21 501-08 Milieuraad

Nr. 395 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2011

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Infrastructuur en Milieu, het verslag aan van de Informele Ministeriële bijeenkomst van 25 november 2011 te Poznan, Polen. Tijdens deze bijeenkomst werd de toekomst van het cohesiebeleid besproken en werd kort ingegaan op de versterking van de geïntegreerde territoriale benadering bij de ontwikkeling van beleid. Het Poolse voorzitterschap heeft voorzitterschapsconclusies opgesteld naar aanleiding van de gedachtewisseling tijdens de bijeenkomst. In bijlage vindt u deze conclusies.1 Deze betreffen enkel de Poolse visie op de bijeenkomst.

Toekomst cohesiebeleid

Presentatie Europese Commissie

Eurocommissaris Hahn (Regionaal Beleid) presenteerde de voorstellen van de Commissie voor de verordeningen voor de structuurfondsen in de periode 2014–2020. De Commissaris benadrukte dat het duidelijk moet zijn welke resultaten en doelen het cohesiebeleid bereikt. Het cohesiebeleid moet zich daarom richten op een beperkt aantal doelen (thematische concentratie) met vooraf een duidelijke definitie van de beoogde resultaten. De heer Hahn gaf aan de ex ante conditionaliteit een belangrijk speerpunt te vinden, met als doel ervoor te zorgen dat de randvoorwaarden voor investeringen op orde zijn. Hij gaf aan bereid te zijn met de Raad en het Europees Parlement te praten over de precieze vorm en procedure, maar het principe en doel van ex ante conditionaliteit moet volgens hem in stand blijven.

Eurocommissaris Andor (Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie) benadrukte het belang van werkgelegenheid, «social capital», een goed opgeleide beroepsbevolking en armoedebestrijding. Om deze doelen te bereiken is het nodig dat er een minimum percentage ESF komt: minimaal 25% voor de minder welvarende regio’s en minimaal 52% voor de welvarende regio’s. De ex ante conditionaliteiten zijn nodig om te zorgen dat de investeringen van ESF optimaal resultaat boeken.

Tafelronde ministers

Het Poolse voorzitterschap vroeg de lidstaten om een eerste reactie te geven op het gehele voorstel van de Commissie. Tijdens de tafelronde kwamen verschillende onderwerpen aan de orde. Een aantal van de Nederlandse speerpunten werd door het merendeel van de lidstaten gedeeld, zoals de inzet op de doelen van de Europa2020-strategie, focus op een beperkt aantal doelen, meer effectief en resultaatgericht cohesiebeleid en meer synergie met andere Europese fondsen. Ook noemden bijna alle lidstaten expliciet het terugdringen van administratieve lasten voor eindgebruikers zoals bedrijven, en uitvoeringskosten voor overheden.

Nederland kondigde het onderzoek naar de lasten en uitvoeringskosten van de Commissievoorstellen aan. Finland gaf aan een werkgroep te hebben ingesteld voor vereenvoudiging en het verlagen van administratieve lasten.

Het standpunt dat cohesiebeleid idealiter beperkt zou moeten blijven tot de armste regio’s in de armste lidstaten werd alleen door Nederland uitgedragen. Het VK en Denemarken gingen niet op financiële aspecten in. De meeste landen zijn voorstander van de huidige situatie, een sterke focus van structuurfondsen op de armste regio’s (80%) en ook structuurfondsen voor de meer welvarende regio’s (de resterende 20%).

De doelen en algemene principes van de Commissie worden breed gesteund, maar vrijwel alle lidstaten hebben kritiek op de precieze uitwerking en vinden deze onnodig bureaucratisch. Veel landen benadrukken dat het belangrijk is om rekening te houden met de verschillen en kenmerken van de landen en regio’s en dat het niet wenselijk en niet effectief is om vanuit Brussel te gedetailleerde regels vast te stellen. Dit is ook een belangrijk thema van het Poolse voorzitterschap. Alle lidstaten steunen thematische concentratie en focus op een beperkt aantal doelen, maar de meerderheid is kritisch over de uitwerking van de Commissie die verplichte percentages vastlegt. Zo moet volgens het Commissievoorstel minimaal 20% van de EFRO-middelen worden besteed aan energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, en minimaal 20% van de ESF-middelen aan sociale inclusie en armoedebestrijding. Zo spreken Duitsland, Frankrijk, het VK, Italië, Roemenie, Bulgarije, Tsjechië, Slowakije, Oostenrijk, Estland, Cyprus en Malta zich uit tegen de verplichte percentages, en alleen Zweden is expliciet voorstander. Thematische concentratie en focus kunnen ook bereikt worden doordat elk land en elke regio slechts enkele doelen kiest, afhankelijk van de specifieke uitdagingen; een verplicht percentage is hiervoor niet nodig. Ook Europarlementariër professor Danuta Hübner (EVP, voorzitter commissie regionaal beleid) is kritisch over de verplichte percentages. Nederland is terughoudend over dergelijke EU-brede verplichte percentages en tegenstander van een verplichting voor sociale inclusie en armoedebestrijding.

De landen bespraken tevens de drie vormen van conditionaliteit, waarbij de structuurfondsen worden opgeschort of ingetrokken wanneer lidstaten niet aan verschillende eisen voldoen. Over de eerste vorm, macro-economische conditionaliteit verbonden aan de eisen van het Stabiliteits- en groeipact (SGP), zijn de lidstaten verdeeld. Voorstanders zijn: Duitsland, Nederland, Denemarken, Finland, Estland en Bulgarije. Tegenstanders zijn: het VK, Ierland, Italië, Tsjechië, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Slowakije, Slovenië, Letland, België en Griekenland. De overige landen hebben zich nog niet uitgesproken. De Poolse visie, zoals verwoord in de Poolse voorzitterschapsconclusies, is dat de macro-economische conditionaliteit in principe legitiem is, maar geen nadelige gevolgen mag hebben voor de uitvoering van cohesiebeleid.

Over de tweede vorm, de institutionele conditionaliteit, zitten de lidstaten grotendeels op dezelfde lijn. De lidstaat moet in deze vorm ex ante aantonen dat de randvoorwaarden voor investeringen goed op orde zijn en dat landen en regio’s de noodzakelijke hervormingen doorvoeren. Het achterliggende doel van de Europese Commissie om het cohesiebeleid effectiever en meer resultaatgericht te maken, wordt door alle lidstaten gesteund. Het merendeel van de lidstaten geeft aan dat de uitwerking door de Commissie te bureaucratisch is: te veel papierwerk, en niet genoeg commitment aan echte hervormingen. Er moeten betere en praktische voorwaarden komen, die een directe link hebben met de investeringen van cohesiebeleid. De meeste lidstaten gaan niet in op de derde vorm, prestatie-conditionaliteit verbonden aan de doelen en mijlpalen van de investeringen. Sommige landen willen wel positieve prikkels wanneer doelen behaald worden, maar geen sancties. Vijf lidstaten (Hongarije, Roemenië, Slovenië, Griekenland, Litouwen) spreken zich uit tegen prestatieconditionaliteit, en ook professor Hübner is kritisch. Professor Hübner gaf tevens aan dat er een belangrijke rol moet zijn in cohesiebeleid voor regionale en lokale overheden. Ze verwacht dat de eerste lezing van het Europees Parlement eind 2012 kan plaatsvinden.

In reactie bedankte Eurocommissaris Hahn voor de steun voor de belangrijkste elementen van de voorstellen. Hij gaf aan dat er aan dat er ruimte is voor aanpassingen bij de uitvoering. Hij benadrukte dat het belangrijk is om duidelijke resultaten van cohesiebeleid te bereiken en zichtbaar te maken, en van verlaging van de administratieve lasten voor bedrijven.

Vervolg

De gedachtewisseling draagt tevens bij aan de voorbereiding van de eerste formele bijeenkomst van ministers, tijdens de Raad Algemene Zaken (RAZ) op vrijdag 16 december a.s. Het Poolse voorzitterschap zal een voortgangsrapportage van het voorzitterschap presenteren, als basis voor de discussie tijdens de RAZ.

De Deense minister, de heer Nicolai Wammen, geeft aan dat Denemarken meer focus wil in het cohesiebeleid, zodat het cohesiebeleid optimaal kan bijdragen aan groei en concurrentiekracht in Europa. De uitdaging is om deze focus te bereiken en tegelijkertijd flexibel genoeg te zijn voor de praktijk. Het Deense voorzitterschap zal in de eerste helft van 2012 eerst de strategische onderwerpen behandelen, zoals conditionaliteit en resultaatmeting. Vervolgens zal het Deense voorzitterschap de onderwerpen «financieel beheer» en «vereenvoudiging» behandelen. Het cohesiebeleid staat op de agenda van de RAZ op 24 april en 26 juni 2012.

De versterking van de geïntegreerde territoriale benadering bij de ontwikkeling van beleid

Tijdens de Informele Ministeriële bijeenkomst in Gödöllö op 19 mei 2011 zijn de ministers de Territoriale Agenda 2020 overeengekomen. Deze agenda benadrukt het belang van territoriale aspecten voor Europees beleid. De agenda dringt aan op een betere integratie van territoriale aspecten in (sectoraal) beleid op alle bestuursniveaus. Het Poolse voorzitterschap heeft in overleg met de lidstaten een routekaart opgesteld voor vervolgafspraken waarbij afzonderlijke lidstaten acties oppakken om de Territoriale Agenda uit te voeren en te concretiseren. Het Poolse voorzitterschap vraagt speciale aandacht voor de rol van steden en stedelijk beleid.

Tafelronde ministers

Tijdens de tafelronde steunen alle landen de routekaart en geven de meeste landen aan de relevante documenten te vertalen en te verspreiden. Nederland en het Verenigd Koninkrijk benadrukken de toegevoegde waarde van de «territorial impact assessment», de ex ante analyse van ruimtelijke effecten van (Europees) beleid en willen dit onderwerp verder brengen. De landen zijn verdeeld over de vraag of er een witboek van de Europese Commissie moet komen over de territoriale dimensie van Europees beleid.

Alle landen steunen de speciale aandacht voor de rol van steden, waarbij een aantal landen ook speciale aandacht vraagt voor het platteland en het grensgebeid tussen platteland en stad. Steden zijn de motor van de economische groei, maar kennen ook eigen uitdagingen, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid. Europarlementariër Jan Olbrycht (EVP, rapporteur voor de EFRO verordening) geeft aan steden een belangrijk onderwerp te vinden en is positief over het voorstel van de Commissie om minimaal 5% van de EFRO-middelen in te zetten voor een geïntegreerde aanpak van stedelijke kansen en uitdagingen. Nederland en Frankrijk zullen een werkgroep opzetten en voorzitten over steden, en de wijze waarop steden ervaringen kunnen uitwisselen in verschillende netwerken. Eén van de netwerken, het European Urban Knowledge Network, gevestigd in Nederland, presenteert een studie naar de bijdrage van stedelijke structuurfondsprojecten aan de Europa2020-strategie.

Vervolg

Het Deense voorzitterschap zal waarschijnlijk geen ministeriële bijeenkomst over dit onderwerp organiseren. Cyprus zal dit mogelijk wel doen tijdens het voorzitterschap in de tweede helft van 2012.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven