12 Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van nieuwe betaalmethoden in het openbaar vervoer (36126)

Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van nieuwe betaalmethoden in het openbaar vervoer (36126)

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van nieuwe betaalmethoden in het openbaar vervoer ( 36126 ).

De voorzitter:

Aan de orde is het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van nieuwe betaalmethoden in het openbaar vervoer. Ik heet welkom de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik heet de woordvoerders welkom. Ik heet de mensen op de publieke tribune welkom en degenen die dit debat via de livestream volgen.

We hebben twee woordvoerders en ik denk dus zomaar dat we voor middernacht klaar zullen zijn. Ik stel in eerste instantie voor om vier interrupties te doen, twee dubbele of vier enkele. Maar op het moment dat het nodig is, kunnen het er ook meer zijn. Dat zien we straks wel.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef als eerste het woord aan de heer Van der Molen. Hij spreekt namens het Christen Democratisch Appèl.

De heer Van der Molen (CDA):

Als u alle afkortingen standaard volledig gaat uitspreken, weet ik niet of wij het wel voor middernacht gaan halen, maar ik ben het met u eens: dat moet vast lukken.

Voorzitter. Al sinds geruime tijd is de Kamer ontevreden over situaties waarbij studenten onterecht een ov-boete krijgen. Dat kan voorkomen als een student met terugwerkende kracht uitgeschreven wordt en de student niet doorhad dat dat zou gaan gebeuren. De student gaat er dan nog van uit gebruik te kunnen maken van de ov-kaart, terwijl dat niet het geval blijkt te zijn. Als puntje bij paaltje komt, krijgt de student dan onterecht een ov-boete.

In dit wetsvoorstel wordt onder andere geregeld dat het recht op het ov-reisproduct vanaf dat er gereisd kan worden met andere betaalmethodes centraal wordt geblokkeerd na het uitschrijven. En de bal ligt dan straks bij het uitchecken, het beëindigen van de ov-kaart, en niet langer bij de individuele student. Dat is winst. Maar het CDA heeft nog wel vraagtekens, want waarom kunnen er dan ook na de voorliggende wet nog steeds ov-boetes uitgedeeld worden? Ik zou de minister willen vragen toe te lichten in welke situaties er dan nog moedwillig misbruik kan worden gemaakt, aangezien die ov-kaart dan toch, zeg maar, centraal uit wordt gezet. Of zijn dan uiteindelijk met name de instellingen zaken te verwijten? En zou de hele ov-boete dan niet beter in deze wet geschrapt kunnen worden? Ik zou daarop graag van de minister een nadere toelichting krijgen.

Voorzitter. De situatie rondom de onterechte ov-boetes heeft onder andere te maken met het feit dat er geen heldere definitie is van een diplomadatum, de datum waarop je uiteindelijk klaar bent met je opleiding. Dat raakt dan weer aan meer situaties die zorgen voor ongelijke behandeling van studenten. De grootste consequentie is uiteindelijk hoeveel recht studenten hebben op collegegeldrestitutie. De helft van de instellingen schrijft studenten pas uit als de examencommissie alles heeft kunnen beoordelen. De andere helft van de instellingen schrijft studenten met terugwerkende kracht uit op de datum waarop ze de laatste onderwijsverplichting hadden. Deze laatste groep studenten kan veel meer collegegeld terugvorderen dan de eerste groep. Stel bijvoorbeeld dat je op 20 oktober je laatste tentamen hebt afgelegd. De docent moet het nog nakijken en de examencommissie moet er dan ook nog eens naar kijken. Voordat je het weet, ben je dan als student twee maanden verder. Sommige studenten kunnen dus voor deze maanden collegegeld terugkrijgen, omdat ze met terugwerkende kracht uitgeschreven worden en andere studenten niet, omdat de instelling dat niet wil doen. En in het geval van twee maanden gaat het dan bij de gemiddelde student om €400.

Voorzitter. Dit verschil in hoe instellingen omgaan met de diplomadatum heeft naast gevolgen voor de ov-boete en restitutie van het collegegeld, ook gevolgen voor de doorstroom. Dit speelt zich met name af als studenten nog een herexamen moeten doen in de zomermaanden. Kortom, niet echt weten wat de uiterste datum is, de datum waarop je uitgeschreven wordt, heeft forse consequenties. Sinds de zomer van 2020 wordt er met de hogeronderwijsinstellingen gezocht naar een eenduidige definitie, maar tot op heden is het niet gelukt om de neuzen van die instellingen dezelfde kant op te krijgen. En een compliment: in het mbo is dat wel gelukt! Graag hoor ik van de minister waarom het in het mbo wel gelukt is en voor welke oplossing zij hebben gekozen.

Voorzitter. Studenten hebben hier last van, ook omdat ze elkaar spreken en het overal bij instellingen weer anders blijkt te werken. Dat geeft natuurlijk onzekerheid en een verkeerde en verschillende manier van de behandeling van studenten. Het CDA wil dan ook dat hier helderheid over komt, want als je al sinds de zomer van 2020 bezig bent om te definiëren wat nou de datum van uitschrijving is, dan wordt het denk ik toch echt tijd dat de minister regie op zich neemt. We willen dan ook als CDA dat de minister zijn verantwoordelijkheid neemt en met een voorstel komt voor hoe die instellingen om moeten gaan met de diplomadatum, en wel op zo'n manier dat het voor studenten het meest financieel gunstig is. Op dat punt overweeg ik een motie, maar ik hoor ook graag een reactie van de minister.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Molen. Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld. Zij spreekt namens GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Het is misschien wel een leuke anekdote om te vertellen dat toen de ov-kaart werd ingevoerd, studenten massaal daartegen protesteerden omdat het toen een bezuiniging was op de eigen studiefinanciering. In de jaren daarna is die ov-kaart natuurlijk heel vaak onder druk gezet. Ik weet het zelf ook nog van toen ik vijftien jaar geleden voorzitter was bij de Landelijke Studentenvakbond. Er waren heel veel vragen van studenten over de ov-kaart. Maar goed, daar gaat vanavond dit debat niet over; dat weet ik ook wel.

Het debat gaat vandaag vooral over een technische wijziging. We hebben natuurlijk ook al in de schriftelijke beantwoording aangegeven dat we het er op zich mee eens zijn en dat we het heel logisch vinden dat er een technische wijziging is. Onoplettende studenten hebben in de afgelopen jaren namelijk tientallen miljoenen aan boetes betaald, omdat ze vergeten waren of niet goed wisten dat ze hun studentenreisproduct moesten stopzetten. Dat was in 2014 maar liefst 53 miljoen euro en in 2016 40 miljoen euro. Gelukkig was het vorig jaar slechts — ik zeg "slechts", maar het is nog steeds veel — 5 miljoen euro. Met deze wetswijziging komt daar hopelijk een eind aan. Maar ik wil wel de minister vragen naar het volgende. Als ik het goed begrijp ging de boete die studenten moesten betalen, naar de vervoerders toe. Zorgt dit wetsvoorstel er ook niet op een of andere manier voor dat toch weer aan die kaart wordt beknibbeld omdat er minder inkomsten zijn vanwege minder boetes? Misschien kan de minister daar in zijn beantwoording nog even op ingaan.

Voorzitter. Ik heb ook nog een paar vragen ter verduidelijking. Wat betreft een aantal vragen sluit ik aan bij collega Van der Molen. Wij lazen in de beantwoording op de vragen van de CDA-fractie ook dat studenten wel nog steeds een boete kunnen krijgen als de onderwijsinstelling een uitschrijving niet meteen doorgeeft. Daar zitten grote verschillen tussen, ook tussen het mbo en hogeronderwijsinstellingen. Mbo-instellingen hebben hier namelijk zeven dagen de tijd voor en hogescholen en universiteiten acht weken. Ik kan me voorstellen dat dat te maken heeft met de problematiek, of eigenlijk met de verschillende systemen die de heer Van der Molen schetste. Ik hoop dat de minister daar verder op in kan gaan. De minister wil ook met DUO in gesprek om hen daarop te wijzen. Wij vroegen ons af of hij ook gaat monitoren hoe hoog de boetes de komende jaren nog zijn en hoe vaak het gaat gebeuren.

Voorzitter. Dan blijven er nog een aantal gevallen over waarbij studenten zelf het studentenreisproduct moeten stopzetten, bijvoorbeeld als een student niet blijkt te voldoen aan de vooropleidingseisen maar al wel dat studentenreisproduct gebruikt. Dat is eigenlijk logisch, maar tegelijkertijd weten we dat de communicatie de afgelopen jaren niet optimaal was. Hoe gaat de minister er dus voor zorgen dat studenten, of eigenlijk beginnende studenten, goed worden voorgelicht? En hoe gaat hij ook internationale studenten goed op de hoogte brengen van de nieuwe situatie?

Voorzitter. Dan nog één punt dat buiten de scope van dit debat gaat; dat weet ik. Toen ik bij de Landelijke Studentenvakbond zat, hebben we ook best wel vaak de discussie gevoerd over de vraag: hoe zorg je ervoor dat studenten zo veel mogelijk in het openbaar vervoer blijven als ze zijn afgestudeerd, en niet al meteen van hun eerste salaris een auto gaan kopen? Ik weet dat dat eigenlijk niet in dit debat thuishoort. Ik weet ook dat deze minister niet primair de eerstverantwoordelijke is. En ik weet ook dat het openbaar vervoer nu ontzettend onder druk staat. Maar misschien is dat iets om in toekomstige gesprekken met de collega's mee te nemen. Het lijkt mij namelijk goed dat mensen als ze zijn afgestudeerd nog zo veel mogelijk gebruikmaken van het openbaar vervoer en dat we daar ook flink in investeren.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Westerveld. Daarmee eindigt de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik kijk nu vragend naar de minister om erachter te komen hoelang hij nodig heeft. Hij heeft vijf minuten nodig. Dat betekent dat ik schors tot 21.50 uur.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Minister Dijkgraaf:

Voorzitter. We spreken vandaag over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000. Dat gaat erom dat we de ov-chipkaart eigenlijk aan het uitluiden zijn en naar een nieuw systeem van betaling in het openbaar vervoer gaan. Dat werkt nu nog met de chipkaart. Uiterlijk 2025 wordt dat vervangen door een nieuw systeem, waarmee je bijvoorbeeld met je mobiele telefoon of je bankpas kan in- en uitchecken bij het openbaar vervoer. Nederlandse studenten hebben recht op het studentenreisproduct, zodat, zoals u weet, de onderwijslocatie altijd toegankelijk blijft. Wij praten hierover omdat het studentenreisproduct met die nieuwe betaalmethodes ook een nieuwe drager krijgt. Daardoor moeten enkele bepalingen in de wet onafhankelijk worden van de techniek die we daarbij gebruiken.

Die nieuwe methoden zullen ongetwijfeld voordelen bieden. Het wordt gebruiksvriendelijker en, belangrijk ook, het is straks niet meer nodig om het studentenreisproduct actief stop te zetten bij een fysieke ophaalautomaat. Een bijkomend voordeel — daar praten we over — is dat daarmee de kans op ov-boetes gaat afnemen. Mevrouw Westerveld memoreerde net al dat die boetes al zijn afgenomen. Waar het in 2014 bijna 53 miljoen euro was, is het nu ongeveer 5 miljoen. Daar hebben een aantal dingen aan bijgedragen. Sinds 2019 krijg je alleen maar een boete als je ook daadwerkelijk gebruikmaakt van dat reisproduct. Vanaf 2021 vervalt een verlopen pas eigenlijk automatisch als je probeert om ermee te reizen. Dat heeft geholpen, maar wij denken dat de dienstverlening met de nieuwe betaalmethodes voor studenten nog beter wordt en dat het aantal boetes wordt verkleind.

Dat gaan we doen, maar er zijn een aantal vragen gesteld. Daar wil ik nu graag op ingaan. De heer Van der Molen vroeg waarvoor we überhaupt nog ov-boetes nodig hebben; wat is de reden daartoe? Er is nog steeds een mogelijkheid tot misbruik. Daar moeten we toch voor oppassen. Jongeren die bij DUO een studentenreisproduct aanvragen en toegekend krijgen, kunnen die al gebruiken voordat DUO de inschrijvingsgegevens van onderwijsinstellingen heeft ontvangen. Je meldt je aan het begin van het collegejaar aan en DUO geeft het reisproduct. Het duurt een tijdje voordat instellingen al die inschrijvingsgegevens aan DUO hebben doorgegeven. Het voordeel is natuurlijk toch dat studenten op deze wijze onmiddellijk kunnen gaan reizen, maar als dan achteraf blijkt dat iemand zich helemaal niet ingeschreven heeft, dan heeft diegene misschien gewoon wel een aantal maanden vrij kunnen reizen. Als die loophole mogelijk wordt, dan kan ik me voorstellen dat die heel snel bekend wordt. In dat geval, dus als je wel het reisproduct aanvraagt maar je niet inschrijft, is er sprake van onrechtmatig gebruik. Ik denk dat je in die gevallen nog steeds de mogelijkheid wil hebben om een boete op te leggen. Dat is antwoord één.

De heer Van der Molen vroeg hoe het komt dat er een verschil is tussen mbo en h.o. Er zijn een aantal redenen. Ik ben er een groot voorstander van om mbo en h.o. zo veel mogelijk gelijk te trekken, maar in de praktijk is het afstuderen in het mbo toch wat anders. Bij het mbo is de diplomadatum het moment waarop de examencommissie vaststelt dat de student is geslaagd. Dat is in de wet ook zo geregeld. De heer Van der Molen gaf al aan dat er grote verschillen zijn. Wat in het h.o. typisch gebeurt, is dat het afstuderen vaak een scriptie is. Die scriptie lever je in en dan moet je gewoon een tijdje wachten voor die scriptie wordt nagekeken. In de zomer kan dat nog wat langer worden. Dan heb je dus de keuze: is het moment van afstuderen het moment waarop de examencommissie vaststelt dat je overal aan voldoet, of het moment waarop je die scriptie hebt ingeleverd? Dat geeft het verschil. Dus ja, er is een praktische reden waarom de diplomadatum in het mbo ook het moment is van de examencommissie. Terugwerkende kracht zou ook niet zo enorm veel verschil hebben gemaakt. Daarnaast is het ook in de wet geregeld.

Een belangrijkere vraag is wat we gaan doen met de verschillen tussen de instellingen. In hoeverre werken die ten voordele of ten nadele van de studenten? Het hangt een beetje af van het moment waarop je dat precies doet in het jaar, maar als je met terugwerkende kracht kan worden uitgeschreven, dan kun je als student in een heleboel situaties gemakkelijk een paar honderd euro verdienen door restitutie van het collegegeld te vragen. Maar als je nog niet zeker weet dat je afgestudeerd bent, is het risico dat je misschien wel gewoon gereisd hebt. Daarom hebben we die boetes ook. Je weet niet zeker dat het resultaat positief zal zijn. Dat is het argument. Ik voel en deel het ongemak dat de helft van de instellingen de ene methode, de andere helft de andere methode gebruikt.

Het argument werd gegeven dat het financieel gunstig kan uitpakken als je het met terugwerkende kracht doet, zeker als je naar collegegelden gaat kijken. Ik moet daar wel het volgende bij aantekenen. We gaan volgend jaar de basisbeurs introduceren. De vraag is wat dat precies betekent. Sommige studenten lopen dan misschien wel twee maanden basisbeurs mis. Moet je die dan ook weer terug gaan boeken? Eigenlijk hoor ik dus de vraag: kun je nog eens uitzoeken wat het meest redelijke is, wat ook in het voordeel van de studenten werkt? Ik heb de Vereniging Hogescholen en Universiteiten van Nederland gevraagd een verkenning te doen naar de verschillende mogelijkheden. Ze zijn daar al een heel end mee gevorderd. Ik verwacht die ook vrij snel. Ik wil dan op grond van die verkenning van de instellingen kijken wat daarvoor nu eigenlijk de beste oplossing is. Ik ben zeer gevoelig voor het argument dat we daar gewoon een heldere lijn in moeten hebben.

Ik kan mij voorstellen dat het best lastig kan zijn om een antwoord te geven op de vraag wat het beste is voor de studenten. Er is namelijk niet zoiets als dé student. Er zijn verschillende groepen. Het zou best weleens zo kunnen zijn dat voor de een het ene scenario en voor de ander het andere scenario gunstig uitpakt. Dat kan ik op dit moment niet zien. Ik wacht die verkenning af. Je zou kunnen zeggen: schakel mbo en h.o. gelijk. Dan zou je dus echt het moment van de examencommissie moeten bepalen, zoals we dat bij het mbo doen. Nogmaals, er zijn ook goede argumenten om het met terugwerkende kracht in te voeren, wat een aantal van de instellingen nu doet. Nogmaals, de manier waarop je afstudeert in het mbo en in het h.o. is toch wel heel erg verschillend.

De voorzitter:

De heer Van der Molen van het CDA heeft een vraag.

De heer Van der Molen (CDA):

Dat laatste snap ik goed. Mijn vergelijking was niet zozeer dat de manier van afstuderen gelijk was, maar dat het blijkbaar in het mbo wel lukt om vraagstukken als "doen we allemaal wel hetzelfde?" vrij vlot te regelen, terwijl we het dan ook hebben over een heel aantal instellingen. Maar in het hoger onderwijs kan dit dan niet. Mag ik de opmerking van de minister zo begrijpen dat het uiteindelijk de minister zal zijn die dan ook een norm gaat stellen? Als instellingen namelijk wordt gevraagd om die ruimte te nemen om er zelf uit te komen en ze vervolgens al sinds 2020 bezig zijn, dan wordt het wel tijd — ik hoop dat de minister dat met mij eens is — dat de minister er een keer een klap op gaat geven. Heb ik hem zo goed begrepen?

Minister Dijkgraaf:

Ik kan de vraag van de heer Van der Molen positief beantwoorden. Ik deel met hem het ongenoegen dat er zulke verschillen zijn. Sowieso zal de een beter uitwerken dan de ander, dus waarom kiezen we dan niet voor degene die het beste uitwerkt? Wat is de reden waarom de instellingen dat niet gelijk doen? Hebben ze daar gewoon geen zin in of is het een hoop werk? Ik denk dat het helder zou zijn voor alle studenten als we daar een uniforme regeling voor hebben. Ik sta dus zeer welwillend tegenover het verzoek om het gelijk te trekken, maar voor een antwoord op de vraag hoe dat moet, wil ik de verkenning afwachten. Ik wil alle factoren meenemen, ook de nieuwe wijze waarop we ons stelsel van studiefinanciering gaan inrichten en de consequenties daarvan.

De voorzitter:

De heer Van der Molen van het CDA heeft nog een vervolgvraag.

De heer Van der Molen (CDA):

Voor dat laatste ben ik zeker te porren. Ik deel met de minister de blijdschap dat we het leenstelsel gaan terugdraaien. Als die beurzen voor studenten er weer zijn, hoop ik dat we ook gaan kijken naar wat de impact daarvan is. Mag ik de minister vragen welke deadline hij de instellingen heeft meegegeven? We zijn nu al twee jaar bezig. Ik zou als Kamer niet nog twee jaar willen wachten op het antwoord van de minister. Op welke termijn kan de Kamer dat verwachten?

Minister Dijkgraaf:

Ik verwacht die verkenning aan het einde van het jaar. Ik kan uw Kamer toezeggen dat ik daar begin 2023 een beslissing over neem, waarna ik uw Kamer informeer over de voortgang.

De voorzitter:

Binnen tweeënhalve maand. De heer Van der Molen heeft nog een vraag.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik zou nog even terug willen komen op het punt dat de minister maakte, namelijk dat het voor het mbo geregeld is in de wet. We hebben veel uitzoekwerk gedaan op weg naar het debat van vandaag. Daaruit bleek dat dat voor het hoger onderwijs niet het geval is. Het staat niet in de wet, maar in een regeling. Als de minister de teerling uiteindelijk geworpen heeft wat betreft de vraag op welke manier we er uniform mee omgaan, is hij dan bereid om het hoger onderwijs net zo te behandelen als het mbo door dit in de wet op te nemen, zodat iedereen precies weet wat de definitie van een diplomadatum is?

Minister Dijkgraaf:

Dat wil ik zeker overwegen, maar ik ga nu niet vooruitlopen op een eventuele beslissing of het in een wet moet worden opgenomen. Misschien kunnen we het op een andere manier regelen. Maar ik kan wel onderschrijven dat ook ik vind, samen met de heer Van der Molen, dat er een uniform beeld moet zijn voor de studenten, en dat het niet moet afhangen van de instelling waar je zit of je wel of geen gunstige regeling hebt. Ongetwijfeld zal een van de twee regelingen gunstiger uitpakken dan de andere.

Voorzitter. Dan wil ik doorgaan met een aantal vragen van mevrouw Westerveld. Zij vroeg, ook wel terecht, denk ik: als die boetes nu gaan wegvallen, dan is dat toch wel een verkapte beknibbeling op de studiefinanciering? Daarop kan ik emfatisch zeggen: nee, dat wordt het niet. In het regeerakkoord heb ik ook vastgelegd dat het ov-reisproduct gewoon blijft; dat blijft geregeld. Dat betekent niet dat, als die boetes zouden wegvallen, daarmee het budget verlaagd gaat worden.

Mevrouw Westerveld vroeg naar het monitoren. Ja, dat gaan we doen. DUO gaat actief monitoren welke studenten te maken hebben met die trage uitschrijving. Dat is die zevendagentermijn in het mbo en die achtwekentermijn in het h.o. Als je daaraan voorbijgaat, dan heb je recht op restitutie van de boete. Zoals ik uw Kamer al eerder heb toegezegd, gaat DUO vanaf het najaar die ov-boetes als gevolg van trage uitschrijving ook kwijtschelden.

Dan over voorlichting. Ik ga zeker in gesprek met DUO om de voorlichting verder te verbeteren en aan te scherpen. Dat geldt voor het huidige regime, maar het geldt natuurlijk helemaal voor de overgang die we vrij snel al gaan meemaken. Ik denk dat we in 2023 misschien al de eerste stappen kunnen zetten, maar zeker in 2024 moet natuurlijk massaal worden overgegaan naar het nieuwe systeem. Heel nadrukkelijk koppelen we daaraan de voorlichting aan alle studenten, ook de internationale studenten. Ik kan me voorstellen dat het voor hen misschien nog wel eventjes wat verwarrender is. DUO gaat dat actief oppakken en in gesprek met die studenten om te proberen hen zo goed mogelijk mee te nemen.

Ten slotte de vraag hoe we ervoor zorgen dat studenten ook na hun studie het openbaar vervoer blijven gebruiken. We hopen natuurlijk allereerst dat ze positieve ervaringen hebben opgedaan tijdens hun studententijd. Ik weet dat er allerlei uitdagingen zijn in het openbaar vervoer, maar de staatssecretaris van IenW is iedere dag heel hard aan het werk om het openbaar vervoer zo goed mogelijk te ondersteunen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze populatie van studenten, die hopelijk goede ervaringen hadden met het openbaar vervoer tijdens hun studie, ook langjarig gebruik blijft maken van het openbaar vervoer? Die boodschap ga ik zeker aan de staatssecretaris overdragen.

Dat waren mijn antwoorden op deze opmerkingen.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik kijk even naar de Kamerleden. De heer Van der Molen heeft in elk geval behoefte aan een tweede termijn. Ik geef hem het woord.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter. Ik gaf in eerste termijn aan dat ik overwoog een motie in te dienen. Daar zie ik van af, omdat de minister hele heldere toezeggingen heeft gedaan over het vervolg. Als CDA vragen we al langer om duidelijkheid voor studenten. Er zijn studenten die van hun instelling nul op het rekest krijgen als ze vragen om met terugwerkende kracht te worden uitgeschreven, want "dan kan ik nog wat collegegeld terugkrijgen". Die lopen dan tegen instellingsmuren op, terwijl ze een andere student bij een andere instelling dat wel gehonoreerd zien krijgen. Dan voelen ze zich gedupeerd. Maar ik proef bij de minister ook de bereidwilligheid om daar duidelijkheid over te bieden. Het CDA doet dan toch nog de dringende oproep om te overwegen dat ook in de wet vast te leggen, maar verzoekt ook om in de brief die dan nog naar de Kamer gaat, even helder uiteen te zetten waar de regels voor het mbo wettelijk zijn opgenomen. Want zoals ik al aangaf, hebben we er best veel tijd in gestoken om dat helemaal helder te krijgen. We kregen van het ministerie ook niet helder waar die wettelijke bepaling voor het mbo nou te vinden was. Dus als u de Kamer toch informeert, dan graag ook nog op dit punt. Maar ik zou er vanuit het CDA wel voor willen pleiten om, als er dan helderheid wordt geboden aan instellingen in het hoger onderwijs, dat ook net als voor het mbo wettelijk vast te leggen, want het gaat ook om de rechtsgelijkheid van studenten in het hoger onderwijs. We zijn er als CDA voor dat we dat weten te versterken.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Molen. Ik kijk naar mevrouw Westerveld. Die heeft geen behoefte aan een tweede termijn. Ik geef de minister nog even de kans om daarop te reageren.

Minister Dijkgraaf:

Voorzitter. Nogmaals dank voor dit debat en voor de vervolgvragen van de heer Van der Molen. Wat betreft de vragen: ik kan dit allemaal toezeggen. We doen dat met veel plezier. We kijken ook naar wat de beste manier is om dat te verankeren als we daar een duidelijk beeld van hebben. Nogmaals, ik ben zeer gevoelig voor het feit dat we alle studenten in het mbo, in het hbo en in het wo zo veel mogelijk gelijkelijk behandelen. Maar de uitkomst van deze exercitie zou best wel kunnen zijn dat we wat dit element betreft het mbo en het h.o. juist anders behandelen. Nogmaals, er zouden goede redenen voor kunnen zijn, omdat het afstuderen in het hoger onderwijs een ander karakter heeft. Je hebt een langere periode en moet misschien wachten op de uitslag van je laatste onderwijsinspanning. Dat is vaak een scriptie. Er zijn dus allerlei redenen om dit af te ronden in de richting van de student. Dat voel ik als een hele duidelijk boodschap; die omarm ik. Ik ga toch nog even heel goed kijken wat precies het financiële plaatje is en wat er onderaan de streep overblijft in de beide scenario's. Dan zeg ik de Kamer nogmaals graag toe — dat heb ik al eerder gedaan — dat ik begin volgend jaar met mijn standpunt kom en dat met u deel. Dat behelst dan ook de wijze waarop we dit op de beste manier kunnen vastleggen. De aansporing van de heer Van der Molen om dat wettelijk te doen, net zoals we dat bij het mbo hebben gedaan, is goed gehoord.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Daarmee sluit ik de beraadslaging over voornoemd wetsvoorstel.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over dat wetsvoorstel zal na het reces worden gestemd. Dat zal zijn op 1 november. Ik dank de minister, beide woordvoerders en iedereen die dit debat gevolgd heeft, zowel vanuit de bankjes als vanaf de publieke tribune en via de livestream. Ik sluit de vergadering van woensdag 19 oktober. Ik wens iedereen een prettige avond en een behouden thuiskomst, met of zonder het openbaar vervoer.

Naar boven