Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 21501-20 nr. 601 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 21501-20 nr. 601 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2011
Graag bied ik u hierbij aan, mede namens de minister van Financiën, een overzicht van de stand van zaken van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader van de EU voor de periode 2014–2020.
De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
H. P. M. Knapen
Inleiding
Op 27 september jl. heeft het kabinet tijdens het algemeen overleg over het parlementair behandelvoorbehoud Meerjarig Financieel Kader van de EU voor de periode 2014–2020 (MFK) met uw Kamer afgesproken om de Kamer ten minste ieder kwartaal een overzicht te sturen met een stand van zaken van de onderhandelingen. Deze brief is het eerste kwartaaloverzicht.
In dit kwartaaloverzicht zal ik, conform de wens van de Kamer, aandacht besteden aan de ontwikkelingen per uitgavencategorie, het stelsel van eigen middelen en de verantwoording over EU-middelen. Ik zal daarbij ook het krachtenveld schetsen. Voor de hoofdlijnen van kabinetsinzet in de onderhandelingen over het MFK verwijs ik kortheidshalve naar de kabinetsbrief van 28 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 529) en de kabinetsreactie van 2 september jl. op de voorstellen van de Europese Commissie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 553).
Algemene stand van zaken
Sinds de presentatie in juni 2011 van de Commissiemededeling «A Budget for Europe 2020», dat als basis dient voor de MFK-onderhandelingen, heeft de Commissie een groot aantal voorstellen voor verordeningen uitgebracht. Deze vormen de juridische basis voor de nieuwe generatie EU-programma’s op de diverse beleidsterreinen. De inhoudelijke onderhandelingen over deze verordeningen vinden plaats in de beleidsverantwoordelijke raadsformaties in Brussel. De onderhandelingen over de horizontale hoofdlijnen en de financiële plafonds vindt plaats in de Raad Algemene Zaken. In de bijlage1 is een overzicht opgenomen van de reeds verschenen en nog te verwachten voorstellen. Uiteraard ontvangt uw Kamer steeds een appreciatie van deze voorstellen. In de bijlage is tevens aangegeven wanneer en in welke vorm uw Kamer deze heeft ontvangen.
Sinds de publicatie van de MFK-voorstellen heeft de Raad Algemene Zaken, naast een eerste informele gedachtenwisseling op 29 juli jl., twee oriënteerde debatten gevoerd over het nieuwe MFK. Daarbij heeft het voorzitterschap de discussie gericht op de volgende onderwerpen: structuur, looptijd en flexibiliteit van het MFK (12 september) en vervolgens het cohesiebeleid, het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de Connecting Europe Facility voor infrastructuur en het gemeenschappelijk visserijbeleid (15 november).
Op basis van de besprekingen heeft het voorzitterschap een voortgangsrapportage opgesteld. Deze rapportage is besproken door de Raad Algemene Zaken van 5 december. Het voortgangsrapport van de voorzitter geeft een redelijk goed beeld van de besprekingen van de afgelopen maanden. Voor Nederland belangrijke punten (hoogte plafond, relevantie van kortingen, noodzaak voor hervormingen) komen daarin herkenbaar terug.
De Europese Raad van 9 december heeft kennisgenomen van de voortgangsrapportage.De Europese Raad heeft bovendien geconcludeerd dat het Deense voorzitterschap de basis dient te leggen voor een akkoord dat eind 2012 bereikt moet zijn. Hiermee is onder het Poolse voorzitterschap de eerste verkennende fase afgerond.
Op 13 december heeft uw Kamer de motie Lucas (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 84) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht bij de onderhandelingen over de Europese meerjarenbegroting te pleiten voor verlagingen van de cohesie-, landbouw- en structuurfondsen en de Europese investeringen voor onderwijs, onderzoek en innovatie te ontzien. Het kabinet zal uw Kamer begin volgend jaar voorzien van een reactie op die motie.
Krachtenveld
Geconcludeerd kan worden dat de Europese Commissie met de voorstellen een goede basis heeft gelegd voor de onderhandelingen, waarbij het krachtenveld nog sterk verdeeld is. Er wordt echter al een aantal trends zichtbaar. Zo is er brede steun voor het voorstel van de Europese Commissie om het nieuwe MFK nauw aan te sluiten op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Ook het kabinet is daar voorstander van.
Over de maximale omvang van het nieuwe MFK en de uitgavenplafonds voor de verschillende beleidsterreinen is nog geen discussie gevoerd. Zoals verwacht tekenen zich momenteel twee blokken van lidstaten af. Er is een groep van gelijkgezinde nettobetalende lidstaten, waartoe ook Nederland behoort, die als inzet heeft de omvang van het nieuwe MFK te verlagen. Anderzijds is er een groep van circa 13 lidstaten die zich de Friends of Cohesion noemt en bepleit dat in ieder geval de cohesiegelden intact moeten blijven. Er zijn vooralsnog weinig lidstaten die expliciet voor een hoger MFK pleiten dan de Commissie heeft voorgesteld. Het Europees Parlement stelt dat de EU-begroting minimaal met 5% moet stijgen ten opzichte van 2013 wil de EU al haar doelen realiseren.
Vooruitblik
Onder het Deense Voorzitterschap zullen het komende half jaar de onderhandelingen echt van start gaan. Inzet van het Deens Voorzitterschap is om in juni 2012 de basis te hebben gelegd voor een akkoord in de Raad in het najaar van 2012. Het is daarbij voor Nederland van belang om gezamenlijk te blijven optrekken met gelijkgezinde lidstaten om de budgettaire omvang van het Commissievoorstel neerwaarts bij te stellen. Bovendien zet het kabinet in op behoud van de Nederlandse afdrachtenkorting en een moderne toekomstbestendige EU-begroting gericht op de huidige uitdagingen. De afdrachtenkorting is van belang voor de hoofddoelstelling (substantiële vermindering van de Nederlandse EU-afdrachten), maar ook om de Nederlandse netto-positie in lijn te brengen met die van lidstaten met een vergelijkbaar welvaartsniveau.
Ontwikkelingen per uitgavencategorie
1. Slimme en inclusieve groei
Met een uitgavenplafond van bijna € 491 miljard (waarvan ca. 70% uit cohesiebeleid bestaat) is dit de grootste uitgavencategorie van het voorgestelde MFK. Naast het cohesiebeleid omvat deze uitgavencategorie uitgaven ten behoeve van de versterking van concurrentiekracht, zoals programma’s op het terrein van innovatie, onderzoek en onderwijs. Ook de uitgaven voor infrastructuur (de Connecting Europe Facility) vallen onder deze uitgavencategorie.
Versterking van concurrentiekracht
Over de recente voorstellen voor het Horizon 2020 programma (onderzoek en innovatie), het Erasmus voor Iedereen programma (onderwijs en jeugd), het programma voor MKB en concurrentiekracht en het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie ontvangt u op korte termijn BNC-fiches.
Horizon 2020 is een substantieel onderdeel van de begrotingscategorie voor Slimme en inclusieve groei. De Commissie gaat bij Horizon 2020 uit van een integrale benadering van onderzoek en innovatie. Het Kaderprogramma (KP7), het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) en de aan innovatie gerelateerde onderdelen uit het Concurrentiekracht en Innovatieprogramma (CIP) worden in Horizon 2020 gebundeld.
De meeste lidstaten, waaronder Nederland, verwelkomden in een eerste discussie de voorstellen voor vereenvoudiging en stroomlijning van deze programma’s. Nederland waardeert de verhoogde focus op de Europa 2020-strategie en het zwaardere accent op investeringen in concurrentiekracht en innovatie. De EU heeft op dit vlak goede ambities en daarbij passen, binnen een sober budgettair totaalkader, adequate middelen.
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 5–6 december jl. vond een eerste gedachtewisseling plaats over het voorstel voor Horizon 2020. Lidstaten spraken steun uit voor de structuur en opzet van het programma, de focus op maatschappelijke uitdagingen en onderstreepten het belang van excellentie binnen Horizon 2020, de focus op het omzetten van kennis in producten, diensten en productieprocessen en de aandacht voor de excellente kennisbasis. Het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen wordt uw Kamer op korte termijn toegezonden.
Cohesiebeleid
In deze uitgavencategorie valt ook het cohesiebeleid, waarvoor de Commissie een sub-plafond van € 336 miljard heeft voorgesteld. Over de voorstellen voor het cohesiebeleid heeft het kabinet de Kamer een BNC-fiche gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 1246). Het kabinet vindt dat het budget voor het cohesiebeleid aanzienlijk omlaag moet en dat het cohesiebeleid idealiter beperkt wordt tot de armste regio’s in de armste lidstaten. Dit betekent onder andere dat het kabinet geen voorstander is van de inzet van middelen in de meer ontwikkelde regio’s en geen voorstander is van transitieregio’s.
Tijdens de eerste oriënterende discussie in de Raad richtte het voorzitterschap de aandacht met name op de commissievoorstellen die direct verband houden met het toekennen van structuurfondsen: de introductie van een categorie van transitieregio’s, de hoogte van de co-financieringspercentages en (macro-economische) conditionaliteiten. Een groot aantal lidstaten plaatste kritische kanttekeningen bij de manier waarop de Commissie de nieuwe categorie transitieregio’s wil vormgeven. Minder welvarende lidstaten stelden dat hierdoor hun ontvangsten uit het cohesiebeleid afnemen, omdat middelen verschuiven naar relatief rijkere regio’s.
De voorstellen voor aanscherping en verbreding van de macro-economische conditionaliteiten die aan de ontvangsten van structuurfondsen worden verbonden zijn eveneens een twistpunt. De Commissie stelt voor dat de uitkering van structuurfondsen kan worden opgeschort als een lidstaat zich niet houdt aan de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact, de macro-economische onevenwichtighedenprocedure of Europese steunmechanismen. Met name zuidelijke lidstaten gaven aan deze voorstellen niet evenwichtig te vinden; zij ervaren de voorgestelde macro-economisiche conditionaliteiten als onwenselijke aanvullende sancties bovenop de afspraken die reeds zijn gemaakt over -versterking van de governance in de EU (het «six pack»). Nederland is groot voorstander van stevige macro-economische conditionaliteiten in het kader van het cohesiebeleid, zoals ook verwoord in de EMU-brief van 7 september (Kamerstuk 21 501-07, nr. 839). Nederland acht het wenselijk dat die condities zo automatisch mogelijk worden toegepast en dat het ook mogelijk wordt uitgaven uit EU-fondsen te schrappen.
Daarnaast zet het kabinet in op verbetering van het beheer en de rechtmatigheid van de bestedingen van EU-fondsen. Een sterkere focus op resultaten en het terugdringen van administratieve lasten zijn tevens belangrijke aandachtspunten. Het kabinet heeft deze speerpunten ook uitgedragen tijdens de informele ministeriële bijeenkomst in Poznan op 25 november. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-08, nr. 392) en het verslag (Kamerstuk 21 501-08, nr. 395).
De Raad Algemene Zaken van 16 december jl. stond geheel in het teken van de voorstellen voor het nieuwe cohesiebeleid. Daarbij stonden de onderwerpen strategisch programmeren (het vooraf vaststellen van doelen en beoogde resultaten en de investeringen die nodig zijn om deze te bereiken) en thematische concentratie centraal. Over de kabinetsinzet ten aanzien van deze onderwerpen is uw Kamer geïnformeerd via de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-08, nr. 94) en de reactie van de staatssecretaris van EL&I in het kader van het Schriftelijk Overleg (toegestuurd op 14 december jl.).
Ten aanzien van strategisch programmeren komt de Europese Commissie begin 2012 met een voorstel voor het Gemeenschappelijk Strategisch Kader (GSK). Dit document geeft op Unie-niveau de synergiemogelijkheden en prioriteiten aan voor de cohesiefondsen, het plattelandsfonds en het Europees Maritieme en Visserijfonds, op basis van de Europa 2020-doelstellingen. Naar aanleiding van dit voorstel zal de Commissie consultaties starten. De meeste lidstaten onderschrijven het uitgangspunt van dit GSK, maar hebben nog kritische vragen over de uitwerking.
Uw Kamer heeft op 16 november jl. met de staatssecretaris van EL&I gesproken over het behandelvoorbehoud ten aanzien van de wetgevingsvoorstellen voor het cohesiebeleid. Tijdens dat overleg zijn afspraken gemaakt over de manier waarop de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen (Kamerstuk 21 501-08 nr. 396).
Daarnaast is ook de Connecting Europe Facility (CEF) voor infrastructuur (€ 40 miljard, aangevuld met € 10 miljard voor transport geoormerkte middelen uit het cohesiefonds) onderdeel van deze uitgavencategorie. Het kabinet heeft een positieve grondhouding tegenover een steviger accent in de Europese begroting ten aanzien van infrastructuur en de stroomlijning in het CEF. Wel moet dit instrument ingepast worden binnen een als geheel krappere EU-begroting. Dit zal ook consequenties hebben voor de omvang van het CEF. De kabinetspositie over het CEF is verder uitgewerkt in een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1276). De meeste lidstaten hebben in algemene zin het voorstel voor het CEF verwelkomd. Daarbij plaatsten lidstaten wel kanttekeningen bij bijvoorbeeld de samenhang met het cohesiebeleid, de voorgestelde omvang en het gebruik van innovatieve instrumenten.
2. Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen
Deze uitgavencategorie bevat het budget voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en het milieu- en klimaatprogramma LIFE+. In de brief aan de Kamer van 28 oktober jl. heeft het kabinet zijn reactie gegeven op de voorstellen voor het GLB (Kamerstuk 28 625, nr. 137).
Uit de oriënterende discussie in de Raad Algemene Zaken kan worden afgeleid dat de voorgestelde omvang van het GLB voor enkele lidstaten en de mate van herverdeling van directe inkomenssteun voor veel lidstaten in huidige vorm niet aanvaardbaar zijn.
Enkele lidstaten bepleiten verdere besparingen op de landbouwuitgaven om naar een aanvaardbaar lagere EU begroting te komen en daarbinnen middelen vrij te maken voor investeringen in nieuwe prioriteiten. Als onderdeel van de Nederlandse onderhandelingsinzet gericht op een sobere en moderne EU-begroting streeft Nederland naar een nominaal gelijkblijvend GLB-budget in de periode 2014–2020.
Er zijn duidelijke verschillen tussen groepen van lidstaten over de mate van herverdeling van de directe betalingen. Met name belanghebbende lidstaten, vooral uit de EU-12, pleiten voor een snellere en omvangrijkere herverdeling. Daar tegenover staan de lidstaten die de compensatie voor de herverdeling zouden moeten leveren. Zij hebben twijfels over de berekeningswijze en de omvang van herverdeling. Sommigen bepleiten een langzamer tempo. Nederland is van oordeel dat nog geen sprake is van een evenwichtige herverdeling. Nederland pleit, net als een aantal andere lidstaten, daarom voor een herverdeling van de directe betalingen in samenhang met het plattelandsbudget. Ook vindt Nederland dat bij de herverdeling het gelijkheidsbeginsel en niet het proportionaliteitsbeginsel uitgangspunt zou moeten zijn.
Een belangrijk punt van discussie is de door de Commissie voorgestelde vergroening van de directe betalingen. Het beginsel om de directe betalingen doelgerichter te maken en te vergroenen wordt op zichzelf niet betwist, maar veel lidstaten twijfelen over de budgettaire omvang en de doelgerichtheid en doelmatigheid van de voorgestelde vergroeningsmaatregelen. Veel lidstaten vrezen oplopende administratieve lasten en uitvoeringskosten. Enkele lidstaten vinden dat de vergroening beter via het instrumentarium van het plattelandsbeleid vormgegeven kan worden. Uit het oogpunt van doelgerichtheid en doelmatigheid wordt door veel lidstaten enige mate van flexibiliteit bepleit. Nederland kan zich scharen achter de voorgestelde omvang voor vergroening binnen het budget van de directe betalingen, waarbij Nederland van mening is dat de Commissie het begrip vergroening te beperkt invult en in dat kader pleit Nederland voor een Europees keuzemenu. Nederland hecht eraan dat verbeterde doelgerichtheid van het GLB zich richt op het versterken van het concurrentie- en innovatievermogen van de sector.
Op 14 december jl. vond het algemeen overleg plaats over het parlementair behandelvoorbehoud op de wetgevingsvoorstellen voor het nieuwe GLB.
3. Veiligheid en burgerschap
De Commissie presenteerde op 15 november diverse voorstellen voor de financiering op het terrein van «veiligheid en burgerschap». De Commissie stelt drie programma’s voor: een programma op het gebied van Binnenlandse Zaken, een Justitie programma en een programma voor Rechten en Burgerschap. Op het gebied van Binnenlandse Zaken stelt de Commissie twee fondsen voor, namelijk een Asiel- en Migratiefonds en een Interne Veiligheidsfonds, die zich concentreren op respectievelijk een geïntegreerd beheer van migratiestromen en de implementatie van de Interne Veiligheidsstrategie, waaronder het beheer van de EU-buitengrenzen. Het Justitie programma zal zich richten op civielrecht, strafrecht en drugsbeleid, het laatste vanuit het perspectief van illegale drugshandel en andere illegale activiteiten met betrekking tot drugs. In het programma worden de drie bestaande fondsen op deze gebieden samengevoegd. Het Rechten en Burgerschap programma is een samenvoeging van de drie bestaande fondsen Grondrechten en Burgerschap, en de onderdelen van antidiscriminatie, diversiteit en gendergelijkheid van het programma voor Werkgelegenheid en sociale solidariteit. Uw Kamer wordt zoals gebruikelijk over deze voorstellen geïnformeerd met BNC-fiches.
Lidstaten hebben in de JBZ-Raad een verkennende discussie gevoerd over deze uitgavencategorie. Die discussie vond echter plaats voor publicatie van de Commissievoorstellen. Uit die verkennende discussie kan worden afgeleid dat veel lidstaten toegevoegde waarde toekennen aan de activiteiten van de EU op dit beleidsterrein. Daarbij werden vooral het migratiebeleid, veiligheidsbeleid en grensbewaking genoemd. Het kabinet vindt dat de EU-begroting een bijdrage moet leveren aan vergroting van de veiligheid en rechtszekerheid in de Unie. Dat betekent dat binnen de sobere financiële kaders samenwerking op het terrein van justitie, asiel en migratie een sterker accent moet krijgen
Ook het programma Creative Europe is onderdeel van deze uitgavencategorie. Dit programma richt zich op media, cultuur en creatieve industrie. Uw Kamer ontvangt hierover binnenkort een BNC-fiche.
4. «Global Europe»
De Commissie presenteerde de wetgevende voorstellen voor deze uitgavencategorie op 7 december jl. Hierover zal uw Kamer binnenkort een BNC-fiche ontvangen.
Vanwege het ontbreken van de wetgevende voorstellen heeft de Raad alleen op hoofdlijnen over de beleidscontouren van het externe beleid van de EU van gedachten gewisseld. De Europese Commissie wil het aantal instrumenten beperken, de hoofdzakelijk regionale inrichting behouden en daarbij een helder onderscheid maken tussen de inzet in rijke (en opkomende) landen en arme landen. Inhoudelijk wil de Commissie het externe beleid meer richten op gebieden waar de EU internationaal het verschil kan maken, zoals energie, infrastructuur en regionale samenwerking. De externe instrumenten zullen volgens de Commissie daarnaast de Europese inzet op globale uitdagingen zoals de bescherming van mensenrechten, goed bestuur, illegale migratie, stabiliteit en klimaat moeten faciliteren.
Meerdere lidstaten verwelkomden deze voorstellen. Desondanks hadden lidstaten vragen over de precieze vormgeving en omvang van de instrumenten. Nederland heeft aangegeven dat de voorstellen aansluiten op de Nederlandse visie voor het externe beleid van de EU. Daarin zijn nabuurschapsbeleid, armoedebestrijding in de armste landen en veiligheid/stabiliteit prioriteiten. Nederland heeft daarbij wel de kanttekening gemaakt dat het door de Commissie voorgestelde budget (ca. € 100 miljard, inclusief € 30 miljard via het Europees Ontwikkelingsfonds) niet in lijn is met de inzet op een sobere EU-begroting en derhalve omlaag moet. Het kabinet vindt dat in de financiering van het externe beleid scherpere keuzes gemaakt moeten worden. Nederland heeft verder aangegeven dat het het een gemiste kans vindt dat de Commissie het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) niet heeft opgenomen onder het MFK (verslag informele OS-Raad 14–15 juli jl., Kamerstuk 21 501-04, nr. 135). Het krachtenveld op dit punt is echter verdeeld. Met name lidstaten die geen sterke historische banden met de ACP-landen hebben zijn tegen het budgetteren van het EOF. Ook het VK is tegen budgetteren omdat het van oordeel is dat het EOF in zijn huidige vorm goed functioneert.
5. Administratieve uitgaven
De Europese Commissie heeft voorgesteld om de administratieve uitgaven van de EU te beperken door het personeelsbestand van elke instelling en elk agentschap met 5% te reduceren. Daarnaast wil de Commissie besparen op de arbeidsvoorwaarden van Europese ambtenaren door o.a. de salarissystematiek aan te passen, de pensioenleeftijd te verhogen en de (minimum) werkweek te verlengen. Hiervoor dient het Statuut, dat de rechtspositie van EU-ambtenaren regelt, te worden aangepast. De Commissie heeft hiervoor op 14 december jl. een formeel voorstel gedaan, waarover de Kamer een BNC-fiche zal ontvangen.
In een eerste gedachtenwisseling over deze uitgavencategorie heeft Nederland aangegeven dat de bezuinigingsvoorstellen van de Commissie, hoewel een stap in de goede richting, te kort schieten. Het kabinet vindt dat de administratieve uitgaven van de EU in nominale termen niet mogen stijgen. Dat zal forse hervormingen vereisen in de arbeidsvoorwaarden en pensioenen voor EU-ambtenaren. In het kader van de herziening van het EU-ambtenarenstatuut zal het kabinet dan ook aandringen op een sterke versobering van de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren. Deze inzet wordt gedeeld door een aanzienlijk aantal gelijkgezinde lidstaten.
Overige onderwerpen
In aanvulling op het overzicht van ontwikkelingen per begrotingscategorie kan ik verder nog melden dat de Raad een oriënterende discussie heeft gevoerd over een aantal horizontale onderwerpen, zoals de looptijd, structuur en flexibiliteit van het MFK. Daarnaast heeft de Commissie ideeën gepresenteerd over innovatieve financiële instrumenten.
Looptijd
Er was brede steun voor het voorstel van de Commissie om voor het MFK een looptijd van 7 jaar (2014–2020) te handhaven.
Structuur
Ten aanzien van de structuur van het nieuwe MFK ontstond discussie over het voorstel om een aantal instrumenten buiten het MFK te plaatsen, zoals het Globaliseringsfonds, het aardobservatieprogramma GMES, het kernfusieproject ITER en een crisisreserve voor de landbouwsector. Nederland stelt zich, samen met gelijkgezinde lidstaten, op het standpunt dat alle Europese uitgaven binnen het MFK gebracht moeten worden. Dit bevordert de transparantie, maakt een horizontale belangenafweging mogelijk en voorkomt dat prikkels tot begrotingsdiscipline worden afgezwakt. Om dit standpunt kracht bij te zetten heb ik met een aantal collega’s een brief gestuurd aan de Europese Commissie, waarin wij onze zorg uitspreken over het buiten het MFK plaatsten van ITER en GMES. Verder plaatste een groep lidstaten kritische kanttekeningen bij het voorstel van de Commissie om het budget voor het cohesiebeleid niet op te nemen in een aparte uitgavencategorie (zoals in het huidige MFK wel het geval is).
De Commissie wil het Globaliseringsfonds en het Solidariteitsfonds buiten het MFK handhaven. Voor beide fondsen heeft de Commissie nieuwe wetgevingsvoorstellen gepresenteerd, waarover uw Kamer op 11 november een BNC-fiche ontving (Kamerstuk 22 112, nr. 1260 en nr. 1261). Deze voorstellen zijn nog niet in de Raad besproken. De regering heeft het standpunt dat andere instrumenten dan het Globaliseringsfonds meer gepast zijn om de effecten van globalisering en crises op te vangen. Het ondersteunen van werknemers die werkloos (dreigen te) raken is primair een nationale aangelegenheid. De subsidiariteit is derhalve negatief beoordeeld. Dit oordeel wordt gedeeld door uw Kamer. Ten aanzien van het Solidariteitsfonds (ter ondersteuning van lidstaten die worden getroffen door (natuur)rampen van grote omvang) heeft de Commissie voorgesteld de mogelijkheden om hiervoor in aanmerking te komen te verruimen. Nederland is hier geen voorstander van en wenst de middelen voor dit doel, mede gelet op de geringe uitputting in de laatste jaren, substantieel te verlagen.
In de Werkgelegenheidsraad van 1 december jl. lag een voorstel voor om tijdelijke verruimende voorwaarden voor aanvragers van het Globaliseringsfonds voor de huidige financiële periode (t/m 2013) te handhaven. Op 15 september jl. ontving uw Kamer hierover een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1208). Door een blokkerende minderheid (waaronder Nederland) is hierover geen akkoord bereikt. Hiermee komen de tijdelijke verruimingen te vervallen. De blokkerende minderheid heeft hiermee tevens een signaal gegeven over het voorstel voor het vervolg van het Globaliseringsfonds vanaf 2014.
Flexibiliteit
Over de gewenste flexibiliteit van het MFK waren de meningen in de Raad verdeeld. Een aantal lidstaten steunde de Commissie die op een aantal punten de flexibiliteit van het MFK wil vergroten. Nederland vindt echter dat meer flexibiliteit niet ten koste mag gaan van begrotingsdiscipline. Nederland wordt daarin gesteun door een grote groep lidstaten.
Innovatieve financiële instrumenten/ projectobligaties
De Commissie heeft tegelijkertijd met het CEF een mededeling uitgebracht over volgende generatie innovatieve financiële instrumenten. U bent hierover geïnformeerd in een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1272). De Commissie geeft aan dat het aantal instrumenten in het volgende MFK moet worden vergroot en dat de transparantie van dergelijke instrumenten moet worden verbeterd. Dat laatste wil de Commissie bereiken door alle innovatieve financiële instrumenten onder te brengen in platforms. Deze platforms bestaan uit horizontaal toepasbare beginselen, voorschriften en richtsnoeren. Het kabinet staat positief tegenover het stellen van duidelijke regels en voorwaarden voor innovatieve financiële instrumenten. De Kamer zal hierover in een later stadium worden geïnformeerd zodra verdere details bekend zijn. Het kabinet erkent de potentiële voordelen van innovatieve financiële instrumenten in het algemeen, maar ziet ook een aantal risico’s zoals marktverstoring, onduidelijke budgettaire gevolgen en risico’s ten aanzien van financieel beheer en stelt daarom een aantal voorwaarden waaraan dergelijke instrumenten moeten voldoen, zoals inzet op beperkte schaal.
Een concreet voorstel voor een nieuw financieel instrument zijn projectobligaties bij infrastructuurprojecten. De gedachte is om gebruik te maken van kredieten uit de EU-begroting zodat de kredietwaardigheid van die projecten verbetert en deze daardoor aantrekkelijker worden voor private financiering. De Commissie stelt voor om nog in de laatste jaren van het huidige MFK te starten met dit initiatief. Het kabinet staat kritisch tegenover de timing en de uitvoering van een dergelijke proeffase. Over deze proeffase is uw Kamer geïnformeerd met een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1275).
Eigen middelen
De voorstellen voor de inkomstenkant van de EU-begroting (de eigen middelen) zijn slechts op hoofdlijnen aan de orde geweest in de Raad. Een meerderheid van lidstaten is het eens met de Commissie dat het huidige systeem van eigen middelen complex en niet transparant is. Over de verschillende voorstellen voor hervormingen lopen de meningen echter sterk uiteen. Daarbij is vooral het voorstel voor de invoering van een belasting op financiële transacties een belangrijk twistpunt. Ook de voorstellen voor afdrachtencorrecties voor lidstaten die een excessieve bijdrage leveren aan de EU-begroting zijn controversieel. Enerzijds bepleit een groep lidstaten voor afschaffing van alle afdrachtencorrecties. De lidstaten die in aanmerking zouden (willen) komen voor een afdrachtencorrectie, waaronder Nederland, onderstreepten echter de noodzaak van handhaving van afdrachtenkortingen. Nederland heeft daarbij duidelijk gemaakt dat de door de Commissie voorgestelde korting onvoldoende en daarmee onacceptabel is. Nederland heeft zich tegen nieuwe eigen middelen uitgesproken.
In dit stadium van de onderhandelingen zijn de financiële parameters van het nieuwe MFK en de ontvangsten en afdrachten van de lidstaten nog zeer onzeker. Over de ontwikkeling van de Nederlandse nettopositie onder het nieuwe MFK kan ik daarom op dit moment nog niets rapporteren.
Verantwoording EU-middelen en Financieel Reglement
Verbetering van het beheer van EU-fondsen door lidstaten is nog altijd noodzakelijk, zoals blijkt het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2010 dat 10 november jl. is gepubliceerd. De Europese Rekenkamer kan wederom geen goedkeurende verklaring afgeven over de besteding van de EU-begroting. Het gemiddelde foutenpercentage (onrechtmatige besteed) blijkt lichtelijk gestegen van 3,3% over 2009 naar 3,7% over 2010. Daarmee is een materieel belang gemoeid van circa € 4,5 miljard.
Het kabinet gebruikt het jaarverslag van de Europese Rekenkamer bij de standpuntbepaling over het dechargeadvies van de Raad en kijkt bij de beoordeling naar meerdere zaken: is het aantal fouten toegenomen of afgenomen? Wat is het financieel belang dat hiermee gemoeid is? Is er verbetering zichtbaar in de beheers- en verantwoordingssystemen? Deze afweging is aan de orde bij de Ecofin Raad van februari 2012.
Het kabinet zet bij de lopende herziening van het Financieel Reglement van de EU-begroting in op aanscherping van de regels over nationale verantwoording van de besteding van EU-middelen.
Uw Kamer wordt over de details van de recentelijk weer opgestarte onderhandelingen over de herziening van het Financieel Reglement zo spoedig mogelijk met een separate brief geïnformeerd conform uw verzoek (Kamerstuk 32 437, nr. 7).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-20-601.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.