Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 28286 nr. 1199 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 28286 nr. 1199 |
Vastgesteld 23 juni 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 28 januari 2021 over de voortgang van het verbeteren van het slachtsysteem (Kamerstuk 28 286, nr. 1169).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 mei 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 17 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van de verbetering van het slachtsysteem en hebben hierbij nog enkele vragen.
Brief regering
De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen gemeenschappelijk beeld is van de risico’s in Nederlandse slachthuizen en de mate waarin ze worden beheerst. Ook lezen deze leden dat de inventarisatie geen feitelijke weergave is «van de risico’s voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen waar we direct conclusies trekken over welke concrete acties we moeten ondernemen». Toch geeft de Minister aan met concrete maatregelen te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. Is dit geen overhaaste conclusie? Vanzelfsprekend ondersteunen deze leden de verbetering van het slachtsysteem ten volste, maar is om te komen tot een herzien slachthuisbeleid (voor zowel pluimvee als hoefdieren) niet eerst een nader onderzoek of een beleidsdoorlichting wenselijk? Uit welke onderliggende studies trekt de Minister dan toch de conclusie om te komen tot een herzien slachthuisbeleid?
Antwoord
Ik maak hierin onderscheid tussen de concrete acties die ik op korte termijn oppak en het herziene slachthuisbeleid waarbij op langere termijn verbeteringen voor dierenwelzijn en voedselveiligheid worden doorgevoerd. De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar de knelpunten op het gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Het vormt een uitgangspunt om met de betrokken partijen in gesprek te gaan en tot concrete maatregelen te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. De acties en het herziene beleid vormen geen tegenstelling, maar versterken elkaar juist. In mijn brief van 11 februari 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 138) gaf ik aan dat de druk op het slachtproces, ingegeven door economische overwegingen naar mijn overtuiging te groot geworden is om belangen van dierenwelzijn en voedselveiligheid, maar ook van toereikend toezicht op een adequate manier te borgen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister bereid is om bij de stappen die zij zet om te komen tot versterking van het toezicht in de vleesketen en verbetering van het slachtsysteem ook het uitgangspunt te hanteren van een (kosten)effectiever en efficiënter toezicht op slachthuizen, bijvoorbeeld met cameratoezicht op afstand door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), en daarbij ook de mogelijkheid te betrekken van baten van goedkoper toezicht ten gunste te laten komen aan de sector, in lijn met de motie van de leden Lodders en Geurts (Kamerstuk 33 835, nr. 153)?
Antwoord
Ik sta zeker open voor innovatieve wijze van toezicht houden en gebruik van camera’s. Ik moet er wel bij vermelden dat het complex is om te organiseren en om het binnen de Europese regels te laten plaatsvinden. De Europese Verordening (2017/625) schrijft voor dat controles op producten van dierlijke oorsprong (art.18) veelal vorm krijgen via officiële controles, uitgevoerd door officiële dierenartsen/assistenten, die voldoende zijn opgeleid. De controleverordening is voor wat betreft artikel 18 verder uitgewerkt in VO 2019/624 en 2019/627, die onder andere specifieke controlepunten benoemt – vaak met minimum-frequenties en specifieke omschrijving van de uit te voeren taak. De inzet van technologie kan de rol van de officiële dierenarts – die fysiek aanwezig moet zijn dan ook niet vervangen. Daarmee biedt de huidige regelgeving op korte termijn geen aanknopingspunten om met inzet van technologie het toezicht goedkoper te maken.
Technologie kan de dierenarts wel ondersteunen in het toezicht, zoals nu cameratoezicht is ingeregeld. De NVWA evalueert op dit moment de inzet van cameratoezicht waarbij de plussen en minnen van de aanpak op vrijwillige basis in beeld zijn gebracht. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten en mogelijke vervolgstappen.
De leden van de VVD-fractie zien het gebruik van de mobiele dodingsunit (MDU), mits op een goede wijze ingezet, als een toegevoegde waarde voor de veehouderij (zowel bedrijfsmatig als in natuurgebieden). Met behulp van de MDU kunnen dieren die als gevolg van bijvoorbeeld een ongeval in de stal of een complicatie in de natuurgebieden niet-transportwaardig maar wel geschikt voor de voedselconsumptie zijn immers alsnog behouden blijven voor de voedselketen. In de brief van 23 oktober 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1130) geeft de Minister aan dat door nieuwe Europese wetgeving de structurele inzet van de MDU in Nederland mogelijk wordt. Kan de Minister aangeven wat op dit moment de stand van zaken is? De Minister geeft aan dat de inzet van Nederland richting de EU zich richt op het verruimen van de voorwaarde om per transport maar één dier toe te staan (dit om de inzet van de MDU ook daadwerkelijk haalbaar te maken in de praktijk) en dat zij daarbij wil aansluiten bij de gang van zaken bij de pilot, waarbij enkele dieren per transport werden vervoerd. Op dit punt trekt de Minister samen op met Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden. Kan de Minister daarvan de resultaten tot nu toe delen en hebben zich inmiddels misschien meerdere landen aangesloten bij deze inzet?
Antwoord
De nieuwe Europese wetgeving is op 12 april jl. van kracht geworden. Daarin is vastgelegd dat maximaal drie als landbouwhuisdier gehouden runderen tegelijkertijd op het bedrijf van herkomst mogen worden gedood. De NVWA heeft inmiddels beheersmaatregelen uitgewerkt tot verkleining van de risico’s, genoemd door Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (Buro) om voedselveiligheid, dierenwelzijn en diergezondheid te waarborgen. De NVWA is bezig met voorbereidingen voor toepassing van de MDU. Gezien de capaciteit van de NVWA en de opgaven die er liggen, zal er in 2021 niet gestart kunnen worden met de MDU, omdat er altijd een officiële dierenarts aanwezig moet zijn bij het bedwelmen en doden van het dier.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de voortgang van de verbetering van het slachtsysteem en hebben hierover nog enkele kritische vragen en opmerkingen.
Standaardwerkwijzen
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister stelt dat zij de slachthuizen heeft gevraagd te komen met een voorstel hoe zij invulling geven aan de Europese verordening (EG) nr. 1099/2009 inzake de functionaris voor dierenwelzijn, hoe zij de uitwerking van de standaardwerkwijzen willen invullen en hoe zij deze laten doorwerken richting de medewerkers op de werkvloer om het dierenwelzijn te garanderen. Deze leden vragen of zij kan toelichten hoe de gesprekken naar aanleiding van het plan van aanpak van de slachthuizen uiteindelijk zijn verlopen. Heeft zij hen opgeroepen aanscherpingen aan te brengen? Zo ja, welke? Is de Minister van plan het uiteindelijke plan van aanpak, inclusief aanscherpingen, met de Kamer te delen? Zo ja, wanneer?
Antwoord
De plannen van zowel de roodvlees- als pluimvee slacht sectoren zijn in april 2021 ontvangen. In een eerste gesprek met de NVWA is aan de sectoren gevraagd de plannen op een aantal punten aan te scherpen en de gevraagde borging strakker vorm te geven. Momenteel liggen er plannen die als algemeen kader gezien worden, waarin zowel de positie van de Animal Welfare Officer als de uitwerking van de standaardwerkwijzen ten behoeve van de dierenwelzijnseisen aandacht krijgt. Een nadere concretere uitwerking en uitvoering is nog benodigd; hierover ben ik nog in gesprek met de betrokken sector.
Standaardwerkwijzen zijn gezien de vele verschillende bedrijfssituaties altijd bedrijfsspecifiek en de afspraken uit de sectorale plannen zullen de aankomende periode in de SWW op de individuele bedrijven nader geconcretiseerd moeten worden.
Ik zal uw Kamer in het najaar 2021 in een rapportage over de herziening slachtsysteem informeren over de voortgang en daarbij ook de plannen aanpak in beschouwing nemen. Ik zal de branches vragen of zij er bezwaar tegen hebben dat ik de plannen met uw Kamer deel. Als zij daar geen bezwaar tegen hebben dan deel ik de plannen met uw Kamer
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Deze leden signaleren dat de Minister stelt dat het rapport geen feitelijke weergave is van de risico’s voor dierenwelzijn in de Nederlandse slachthuizen waar direct conclusies uit getrokken kunnen worden. Volgens de Minister is het een uitgangspunt om weer in gesprek te gaan met betrokken partijen. Op deze leden komt dit onderzoek hierdoor over als een zoethouder – een onderzoek naar de bekende weg waaruit vooralsnog niets nieuws opgemaakt kan worden en waar tot nu toe geen enkel helder handelingsperspectief uit voortkomt. Dit terwijl in de toezegging werd gesproken over een analyse waarin werd gekeken naar waar de knelpunten zaten en naar de vraag hoe deze weggenomen konden worden. Waarom is het verbeterstuk volledig weggelaten uit deze inventarisatie? Zij zijn bovendien benieuwd naar de manier waarop de Minister wenst opvolging te geven aan een inventarisatie die al bestaat uit gespreksverslagen, met meer gesprekken. Kan de Minister toelichten op welke termijn zij deze verdere gesprekken zal voeren en wanneer de Kamer wel concrete maatregelen kan verwachten om verbetering in deze keten te waarborgen?
Antwoord
De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar de knelpunten op het gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Het vormt een uitgangspunt om met de betrokken partijen in gesprek te gaan en tot concrete maatregelen te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. Inmiddels is er een bestuurlijk overleg met de branches, NVWA en LNV gepland (juli 2021). Tijdens dit overleg worden concrete afspraken gemaakt over de te nemen maatregelen om daarmee het dierenwelzijn beter te waarborgen. Voor de verdere uitwerking van de risico-inventarisatie voedselveiligheid (en implementatie van mogelijke maatregelen) maak ik een koppeling met de actualisatie van de integrale ketenanalyse van de roodvleesketen die de NVWA gepland heeft voor 2021. Zodra deze gereed is, zal ik uw Kamer informeren en zal ik ook hierover het gesprek aangaan met de betrokken partijen om te komen tot concrete maatregelen om de voedselveiligheid en dierenwelzijn te verbeteren.
De risico-inventarisatie is voor mij aanleiding om ook naar de Europese wetgeving te gaan kijken. Uit de inventarisatie komt naar voren dat er methoden worden gebruikt waarbij risico’s voor dierenwelzijn niet of zeer moeilijk weggenomen kunnen worden. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het onbedwelmd kantelen en de waterbadbedwelming. Bij de herziening van de Europese dierenwelzijns regelgeving zal ik inzetten om tot een verbod op dit soort methoden te komen.
De Minister gaf ten slotte aan dat er op dit moment al een aantal aandachtspunten zijn waarbij alle partijen verbetermogelijkheden zien. Worden deze problemen wel direct aangepakt? Op pagina 10 lezen de leden van de D66-fractie bijvoorbeeld dat de opleiding en instructie van het personeel van groot belang is voor het dierenwelzijn. Gaat de Minister hier bijvoorbeeld stappen op zetten, zoals de afspraak met slachthuizen dat trainingen of opleidingen worden gegeven in de moedertaal van de verschillende slachtmedewerkers, gespecificeerd op de plek en specifieke taak van de werknemer (dus geen algemene training, maar een specifieke én voordat iemand aan het werk gaat met de dieren)? Gaat de Minister hier stappen op zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Opleiding en instructie van personeel is inderdaad van groot belang voor het dierenwelzijn. Dat is ook wettelijk vastgelegd. De Europese Verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden schrijft voor dat bij specifieke handelingen met dieren in het slachthuis een getuigschrift vereist is. Dit getuigschrift kan bij erkende opleidingsinstituten worden gehaald (in Nederland is de SVO hiervoor erkend). Een getuigschrift van de functionaris voor dierenwelzijn moet alle activiteiten bestrijken die in het slachthuis plaatsvinden waar deze functionaris verantwoordelijk is. Zie Vo 1099/2009 artikel 17 lid 4. De NVWA controleert en ziet toe op het beschikken over een getuigschrift van vakbekwaamheid door slachthuis medewerkers. Het kan voorkomen dat een slachthuismedewerker staat ingeschreven voor het volgen van een cursus om een getuigschrift te krijgen, maar deze nog niet heeft voltooid. Artikel 21 van de VO 1099/2009 biedt de mogelijkheid dat deze persoon werkt in de aanwezigheid van en onder rechtstreekse supervisie van een persoon die houder is van een getuigschrift van vakbekwaamheid dat voor de specifiek te verrichten activiteit is afgegeven. De persoon in kwestie moet dan binnen drie maanden het getuigschrift halen, artikel 21 lid 5b. De NVWA ziet erop toe dat dit gebeurt.
Toch is er in de praktijk nog wat te verbeteren. Dat doet de sector zelf door het aanbieden van een aantal cursussen en andere initiatieven, maar ik zal hier het initiatief nemen om samen met het opleidingsinstituut SVO te bezien wat er nodig is om meer op maat gesneden cursussen mogelijk te maken. Dit sluit aan op de afspraken die gemaakt worden in het kader van rapport Roemer.
Naast het cursusaanbod van opleidingsinstituut SVO bieden slachthuizen zelf ook training aan hun slachthuispersoneel. Vanuit de pluimveesector worden taalcursussen gesubsidieerd met als doel om de communicatie op de werkvloer te bevorderen. De ervaring leert dat veel medewerkers een cursus Nederlandse taal krijgen aangeboden. Daarnaast ziet de sector een ontwikkeling dat medewerkers met een migratieachtergrond op leidinggevende posities binnen de productie terecht komen, wat de communicatie op de werkvloer vergemakkelijkt. COV heeft eind februari jl., in aanvulling op bestaande maatregelen en waarborgen voor het dierenwelzijn bij slachterijen, de COV-Code voor dierenwelzijn op slachterij ingevoerd. Deze code geeft de medewerkers op de werkvloer een prominentere positie in het denken en doen met betrekking tot welzijn op slachterijen. De code voorziet o.a. in het jaarlijks bijscholen van slachthuismedewerkers over het natuurlijk gedrag van het dier.
Op pagina 11 lezen deze leden ook dat het klimaat en de inrichting van de wachtruimte door onderzoekers, ngo’s en de NVWA als een risico voor het dierenwelzijn worden aangemerkt. Gaat de Minister hier stappen op zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar de mogelijke risico’s op het gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. In juli staat een bestuurlijk overleg met de sector gepland om concrete afspraken te maken over de te nemen maatregelen en daarmee het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. Daarbij neem ik ook de inrichting van en het klimaat in de wachtruimtes mee.
Ook hebben de leden van de D66-fractie nog wat inhoudelijke vragen bij de risico-inventarisatie. In de risico-inventarisatie wordt op pagina 6 gesteld dat in ernstige gevallen van hitte, koude of onvoorzichtig rijgedrag, het slachthuis ervoor kan kiezen om «het contract met een veehouder, handelaar, transporteur of (eigen) chauffeur op [te] zeggen». Is tijdens de inventarisatie besproken hoe vaak dat in de praktijk daadwerkelijk ook gebeurt? Zo ja, kunnen deze cijfers gedeeld worden?
Antwoord
Enkele vertegenwoordigers van slachthuizen gaven aan dat dit in de praktijk zo nu en dan voorkomt. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beschikt niet over de cijfers in welke mate dit gebeurt.
Op pagina 7 wordt gesteld dat medewerkers van de NVWA aangeven dat «de elektrodes om te bedwelmen niet altijd op de juiste manier geplaatst [worden], bijvoorbeeld omdat het dier veel beweegt.» Wordt hierop gehandhaafd? Zo ja, wat zijn de precieze cijfers hierover? Hoe vaak moet hier jaarlijks op gehandhaafd worden en welke boete levert dit op?
Antwoord
Voorafgaand op mijn antwoord wil ik er op wijzen dat de passage waaraan gerefereerd wordt geen betrekking heeft op dieren die regulier bedwelmd en geslacht worden, maar betrekking heeft op dieren waarvan bij aankomst in het slachthuis blijkt dat zij een «specifieke welzijnsbehoefte» hebben (bijvoorbeeld niet of slecht kunnen lopen), en als gevolg daarvan niet in het reguliere slachtproces opgenomen worden. Deze dieren worden direct bij het lossen van de veewagen (of zelfs op de veewagen zelf) al gedood. Doordat deze dieren hierbij dus niet in de daarvoor bestemde apparatuur gefixeerd kunnen worden, vraagt deze dodingshandeling extra aandacht. Deze doding moet zorgvuldig uitgevoerd worden, waarbij de cruciale parameters uit de Verordening (plaatsing elektrodes, stroomsterkte, duur bedwelming) gerespecteerd moeten worden. In voorkomende gevallen handhaaft de NVWA.
Zo ja, wat zijn de precieze cijfers hierover? Hoe vaak moet hier jaarlijks op gehandhaafd worden en welke boete levert dit op?
Antwoord
In 2020 is tweemaal een bestuurlijke boete opgelegd hiervoor; in 2021 zijn twee rapporten van bevindingen op dit punt opgemaakt en in behandeling.
Conform het geldende interventie- en boetebeleid is de bestuurlijke boete € 2.500.
Op pagina 9 lezen de leden van de D66-fractie dat er volgens medewerkers van de NVWA een risico bestaat dat niet alle dieren goed bedwelmd raken, omdat dieren te klein zijn of hun kop intrekken en dat de ruimte tussen het bedwelmingsstation en het mes te klein is om een controle uit te voeren. Bovendien lezen deze leden dat deze controle ook niet op elk dier uitgeoefend hoeft te worden, omdat een steekproef wettelijk voldoende is. Zij zijn benieuwd op welke wijze dan gehandhaafd kan worden door de NVWA op de effectiviteit van de bedwelming en het voorkomen van lijden. Is op enige wijze door de NVWA na de slacht nog aan te tonen dat een dier niet goed bedwelmd was alvorens het geslacht werd? Hoe kan zo veel mogelijk voorkomen worden dat dit vreselijke lijden voorkomen wordt?
Antwoord
In de desbetreffende passage op pagina 9 wordt verwezen naar de situatie waarin voor pluimvee gebruik gemaakt wordt van elektrische waterbadbedwelming.
Het slachthuis is verantwoordelijk voor de juiste manier van handelen bij het bedwelmen en doden, inclusief de hierbij in acht te nemen cruciale parameters, zoals elektrische spanning en duur van de bedwelming. In geval van een waterbadbedwelming is hierbij ook de instelling van de hoogte van het waterbad van belang in relatie tot de grootte van de kuikens. Door het slachthuis dient hier ook toezicht op gehouden te houden, om te voorkomen dat dieren niet of niet adequaat bedwelmd worden. In geval van elektrische bedwelming, zoals het waterbad, is door de NVWA niet na de slacht alsnog vast te stellen of de bedwelming effectief was. Er is wel het reguliere toezicht van de NVWA en er zijn specifieke inspecties waarbij de effectiviteit van de werking van het waterbad uitgebreid beproefd wordt. En zoals op uw eerdere vraag beantwoord ga ik mij in Europa sterk maken voor het verbieden van methoden waarbij risico’s op onnodig dierenleed blijven bestaan.
In het rapport wordt nogmaals de berichtgeving rondom de misstanden in slachthuizen benoemd betreffende het vervoeren van zieke en kreupele dieren. Is de Minister van mening dat handhavend optreden hier de afgelopen jaren effectief is geweest? Wat is er gebeurd met wetsovertredingen na vaststelling?
Antwoord
Het slachthuis is verplicht een procedure te hebben voor de beoordeling van dieren bij aankomst. De NVWA volgt het werkvoorschrift voor de fysieke beoordeling van slachtdieren tijdens de AM (levende) keuring alvorens dieren geslacht mogen worden. In 2019 is in totaal bij 12.481 uitgevoerde inspecties op het dierenwelzijn bij aanvoer in het slachthuis in 0,18% van de gevallen een overtreding geconstateerd vanwege dierenwelzijn; in 2020 was dat respectievelijk 0,25% bij 11.974 uitgevoerde inspecties. Geconstateerde overtredingen worden conform het vastgestelde NVWA-interventiebeleid behandeld.
Zij lezen dat voor de risico-inventarisatie is gesproken met verschillende deskundigen. Is voor deze verkenning ook gesproken met deskundigen op het gebied van slachten? Zo nee, waarom niet en is de Minister bereid alsnog met hen in gesprek te gaan en de Kamer hierover te informeren?
Antwoord
Voor de risico-inventarisatie is gesproken met 20 medewerkers of vertegenwoordigers van de volgende organisaties: pluimvee- en hoefdierslachthuizen, NVWA (o.a. toezichthoudend dierenartsen van pluimvee- en hoefdierslachthuizen en toezichthoudend inspecteurs van de centrale afdeling Ontwikkeling en Ondersteuning), dierenwelzijnsorganisaties en onderzoekers van Universiteit Utrecht en Wageningen University & Research. Alle betrokken personen zijn deskundig op het gebied van slachten.
Slachtsnelheid
De leden van de D66-fractie signaleren dat veel problemen die in de risicoanalyse worden aangekaart gerelateerd zijn aan snelheid, gezien het wordt aangekaart als risico bij het bedwelmingsproces en de controle daarop, het verbloeden en de controle daarop, de continuïteit van het slachtproces en de doorvoer naar de slacht vanaf het transport. Is de Minister het eens met deze leden dat dit in elk geval lijkt te suggereren dat de snelheid een algeheel risico is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Of er een algemene conclusie over de relatie tussen snelheid en dierenwelzijn getrokken kan worden, vind ik een zeer relevante vraag. Daarom laat ik nu door Wageningen UR, Universiteit van Utrecht en andere deskundigen onderzoeken wat de invloed van slachtsnelheid is op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister onderzoekt hoe een «causale relatie» eruit ziet tussen slachtsnelheid en dierenwelzijn, voedselveiligheid en toezicht. Zo stelt zij de juridische onderbouwing te creëren om de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 33 835, nr. 156) uit te kunnen voeren. Deze leden vinden het jammer dat de Minister er nu pas voor kiest deze stap te zetten, aangezien de motie al in februari 2020 is ingediend. Kan de Minister toelichten waarom zij er nu pas voor kiest om dit onderzoek te laten verrichten? Is zo’n onderzoek daadwerkelijk nodig om een juridisch haakje te creëren om de slachtsnelheid te verlagen? Zo nee, waarom voert de Minister dit onderzoek dan alsnog uit? Hoe ziet het onderzoek naar deze «causale relatie» er precies uit? Wordt de causale relatie bijvoorbeeld onderzocht op basis van literatuurstudie of wordt dit ook daadwerkelijk al in de praktijk getoetst? In het geval dit nog niet in de praktijk getoetst wordt, is de Minister dit op korte termijn van plan? Zo nee, kan de Minister zo’n praktijkonderzoek dan zo snel mogelijk in gang zetten? Welke uitkomsten hoopt de Minister uit de onderzoeken te halen? Wordt bijvoorbeeld geconcretiseerd bij welke slachtsnelheid het dierenwelzijn of de voedselveiligheid niet voldoende geborgd kan worden? Wanneer verwacht de Minister de slachtsnelheid omlaag te kunnen brengen?
Antwoord
Zoals ik in mijn eerdere communicatie heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1131) is er geen juridische grond om slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid per direct structureel te verlagen. Ik laat dan ook onderzoeken hoe de invloed van slachtsnelheid op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht, is.
Het onderzoek zou kunnen bijdragen aan een juridische onderbouwing om in bepaalde gevallen de slachtsnelheid structureel te verlagen. Om een oordeel te vormen over de slachtsnelheid in een slachthuis wordt door een onderzoeksteam, op basis van literatuurstudie en overige publiekelijk beschikbare informatie een lijst opgesteld met punten in het slachtproces (variabelen) die van belang kunnen zijn om een causale relatie vast te stellen en/of van invloed zijn op de (mogelijke) causale relatie. Het gaat daarbij om factoren die van invloed kunnen zijn op de relatie tussen bandsnelheid en a) dierenwelzijn, b) voedselveiligheid en c) keuring en toezicht vanuit een arbeidstechnisch oogpunt (zowel de procesbeheersing door het bedrijf zelf als het toezicht door de toezichthouder). Voor alle punten in de (nog te maken) lijst van variabelen wordt verondersteld dat zij mogelijk van invloed (kunnen) zijn op een verhoogd risico door een te hoge slachtsnelheid. Een aantal grote slachthuizen wordt door het onderzoeksteam bezocht en beoordeeld op basis van de lijst met variabelen. Hierbij staat de vraag voorop of in het bedrijf in relatie tot de bandsnelheid daadwerkelijk sprake is van een risicoverhogend/-verlagend effect door een specifiek punt van de lijst en in welke mate dit het geval is. De bezoeken aan de slachthuizen kunnen pas plaatsvinden wanneer de RIVM richtlijnen vanwege Covid-19 dit toelaten. Het aantal te bezoeken slachthuizen en de keuze van de slachthuizen wordt vastgesteld door de onderzoekers.
De leden van de D66-fractie hebben meermaals schriftelijke vragen gesteld over de situatie in slachthuizen gedurende de COVID-19-pandemie. Echter, deze leden krijgen tot op de dag van vandaag signalen dat de hygiëneprotocollen in slachthuizen nog steeds niet worden nageleefd. Deze leden vragen de Minister hoe dit mogelijk is en welke stappen zij zet om de situatie in slachthuizen te verbeteren. Ook vragen zij of de Minister de NVWA heeft aangesproken op het niet naleven van de hygiëneprotocollen in slachthuizen.
Antwoord
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Paternotte (D66) en Tjeerd de Groot (D66) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3012) gaat de NVWA met bedrijven die zich niet houden aan de RIVM-voorschriften of aan de afspraken met de NVWA, het gesprek aan en wordt zo nodig door middel van de zogenaamde escalatieladder een waarschuwing gegeven. Ook kan het werk tijdelijk worden gestaakt. Een recent voorbeeld hiervan is het staken van toezicht bij een slachthuis in Apeldoorn op 22 april 2021. Deze handelwijze blijkt in de praktijk effectief te zijn om ongewenste situaties snel te laten aanpassen. Bij niet-naleving van coronamaatregelen worden signalen gedeeld met de Inspectie SZW en, indien van toepassing, bij het Samenwerkingsplatform «Arbeidsmigranten en COVID-19» (Kamerstukken 25 295 en 29 861, nr. 911).
Rapport 2Solve
De leden van de D66-fractie constateren dat het 2Solve-rapport inmiddels anderhalf jaar geleden is gepubliceerd en vragen de Minister wat in deze tijd concreet is verbeterd in het slachtproces.
Antwoord
Er is vol ingezet op het mee laten werken van middelgrote slachthuizen aan cameratoezicht op vrijwillige basis. De circa 90 grootste slachthuizen (circa 40 met permanent toezicht, circa 50 middelgroot) in Nederland hebben inmiddels aangegeven mee te werken aan cameratoezicht.
In de eerste maanden van 2020 is de achterstand van openstaande meldingen uit het buitenland weggewerkt
De NVWA is een analyse gestart om in kaart te brengen of dieren terecht voor noodslachting zijn aangeboden. Tevens zijn acties gepland om onderzoek te doen naar het gebruik van maskerende middelen voor het transport van niet-transportwaardige runderen. Dit heeft plaatsgevonden in het najaar 2020. Bij dit onderzoek zijn in ongeveer 20% van de onderzochte monsters residuen van diergeneesmiddelen (antibiotica, niet-steroïde ontstekingsremmers (NSAID’s)) aangetroffen, hetgeen nader onderzocht wordt. Dit onderzoek wordt in 2021 herhaald. De digitalisering van de keuringsgegevens in de slachterijen is voor het permanente toezicht gereed en werkend.
In het eerste kwartaal van 2021 is verder gewerkt aan het vernieuwde systeem van risicogericht toezicht op grond van de nieuwe Controle Verordening bij zowel de roodvlees- als pluimveeslachthuizen. Het onderzoek naar toezicht op illegale en oneigenlijke noodslacht is in de afrondende fase. Vanwege onderbezetting is nog niet gestart met in beeld brengen van residuen van diergeneesmiddelen bij dieren op exportverzamelplaatsen. Meldingen van normoverschrijdingen ten aanzien van het Nationaal plan residuen en afwijkingen in de voedselketeninformatie worden wel opgepakt.
In het traject transportwaardigheid wordt met behulp van gestructureerd werkoverleg ingezet op een uniforme wijze van beoordeling van open normen ten aanzien van niet-transportwaardigheid, waarbij ook uniform optreden bij gelijksoortige omissies onderwerp van gesprek is. Werkinstructies zijn ontwikkeld voor runderen en paarden, inclusief richtsnoeren voor het beoordelen van niet-transportwaardigheid. Ook wordt via het gestructureerde werkoverleg gewerkt aan de verdere implementatie van het interventiebeleid en aan de optimalisering van het uitzetten van meldingen over bijvoorbeeld dierenwelzijnsissues op een slachthuis.
Dierenwelzijn
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat Wakker Dier een kort geding heeft gewonnen over het wettelijk kader dat bepaalt dat het vangen van kippen bij de poten niet mag. Deze leden begrijpen dat de ingediende handhavingsverzoeken uiterlijk 10 juni 2021 behandeld moeten zijn. In het antwoord op eerdere vragen van deze leden, stelde de Minister dat zij samen met andere lidstaten zoals Denemarken, Duitsland, Zweden en België duidelijkheid zou vragen over het verschil tussen de Transportverordening en de EU-verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden dat de onduidelijkheid heeft veroorzaakt dat aan de oorsprong ligt van deze handhavingsverzoeken. Zij vragen of dit reeds is gebeurd en wat hiervan de uitkomst was. Zij vragen ook of de Minister de mening deelt dat bij het scheppen van duidelijkheid moet worden gekozen voor het kader dat de beste garanties biedt voor het dierenwelzijn en dat vangletsel zo veel mogelijk voorkomt. Indien zij het hiermee eens is, deelt de Minister dan de mening dat zij bij het pleiten voor meer duidelijkheid moet aangeven dat de uitzondering voor kippen juist uit de EU-verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden moet worden gelaten? Zo nee, waarom niet? Denkt de Minister niet, net als deze leden, dat de keuze om dit te doen zowel kan bijdragen aan een eerlijker speelveld als aan het verbeteren van het dierenwelzijn, gelet op de goede alternatieven die reeds bestaan?
Antwoord
Ik heb in beantwoording op schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2181) aangegeven dat het erop leek dat er een uitzondering mist in de transportverordening en dat ik samen met andere lidstaten de Europese Commissie om duidelijkheid zal vragen. Dit is in voorbereiding. Er is op ambtelijk niveau contact geweest met de Europese Commissie en ook de Europese Food Safety Authority (EFSA), omdat zij een evaluatie uitvoeren van de transportverordening in het kader van de aanstaande herziening van deze verordening. De conclusie is dat ongeacht of een uitzondering lijkt te missen, de verordening in al haar onderdelen verbindend is en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Pas bij de aanstaande herziening, waarvoor de Europese Commissie naar verwachting eind 2023 een voorstel doet, kunnen bepalingen in deze verordening aangepast worden.
Mijn inzet voor deze aankomende herziening is niet om de uitzondering voor pluimvee in te voegen. Inmiddels worden er ook alternatieve methodes toegepast, zij het op kleine schaal, waarbij de dieren niet aan de poten worden opgetild of voortgetrokken. In tegenstelling tot de huidige praktijk waarbij dieren aan de poten en ondersteboven hangend worden vastgehouden bij het vangen. Ik vind het van groot belang dat dieren op zodanige wijze worden behandeld dat het de dieren geen letsel of onnodig lijden berokkent en de huidige gangbare praktijk is ongewenst. Mijn inzet is daarom dat de gehele pluimveesector in Europa – in het kader van een gelijk speelveld – de huidige wijze van vangen aanpast. Ik trek in het kader van de aanstaande herziening van de transportverordening samen met gelijkgestemde lidstaten op en wij willen bezien in hoeverre bestaande (Europese) goede praktijken voor het vangen van pluimvee voldoende houvast bieden, of dat er nog aanvullende of aangepaste voorschriften noodzakelijk zijn.
De NVWA heeft opvolging gegeven aan de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) om inspecties uit te voeren op het vangen en tillen van pluimvee aan de poten. Wakker dier had hiertoe een handhavingsverzoek ingediend. De NVWA heeft conform dit verzoek inmiddels inspecties uitgevoerd bij vangploegen van drie pluimveeservicebedrijven. Hierbij zijn een of meerdere overtredingen vastgesteld. Dit varieerde van het verbod om dieren bij de poten op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent. Handhaving vindt plaats conform het vastgestelde interventiebeleid. Hieruit volgt het voornemen om tot boete oplegging over te gaan bij de drie pluimveeservicebedrijven én de betrokken pluimveehouders.
De sector evenals Wakker Dier zijn geïnformeerd over de opvolging van de uitspraak. Aan de sector is gevraagd om hun plannen, om te komen tot alternatieve vangmethoden, te delen. Deze informatie zal de NVWA meenemen in haar besluit hoe het handhavingsplan op dit gebied verder vorm te geven.
MDU
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie de Minister wat de laatste ontwikkelingen zijn rondom de MDU. Zo gaf de Minister oktober 2020 aan dat zij zich niet kon vinden in de voorwaarde van de Europese Commissie om per transport maar één dier toe te staan. Zij gaf aan samen met andere lidstaten op te trekken om te bewerkstelligen dat toch meerdere dieren per transport worden geaccepteerd. Deze leden hebben destijds al aangegeven dat zij zich niet kunnen vinden in deze inzet van de Minister. Zij zijn van mening dat voedselveiligheid en dierenwelzijn de grootste prioriteit hebben bij het gebruik van de MDU en menen dat het voorstel van de Europese Commissie daar goed bij aansluit. Heeft de Minister al een beslissing genomen over verdere implementatie van de MDU? Zo ja, per wanneer wil zij deze weer verder inzetten en welke extra eisen stelt ze daarbij? Welke ontwikkelingen zijn er in Europa omtrent de MDU? Zijn de aanpassingen als voorgesteld door de Europese Commissie inmiddels in werking getreden?
Antwoord
De nieuwe Europese wetgeving is op 12 april jl. van kracht geworden. Dit betekent dat structurele inzet van de MDU in Nederland sinds dat moment mogelijk is. Gezien de capaciteit van de NVWA en de opgaven die er liggen, zal er in 2021 niet gestart kunnen worden met de MDU, omdat er altijd een officiële dierenarts aanwezig moet zijn bij het bedwelmen en doden van het dier. De NVWA werkt wel de beheersmaatregelen uit tot verkleining van de risico’s genoemd door Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (Buro) om voedselveiligheid, dierenwelzijn en diergezondheid te waarborgen. De voorbereidingen voor een feitelijke start van de MDU vindt dus wel plaats. De nieuwe Europese wetgeving is op 12 april jl. van kracht geworden. Daarin is vastgelegd dat maximaal drie als landbouwhuisdier gehouden runderen tegelijkertijd op het bedrijf van herkomst mogen worden gedood.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van het verbeteren van het slachtsysteem en hebben hierover enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Minister in februari in gesprek is getreden met de slachthuizen over hun plan van aanpak en eventuele aanscherpingen daarvan. Deze leden vragen de Minister wat de uitkomst van dit gesprek is geweest, welke onderwerpen met de slachthuizen zijn besproken en welke aanscherpingen de Minister daarbij heeft voorgesteld
Antwoord
De plannen van zowel de roodvlees- als pluimvee slacht sectoren zijn in april 2021 ontvangen. In een eerste gesprek met de NVWA is aan de sectoren gevraagd de plannen op een aantal punten aan te scherpen en de gevraagde borging strakker vorm te geven. Momenteel liggen er plannen die als algemeen kader gezien worden, waarin zowel de positie van de Animal Welfare Officer als de uitwerking van de standaardwerkwijzen ten behoeve van de dierenwelzijnseisen aandacht krijgt. Een nadere concretere uitwerking en uitvoering is nog benodigd; hierover ben ik nog in gesprek met de betrokken sector.
«Standaardwerkwijzen» zijn gezien de vele verschillende bedrijfssituaties altijd bedrijfsspecifiek en de afspraken uit de sectorale plannen zullen de aankomende periode in de SWW op de individuele bedrijven nader geconcretiseerd moeten worden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen de nodige aandachtspunten naar voren komen. De Minister geeft aan het initiatief te zullen nemen om met de betrokken partijen in gesprek te gaan over onder andere deze aandachtspunten met als doel om tot concrete maatregelen te komen. Deze leden vragen de Minister om nader te duiden wat haar visie is met betrekking tot de geïdentificeerde aandachtspunten en met welke insteek zij het gesprek met de betrokken partijen in zal gaan.
Antwoord
De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar de knelpunten op het gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Het vormt een uitgangspunt voor het bestuurlijk overleg dat in juli gepland staat om tot passende en concrete maatregelen te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn blij dat de Minister het slachtsysteem aan het verbeteren is. Het is onnodig dat dieren die geslacht worden, onnodig lijden. Toch zijn er nog een aantal zaken waarvan deze leden een grotere inbreng verwachten van dit demissionaire kabinet, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de medewerkers die werkzaam zijn in de vleesindustrie. Eind 2020 werd de motie van het lid Futselaar aangenomen waarom werd opgeroepen vaste contracten in de vleesindustrie als norm te hanteren (Kamerstuk 28 286, nr. 1161). De Minister antwoordde door te zeggen dat werkgevers in de vleesindustrie «wendbaar» moeten kunnen zijn. Deze leden zijn het hiermee oneens. Het wordt tijd dat de belangen van arbeiders in de vleessector prioriteit gaan krijgen. Werknemers blijven langer in dienst bij een bedrijf, kunnen meer kennis en ervaring opdoen over het werken met dieren en de daarbij geldende veiligheidsvoorschriften en hygiëneregels. Dit zal voor dierenwelzijn dus ook beter uitpakken. Nu ook de vakbonden CNV en FNV haast willen maken om deze werknemers te beschermen, vragen deze leden wanneer de aangenomen motie uitgevoerd gaat worden. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat een vast contract de norm is in de vleesindustrie? Binnen welke termijn? Kan de manier waarop in Duitsland vleesfabrieken werden verplicht mensen een vast contract aan te bieden, een voorbeeld zijn voor Nederland? Zo ja, wanneer gaat dit uitgevoerd worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik ben samen met mijn collega van SZW in gesprek met werknemers-, werkgevers- en dierenbeschermingsorganisaties over het verbeteren van de positie van werknemers in de vleessector. Een van de onderwerpen die in dit gesprek ter tafel komt is de verhouding tussen werknemers die direct in dienst zijn bij de werkgever ten opzichte van de uitzendkracht, wat veelal arbeidsmigranten zijn. Het gesprek gaat daarnaast ook om hele concrete zaken zoals de toegang van de vakbonden tot de bedrijfskantines in de slachthuizen. Sociale partners zijn naar aanleiding van de eerste twee gesprekken nu met elkaar in overleg over concrete afspraken die kunnen worden gemaakt ter verbetering van de positie van werknemers. Ik zie dat er zowel aan de kant van de werkgevers als bij de vakbonden, bereidheid is om tot verbeterafspraken te komen. Begin juli zal ik samen met mijn collega van SZW opnieuw een gesprek met de partijen voeren om de druk op de ketel te houden om te zien of er voldoende voortgang is geboekt.
In wat voor omstandigheden worden arbeidsmigranten die werken in slachterijen gehuisvest? Welke verantwoordelijkheid dragen de slachterijen voor deze huisvesting? Welke zorg dragen de bazen van de slachterijen voor de juiste huisvesting van arbeidsmigranten? Welke lessen zijn er getrokken van de coronabesmettingen die eerder in slachterijen hebben plaatsgevonden?
Antwoord
Arbeidsmigranten worden vaak gehuisvest door een uitzendbureau. Ik heb geen exact beeld van hoe de huisvestingsomstandigheden van arbeidsmigranten die werken in slachterijen zijn, maar ik weet dat er in sommige gevallen sprake kan zijn van slechte huisvestingsomstandigheden. Het is belangrijk dat werkgevers (inleners, uitzenders en directe werkgevers) hun verantwoordelijkheid nemen in het regelen van fatsoenlijke huisvesting. Dit kan bijvoorbeeld door alleen huisvesting met het SNF- of AKF-keurmerk te regelen.
De meeste slachterijen hebben de lessen getrokken als gaat om Corona-besmettingen te voorkomen. Men heeft bijvoorbeeld en eigen sneltest- en pcrteststraat, Bij de pcrteststraat kunnen ook gezinsleden zich laten testen en veel slachthuizen hebben eigen mensen opgeleid voor het afnemen en analyseren van de testen, zodat het laagdrempeliger werkt.
Ook vragen de leden van de SP-fractie of bekend is hoeveel mensen er in de vleessector vanuit andere landen met een flexcontract werkzaam zijn.
Antwoord
In de vleessector werken volgens de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) ongeveer 12.000 arbeidsmigranten. Een groot deel hiervan werkt via een uitzendbureau, maar over het precieze percentage tussen vaste, tijdelijke of uitzendkrachten is discussie tussen sociale partners. Om meer helderheid te krijgen over de situatie van arbeidsvoorwaarden in de vleessector zullen het Ministerie van SZW en LNV hier naar een onderzoek laten uitvoeren.
Wat vindt de Minister ervan dat deze mensen zich inzetten voor onze samenleving, maar tegelijkertijd buiten deze samenleving worden gehouden?
Antwoord
Arbeidsmigranten hebben niet altijd een sociaal netwerk om op terug te vallen, spreken vaak de taal niet en zijn soms afhankelijk van de werkgever. Ik ben het met de heer Roemer (voorzitter van het Aanjaagteam), eens dat arbeidsmigranten geen tweederangsburgers zijn, zoals in de aanbevelingen van zijn Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Bijlage bij Kamerstuk 29 861, nrs. 51 en 53) gesteld wordt. Het kabinet heeft om die reden de aanbevelingen van het Aanjaagteam ook omarmd en werkt nu aan een goede uitvoering. Ik vind het van belang dat iedereen die in Nederland werkt en woont ook een onderdeel is van onze samenleving.
Krijgen deze mensen bijvoorbeeld ook een vaccinatie tegen corona?
Antwoord
Iedereen die langer dan 1 maand in Nederland verblijft, heeft recht op een vaccin, dat geldt ook voor deze groep. Het is daarvoor niet noodzakelijk dat iemand in de Basisregistratie Personen (BRP) bij een gemeente staat ingeschreven.
Hebben zij de juiste toegang tot de zorg? Welke bescherming is er voor hen als ze hun baan verliezen?
Antwoord
De toegang tot de zorg is voor arbeidsmigranten met een zorgverzekering is niet anders dan voor niet-arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten die hun baan verliezen kunnen altijd medisch noodzakelijke zorg krijgen. Het kabinet heeft ter zake van de aanbeveling van het Aanjaagteam hierover opgemerkt dat de kosten voor medisch noodzakelijke zorg voor een arbeidsmigrant die geen verzekering meer heeft, kunnen worden vergoed via de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. Arbeidsmigranten hebben dus toegang tot zorg en zijn daarbij niet afhankelijk van hun werkgever.
Waar kunnen deze mensen terecht voor informatie over hun rechten en plichten wanneer zij een Registratie Niet-Ingezetene hebben en hoe zij zich na vier maanden in kunnen schrijven in de Basisregistratie Personen? Welke rol spelen de gemeente, het uitzendbureau en het UWV hierin? Wie is er verantwoordelijk voor dat deze registratie goed verloopt?
Antwoord
Alle personen die staan opgenomen in het Register Niet-Ingezetene (RNI) en die langer dan 1 maand in Nederland verblijven, ontvangen de benodigde informatie via communicatie vanuit het RNI. Voor diegenen die niet met een emailadres bij het RNI staan ingeschreven kan tijdelijk gebruik gemaakt worden van een «opt-in-systeem», waarbij een emailadres via info@rvig.nl achtergelaten kan worden. Hierdoor kunnen mensen alsnog informatie over vaccinatie verkrijgen. De vaccinatie vindt plaats bij de GGD. Om ook de vaccinatiegraad onder arbeidsmigranten hoog te krijgen wordt extra aandacht besteed aan het bereiken van deze doelgroep. Voorlichting en informatie over de vaccinatiecampagne is dan ook van groot belang. Informatie over vaccinatie is al beschikbaar in verschillende talen (o.a. Pools, Roemeens, Bulgaars, Spaans). In regionale netwerken van GGD, sociale partners en maatschappelijke organisaties is aandacht voor deze groep, deels voortkomend uit de ervaringen rondom clusteruitbraken en testen. Zo werkt het kabinet aan passende oplossingen om arbeidsmigranten zonder adresgegevens op te roepen en wordt bezien in welke mate arbodiensten en/of werkgevers kunnen ondersteunen in het vaccinatieproces. In het gehele proces staat tevens voorop dat er geen sprake kan zijn van (enige) dwang richting vaccinatie. Gelet op de kwetsbaarheid van de groep wordt hier extra aandacht aan besteed.
Deelt de Minister de mening dat wanneer arbeidsmigranten verzekeringspremies en belasting betalen, zij dezelfde rechten hebben als Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ja.
Hoe en wanneer gaat het kabinet deze arbeidsmigranten beschermen? Is de overheid bijvoorbeeld bereid de Registratie Niet-Ingezetene af te schaffen en mensen die in Nederland komen werken en wonen direct in de Basisregistratie Personen in te schrijven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In de BRP staan de gegevens van de 17,5 miljoen inwoners van Nederland en van 4,5 miljoen niet-ingezetenen met een relatie met de Nederlandse overheid (Registeratie Niet Ingezetenen, RNI). De RNI kan niet worden afgeschaft. In de RNI staan namelijk naast tijdelijk in Nederland verblijvende personen ook andere personen die niet in Nederland wonen maar een band hebben met de Nederlandse overheid. Het gaat dan onder andere om naar het buitenland geëmigreerde Nederlanders, Nederlanders die tijdelijk in het buitenland wonen, grensarbeiders, internationale studenten en naar land van herkomst teruggekeerde arbeidsmigranten.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 26 mei 2021 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met zijn aanpak voor het verbeteren van de registratie van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen (Kamerstukken 27 859 en 29 861, nr. 153). Onderdeel van de aanpak is het gaan registreren van contactgegevens en tijdelijke verblijfsadressen van niet-ingezetenen die in Nederland verblijven en het inrichten van een sluitend proces voor correcte en actuele registratie van EU-arbeidsmigranten in de BRP. Belangrijke uitgangspunten zijn daarbij dat werkwijze moet passen binnen de Europese Burgerschapsrichtlijn (vrij verkeer van personen) en dat het zo min mogelijk moet leiden tot administratieve lastenverzwaring, zowel aan de kant van de burger en het bedrijfsleven als aan de kant van de overheid.
Deelt de Minister de mening dat de situatie waarin arbeidsmigranten zich in slachterijen bevinden, laat zien dat er heel snel werk moet worden gemaakt met de adviezen van het Aanjaagteam arbeidsmigranten?
Antwoord
Ik deel de mening dat arbeidsmigranten zich in een kwetsbare positie kunnen bevinden en wil om die reden werk maken van een betere bescherming van arbeidsmigranten. Om die reden is de heer Roemer gevraagd om een advies uit te brengen ter verbetering van de situatie van arbeidsmigranten. De aanbevelingen die hieruit voort gekomen zijn, worden door het kabinet omarmt.
In november 2020 deed de Minister een toezegging op de vraag van de leden van de SP-fractie of er gestopt kan worden met het doden van hanenkuikens. De Minister gaf aan mee te willen kijken naar wat er nodig is om initiatieven versneld toepasbaar te maken die kunnen voorkomen dat dieren gedood moeten worden. Deze leden willen graag de aandacht vestigen op een nieuwe machine (in Ovo) die de dood van de 45 miljoen hanenkuikens kan voorkomen. Wat vindt de Minister van deze machine? Deelt zij de mening dat deze een bijdrage levert aan het verminderen van het lijden van dieren? Hoe en wanneer gaat de Minister regelen dat deze machines gebruikt gaan worden, zodat eieren worden «gesekst» en er vervolgens gekozen kan worden om de eieren met haantjes niet uit te laten komen. Haantjes worden daarmee simpelweg niet «voor niets» geboren en hoeven dan niet geslacht te worden. Wanneer volgt er vervolgens een verbod op het doden van eendagskuikens? Kan de Minister de antwoorden toelichten?
Antwoord
Ik ben positief over de ontwikkelingen die zich voordoen om het doden van eendagshaantjes in de toekomst te kunnen voorkomen. De nieuwe machine van In Ovo is één van de ontwikkelingen die ik op de voet volg. Voor de overige vragen verwijs ik u naar mijn brief aan de Kamer van 26 mei jl. met Kamerstuk 28 286, nr. 1184) en de beantwoording van de Kamervragen van lid Futselaar (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2935).
Verder willen de leden van de SP-fractie graag de aandacht nogmaals vestigen op de bandsnelheid in slachthuizen. Deze leden zijn erg blij dat er inmiddels een juridische onderbouwing komt die de bandsnelheid verlaagt, maar dit is wel erg laat. De afgelopen jaren is er niets veranderd. Zij willen nu dat hier vaart achter wordt gezet. Wanneer worden de dierenwelzijnsfunctionarissen aangesteld?
Antwoord
Ieder slachthuishuis boven een bepaalde grootte (>10 gve) heeft reeds één of meerdere functionarissen voor dierenwelzijn aangesteld, die hen bijstaat bij de naleving van de voorschriften van de verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij doden. Dit is vastgelegd in artikel 17 van de Verordening 1099/2009 en de NVWA ziet erop toe dat deze mensen ook zijn aangewezen en opgeleid conform de voorschriften. Echter, zoals aangegeven in mijn eerdere schrijven (Kamerstuk 28 286, nr. 1131) wordt geconstateerd dat er veel variatie is tussen slachthuizen in de standaardwerkwijzen waarin onder andere de potentiële risico’s voor dierenwelzijn per processtap staan beschreven alsmede de monitoring- en registratieprocedures, meetbare criteria en verantwoordelijke personen. Ook de verantwoordelijkheden van de functionaris dienen te worden beschreven in de standaardwerkwijzen van het slachthuis. In sommige gevallen is de inhoud van de standaardwerkwijzen summier of zelfs onjuist. Hier grijpt de NVWA in conform het Interventiebeleid.
Hoe wordt er beter op misstanden toegezien? Hoe gaat de Minister dit regelen?
Antwoord
Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het is dat er tijdens het transport, en bij het bedwelmen en doden van productiedieren goed met deze dieren in deze stressvolle situaties wordt omgesprongen. Het bedrijfsleven heeft hier een groot aandeel in. Daarbij heeft de functionaris voor het dierenwelzijn een belangrijke rol voor aansturing van de medewerkers op de werkvloer die met de dieren omgaan. Indien de NVWA desondanks overtredingen, of misstanden, constateert, intervenieert deze conform het interventiebeleid. Ik heb ik de slachthuizen gevraagd te komen met een voorstel hoe zij invulling geven aan de Europese verordening (EG) nr. 1099/2009 inzake de functionaris voor dierenwelzijn, hoe zij de uitwerking van de standaardwerkwijzen willen invullen en hoe zij deze laten doorwerken richting de medewerkers op de werkvloer om het dierenwelzijn te garanderen.
De plannen van zowel de roodvlees- als pluimvee slacht sectoren zijn in april 2021 ontvangen. In een eerste gesprek met de NVWA is aan de sectoren gevraagd de plannen op een aantal punten aan te scherpen en de gevraagde borging strakker vorm te geven en dat uiterlijk 1 juli 2021 bij de NVWA aan te leveren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de brief over de voortgang van de verbetering van slachtsystemen (Kamerstuk 28 286, nr. 1169). Deze leden vinden het belangrijk om concrete maatregelen te treffen om het welzijn van dieren in slachthuizen te verbeteren en zijn dan ook blij dat er een risico-inventarisatie is gedaan. Wel hebben zij nog wat vragen aan de Minister over de uitvoering van de inventarisatie, de opleiding en werkomstandigheden van medewerkers van slachthuizen en over alternatieven ten behoeve van dierenwelzijn.
Als eerste willen de leden van de GroenLinks-fractie ingaan op de inventarisatie zelf. In de brief wordt aangegeven dat de partijen waarmee is gesproken het niet altijd met elkaar eens zijn over de mate waarin bepaalde risico’s voorkomen. Er is gesproken met dierenwelzijnsorganisaties, vertegenwoordigers van slachthuizen, onderzoekers en medewerkers van de NVWA. Deze organisaties hebben vaak tegengestelde belangen en het feit dat zij het niet met elkaar eens zijn komt niet als een verrassing. Kan de Minister toelichten waarom er toch gekozen is om alle belangen samen te voegen in één verhaal? Waarom worden de verschillende gesprekken niet apart behandeld en worden daar uiteindelijk (meer) algemene conclusies uit getrokken? In hoeverre is er rekening gehouden met het feit dat de gesprekken veelal subjectief zijn?
Antwoord
De risico-inventarisatie had als doel om de verschillende stappen in het slachtproces in kaart te brengen en per stap de mogelijke risico’s voor dierenwelzijn te identificeren. Dit is gedaan op basis van literatuuronderzoek en gesprekken met deskundigen. Uit de gesprekken kwamen een aantal aandachtspunten naar voren waar deskundigen verbetermogelijkheden zien voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Op deze manier konden we vanuit de verschillende invalshoeken inzicht krijgen van wat er op de werkvloer gebeurt. Deze aandachtspunten worden in de inventarisatie uiteengezet en enkelen worden nu ook verder uitgewerkt, zoals de positie van de functionaris voor dierenwelzijn en de normen voor onbedwelmd kantelen. In de risico-inventarisatie wordt ook aangegeven op welke punten deskundigen van mening verschillen. Het vormt een basis om met elkaar in gesprek te blijven en verbetermogelijkheden te bespreken.
Daarnaast willen de leden van de GroenLinks-fractie het hebben over de medewerkers van slachthuizen. Een van de grootste risico’s voor dierenwelzijn in slachthuizen is het personeel van slachthuizen. Slachterijen hebben grote moeite om medewerkers voor langere tijd te behouden en goed op te leiden, omdat de werkomstandigheden te wensen over laten. Het is verplicht voor medewerkers om een cursus dierenwelzijn te volgen, maar in werkelijkheid is deze cursus heel kort en alleen theoretisch. In de praktijk wordt deze cursus soms pas gevolgd nadat medewerkers al maanden aan het werk zijn in een slachthuis. In de inventarisatie wordt de opleiding van medewerkers of het gebrek daaraan wel genoemd, maar de Minister schrijft hier niks over in de brief. Is de Minister het met deze leden eens dat het vasthouden en goed opleiden van medewerkers van groot belang is voor het dierenwelzijn in slachthuizen? Is zij het ook met hen eens dat een korte cursus van één middag niet genoeg is? Kan zij toelichten of zij concrete stappen wil nemen voor het verbeteren van de opleiding van medewerkers?
Antwoord
Ik ben het ermee eens, dat het vasthouden en goed opleiden van medewerkers van groot belang is voor het dierenwelzijn in slachthuizen. Ik ben van mening dat de sector hier meer inzet op moet plegen en mijn collega van SZW en ik hebben aan werknemers, werkgevers en dierenwelzijnsorganisaties gevraagd om hier in het kader over de toekomst van werknemers in de slachthuizen stappen in te zetten. Daarnaast zal ik het initiatief nemen om samen met het opleidingsinstituut SVO te bezien wat er nodig is om meer op maat gesneden cursussen mogelijk te maken.
Naast het cursusaanbod van opleidingsinstituut SVO bieden slachthuizen zelf ook training aan hun slachthuispersoneel. Vanuit de pluimveesector worden taalcursussen gesubsidieerd met als doel om de communicatie op de werkvloer te bevorderen. De ervaring leert dat veel medewerkers een cursus Nederlandse taal krijgen aangeboden. Daarnaast ziet de sector een ontwikkeling dat medewerkers met een migratieachtergrond op leidinggevende posities binnen de productie terecht komen, wat de communicatie op de werkvloer vergemakkelijkt. COV heeft eind februari jl., in aanvulling op bestaande maatregelen en waarborgen voor het dierenwelzijn bij slachterijen, de COV-Code voor dierenwelzijn op slachterij ingevoerd. Deze code geeft de medewerkers op de werkvloer een prominentere positie in het denken en doen met betrekking tot welzijn op slachterijen. De code voorziet o.a. in het jaarlijks bijscholen van slachthuismedewerkers over het natuurlijk gedrag van het dier
De leden van de GroenLinks-fractie hebben al eerder aandacht gevraagd voor de werkomstandigheden van medewerkers in slachthuizen1. Vooral in tijden van corona komen problemen op dit gebied duidelijk naar voren, bijvoorbeeld door de grote besmettingshaarden onder medewerkers van slachthuizen. Hoe denkt de Minister dat het komt dat er grote besmettingshaarden ontstaan onder medewerkers van slachthuizen? Is zij het met deze leden eens dat dit problematisch is?
Antwoord
De besmettingen onder medewerkers van slachthuizen ervaar ik zeker als problematisch en hebben ook mijn aandacht. Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Paternotte (D66) en Tjeerd de Groot (D66) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3012) gaat de NVWA het gesprek aan met bedrijven die zich niet houden aan de RIVM-voorschriften of aan de afspraken met de NVWA. Zo nodig wordt door middel van de zogenaamde escalatieladder een waarschuwing gegeven. Ook kan het werk tijdelijk worden gestaakt. Een recent voorbeeld hiervan is het staken van toezicht bij een slachthuis in Apeldoorn op 22 april 2021. Deze handelwijze blijkt in de praktijk effectief te zijn om ongewenste situaties snel te laten aanpassen. Bij niet-naleving van coronamaatregelen worden signalen gedeeld met de Inspectie SZW en, indien van toepassing, bij het Samenwerkingsplatform «Arbeidsmigranten en COVID-19».
Besmettingen in slachterijen hebben laten zien dat samenwerking tussen alle partijen in de keten van groot belang is; van GGD (verantwoordelijk voor bron-en contactonderzoek en ontdekken besmettingen) tot aan toezicht (door bijvoorbeeld de Inspectie SZW op de arbeidsomstandigheden en door gemeenten op de huisvesting). Maar er moet ook gekeken worden naar manier waarop er op de werkplek rekening gehouden wordt met COVID-19. In september 2020 is het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en Covid-19 opgericht onder de LOT-C. Deelnemers zijn de Inspectie SZW, de NVWA, de GGD’s, de Veiligheidsregio’s en LOT-C. Het Samenwerkingsplatform bereidt – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet voor op het regionale niveau – om snel te kunnen optreden bij een uitbraak van het coronavirus in een bedrijf of sector.
Ziet zij de link met een groter probleem, namelijk de werkomstandigheden van medewerkers in slachthuizen?
Antwoord
Ik zie zeker deze link. In sommige gevallen zijn werkomstandigheden zo dat besmetting een grotere kans heeft. De NVWA geeft dit soort signalen aan mij door. De Minister van SZW en ik zijn in gesprek met bonden en werkgevers om de werkomstandigheden te verbeteren. Clusters van besmettingen hebben we de afgelopen maanden op verschillende plaatsen gezien, waaronder ook in slachthuizen. Uit bron- en contactonderzoek moet blijken of mensen elkaar binnen een bedrijf of elders hebben besmet. Helaas is de bron van besmettingen niet altijd te achterhalen. Het gaat hier om een complex van de drie factoren (wonen, werken en vervoer), mogelijk verergerd door gedrag (niet-naleving van coronamaatregelen door mensen). Besmettingen vinden plaats zowel binnen bedrijven, als in de thuissituatie of tijdens gemeenschappelijk vervoer. Het RIVM is gestart met een onderzoek naar SARS-CoV-2 besmettingen in «koude ruimtes» om te kijken of er specifieke omstandigheden zijn die een rol kunnen spelen in slachthuizen.
Deze leden vinden het belangrijk dat de medewerkers in slachthuizen er voor langere tijd werken. Welke mogelijkheden ziet de Minister om ervoor te zorgen dat medewerkers voor langere tijd blijven werken in een slachthuis? Welke stappen worden gezet om medewerkers voor de sector te behouden?
Antwoord
Ik ben samen met mijn ambtsgenoot van SZW in gesprek met de vakbonden, de werkgevers en de dierenbeschermingsorganisaties. Het doel van deze gesprekken is om tot een gemene deler te komen om de positie van werknemers in de slachtindustrie te verbeteren.
Hoe kijkt de Minister naar de situatie in Duitsland, waar in vleesfabrieken alleen nog mag worden gewerkt met vaste contracten? Zou het niet veel beter zijn als medewerkers direct in dienst zijn van het bedrijf, in plaats van via een uitzendbureau werken? Hoe kan het kabinet dit bevorderen? Is de Minister bereid om hier in ieder geval met de sector over in gesprek te gaan? Welke stappen wil de Minister zetten voor het verbeteren van de werkomstandigheden van medewerkers in slachthuizen? Hoe vindt hierover overleg plaats met haar ambtsgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Antwoord
Ik ben samen met mijn collega van SZW in gesprek met werknemers-, werkgevers- en dierenbeschermingsorganisaties over het verbeteren van de positie van werknemers in de vleessector. Een van de onderwerpen die in dit gesprek ter tafel komt is de verhouding tussen werknemers die direct in dienst zijn bij de werkgever ten opzichte van de uitzendkracht, wat veelal arbeidsmigranten zijn. Het gesprek gaat daarnaast ook om hele concrete zaken zoals de toegang van de vakbonden tot de bedrijfskantines in de slachthuizen. Sociale partners zijn naar aanleiding van de eerste twee gesprekken nu met elkaar in overleg over concrete afspraken die kunnen worden gemaakt ter verbetering van de positie van werknemers. Ik zie dat er zowel aan de kant van de werkgevers als bij de vakbonden, bereidheid is om tot verbeterafspraken te komen. Begin juli zal ik samen met mijn collega van SZW opnieuw een gesprek met de partijen voeren om de druk op de ketel te houden om te zien of er voldoende voortgang is geboekt.
Als laatste hebben de leden van de GroenLinks-fractie een aantal vragen over andere maatregelen ten behoeve van het dierenwelzijn in slachthuizen. De Minister benoemt een onderzoek naar de relatie tussen slachtsnelheid en dierenwelzijn. Deze leden vinden het belangrijk dat de slachtsnelheid niet ten koste gaat van dierenwelzijn en vinden het dan ook goed dat de Minister de benodigde juridische onderbouwing zoekt om de slachtsnelheid te verlagen. Wel vragen zij of de Minister onderzoek heeft gedaan naar alternatieven, zoals het verhogen van het aantal banden om het proces beter te laten verlopen. Kan de Minister dit toelichten?
Antwoord
Ik heb geen onderzoek laten doen naar alternatieven, maar in het onderzoek dat nu opgestart wordt, worden dus wel factoren onderzocht die van invloed kunnen zijn. En daarbij zou het aantal banden dat gebruikt wordt ook naar voren kunnen komen.
Daarnaast is er de laatste tijd een enorme roep om camera’s op te hangen in slachthuizen. Dit levert veel beeldmateriaal op, wat niet makkelijk kan worden bekeken. Er wordt onderzoek gedaan naar analytic software die beeldmateriaal kan scannen op afwijkende omstandigheden. Op deze manier kunnen afwijkende omstandigheden, zoals de mishandeling van dieren of het verbloeden van dieren terwijl zij nog niet dood zijn, worden opgemerkt. Wat vindt de Minister van deze manier van camera-analyse? Staat de Minister ervoor open het gebruik van dit soort software in slachthuizen te onderzoeken?
Antwoord
Daar sta ik zeker voor open. De ontwikkelingen in de sector rond deze initiatieven volgt mijn ministerie nauwgezet.
Dit type cameratoezicht, waarbij slimme software automatisch beelden van potentiële dierenwelzijnsproblemen identificeert, is namelijk bij een aantal varkensslachterijen al operationeel in een aantal processtappen die belangrijk zijn voor dierenwelzijn.
Het daadwerkelijke positieve effect voor dierenwelzijn moet nog aangetoond worden gezien de beperkte tijd dat deze technologie operationeel is. Andere type slachterijen experimenteren inmiddels ook met deze technologie onder andere voor toezicht op kippen en runderen. De Dierenbescherming overweegt intelligent cameratoezicht op te nemen in de Beter Leven Keurmerk criteria.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de voortgang van de verbetering van het slachtsysteem en de meegestuurde risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Deze leden maken zich grote zorgen over het contrast tussen de ernst van de beschreven dierenwelzijnsrisico’s en het schijnbare gebrek aan urgentie om deze aan te pakken. Het is nu 15 maanden geleden dat de Minister moest vaststellen dat de druk op het slachtproces, ingegeven door economische overwegingen, te groot was geworden «om belangen van dierenwelzijn en voedselveiligheid, maar ook van toereikend toezicht, op een adequate manier te borgen» (Kamerstuk 33 835, nr. 138). De Minister gaf met deze woorden expliciet toe dat in het huidige systeem dierenwelzijn en voedselveiligheid op het spel staan en dat goed toezichthouden op de slacht van 642 miljoen dieren in 2019, niet gegarandeerd kon worden. En dat was nog voordat de coronapandemie zorgde voor uitval van slachthuismedewerkers en toezichthouders en voor problemen met «overschotten» aan varkens en vleeskuikens die koste wat het kost door de slachthuizen moesten worden gejaagd. Toch zijn er ook in 2020 weer 617 miljoen dieren geslacht. Je zou verwachten dat de alarmerende conclusie van de Minister uit februari 2020 zou hebben geleid tot direct ingrijpen, tot directe, misschien wel drastische maatregelen om de druk op het slachtproces op welke manier dan ook te verminderen. Anders zouden er immers willens en wetens grote risico’s worden genomen op het gebied van voedselveiligheid en dierenwelzijn. Maar van drastische maatregelen is geen enkele sprake.
In de voorliggende brief schrijft de Minister slechts over verdere gesprekken met de sector, nadere verkenningen en analyses. De route die al jarenlang wordt bewandeld. Gesprekken met een sector waarover de Onderzoeksraad voor Veiligheid in 2014 opmerkte dat zij er niet voor terugdeinst om de wet te overtreden en dat haar zelfreinigend vermogen ernstig tekort schiet2. Vier jaar later schetste de NVWA over de pluimveevleesketen een beeld van een sector met weinig zelfreinigend vermogen die zich schuldig maakt aan fraude en ernstig dierenleed3. De Minister schrijft nu zelfs over een verzoek aan slachthuizen om te komen met een voorstel of een plan van aanpak om überhaupt te voldoen aan de voorwaarden uit de Europese slachtverordening4. De Minister schrijft dat er veel variatie bestaat tussen slachthuizen als het gaat om de wijze waarop de standaardwerkwijzen, waarin de risico’s voor dierenwelzijn en de procedures, criteria en verantwoordelijke personen staan beschreven, zijn uitgewerkt en in de praktijk worden gebracht. In sommige gevallen is de inhoud van de standaardwerkwijzen summier of zelfs onjuist. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister hoe dit mogelijk is. Zijn deze slachthuizen dan niet (al jaren) in overtreding? Hoe vaak heeft de Minister de standaardwerkwijzen en de invulling van de rol van «functionaris voor het dierenwelzijn» laten controleren sinds de inwerkingtreding van deze regels? Deze leden vragen tevens of alle slachthuizen inmiddels de technische verfijningen uit het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten hebben opgenomen in hun standaardwerkwijzen (Kamerstuk 31 571, nr. 33)?
Geldt dit zowel voor de slachthuizen die zijn aangesloten bij de Vereniging voor Slachterijen en Vleesverwerkende bedrijven (VSV) als voor slachthuizen die niet bij de VSV zijn aangesloten? Zo ja, sinds wanneer en door wie en wanneer is dit gecontroleerd?
Antwoord
De invulling van de «standaardwerkwijzen» varieert per slachthuis door de unieke inrichting en werkwijze. Met name bij kleinere slachthuizen zijn deze veelal minder in detail in documenten vastgelegd. De «technische verfijningen» waar u naar verwijst zijn een praktische weergave van de voorschriften zoals deze volgen uit de Verordening 1099/2009 en de adviezen van de WAC. Deze zijn te gebruiken door de slachthuizenzien als een «best practice». Deels betreft dit eisen en adviezen rond inrichting, management en gedrag; deels duidelijke eisen aan materialen, dierbehandeling (b.v. fixatie) en aansnijden.
Controle op de algemenere normen en eisen wordt door de NVWA uitgevoerd bij de systeeminspecties en bij specifieke inspecties. Toezicht op de invulling van de standaardwerkwijze wordt niet regulier gecheckt, maar bij constatering van dierenwelzijnsovertredingen wordt wel gekeken hoe de instructie in de standaardwerkwijzen zijn beschreven en hoe de invulling van de rol van de functionaris voor het dierenwelzijn is.Eventuele geconstateerde omissies of onjuist handelen bij de onbedwelmde slacht worden bij het (permanente) toezicht op onbedwelmde slacht direct gecorrigeerd en in voorkomende gevallen gesanctioneerd. Hierbij wordt door de NVWA geen onderscheid gemaakt tussen bedrijven die wel of niet bij de VSV zijn aangesloten.
Op het eerste oog is het aantal dieren dat is geslacht in 2020 gedaald. Maar kan de Minister bevestigen dat deze daling van het totale aantal slachtingen ten opzichte van 2019 hoofdzakelijk komt doordat er minder vleeskuikens zijn geslacht? Kan de Minister bevestigen dat dit waarschijnlijk uitsluitend is ingegeven door economische overwegingen, zoals het wegvallen van de afzet in de horeca? Kan de Minister bevestigen dat het aantal varkens, leghennen, volwassen runderen, geiten en schapen dat is geslacht in 2020 juist is gestegen met ruim 1,8 miljoen? Zo ja, hoe verklaart de Minister deze stijging?
Antwoord
In samenwerking met RVO, NVWA en het CBS worden de cijfers over het aantal slachtingen bijgehouden. Ik verwijs u voor de cijfers naar StatLine – Vleesproductie; aantal slachtingen en geslacht gewicht per diersoort (cbs.nl), zodat u zelf per diersoort kunt zien hoe hoog het aantal geslachte dieren is. Ik doe geen onderzoek naar verklaringen voor wisselingen in het aantal slachtingen.
Over de extreme snelheid waarmee dieren door de Nederlandse slachthuizen worden gejaagd hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie al vaak hun zorgen geuit. In 2018 werden in grote slachthuizen per uur 500 tot 700 varkens, 150 tot 200 kalveren, 50 tot 70 runderen en 11.000–13.000 kippen gedood (Kamerstukken 33 835 en 28 286, nr. 98)5, 6.
Dit zijn aantallen die ieder voorstellingsvermogen te boven gaan. In juni 2020 nam de Kamer de gewijzigde motie van het lid Ouwehand aan waarin werd opgeroepen om per direct slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid te verlagen (Kamerstuk 28 286, nr. 1118). De Minister zegt hier echter geen juridische grond voor te hebben. Deze leden vinden het een zeer onwenselijke situatie als de eindverantwoordelijke voor dierenwelzijn en voedselveiligheid geen grenzen zou kunnen stellen aan de snelheid van het slachtproces. Erkent de Minister dat de druk op het slachtproces en de slachtsnelheid nauw samenhangen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ja. Die druk erken ik. Daarom laat ik nu door de Wageningen UR samen met de Universiteit van Utrecht en andere experts onderzoeken wat de invloed van slachtsnelheid is op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezichts. Dit kan een juridische onderbouwing voor het verlagen van de bandsnelheid gaan geven. De afronding van dit project wordt eind 2021 verwacht.
Klopt het dat de overheid een leververplichting heeft tegenover de vleessector, wat wil zeggen dat er medewerkers moeten worden geleverd voor toezicht en keuringswerkzaamheden?
Antwoord
Conform de Europese wetgeving (VO (EU) 2017/625 artikel 5e) moet de competente autoriteit beschikken over, of toegang hebben tot, een voldoende aantal gekwalificeerde personeelsleden, zodat de officiële controles en andere officiële activiteiten doelmatig en doeltreffend kunnen worden verricht.
Dat betekent niet, dat de overheid elke aanvraag voor niet structurele uitbreiding of verlenging van keuringstijd moet en kan honoreren. Zeker bij omvangrijke of talrijke aanvragen is dit vanuit organisatorisch en arbeidsrechtelijk oogpunt niet mogelijk. Als de vraag vanuit de bedrijven substantieel toeneemt, betekent dit mogelijk een structurele toename van de behoefte. Dan beoordeelt de NVWA of het verzoek vanuit het bedrijfsleven legitiem is, en of het vervolgens wenselijk en noodzakelijk is om extra personeel te werven en op te leiden om in deze vraag te voorzien.
Deelt de Minister de mening dat het onwenselijk is als hier geen enkele mogelijkheid tot begrenzing van de snelheid tegenover staat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Indien uit keuring en toezichtactiviteiten blijkt dat de slachterij haar processen onvoldoende beheerst en daardoor de normen voor voedselveiligheid en dierenwelzijn onvoldoende gerealiseerd worden kan de dierenarts ter plaatse de slachterij corrigerende maatregelen opleggen. Dit kan het stilleggen van het slachtproces zijn of de opdracht tot het tijdelijk verlagen van de bandsnelheid totdat de normen weer gerealiseerd worden. Bij een structureel hogere bandsnelheid op een bedrijf kan de behoefte aan gekwalificeerd personeel aan de orde zijn. Zoals ik in het vorige antwoord heb aangegeven vergt een structurele toename van de behoefte aan gekwalificeerd personeel een beoordeling van de NVWA of het verzoek vanuit het bedrijfsleven uitvoerbaar is, en of het vervolgens passend en verantwoord is om extra personeel te werven en op te leiden om in deze vraag te voorzien. Een bedrijf kan pas extra personeel aanvragen voor de benodigde werkzaamheden vanaf het moment dat de NVWA het verzoek van het bedrijf als passend en verantwoord beoordeelt en in het benodigde gekwalificeerde personeel kan voorzien.
Erkent de Minister dat het verlagen van de slachtsnelheid het dierenleed zou beperken en ook de voedselveiligheidsrisico’s zou verminderen?
Antwoord
Ik laat nu door de Wageningen UR samen met de Universiteit van Utrecht en andere experts onderzoeken wat de invloed van slachtsnelheid is op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht.
Dit project is nog niet afgerond, dus ik kan geen inhoudelijk antwoord geven op uw vraag.
Kan de Minister bevestigen dat een lagere slachtsnelheid ook het aantal dieren dat na de slacht wordt afgekeurd voor menselijke consumptie zou kunnen reduceren, omdat er dan minder fouten worden gemaakt bij het snijden en er bijvoorbeeld minder vervuiling is met mest, gal en baansmeer?
Antwoord
Dat kan ik niet bevestigen. Ik zie nauwlettend toe op de productie van veilig vlees voor menselijke consumptie. Het primaire doel van de postmortemkeuring is het beoordelen van geschiktheid van het vlees voor humane consumptie. Afkeuringen hebben met name een oorzaak in ziekteprocessen tijdens het leven van het dier die pathologische afwijkingen kunnen veroorzaken. Slachtfouten en bezoedeling zijn lang niet altijd reden van afkeuring. Indien er bezoedeling van karkassen optreedt, wordt dit zoveel mogelijk weggenomen op zodanige wijze dat het karkas verder gespaard wordt en niet geheel wordt afgekeurd. Ik laat nu door Wageningen UR, Universiteit van Utrecht en andere deskundigen onderzoeken wat de invloed van slachtsnelheid is op risicofactoren voor dierenwelzijn, controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht. Ik kan daarom nu nog geen antwoord geven op uw vraag of een lagere slachtsnelheid effect heeft op fouten die gemaakt worden.
Kan de Minister bevestigen dat er in 2019 in roodvleesslachthuizen 81.560 varkens, runderen, kalfjes, geiten en schapen en 6,9 miljoen eenden en vleeskuikens zijn afgekeurd voor consumptie? Om hoeveel dieren ging het in 2020?
Antwoord
Ik kan deze aantallen voor varkens, runderen, kalveren, geiten en schapen niet bevestigen. Volgens gegevens van de NVWA betreft het voor deze categorieën dieren 80.783 afkeuringen in 2019 en 76.180 afkeuringen in 2020, dat is 0,4% van het aantal slachtingen.
De aantallen afkeuringen voor pluimvee in 2019 kan ik wel bevestigen op basis van de gegevens van de NVWA. Voor 2020 betreft dit 7,5 miljoen afkeuringen, dat is 1,2% van het aantal slachtingen in dat jaar.
Hoe beoordeelt de Minister het feit dat al deze dieren, in totaal bijna 7 miljoen, zijn gefokt, gebruikt en gedood om te eindigen bij de destructie? Is de Minister bereid om concrete doelen te formuleren en maatregelen te treffen voor het verminderen van het aantal dieren dat post-mortem wordt afgekeurd en daarbij te kijken naar zowel het slachtproces als naar zaken die het gevolg zijn van de wijze waarop de dieren zijn gefokt en gehouden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik vind het zeer betreurenswaardig dat er veel dieren bij de destructie eindigen. Daar heeft echt niemand wat aan. De acties die ik nu in gang zet zouden er ook toe moeten leiden dat het aantal dieren dat naar de destructie gaan lager wordt. onder andere door verbeterde inzet van de functionaris dierenwelzijn en de standaard werkwijze.
In de risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen die de Minister naar de Kamer stuurde, wordt een aantal zeer ernstige problemen beschreven. Problemen die overigens voor een groot deel al langer bekend zijn. Veelzeggend is dan ook de opmerking in de samenvatting dat «vertegenwoordigers van slachthuizen [..] vaak een ander beeld [hebben] van de dierenwelzijnsrisico’s dan medewerkers van de NVWA, ngo’s en onderzoekers». De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen hierbij even stilstaan bij het gruwelijke lot van kippen in de pluimveeslachthuizen. Als zij de slachthuizen al halen, want het hardhandige vangen in de stallen, waarbij kippen als trossen ondersteboven bij elkaar worden geharkt en in kratten worden gepropt, zorgt al voor zó veel verwondingen dat een zeer groot aantal van hen sterft tijdens het transport. In combinatie met langdurig gebrek aan water en voer, lange transportduur en hitte onderweg leidt dit in totaal tot 575.000 tot 800.000 kippen per jaar die dood aankomen bij het slachthuis (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 9)7, 8. Wat gaat de Minister doen om dit aantal sterfgevallen sterk te verminderen, zoals ook medewerkers van de NVWA en onderzoekers aanraden? Deze leden zijn blij dat het College voor Beroep van het bedrijfsleven (CBb) heeft bevestigd dat de Europese transportverordening wordt overtreden door kippen ondersteboven aan hun poten van de grond te plukken. Zij roepen de Minister op om op zo kort mogelijke termijn met maatregelen te komen om te voorkomen dat deze vangmethode nog langer wordt toegepast.
Antwoord
Zoals ik in recente antwoorden op schriftelijke vragen heb aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3017) vind ik het een pijnlijk gegeven dat er zulke grote aantallen dieren per jaar door diverse omstandigheden vroegtijdig sterven. Ik constateer daarbij wel dat de percentages «dead on arrival» de afgelopen jaren gelukkig aan het afnemen is en dat de Nederlandse percentages lager zijn dan aantallen uit andere landen, zoals genoemd in een recente publicatie van de European Food Safety Authority (EFSA)9. Een omslag naar een andere wijze van vangen zal naar verwachting bijdragen aan verbeterd welzijn van de dieren. Deze omslag moet de sector maken. En daar zal de NVWA op toezien.
De NVWA heeft opvolging gegeven aan de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) om inspecties uit te voeren op het vangen en tillen van pluimvee aan de poten. Wakker dier had hiertoe een handhavingsverzoek ingediend. De NVWA heeft conform dit verzoek inmiddels inspecties uitgevoerd bij vangploegen van drie pluimveeservicebedrijven. Hierbij zijn een of meerdere overtredingen vastgesteld. Dit varieerde van het verbod om dieren bij de poten op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent. Handhaving vindt plaats conform het vastgestelde interventiebeleid. Hieruit volgt het voornemen om tot boete oplegging over te gaan bij de drie pluimveeservicebedrijven én de betrokken pluimveehouders.
De kippen die de reis naar het slachthuis overleven, worden vervolgens vanaf een hoogte machinaal op een band gesmeten. In de risico-inventarisatie wordt bij monde van NVWA-medewerkers beschreven dat veel dieren hierbij op elkaar of op hun rug belanden en elkaar verwonden met hun nagels. Dieren die terug proberen te vliegen krijgen de volgende lading dieren over zich heen. Dit zorgt voor extra lijden, zeker bij dieren die al gewond raakten bij het vangen. De NVWA stelde in 2018 al dat de instellingen van de machines moet worden aangepast om ervoor te zorgen dat het kantelen rustiger en zorgvuldiger gebeurt10. Veel gecontroleerde machines voldeden destijds niet aan de voorwaarden. Ook na aanpassingen van de machines zag de NVWA dit als een zorgpunt voor de toekomst. De Minister noemt het dierenleed tijdens het onbedwelmd kantelen niet acceptabel, maar er zijn nog altijd geen normen ondanks dat hier in ieder geval al sinds 2016 naar wordt gekeken. Deze leden vragen de Minister wat zij hier sindsdien aan heeft gedaan. Onderzoekers raden in de risico-inventarisatie aan om gebruik te maken van systemen waarbij de dieren in de containers blijven. Het bedwelmen van de dieren voorafgaand aan het kantelen zou dit extra dierenleed beperken. Wat gaat de Minister doen met deze aanbeveling?
Antwoord
Zoals ik uw Kamer in september 2018 heb aangegeven (Kamerstuk 26 991, nr. 530) is de NVWA in 2016 een handhavingstraject gestart om welzijnsproblemen bij het kantelen aan te pakken. De daaropvolgende handhavingsacties hebben ertoe geleid dat alle slachthuizen voldoen aan het door de NVWA gestelde protocol, al dan niet na aanpassingen aan de kantelsystemen. De NVWA houdt hier nog steeds toezicht op en treedt, indien nodig, handhavend op. Het protocol geeft de NVWA extra kaders en houvast om handhavend op te treden.
Desondanks vind ik nog steeds dat het onbedwelmd kantelen van dieren een risico is voor het dierenwelzijn. Een generiek verbod op het gehele systeem waarbij dieren onbedwelmd gekanteld worden, moet EU breed bepaald worden. Ik zal dit inbrengen in de evaluatie van de dierenwelzijnswetgeving door de Europese Commissie en mij sterk maken voor een generiek verbod.
Als volgende stap in het slachtproces worden kippen ondersteboven aan hun poten aan haken gehangen om met hun kop door een elektrisch waterbad te worden getrokken. Ook hiervan is al jaren bekend dat dit heel vaak misgaat en leidt tot ernstig leed doordat de dieren onvoldoende of niet worden bedwelmd voordat zij worden aangesneden, zelfs als slachthuizen zich aan de wettelijke normen houden. Dit wordt ook in de risico-inventarisatie benoemd door zowel ngo’s en onderzoekers als door medewerkers van de NVWA. Deze leden lezen in de risico-inventarisatie dat deze partijen opmerken dat slachthuispersoneel niet genoeg tijd heeft om dieren zorgvuldig «aan te hangen», om gewonde dieren apart te zetten of om in te grijpen als een dier niet goed hangt. Zij vragen de Minister om een reactie hierop. Ook kan niet goed worden gecontroleerd of de dieren goed zijn bedwelmd voordat ze worden aangesneden. De snelheid ligt te hoog en de ruimte tussen het waterbad en het mes is te klein om een goede controle uit te oefenen. Ook kan het slachthuispersoneel vanwege de snelheid niet controleren of alle dieren na het verbloeden wel dood zijn voordat ze de broeibak in gaan, stellen onderzoekers. Wat vindt de Minister van deze bevindingen? Hoe is het mogelijk dat dit onvoldoende reden is voor het verlagen van de slachtsnelheid?
Antwoord
Deze vraag richt zich op de relatie tussen bandsnelheid en dierenwelzijn. Dit is onderwerp van onderzoek dat eind 2021 naar u toekomt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat in pluimveeslachthuizen volgens NVWA-medewerkers vaak geen gelegenheid is om de slachtlijn op tijd stop te zetten als een dier niet goed bedwelmd of verbloed is. Een kip kan dus gewond zijn, niet goed aan de slachthaak worden opgehangen, het elektrisch waterbad missen en daardoor bij bewustzijn worden aangesneden en nog voordat het is leeggebloed, levend in een broeibak met heet water verdrinken. Slachthuismedewerkers hebben geen tijd om zorgvuldig te werken, dit te controleren en toezichthouders kunnen niet ingrijpen, zelfs als ze het al opmerken. Erkent de Minister dat ernstig dierenleed hiermee als onvermijdelijk wordt geaccepteerd? Erkent de Minister dat toezicht in pluimveeslachthuizen hiermee een wassen neus is? Hoe lang laat de Minister deze situatie nog voortbestaan?
Antwoord
Ik realiseer me terdege dat niet alles goed gaat in slachthuizen en ben van mening dat we met elkaar (LNV, NVWA en de branche) eraan moeten werken om ieder onnodig lijden van dieren te voorkomen. Daarom is ook de risico-inventarisatie uitgevoerd. Ik vind het te waarderen dat de betrokkenen (vertegenwoordigers van slachthuizen, medewerkers van de NVWA, dierenwelzijnsorganisaties en onderzoekers met kennis van het slachtproces), zo open zijn geweest en hun bevindingen hebben gedeeld. Daar is lef voor nodig en het geeft aan dat er bereidheid is om verbeteringen door te voeren. Maar daarmee zijn we er natuurlijk niet, want de druk in de slachthuizen blijft hoog en ik erken dat dit risico’s in zich houdt. In dit kader verwijs ik ook naar het onderzoek naar de invloed van slachtsnelheid op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht.
Ondertussen wordt al gewerkt aan verbeteringen. Vanuit de sector verneem ik dat zij al bezig is met het doorvoeren van verbeteringen voor het dierenwelzijn. Er zijn geen belemmeringen voor het implementeren van deze verbeteringen.
Over het toezicht in de pluimveeslachthuizen kan ik melden dat ik veelvuldig met de toezichthouder contact heb en ik weet dat de toezichthouder professioneel te werk gaat. De slachthuizen zijn verantwoordelijk voor het voorkomen van onnodig lijden van dieren en dienen zich aan de wettelijke kaders te houden. Toezicht daarop zie ik als sluitstuk in dit proces.
De gesprekspartners bij deze risico-inventarisatie hebben een aantal concrete punten benoemd die voor vermindering van dierenleed kunnen zorgen. Is de Minister bereid om over te gaan tot een verbod op het gebruik van drijfmiddelen die pijn of veel stress veroorzaken, zoals elektrische prikkelaars en op het drijven van grote groepen dieren?
Antwoord
Het gebruik van apparaten, zoals elektrische prikkelaars, moet zoveel mogelijk worden vermeden. De Vo 1099/2009 stelt immers dat deze apparaten in elk geval alleen mogen worden gebruikt voor volwassen runderen en volwassen varkens die weigeren zich te verplaatsen en uitsluitend op voorwaarde dat de dieren vóór zich ruimte hebben om zich voort te bewegen. De NVWA ziet erop toe dat slachthuismedewerkers aan deze voorwaarden voldoen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de voortgang van het verbeteren van het slachtsysteem en hebben nog enkele vragen. De leden van de ChristenUnie-fractie delen de notie van de Minister dat het slachtsysteem verbeterd moet worden waar mogelijk. Dieren, ook landbouwhuisdieren, hebben een intrinsieke waarde en mensen dienen daar goed voor te zorgen van geboorte tot slacht. Onnodig dierenleed moet voorkomen worden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien een gelijk Europees speelveld binnen de slachtsector als cruciaal in het kunnen aanbrengen van verbeteringen. Bij oneerlijke concurrentie verplaatst de slacht zich naar het buitenland, waar minder toezicht is en waar soms ook sprake is van een andere houding en cultuur ten opzichte van de waarde van dieren. Deze leden steunen derhalve de lijn van de Minister als het gaat om het volgen van de Europese verordening (EG) nr. 1099/2009 inzake de functionaris voor dierenwelzijn. Hoewel zij het gesprek een goede en logische eerste stap vinden, vragen zij zich wel af welke handhavingsmiddelen de Minister ziet wanneer dit gesprek niet leidt tot verbeteringen in het slachtsysteem.
Antwoord
De verplichting tot het aanstellen van de functionaris voor het dierenwelzijn volgt rechtstreeks uit de genoemde Europese verordening. Waar ik de slachterijen middels het plan van aanpak om vraag is een steviger positionering en verantwoordelijkheden van deze functionaris in de organisatie, zodat de welzijnsregels worden nageleefd. En dat de functionaris preventief en vroegtijdig aanwijzingen kan geven aan het personeel van het slachthuis. Dit zijn verantwoordelijkheden van de slachthuis exploitant.
Bij geconstateerde overtredingen kan de NVWA altijd ingrijpen en sanctioneren middels het vastgestelde interventiebeleid.
Ook vragen zij welke punten uit de inventarisatie en visie de Minister meeneemt naar Europa en of zij ook daar gaat pleiten voor een verbetering van het slachtsysteem.
Antwoord
In de Farm to Fork (F2F)-strategie is een evaluatie en herziening van de bestaande wetgeving inzake dierenwelzijn aangekondigd, onder meer met betrekking tot de slacht van dieren, waarvoor de Europese Commissie naar verwachting eind 2023 een wetgevingsvoorstel doet. Op basis van onder andere de bevindingen uit het traject Voortgang verbeteren slachtsysteem bepaal ik de Nederlandse inzet hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat bij sommige punten binnen de inventarisatie en visie alle betrokkenen gelijksoortige mogelijkheden zien tot verbetering van het dierenwelzijn binnen het slachtproces, bijvoorbeeld het opdrijven van varkens en runderen en de bijscholing van slachthuispersoneel. Kunnen deze verbeteringen dan ook direct worden doorgevoerd. Zo nee, wat staat daartoe in de weg?
Antwoord
Voor zover ik kan overzien, zijn er geen belemmeringen om genoemde verbeteringen door te voeren. Enkele bedrijven zijn hier ook mee bezig. Ik agendeer dit bij het bestuurlijk overleg over de risico-inventarisatie dat ik in juli 2021 met de sector gepland staat.
Er zijn ook verschillen in het beeld dat de vertegenwoordigers van de slachthuizen hebben over de problematiek en het beeld van de NVWA en vertegenwoordigers van dierenrechtenorganisaties. Allereerst vragen deze leden waarom de Minister niet uitgaat van het beeld zoals geschetst door de NVWA, aangezien deze organisatie als onafhankelijk scheidsrechter de uitvoering van de wet in de gaten houdt. Daarnaast zien zij dat verschillen zich met name laten zien in de discussie of er sprake is van structurele misstanden of incidenten. Welke mogelijkheden ziet de Minister voor beter, wellicht permanent, toezicht in de slachthuizen door de NVWA om deze discussie te beslechten?
Antwoord
De risico-inventarisatie had als doel om de verschillende stappen in het slachtproces in kaart te brengen en per stap de mogelijke risico’s voor dierenwelzijn te identificeren. Dit is gedaan op basis van literatuuronderzoek en gesprekken met deskundigen. Uit de gesprekken kwamen een aantal aandachtspunten naar voren waar deskundigen verbetermogelijkheden zien voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Op deze manier konden we vanuit de verschillende invalshoeken inzicht krijgen van wat er op de werkvloer gebeurt. Deze aandachtspunten worden in de inventarisatie uiteengezet en enkele worden nu ook verder uitgewerkt, zoals de positie van de functionaris voor dierenwelzijn en de normen voor onbedwelmd kantelen. In de risico-inventarisatie wordt ook aangegeven op welke punten deskundigen van mening verschillen. Het vormt een basis om met elkaar in gesprek te blijven en verbetermogelijkheden te bespreken en de nodige stappen te zetten. Hiervoor is inmiddels ook bestuurlijk overleg met de branches gepland.
Het zijn de slachthuizen overigens zélf die verantwoordelijk zijn voor het goed instrueren van hun personeel en het borgen van het dierenwelzijn. Bij geconstateerde overtredingen zal de NVWA altijd ingrijpen en sanctioneren door middel van het vastgestelde interventiebeleid.
In het geval de NVWA constateert dat er structureel zaken misgaan of niet op orde zijn, voorziet het interventiebeleid ook in structurele aanpak waarbij de volgende maatregelen genomen kunnen worden: verscherpt toezicht, gedwongen verlaging van de slachtsnelheid en uiteindelijk zelfs stilleggen van het bedrijf.
Tot slot vragen zij wanneer zij de verdere verkenning van de Minister kunnen verwachten inzake de condities in wachtruimtes en gasbedwelming bij varkens.
Antwoord
Ik zal zelf geen nader onderzoek instellen naar alternatieven voor CO2 bedwelming. Nederlands onderzoek wat ik mede heb gesubsidieerd in 2017 heeft geen reëel alternatief opgeleverd. Wel heeft de Europese Commissie in november jl. een onderzoeksbudget van 2 miljoen euro beschikbaar gesteld om alternatieven voor CO2 bedwelming te onderzoeken. Ik volg de ontwikkelingen ten aanzien van alternatieven voor CO2 bedwelming van varkens actief en zal, zodra er betere alternatieven voorhanden lijken, uw Kamer hierover informeren. De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar de knelpunten op het gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Het vormt een uitgangspunt om met de betrokken partijen in gesprek te gaan en tot concrete maatregelen te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. Hierin zal ik de condities in de wachtruimte meenemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met grote interesse de voorliggende brief gelezen, inclusief de twee bijlages. Met name de risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in slachthuizen. Het is een eerste verkenning naar knelpunten op het gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Bij sommige aandachtspunten zien alle partijen verbetermogelijkheden, bijvoorbeeld bij de aanvoer van dieren met een slechte conditie en het opdrijven van varkens en runderen.
Het lid van de BBB-fractie heeft de volgende vragen aan de Minister. Na een eerste verkenning komt er een vervolg. Kan zij aangeven hoe de verdere planning eruit ziet?
Antwoord
De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar de knelpunten op het gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. In juli staat een bestuurlijk overleg met de sector gepland om tot concrete maatregelen te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. Het nemen maatregelen ter verbetering is daarmee een volgende stap. Voor de verdere uitwerking van de risico-inventarisatie voedselveiligheid (en implementatie van mogelijke maatregelen) maak ik een koppeling met de actualisatie van de integrale ketenanalyse van de roodvleesketen die de NVWA gepland heeft voor 2021. Zodra deze gereed is, zal ik uw Kamer informeren en zal ik acties in gang zetten om risico’s op het gebied van voedselveiligheid verder te reduceren.
Dit lid ziet ook mogelijkheden/aandachtspunten bij de aanvoer van gezonde dieren. Komt de Minister hier ook nog op terug?
Antwoord
In de risico-analyse staan inderdaad aandachtspunten voor de aanvoer van dieren. Voor mij is de gehele risico-analyse relevant. Samen met de betrokken stakeholders zullen we moeten bepalen welke verbeteringen in welke volgorde doorgevoerd gaan worden, omdat niet alle risico’s tegelijkertijd aangepakt kunnen worden. In juli staat hierover een bestuurlijk overleg met de sector gepland. Ik kom hier zeker op terug.
Zoals gebleken is uit de evaluatie van de MDU (Kamerstuk 33 835, nr. 157) kan een MDU voordelen bieden in het slachtsysteem, onder andere op het gebied van dierenwelzijn. De Minister laten weten dat er vanuit de EU besloten is initiatieven zoals de MDU toe te staan (Kamerstuk 28 286, nr. 1130. In de praktijk blijkt echter dat wegens het gebrek aan officiële dierenartsen bij de NVWA, die het proces van bedwelmen en doden bij moeten wonen, de MDU’s op dit moment hun werk niet kunnen uitvoeren. Na een eerste verkenning komt een vervolg. Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister kan aangeven hoe de verdere planning eruit ziet. Deelt zij de mening dat het, gezien de positieve bijdrage die de MDU’s kunnen leveren aan onder andere dierenwelzijn in het slachtsysteem, prioriteit moet hebben de initiatiefnemers te laten weten waar zij aan toe zijn? Deelt zij ook de mening dat er zo snel mogelijk capaciteit moet worden vrijgespeeld bij de NVWA om de MDU’s constant en operationeel te krijgen? Zo ja, wanneer verwacht zij dat deze capaciteit geleverd kan worden? Wanneer verwacht zij uitsluitsel te kunnen geven aan de initiatiefnemers van de MDU’s over de overige voorwaarden, zoals het laden van een of meerdere dieren?
Antwoord
Ik deel de mening dat de MDU een positieve bijdrage kan leveren bij de slacht van dieren die omwille van risico’s van dierenwelzijn bij transport, of anderszins, niet of moeilijk naar het slachthuis vervoerd kunnen worden. De NVWA werkt wel de beheersmaatregelen uit tot verkleining van de risico’s genoemd door Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (Buro) om voedselveiligheid, dierenwelzijn en diergezondheid te waarborgen. De voorbereidingen voor een feitelijke start van de MDU vindt dus wel plaats. De nieuwe Europese wetgeving is op 12 april jl. van kracht geworden. Daarin is vastgelegd dat maximaal drie als landbouwhuisdier gehouden runderen tegelijkertijd op het bedrijf van herkomst mogen worden gedood. Het streven is dat de MDU’s in 2022 in bedrijf kunnen zijn.
Onderzoeksraad voor Veiligheid, 2014, «Risico’s in de vleesketen» (Bijlage bij Kamerstuk 26 991, nr. 413) (https://www.onderzoeksraad.nl/nl/page/2118/risico-s-in-de-vleesketen).
NVWA, 2018, «Integrale risicoanalyse pluimveevleesketen» (https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/hoe-de-nvwa-werkt/integrale-ketenanalyses/integrale-risicoanalyse-pluimveevleesketen/risicoanalyse-pluimveevleesketen) (Bijlage bij Kamerstukken 26 991 en 28 286, nr. 521).
NVWA, februari 2018, «Fraudebeeld pluimveeketen. Een analyse van fraude en andere illegale praktijken in de pluimveesector op basis van opsporingsonderzoeken en intelligence producten uit de periode 2010 – januari 2017» (https://edepot.wur.nl/445458): «Waar voorheen ongeveer 11.000 kippen per uur geslacht werden, ligt dat getal bij enkele slachterijen nu al op 13.000.»
NVWA, 24 januari 2019, «Naleefmonitor. Naleving regels slachthuizen. Dierenwelzijn. Grote Pluimveeslachtketen (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/inspectieresultaten-pluimvee-slachterijen/documenten/consument/eten-drinken-roken/pluimvee/naleefmonitor/infographic-dierenwelzijn-grote-pluimvee-slachterijen-juli-2015-tot-en-met-juni-2018): «De naleefmonitor geeft de naleving van de regels weer op het gebied van dierenwelzijn bij grote pluimveeslachthuizen. Daar wordt 99,9% van de productie in Nederland geslacht.»
NU.nl, 1 april 2021, «575.000 kippen stierven afgelopen jaar onderweg naar het slachthuis» (https://www.nu.nl/binnenland/6125384/575000-kippen-stierven-afgelopen-jaar-onderweg-naar-het-slachthuis.html).
NVWA, 2018, «Integrale risicoanalyse pluimveevleesketen» (https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/hoe-de-nvwa-werkt/integrale-ketenanalyses/integrale-risicoanalyse-pluimveevleesketen/risicoanalyse-pluimveevleesketen).
NVWA, 2018, «Integrale risicoanalyse pluimveevleesketen» (https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/hoe-de-nvwa-werkt/integrale-ketenanalyses/integrale-risicoanalyse-pluimveevleesketen/risicoanalyse-pluimveevleesketen).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28286-1199.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.