32 123 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2010

Nr. 117 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE, MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juli 2010

Hierbij bied ik u de eindrapportages aan van het programma Versterking Opsporing en Vervolging1.

De eindrapportages

De rapportages markeren de afronding van het programma Versterking Opsporing en Vervolging, dat u op 11 november 2005 is toegezonden (Kamerstukken II 2005–2006, 30 300 VI, nr. 32). Het programma is opgesteld naar aanleiding van het evaluatieonderzoek dat een commissie onder leiding van mr. F. Posthumus (commissie-Posthumus) heeft uitgevoerd naar de zaak van de Schiedammer parkmoord.

De in het programma opgenomen maatregelen zijn voortgekomen uit de ambitie van politie, Openbaar Ministerie en NFI om door versterking van de kwaliteit en professionaliteit het vertrouwen te herstellen, een transparante en integere werkwijze vast te leggen en de criminaliteit daadkrachtig en effectief te bestrijden. Genoemde organisaties hebben in de afgelopen vier jaar in ketenverband een groot aantal maatregelen voorgesteld en uitgevoerd, waarvan zij in bijgevoegde rapportages met een gezamenlijke aanbiedingsbrief verslag doen.

Belangrijke maatregelen die zijn ingevoerd zijn de professionalisering van de Teams Grootschalige Opsporing (TGO), herbeoordeling van onderzoeken die nog niet tot een rechterlijke uitspraak hebben geleid door deskundigen van buiten het korps of het parket (review) en het organiseren van tegenspraak die bestaat uit het intern georganiseerd en op een gestructureerde wijze doorlopend toetsen van beslissingen door niet bij het onderzoek betrokken medewerkers. Bij de politie zijn tal van veranderingen in gang gezet op het gebied van leiderschap, kwaliteit, opleiding, innovatie en procesgericht werken. Bij het NFI zijn onder meer de forensische samenwerking in de opsporing met de politie en «duidelijker rapporteren» een succes.

Dat het programma ten einde loopt wil niet zeggen dat daarmee een einde komt aan ambities en werkzaamheden die leiden tot kwaliteitsverbetering van opsporing en vervolging. In tegendeel, er zal de komende jaren worden voortgebouwd op de bereikte resultaten, ervan uitgaande dat werken aan de kwaliteit van opsporing en vervolging een continu proces is, waarvoor structureel extra financiële middelen beschikbaar zijn gesteld. In bijgevoegde aanbiedingsbrief en rapportages geven de opstellers aan welke resultaten zijn bereikt, hoe die worden geborgd en wat zal worden gedaan om de kwaliteit verdergaand te verbeteren, ook voor projectmatige en routinematige zaken. Ik onderschrijf de door de drie ketenpartners aangegeven activiteiten van harte. De ingezette kwaliteitsverbetering moet deel uitmaken van de werkprocessen en de attitude van de functionarissen, wat een permanente inspanning van de ketenpartners zal vergen. De voortgang zal worden besproken in de reguliere overleggen over de verantwoording over hun taakuitoefening.

Wetgeving

Waar nodig wordt verbetering van de kwaliteit van opsporing en vervolging ondersteund met wetgeving. Ook is bezien of strafvorderlijke en administratieve processen eenvoudiger kunnen worden ingericht en of daarmee de administratieve lastendruk op de ketenpartners kan worden verminderd.

Daarbij is nieuwe wet- en regelgeving noodzakelijk gebleken. Zo zijn op 1 januari jl. de Wet deskundige in strafzaken (Staatsblad 2009, 33) ter verbetering van de positie van de deskundige in het strafproces en het Besluit register deskundigen in strafzaken (Stb. 2009 330) in werking getreden. Wetsvoorstellen zijn ingediend ter versterking van de positie van de rechter-commissaris (Kamerstukken II 2008–2009, 32 177) en ter hervorming van de procedure voor de herziening van strafzaken (Kamerstukken II 2008–2009, 32 044 en 32 045). Voorts is een wetsvoorstel in voorbereiding dat een aanvullende regeling bevat voor de totstandkoming en de samenstelling van het procesdossier in strafzaken.

Naar aanleiding van uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn maatregelen genomen die het mogelijk maken dat de verdachte voorafgaand aan het eerste politieverhoor met een advocaat spreekt. Hierover heb ik u laatstelijk geïnformeerd in mijn brief van 15 december 2009 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 77). De Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor van het College van procureurs-generaal is op 1 april jl. in werking getreden (Staatscourant 2010, nr. 4003 d.d. 16 maart 2010). Zij bevat een tijdelijke regeling die ertoe strekt – vooruitlopend op de wettelijke regeling van deze materie (zie hierna) – de bestaande praktijk aan te passen aan de door de Hoge Raad gegeven uitleg van de betekenis van deze arresten voor de Nederlandse strafrechtspleging.

Het experiment raadsman bij het politieverhoor (Kamerstukken II 2006–2007, 30 800 VI, nr. 14) wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomsten hiervan zullen worden betrokken bij de voorbereiding van een wetsvoorstel ter verbetering van de rechten van de verdachte. Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel zal worden bezien of de noodzaak bestaat tot aanpassing van de bestaande bepalingen inzake de toepassing van de dwangmiddelen ophouden voor onderzoek en inverzekeringstelling. Doel is te komen tot een vereenvoudiging en stroomlijning van procedurele vereisten met inachtneming van het gewicht van de zaak en de rechten van de verdachte.

De Rechtspraak

Het programma Versterking Opsporing en Vervolging bevat geen maatregelen die direct betrekking hebben op de strafrechtspraak. De Raad voor de rechtspraak geeft echter wel – parallel aan en in aansluiting op de hierboven beschreven activiteiten van het programma – uitvoering aan eigen maatregelen ter versterking van de kwaliteit van de strafrechtspraak. Deze maatregelen zijn deels beschreven in het plan «In het belang van goede strafrechtspraak» (mei 2006) en uitgewerkt en geïmplementeerd in het Programma Strafsector 2010 en het kwaliteitssysteem van de Raad voor de rechtspraak. De activiteiten hebben tot doel om op systematische en gestructureerde wijze een verdergaande impuls te geven aan de verbetering van de balans tussen kwantiteit en kwaliteit in de strafrechtspraak. Deskundigheidsbevordering en de verbetering van bewijs- en strafmotivering waren daarbij belangrijke speerpunten, naast de ontwikkeling van een aantal procesmatige verbeteringen in de strafrechtspraak.

Op het vlak van de deskundigheidsbevordering zijn normen voor permanente educatie ingevoerd, waaraan inmiddels 75% van alle rechters en 67% van de raadsheren voldoet. Voor de verschillende functies die strafrechters bekleden zijn profielen ontwikkeld met bijbehorende aanbevelingen voor opleiding en competentie-ontwikkeling. In het kader van reflectie op eigen handelen en samenwerken is de «Eigenwijsheidskamer» ontwikkeld, een reflectieprogramma dat onder leiding van coaches het reflectief vermogen van strafrechters en secretarissen wil vergroten. Het «Handboek deskundigen voor de strafrechter» is gepubliceerd met uitgebreide praktische en juridische informatie over de inschakeling van en omgang met deskundigen en diverse methoden voor de strafrechter om forensisch-wetenschappelijk onderzoek te analyseren en te waarderen. Met het opleidingsinstituut voor de rechterlijke macht zijn in aanvulling hierop nieuwe cursussen ontwikkeld over onafhankelijk denken en elementaire wetenschapskennis.

Tenslotte

Verbetering van de kwaliteit van opsporing en vervolging heeft in de afgelopen vier jaar veel aandacht gekregen van zowel politie, Openbaar Ministerie en het NFI, als ook van de Raad voor de rechtspraak. Die aandacht heeft veel geëist van de organisaties en in het bijzonder van de mensen die daar werken. Terwijl de dagelijkse werkzaamheden werden uitgevoerd is een forse investering gepleegd in de kwaliteit van opsporing, vervolging en rechtspraak. Ik ben genoemde organisaties daarvoor erkentelijk en ik onderschrijf ten volle de ambitie om voort te gaan op de ingeslagen weg.

De minister van Justitie,

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven