderzocht in 2011 in hoeverre UWV en gemeenten zich hebben ingesteld op de nieuwe benadering van jongeren zoals bedoeld in de Wet Investeren in Jongeren en de Wet Wajong.

Om de deelname van jongeren aan de arbeidsmarkt te verhogen, is eind 2009 de Wet Investeren in Jongeren ingevoerd en begin 2010 de nieuwe Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Beide wetten vereisen een andere benadering van gemeenten en UWV door meer verantwoordelijkheden neer te leggen bij jongeren die een beroep doen op een uitkering. IWI onderzocht of gemeenten en UWV de beoogde omslag in benadering hebben gemaakt. Gemeenten waren door de aanpak van de jeugdwerkloosheid en de Work First aanpak bij de WWB overigens al enige tijd gewend aan de nieuwe benadering. Voor UWV betekende de invoering van de nieuwe Wajong in 2010 een grotere omslag. In de programmarapportage Activering Jongeren ziet IWI een kentering in de benadering van jeugdige werklozen door gemeenten en UWV. De nadruk ligt steeds meer op het naar werk begeleiden van deze jongeren. Daarbij wijzen gemeenten en UWV jongeren erop dat ze moeten meewerken aan hun re-integratie. Doen ze dat niet, dan heeft dat consequenties voor hun uitkering. Ook als ze een arbeidsbeperking of niet voldoende scholing hebben, moeten ze alles op alles zetten om aan het werk te komen.

Verder bracht het programma Participatie de rapportage Iedereen aan de slag uit.

De inspectie signaleert dat UWV en gemeenten op de Werkpleinen steeds meer aandacht hebben voor de vraag van werkgevers. Veel inspanningen op de Werkpleinen zijn daarbij gericht op langdurige arbeid. UWV en vooral gemeenten zouden in de huidige arbeidsmarkt die steeds meer flexibiliseert, meer kunnen inspelen op de vraag naar flexibele arbeid, zoals tijdelijk werk en werk via uitzendbureaus. Als mensen met een uitkering niet genoeg doen om passend werk te zoeken, dan kunnen UWV en gemeenten hen sancties opleggen. Het blijkt dat de organisaties terughoudend zijn met financiële sancties, met name wanneer het om weigeren van tijdelijk werk gaat. Uit deze programmarapportage blijkt dat vooral gemeenten onvoldoende dwang en drang uitoefenen om ervoor te zorgen dat mensen actief op zoek gaan naar werk. Voor mensen in de WWB en in de WW geldt in het algemeen een sollicitatieplicht. Toch zegt de helft van de mensen met een WWB-uitkering géén verplichting tot solliciteren te ervaren. Voor mensen met een WW-uitkering geldt dat in één op de vijf gevallen. Hoe langer de uitkering duurt, des te lager is de ervaren sollicitatieplicht.

2. Inkomenszekerheid

Het programma Inkomenszekerheid heeft één programmarapportage uitgebracht waarbij de nadruk heeft gelegen op de inlichtingen- en re-integratieverplichtingen van WWB en WW-cliënten.

In deze programmarapportage Het naleven van verplichtingen concludeert de inspectie dat gemeenten zich onvoldoende inzetten om alle inkomsten uit werk van mensen met een WWB-uitkering te achterhalen. Mensen met een WWB-uitkering zijn verplicht om eventuele andere inkomsten te melden. Alle uitkeringen en inkomsten uit werk worden centraal opgeslagen in de polisadministratie. Gemeenten krijgen automatisch een signaal bij samenloop van een WWB-uitkering met inkomen uit werk. Alle fraude met «witte» inkomsten van mensen in de bijstand is dus in principe op te sporen. In de programmarapportage doet de inspectie tevens verslag van haar onderzoek naar de houding van werkcoaches en klantmanagers bij UWV en gemeenten tegenover mensen die door kleding en/of gedrag hun kansen op werk belemmeren. Uitgangspunt van de regelgeving is dat bij overtreding van de re-integratieverplichtingen een maatregel wordt opgelegd. Om afwijkende kleding en gedrag bij te sturen zetten werkcoaches en klantmanagers in op overtuiging en bijsturing via persoonlijk contact. Hierbij wordt binnen bepaalde grenzen ruimte aan de klant geboden om een werkkring te vinden die aansluit bij de eigen identiteit. Dit betekent enerzijds een verlenging van de zoekperiode en dus een langere duur van de uitkering, maar volgens werkcoaches en klantmanagers betekent dit anderzijds een grotere kans op re-integratie met een duurzaam karakter.

Verder heeft IWI op verzoek van de staatssecretaris onderzoek gedaan naar de factoren die voor mensen bepalend zijn geweest om uit de armoede te geraken. Met de verkennende studie Dat werkt biedt IWI inzicht in wat mensen hebben gedaan om uit de armoede te komen en welke (omgevings)factoren daarbij van belang zijn. IWI heeft mensen geïnterviewd die na langere tijd een uitkering te hebben gehad, weer aan het werk zijn gekomen. De resultaten van het onderzoek zijn een weergave van factoren op grond waarvan het mensen naar eigen zeggen is gelukt om uit de armoede te komen. De inspectie komt tot de conclusie dat een positieve opstelling van de klant, gekoppeld aan een stimulerende benadering van een werkcoach, leidt tot de grootste kans tot uitstroom uit de armoede.

Met het onderzoekVoorlichting aan WGA’ers biedt IWI inzicht in de effecten van voorlichting aan gedeeltelijk arbeidsgeschikten over de financiële prikkels van de regeling WGA en over de aanvullende inkomensregelingen. Door middel van een klantenquête heeft de inspectie in kaart gebracht wat de ervaringen van WGA'ers met de voorlichting over deze onderwerpen zijn en waar dit toe leidt. Daarbij blijkt dat driekwart van de gedeeltelijk arbeidsgeschikten op de hoogte zegt te zijn van de systematiek van de regeling «Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten». Deze regeling kent een complexe systematiek. Om WGA'ers te stimuleren werk te zoeken zit er een financiële prikkel in.

In 2010 is het wetsvoorstel Gemeentelijke schuldhulpverlening ingediend met als doel de effectiviteit van de schuldhulpverlening te verbeteren. Met haar verkennende studie de Stand van zaken uitvoeringspraktijk schuldhulpverlening 2010–2011 heeft IWI de stand van zaken in het licht van aan het wetsvoorstel ontleende criteria beschouwd. Op het moment van het onderzoek is het voor gemeenten nog niet verplicht om aan deze criteria te voldoen. Deze verkennende studie naar de uitvoeringspraktijk van de schuldhulpverlening door gemeenten dient als nulmeting. In een vervolgonderzoek zal de inspectie inzicht kunnen bieden in de effectiviteit van de uitvoering van de nieuwe wetgeving.

Met het onderzoek naar de Categoriale aanvullende inkomensondersteuning door gemeenten onderzocht IWI bij alle gemeenten of het beleid met betrekking tot de toepassing van de categoriale inkomensondersteuning in overeenstemming met de WWB is. In 389 van de 418 gemeenten is dat het geval. Van de 29 – vooral kleinere – gemeenten waar tekortkomingen zijn geconstateerd, hebben de meeste hun beleid alsnog in overeenstemming met de WWB gebracht. In de praktijk blijken onterechte eindejaarsuitkeringen een hardnekkig, jaarlijks terugkerend fenomeen.

3. Informatieprocessen

Het centrale thema voor de toezichtactiviteiten van het programma informatieprocessen is dat «betrouwbare en relevante informatie op het juiste moment, veilig bij de juiste persoon komt tegen minimale lasten». Speerpunten zijn de informatiekwaliteit, het verminderen van de administratieve lasten en de bescherming van de persoonsgegevens.

De inspectie is ondanks verbeteringen die blijken uit de programmarapportage Gegevensuitwisseling WWB/WIJ bezorgd over gemeentelijke gegevensbeveiliging werk en inkomen. Gemeenten, Inlichtingenbureau en BKWI hebben de afgelopen jaren diverse maatregelen getroffen om de beveiliging en privacy van persoonsgegevens in de keten van werk en inkomen te verbeteren. Toch zijn er nog tekortkomingen in de omgang van gemeenten met persoonsgegevens. Omdat gemeenten zich niet duidelijk verantwoorden op dit gebied, is er geen zekerheid over de stand van zaken. Ook gebeurt het nog dat burgers dezelfde gegevens meer dan eens moeten aanleveren, en dat medewerkers gegevens opnieuw invoeren die al digitaal beschikbaar zijn.

In haar rapportage De keten volgt klanten gaat IWI in op de vraag hoever de ketenpartners in de sector werk en inkomen zijn gevorderd met de ontwikkeling en het gebruik van klantvolgsystemen. De investeringen in klantvolgsystemen resulteren in een toename van het aantal koppelingen van gegevens. Daarmee neemt het belang van de bescherming van persoonsgegevens toe. De inspectie besteedt daar ook aandacht aan in deze rapportage. IWI concludeert dat gemeenten kansen laten liggen. Allereerst bieden de BKWI-rapportages over het gebruik van Suwinet-Inkijk de gemeenten informatie over mogelijk onrechtmatige raadpleging en verwerking van gegevens. Een andere kans is dat klanten van de gemeentelijke sociale dienst, door gebruik te maken van hun inzage- en correctierecht, bij kunnen dragen aan verbetering van de kwaliteit van de gebruikte gegevens in de keten.

4. Dienstverlenende Overheid

In het programma Dienstverlenende Overheid heeft de inspectie in 2011 stilgestaan bij de vraag of de dienstverlening in de sector van werk en inkomen zo is ingericht dat bij deze dienstverlening de burger centraal staat.

Klantgerichte dienstverlening is – naast «werk boven inkomen» en doelmatigheid – een van de uitgangspunten van het stelsel van werk en inkomen. In haar rapportage De cliënt centraal concludeert IWI dat UWV, SVB en gemeenten de afgelopen jaren hun dienstverlening meer klantgericht hebben weten te maken. Uit de manier waarop de organisaties omgaan met bijvoorbeeld cliëntenparticipatie en klachtenanalyse blijkt een blijvende aandacht voor klantgericht werken. Via grootschalige kwantitatieve klantmetingen meten de uitvoeringsorganisaties voortdurend de klanttevredenheid. IWI constateert dat er veel is af te dingen op de validiteit en de betrouwbaarheid van dergelijk onderzoek. Op basis van dit onderzoek concludeert de inspectie dat het klanttevredenheidsonderzoek zoals dat nu wordt uitgevoerd in de sector werk en inkomen slechts een beperkte bijdrage levert aan het komen tot een klantgerichtere dienstverlening. De inspectie constateert verder dat UWV en SVB nu ook werken met nieuwere vormen van klanttevredenheidsonderzoek waarvan de opbrengst wel bruikbaar is voor concrete verbetering van de dienstverlening. Gezien het gebrek aan validiteit en betrouwbaarheid van de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek dat voor verantwoording richting minister en (gemeente) bestuur wordt gebruikt concludeert de inspectie dat dit onderzoek niet meer dan een zeer globale en mogelijk vertekende indruk geeft van de stand van zaken in de uitvoering, en alleen al daarom ongeschikt is om op te sturen.

Tevens onderzocht IWI innovatieve manieren waarop professionals in de sectoren werk en inkomen en de gezondheidszorg samenwerken om uitkeringsgerechtigden met gezondheidsproblemen zo goed mogelijk te helpen bij het vergroten van hun kansen op de arbeidsmarkt. Professionals in de uitvoering beschouwen de onderzochte initiatieven op het gebied van samenwerking als voorlopers en «best practices». In haar rapportage Samenwerken voor uitkeringsgerechtigden met gezondheidsproblemen concludeert de inspectie dat uitkeringsgerechtigden met gezondheidsproblemen in een vicieuze cirkel van inactiviteit en (ervaren) gezondheidsproblemen kunnen terechtkomen. De kansen op de arbeidsmarkt voor deze groep mensen worden vergroot door het uitgangspunt «first place, then  train», met andere woorden werken aan het oplossen van gezondheidsproblemen door mensen te activeren en zo mogelijk aan het werk te helpen. Daarbij is het wel van belang dat de professionals in deze sectoren hun dienstverlening onderling goed afstemmen.

Uit de rapportage Balans in dienstverlening, die begin 2011 is uitgebracht en die zich richt op de toegankelijkheid van de dienstverlening, blijkt dat cliënten in de sociale zekerheid bij voorkeur de telefoon en de balie gebruiken in hun contacten met UWV, SVB en gemeente. De tevredenheid over de verschillende kanalen is vrijwel gelijk. Het gebruik van internet en e-mail neemt toe in de sociale zekerheid. UWV en SVB sturen hier ook op. Burgers en bedrijven die vaker gebruik maken van de dienstverlening waarderen een persoonlijke benadering en een vast aanspreekpunt. IWI concludeert verder dat de dienstverlening klantgericht is op de Werkpleinen waar UWV en gemeenten hun dienstverlening geïntegreerd aanbieden.

Niet binnen de programma’s geprogrammeerde activiteiten

Op verzoek van de minister van SZW heeft IWI een evaluatie gehouden van mogelijke dubbelingen in het toezicht op grond van de Pensioenwet door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM):Evaluatie «dubbel toezicht» DNB en AFM. IWI concludeert dat zich bij de samenwerking tussen DNB en de AFM bij de uitvoering van het toezicht op grond van de Pensioenwet geen problemen voordoen en dat er geen sprake is van overlapping van toezicht of «dubbel toezicht».

De Inspectie Werk en Inkomen concludeert in haar tiende voortgangsrapportage UWV en Walvis dat er in 2010 verdere voortgang is geboekt bij het verbeteren van de loonaangifteketen en de polisadministratie. In de polisadministratie legt UWV gegevens vast over lonen, uitkeringen en arbeidsverhoudingen van alle verzekerde werknemers. Overheidsinstanties, pensioenfondsen en andere afnemers maken gebruik van deze gegevens om bijvoorbeeld uitkeringen en toeslagen vast te stellen. De gegevens worden verwerkt in de zogeheten loonaangifteketen. Net als in 2009 was er in 2010 sprake van een «werkende keten». Dat wil zeggen dat alle noodzakelijk functies – eventueel met tijdelijke noodoplossingen – werken. Op het niveau van de logistieke gegevensverwerking is in 2010 ook sprake van een «stabiele keten». Alle tijdelijke oplossingen zijn hierbij vervangen door structurele. Op een aantal punten werken UWV en de Belastingsdienst nog wel aan verbeteringen. Bijvoorbeeld waar het gaat om het ontwikkelen van een functie om reacties van individuele burgers goed te kunnen verwerken. Ook werken UWV en Belastingdienst nog aan een aantal aangekondigde maatregelen om de kwaliteit van de gegevens in de polisadministratie verder te borgen en verbeteren.

In haar Vervolgonderzoek risico-beheersing UWV onderzocht de inspectie op verzoek van de minister van SZW de verbetermaatregelen die UWV in 2011 in gang heeft gezet naar aanleiding van de conclusies van de Inspectie Werk en Inkomen en de aanbevelingen van de Commissie Interne Sturing van eind 2010. De inspectie komt tot de conclusie dat het UWV er is in geslaagd de risicobeheersing en interne sturing in 2011 te verbeteren.

Ook in 2011 hield IWI toezicht op het veranderprogramma SVB Tien van de SVB. In haar rapportage SVB tien geeft IWI een oordeel over de opzet van het systeem van sturing en beheersing van SVB en de werking daarvan voor «Businessrelease II» van SVB Tien. SVB Tien betreft onder meer  de ontwikkeling van één systeem waarmee de verschillende regelingen binnen de SVB kunnen worden uitgevoerd. De inspectie beoordeelt dit als voldoende.

In het onderzoek is speciale aandacht voor de werking van de risicobeheersing en de sturing op de businesscase, die ook als voldoende worden beoordeeld. Wel zijn er enige verbeterpunten die SVB dient op te pakken, zoals het versterken van het risicomanagement en het inplannen van evaluaties. De inspectie wijst ook op de tijdsdruk van het programma en de noodzaak om de businesscase te blijven actualiseren. Daarnaast ziet de inspectie, net als de SVB, risico’s om de vereiste specifieke IT-deskundigheid te werven en te behouden.

In het Jaarverslag IWI over 2010 (uitgebracht in 2011) schetst IWI op basis van haar onderzoeken uit 2010 een beeld van de uitvoeringspraktijk op het terrein van de sociale zekerheid. Daarin concludeert zij dat het stelsel van werk en inkomen goed heeft stand gehouden tijdens de economische crisis. De basisdienstverlening op de Werkpleinen was op orde. UWV en gemeenten hebben er veel aan gedaan om het hoge aantal uitkeringsaanvragen te verwerken en zoveel mogelijk mensen snel aan nieuw werk te helpen. Daardoor was er minder ruimte voor extra dienstverlening aan mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. IWI schenkt in haar jaarverslag speciale aandacht aan de relatie tussen inkomensondersteuning en re-integratie in het gemeentelijke domein. De inkomensondersteuning door gemeenten is veelal gericht op mensen die al langere tijd een uitkering ontvangen, waarbij de focus van activiteiten in de praktijk niet of te weinig op arbeidsdeelname ligt. In de gemeentelijke uitvoeringspraktijk zijn «werk» en «inkomen» nu vaak nog afzonderlijke werkprocessen. IWI vindt dat gemeenten armoedebestrijding meer in het perspectief van participatie kunnen plaatsen. Temeer omdat werk geldt als de beste weg om uit de armoede te komen.

1.2 De Nederlandsche Bank (DNB)

Via de moties van de leden De Nerée tot Babberich c.s. (30 300 nr. 39) en De Vries c.s. (30 413, nr. 79) is de regering ten aanzien van onder meer de toezichthouders op de financiële markten, te weten De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), verzocht in het departementale jaarverslag een overzicht op te nemen van:

  • a. de toezichtstaak, de beleidsdoelen en de geleverde prestaties door de toezichthouders;

  • b. de kosten van de toezichthouders;

  • c. het aantal formatieplaatsen, zo mogelijk per beleidsdoel en toezichtstaak;

  • d. de kosten en bedragen die worden doorberekend aan de onder toezicht gestelden.

Toezichttaak

Als prudentieel toezichthouder ziet DNB toe op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector.

Doelstellingen

Hoofddoel van het toezicht is een stabiele en integere financiële sector die op een groot vertrouwen van het publiek mag én kan rekenen. Daartoe heeft DNB vier doelstellingen geformuleerd:

  • 1. Goede en effectieve uitvoering toezicht

    Meer aandacht voor gedrag, cultuur, bedrijfsmodellen en strategie van financiële instellingen en erop toezien dat het beloningsbeleid van instellingen past binnen de gestelde richtlijnen.

  • 2. Toezichtaanpak aanscherpen

    Verdere implementatie van de Visie DNB Toezicht 2010–2014 en het plan van aanpak cultuurverandering DNB en toewerken naar risicogebaseerd, proportioneel toezicht.

  • 3. Bijdragen aan en implementeren van wijzigingen in wet- en regelgeving

    Bijdragen aan, of implementeren van Basel III, de Europese bankenrichtlijn (CRD), Solvency II, alsmede de institutionele vernieuwing van de pensioensector en bijbehorend toezichtkader. Daarbij instellingen en uitvoerende toezichthouders actief voorzien van relevante informatie t.a.v toezichtregelgeving.

  • 4. Internationale samenwerking versterken

    Deelname aan de toezichtcolleges voor grensoverschrijdende ondernemingen met dochters waarvan DNB toezichthouder is en onderzoeken of voor andere onder toezichtstaande ondernemingen colleges opgericht dienen te worden. Uitbouwen van de activiteiten ten aanzien van het Supervisory Review and Evaluation Process (SREP), uitvoeren van stresstesten en inrichten van het toezicht op financiële instellingen op de BES-eilanden.

Tabel B1.1 Geleverde prestaties DNB
 

2010

2011

Maatregelen bij onder toezicht staande instellingen

   

Aanwijzing

12

8

Last onder dwangsom

114

93

Bestuurlijke boete

1

2

Publicatie

0

1

Financieringsplan

1

1

Saneringsplan

0

0

Herstelplan

13

3

Stille curatele

3

3

Aanstelling bewindvoerder

0

1

Doorhaling register op initiatief van DNB

2

0

Noodregeling

1

0

Aangifte bij het OM

0

0

     

Maatregelen bij niet onder toezicht staande instellingen

   

Last onder dwangsom

1

1

Bestuurlijke boete

1

2

Publicatie

0

0

Aanwijzing

5

2

Stille curatele

2

1

Aangifte bij het OM

2

2

Noodregeling

0

0

Faillissement op verzoek van DNB

0

0

Tabel B1.2 Toezichtskosten DNB
 

2010

2011

Banken1

€  42,81 mln

€  46,71 mln

Pensioenfondsen

€  23,87 mln

€   26,70 mln

Verzekeraars

€  27,81 mln

€   33,88 mln

Overige instellingen en sanctiewet

€ 9,86 mln

€ 10,76 mln

Som der lasten

€ 104,37 mln

€ 118,05 mln

     

Aan onder toezicht gestelden toe te rekenen kosten

€ 80,82 mln

€ 92,99 mln

Gemiddeld aantal fte’s2

622

656

X Noot
1

Banken inclusief elektronische geldinstellingen en overige kredietinstellingen (niet-banken).

X Noot
2

Direct personeel plus toegerekende ondersteuning.

1.3 Autoriteit Financiële Markten (AFM)

Toezichttaak

Als gedragstoezichthouder ziet de AFM toe op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten.

Beleidsdoelen

Hoofddoel van het toezicht is het bevorderen van eerlijke en transparante financiële markten. Daartoe heeft de AFM drie doelstellingen geformuleerd:

  • 1. De AFM bevordert zorgvuldige financiële dienstverlening

    Consumenten moeten kunnen vertrouwen op zorgvuldige financiële dienstverlening. De AFM bevordert deze zorgvuldigheid door toe te zien op het gedrag van financiële ondernemingen.

  • 2. De AFM ziet toe op een eerlijke en efficiënte werking van de kapitaalmarkten

    Beleggers moeten kunnen vertrouwen op eerlijk en efficiënt functionerende kapitaalmarkten. Vertrouwen in kapitaalmarkten draagt bij aan een gunstig investeringsklimaat en is daarmee goed voor de Nederlandse economie. De AFM bevordert de eerlijke en efficiënte werking van kapitaalmarkten door toe te zien op de handhaving van de spelregels voor kapitaalmarkten.

  • 3. De AFM draagt bij aan de stabiliteit van de financiële markten

    De kredietcrisis heeft laten zien hoe systeemrisico’s de stabiliteit van het financieel systeem kunnen bedreigen. De AFM creëert samen met DNB randvoorwaarden voor financiële markten met beheersbare en transparante risico’s.

Tabel B1.3 Geleverde prestaties AFM
 

2010

2011

Formele toezichtmaatregelen

   

Opgelegde boetes

53

36

Opgelegde lasten onder dwangsom

42

19

Aangiftes

12

11

Intrekking vergunning

29

102

Aanwijzingen

201

64

Publieke waarschuwingen

3

7

Instelling van een Wft curator

1

0

Civielrechtelijke maatregelen (Wtfv)

25

22

Totaal aantal formele toezichtmaatregelen

366

261

     

Informele toezichtmaatregelen

   

Aantal normoverdragende gesprekken/brieven

673

919

Tabel B1.4 Toezichtskosten AFM
 

2010

2011

Aanbieders

€ 27,0 mln

€ 26,3 mln

Accountantsorganisaties

€ 6,3 mln

€ 7,4 mln

Adviseurs en bemiddelaars in financiële producten

€ 19,4 mln

€ 15,6 mln

Effecten uitgevende instellingen

€ 16,4 mln

€ 16,9 mln

Infrastructuur

€ 1,1 mln

€ 1,5 mln

Integriteit

€ 0,1 mln

€ 0,1 mln

Overig

€ 4,6 mln

€ 4,6 mln

Voorbereiden van wet- en regelgeving, consumentenvoorlichting en overig niet-toezicht

€ 3,7 mln

€ 5,2 mln

Afschrijving eerder geactiveerde kosten

€ 5,1 mln

€ 2,4 mln

Geactiveerde lasten ontwikkelde software

€ 0,0 mln

€ 0,2 mln

Som der lasten

€ 83,7 mln

€ 80,3 mln

     

Aan onder toezicht gestelden toe te rekenen kosten

€ 47,0 mln

€ 47,7 mln

Gemiddeld aantal fte’s

474

483

BIJLAGE 2 ZBO’S EN RWT’S

Deze bijlage bevat een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vallen.

Tabel B2.1 ZBO’s en RWT’s

Naam organisatie

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Financiering Begroting (x € 1 mln)

Financiering Premie (x € 1 mln)

Financiering tarieven (x € 1 mln)

Verwijzing Website

Verwijzing visie

Verklaring Accountant

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief BKWI

ja

ja

UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een WW- of WWB-uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie.

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen.

42, 43, 46, 47, 48, 49

1847,7 5)

0,0

0,0

www.uwv.nl en www.bkwi.nl

2)

v

                     

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

ja

ja

De SVB voert voor verschillende overheidsorganisaties regelingen en wetten uit. Voor het ministerie van SZW zijn dit de AOW, Anw, TOG, TAS, AIO, MKOB, Bijstand Buitenland, AKW en de Kindregelingen.

46, 49, 50

263,2 5)

0,0

0,0

www.svb.nl

2)

v

                     

Raad voor Werk en Inkomen (RWI) 4)

 

ja

De RWI is een overlegorgaan en expertisecentrum van werkgevers, werknemers en gemeenten.

47

5,4

0,0

0,0

www.rwi.nl

2)

v

                     

Stichting Cultuur & Ondernemen

 

ja

De Stichting Cultuur-Ondernemen is door de minister aangewezen als adviserende instelling in het kader van de uitvoering van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK). In verband met de intrekking van de WWIK per 1-1-2012 is hun adviserende taak beëindigd en daarmee is zij geen RWT meer.

46

3,5

0,0

0,0

www.cultuurondernemen.nl

n.b.

v 6)

                     

IB

 

ja

Het Inlichtingenbureau ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

46

5,7

0,0

0,0

www.inlichtingenbureau.nl

2)

v

                     

Certificerende- en keuringsinstanties arbeidsomstandigheden

 

ja

Keuren en certificeren op het terrein van arbeidsomstandigheden.

44

0,0

n.b. 3)

n.b. 3)

divers

n.b.

n.b. 3)

                     

Bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen

ja 1)

ja

De bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen hebben als taak het uitvoeren van een bedrijfstak- of beroepspensioenregeling met verplichte deelname.

45

0,0

n.b. 3)

n.b. 3)

divers

n.b.

n.b. 3)

1) Het betreft private deeltijd-zbo's, waarbij de zbo-activiteiten slechts een klein deel van de werkzaamheden beslaan en er, als gevolg van de wet- en regelgeving, maar weinig beleidsruimte voor de uitvoerders is. Deze instanties blijven buiten de toepassing van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

2) De Inspectie SZW is op 1 januari 2012 van start gegaan. De toezichtvisie is op 4 maart 2009 aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt (26 448, nr. 395).

3) SZW beschikt niet over een overzicht van de financiering en van accountantsverklaringen van deze instanties en pensioenfondsen.

4) Het kabinet is voornemens de RWI per 1 juli 2012 op te heffen als publiekrechtelijke rechtspersoon, te ontheffen van haar wettelijke taken vanuit de Wet SUWI en de hiermee samenhangende financiering vanuit SZW te beëindigen.

5) Gedeeltelijk gefinancierd via premieheffing sociale verzekeringen.

6) Betreft 2010.

n.b. niet bekend

BIJLAGE 3 INHUUR EXTERNEN

Tabel B3.1 Uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (x € 1 000)
 

SZW

Interim-management

209

Organisatie- en formatieadvies

231

Beleidsadvies

420

Communicatieadvies

715

Totaal beleidsgevoelig

1 575

   

Juridisch advies

658

Advisering opdrachtgevers automatisering

1 285

Accountancy, financiële en administratieve organisatie

151

Totaal (beleids)ondersteunend

2 094

   

Uitzendkrachten (formatie en piek)

4 131

Totaal ondersteuning bedrijfsvoering

4 131

   

Totaal uitgaven inhuur externen

7 800

Bron: SZW administratie

Het kabinet heeft de ambitie om te komen tot een beheersing van de uitgaven externe inhuur. Vanaf 2011 geldt als norm voor externe inhuur 10% van de personele uitgaven (motie Roemer). Bij SZW zijn het afgelopen jaar de uitgaven externe inhuur over de hele linie afgenomen.

In 2011 bedroeg het totaal van de personele uitgaven € 174,3 miljoen. Dit is de som van de personele uitgaven (€ 166,5 miljoen) en de uitgaven externe inhuur (€ 7,8 miljoen). Het percentage externe inhuur, uitgedrukt in het «totaal van de personele uitgaven» komt hiermee op 4,5%. Dat is 1,6% lager dan in 2010.

Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur

Vanaf 1 januari 2011 geldt dat ministeries rapporteren over het maximumuurtarief buiten de mantelcontracten om (motie De Pater – Van der Meer). Het maximumtarief vormt een aanvulling op het sturingsinstrumentarium externe inhuur (de procentuele uitgavennorm).

SZW heeft in 2011 (in Nederland) buiten de mantelcontracten om geen externe krachten ingehuurd boven het afgesproken maximumuurtarief van € 225 (exclusief BTW).

Tabel B3.2 Inhuur externen buiten mantelcontracten
 

2011

Aantal overschrijdingen maximum uurtarief

0

BIJLAGE 4 SUBSIDIES

In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de subsidies van het Ministerie van SZW. Daarbij wordt aangesloten bij het Subsidie Overzicht Rijk (SOR). In het SOR wordt de subsidiedefinitie van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt. De Algemene wet bestuursrecht definieert een subsidie als volgt (artikel 4.21 Awb):

«De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten».

Artikel 4.21, lid 3 specificeert de definitie nader:

«De subsidietitel is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.»

Uit lid 3 kan afgeleid worden dat specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies volgens deze definitie geen subsidies zijn.

Binnen het SOR wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies uit hoofde van subsidieregelingen en uit hoofde van de Kaderwet SZW. Subsidieregelingen zijn regelingen die door SZW zijn ingesteld. De Kaderwet SZW is een algemene titel op grond waarvan partijen een subsidieverzoek kunnen indienen bij SZW.

Tabel B4.1 Subsidie uit hoofde van subsidieregelingen (x € 1 000)

Artikel

Omschrijving

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

42 OD 2

Omscholingsbonus

800

   

42 OD 3

Raakvlak onderwijs arbeidsmarkt

602

368

700

42 OD 3

Subsidies stimulering leeftijdsbewust beleid

824

39

 

43 OD 1

Kwaliteit Arbeidsverhoudingen

307

212

515

44 OD 1

Stimulering veilig werken door gedragsverandering

 

1 198

 

47 OD 2

Scholing jonggehandicapten

13 000

11 000

13 300

47 OD 2

Stagejobcoach

3 087

2 237

2 000

47 OD 2

Wajong adviesvouchers

170

628

3 000

52 OD 2

Buitenschoolse opvang

 

108

886

52 OD 2

Kwaliteit Kinderopvang

 

9 425

9 425

97 OD 1

Regeling Bedrijfsverzamelgebouwen

176

37

127

97 OD 1

Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP)

75

5

 

97 OD 1

Stimuleringsregeling ID banen

1 260

32

 

RBB

Europees Jaar van de Bestrijding Armoede en Sociale Uitsluiting

 

55

 
 

Totaal subsidieregelingen

20 301

25 344

29 953

Kinderopvang is met ingang van 2011 overgeheveld naar de begroting van SZW.

Tabel B4.2 Subsidies uit hoofde van de Kaderwet (x € 1 000)

Artikel

Omschrijving

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

41 OD 2

Inkomensbeleid

40

40

45

42 OD 3

Breed initiatief maatschappelijke binding

128

   

42 OD 3

Subsidies doelgroepen

2 026

881

1 671

42 OD 3

Stichting Blik op Werk

233

58

 

42 OD 3

Bevordering arbeidsparticipatie

782

958

 

43 OD 2

Stichting Scharlaken

   

80

43 OD 4

Subsidies Expertisecentrum Leeftijd

207

 

409

44 OD 1

Subsidies arbeidsomstandigheden

10 102

4 304

10 428

45 OD 2

Pensioenen

72

47

160

47 OD 2

Subsidies re-integratie (o.a. IPW) en Cliëntenraden

2 091

1 039

994

47 OD 2

Wajong IDM

1 550

1 500

 

48 OD 1

Pilots Wet Sociale Werkvoorziening

1 479

438

831

52 OD 2

Kinderopvang

 

6 347

7 552

98 OD 1

NIBUD (aan de hand van onderzoeksprogramma)

302

304

304

98 OD 1

Projectsubsidies

387

84

1 102

 

Totaal Kaderwet SZW

19 399

16 000

23 576

Kinderopvang is met ingang van 2011 overgeheveld naar de begroting van SZW.

BIJLAGE 5 SZA-KADER EN SOCIALE FONDSEN

1 Inleiding

Inhoud

Deze bijlage geeft een totaaloverzicht van de uitgaven in de budgetdiscipline sociale zekerheid en arbeidsmarkt (SZA) in het jaar 2011. Tevens worden de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen beschreven. De bijlage is enkel bedoeld als achtergrondinformatie bij het jaarverslag. De daadwerkelijke verantwoording van uitgaven en inkomsten gebeurt in respectievelijk de voorliggende artikelen en de jaarverslagen van UWV en SVB.

In de volgende paragraaf wordt de opbouw van de totale uitgaven in het SZA-kader weergegeven, onderverdeeld naar begrotings- en premiegefinancierde uitgaven. Deze totaaltelling geeft een aansluiting bij de uitgaven in de begrotingsartikelen. Tevens worden de uitgavenmutaties die zijn opgetreden sinds de begroting 2011 gegroepeerd weergegeven, waarbij eveneens een toetsing van de SZA-uitgaven aan de ijklijn van het SZA-kader aan bod komt. In de laatste paragraaf komen de exploitatiesaldi en vermogens van de sociale fondsen aan bod.

2 Uitgaven SZA-kader 2011

Overzicht en aansluiting bij jaarverslag

Deze paragraaf geeft een overzicht van de SZA-uitgaven in het jaar 2011. De uitgaven in het SZA-kader bestaan uit begrotingsgefinancierde uitgaven (€ 30,8 miljard) en premiegefinancierde uitgaven (€ 49,7 miljard). Op de totaaltelling van beide (€ 80,5 miljard) moet echter nog een aantal correcties worden toegepast. De sociale fondsen worden namelijk voor een deel gevuld uit begrotingsmiddelen. Deze zogeheten rijksbijdragen worden verantwoord op artikel 51 van het jaarverslag. Het betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het ouderdomsfonds (€ 4,9 miljard in 2011). Omdat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken, vindt er jaarlijks een bijdrage uit de algemene middelen plaats. In het Regeerakkoord is besloten tot afschaffing van het Spaarfonds AOW, hiermee kwam voor 2011 ook de rijksbijdrage van SZW aan het Spaarfonds te vervallen (€ 3,4 miljard). Dit verklaart voor een groot gedeelte de lager dan begrote totale rijksbijdrage (€ 9,1 miljard versus € 12,0 mld, zie tabel B5.1).

De apparaatsuitgaven en enkele andere uitgaven behoren niet tot het SZA-kader maar tot het kader rijksbegroting in enge zin. Deze uitgaven worden daarom net als de ontvangsten137 op de totaaltelling in mindering gebracht. De post bijzondere uitgaven uit de begroting 2011 is inmiddels in de artikeluitgaven verwerkt, de realisatie is daarmee 0. Bij de begroting 2011 werden ten slotte de uitgaven uit de stimuleringspakketten – waartoe in het voorjaar van 2009 is besloten als reactie op de economische crisis – gecorrigeerd op de totaaltelling. Bij het Regeerakkoord is besloten deze middelen onder het SZA kader te brengen, daarvoor behoeft nu dus niet meer gecorrigeerd te worden.

De totale uitgaven in het SZA-kader komen daarmee in 2011 uit op € 69,1 miljard, bijna € 7,3 miljard hoger dan voorzien in de begroting 2011. Dit wordt bijna volledig verklaard door de herverkaveling naar aanleiding van het Regeerakkoord Rutte/Verhagen. In tabel B5.3 is een overzicht gegeven van de mutaties die zijn opgetreden sinds vaststelling van de begroting 2011. In tabel B5.1 zijn de posten uit de begroting 2011 omgerekend naar prijzen 2011.

Tabel B5.1: SZA-uitgaven 2011 (x € 1 mln)
 

Begroting 2011

Realisatie 2011

Verschil 2011

Totaal begrotingsgefinancierde uitgaven

26 131

30 767

4 636

Totaal premiegefinancierde uitgaven

49 469

49 691

222

A. Totaal artikelen

75 589

80 458

4 858

–/– 1. Correctie dubbeltelling rijksbijdragen

11 990

9 119

– 2 870

–/– 2. Uitgaven Rijksbegroting eng

278

265

– 13

–/– 3. Ontvangsten

1 260

1 989

729

w.v. begrotingsgefinancierd

1 043

1 729

686

w.v. premiegefinancierd

218

260

42

+ 4. Bijzondere uitgaven

12

0

– 12

–/– 5. Stimuleringspakketten

298

0

– 298

B. Totale uitgaven (A – 1 – 2 – 3 + 4 – 5)

61 786

69 085

7 298

Bron: SZW administratie

Uitgavenontwikkeling

Uit tabel B5.1 blijkt dat de totale uitgaven onder het SZA-kader bijna € 7,3 miljard hoger zijn uitgevallen dan voorzien bij begroting 2011. In tabel B5.2 zijn de SZA-uitgaven opgesplitst per categorie. Veruit de belangrijkste oorzaak van de stijging van de uitgaven is de herverkaveling die plaats heeft gevonden naar aanleiding van het Regeerakkoord. De kinderopvangtoeslag en de uitkeringslasten van de kindregelingen (kinderbijslag/kindgebonden budget/TOG) vielen ten tijde van de begroting 2011 nog niet onder het SZA-kader. De uitvoeringskosten van de kindregelingen vielen al wel onder het SZA-kader, vandaar dat bij begroting 2011 € 115 miljoen aan uitgaven aan de kindregelingen voorzien was.

De uitgaven aan de WW en bijstand vielen afgelopen jaar iets lager uit dan eerder verwacht. De lagere uitgaven werden met name veroorzaakt door een lager beroep op WW en bijstand (de werkloosheid viel ook lager uit dan CPB eerder raamde), ook het gebruik van de deeltijd WW viel mee.

De uitgaven aan de arbeidsongeschiktheidsregelingen en aan de ZW en WAZO zijn hoger uitgevallen dan bij de begroting 2011 verwacht werd. Dit heeft hoofdzakelijk een technische oorzaak, namelijk een kasschuif in de bevoorschotting van de Wajong van € 0,4 miljard. Daarnaast viel de WAO tegen door een lagere uitstroom dan verwacht en is het beroep op de ZW toegenomen in de groepen flexwerkers, zieke werklozen en zwangere vrouwen.

De AOW-uitgaven zijn hoger uitgevallen dan verwacht. De oorzaak hiervan is voornamelijk de uitgestelde invoering van de MKOB. Hierdoor bleef de AOW-tegemoetkoming langer lopen en werd hier meer aan uitgegeven. Daar staat tegenover dat de uitgaven aan de MKOB lager zijn dan werd voorzien.

In tabel B5.2 is voor de onderverdeling van de uitgaven aangesloten bij de presentatie in de begroting 2012. De uitgaven van begroting 2011 zijn omgerekend naar prijzen 2011 zodat een goede vergelijking tussen voorziene en de gerealiseerde uitgaven kan worden gemaakt.

Tabel B5.2: Uitgaven SZA-kader 2009–2011 (x € 1 mln)
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Begroting 2011

Verschil 2011

WW-uitgaven (werkloosheid)

4 638

5 138

4 647

5 036

– 389

WWB-uitgaven (bijstand)

3 811

4 043

4 121

4 252

– 130

           

WAO/WIA/WAZ/Wajong-uitgaven (arbeidsongeschiktheid)

12 383

12 594

12 970

12 495

475

ZW/WAZO-uitgaven (vangnet ziekte+zwangerschap)

2 645

2 906

2 984

2 835

149

           

Anw-uitgaven (nabestaanden en (half)wezen)

1 190

1 110

1 008

1 015

– 7

AOW-uitgaven (ouderdom)

28 905

29 919

30 606

30 037

569

           

Re-integratieuitgaven UWV

958

1 067

965

919

46

Re-integratiebudget gemeenten1

3 461

3 350

3 035

3 057

– 22

           

Kinderopvangtoeslag

0

0

2 771

0

2 771

Kindregelingen (AKW/WKB/TOG)

143

143

4 446

115

4 331

           

MKOB (tegemoetkoming oudere belastingplichtigen)

0

1

627

1 076

– 448

Overige uitgaven

766

832

903

948

– 46

           

Totaal SZA-uitgaven (x € 1 mln)

58 898

61 104

69 085

61 786

7 298

Totaal SZA-uitgaven (in % BBP)

10,3

10,3

11,4

10,0

1,4

Bron: SZW administratie

1 Hier zijn de netto uitgaven aan Wsw en het flexibel re-integratiebudget bij elkaar geteld.

Toetsing aan ijklijn

In tabel B5.3 zijn de uitgaven in het SZA-kader afgezet tegen de ijklijn. Uit de vergelijking blijkt dat over het jaar 2011 sprake is van een onderschrijding van de ijklijn met € 0,2 miljard.

Bij de begroting 2011 werd € 61,8 miljard aan SZA-uitgaven verwacht. Ten opzichte van de begroting 2011 zijn de feitelijke SZA-uitgaven € 7,3 miljard hoger. Hier tegenover staat echter ook een ijklijnverhoging van € 7,2 miljard. Tussen de begroting 2011 en dit jaarverslag 2011 is de ijklijn opnieuw vastgesteld op basis van de ramingen van het Regeerakkoord. Ten tijde van het Regeerakkoord werd daarmee geen over- of onderschrijding verwacht.

Sinds het Regeerakkoord zijn de SZA-uitgaven € 0,2 miljard lager uitgevallen in 2011. Deze onderschrijding is een saldo van een aantal mee- en tegenvallers, enkele ombuigingen en een kasschuif (als gevolg van afrondingsverschillen wijkt de som der delen af van de totaaltelling).

Tezamen leiden deze mutaties tot een nieuwe kadertoetsing waarbij een overschot in het SZA-kader van € 0,2 miljard is gerealiseerd.

Tabel B5.3: Bijstelling SZA-uitgaven sinds Begroting 2011
 

SZA-uitgaven

(x € 1 mld)

Totale SZA-uitgaven

69,1

IJklijn SZA-uitgaven

69,2

Over / onderschrijding ijklijn SZA realisatie

– 0,2

   

Stand SZA-uitgaven bij begroting 2011

61,8

Regeerakkoord (met name herverkaveling)

7,5

Stand SZA-uitgaven bij Startnota Kabinet Rutte-Verhagen

69,3

Mee- en tegenvallers

–0,6

Ombuigingen

–0,1

Kasschuiven

0,4

Eindstand SZA-uitgaven 2011

69,1

   

Stand ijklijn bij begroting 2011

62,1

IJklijnmutaties sinds begroting 2011

7,2

Eindstand ijklijn SZA-uitgaven 2011

69,2

   

Kadertoetsing (over / onderschrijding ijklijn) bij begroting 2011

– 0,3

Kadertoetsing (over / onderschrijding ijklijn) eindstand

 – 0,2

3 Sociale fondsen 2011

Ontvangsten en exploitatiesaldo

Een groot deel van de uitgaven in het SZA-kader loopt via de sociale fondsen. In tabel B5.4 en tabel B5.5 zijn de exploitatiesaldi van de sociale fondsen weergegeven. Het exploitatiesaldo is het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van een fonds. Naast de premieontvangsten behoren ook de rijksbijdragen en renteontvangsten tot de inkomsten van een fonds. De uitgaven bestaan naast de uitkeringen voornamelijk uit uitvoeringskosten. Daarnaast vinden tussen de fondsen onderlinge betalingen plaats. Het saldo tussen ontvangen en betaalde onderlinge betalingen is voor de sociale fondsen negatief, omdat er uit deze fondsen ook premies worden betaald voor de zorgverzekering van uitkeringsgerechtigden. Tegenover de negatieve saldi bij de sociale fondsen staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

Het ouderdomsfonds heeft een negatief exploitatiesaldo. De rijksbijdrage AOW, die op basis van de CEP-raming van het CPB wordt vastgesteld, vult de ontvangsten van het fonds aan tot het benodigde exploitatiesaldo is bereikt. Dit exploitatiesaldo is nodig om het fondsvermogen te laten toenemen tot het normvermogen. De premie-inkomsten vielen in 2011 fors lager uit dan ten tijde van de begroting 2011 werd verwacht. Dit leidt tot een exploitatietekort in het ouderdomsfonds van bijna € 1,3 miljard.

Het exploitatiesaldo in het nabestaandenfonds laat als gevolg van de lagere premie-inkomsten een kleiner overschot zien dan verwacht.

Tabel B5.4 Overzicht sociale verzekeringen SVB 2011 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

 

Begroting

Realisatie

Begroting

Realisatie

Premies

21 688

20 595

1 534

1 377

Bijdragen van het rijk

8 163

8 717

91

90

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

0

0

Saldo Interest

– 11

24

25

22

Totaal Ontvangsten

29 840

29 336

1 650

1 490

Uitkeringen/Verstrekkingen

29 902

30 479

992

985

Uitvoeringskosten

136

127

22

23

Betaalde onderlinge betalingen

0

0

73

71

Totaal Uitgaven

30 037

30 606

1 088

1 078

         

Exploitatiesaldo

– 197

– 1 271

562

412

Bron: SZW administratie en CPB (CEP 2012)

Het exploitatiesaldo van de geïntegreerde werkloosheidsfondsen, bestaande uit het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf), de sectorfondsen (Sfn) en het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (Ufo) is conform verwachting uitgekomen op een tekort van € 3,1 mld. De ontvangen en betaalde onderlinge betalingen zijn beide hoger dan voorzien. Dit is het gevolg van het verlagen van de lastenplafonds in de sectorfondsen. Werkloosheidslasten boven de lastenplafonds worden vanuit het AWf gecompenseerd aan de sectorfondsen. Deze betalingen leiden dus zowel tot hogere ontvangen onderlinge betalingen (voor de sectorfondsen) als tot hogere betaalde onderlinge betalingen (door het AWf).

De (geïntegreerde) arbeidsongeschiktheidsfondsen laten zoals verwacht een exploitatietekort zien. Zowel de premie-inkomsten als de uitgaven uit de fondsen vielen lager uit dan in de begroting 2011.

Tabel B5.5 Overzicht sociale verzekeringen UWV 2011 (x € 1 mln)
 

WAO

WW

 

Begroting

Realisatie

Begroting

Realisatie

Premies

9 585

9 311

6 064

6 084

Bijdragen van het rijk

310

314

367

412

Ontvangen onderlinge betalingen

878

827

648

1 101

Saldo Interest

59

42

– 190

– 92

Totaal Ontvangsten

10 831

10 493

6 889

7 505

Uitkeringen/Verstrekkingen

9 356

8 968

7 616

7 765

Uitvoeringskosten

536

421

940

952

Betaalde onderlinge betalingen

1 239

1 233

1 467

1 897

Totaal Uitgaven

11 132

10 622

10 022

10 614

         

Exploitatiesaldo

– 301

– 129

– 3 133

– 3 108

Bron: SZW administratie en CPB (CEP 2012)

Vermogenspositie

In tabel B5.6 staan de vermogensposities van de vier sociale fondsen opgenomen. Hierbij zijn wederom de arbeidsongeschiktheidsfondsen en de werkloosheidsfondsen geïntegreerd weergegeven. Het aanwezige vermogen neemt jaarlijks toe of af met het exploitatiesaldo (zie tabellen B5.4 en B5.5).

De sociale fondsen hebben ultimo 2011 een gezamenlijk vermogen van € 4,4 miljard; dit is ongeveer € 0,5 miljard hoger dan begroot. Dit valt echter uiteen in twee delen. Aan de ene kant is het (totale) gerealiseerde exploitatietekort fors groter dan het verwachte tekort (zie tabellen B5.4 en B5.5), aan de andere kant was het aanwezige vermogen ultimo 2010 fors hoger dan voorzien bij het opstellen van de begroting 2011 (€ 8,5 miljard versus € 6,8 miljard). De voornaamste oorzaak hiervan is een vertraagde nabetaling uit het ouderdomsfonds. Deze nabetaling stond voor eind 2010 gepland, maar is in 2010 niet meer gedaan. Hierdoor viel het vermogen ultimo 2010 ruim € 1,2 miljard hoger uit dan waar in de begroting 2011 vanuit werd gegaan.

UWV en SVB leggen in hun jaarverslag verantwoording af over de vermogenspositie van de sociale fondsen. De informatie in deze bijlage moet als informerend beschouwd worden. De cijfers in deze bijlage zijn gebaseerd op informatie van het CPB (CEP 2012) en sluiten niet aan op de jaarverslagen van UWV en SVB. De reden hiervoor is dat SZW een ander boekhoudstelsel (kas-verplichtingenstelsel) voert dan UWV en SVB (baten-lastenstelsel). Deze toelichting geldt ook voor de genoemde premieontvangsten in tabel B5.4 en B5.5 in deze bijlage.

Tabel B5.6: Vermogens sociale fondsen ultimo 2010 en 2011 (x € 1 mln)
 

Feitelijk vermogen ultimo 2010

Exploitatiesaldo 2011

Feitelijk vermogen ultimo 2011

     

Realisatie

Begroting

AOW

2 591

– 1 271

1 320

1 382

Anw

1 202

412

1 614

1 555

WAO

3 015

– 129

2 886

3 113

WW

1 691

– 3 108

– 1 418

– 2 135

         

Totaal sociale fondsen

8 499

– 4 096

4 404

3 915

Bron: SZW administratie en CPB (CEP 2012)

BIJLAGE 6 LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

AD

Algemene doelstelling

ADR

Auditdienst Rijk

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AG SZW

Agentschap SZW

AHK

Algemene Heffingskorting

AI

Arbeidsinspectie

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKO

Algemeen Ketenoverleg

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

AMvB

Algemene Maatregel van Bestuur

Anw

Algemene Nabestaandenwet

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland

AOW

Algemene Ouderdomswet

API

Algemene Pensioeninstelling

Arbo

Arbeidsomstandigheden

ATW

Arbeidstijdenwet

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWBZ

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland

BBA

Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen

bbp

bruto binnenlands product

Bbz

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

BHV

Bedrijfshulpverlening

BIA

Beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria

BIKK

Bijdragen in de kosten van heffingskortingen

BKK

Bureau Kwaliteit Kinderopvang

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BOinK

Belangenvereniging van ouders in de Kinderopvang

BRZO

Besluit Risico’s Zware Ongevallen

BSO

Buitenschoolse opvang

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten

BVG

Bedrijfsverzamelgebouwen

BW

Burgerlijk Wetboek

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBA

Commissie Begeleiding Arbocatalogi

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CEP

Centraal Economisch Plan

CJIB

Centraal Justitieel Incasso Bureau

CPB

Centraal Planbureau

CWI

(voormalig) Centra voor Werk en Inkomen

DNB

De Nederlandsche Bank

EBB

Enquête Beroepsbevolking

EC

Europese Commissie

EL&I

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

EMU

Economische en Monetaire Unie

EOR

Europese ondernemingsraad

EQUAL

Transnationaal programma van de Europese Unie gericht op het creëren van gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt

ESF

Europees Sociaal Fonds

EU

Europese Unie

EVC

Erkenning van Verworven Competenties

EVP

Ervaringsprofiel

fte

fulltime equivalent (=voltijdbaan)

FTK

Financieel Toetsingskader

GBA

Gemeentelijke Basisadministratie

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

GGZ

Geestelijke Gezondheidszorg

GIR

Gemeenschappelijke Inspectieruimte

IAS

Instituut Asbestslachtoffers

IASB

International Accounting Standards Board

IAU

Incidentele aanvullende uitkering

IB

Inlichtingenbureau

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

ID-banen

Instroom, doorstroombanen

IKP

Informatieknooppunt SZW

ILO

International Labour Organization

IOAW

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

IOW

Inkomensvoorziening oudere werklozen

IPW

Innovatie Programma Werk en bijstand

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IWI

Inspectie Werk en Inkomen

KO

Kinderopvang

KOT

Kinderopvangtoeslag

LCR

Landelijke Cliëntenraad

LRK

Landelijk Register Kinderopvang

MAU

Meerjarige aanvullende uitkering

MEV

Macro-Economische Verkenning

mkb

midden- en kleinbedrijf

MKOB

Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen

MOE-landen

Midden- en Oosteuropese landen

NEA

Nationale enquête arbeidsomstandigheden

Nug

Niet-uitkeringsgerechtigde

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OD

Operationele doelstelling

OM

Openbaar Ministerie

OOP

Out of pocket kosten

Opf

Ondernemingspensioenfonds

OR

Ondernemingsraad

Pgb

Persoonsgebonden budget

PSW

Pensioen- en Spaarfondswet

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland

RHB

Rijkshoofdboekhouding

ri&e

Risico Inventarisatie en Evaluatie

RSP

Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren

RTA

Regeling Tegemoetkoming in de adoptiekosten

RvB

Research voor Beleid

RWI

Raad voor Werk en Inkomen

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SEC

Subsidie Expertise Centrum

SER

Sociaal Economische Raad

SIOD

Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

Sisa

Single information, single audit

SOR

Subsidie Overzicht Rijk

SPW

Sociaal Pedagogisch Werk

STA

Subsidieregeling Stimulering Totstandkoming Arbocatalogi

STAP

Stimulering Arbeidsparticipatie

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Sw-bedrijven

Sociale werkvoorzieningsbedrijven

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers

TBA

Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen

TK

Tweede Kamer

TOG

Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

Tri

Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten

TW

Toeslagenwet

TWV

Tewerkstellingsvergunning

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Vazalo

Voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders

vmbo

voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

vve

voor- en vroegschoolse educatie

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wajong

Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

WAMIL

Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Militairen

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WAV

Wet Arbeid Vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet arbeid en zorg

WBO

Wet op de bedrijfsorganisatie

WEOR

Wet op de Europese Ondernemingsraden

Wfsv

Wet financiering sociale verzekeringen

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

WIJ

Wet investeren in jongeren

WKB

Wet op het Kindgebonden Budget

Wko

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen kleuterspeelzalen

Wmco

Wet melding collectief ontslag

WML

Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag

WNV

Werken naar Vermogen

WOR

Wet op de Ondernemingsraden

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

WTOS

Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

WTV

Werktijdverkorting

WVA

Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting en Premie Volksverzekeringen

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

WWIK

Wet Werk en Inkomen Kunstenaars

WWNV

Wet Werken Naar Vermogen

ZBO

Zelfstandige Bestuursorgaan

ZEZ

Regeling Zelfstandigen en zwangeren

Zvw

Zorgverzekeringswet

ZW

Ziektewet

zzp’er

zelfstandige zonder personeel

BIJLAGE 7 TREFWOORDENREGISTER

Administratieve lasten 110, 132, 165

AIO 96, 97, 101, 102, 172, 184

AKW 12, 98, 105, 106, 107, 108, 109, 172, 180, 184

Anw 19, 86, 88, 96, 98, 99, 100, 112, 113, 114, 172, 180, 182, 183, 184

AOW 16, 18, 19, 21, 34, 36, 40, 44, 49, 51, 73, 96, 97, 98, 100, 101, 102, 107, 112, 113, 114, 126, 135, 140, 142, 172, 178, 179, 180, 181, 182, 183, 184

Arbeid en zorg 38, 39, 102, 115, 186

Arbeidsgehandicapten 26, 39, 93

Arbeidsinspectie 36, 43, 44, 46, 127, 128, 129, 133, 139, 163, 184

Arbeidsomstandigheden 16, 42, 44, 46, 126, 128, 173, 177, 184, 185

Arbeidsongeschiktheid 26, 54, 56, 60, 61, 62, 64, 65, 67, 70, 71, 87, 93, 99, 102, 179, 180, 182, 184, 186

Arbeidsparticipatie 5, 24, 25, 125, 126, 135, 140, 142, 186

Arbeidstijden 38, 42, 44, 46, 128, 184

Arbeidsverhoudingen 5, 31, 33, 34, 35, 36, 125, 126, 135, 140, 142, 167, 176, 184

Armoede 22, 72, 73, 77, 148, 164, 165, 168, 176

ATW 44, 128, 129, 184

Bbz 56, 57, 59, 71, 75, 77, 184

BIA 55, 56, 70, 71, 97, 184

Bijstand 15, 17, 22, 23, 24, 55, 56, 57, 58, 59, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 84, 85, 86, 87, 88, 97, 101, 102, 164, 172, 179, 180, 184, 185, 186

Deeltijd-WW 54, 60

Duurzame inzetbaarheid 18, 27

Fraude 16, 63, 64, 66, 67, 76, 77, 100, 102, 103, 109, 127, 128, 164, 173

Inkomensbeleid 5, 20, 22, 125, 135, 140, 142, 177

Inkomensbescherming 5, 54, 59, 60, 62, 67, 77, 96, 100, 103, 125, 126, 135, 140, 142

IOAW 55, 56, 57, 71, 75, 77, 185

IOAZ 55, 56, 57, 71, 75, 77, 185

IOW 55, 62, 63, 64, 78, 97, 102, 185

IVA 59, 60, 61, 64, 66, 113, 185

Jeugdwerkloosheid 14, 25, 28, 90, 91, 163

Jongeren 17, 24, 28, 29, 30, 36, 41, 56, 68, 71, 73, 75, 76, 77, 86, 163, 186

Jonggehandicapten 55, 67, 68, 90, 163, 172, 176, 186

Kinderopvang 5, 12, 16, 115, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 125, 127, 133, 135, 140, 142, 148, 152, 153, 176, 177, 179, 180, 184, 185, 186

Kindregelingen 12, 16, 172, 179, 180

Koopkracht 14, 15, 19, 21, 107, 110, 111, 113, 185

Minimumloon 15, 17, 21, 23, 36, 77, 96, 99, 100, 101, 102, 128, 186

MKOB 19, 106, 107, 108, 110, 113, 172, 179, 180, 185

Ontslag 36, 37, 38, 51, 63, 64, 77, 172, 186

Ouderen 13, 24, 26, 28, 29, 30, 39, 55, 63, 65, 96, 97, 101, 111, 184

Participatiebudget 72, 80, 81, 85, 89, 134, 148

Pensioen 5, 13, 14, 16, 18, 21, 22, 34, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 96, 100, 101, 103, 125, 135, 140, 142, 167, 169, 170, 174, 177, 184, 185

Re-integratie 5, 79, 80, 81, 82, 88, 89, 125, 126, 135, 140, 142, 180

Schuldhulpverlening 58, 59, 72, 76, 77, 165

Sociale werkvoorziening 5, 17, 70, 92, 125, 186

TAS 105, 106, 107, 109, 110, 172, 186

TBA 70, 186

TOG 12, 105, 106, 108, 109, 172, 179, 180, 186

Tri 55, 186

TW 56, 97, 102, 103, 135, 175, 186

Vazalo 55, 58, 72, 186

Verlof 33, 38, 39, 51

Wajong 16, 17, 19, 55, 56, 60, 67, 68, 69, 70, 80, 81, 84, 86, 89, 90, 91, 92, 97, 102, 103, 113, 163, 176, 177, 179, 180, 186

WAMIL 102, 186

WAO 19, 56, 59, 60, 64, 65, 66, 80, 81, 82, 84, 86, 88, 89, 97, 102, 103, 113, 179, 180, 182, 183, 186

WAV 29, 30, 38, 126, 128, 129, 186

WAZ 19, 59, 61, 62, 64, 66, 67, 80, 81, 82, 84, 86, 88, 89, 113, 179, 180, 186

Werken naar Vermogen 13, 16, 17, 85, 92, 93, 95, 126, 186

Werkloosheid 13, 14, 15, 18, 22, 23, 24, 29, 54, 57, 59, 62, 63, 64, 73, 75, 77, 83, 84, 179, 180, 182, 184, 186

WGA 55, 59, 60, 61, 62, 64, 65, 66, 113, 165, 186

WIA 19, 60, 64, 65, 66, 78, 80, 81, 82, 84, 86, 88, 89, 97, 102, 103, 180, 186

WIJ 11, 30, 56, 71, 72, 73, 74, 75, 77, 78, 84, 86, 88, 92, 165, 186

WKB 12, 105, 107, 108, 109, 180, 186

WML 17, 36, 37, 38, 118, 128, 129, 186

Wsw 16, 17, 19, 92, 93, 94, 95, 134, 180, 186

WTCG 188

WW 18, 54, 55, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 71, 79, 81, 82, 83, 84, 86, 87, 88, 97, 98, 102, 103, 104, 164, 172, 179, 180, 182, 183, 184, 186

WWB 17, 18, 54, 56, 57, 58, 59, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 81, 89, 92, 96, 97, 102, 163, 164, 165, 172, 180, 186

WWIK 55, 56, 57, 58, 71, 75, 77, 173, 186

WWNV 16, 17, 186

ZBO 5, 11, 172, 173, 174, 186

Ziektewet 61, 64, 157, 187


X Noot
1

Centraal Planbureau (2011), Decemberraming 2011, CPB Policy Brief 2011/13

X Noot
2

De statische koopkracht is de ontwikkeling van de voor prijsverandering gecorrigeerde verandering van het besteedbaar inkomen, waarbij persoonlijke omstandigheden niet veranderen. Zo wordt geen rekening gehouden met werkaanvaarding, baanverlies, promotie of een veranderende samenstelling van het huishouden.

X Noot
65

«Bijstand onder jongeren daalt», PB11–076, CBS, 30 november 2011.

X Noot
127

Actieve inspecties zijn inspecties op eigen initiatief van de Arbeidsinspectie en zijn doorgaans niet bij het bedrijf aangekondigd.

X Noot
137

De ontvangsten van de begrotingsartikelen in het SZA-kader (€ 1 729 miljoen) wijken af van de totale artikelontvangsten in het taartdiagram aan het begin van dit jaarverslag (€ 2 456 mln). In het taartdiagram zijn ook de artikelontvangsten die betrekking hebben op de budgetdiscipline rijksbegroting in enge zin en de niet voor het kader relevante ontvangsten meegenomen.

Naar boven