26 991 Voedselveiligheid

Nr. 530 NADER VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 september 2018

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

over de brief van 1 juni 2018 over het verslag van een schriftelijk overleg inzake de integrale risicoanalyse pluimveevleesketen (Kamerstuk 26 991, nr. 527).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 juli 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 13 september 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Antwoorden op vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van het schriftelijk overleg en hebben daarover nog een aantal nadere vragen. De leden van de VVD-fractie lezen dat de integrale risicoanalyse (IRA) gebaseerd is op aangetoonde tekortkomingen. Op welke wijze worden risico’s die nog niet aangetoond zijn en met name risico’s voor de volksgezondheid in deze IRA meegenomen? Van welke wetenschappelijke inzichten wordt gebruik gemaakt en op welke wijze wordt informatie uit andere landen benut in een IRA?

De integrale risicoanalyse (IRA) pluimveevleesketen combineert inzichten vanuit verschillende disciplines, namelijk een wetenschappelijke risicobeoordeling van Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (bureau) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), fraude-informatie van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD) en toezichtinformatie vanuit de NVWA-toezichtpraktijk, met daarin onder andere informatie over aangetoonde tekortkomingen bij inspecties op bedrijven. De IRA identificeert de risico’s die vanuit het perspectief van risicobeheersing specifieke of extra aandacht behoeven binnen het NVWA-toezicht. In de IRA pluimveevleesketen wordt daarbij specifiek ingegaan op de risico’s voor dierenwelzijn en voedselveiligheid. Omdat voedselveiligheid onderdeel is van het publieke belang volksgezondheid, wordt daarmee ook bijgedragen aan de vermindering van de risico’s voor de volksgezondheid.

De wetenschappelijke inzichten zijn opgenomen in de wetenschappelijke risicobeoordeling, één van de pijlers onder de IRA. Bureau haalt de informatie en kennis hiertoe op via internationaal literatuuroverzicht, door contact met collega’s in het buitenland (waaronder de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid EFSA1), op basis van nalevingsgegevens van de NVWA en eventueel via expertconsultatie. Hierbij worden, afhankelijk van de specifieke keten, diverse kennisinstituten ingeschakeld die hiertoe eigen wetenschappelijke rapportages aanleveren. In de risicobeoordeling is een uitgebreide literatuurlijst opgenomen waarin deze rapporten en andere geraadpleegde literatuur staan vermeld.2

Risico’s die nog niet zijn aangetoond of die zich nog niet voordoen binnen Nederland/in de specifieke keten worden binnen de risicobeoordeling geduid als gevaren die op termijn wel een risico kunnen (gaan) vormen. Deze risico’s onderschrijven de noodzaak om de risicoanalyses periodiek te actualiseren.

In de beantwoording wordt een opsomming van de controles van pluimveebedrijven gegeven. Kan de Minister ingaan op de aard van de overtredingen en de mogelijke gevolgen of risico’s voor de volksgezondheid? Hoeveel geconstateerde overtredingen hebben er plaatsgevonden in het gebruik of in bezit hebben van antibiotica?

De aard van de overtredingen op het gebied van welzijn bij vleeskuikenbedrijven, vleeskuikenouderdieren, vleeseenden en kalkoenen is weergegeven in het schriftelijk overleg van 21 juni 2018 (Kamerstuk 26 991, nr. 527). Mogelijke risico’s voor de volksgezondheid zijn hier niet of zijn er slechts indirect. Overtredingen op het gebied van diergeneesmiddelen hebben vaak wel een directe relatie met mogelijke gevolgen of risico’s voor de volksgezondheid. Bijvoorbeeld antibioticaresistentie of residuen van diergeneesmiddelen in vlees en eieren. Overtredingen op het gebied van diergezondheid kunnen ook een directe relatie met mogelijke gevolgen of risico’s voor de volksgezondheid hebben. Bijvoorbeeld waar het Aviaira Influenza (AI), Newcastle Disease (NCD) of Salmonella betreft, welke zoönotisch (kunnen) zijn.

In de periode 2014–2016 heeft de NVWA 41 aselecte, risicogerichte en overige inspecties uitgevoerd bij vleeskuikenbedrijven. Bij vijf van deze bedrijven is een overtreding vastgesteld op het gebruik van antibiotica. Deze overtredingen hadden betrekking op het niet voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot tweede keus middelen en het bedrijfsgezondheidsplan/bedrijfsbehandelplan.

Daarnaast is onderzoek gedaan naar het gebruik van antibiotica in de vleeskuikensector via een innovatieve verentest. In 2016 zijn op vijftien slachterijen 383 koppels van 199 vleeskuikenbedrijven aselect bemonsterd. De positieve testuitslagen van deze methode zijn vergeleken met de informatie over toegediende antibiotica zoals vermeld op het voedselketeninformatie (VKI-)formulier en geregistreerd in de sectorale databank. Op 34 bedrijven – met een positieve testuitslag zonder verantwoording van toegediende antibiotica op het VKI-formulier of registratie in de sectorale databank – heeft een aanvullende inspectie plaatsgevonden. Bij twaalf bedrijven heeft de NVWA daarbij een overtreding vastgesteld.

Onderzocht wordt of de aangetroffen residuen van antibiotica wijzen op oneigenlijk gebruik van antibiotica. Onzorgvuldig dan wel overmatig gebruik van antibiotica draagt bij aan de ontwikkeling van antibioticaresistente bacteriën bij mens en dier. Hierdoor bestaat het risico dat bacteriële infectieziekten minder goed te behandelen zijn.

Kan de Minister aangeven waarom er uitgebreid ingegaan wordt op de benoeming van nieuwe leden van de Raad van Advies die in het leven is geroepen om toe te zien dat risicobeoordelingen, onderzoeken en daarmee verbonden adviezen onafhankelijk tot stand zijn gekomen en het bewaken van de wetenschappelijke kwaliteit van risicobeoordelingen, en niet wordt ingegaan op de vraag of de Raad van Advies haar advies heeft uitgebracht? Uit de beantwoording kan worden opgemaakt dat de Raad van Advies nog geen advies heeft uitgebracht omdat de procedure voor de benoeming nog loopt. Kan de Minister een uitgebreidere toelichting geven op het proces en de rol van de Raad van Advies? Op welke manier voert zij een analyse uit en op welke manier wordt het advies betrokken bij de definitieve IRA? Is de Minister bereid de Raad van Advies te vragen om deze IRA te beoordelen en het advies wel openbaar te maken? Zo nee, wat is de reden dat deze adviezen niet openbaar gemaakt kunnen worden?

Er is nu geen actieve Raad van Advies, omdat de maximale zittingstermijn van de leden is verlopen. Zodra nieuwe leden benoemd zijn, kan de Raad zijn taak – die in de wet op de onafhankelijke risicobeoordeling NVWA staat beschreven – weer uitvoeren. Die taak is a) erop toezien dat risicobeoordelingen, onderzoeken en daarmee verbonden adviezen op onafhankelijke wijze tot stand komen en b) het bewaken van de wetenschappelijke kwaliteit van risicobeoordelingen. De Raad bepaalt zijn eigen werkwijze en beoordeelt achteraf.

De (eerdere) Raad van Advies beoordeelde de uitgebrachte risicobeoordelingen van bureau op onafhankelijkheid en wetenschappelijkheid en deed dat in twee à drie vergaderingen per jaar. In de vergaderingen besprak de Raad onderling de mening van de leden over een risicobeoordeling en het advies, waarna een gemeenschappelijk standpunt werd bepaald. De Raad van Advies heeft nooit knelpunten gesignaleerd of bedenkingen gehad bij de wetenschappelijkheid en de onafhankelijkheid van bureau.

De IRA is nadrukkelijk geen wetenschappelijke risicobeoordeling. Zoals hiervoor aangegeven, combineert de IRA inzichten vanuit de wetenschappelijke risicobeoordeling van bureau, fraude-informatie van de NVWA-IOD en toezichtinformatie vanuit de eigen NVWA-toezichtpraktijk. De IRA is een product van de NVWA en daarom geen analyse die onafhankelijk is van toezicht. De IRA geeft een beeld van de belangrijkste risicogebieden die vanuit risicomanagementnadrukkelijk aandacht behoeven. Omdat de IRA breder is dan een wetenschappelijke risicobeoordeling, is het niet de taak van de Raad van Advies om een IRA te beoordelen. De Raad van Advies rapporteert over de algemene werkwijze van bureau.

Zodra de nieuwe Raad van Advies zijn oordeel over de wetenschappelijkheid en onafhankelijkheid van de werkzaamheden van bureau heeft gegeven en ik het oordeel heb ontvangen, zal ik dit – zoals gebruikelijk – naar uw Kamer sturen.

In de IRA is ingegaan op het level playing field en in de beantwoording van het schriftelijk overleg is een verduidelijking gegeven wat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hieronder verstaat. Kan de Minister aangeven wat wordt bedoeld met de problematiek die complex is en raakt aan het productiesysteem (zie blz. 5 van de beantwoording)? De leden van de VVD-fractie lezen dat de NVWA, het Ministerie van LNV en het Ministerie van VWS in overleg zijn met de ketenpartijen om de analyse verder uit te diepen en na te denken over oplossingsrichtingen en doelstellingen. Kan de Minister aangeven wat hiermee bedoeld wordt?

Zoals de NVWA in de IRA heeft aangegeven, staat de risicobeheersing bij een deel van de bedrijven in meerdere ketenschakels voortdurend onder druk. Risico’s voor voedselveiligheid en dierenwelzijn zijn niet alleen af te dekken met goed toezicht. Daar is meer voor nodig. Uit de analyse die de NVWA gemaakt heeft, blijkt dat het gedrag van ondernemers wat de risicobeheersing betreft mede terug te voeren is op de opzet van het huidige productiesysteem dat zich kenmerkt door een strakke logistieke planning, sterke onderlinge afhankelijkheid, kleine winstmarges en sturing op kostprijs.

De NVWA voert overleg met de ketenpartijen om de IRA verder uit te diepen en nader te duiden. Dit overleg is niet vrijblijvend maar gericht op het maken van afspraken over het verbeteren van de risicobeheersing en daarmee het verbeteren van de naleving van de wet- en regelgeving. Daarnaast vinden in het kader van de verdere verduurzaming van de veehouderij gesprekken plaats met onder andere de pluimveesector. Doel hiervan is te komen tot concrete doelstellingen op meerdere terreinen, waaronder dierenwelzijn, voedselveiligheid en de kwaliteit van de leefomgeving. De IRA is onder meer input voor deze gesprekken.

Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat hier ook gekeken dient te worden naar de risico’s die producten met zich meebrengen indien deze geproduceerd zijn in het buitenland? Op welke wijze wordt gekeken en beoordeeld hoe dit in andere landen plaatsvindt en hoe wordt voedsel wat elders is geproduceerd, maar in de Nederlandse slachterij of industrie wordt verwerkt, beoordeeld?

De IRA is opgesteld vanuit het toezichtperspectief en richt zich op bedrijven in de Nederlandse productieketen, inclusief slacht. De Nederlandse overheid ziet niet toe op de productieomstandigheden in naar Nederland exporterende landen; dat is aan de betreffende nationale overheden. Wel is uiteraard van belang dat dieren en producten die Nederland binnenkomen (minimaal) voldoen aan de regels die in de Europese Unie (EU) zijn afgesproken omtrent voedselveiligheid en dierenwelzijn. Dit houdt in dat de NVWA bij het reguliere toezicht invulling geeft aan de wettelijke verplichtingen omtrent de controles op geïmporteerd pluimvee(vlees). Tevens wordt toezicht gehouden op de dierenwelzijnsaspecten gerelateerd aan transport bij alle op de slachterij aangevoerde buitenlandse pluimveekoppels. Als daarbij overtredingen geconstateerd worden, wordt dit gecommuniceerd naar de autoriteiten in het betreffende land, waarbij ook aangedrongen wordt op het nemen van maatregelen. Bij structurele problemen, waar geen verbetering optreedt, kan worden geëscaleerd. Tegen Nederlandse vervoerders kan de NVWA zelf optreden.

Kan de Minister aangeven hoe de risicobeoordeling plaatsvindt die niet voortvloeit uit onvoldoende naleving? Op welke manier komt de informatie bij de NVWA en hoe wordt gebruikgemaakt van andere beschikbare kennis en expertise en welke kennis en expertise is dat?

Een risicobeoordeling door bureau gaat uit van het principe van de kans op blootstelling van mens (in geval van voedselveiligheid) of dier (in geval van dierenwelzijn) maal het effect. Met andere woorden: de omvang van een risico wordt geduid aan de hand van de mate waarin het risico optreedt en het effect dat het risico teweegbrengt. Wet- en regelgeving is een van de beleidsinstrumenten binnen de risicobeheersing. De mate van naleving van de geldende wet- en regelgeving is daarom mede bepalend voor de inzet om risico’s te beheersen.

Zoals hiervoor aangegeven haalt bureau de data, informatie en kennis die nodig zijn voor een wetenschappelijke risicobeoordeling op via literatuuronderzoek, op basis van contacten met collega’s in het buitenland (waaronder de EFSA), door gebruikmaking van nalevingsgegevens van de NVWA en eventueel via expertconsultatie.

Bij een risicobeoordeling wordt allereerst een internationaal wetenschappelijk literatuuronderzoek gedaan naar de gevaren. Vervolgens worden de gevaren geselecteerd die belangrijk zijn voor de Nederlandse productie en/of Nederlandse consumptie. Hierbij worden – afhankelijk van de specifieke keten – diverse kennisinstituten zoals RIVM, RIKILT, FBR, WBLR3 ingeschakeld die in opdracht van bureau eigen wetenschappelijke rapportages opstellen. Van deze gevaren wordt onderzocht wat er bekend is over de blootstelling bij mens en dier. De ernst van het gevaar en de blootstelling eraan bepaalt het risico. Deze risico’s worden dan bepaald en met elkaar vergeleken. Ten slotte wordt de concept-risicobeoordeling inhoudelijk beoordeeld in een wetenschappelijk peer review proces. Dit gebeurt door wetenschappers die niet betrokken waren bij de totstandkoming van deze concept-risicobeoordeling.

De risicobeoordeling van de pluimveevleesketen richtte zich specifiek op risico’s voor de voedselveiligheid (chemische, fysische en microbiologische gevaren) alsmede op risico’s voor het dierenwelzijn.

Kan de Minister een overzicht geven van het aantal zaken dat aanhangig is (gebracht) bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)? Kan hierbij een overzicht gegeven worden van de uitspraken? Zo nee, waarom niet?

Over de periode 2014 tot nu toe zijn gerelateerd aan de pluimveesector in den brede ongeveer 250 zaken aanhangig gemaakt bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), waarvan 15 voorlopige voorzieningen, 228 beroepszaken in eerste aanleg en 7 hoger beroepszaken. Het betreft ongeveer 70 zaken met betrekking tot NVWA-tarieven. Het overige deel ziet met name op zaken met betrekking tot sanctiebesluiten die de NVWA genomen heeft op grond van de Wet dieren. Het CBb toetst ook met betrekking tot bedrijven in de pluimveesector of sanctiebesluiten van de NVWA rechtmatig zijn, dat wil zeggen conform de van toepassing zijnde wetgeving en het beleid waarin de wetgeving nader is uitgewerkt. Het CBb publiceert sinds 2001 zijn uitspraken op de website rechtspraak.nl.

Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de controle op de pluimveevleesketen primair gericht moet zijn op 1) de mogelijke gevolgen en risico’s voor de volksgezondheid en 2) het welzijn van de dieren? Kan de Minister aangeven waarom in de IRA en ook in de beantwoording van het schriftelijk overleg de risico’s voor de volksgezondheid onderbelicht lijken te zijn en er veel meer nadruk gelegd wordt op productie (systemen), dierwelzijn en andere zaken? Dit wordt bevestigd doordat de IRA vooral opgesteld is vanuit het Nederlandse productieperspectief; wat vindt die Minister hiervan?

De NVWA heeft de IRA pluimveevleesketen uitgevoerd vanuit haar toezichtrol bij de borging van de publieke belangen voedselveiligheid en dierenwelzijn in de Nederlandse pluimveevleesketen. Daarmee wordt ook specifiek bijgedragen aan de borging van het publieke belang volksgezondheid, omdat voedselveiligheid hier onderdeel van is. Het doel van deze integrale analyses is het identificeren en agenderen van risico’s die primair aandacht en actie behoeven van ketenpartijen, beleid en/of NVWA, het transparant communiceren hierover naar sector, beleid en maatschappij en uiteindelijk het inrichten van het risicogericht toezicht door de NVWA. Deze risico’s zijn voor beide belangen eigenstandig in beeld gebracht. Ik deel de analyse dat de risico’s voor volksgezondheid onderbelicht lijken te zijn, dan ook niet.

Kan de Minister in het licht van deze constatering aangeven welke controles er zijn op de invoer van pluimveeproducten uit het buitenland? Hoeveel controles vinden er plaats, hoeveel van alle ingevoerde producten worden gecontroleerd, vindt bij de invoer van producten ook een risicobeoordeling plaats en zo ja, op welke risico’s wordt gelet?

Voor voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn bestaat een mondiaal systeem van wederzijdse garantstellingen op basis van wetgeving en/of kwaliteitssystemen. Door de bevoegde autoriteiten van het exporterende land vinden controles bij productiebedrijven plaats om na te gaan of deze voldoen aan de wetgeving en/of kwaliteitssystemen. De EU controleert door middel van missies naar bedrijven of de door deze bedrijven gehanteerde kwaliteitssystemen voldoen aan de Europese normen. De resultaten van de EU-controles worden vertaald naar landenlijsten met bedrijfsregistraties. Deze registraties zijn inzichtelijk en worden verplicht geraadpleegd door de controlerende officiële dierenarts aan de EU-buitengrens.

De controles bij import vinden plaats volgens een door de EU opgestelde methodiek van documenten, overeenstemming en materiële controle. Voor dierlijke producten vindt bij alle partijen controle op documenten en overeenstemming plaats. Daarnaast worden bij pluimveeproducten voor 50% ook zogeheten «reduced checks» uitgevoerd. Bij «reduced checks» bepaalt de combinatie van product en land van herkomst het risico. In 2017 zijn in Nederland 13.655 partijen met pluimveeproducten geïmporteerd. Al deze partijen zijn gecontroleerd op aanwezigheid van correcte documenten. Bij 10.365 van de 13.655 partijen heeft op basis van de combinatie van product en land van herkomst ook een materiële controle plaatsgevonden.

Aan de EU-buitengrens vinden controles plaats op microbiologische verontreiniging. Deze controles bestaan uit twee onderdelen: monitoring aan de buitengrens en verscherpte verplichte controle EU-breed. Bij monitoring past de NVWA een risicobenadering toe op basis van het land van herkomst en het voorkomen van import van besmette partijen uit dergelijke landen binnen de EU.

De verplichte controle EU-breed vindt plaats als ergens in de EU een partij positief is getest op residuen of op microbiologische verontreiniging. De volgende tien partijen van dat bedrijf uit een land buiten de EU worden dan vastgehouden tot de uitslag bekend is en worden alleen vrijgegeven als de uitkomst negatief is. Een bedrijf komt van deze status af als de uitslag tienmaal achtereen negatief is, dat wil zeggen: geen residuen van chemische stoffen of microbiologische verontreiniging. Blijft een bedrijf in het derde land positieve partijen aanleveren, dan wordt voor onbepaalde tijd elke partij voor vrijgave volledig gecontroleerd.

In 2017 zijn in Nederland op basis van monitoring of verscherpte controle 111 partijen onderzocht op residuen en zijn 2471 partijen microbiologisch onderzocht. Daarvan voldeden 153 partijen niet aan de eisen. Deze partijen zijn teruggestuurd naar het land van herkomst, of vernietigd.

Wat vindt de Minister van dit onderscheid in relatie tot een gelijk speelveld voor de pluimveehouders in Nederland in relatie tot de landen om ons heen, de landen in Europa en de landen buiten Europa? Kan de Minister uitgebreid ingaan op de risico’s voor de volksgezondheid? De Minister gaat in op het uitgangspunt dat pluimveevleesproductie moet voldoen aan de (Europees-) wettelijke kaders met betrekking tot voedselveiligheid en dierenwelzijn. De leden van de VVD-fractie onderschrijven dit uitgangspunt van harte. Tegelijkertijd constateren zij dat een substantieel deel van de dieren die geslacht worden in Nederland uit het buitenland afkomstig zijn en er nog steeds producten (legaal) ter consumptie worden aangeboden uit stalsystemen die niet voldoen aan de (Europees-) wettelijke kaders. Het feit dat consumenten hier niet actief over geïnformeerd worden en de pluimveevleeshouders in Nederland gewezen worden op het huidige productiesysteem dat kwetsbaar is voor fraude valt hiermee niet goed te rijmen. Kan de Minister ingaan waarom zij het belangrijk vindt om de Nederlandse productie streng te controleren en vervolgens van de 43% dieren die in het buitenland worden gehouden maar ook in Nederland geslacht worden het niet belangrijk vindt om te weten hoe deze dieren gehouden worden? De producten van beide (zowel in Nederland gehouden dieren als in het buitenland gehouden dieren maar in Nederland geslacht) worden op de Nederlandse markt aangeboden. Wat vindt de Minister hiervan? Kan zij uitleggen aan de consument waarom het belangrijk is dat de Nederlandse pluimveehouders moeten voldoen aan strenge regels (waar de leden van de VVD-fractie ook voorstander van zijn), maar dat de dieren die in het buitenland gehouden worden blijkbaar geen risico kennen voor de volksgezondheid en het dierwelzijn dan ook blijkbaar niet zo belangrijk is. Kan de Minister aangeven waarom zij van mening is dat dit niet het «meten met twee maten» is? Waarom is de nadruk die in Nederland gericht is op de wijze van productie minder belangrijk of zelfs onbelangrijk voor producten die elders vandaan komen, maar wel in Nederland geslacht en/of geconsumeerd worden? Kan de Minister in relatie tot bovenstaande uitgebreid ingaan op het verschil in de voedselveiligheid en de risico’s voor de volksgezondheid? Kan de Minister aangeven of en wanneer zij dit op de Europese agenda bespreekbaar gemaakt heeft?

Regelgeving voor voedselveiligheid is Europees en is daardoor voor alle lidstaten van de EU hetzelfde. Deze regels gelden ook voor landen die naar de EU exporteren. De Europees geharmoniseerde regels beogen hetzelfde hoge voedselveiligheidsniveau voor alle voedselproducten die op de Europese markt komen. De nationale inspectiediensten voeren controles uit op deze Europese regels. De Health and Food Audits and Analysis (HFAA) van de Europese Commissie controleert of de nationale inspectiediensten in zowel de Europese lidstaten als in de landen die naar Europa exporteren goed toezien op de naleving van deze Europese wetgeving. Dit (Europese) systeem moet ervoor zorgen dat dat dieren en producten aan de Europese eisen voor voedselveiligheid voldoen.

Voor veel diersoorten is ook op Europees niveau regelgeving vastgesteld met betrekking tot dierenwelzijn. Alle dieren of dierproducten die vanuit lidstaten in Nederland worden gebracht, moeten hieraan voldoen. Nederland heeft nog beperkt aanvullende eisen gesteld in nationale regelgeving. Voor de import van dieren en dierlijke producten vanuit derde landen naar lidstaten van de EU gelden maar beperkt eisen op het gebied van dierenwelzijn, welke geen betrekking hebben op de primaire houderij. Dat wil niet zeggen, zoals de leden van de VVD-fractie stellen, dat ik het niet belangrijk vind hoe deze dieren worden gehouden. Op de inzet die ik hierop pleeg (in internationaal verband), zal ik ingaan in de beleidsbrief dierenwelzijn die ik uw Kamer binnenkort stuur.

Voor vers pluimveevlees geldt een verplichte herkomstetikettering. Hierdoor kan de consument zien waar het product vandaan komt. Ook retail en handel hebben een rol bij de inkoop van hun producten. Zij kunnen nog aanvullende private eisen stellen aan producten en de herkomst ervan.

Kan de Minister uitgebreid ingaan op het rapport van de commissie-Sorgdrager (Kamerstuk 26 991, nr. 529 ) in relatie tot deze IRA, met name op het punt risico’s voor de volksgezondheid? Is de Minister van mening dat er voldoende aandacht is in deze IRA voor de risico’s op het gebied van de volksgezondheid?

Het doel van een IRA is om per productieketen beter zicht te krijgen op onder meer de prioritaire risico’s voor voedselveiligheid, en daarmee ook op risico’s op het terrein van volksgezondheid. Ook in de IRA pluimveevleesketen is hiervoor veel aandacht. De aanbevelingen van de commissie Sorgdrager hebben primair betrekking op de eierketen. Een aantal aanbevelingen kan echter geëxtrapoleerd worden naar andere ketens, zoals de pluimveevleesketen. Op dit moment wordt gewerkt aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Sorgdrager. Uw Kamer wordt hierover in het najaar geïnformeerd.

Antwoorden op vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van het schriftelijk overleg over de integrale risicoanalyse pluimveevleesketen. Hierover hebben deze leden nog aanvullende vragen. De leden van de CDA-fractie denken dat in de integrale risicoanalyse pluimveevleesketen, en tevens in voorgaande integrale risicoanalyses, de expliciete relatie tussen risico’s bij bepaalde handelingen en de voedselveiligheid nadrukkelijker gelegd kan worden en dat daar risico-inschattingen van gemaakt kunnen worden. Hoe gaat de Minister de motie van de leden Geurts en Lodders over integrale risicoanalyses (Kamerstuk 33 835, nr. 91) uitvoeren? Is de Minister bereid uitwerking te gegeven aan de motie door de relatie tussen risico’s en de analyse van de mogelijke gevolgen voor de voedselveiligheid te kwantificeren en nadrukkelijk in de IRA’s op te nemen? De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om toe te lichten in hoeverre de IRA gebruikt kan worden voor prioritering van de activiteiten van de NVWA, gezien geen integraal risicobeeld, maar alleen een sectoraal risicobeeld wordt opgesteld. In hoeverre wordt op basis van de voorliggende IRA de prioritering bij het toezicht op de pluimveevleesketen aangepast? Is het mogelijk en zinvol om een integraal, sector overstijgende NVWA-brede risicoanalyse te maken? Zo nee, waarom niet?

Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de VVD-fractie, voert de NVWA de IRA’s uit vanuit haar toezichtrol bij de borging van de relevante publieke belangen. Het doel van de IRA’s is het identificeren en agenderen van risico’s die primair aandacht en actie behoeven van ketenpartijen, beleid en/of NVWA, het transparant communiceren hierover naar sector, beleid en maatschappij en uiteindelijk het inrichten van het risicogericht toezicht door de NVWA. De IRA pluimveevleesketen ziet specifiek op de publieke belangen voedselveiligheid en dierenwelzijn in de Nederlandse pluimveevleesketen. Daarmee wordt ook specifiek bijgedragen aan de borging van het publieke belang volksgezondheid, omdat voedselveiligheid hier onderdeel van is. De IRA geeft voor deze publieke belangen inzicht in de belangrijkste risico’s die vanuit toezichtperspectief specifieke of extra aandacht behoeven in de pluimveevleesketen.4 In die zin zijn voedselveiligheidsrisico’s nadrukkelijk in beeld in de huidige opzet van de IRA’s. In een IRA worden de risico’s per publiek belang eigenstandig in beeld gebracht.

De NVWA zal bij het opstellen van volgende IRA’s bekijken hoe nader invulling gegeven kan worden aan de adviezen van de commissie Sorgdrager op het gebied van voedselveiligheid. Ook zal de NVWA bezien wat nodig is om te voldoen aan het verzoek van uw Kamer om in de IRA’s met name risico’s voor voedselveiligheid in beeld te brengen.5 Ik betrek dit aspect graag bij de uitwerking van de aanbevelingen van de commissie Sorgdrager.

Duidelijk is dat de NVWA altijd keuzes maakt en zal moeten blijven maken waar het gaat om het inzetten van capaciteit. Met de IRA’s wordt een belangrijke stap gezet in het vormgeven van risicogericht toezicht door de aandacht te focussen op de belangrijkste risico’s in een bepaalde productieketen. Naarmate IRA’s voor meer ketens beschikbaar zijn, kunnen risico’s mogelijk ook integraal over ketens heen tegen elkaar worden afgezet. Daarbij zullen de risico’s voor de volksgezondheid – zoals altijd – zwaar wegen.

In de beantwoording van de vragen geeft de Minister aan dat er een nieuwe Raad van Advies (RvA) komt die onder andere gaat adviseren over de wetenschappelijke kwaliteit van de risicobeoordelingen. Is het mogelijk om de nieuwe RvA te vragen specifiek te adviseren over mogelijke wetenschappelijke kwaliteitsverbeteringen van de IRA’s? Is de Minister hiertoe bereid en kan zij de Kamer hierover informeren?

Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de VVD-fractie, is de IRA breder dan een wetenschappelijke risicobeoordeling. De IRA combineert inzichten vanuit de wetenschappelijke risicobeoordeling van bureau, fraude-informatie van de NVWA-IOD en toezichtinformatie vanuit de eigen NVWA-toezichtpraktijk. Het is niet de taak van de Raad van Advies om de IRA als geheel te beoordelen. De Raad van Advies heeft nooit knelpunten gesignaleerd of bedenkingen gehad bij de wetenschappelijkheid of onafhankelijkheid van bureau. Mocht de Raad van Advies in de toekomst wel knelpunten signaleren of bedenkingen hebben, dan zal de Raad deze kenbaar maken in zijn rapportage die ik – zoals gebruikelijk – naar uw Kamer zal sturen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat er gesprekken zijn geweest met de pluimveevleessector over de IRA. Kan de Minister aangeven wat hiervan de uitkomsten zijn?

Tijdens de gesprekken is ingegaan op de inhoud van de IRA en is gedeeld welke acties de ketenpartijen inmiddels in gang hebben gezet, dan wel welke acties al liepen in relatie tot de in de IRA geschetste problematiek. Ook wordt verkend op welke thema’s nog nadere afspraken gemaakt moeten worden. Bovenstaande maakt duidelijk dat dit overleg niet vrijblijvend is maar gericht is op het maken en nakomen van afspraken over het verbeteren van de risicobeheersing en daarmee het verbeteren van de naleving van de wet- en regelgeving. Hoewel de gesprekken hierover nog niet afgerond zijn, kan al gemeld worden dat schema-eigenaar van IKB Kip, Stichting PLUIMNED, IKB Kip begin augustus 2018 ter toetsing heeft aangemeld bij de NVWA, met als oogmerk dit private kwaliteitssysteem onder ketenborging.nl geaccepteerd te krijgen. Het doel hiervan is om IKB Kip gericht in te kunnen zetten voor de benodigde verbetering van de private risicobeheersing in de pluimveevleesketen.

Zijn er vorderingen gemaakt ten aanzien van de verdere ontsluiting, bundeling en mogelijke integratie van publieke en private data? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?

Ontsluiting, bundeling en mogelijke integratie van publieke en private data is een belangrijk vraagstuk voor de NVWA, ook voor de pluimveevleesketen. De NVWA werkt hieraan, allereerst in de uitwerking van de IRA zuivelketen van 29 augustus 2017. Uitwerking gebeurt op basis van een verkenning die nu loopt. Daarnaast wordt aangesloten op de follow up van de acties vanuit de werkgroep Versterking zelfregulering eierketen op dit punt.

Voor de IRA pluimveevleesketen zijn nog geen concrete vorderingen gemaakt. De mogelijkheden tot uitwisseling van publieke en private data zijn wel onderwerp van gesprek tussen NVWA en de ketenpartners.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of inzichtelijk is hoe andere lidstaten en landen buiten de Europese Unie meldingen van de NVWA over overschrijdingen van dierenwelzijnsaspecten bij transport opvolgen. Worden deze meldingen ook Europees geregistreerd zodat deze betrokken worden bij de controle op de naleving van Europese regels door de Europese Commissie en bij de controle op de exportcertificering in derde landen door de Europese Commissie? Zo nee, ziet de Minister hier mogelijkheden voor?

Overeenkomstig artikel 24 van de Transportverordening heeft iedere EU-lidstaat bij de officiële autoriteiten een of meer personen aangewezen als «nationaal contactpunt» voor wederzijdse bijstand en uitwisseling van informatie. Klachten en meldingen over overtredingen van de Transportverordening bij zendingen uit andere EU-lidstaten worden via dit netwerk van contactpunten per e-mail verstuurd. Ook vindt er incidenteel telefonisch contact plaats. Klachten en meldingen naar derde landen met betrekking tot dierenwelzijn en transport worden eveneens via mailcontact met de autoriteiten in het betreffende derde land afgehandeld. Deze mails en de antwoorden hierop worden niet Europees geregistreerd; de Europese Commissie heeft hier geen inzage in.

De Europese Commissie heeft wel toegang tot de gegevens die worden uitgewisseld via het Europese «TRACES»-systeem. In dit systeem worden onder andere de uitkomsten van officiële controles na aankomst van zendingen uit een andere EU-lidstaat of uit derde landen geregistreerd. Verder dient iedere EU-lidstaat bij de Europese Commissie jaarverslagen in over de controles die zijn uitgevoerd ten aanzien van de Transportverordening. De Europese Commissie publiceert deze op haar website.6 De opvolging van meldingen naar andere lidstaten verschilt per land en per onderwerp.

In de beantwoording staat: «Het registratiesysteem van de NVWA is niet openbaar, maar in de Risicobeoordeling Nederlandse pluimveevleesketen zijn gegevens uit dit registratiesysteem verwerkt in overzichten (pagina 30 t/m 33) waarin de verschillen in DOA tussen de diverse herkomstlanden zichtbaar zijn gemaakt.» Hierbij is onduidelijk waarnaar wordt verwezen en hoe deze informatie is te vinden. Kan de Minister aangeven uit welke herkomstlanden procentueel de meeste kippen dood aankomen bij de Nederlandse slachterij?

De risicobeoordeling Nederlandse pluimveevleesketen is te vinden op de website van de NVWA. In het document «Advies over risico’s pluimveevleesketen»7 staan overzichten waarin de verschillen in sterfte bij aankomst (dead on arrival, DOA) tussen de diverse herkomstlanden zichtbaar zijn gemaakt. In het algemeen kan gesteld worden dat het percentage dood aangevoerde vleeskuikens en kippen hoger is uit landen die niet direct aan Nederland grenzen, zoals Denemarken, Polen en Frankrijk.

De leden van de CDA-fractie leiden uit de beantwoording van de Minister af dat er beperkte gegevens beschikbaar zijn over de microbiologische kwaliteit van ingevoerd pluimveevlees. Waarom zijn deze gegevens beperkt beschikbaar? Wat zijn de risico’s ten aanzien van het niet kennen van de microbiologische kwaliteit van ingevoerd pluimveevlees? Als er risico’s zijn, hoe wordt hier wel inzage in verkregen?

Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de VVD-fractie bestaat voor voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn een mondiaal systeem van wederzijdse garantstellingen op basis van wetgeving en kwaliteitssystemen. Aan de EU-buitengrens vinden controles plaats op microbiologische verontreiniging en residuen van chemische stoffen. Deze controles bestaan uit twee onderdelen, namelijk monitoring aan de buitengrens en verscherpte verplichte controle EU-breed. Bij monitoring past de NVWA een risicobenadering toe op basis van het land van herkomst en het voorkomen van besmette partijen uit deze landen. De verplichte controle EU-breed vindt plaats als ergens in de EU een partij positief is getest op residuen of op microbiologische verontreiniging. In 2017 zijn in Nederland op basis van monitoring of verscherpte controle 111 partijen onderzocht op residuen en zijn 2471 partijen microbiologisch onderzocht. Daarvan voldeden 153 partijen niet aan de eisen. Deze partijen zijn teruggestuurd naar het land van herkomst, of vernietigd.

De verantwoordelijkheid voor de microbiologische kwaliteit van pluimveevlees ligt bij de producent. Veruit het grootste aandeel van de pluimveeproducten ondergaat nog een bewerking in een verwerkingsbedrijf in de EU voordat ze aan de consument worden verkocht. Deze bedrijven moeten ervoor te zorgen dat producten veilig op de EU-markt worden gebracht en voldoen aan Europese wetgeving op het gebied van voedselveiligheid. Indien op een dergelijk bedrijf geconstateerd wordt dat de importproducten een risico vormen, is het bedrijf verplicht aanvullend onderzoek uit te voeren. De laatste vleesbewerker heeft de eindverantwoordelijkheid om een veilig product op de markt te brengen.

Is van ingevoerd pluimveevlees bekend of daar antibioticaresiduen in aanwezig zijn? Zo ja, is dat inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Is in het geval van hoge aanwezigheid van antibioticaresiduen in ingevoerd pluimveevlees het mogelijk om dat te communiceren aan de autoriteiten van de betreffende herkomstlanden?

De verantwoordelijkheid voor het niet aanwezig zijn van antibioticaresiduen in pluimveevlees ligt bij de producent. De NVWA heeft in de jaren 2014 tot en met 2017 bij import 208 onderzoeken naar de aanwezigheid van antibioticaresiduen uitgevoerd. Daarbij is tweemaal de aanwezigheid van residuen vastgesteld. Dat is gerapporteerd aan de producent en aan de EU.

Antwoorden op vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de antwoorden op de vragen gesteld in het schriftelijk overleg over de integrale risicoanalyse van de pluimveevleesketen. De Minister schrijft in haar beantwoording dat de NVWA zich op de grootste risico’s in de keten gaat richten en hierbij de prioritering van haar toezicht gaat aanpassen. Hoe gaat de Minister de grootste risicogebieden definiëren? Is de Minister het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat dierenwelzijn een grotere rol moet spelen bij deze aangepaste prioritering van het toezicht? Zo ja, gaat de Minister hierbij rekening houden met de misstanden in slachterijen en fokkerijen die de afgelopen tijd naar buiten zijn gekomen?

De IRA pluimveevleesketen geeft voor de publieke belangen voedselveiligheid en dierenwelzijn inzicht in de belangrijkste risico’s die binnen het toezicht specifieke aandacht behoeven.8 Daarmee geeft de IRA per publiek belang richting aan het toezicht in de pluimveevleesketen, met het oog op het adequaat borgen van deze belangen. In de IRA pluimveevleesketen worden de risico’s voedselveiligheid en dierenwelzijn eigenstandig in beeld gebracht. Dierenwelzijn krijgt daarmee de aandacht van het NVWA-toezicht die het verdient.

Dierenwelzijn is onderdeel van het toezicht op slachthuizen. Hierbij houdt de NVWA ook rekening met de actuele signalen over niet-naleving. Ten aanzien van de misstanden in slachthuizen heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brieven van 6 juli 2018 en 1 augustus 2018.9 Hierin heb ik onder meer aangegeven dat uit gepubliceerde documenten naar aanleiding van een Wob-verzoek blijkt dat de NVWA optreedt bij constateringen van overtredingen. Ook heb ik aangegeven dat de NVWA in grote slachterijen permanent aanwezig is, dat met ingang van 1 januari 2018 permanent toezicht gehouden wordt op de onbedwelmde slacht en dat inmiddels ook een pilot met cameratoezicht is gestart. En dat ik wil bekijken of de bestuurlijke boetes kunnen worden verhoogd en of slachterijen bij structurele overtredingen eerder kunnen worden gesloten. Over dit laatste zal ik uw Kamer dit najaar informeren.10

De leden van de GroenLinks-fractie blijven graag op de hoogte van de nieuwe criteria voor de herprioritering van het toezicht. Kan de Minister de Kamer op de hoogte stellen van deze nieuwe criteria?

De NVWA benut IRA’s om te komen tot risicogerichte prioritering van haar toezicht binnen de verschillende productieketens. De vernieuwing zit onder andere in het gehanteerde ketenperspectief en in de integratie van informatie vanuit verschillende disciplines, namelijk risicobeoordeling, fraude-informatie en toezichtinformatie. Zie hiervoor ook de aanbiedingsbrief bij de IRA pluimveevleesketen van 13 april 2018.11

Daarnaast horen deze leden graag van de Minister hoe zij er voor gaat zorgen dat het risicogerichte toezicht van de NVWA afschrikwekkend genoeg is zodat moedwillig overtreden van wet- en regelgeving wordt voorkomen. Kan de Minister hier voorbeelden van mogelijk beleid geven?

Sinds 7 juli 2016 is het aangescherpte Algemeen interventiebeleid van de NVWA leidend. Dit interventiebeleid geeft de NVWA onder meer de mogelijkheid hogere boetes op te leggen en recidivisten eerder te sanctioneren.

Bij het bepalen van de juiste interventie wordt rekening gehouden met: a) de ernst, omvang en het karakter van de overtreding; b) de feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan; c) de voorgeschiedenis van degene die met een interventie te maken krijgt; d) het subsidiariteit- en proportionaliteitsbeginsel: de aard en de zwaarte van de interventie zijn afgestemd op geconstateerde overtredingen en de specifieke feiten en omstandigheden.

Aanvullend worden nieuwe methodieken/instrumenten ingezet zoals openbaarmaking van inspectiegegevens, die partijen in de keten maar ook consumenten een handelingsperspectief biedt als het gaat om het kopen van producten. Ondernemers worden daardoor gestimuleerd om de geldende wet- en regelgeving na te leven. Om een zo groot mogelijk effect te bereiken gaat de NVWA steeds op zoek naar de optimale mix binnen het beschikbare instrumentarium.

Is de Minister het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat zelfregulering blijkt te falen in de pluimveesector, maar ook in de bredere veehouderij? Welke maatregelen denkt de Minister te nemen om deze zelfcontrole te verbeteren? Kan de Minister inzicht geven welke rol de NVWA hierin speelt en waar de NVWA dus meer capaciteit nodig heeft? Is de Minister wellicht tot de conclusie gekomen dat andere middelen als zelfregulering nodig zijn. Zo ja, welke?

Ik ben het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de zelfregulering in de veehouderij verbeterd kan worden. Producenten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van hun producten. Om deze verantwoordelijkheid waar te kunnen maken is een goed zelfreguleringssysteem onmisbaar. De eiersector beseft dat en heeft naar aanleiding van de fipronilcrisis met de Werkgroep Versterking Zelfregulering Eierketen (WVZE) gewerkt aan de benodigde acties om de zelfregulering in deze sector te versterken. Het eindrapport van deze werkgroep is aan uw Kamer toegestuurd op 15 mei 2018.12 Ik verwacht dat zelfreguleringssystemen in andere sectoren hiervan leren en vergelijkbare acties zullen ondernemen ter versterking van hun systemen. De werkgroep WVZE is vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gefaciliteerd. Ik ben bereid om dit, indien nodig, ook te doen voor vergelijkbare trajecten in andere sectoren, samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport.

Het is niet wenselijk en reëel om als overheid de wettelijk vastgelegde eigen verantwoordelijkheid van producenten voor de veiligheid van hun eigen product over te nemen. Private en publieke partijen hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid en rol. Om risico’s te reduceren en overtreders te vinden en aan te pakken worden de maatregelen die private partijen nemen om hun eigen verantwoordelijkheid in te vullen aangevuld met keuring en toezicht door de overheid. De overheid is hierbij altijd op zoek naar stimulansen om die eigen verantwoordelijkheid door het bedrijfsleven te stimuleren. Zo zal de NVWA binnenkort de zogenaamde Naleefmonitor openbaar maken, met daarin de inspectieresultaten in pluimveeslachthuizen op bedrijfsniveau. Hiermee krijgen partijen in de keten, maar ook consumenten, een handelingsperspectief waardoor de pluimveeslachthuizen gestimuleerd worden om de geldende wet- en regelgeving na te leven.

In juli van dit jaar is, naar aanleiding van het rapport van de Commissie Sorgdrager, een project opgestart dat zich richt op opvolging van de aanbevelingen van Commissie Sorgdrager. Onderdeel hiervan is de beoordeling van de rol van de overheid (ministeries en NVWA) met het oog op de stimulering van een betrouwbare zelfregulering. Uw Kamer wordt in de komende periode geïnformeerd over de wijze waarop deze aanbeveling zijn uitwerking krijgt.

Antwoorden op vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van het schriftelijk overleg over de integrale risicoanalyse pluimveeketen. Specifiek zijn zij verbaasd over de defensieve en kritische reactie van een aantal fracties op de IRA, gezien de behoorlijk zware conclusies die in de analyse worden getrokken op het gebied van zaken als dierenwelzijn en fraude met antibiotica. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de Nederlandse pluimveesector tot de meest diervriendelijke van de Europese Unie zou moeten behoren, maar zij moeten constateren dat het omgekeerde eerder het geval blijkt. De leden van de SP-fractie constateren met waardering dat de Minister de conclusies in de IRA onderschrijft en zich niet laat leiden door suggesties als dat cijfers niet zouden kloppen of dat problemen voornamelijk bij buitenlandse bedrijven spelen. Wel zien deze leden weinig concrete acties van de Minister naar aanleiding van de IRA. In de reactie van de Minister wordt veelvuldig verwezen naar nader onderzoek of lopende gesprekken met de sector. Beide zijn belangrijk, maar kunnen ook dienen als excuus voor het uitstellen van noodzakelijke acties. De leden van de SP-fractie zouden graag willen weten op welke termijn de Minister uiterlijk een forse verbetering in de sector noodzakelijk acht.

Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de VVD- en CDA-fractie, voert de NVWA op dit moment verdiepende gesprekken met de ketenpartijen over de in de IRA geduide problematiek. Hierbij gaat het om het verkrijgen van het juiste, gedeelde beeld van de problematiek en het identificeren van oplossingsrichtingen om tot betere en meer eigenstandige private risicobeheersing binnen de pluimveevleesketen te komen, bijvoorbeeld via IKB Kip. Deze overleggen zijn niet vrijblijvend maar zijn gericht op het maken en nakomen van afspraken over het verbeteren van de risicobeheersing en daarmee het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving. Deze gesprekken doen niets af aan de huidige toezichtactiviteiten en het huidige interventiebeleid van de NVWA, maar kunnen – afhankelijk van de uitkomst ervan – wel leiden tot aangepast of vernieuwd toezicht door de NVWA. Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang.

De leden van de SP-fractie constateren dat de IRA laat zien dat stevige controle en handhaving door de NVWA in de sector nodig blijft. Deze leden maken zich zorgen over de noodzakelijke capaciteit binnen de NVWA, ook gezien een aantal andere zware dossiers (bijvoorbeeld mestfraude) en de reorganisatie en ICT-problematiek binnen de dienst. Kan de Minister aangeven hoeveel capaciteit er komende jaren beschikbaar is voor specifiek de pluimveesector? Geeft de IRA voor de Minister aanleiding voor het verder intensiveren van het toezicht en zou dit ook moeten leiden tot een grotere inzet van NVWA-capaciteit in deze sector?

De IRA schetst een tweeledig beeld omtrent de rol en impact van toezicht. De analyse maakt inzichtelijk dat ondernemers in meerdere ketenschakels de risicobeheersing op meerdere aspecten rondom voedselveiligheid en dierenwelzijn niet (voldoende) eigenstandig borgen, maar alleen naleven onder actief en continu toezicht.

Mijn primaire doel is deze eigenstandige risicobeheersing door de ketenpartners te verbeteren. Het inzetten van een effectief privaat kwaliteitssysteem kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Ik onderschrijf dat, naast verbetering van de private risicobeheersing, minimaal het huidige niveau van controle en handhaving door de NVWA in deze sector nodig is. De NVWA zal haar toezichtactiviteiten dan ook niet per se intensiveren, maar wel continueren en prioriteren op de thema’s die in de IRA benoemd worden.

De IRA onderstreept echter ook dat er, naast een passend toezichtarrangement, meer aandacht nodig is voor de redenen van niet-naleving en het wegnemen daarvan. De inrichting van het huidige productiesysteem binnen de pluimveevleesketen is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Over de verdere verduurzaming van de veehouderijsectoren, waaronder de pluimveesector, ben ik in gesprek met de ketenpartners.

De totale benodigde toezichtcapaciteit wordt bepaald door de uitkomst van de geschetste trajecten en zal uiteindelijk zijn beslag krijgen in de jaarplannen van de NVWA voor 2019 en verder.

De leden van de SP-fractie wijzen verder op de beantwoording van de Staatssecretaris van Financiën op Kamervragen over het Oekraïense bedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) dat door het Associatieverdrag met Oekraïne kip naar West-Europa exporteert, specifiek naar een locatie in Veenendaal waar deze gesneden wordt (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2757). De Staatssecretaris wijst er expliciet op dat dit vlees niet verkocht mag worden onder de noemer «gemaakt in Nederland». De leden van de SP-fractie zouden graag de garantie willen van de Minister dat de NVWA hierop handhaaft.

Tijdens een inspectie in februari 2017 is specifiek de etikettering van pluimveevlees bij genoemd bedrijf beoordeeld en is vastgesteld dat op de etiketten stond vermeld dat de oorsprong van de verse kip Oekraïne was. Daarmee werd voldaan aan geldende wetgeving. Bij een inspectie op traceerbaarheidseisen in januari 2018 is tevens opnieuw de etikettering van pluimveevlees beoordeeld en zijn geen tekortkomingen geconstateerd.

Antwoorden op vragen en opmerkingen van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met verbijstering kennisgenomen van de reactie op de grote, zorgwekkende en structurele dierenwelzijnsproblemen in de pluimveesector. Wie de risicoanalyse leest krijgt bevestigd wat een leek kan zien: voor de dieren die de pech hebben in de pluimvee-industrie ter wereld te komen, is er geen sprake van risico, maar van de zekerheid dat hun korte leven bol zal staan van pijn, lijden en misère. Bij maar liefst driekwart van de geïnspecteerde bedrijven met vleeskuikenouderdieren werden tekortkomingen geconstateerd, zoals dat dan eufemistisch wordt genoemd. Er zijn ernstige problemen met voetzoollaesies – pijnlijke zweren aan de poten –, hoge sterfte, verwondingen bij het vangen van dieren en bij het uitladen bij het slachthuis en dorst door te weinig waterverstrekking. En het lijden begint al op het moment dat de dieren uit het ei kruipen: de kuikens zijn zó gefokt dat ze abnormaal snel groeien met alle gevolgen voor hun welzijn en gezondheid van dien. En de sector, die door de NVWA in de voorliggende integrale risicoanalyse pluimveevleesketen in verbloemd taalgebruik wordt aangeduid als een sector met weinig zelfreinigend vermogen die zich schuldig maakt aan fraude en ernstig dierenleed, de sector die zich alleen met intensief toezicht aan de regels lijkt te houden, en zelfs dan nog niet volledig, mag nu met de Minister in overleg treden over het aanpakken van de vele geconstateerde problemen en misstanden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dit absurd en vragen de Minister nogmaals hoe zij deze aanpak kan rijmen met de bevindingen uit de risicoanalyse. Ten overvloede wijzen deze leden op het recente onderzoek van de commissie-Sorgdrager die tot dezelfde conclusie kwam (Kamerstuk 26 991, nr. 529). «Het ministerie hanteert een te beperkte opvatting van haar rol», was een van de bevindingen die de Partij voor de Dieren-fractie niet verbaasde. Als dat al geconcludeerd wordt ten aanzien van voedselveiligheid, waar de druk van economische consequenties tenminste nog meespeelt om in actie te komen, dan laat het zich raden hoe het ervoor staat met de taakopvatting van het ministerie ten aanzien van dierenwelzijn. Erkent de Minister dat zij de maatschappelijke spanningen ten aanzien van de veehouderij verder vergroot als zij niet laat zien dierenwelzijn serieus te nemen? Erkent zij dat het rechtsgevoel van burgers wordt aangetast als bij structurele schendingen van de wettelijk erkende intrinsieke waarde en het welzijn van het dier, en schendingen van de normen, niet door de overheid wordt ingegrepen, maar weer een gesprek met de sector volgt? Zo nee, op basis waarvan meent zij dat haar aanpak kan rekenen op de steun van de bevolking? Actief en continu toezicht is nodig om de ondernemers in deze sector de regels voor dierenwelzijn en voedselveiligheid te laten naleven, schrijft de NVWA en dit wordt bevestigd door de Minister in de beantwoording van vragen in het schriftelijk overleg. Hoe is de Minister voornemens dit actieve en continue systeem van toezicht vorm te geven? En als zij niet zal zorgen voor actief en continu toezicht: erkent en accepteert de Minister dan dat vermijdbaar dierenleed en dierenmishandeling in de pluimveevleessector een gegeven blijven? Graag ontvangen deze leden een toelichting daarop.

Dierenwelzijn is voor mij een belangrijk publiek belang dat geborgd moet worden door partijen in de pluimveevleesketen. De houders van de dieren zijn conform de Wet dieren verplicht goed voor hun dieren te zorgen. De NVWA maakt in de IRA pluimveevleesketen duidelijk dat een duurzame borging van dierenwelzijn in deze keten onder druk staat. De NVWA geeft daarbij aan dat de risicobeheersing bij een deel van de bedrijven in meerdere ketenschakels voortdurend onder druk staat en dat de risico’s van dierenwelzijn en voedselveiligheid met goed toezicht alleen niet zijn af te dekken. De NVWA geeft aan dat naast een passend toezichtsarrangement daarom nadrukkelijk meer aandacht nodig is voor de redenen van niet-naleving en het wegnemen hiervan.

De gesprekken tussen de sector en de NVWA die op basis van deze IRA worden gevoerd zijn, zoals ook aangegeven in antwoord op vragen van de VVD-, CDA- en SP-fracties, gericht op het verbeteren van de naleving van de wet- en regelgeving door de sector op het gebied van dierenwelzijn en voedselveiligheid. De uitkomst van deze gesprekken zal ik met uw Kamer delen. Daarnaast blijft de NVWA met haar toezicht volgen of er sprake is van een verbetering van de naleving als het gaat om dierenwelzijn en voedselveiligheid.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of en op welke wijze de welzijnsmonitor in de pluimveesector wordt gebruikt.13 In hoeverre bestaan er concrete plannen om te werken met doelvoorschriften op basis van animal-based indicatoren in plaats van middelvoorschriften? Kan de Minister toelichten wat de status is van de Europese Welfare Quality welzijnsmonitor in Nederland en Europa?14 In welke mate wordt de Europese Welfare Quality-monitor in Nederland of andere lidstaten toegepast? Kan de Minister uiteenzetten hoe lang de sector al kampt met welzijnsproblemen zoals borstblaren, brandhakken en voetzoollaesies? Erkent de Minister dat er sinds de ongeriefanalyse van Wageningen University & Research (WUR) in 2007 nauwelijks vooruitgang is geboekt bij de sector?15 Zo nee, waar baseert zij op dat er in tien jaar tijd wel substantiële vooruitgang zou zijn geboekt en moet het dan zo worden begrepen dat de Minister tevreden is met de bevindingen van de NVWA in de risicoanalyse? Erkent de Minister dat zelfregulering te weinig oplevert en is zij bereid om bindende maatregelen te treffen om het ongerief, waaronder borstblaren, brandhakken en voetzoollaesies, bij pluimvee tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Wageningen Livestock Research (WLR) heeft afgelopen jaar zowel voor leghennen als voor vleeskuikens onderzoek verricht naar het verder ontwikkelen van een in de praktijk toepasbaar Welfare Quality (WQ)-protocol. Het bestaande WQ-protocol voor leghennen is recentelijk aangescherpt; in het najaar zal naar verwachting een verbeterde versie verschijnen. Het protocol wordt incidenteel gebruikt voor het toetsen van nieuwe houderijsystemen op welzijnsvriendelijkheid, maar is en blijft zeer tijdrovend en daardoor in de praktijk niet grootschalig bruikbaar.

Er is op basis van eerder onderzoek in Nederland bekeken of het protocol vereenvoudigd kon worden. Dit bleek niet het geval, omdat daarmee de betrouwbaarheid van de metingen in het geding kwam. Daarop heb ik WLR gevraagd of er een andere manier is om toch informatie uit het protocol te halen die in de praktijk gebruikt kan worden. Het rapport16 dat WLR heeft opgesteld zal nog met de sector worden besproken, maar lijkt niet veel meer opties te bieden voor gebruik in de praktijk.

WLR doet momenteel ook onderzoek om te bezien hoe WQ-vleeskuikens verder in de praktijk kan worden geïmplementeerd. De publicatie hiervan zal naar verwachting in september volgen en zal ook met de sector worden besproken. Het werken met animal based indicatoren vindt al in Nederland en in een aantal andere landen plaats. De WQ-monitor wordt, zover ik kan overzien, ook in andere landen niet standaard toegepast.

Bij het houden van dieren kunnen, ook als deze een goede verzorging krijgen, altijd welzijns- of gezondheidsproblemen optreden. Het is van belang deze zo veel mogelijk te voorkomen. Het aantal voetzoollaesies vertoont duidelijk een dalende trend. Voetzoollaesies zijn ook een zeer belangrijke indicator voor het welzijn en er is dus zeker vooruitgang zichtbaar. Wel ben ik van mening dat er nog een weg te gaan is. Ik ben vooralsnog niet voornemens hier aanvullende bindende maatregelen op te leggen, maar voer hierover zoals eerder aangegeven gesprekken met de sector.

De NVWA schrijft dat dieren in de pluimveehouderij gedurende hun hele leven worden blootgesteld aan een veelheid van gevaren die elkaar ook nog kunnen versterken. Vroegtijdige sterfte is dan ook een veelvoorkomend ernstig effect van de multifactoriële bedreigingen van het dierenwelzijn. «Erfelijkheid» wordt als belangrijke factor genoemd, en suggereert eenvoudige pech met de genen, maar het gaat hier om de doelbewuste fok van dieren met afwijkingen. Afwijkingen die de pluimveehouder goed uitkomen (snelle groei van dieren met extra grote borstpartijen waar men kipfilet van snijdt is economisch voordelig), maar de dieren helemaal niet. De laatste jaren worden er specifiek bij de snelgroeiende, zware vleeskuikens afwijkingen in de borst- en rugspieren geconstateerd, zo valt te lezen in de risicoanalyse. Dit is een degeneratieve aandoening van de spieren met witte strepen, die in extreme gevallen verharden tot zogenaamde «wooden breast». Dit komt met name voor bij snelgroeiende vleeskuikens, waarbij vooral de «merken» (zoals de NVWA dit noemt) die gefokt zijn op zo groot mogelijke borstspieren het gevoeligst zijn.

Erkent de Minister dat het fokken op erfelijke afwijkingen in strijd is met de intrinsieke waarde en het welzijn van het dier? Zo nee, kan zij toelichten en onderbouwen waarom het doelbewust fokken van dieren waarbij van tevoren vaststaat dat zij een groot risico lopen op (ernstige) welzijnsproblemen louter vanwege hun geselecteerde erfelijke aanleg in overeenstemming zou zijn met de wettelijk erkende intrinsieke waarde en welzijn van het dier? Zo ja, is zij bereid deze wettelijke bepalingen daadwerkelijk te (laten) respecteren en te zorgen voor strikte handhaving, al dan niet door de wet te concretiseren met nadere regels die goed kunnen worden gehandhaafd door de NVWA?

Het bewust doorfokken van dieren met een vastgestelde erfelijke afwijking acht ik zeer ongewenst. Het fokken op erfelijke aanleg op bepaalde kenmerken hoeft geen probleem te zijn, mits hierbij voldoende rekening wordt gehouden met andere kenmerken. Het fokken op enkel productieverhoging kan nadelige effecten hebben. Ik vind een fokrichting die gericht is op productieverhoging, zonder aandacht voor het voorkomen van ongewenste bijwerkingen, zeer onwenselijk. Het is ook in het belang van de pluimveehouder dat productieverhoging niet leidt tot onaanvaardbare gezondheids- en welzijnsproblemen. De laatste jaren hebben fokkerijorganisaties als gevolg van vraag van markt en maatschappij steeds meer ingezet op trager groeiende robuuste vleeskuikens.

Ik vind het met name de verantwoordelijkheid van de sector om te zorgen voor een maatschappelijk aanvaardbare fokkerij. Zoals aangegeven, hebben fokkerijorganisaties stappen gezet op dit vlak, maar blijft het voorkomen van onaanvaardbare gezondheid- en welzijnsproblemen als gevolg van het fokken met dieren continu een punt van aandacht.

Een groot deel van de kippen krijgt te maken met voetzoollaesies: pijnlijke zweren op de poten. Bij één op de vijf bedrijven is het aantal dieren met voetzoollaesies hoger dan de vastgestelde norm hiervoor. De norm die ook volgens de NVWA te ruim is en moet worden aangescherpt. Voldoen aan de norm betekent namelijk dat bij alle kippen sprake mag zijn van milde voetzoollaesies. Ook mag 40% van de kippen ernstige voetzoollaesies hebben. Deze situatie is dan «acceptabel», zoals verwoord door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).17 De scores worden bovendien ook nog gemiddeld per kalenderjaar, per stal en per koppel. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister op basis van welke welzijnsonderzoeken deze norm tot stand is gekomen. Deze norm zegt volgens deze leden niets over het welzijn van de kippen en biedt geen enkele bescherming voor dieren, aangezien voetzoollaesies ernstig dierenleed betekenen. Het is onacceptabel dat dierenleed bij zo’n groot deel van de dieren als acceptabel wordt beschouwd.

De huidige vastgestelde norm is gebaseerd op een rapport van WLR uit 2011, waarin de resultaten van een onderzoek naar de ernst, de prevalentie en de variatie van voetzoollaesies bij vleeskuikens in Nederland op dat moment zijn weergegeven.18 RVO.nl heeft op haar website bedoeld te zeggen dat bij een gemiddelde score over een kalenderjaar van lager dan 80 punten het aantal voetzoollaesies wettelijk gezien acceptabel is. Deze vastgestelde normen die over een aantal koppels gemeten worden, gelden voor het mogen aanhouden van de hoogste bezetting van 42 kg/m2. Daarnaast kan de NVWA handhaven bij individuele koppels met een hoge score aan voetzoollaesies bij alle bezettingscategorieën, zowel op het primaire bedrijf als in het slachthuis.

Erkent de Minister dat er binnen bedrijven die lager scoren dan 80 of 120, individuele dieren aanwezig kunnen zijn die last hebben van ernstige voetzoollaesies (score 2)? Erkent de Minister dat de huidige norm en de berekening om tot de score te komen geen recht doen aan individuele dieren die ernstige voetzoollaesies hebben op bedrijven die onder de norm van 80 leven?

Deelt de Minister de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat een veehouder maatregelen moet treffen zodat het individuele dier met een ernstige voetzoollaesie (score 2) de nodige zorg en bescherming krijgt? Kan de Minister garanderen dat een veehouder maatregelen treft zodra een dier op zijn bedrijf lijdt aan een ernstige voetzoollaesie (score 2)? Zo ja, op welke wijze en hoe wordt dit gecontroleerd? Zo nee, is de Minister bereid haar beleid zodanig aan te passen dat een veehouder een verbeterplan moet opstellen zodra bij een individueel dier een ernstige voetzoollaesie (score 2) wordt geconstateerd?

Bij het lager scoren dan de normen van 80 en 120 kan het inderdaad nog voorkomen dat individuele dieren ernstige voetzoollaesies hebben. De pluimveehouder heeft de plicht voor zijn dieren te zorgen en moet hier dus maatregelen nemen. Ik kan niet garanderen dat dit daadwerkelijk altijd gebeurt, deze verantwoordelijkheid ligt bij de pluimveehouder zelf. Er wordt wel op het voorkomen van voetzoollaesies gecontroleerd bij de controles die de NVWA op de bedrijven en aan de slachtlijn uitvoert. Ziekten kunnen voorkomen bij dieren, ook wanneer deze een goede zorg krijgen. Wanneer een enkel dier voetzoollaesies heeft en de rest van het koppel niet, wil dat niet betekenen dat de pluimveehouder niet goed voor zijn dieren heeft gezorgd. Ik ben niet voornemens mijn beleid hierop aan te passen.

In de beantwoording van de Minister op de vragen uit het eerdere schriftelijk overleg lijkt het alsof het aanscherpen van de norm nog geen vaststaand besluit is. De Minister schrijft namelijk dat in gesprek met de sector zal worden bekeken of het aanscherpen van de norm kan helpen om het doel van het omlaag brengen van het aantal voetzoollaesies te behalen. Betekent dit dat de Minister het advies van Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (bureau) om te komen tot een strengere nationale norm naast zich neer legt? Zo ja, op basis van welke onderzoeken naar het welzijn van dieren in de pluimveevleesketen doet zij dit? Is de Minister bereid als concreet doel te stellen om de pluimveesector binnen een redelijke termijn vrij te laten zijn van voetzoollaesies? Zo nee, wat houdt de Minister hierin tegen?

Ik leg het advies van bureau niet naast mij neer. Ik wil eerst bekijken op welke manier het aanscherpen van de normen zal bijdragen aan het doel, namelijk het verlagen van het aantal voetzoollaesies. Ik zie graag dat de pluimveesector vrij is van voetzoollaesies, net als de pluimveesector zelf. Hierover wordt regelmatig overleg gevoerd met de sector.

Kan de Minister toelichten waarom pluimveehouders die een lagere bezetting hebben, zoals houders van biologische kuikens, niet hoeven te voldoen aan de eis van voetzoollaesies in de Vleeskuikenrichtlijn?

Zoals aangegeven in het schriftelijk overleg van 1 juni 201819 vloeit het bijhouden van de voetzoollaesies bij de hogere bezetting voort uit het kunnen stellen van extra voorwaarden aan deze bezettingsgraad volgens de Europese regelgeving.

Kan de Minister per categorie bezettingsdichtheid aangeven om hoeveel bedrijven en dieren dit gaat? Kan de Minister aangeven hoeveel uitval door sterfte er gemiddeld is in deze categorieën? Kan zij aangeven hoeveel onaangekondigde inspecties de NVWA de laatste drie jaar heeft uitgevoerd naar overbezetting en voetzoollaesies in deze categorieën?

Voor de categorieën 1 en 2 bestaat geen verplichting om de sterftecijfers en voetzoollaesiescores door te geven. Een aantal pluimveehouders meldt deze wel maar de gegevens over deze categorieën zijn niet compleet en hieruit kunnen geen conclusies worden getrokken.

De NVWA voert alle welzijnsinspecties onaangekondigd uit. Bij de vleeskuikeninspecties wordt ook gekeken naar de bezettingsgraad. Daarnaast wordt «overbezetting» sinds 2015 ook administratief aangepakt. Van 2015 tot en met 2017 gebeurde dit als pilot; vanaf 2018 gebeurt dit als standaard onderdeel van de NVWA-inspecties. De voetzoollaesies worden alleen gescoord op het slachthuis door personeel van het slachthuis, in opdracht van de houder. De houder geeft deze score door aan Avined, conform artikel 6.5 «Regeling houders van dieren». Daarnaast kijkt de inspecteur in de stal wel naar het algemene welzijnsbeeld. Hierbij worden ook de voetzolen bekeken, maar zonder hierbij een score uit te voeren. Op het slachthuis voert de NVWA-keuringsdierenarts steekproefsgewijs een score uit. In 2015 hebben in totaal 139 inspecties plaatsgevonden op overbezetting en/of voetzoollaesies. Dit betreft 122 fysieke inspecties (inclusief hercontroles) en 17 administratieve inspecties. In 2016 hebben in totaal 126 inspecties plaatsgevonden op overbezetting en/of voetzoollaesies. Dit betreft 117 fysieke inspecties (inclusief hercontroles) en 9 administratieve inspecties. In 2017 hebben in totaal 123 inspecties plaatsgevonden op overbezetting en/of voetzoollaesies. Dit betreft 94 fysieke inspecties en 29 administratieve inspecties.

Ook vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie waarom er geen verplichte monitoring is van voetzoollaesies bij kalkoenen en eenden. Dit terwijl wetenschappers concluderen dat dit een hoge impact heeft op het dierenwelzijn20, wat door de Minister wordt bevestigd. Welke consequenties verbindt de Minister aan de constatering van bureau dat voetzoollaesies ook voor ander pluimvee dan snelgroeiende vleeskuikens bij maximale hokbezetting een serieus probleem vormen, maar dat hiervoor geen adequate regelgeving bestaat?

Zoals ik heb aangegeven, vloeit het bijhouden van de voetzoollaesies bij de hogere bezetting vleeskuikens voort uit het kunnen stellen van extra voorwaarden aan deze bezettingsgraad volgens de Europese regelgeving. Bij de inspecties op de boerderij en/of in de slachthuizen heeft de NVWA wel de mogelijkheid om bij het constateren van dergelijke laesies op te treden op basis van algemene dierenwelzijnsregels. Met de diverse deelsectoren wordt wel gesproken over het voorkomen van voetzoollaesies en hoe hiermee kan worden omgegaan. Ik wil hier eerst verder het gesprek over voeren voordat ik besluit of daarvoor regelgeving nodig is.

Vleeskippen worden na zes weken door machines gevangen, of door medewerkers van vangploegen aan hun poten bij elkaar geharkt en met een aantal tegelijk in kratten gegooid of gepropt. Zij breken hierbij regelmatig hun poten of lopen ander verwondingen op, in de risicoanalyse eufemistisch «vangletsel» genoemd. In undercover gemaakte beelden die onlangs naar buiten zijn gekomen uit zowel de eendenhouderij als de vleeskuikenhouderij was te zien hoe dieren werden geschopt, hoe ze met opzet werden vertrapt en halfdood in een emmer of in een hoek werden gegooid.21  22 Volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie is dit een schrijnende uitwas van een systeem waarin dieren als product zo weinig waard zijn dat potjes appelmoes voorzichter worden behandeld dan zij. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister hoe zij deze vreselijke beelden beoordeelt. Kan de Minister bevestigen dat deze beelden aansluiten op de bevindingen die worden beschreven in de risicoanalyse? Zo nee, kan de Minister dit toelichten?

Net als de leden van de Partij voor de Dieren vind ik deze beelden vreselijk. De IRA noemt geen voorbeelden van specifieke werkwijzen die vangletsel veroorzaken, maar benoemt vangletsel wel nadrukkelijk als een welzijnsprobleem dat aandacht behoeft. In de IRA wordt onder meer beschreven dat tijdens een periode van intensieve handhaving, de naleving op het nemen van maatregelen om letsel tijdens vangen te voorkomen verbeterde van 45% naar 92%.23 Hieruit blijkt onder andere dat gerichte externe druk de naleving bevordert en dat het dus mogelijk is maatregelen te nemen om vangletsel te verminderen.

Uit de resultaten van de «actieweken vangletseltelling», zoals beschreven in de risicoanalyse, bleek de naleving van regelgeving op het moment dat er een inspecteur naast stond, toe te nemen van 45% naar 92%. Zelfs met een intensieve, herhaalde vorm van toezicht voldeed dus de naleving bij 8% van de inspecties niet. De NVWA maakt zich dan ook terecht zorgen over de naleving na deze intensieve handhavingsperiode. De Minister schrijft naar aanleiding van deze bevindingen dat er nu structureel extra tellingen worden uitgevoerd. Kan de Minister uiteenzetten om hoeveel extra tellingen dit gaat en hoe dit in verhouding staat tot het aantal overtredingen dat op dit gebied werd geconstateerd bij aanvang van de actieweken in 2017, toen bij meer dan de helft van de gevallen (55%) de regelgeving niet werd nageleefd terwijl er een inspecteur aanwezig was?

Tijdens de genoemde actieweken zijn alle inspecties uitgevoerd op de grote pluimveeslachthuizen. Het betrof hier dus geen inspecties tijdens het vangen zelf op het pluimveebedrijf. Bij vangletseltellingen beoordelen toezichthoudende dierenartsen van de NVWA vangletsel bij dode, reeds geplukte dieren aan de slachtlijn. Dit vond tot het najaar van 2017 niet structureel plaats, maar alleen als de toezichthoudende dierenarts mogelijke problemen vermoedde bij een koppel. Het aantal uitgevoerde inspecties werd niet vastgelegd in een database. Na de actieweken in de zomer van 2017 is besloten om deze inspecties structureel in te regelen. De inspectiefrequentie wordt per slachthuis berekend en is risico-gebaseerd op basis van het aantal koppels dat het slachthuis slacht en de historie van overtredingen. In 2018 zijn tot 1 augustus in totaal 238 koppels geïnspecteerd.

Kan de Minister bevestigen dat de door de NVWA beschreven vangmethoden ook in de legkippenhouderij gebruikelijk zijn, waarbij er nog extra risico’s zijn als de dieren in kooien zijn gehouden en dus uit hun kooien moeten worden getrokken om in vangkratten te kunnen worden gestopt? Zo nee, kan zij uiteenzetten hoe het vangen in de legkippenhouderij er dan wel aan toegaat?

In de IRA wordt ingegaan op vangletsel, maar niet in relatie tot specifieke vangmethoden. De NVWA heeft geen inspectiedata beschikbaar ten aanzien van beoordeling van vangmethoden die worden gebruikt bij legkippen in relatie tot houderijsystemen.

Kan de Minister bevestigen dat ondanks het feit dat de NVWA een helder risico in beeld had (zonder strikt toezicht was de naleving niet meer dan 45%), het zogenaamde risicogerichte toezicht van de NVWA er niet toe leidt dat er daadwerkelijk blijvende capaciteit wordt vrijgemaakt om dit risico af te dekken, en dat er ook geen andere actie wordt ondernomen om dit bekende risico tot het verleden te laten behoren (te denken valt aan effectieve boetes of zelfs sluiting van overtredende bedrijven)? Met andere woorden, kan de Minister bevestigen dat het risicogerichte toezicht van de NVWA geenszins inhoudt dat bekende risico’s ook daadwerkelijk leiden tot effectieve handhaving?

De NVWA heeft door middel van de IRA een aantal risico’s binnen de pluimveevleesketen in beeld gebracht. De IRA is een uitgangspunt voor de prioritering binnen het risicogerichte toezicht van de NVWA. Daarnaast hanteert de NVWA de methode van handhavingsregie, waarbinnen continu wordt gewerkt om te komen tot effectievere en efficiëntere methoden van handhaving.

Maar liefst 10 miljoen dieren per jaar sterven voordat zij de stal verlaten, zo lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op blz. 8 van de integrale risicoanalyse. Nog eens 800.000 dieren komen dood aan bij het slachthuis. Dit is wat de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren betreft een teken dat er zeer serieuze problemen zijn in het systeem van de pluimveehouderij.

De Minister schrijft dat dit sterftepercentage (3,1–3,2%) dicht tegen de maximale norm ligt (3,4%) aan de hand waarvan wordt bepaald of de maximale bezetting van het aantal vleeskuikens per vierkante meter is geoorloofd. De gemiddelde sterfte wordt echter berekend aan de hand van een jaargemiddelde van alle bedrijven in een bepaalde categorie. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister ook de sterftecijfers van de individuele bedrijven die boven de norm zaten (ruim 20%) uiteen te zetten. Welke conclusies trekt de Minister hieruit met betrekking tot de maximaal toegestane bezetting?

Alleen bedrijven die vleeskuikens bij een bezetting hoger dan 39 kg/m2 houden (categorie 3) zijn verplicht de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit door te geven. Een aantal bedrijven uit de categorieën 1 en 2 geeft deze gegevens wel door, maar hieruit kunnen geen conclusies worden getrokken over de hele categorie. Er is dus ook geen vergelijking mogelijk tussen de verschillende categorieën op basis van de gegevens die mij ter beschikking staan. Voor het mogen houden van vleeskuikens in categorie 3 is als voorwaarde gesteld dat men onder de maximale sterftenorm blijft.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat sterfte een «ijsberg»-indicator wordt genoemd door de NVWA, de resultante van een verzameling gezondheids- en welzijnsproblemen. Veel gesignaleerde problemen zijn dagelijkse sterfte, sterfte in de eerste levensweek en cumulatieve mortaliteit. Het gaat, zo schrijft de NVWA, om dieren die doodgaan als gevolg van diergezondheid en dierenwelzijn en om dieren die door de veehouder dagelijks uitgeselecteerd (moeten) worden om verder ongerief te voorkomen (doden op de boerderij). Kan de Minister uiteenzetten hoe deze dieren (10 miljoen) sterven? Hoeveel dieren worden dood aangetroffen in de stal en hebben dus zonder zorg van de veehouder een lijdensweg doorstaan die heeft geleid tot hun dood? Hoeveel zieke en stervende dieren worden er jaarlijks door de veehouders uitgeselecteerd en doodgemaakt? Hoe vindt dat doodmaken plaats en hoe vindt het toezicht daarop plaats? Kan de Minister bevestigen dat pluimveehouders geen diergeneeskundige zorg inschakelen voor de zieke dieren die zij aantreffen? Zo nee, op basis van welke controleerbare gegevens komt zij tot de conclusie dat zij dat wel doen, en hoe vaak?

Vleeskuikenhouders dienen in hun administratie bij te houden hoeveel dode dieren er dagelijks zijn (inclusief uitgeselecteerde dieren). Wanneer het koppel voor de slacht wordt aangeboden, moeten gegevens over de mortaliteit worden verstrekt. Er wordt niet in een centrale database bijgehouden wat de mortaliteit is. Alleen bedrijven die vleeskuikens bij de hoogst toegestane bezetting houden, zijn verplicht de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit door te geven aan RVO.nl.

Wanneer dieren ziek zijn, is het aan de houder om te beoordelen of een dierenarts moet worden ingeschakeld. Het is aan de houder van het dier om dieren de nodige zorg te verstrekken. Bij het doden van dieren moet worden voldaan aan Verordening (EG) nr. 1099/2009. Het doden van dieren vindt zelden tot nooit plaats tijdens een inspectie van een NVWA-inspecteur. Zoals aangegeven in het schriftelijk overleg van 1 juni 201824 zijn cijfers over het aantal dieren dat op bedrijven wordt gedood niet voorhanden, en is evenmin bekend op welke manier dit gebeurt.

De dieren die het slachthuis halen, worden vanaf een hoogte machinaal op een band gegooid ofwel gestort. Vallen op elkaar en over elkaar heen, met amputaties, breuken en kneuzingen tot gevolg. Het bedwelmen van de dieren voorafgaand aan het kantelen zou dit extra dierenleed beperken. Ook moeten de instellingen van de machines worden aangepast om ervoor te zorgen dat het kantelen rustiger en zorgvuldiger gebeurt, valt te lezen in de risicoanalyse. Bij een eerste controle op het kantelen voldeden 7 van de 10 gecontroleerde machines niet aan deze voorwaarde, stelt de NVWA. Ook na aanpassingen van de machines ziet de NVWA dit als een zorgpunt voor de toekomst. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het dan ook zeer vreemd dat de Minister schrijft dat er naar aanleiding van het handhavingstraject in 2016 geen normen zijn afgesproken en vragen de Minister dit toe te lichten.

Bij het kantelen moet pluimvee elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden worden bespaard, zo stelt de Europese norm. Het is de verantwoordelijkheid van iedere slachthuisexploitant om zijn eigen bedrijfsprocessen zodanig in te richten dat dit doel wordt bereikt. Omdat er talrijke, vaak bedrijfsspecifieke, mogelijkheden zijn om tot naleving te komen, is deze open norm op voorhand niet ingevuld. Wel zijn slachthuisexploitanten bij wie ruw kantelen werd geconstateerd in het handhavingstraject in 2016 in de gelegenheid gesteld om in een plan van aanpak te beschrijven welke maatregelen zij nemen om ruw kantelen in hun bedrijf te beëindigen. Dit heeft geleid tot de nodige aanpassingen in apparatuur en werkwijzen. Slachthuisexploitanten hebben daarmee hun verantwoordelijkheid genomen om zelf tot invulling en naleving van de open norm voor hun bedrijfssituatie te komen. Dit blijft een voortdurend punt van aandacht voor slachthuizen. De NVWA heeft zich geconcentreerd op de vraag of het gekantelde pluimvee uiterlijke tekenen vertoont van vermijdbare pijn, spanning of lijden zoals fladderen, worstelen om overeind te blijven of op te staan, of een toegenomen vocalisatie. Overigens zonder daarmee andere uiterlijke tekenen bij voorbaat uit te sluiten.

Hoe beoordeelt de Minister de aanbeveling van de Humane Slaughter Association dat de dieren niet massaal moeten worden uitgeladen en dat transportbanden zo moeten zijn geconstrueerd dat de vogels rechtop kunnen blijven staan zonder te fladderen?25

Het massaal uitladen van dieren op pluimveeslachthuizen is niet verboden volgens EU-regelgeving en is gangbaar in veel EU-lidstaten. Zoals ik heb aangegeven, is de slachthuisexploitant zelfstandig verantwoordelijk voor de wijze waarop hij ervoor zorgt dat dieren bij het kantelen vermijdbare vormen van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. De Humane Slaughter Association geeft aanbevelingen die als best practices beschouwd kunnen worden.

Kan de Minister bevestigen dat het risico op verwondingen en ander extra dierenleed wordt vergroot bij hoge lijnsnelheden? Hoe is het toezicht hier op vormgegeven en welke mogelijkheden heeft de NVWA-inspecteur om te handhaven wanneer er vermoeden is van extra dierenleed?

Ongeacht de snelheid van de slachtlijn zijn er risico’s op aantasting van het dierenwelzijn in het slachthuis vanaf het moment dat de dieren zijn aangevoerd tot en met het moment dat de dieren zijn gedood. Exploitanten van slachthuizen moeten alle nodige maatregelen nemen om deze risico’s te beheersen, zodanig dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. De NVWA voert steekproefsgewijs controles uit om na te gaan of exploitanten dit ook werkelijk doen. Als dat niet het geval is, grijpt de NVWA in. Dan wordt een rapport van bevindingen opgesteld en wordt aan het slachthuis conform het NVWA-interventiebeleid een maatregel opgelegd.

Het monitoren van voetzoollaesies en het doorgeven van deze gegevens is een voorwaarde voor het houden van vleeskuikens bij de maximale bezetting. Net als de voorwaarde dat de sterfte onder de norm van 3,4% moet blijven. Hebben alle kippen zweren aan hun poten en sterven er «slechts» 10 miljoen dieren per jaar voordat zij de stal uitkomen, dan mogen kippen met 18 tot 20 soortgenoten (42 kilo) per vierkante meter worden gehouden. Beide voorwaarden hebben volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie niets te maken met de bescherming van dieren. Het feit dat er in deze mate en met deze frequentie sprake is van afwijkende skeletbouw, voetzoollaesies, overgewicht, verstoorde rust en een beperkt gedragsrepertoire, verenpikken, borstirritaties, hyperthermie, en diverse (niet-)infectieuze luchtweg- en maag-darm-aandoeningen, betekent voor de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat het houden van zoveel dieren in deze omstandigheden en met deze bezettingsgraad niet mogelijk is. De leden vragen de Minister of zij deze conclusie deelt. Zo nee, op basis waarvan trekt de Minister deze conclusie?

Zoals hiervoor aangegeven zijn alleen bedrijven die vleeskuikens houden bij een bezetting hoger dan 39 kg/m2 (categorie 3) verplicht de voetzoollaesiescores en de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit door te geven. Een aantal bedrijven uit de categorieën 1 en 2 geeft deze gegevens wel door, maar hieruit kunnen geen conclusies worden getrokken over de hele categorie. Er is dus ook geen vergelijking mogelijk tussen de verschillende categorieën op basis van de gegevens die mij ter beschikking staan. Het houden van dieren bij een hogere bezetting neemt meer risico’s met zich mee. Juist daarom zijn in overleg met de sector extra voorwaarden gesteld bij categorie 3.


X Noot
1

European Food Safety Authority.

X Noot
3

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), RIKILT, Food Biobased Research (FBR) en Wageningen Bioveterinary Livestock Research (WBLR).

X Noot
4

Zie paragraaf 1.2 en 1.3 van de IRA.

X Noot
5

De motie van de leden Geurts en Lodders, zie Kamerstuk 33 835, nr. 91.

X Noot
8

Zie paragraaf 1.2 en 1.3 van de IRA.

X Noot
9

Kamerstukken 33 835, nr. 96 en 98.

X Noot
10

Kamerstuk 33 835, nr. 98.

X Noot
11

Kamerstuk 26 991, nr. 521.

X Noot
12

Kamerstuk 26 991, nr. 526.

X Noot
19

Kamerstuk 26 991, nr. 527, p. 50.

X Noot
23

Zie p. 32 van de IRA.

X Noot
24

Kamerstuk 26 991, nr. 527, p. 50.

Naar boven