5 Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2022

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2022 ( 35925-XVII ).

De voorzitter:

We gaan beginnen aan deel twee van de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (35925-XVII).

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Een hartelijk woord van welkom aan de minister, die voor het eerst een begroting gaat verdedigen. Wij wensen hem daar alle succes bij. De minister heeft een inleiding en dan zes thema's. We proberen het woord "blokjes" te vermijden. De heer Gijs van Dijk is ziek. Wij wensen hem beterschap. Hij wordt vervangen door mevrouw Piri. Breng hem "gezondheid" over, zouden we zeggen. Het woord is aan de minister. Kunnen wij vijf interrupties doen in deze termijn van de regering? Ik zie dat iedereen enthousiast is. Vijf is prima. Dat zijn dus vijf opmerkingen c.q. vragen. Het woord is aan de minister.

De Bruijn:

Dank, voorzitter. Ook veel dank aan de leden van uw Kamer voor hun inbreng in eerste termijn. Voordat ik de vragen beantwoord die aan mij zijn gesteld, zou ik kort willen stilstaan bij de huidige context waarin internationale handel en ontwikkelingssamenwerking plaatsvinden. In het bijzonder zou ik willen ingaan op twee ontwikkelingen die wereldwijd hun stempel drukken op zowel de internationale handelsstromen als op ontwikkelingslanden. Dan heb ik het over de coronacrisis en de opkomst van China.

Laat ik met de coronacrisis beginnen. Het effect daarvan op de ontwikkelingslanden is enorm. Ze zijn door de pandemie zwaar getroffen. Veel van de SDG's zijn op achterstand geraakt en ongelijkheid tussen en binnen landen is vergroot. Zo'n 100 miljoen extra mensen zijn in armoede geraakt, waarmee we zijn teruggezet op het niveau van 2016.

De reguliere gezondheidszorg is door covid in de verdrukking geraakt. Daardoor is veel voortgang die was geboekt, bijvoorbeeld op de terreinen van seksuele reproductie, gezondheid en rechten, weer tenietgedaan. Door de bestrijding van COVID-19 is de bestrijding van andere chronische ziekten in het gedrang gekomen, waardoor bijvoorbeeld 1,5 miljoen mensen inmiddels aan tuberculose zijn overleden. Er is ook een forse toename van ongeplande zwangerschappen en moeder- en kindersterfte. De massale sluiting van scholen in ontwikkelingslanden leidde tot grote achterstanden in het onderwijs en tienerzwangerschappen. Neem bijvoorbeeld Uganda, waar ongeveer 250.000 tienermeisjes ongewenst zwanger zijn geraakt. Er is als gevolg van de coronacrisis ook een verlies van werk en inkomen, met name voor jongeren en vrouwen, met ondervoeding als gevolg.

Ook op de internationale handel was de impact van de covidcrisis groot. Het systeem van de wereldhandel bleek weliswaar op grote lijnen weerbaar, want de wereldhandel herstelt zich op dit moment in hoog tempo, maar de crisis bracht ernstige kwetsbaarheden in de waardenketens aan het licht. Aanvoerlijnen werden onderbroken, ook voor medicijnen en medische apparatuur die nodig waren om de pandemie te bestrijden. Ook andere sectoren kampen met verstoringen. Deze vinden weer hun oorsprong in de covidcrisis, maar worden vaak verergerd door andere factoren. Voorbeelden hiervan zijn logistieke knelpunten rond wereldhavens en hamstergedrag van sommige goederenfabrikanten. Dit resulteert niet alleen in prijsstijgingen van containervervoer, maar ook in tekorten aan bijvoorbeeld chips, wat de productie hindert van allerlei andere goederen van auto's tot cv-ketels.

Voorzitter. De covidpandemie heeft tegelijkertijd meer dan ooit de steeds prominentere plaats van China op het wereldtoneel onderstreept. China is niet alleen van cruciaal belang voor de wereldhandel. Ook in ontwikkelingslanden zien we dat China steeds nadrukkelijker aanwezig is, zeker in Afrika. Het Chinese Belt and Road Initiative is daarbij het geostrategisch kader waarbinnen infrastructurele projecten worden opgezet. Het gevolg is dat ontwikkelingslanden steeds hogere, vaak niet-transparante schulden hebben aan China, waardoor hun afhankelijkheid toeneemt. De schuldenlast vormt bovendien een belemmering voor een gezonde economische ontwikkeling. De Chinese inzet, die verder reikt dan infrastructuur, heeft weinig oog voor mensenrechten en democratische beginselen. Dan druk ik mij nog zacht uit.

Voorzitter. Beide ontwikkelingen, covid en China, dwingen tot ambitieus internationaal beleid. Met betrekking tot covid is het op korte termijn van groot belang — ik kom daar later in mijn betoog nog op terug — dat zo veel mogelijk vaccins, en de financiering daarvoor, via COVAX gedoneerd worden om de vaccinatiegraad in ontwikkelingslanden snel te verhogen. Daarnaast moeten we inzetten op wat dan "country readiness" heet. Dat wil zeggen: de capaciteit van ontwikkelingslanden om die vaccins daadwerkelijk te gebruiken. Op de middellange termijn is het noodzakelijk dat ontwikkelingslanden zelf hun productiecapaciteit ontwikkelen, ook met het oog op nieuwe pandemieën. Vanzelfsprekend moeten bij zo'n volgende pandemie de aanvoerketens van noodzakelijke goederen soepel blijven functioneren. Ik hoop daarom ook dat daarover volgende week in Genève bij de WTO-ministeriële bijeenkomst effectieve en concrete afspraken gemaakt kunnen worden. En natuurlijk moeten we vanuit Ontwikkelingssamenwerking blijven inzetten op versterking van het gezondheidssysteem in ontwikkelingslanden, zodat basiszorg verzekerd is.

De uitdagingen waar China ons voor stelt, zijn complex. Het land is namelijk zowel partner, concurrent als systeemrivaal. In het publieke debat wordt de laatste tijd vooral de nadruk gelegd op die laatste twee: systeemrivaal en concurrent. Maar we mogen ook die andere rol, die van partner, niet vergeten, vanwege de aanpak van klimaatverandering en omdat China nu eenmaal een belangrijke wereldspeler is en de welvaart van Nederland daarvan voor een groot deel afhankelijk is.

Die onderlinge afhankelijkheden in een onvriendelijkere omgeving maken de roep om strategische autonomie in Europa luider, en terecht. Strategische afhankelijkheden worden steeds vaker ingezet voor geopolitieke doeleinden. Het is dus van fundamenteel belang om de zeggenschap over onze economie en maatschappij te behouden en te versterken. Hiertoe doet het kabinet veel inspanningen, zoals bijvoorbeeld uiteengezet in de brief over strategische afhankelijkheden die ik deze week naar uw Kamer heb gestuurd in reactie op de motie-Alkaya/Weverling, de motie-Sjoerdsma en de motie-Brekelmans. Daarbij blijven we natuurlijk pal staan voor een open en op regels gebaseerde mondiale economie. Maar dat systeem, waar wij veel profijt van hebben, moet ook in dienst staan van de oplossing van opgaven waar de wereld collectief voor staat: het tegengaan van ongelijkheid, het bevorderen van mensenrechten en het behalen van mondiale klimaatdoelen en de SDG's.

Het is mijn vaste overtuiging dat we daarvoor moeten handelen in Europees verband. Met de Europese economische slagkracht kan de Europese Unie een speler van formaat worden op het wereldtoneel, naast de Verenigde Staten en China. Ik ben dan ook verheugd dat de Europese Commissie verschillende voorstellen heeft gedaan en zal doen om die strategische afhankelijkheden te verminderen. Denk bijvoorbeeld aan het plan om — sorry voor het Engels, voorzitter — Important Projects of Common European Interest op te zetten, en aan het anti-coercion instrument dat het geopolitieke handelingsvermogen van de EU moet vergroten. Ik hoop dat dit voorstel van de Commissie op heel korte termijn op tafel zal liggen. En dan wordt er gewerkt — Commissievoorzitter Von der Leyen heeft daar al uitspraken over gedaan — aan een Global Gateway, een Europese connectiviteitsstrategie, die in tegenstelling tot het Belt and Road Initiative, gebaseerd is op mensenrechten democratie en transparantie.

Voorzitter. Dit vormt de achtergrond van ons beleid en dus ook van de inzet in deze begroting. De beantwoording van de vele vragen zou ik willen onderverdelen in een aantal thema's. Misschien mag ik die even noemen.

De voorzitter:

We schrijven met u mee.

De Bruijn:

Ik had u eerst gezegd dat het er zes waren, maar het zijn er toch acht.

De voorzitter:

Die andere twee doet u dan maar in uw eigen tijd.

De Bruijn:

Prima. Ik wil eerst heel kort iets zeggen over het ODA-budget, dan over de klimaatfinanciering, dan over de exportkredietverzekering omdat daar veel vragen over zijn gesteld, en dan over handelsbevordering en het mkb. Ook daar zijn veel vragen over gesteld. Daarna komt uiteraard COVID-19. Dan komt een belangrijk onderwerp dat veel aan de orde is geweest: het maatschappelijk middenveld en de zogenaamde civic space. Daarna ga ik onder het thema diversen onder andere in op de situatie in Jemen en Ethiopië. Ten slotte ga ik in op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, een thema waarover we overigens volgende week nog een apart debat hebben. Uiteraard zal ik in tweede termijn ingaan op de amendementen en eventuele moties.

De voorzitter:

Heel goed. Dan weten we het spoorboekje. De heer Van der Lee heeft al een vraag over uw inleiding.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ja, toch over de inleiding, al komt covid terug in een apart blokje. De minister benadrukt terecht dat de economische impact enorm is op ontwikkelingslanden. Zij hebben een gemiddelde krimp van 5,5% bnp en weinig vooruitzicht om daar snel uit te kunnen komen, zoals de rijkere landen wel lukt. In het licht daarvan heb ik een dubbele vraag. Het Europees Parlement heeft deze week op initiatief van de Fractie van de Groenen uitgesproken dat de Europese Commissie zich hard moet maken voor de TRIPs-waiver in de WTO-top, de top die u net aanhaalde. Kan ik ervan uitgaan dat Nederland dat volmondig steunt? En is Nederland, vanwege de combinatie van de enorme economische impact met de uitdaging van vaccinatie die er in die landen nog is, bereid om, al dan niet met extra middelen of verschuiving binnen de begroting, de fair share te verhogen die nodig is voor het gekoeld transport om vaccins op plekken te brengen waar dat nodig is? In vergelijking met andere lidstaten leveren wij namelijk niet onze fair share. Alleen al onze oosterburen doen het dubbele en andere landen nog meer.

De Bruijn:

Dit waren punten waar ik in mijn verdere betoog op had willen terugkomen, maar ik doe het heel graag nu. Allereerst komt het punt van de waiver ook terug in de motie-Piri die door de Kamer is aangenomen. Ik heb daar in diverse vergaderingen, ook in de Europese Unie, aandacht voor gevraagd en voor gepleit. Het is mij opgevallen dat de steun daarvoor tot nu toe helaas echt mondjesmaat is. Sterker, er zijn belangrijke Europese landen die er faliekant op tegen zijn. Dat betekent dus dat er geen schot zit in het standpunt van de Europese Unie om inderdaad die waiver van de grond te krijgen. Ik zeg daarbij dat we ons op dit moment ook moeten afvragen of die waiver nog wel het echte probleem is. We moeten niet vergeten dat mevrouw Piri die motie alweer een behoorlijke tijd geleden indiende. Op dat moment zag het ernaar uit dat zo'n waiver een hele belangrijke rol zou kunnen spelen. Inmiddels zijn we vele maanden verder en worden er zo'n 1,5 miljard vaccins per maand geproduceerd. Volgens de WHO is dat genoeg om de doelstellingen te bereiken die de WHO heeft gesteld.

Tegelijkertijd — en daarmee kom ik op uw tweede punt — heeft u volkomen gelijk dat het grote probleem, de ernstigste bottleneck op dit moment, is dat de vaccins die er zijn de mensen niet bereiken. Dat is een zeer complex vraagstuk, dat onder andere te maken heeft met de aard van de vaccins en met de distributie. Het heeft ook te maken — dat moeten we ook eerlijk zeggen — met de bereidheid van mensen om zich te laten vaccineren en zelfs de bereidheid van sommige landen om de vaccinaties te accepteren. Het is dus een complex probleem, waar Nederland vol op inzet. Ik vind "fair share" daarbij altijd een lastig criterium, want wat is nou je fair share? Maar als ik zie wat Nederland op dit moment doet, dan zie ik dat wij juist enorm veel geld besteden aan dat element van de country readiness, dat ik in mijn inleiding noemde. Als ik dat vergelijk met andere landen, moet ik dat echt onderstrepen, en dan klopt het beeld niet dat wij daarin niet genoeg zouden doen. Sterker nog, wij geven op dit moment meer geld uit aan dat element dan aan vaccins.

De voorzitter:

Helder. De heer Hammelburg op dit punt? Nee, zie ik.

De Bruijn:

Voorzitter. Dan kom ik bij het eerste thema, en dat is het ODA-budget.

De voorzitter:

Ja, en ik zeg nog even dat we de interrupties doen na elk thema.

De Bruijn:

Ik zal u aangeven wanneer ik ongeveer klaar ben met een thema.

De voorzitter:

De heer Van Haga nog even over de inleiding.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Ja, voorzitter, dank u wel. Dat komt omdat in de inleiding toch wel uitvoerig op China werd ingegaan, wat je niet terug zag komen in andere blokjes. We zien dat China een groot probleem is voor Nederland en voor het mkb: staatssteun, patenten die worden geschonden, keurmerken die worden vervalst. We bestellen natuurlijk allemaal bij AliExpress, die dingen voor een appel en een ei bezorgt. Ik hoor de minister zeggen dat we dat allemaal bij voorkeur in EU-verband moeten regelen. Kunnen we nou niet ook gewoon als Nederland, als zestiende economie van de wereld zijnde, paal en perk stellen aan bepaalde dingen door die wel zelf te regelen, zoals de btw, de invoerrechten en het Algemeen Postverdrag? U begrijpt wat ik bedoel: kunnen wij zelf niets doen?

De Bruijn:

Ik begrijp geheel wat de heer Van Haga bedoelt en het antwoord is nee. Over de invoerrechten gaat de Europese Unie, en ook over de btw. Sterker, ik denk dat wij, als we als Nederland iets richting China zouden doen, daarvoor niet sterk genoeg staan. Als we dat in Europees verband doen, staan we sterk met die grote moderne markt die we hebben, en dan kunnen we een vuist maken. Een van de elementen die ook volgende week in Genève op de agenda staat, juist vanwege die staatssteun vanuit China, is het stelen van intellectuele eigendom. Ik denk dat de WTO een enorm belangrijke rol kan spelen om China daarin te disciplineren. Uiteraard ontwikkelt de Europese Unie ook een handelspolitiek instrumentarium om daartegen op te treden. Maar als wij dat als Nederland in ons eentje gaan doen, dan bereiken we niets. Dan krijgen we alleen maar moeilijke situaties. We moeten dat in Europees verband doen.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Ik weet niet hoeveel interrupties we hebben. Dat is misschien handig om te weten.

De voorzitter:

Vijf.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Vijf. Ik ben al met mijn tweede bezig; dat is wel vervelend. De WTO is natuurlijk een langslepende zaak, waar weinig schot in komt. Met veel van die supranationale organisaties is het zo dat het op papier heel leuk klinkt, maar naar China toe zit daar eigenlijk vrij weinig schot in. Om daarop al onze kaarten te zetten, lijkt me wat hoog gegrepen. Oké, de EU gaat over btw en invoerrechten. Dat komt natuurlijk doordat wij EU-lid zijn, waarbij je van gedachten kunt verschillen of dat in dit kader handig is. Je moet toch als Nederland zijnde in staat zijn om bepaalde dingen te doen, zoals het op een andere manier inzetten van aanbestedingen en het beter controleren van staatssteun? Er zijn toch dingen die wijzelf kunnen doen, naast al die EU-dingen, die het voor ons mkb beter kunnen maken?

De Bruijn:

Staatssteun en overheidsaanbestedingen zijn allemaal Europees. Ook daar werkt de Europese Unie aan een instrument. Ik zet dus niet al mijn kaarten op de WTO, ik zet mijn kaarten ook en vooral in eerste instantie op de Europese Unie. Daar kunnen we echt slagkracht ontwikkelen. Ik ben blij dat wij nog steeds lid zijn van de Europese Unie. Kijkt u naar wat er na brexit in het VK gebeurt. U hebt vandaag in de krant een grote oproep van het Britse bedrijfsleven kunnen lezen om nu snel de handel te herstellen, want de effecten van brexit op de Britse bedrijven zijn desastreus.

Voorzitter, mag ik doorgaan met mijn betoog? Dank. Eerst dan over het ODA-budget, omdat daar in de interventies enige aandacht aan is besteed. Ik ben blij te horen dat Partij van de Arbeid, GroenLinks, Volt, ChristenUnie, CDA en SGP ook aandacht hebben gevraagd voor de omvang van de ODA. Dat pleidooi ligt voor de hand, gezien de effecten van covid, de groeiende impact van de klimaatfinanciering, de humanitaire crisis et cetera. Het kabinet heeft daarom in de afgelopen jaren al een beweging gemaakt richting die 0,7%. Zonder die inzet was het ODA-percentage in 2020 maar 0,48% geweest. Gelukkig gaat het nu, met 0,59%, richting 0,7%. Dit kabinet heeft eenmalig 1 miljard geïnvesteerd en de kasschuif van een vorig kabinet in eerdere jaren gecorrigeerd. Daarmee is de trend van de verlaging van het ODA-budget gelukkig doorbroken. Dit kabinet heeft daar vorig jaar nog 500 miljoen euro aan toegevoegd. De vraag in hoeverre er in de komende jaren toegewerkt kan worden naar een ODA-norm van 0,7% is echt aan een nieuw kabinet. We zullen daar dus nog heel even geduld voor moeten uitoefenen.

Voorzitter. Ik kom op een punt dat ik ook in dit kader zou willen behandelen. Mevrouw Van Weerdenburg heeft gevraagd naar de meerjarige financiering van VN-organisaties. Die VN-organisaties spelen allemaal een belangrijke rol op hun eigen terrein. De contributies zijn gekoppeld aan de meerjarige strategische plannen van die organisaties. Dat proces keert om de zoveel jaar terug. Nederland heeft op basis van de nieuwe strategische plannen van de organisaties van de VN voor de jaren 2022-2025 een nieuwe algemene vrijwillige bijdrage gedaan.

Voorzitter. Mevrouw Van Weerdenburg en anderen, onder wie de heer Klink, zijn ingegaan op het belang van het bestrijden van corruptie en fraude. Daar ben ik het uiteraard volledig mee eens. De inzet op preventie en de opvolging van malversaties zijn in de afgelopen jaren verder verbeterd en opgeschroefd. Ik verwijs daarbij naar de brief die ik deze week over dat onderwerp naar de Kamer heb gestuurd, op verzoek van de heer Klink. Ik zeg daarbij dat gelukkig slechts 0,12% van de gegrond verklaarde meldingen deel uitmaakt van het totale budget. Het valt gelukkig mee, maar we moeten er natuurlijk voor zorgen dat zelfs dat hele kleine aandeel nog verder wordt teruggebracht.

Voorzitter, ik ben aan het einde gekomen van dit thema.

De voorzitter:

Ik vind het mooi dat u wat armbewegingen maakt om dit moment te markeren. Mevrouw Van Weerdenburg.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

De minister heeft geen antwoord gegeven op mijn vragen over die verplichtingen. Wat hij vertelde, heb ik zelf ook kunnen lezen. Ik had namelijk gevraagd ... Ik snap dat ze opnieuw aangegaan zijn voor de komende jaren, maar mijn vraag was: was dat nodig? Liep het af dit jaar? Hoe gaat die procedure? In de schriftelijke beantwoording staat de procedure. Er wordt een financieringsaanvraag gedaan en er is een beoordelingskader. Gaat dat op dezelfde manier met dit soort ...

De Bruijn:

Het antwoord is ja.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Kunt u aangeven om welke organisaties het nog meer gaat? Want er zijn er vier als voorbeeld genoemd in de beantwoording, maar ik zou graag de volledige lijst willen zien.

De Bruijn:

Die heb ik op dit moment niet paraat, maar die wil ik graag op een andere manier aan u doen toekomen, hetzij schriftelijk, hetzij wellicht in de tweede termijn. Ik moet even kijken. Die heb ik op dit moment even niet paraat.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Het zou goed zijn als dat in de tweede termijn kan.

De Bruijn:

Daar gaan we voor zorgen.

De heer Klink (VVD):

Ik dank de minister voor de beantwoording. De brief over de malversaties had ik voor mijn eerste termijn nog niet gezien, maar inmiddels wel. Ik ben in grote lijnen blij met het antwoord, maar ik heb wel een verzoek aan de minister. Het gaat inderdaad maar om heel weinig gevallen en relatief kleine bedragen, maar als het om bedragen gaat boven de €50.000, dan is mijn verzoek om de Kamer daar echt actief over te informeren in plaats van één keer per jaar met een grote lijst. In de praktijk gaat het om drie of vier gevallen, maar het zou fijn zijn als we dat actief weten. Alles over fraude en malversaties moet gewoon de kop ingedrukt worden. Dus dat is een verzoek aan de minister. Ik heb nog een ander verzoek op dit thema — dat doe ik in de dezelfde interruptie, voorzitter — over de Palestijnse ngo's. U heeft in uw beantwoording op mijn vragen daarover weer aangegeven dat u daar nu niet meer informatie over heeft. Ik verzoek u om ook actief zelf de Kamer te informeren als u daar positieve dan wel negatieve informatie over heeft, want nu blijft het een beetje in de lucht hangen of er nu wel of geen terreurorganisaties zijn.

De voorzitter:

Met "u" bedoelt u dan de minister, toch? Dan bedoelt u niet mij.

De heer Klink (VVD):

Sorry, ik bedoel niet de voorzitter. Ik doe dat verzoek aan de minister. Ik heb dus twee verzoeken.

De Bruijn:

Over de malversaties heb ik toegezegd dat we vaker dan één keer per jaar zullen rapporteren. Wat betreft die bedragen boven de €50.000 zeg ik: zeker. Ik zal erop toezien dat ik malversaties die echt een bepaalde grens overschrijden, tussentijds meld aan de Kamer. En uiteraard zal ik informatie over Palestijnse ngo's zodra ik die heb met de Kamer delen. In individuele gevallen kan dat misschien heel even duren, omdat die informatie natuurlijk zorgvuldig bekeken moet worden en ook geapprecieerd en gewogen moet worden. Als ik dat gedaan heb, zal ik die informatie onmiddellijk met de Kamer delen.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

De minister heeft gesproken over het ontwikkelingsbudget, dat momenteel 0,53% is. Hij zegt: plannen om het op te hogen naar 0,7% zijn aan een volgend kabinet. Maar we horen die belofte om het ontwikkelingsbudget te verhogen al jaren, terwijl het historisch gezien nog nooit zo laag geweest is. Daarnaast hebben we ook de klimaattop in Glasgow gehad, waar het over klimaatfinanciering is gegaan. De klimaatfinanciering vanuit Nederland wordt nog steeds, ook nu nog, betaald vanuit het ontwikkelingsbudget. Dus er zijn twee problemen: het budget is te laag en de klimaatfinanciering zou er gewoon bovenop moeten komen. Zou de minister niet nu met een investeringsplan kunnen komen voor een volgend kabinet? Dan kan een volgend kabinet besluiten of het dat doorzet, maar dan ligt er in ieder geval een plan om te voldoen aan de Europese en internationale afspraken die we hebben gemaakt.

De Bruijn:

Ik heb al gezegd dat ik dit allemaal heel interessant vind. Er worden op departementen ongetwijfeld plannen gemaakt, maar we zitten nu in een demissionaire status. Ik hoop dat er heel snel een nieuwe regering is, en dan moeten we afwachten of de nieuwe coalitie al dan niet naar de 0,7% gaat. Op dit moment ben ik gebonden aan het huidige regeerakkoord. Daar kunnen we heel lang over debatteren, maar dat kan ik nu niet veranderen.

Dan over de klimaatfinanciering. Mevrouw Teunissen heeft in haar eerste termijn inderdaad ook gewezen op additionele en extra klimaatfinanciering. Dat is een heel debat en daarover kunnen we ook eindeloos met elkaar spreken. Dat kan ik niet veranderen. Ik vind nog steeds dat wij met betrekking tot klimaat een behoorlijke inspanning leveren: 660 miljoen aan publiek geld. Daar komen uiteraard ook nog de private gelden bij. Dus ik vind dat wij het wat dat betreft wereldwijd helemaal niet slecht doen, integendeel.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Ik vind dat de minister zijn rol hierin toch iets te bescheiden oppakt.

De Bruijn:

Ik ben heel bescheiden.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Ja, dat weet ik, maar ik vind het toch iets te bescheiden. Dat zal vast niet uit onwil zijn. We zien bijvoorbeeld dat er in de landbouw ook veel veranderingen moeten plaatsvinden. Daar liggen rapporten voor klaar, en ook vanuit het ministerie liggen er allerlei adviezen klaar. Maar als het dan over het ontwikkelingsbudget gaat, zegt de minister: "Nou ja, misschien worden er wel plannen gemaakt op het ministerie om inderdaad het budget naar 0,7% te verhogen, maar daar gaat het volgende kabinet over. Ik heb dat nu niet en ik ga daar nu ook niet mee aan de slag". Het zou heel mooi zijn als er nu plannen worden gemaakt en de Kamer daar ook van op de hoogte wordt gesteld. Dus misschien zou de minister dat dan met ons kunnen delen. Het zou dus heel mooi zijn als er iets ligt waar een kabinet verder mee zou kunnen, dat er iets wordt gedeeld van een plan waarin staat hoe we ervoor gaan zorgen dat we voldoen aan de verplichtingen die we hebben, ook in het belang van de aarde en van komende generaties. Kan de minister ervoor zorgen dat er in ieder geval iets ligt waar we vervolgens mee verder kunnen?

De Bruijn:

Geduld is een schone zaak. Dus ik denk echt dat ik mevrouw Teunissen op dit moment nog teleur moet stellen, en ik hoop dat er zeer binnenkort een nieuw coalitieakkoord is. Dan kan ze lezen wat die nieuwe coalitie op dit punt allemaal voor moois van plan is.

De voorzitter:

De heer Van der Lee wellicht?

De Bruijn:

Voorzitter, kan ik doorgaan of ...

De voorzitter:

Nee, er staan nog heel veel mensen in de wacht voor u. En niet de eerste de besten.

De Bruijn:

En dan zijn we nog maar bij het eerste thema.

De voorzitter:

Ja, maak uw borst maar nat. De heer Van der Lee.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Ik ga het niet hebben over een coalitie, de toekomst en 0,7%. Ik ga het hebben over de verantwoordelijkheid van deze minister op dit moment waarop wij in een mondiale pandemie zitten. Nederland geeft tientallen miljarden uit aan de bestrijding daarvan en aan het opvangen van de economische gevolgen. Nederland geeft echt geen fair share. De Zweden geven er op dit moment per hoofd van de bevolking €25 aan uit. De Noren geven €22, de Duitsers €12 en Nederland geeft €4 per hoofd van de bevolking. Dat is echt geen fair share. Ik heb in mijn eerste termijn ook bepleit om in deze begroting, waar deze minister verantwoordelijk voor is, 300 miljoen extra in te zetten voor het bestrijden van de pandemie in de ontwikkelingslanden. Dat is hetzelfde bedrag als bij de Algemene Beschouwingen extra is uitgetrokken voor Defensie. Waarom maakt de minister zich daar niet hard voor? Dat kunnen we nu met elkaar regelen. Coalitieonderhandelingen zijn niet relevant. Dat kan vandaag gebeuren.

De Bruijn:

Het is altijd mooi om vergelijkingen te trekken. Nogmaals, de discussie over een fair share is een lastige. Wat is nu een fair share? Zweden staat bovenaan de lijst, maar ik kan ook landen noemen die onderaan de lijst staan. Als je de totale lijst bekijkt, zie je dat wij het helemaal niet slecht doen. Ik herhaal wat ik gezegd heb: op dit moment doen wij op het gebied van country readiness echt veel meer dan andere landen. In termen van geld geven wij minder aan COVAX voor vaccins dan wij geven voor country readiness. En het is een totaal. Nederland staat hier niet alleen voor. Ook in het kader van de Europese Unie worden er honderden miljoenen aan de ontwikkelingslanden gegeven om dit probleem te bestrijden. Daar nemen we ook nog ons aandeel in.

De heer Stoffer (SGP):

Ik wil de oproep van mevrouw Teunissen van harte ondersteunen. Dat zeg ik maar even tegen de aanstaande coalitie. Maar daar gaat mijn vraag niet over. Ik had gevraagd om het ODA-budget voor de helft rechtstreeks aan ngo's en maatschappelijke organisaties te geven. Daar is een schriftelijk antwoord op gekomen. Dat luidt ongeveer als volgt: 27% doen we rechtstreeks, en voor de rest gaat er via allerlei andere kanalen indirect ook nog geld naar die ngo's en maatschappelijke organisaties. Dat is op zich mooi, al kunnen we dat niet precies meten. Maar ik had ook gezegd dat het efficiënt, effectief en transparant moet zijn. Mijn vraag gaat eigenlijk over die transparantie. Ik zou toch graag willen weten hoe groot het bedrag dat er indirect naartoe gaat dan precies is. En wat vooral heel belangrijk is, is het volgende. Als ik aan mijn buurman moet uitleggen wat we doen met dat OS-geld, dan zou ik ook wel graag willen weten hoeveel er weglekt doordat we dat indirect doen. Daar zit eigenlijk mijn punt. Dat is waarom ik het niet indirect zou willen doen maar direct. Ik heb namelijk de indruk — dat geven allerlei organisaties ook bij mij aan — dat als het indirect via grote organisaties bij kleine ngo's terechtkomt, er al een hele bak geld weggelekt is. Mijn vraag is of de minister voor mij zou kunnen benoemen hoeveel het is, en het anders — want ik snap dat dat misschien niet direct lukt — voor mij in kaart zou willen brengen, in het kader van transparant omgaan met het belastinggeld van onze Nederlandse inwoners.

De Bruijn:

Op dat laatste punt kan ik in ieder geval tegen de heer Stoffer zeggen dat wij regelmatig complimenten krijgen van de Rekenkamer met betrekking tot deze begroting, omdat wij zo transparant zijn en omdat de verantwoording van de gelden zo goed is. Wat dat betreft denk ik dus dat dit ministerie weinig te verwijten is.

Dan het punt van die 27%. Wij sturen met ontwikkelingssamenwerking niet op organisaties. We hebben thema's, en daar besteden we het geld aan. Dat kan dus lopen via internationale organisaties, zoals de Wereldbank. Het kan in enkele gevallen rechtstreeks naar een bepaald land gaan. En in heel veel gevallen gaat het dus ook via ngo's. Als je dat allemaal terugrekent, kom je uit op een percentage van ongeveer 27%. Ik weet het nu niet uit mijn hoofd, maar volgens mij staan er in de verschillende HGIS-nota's ook talloze tabellen waarin dat transparant wordt gemaakt. Als daar behoefte aan is, ben ik best bereid om nog eens even te kijken of ik daarin iets kan vinden wat ik speciaal nog richting de heer Stoffer kan sturen. Maar ik denk dat daar op dit moment in de verschillende begrotingsstukken al heel veel informatie over aanwezig is.

De heer Stoffer (SGP):

Ik vind dit een mooi aanbod van de minister. Laat ik wel iets wegnemen. Ik heb niet gepoogd te zeggen dat het allemaal wat smoezelig enzovoorts is. Maar in het kader van "elke dag beter" — zo ben ik opgevoed in de ambtelijke dienst, en de minister volgens mij ook — moet je volgens mij altijd kijken of het nog een tikkeltje beter kan. Ik zou het dus op prijs stellen om de toezegging te krijgen dat in een brief of document — het mag van mij ook een mail zijn, als het maar iets is naar onze Kamer toe — helder wordt gemaakt wat er van dat indirecte geld dat uiteindelijk bij die ngo's en dergelijke terechtkomt, achterblijft aan organisatiekosten enzovoorts in die grote organisaties. Als de minister mij dat toezegt, dan ben ik al een stukje verder. Ik vraag niet het onmogelijke, maar gewoon een redelijk goed overzicht. Ik kom daar dan bij de minister in het volgende kabinet — misschien is dat deze minister — vast wel weer op terug.

De Bruijn:

Daar twijfel ik niet aan.

Ik ga over naar het tweede thema, waar we overigens al een deel van hebben behandeld. Dat is het thema klimaat, inclusief de vergroening van het handelspolitiek instrumentarium. De leden Van der Lee, Teunissen en Hammelburg maken zich met mij sterk voor meer klimaatfinanciering voor de armste landen. Nu al is overigens de helft van de publieke ODA-middelen waarmee wij private financiering mobiliseren, gericht op de armste landen. De internationaal toegezegde 100 miljard moet ook ten goede komen aan die armste landen. Ik ben al ingegaan op de vraag van de heer Van der Lee over wat nou wel en wat niet een fair share is. Ik denk dat wij op dat punt een beetje van mening blijven verschillen.

De heer Van der Lee heeft ook een pleidooi gehouden om bij onze inzet met betrekking tot Invest International te denken in concessionele termen. Hij had het over "onrendabele toppen". Ik plaats daar toch drie kanttekeningen bij. Ten eerste is voor de mobilisatie van private klimaatfinanciering meer nodig dan alleen het wegnemen van zo'n onrendabele top. Minstens zo belangrijk is het verlenen van technische assistentie voor de ontwikkeling van nieuwe projecten. Dat doen we bijvoorbeeld via het Dutch Fund for Climate and Development. Als we zouden doen wat de heer Van der Lee vraagt met betrekking tot hogere concessionaliteit, tast dat natuurlijk het revolverende karakter van het fonds aan, want dan zou het op een gegeven moment uitgeput zijn. Dan kunnen we ook minder projecten financieren dan we nu van plan zijn. Dat gaat dus weer ten koste van onze inspanning. Ik zou daar ook aan willen toevoegen — dat is misschien een beetje flauw, maar wel waar — dat Invest International pas net bestaat. Ze zijn 1 oktober begonnen. De wet is uitgebreid besproken in deze Kamer en in de Eerste Kamer. Om nu alweer, twee maanden nadat we die wet hebben aangenomen, dat instrument te gaan wijzigen, vind ik eerlijk gezegd niet verstandig. Laten we nou eerst eens even kijken hoe het functioneert. Er komt te zijner tijd een evaluatie. Dan kunnen we altijd nog zien of we dingen moeten aanpassen.

Ik ben het met de heer Klink eens dat ook China een bijdrage moet leveren aan de klimaatfinanciering. Helaas is China in de huidige systematiek van de 100 miljard dollar die is toegezegd, niet gekwalificeerd als donorland. Daar moeten we absoluut iets aan doen. Nederland zet zich daar ook keihard voor in, ook in EU-verband. Dat zal zeker ook een punt zijn dat bij de volgende klimaattop in Egypte, die over twee jaar plaatsvindt, prominent op de agenda zal staan.

Voorzitter. Dat was het tweede thema. Dan kom ik op het derde thema.

De voorzitter:

Hohoho! Eerst nog wat vragen.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Op zich dank voor deze beantwoording. Ik wil ook helemaal geen radicale verandering van Invest International. Ik wil alleen hun slagkracht wat vergroten. De budgetten die vanuit het Dutch Growth Fund beschikbaar zijn gesteld voor projectontwikkeling, zijn naar mijn mening erg bescheiden. De opzet lost op dit moment ook niet het probleem op. Je moet flinke first losses kunnen nemen als je in de armste landen dit type projecten wil realiseren. Hier speelt een ander vraagstuk. Dat hebben we destijds ook al aangegeven bij het wetsvoorstel dat Invest International mogelijk maakte. Dat is in dit opzicht trouwens identiek aan Invest-NL en trouwens ook aan het ingestelde Groeifonds: de constructie van die fondsen lijkt primair te zijn ingegeven door het feit dat ze gunstig uitpakken voor de schuldpositie en de EMU-criteria, want het blijven investeringen en ze blijven revolverend. Ze tellen dus niet mee als overheidsuitgaven. Dat lijkt leidend te zijn in de denkwijze in plaats van het doel van het fonds. Het doel van klimaatfinanciering is om met name de armste landen te bereiken waar de adaptatie cruciaal is omdat de gevolgen van klimaatverandering daar nu het hardst terechtkomen. Dit is dus ook een oproep aan het kabinet om iets verder te kijken dan budgettaire logica en om Invest International en andere instrumenten optimaler in te zetten om juist ook in de armste landen projecten van de grond te krijgen.

De Bruijn:

Ja, de heer Van der Lee heeft hier wel een punt. Ik denk alleen dat we niet te veel illusies moeten koesteren dat het instrument Invest International heel erg gericht is op die allerarmste landen. Zelfs als we daar met een onrendabele top zouden doen wat u wenst, kun je je nog afvragen of dat in die landen, zoals dat heet, bankable projects kan opleveren. Wat die allerarmste landen betreft zet ik dus liever ander instrumentarium in dat we hebben en dat we daar ook voor gebruiken. Daarvoor gebruiken we dus eigenlijk andere kanalen van de begroting. Maar ik ben het in die zin met de heer Van der Lee eens dat die armste landen hard zijn getroffen en dat we die moeten helpen, zeker met klimaatadaptatie, maar daar zijn andere instrumenten beter geschikt voor.

Voorzitter, mag ik …

De voorzitter:

De heer Klink staat ook te trappelen.

De Bruijn:

O, de heer Klink. Neem me niet kwalijk.

De heer Klink (VVD):

Dank aan de minister voor de beantwoording van de vraag over klimaatfinanciering voor China. Het is in ieder geval de inzet van het kabinet om ook China ertoe te bewegen om daarvoor wél te betalen. Maar ik hoor de minister ook zeggen: dat gaan we bespreken en bekijken bij een volgende COP. Dan zijn we weer twee jaar verder. Er is echt iets nodig zodat dit soort grote economieën ook echt een bijdrage leveren aan klimaatfinanciering. Is er niet een andere route te bedenken om dat toch te versnellen of meer krachten te bundelen, mogelijk met andere handelsblokken zoals de Verenigde Staten, om China te mobiliseren om echt uit zichzelf ook daadwerkelijk bij te dragen aan klimaatfinanciering?

De Bruijn:

Als ik het over de volgende klimaattop heb, dan heb ik het idee dat we dat op dat moment hopelijk bereikt hebben. In de aanloop daarvan zijn er natuurlijk talloze vergaderingen, ook in VN-verband. Wij zullen samen met de Europese Unie dit punt bij alle gelegenheden die er zijn naar voren brengen, hopelijk ook samen met de Verenigde Staten. Overigens vind ik dat de Verenigde Staten óók wel wat meer zouden kunnen doen. Dan hebben we dus twee opdrachten. Maar wij zullen ons daarvoor inspannen.

Dan ga ik over naar de vergroening van het instrument exportkredietverzekering. Laat ik allereerst nog een keer zeggen dat ik heel blij ben dat ik de verklaring in Glasgow kon ondertekenen om per eind 2022 publieke steun aan fossiele energieprojecten in het buitenland te beëindigen. Inmiddels — dat doet mij deugd, want daar hebben wij hard voor gelobbyd — hebben veel landen en internationale instellingen die verklaring ook ondertekend. En gelukkig hebben ook alle landen die deel uitmaken van het E3F-initiatief, dat mede met inzet van Nederland tot stand is gekomen, samen met mijn collega Vijlbrief, die verklaring ondertekend.

Voorzitter. De heer Hammelburg vroeg wat Glasgow nou precies betekent voor ons handelsinstrumentarium. Hij noemde een paar punten. Op het terrein van de exportkredietverzekering zelf, betekent dat natuurlijk een aanmerkelijke aanscherping. We zullen dat nu in de komende tijd gaan uitwerken. Dat zullen we heel snel doen. Ik kom er zo direct nog op terug bij het punt van de heer Klink. De fossiele industrie was al van handelsmissies uitgesloten. Dat deden we dus al. Wat betreft de ondersteuning van ambassades aan het Nederlandse bedrijfsleven ligt dit ietsje genuanceerder. Dat gaan we niet doen richting projecten, maar bedrijven hebben natuurlijk nog wel andere activiteiten. Daarvoor kunnen bedrijven natuurlijk altijd bij ambassades aankloppen, net zoals personen dat altijd kunnen doen met betrekking tot consulaire bijstand. Wij zullen het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland altijd bijstaan als dat nodig is. Maar nogmaals, laat duidelijk zijn dat dit niet een lobby op het terrein van fossiele activiteiten betreft.

Voorzitter. Dan heeft de heer Klink mij nog gevraagd of ik kan bevestigen dat er uiterlijk het eerste kwartaal van 2022 duidelijkheid ontstaat over dat pakket waar we met het bedrijfsleven mee bezig zijn. Daar zijn we al mee gestart. We laten daar dus geen gras over groeien. De samenwerking met het bedrijfsleven richt zich aan de ene kant op de vraag wat nou precies de verandering is die de komende periode voor het bedrijfsleven gaat optreden. Dat is dus als het ware de definitiekwestie en dat is nog ingewikkeld genoeg. Tegelijkertijd is de vraag aan de andere kant hoe we het bedrijfsleven nou kunnen bijstaan om die transitie naar duurzame energie te maken. Ik kan niet toezeggen dat dit in het eerste kwartaal zal zijn. Dat is echt te snel, ook omdat we dit in het kader van het overleg met gelijkgezinde landen willen doen. Maar ik zeg de heer Klink wel heel graag toe dat ik er alles aan zal doen dat wij die uitwerking in het tweede kwartaal gereed hebben. Daar zal ik mijn uiterste best voor doen.

Voorzitter. Dat is dan het einde van het derde thema.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Het is nu zo vaak over Glasgow gegaan. Ik vroeg me af of de minister een oordeel had over de eis die de Afrikaanse landen bij het Westen hebben neergelegd. Zij willen graag 1.300 miljard per jaar ...

De Bruijn:

Over loss and damages?

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

... voor klimaatschade, een soort herstelbetalingen voor klimaatschade. Kan de minister daarop ingaan? Kan hij ons of in ieder geval de PVV geruststellen dat Nederland daar nooit in mee zal gaan?

De Bruijn:

Dit is inderdaad een thema dat hoe langer hoe meer opkomt. Je ziet inderdaad dat veel ontwikkelingslanden nu al te maken hebben met enorme schade ontstaan door klimaatverandering. Dat is overigens niet alleen zo in de ontwikkelingslanden, maar ook in de andere landen. Maar de ontwikkelingslanden zijn extra het slachtoffer. In Glasgow is er ook een hele discussie ontstaan over het thema dat ontwikkelingslanden daarvoor schadeloos moeten worden gesteld. Ik zeg er meteen bij dat dit een controversieel thema is. Tegelijkertijd heb ik wel begrip voor de ontwikkelingslanden, want sommige zijn heel hard getroffen. Dit zal een heel groot thema worden richting de volgende top. Ik ga daar nu geen uitspraken over doen. Ik vind dat dat aan een volgend kabinet is. Maar het is wel een heel belangrijk thema dat echt niet van de agenda zal verdwijnen.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Daar gaan we al. Deze minister heeft er begrip voor. Die wil hier niet klip-en-klaar zeggen dat het een belachelijke eis is en bovendien een belachelijk bedrag. Ik hoop dat de mensen die kijken — als er mensen kijken — dat heel goed in hun oren knopen: 1.300 miljard per jaar van hun portemonnee, straks.

De Bruijn:

Voorzitter, mag ik ... O nee, ik zie de heer Hammelburg nog.

De heer Hammelburg (D66):

Ik kan er in mijn interruptie ook wel op reageren, want ik leer van de heer Klink. Als ons Nederlandse bedrijfsleven ergens in een ander land heel veel schade aanricht aan natuur en milieu, zou je je zomaar kunnen voorstellen dat daar de boel ook gerepareerd moet worden.

De voorzitter:

Ja, ja, ja, maar nu uw eigen vraag.

De heer Hammelburg (D66):

O ja, dank u wel, voorzitter. Die gaat over de handelsinstrumentaria en de vergroening daarvan. Ik heb in mijn bijdrage ook gezegd dat het echt gaat over een soort duurzaamheidstoets, misschien zelfs een SDG-toets inclusief een duurzaamheidstoets, waarin ambassades, FMO en al die andere instrumenten die de Nederlandse overheid ter beschikking heeft ter bevordering van de handel, ook worden meegenomen en dat we het gehele beleid gaan verduurzamen. Daar zou ik zo graag naartoe willen werken.

De Bruijn:

Het antwoord is volmondig ja. Ik meen dat ik daar verderop in mijn verhaal nog even op terugkom. Bij dezen dan alvast: het antwoord is ja.

Voorzitter. Ik kom bij het thema "handelsbevordering en midden- en kleinbedrijf". De heer Klink vroeg mij of ik wil toezeggen dat naast fysieke handelsmissies ook digitale handelsmissies ... Ik wilde hem aankijken, maar ik zag hem even niet. Hij zat achter de grote rug van de Kamerbewaarder. Maar goed, hij vroeg of we ook digitale handelsmissies continueren. Het antwoord is ja. Uiteraard nemen we de positieve aspecten van die digitale missies mee. Persoonlijk doe ik het liever fysiek, want dat zet toch veel meer zoden aan de dijk. Maar virtuele bijeenkomsten zullen zonder meer plaatsvinden. Die kunnen wat mij betreft ook een belangrijke rol spelen naast fysieke handelsdelegaties, bijvoorbeeld door vooraf of achteraf nog een gezamenlijke evaluatie te houden. Het korte antwoord is dus ja.

Voorzitter. Er zijn nog een keer een aantal vragen gesteld over Invest International. Tegen de heer Klink zeg ik dat Invest International dus juist is opgericht om een onestopshop te zijn voor de financiering van zowel ervaren bedrijven als startende ondernemers. Die zullen daar zonder meer ook bij geholpen worden. Want ik begrijp het punt van de heer Klink heel goed. Het doel van Invest International is dus dat de ondernemer één aanspreekpunt heeft en bij dat aanspreekpunt eventueel ook kan worden doorverwezen naar andere instrumenten die van belang zijn. Exportkredietverzekeringen vallen bijvoorbeeld onder Atradius.

Voorzitter. Ik kom bij de vraag van de heer Amhaouch. Hij vroeg mij te reflecteren op de vraag waarom programma's van Invest International zo lastig van de grond komen. Eerlijk gezegd heb ik die berichten zelf nog niet ontvangen. Het is ook een beetje moeilijk, omdat Invest International nog maar net begonnen is, zoals ik eerder al zei. We zullen dus even geduld moeten hebben voordat we er een goed oordeel over kunnen vellen of het allemaal wel of niet goed verloopt. Maar nogmaals, wij doen er alles aan om bedrijven te ondersteunen bij het doen van een beroep op die instrumenten.

Als we financiële projecten en investeringen ondersteunen, hoe toetsen we dan de impact van deze activiteiten op ontwikkeling en duurzaamheid? De heer Hammelburg plaatste daarover zojuist een kleine interruptie. De SDG's vormen inderdaad een belangrijke leidraad van de handelsagenda. In lijn daarmee kent Invest International al een afwegingskader waarin specifiek op de SDG's getoetst wordt.

Voorzitter. De heer Eppink heeft gevraagd of het klopt dat het budget voor het DTIF (Dutch Trade and Investment Fund) volgend jaar gehalveerd wordt. Ik kan hem zeggen dat dat niet klopt. In 2021 is dat budget eenmalig verhoogd om te kunnen voldoen aan de enorme toename van de aanvragen die er toen was. Nu komt het budget dus weer in lijn met wat het was. Maar ik zeg richting de heer Eppink wel toe: mocht de aanvraag, net zoals vorig jaar, zo groot zijn dat het budget is uitgeput, dan zal ik er alles aan doen om dat toch weer opnieuw op te vangen. Daar zijn allerlei technische mogelijkheden voor. Ik zeg hem toe dat we die zullen gebruiken, mocht die situatie zich weer voordoen.

Voorzitter. De heer Van Haga heeft gezegd dat hij zich zorgen maakt over het Nederlandse vestigingsklimaat en onze internationale concurrentiepositie, naar aanleiding van het vertrek van de hoofdkantoren van Unilever en Shell. Laat ik vooropstellen dat zo'n vertrek natuurlijk altijd de verantwoordelijkheid is van het bedrijf zelf. Dat neemt niet weg dat ik het in algemene zin echt betreur wanneer hoofdkantoren van toonaangevende bedrijven uit Nederland vertrekken. Uw Kamer zal over dit onderwerp ook debatteren met de minister van EZK. Een brief daarover is in voorbereiding. Die zal uw Kamer binnenkort dus ook bereiken.

Vanuit mijn verantwoordelijkheid wil ik toch nog eens een keer benadrukken dat Nederland er wel goed voor staat. Ik vind dus ook dat we moeten oppassen met het creëren van een al te negatieve beeldvorming. Dat is een selffulfilling prophecy. Als ik met mensen uit het bedrijfsleven in het buitenland op stap ben, dan valt het me op dat zij positief spreken over Nederland en over het Nederlandse vestigingsklimaat. Ik zie ook bij het Netherlands Foreign Investment Agency dat het buitenlandse investeringen aantrekt en dat er talloze bedrijven naar Nederland komen. Ik denk dat het volgende kabinet hier zeker ook veel aandacht aan zal besteden. Het is in ieder geval niet zo dat het alleen maar kommer en kwel is; Nederland heeft nog steeds een heel goed vestigingsklimaat. Ik wil ook nog een keer benadrukken dat het vestigingsklimaat bepaald wordt door talloze factoren. Dat is nooit één factor. Het bestaat uit een geheel van factoren. Wij zijn een stabiele democratie. Alleen dat al is een heel belangrijke factor voor het vestigingsklimaat.

Ik zie dat er een interruptie komt, voorzitter.

De voorzitter:

Daar moet u niet naar kijken. U maakt even uw thema af. Toch?

De Bruijn:

Ik maak het thema inderdaad af, voorzitter.

Dan kom ik onder dit thema bij de bevordering van de handelsbetrekkingen met Afrika, waar verschillende interventies op zijn geweest. Mevrouw Koekkoek vroeg mij naar de verwachtingen over de EU-Afrikastrategie onder het Franse voorzitterschap en wat de Nederlandse inzet daarbij zal zijn. Tegelijkertijd zegt zij dat we er alles aan moeten doen om Afrika een gelijkwaardige partner te laten zijn. Met dat laatste ben ik het uiteraard volledig eens. De top in februari is een belangrijk moment om dat partnerschap EU-Afrika te verstevigen. Daar kunnen we niet genoeg op inzetten. Inhoudelijke prioriteiten voor Nederland zijn klimaat, banen en investeringen, voedselzekerheid, migratiemobiliteit en uiteraard ook terrorismebestrijding. Dat is allemaal heel veel maar er speelt ook veel in dat continent. Dus dat zijn belangrijke thema's die ook aansluiten bij de mededeling die de Europese Commissie eerder, ik meen in maart vorig jaar, heeft gedaan over een brede strategie richting Afrika. Vanuit de EU en Afrika, boven op die eerdere mededeling van de Commissie, spelen ook onderwerpen als covid, digitalisering en connectiviteit, inclusief het idee van die Global Gateway, als nieuwe thema's die op die top ongetwijfeld aan de orde zullen komen. Ik onderstreep dat Nederland zelf ook veel aandacht zal geven aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, juist ook omdat die door de coronacrisis wereldwijd enorm onder druk staan.

De heer Amhaouch heeft het in zijn bijdrage onder andere gehad over het belang van handelsbetrekkingen met Afrika. Hij wees op het enorme potentieel van het continent en de kansen voor het bedrijfsleven, met name in de sectoren voedsel, technologie en klimaat. Ik ben het op dat punt helemaal met hem eens. Ook ben ik het eens met zijn opmerking dat Afrika een heel ingewikkeld continent is. Het bestaat uit veel landen en is heel gediversifieerd. Richting Afrika is er dus nooit een one-size-fits-all-oplossing. We zullen dat per land moeten bekijken. Hij vroeg mij naar de voortgang van de Afrikastrategie en de taskforce voor Afrika en of ik een aantal concrete wapenfeiten zou kunnen noemen. Dat kan ik zeker. In de richting van mevrouw Koekkoek zeg ik daarbij dat we de afgelopen periode heel veel hebben gedaan op dat terrein. Die wapenfeiten zijn er dankzij de afstemming met het bedrijfsleven in dat private actieplan 15/15, dat door Nederland wordt ondersteund. Er zijn in acht Afrikaanse landen in samenwerking met het bedrijfsleven verschillende kansentrajecten opgezet. Die worden nu verder uitgevoerd. De meest kansrijke van die trajecten gaan over duurzame energie en water in Marokko, over pluimvee in Ghana en Ivoorkust, over gezondheidszorg in Zuid-Afrika en — heel belangrijk — over kustbescherming en energie in Senegal. Hier hou ik het even bij, want het is een lange lijst.

In 2021 hebben we vier helaas weer virtuele handelsmissies gedaan in Zuid-Afrika, Senegal, Marokko en Uganda. Daarbovenop heeft Nederland vanuit Ontwikkelingssamenwerking enorme bijdragen geleverd aan SDG 8 om zorg te dragen voor duurzame ontwikkeling, met name voor jongeren, en daar voor banen te creëren. Ik noem één voorbeeld. Met het zogenaamde Challenge Fund for Youth Employment hebben we gezorgd voor 90.000 banen in vijf verschillende Afrikaanse landen. Dat dat werkt heb ik ook bijna aan den lijve ondervonden in een virtuele reis die ik door de Sahel heb gemaakt, waarbij ik met veel jongeren heb gesproken die hiervan profiteren.

Voorzitter. Ik kom terug bij mevrouw Koekkoek, die mij vroeg hoe de begroting voorziet in de ondersteuning van technologische ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Met de digitaliseringsagenda zetten wij vanuit het ministerie actief in op die technologische ontwikkeling, bijvoorbeeld op het gebied van fintech. Ook wordt gewerkt aan de digitale skills van jongeren en investeren we in infrastructuur en digitale platforms, met name voor vrouwelijke ondernemers. Kortom, we doen heel veel op dit terrein.

Tot slot op dit thema heeft mevrouw Teunissen mij gevraagd om te reflecteren op het doel van handelsakkoorden. Ik wil daar nu niet al te lang bij stilstaan, omdat we hierover een paar weken geleden al een specifiek debat hebben gevoerd. Ik zeg het nog een keer richting mevrouw Teunissen: die handelsakkoorden zie ik niet alleen als het faciliteren van internationale handel, hoewel het een belangrijk doel is. Er zitten ook andere doelen aan vast en afspraken, met name over duurzame ontwikkeling. Ik heb hierover tijdens de afgelopen Raad Buitenlandse Zaken/Handel in Brussel uitgebreid gesproken. Ik zal mijn bijdrage op dit punt, die ik op korte termijn ook zal toesturen aan de Europese Commissie, natuurlijk met de Kamer delen.

Voorzitter, daarmee is mijn vierde thema wat mij betreft afgerond.

De voorzitter:

De eerste vraagsteller is de heer Van Haga. Het woord is aan hem.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Dank u wel, voorzitter. Mijn vraag gaat nog over het thema dat enkele minuten geleden voorbijkwam, namelijk het vertrek van Unilever en Shell en ook een groot aantal familiebedrijven trouwens. We kunnen wel zeggen dat we op die lijstjes op mooie plaatsen staan — dat klopt ook wel — maar heel veel van de resultaten waardoor we op die lijstjes zijn komen te staan, dateren nog van inspanningen die, bij wijze van spreken, door de kabinetten-Lubbers zijn geleverd. Het wordt allengs slechter in Nederland, we zien dat aan de hogere belastingen, meer bureaucratie, klimaattoestanden, het arbeidsrecht, waar ik persoonlijk mee te maken heb en dat bijzonder slecht is in Nederland. Ik hoor om me heen van heel veel bedrijven dat ze wel degelijk zien dat het klimaat verslechtert. We hebben ook debatten gehad over familiebedrijven. Zij kijken, veel meer dan vroeger, naar fiscale vlucht. Maakt u zich daar echt niet veel meer zorgen over dan uit uw pleidooi blijkt? En wat kunnen we er als BuHa-OS aan doen?

De Bruijn:

Zeker. Ik begrijp het ook goed: het Nederlandse bedrijfsleven is enorm belangrijk. Wat ik daar vanuit mijn portefeuille aan doe, is met name in het buitenland zorgen dat Nederlandse bedrijven daar aan de bak komen. Daar zijn we succesvol in. Ik ben een paar weken geleden met een grote handelsdelegatie van 50 bedrijven, meestal mkb, maar wel hoogtechnologisch op het gebied van water en voedsel en energie, naar Dubai geweest. Zij hebben daar enorm goede contracten kunnen afsluiten en banden gemaakt met andere ondernemers. Dat is wat ik doe vanuit mijn portefeuille.

De heer Van Haga had het over de toegenomen bureaucratie. Ik proef daaruit dat hij toch wel enige sympathie heeft voor de brexit. U zou eens moeten kijken hoeveel bureaucratie, administratieve rompslomp, die brexit betekent voor het Nederlandse bedrijfsleven door de handelsbelemmeringen die weer zijn opgeworpen. Als we daar niet aan waren begonnen, dan was het Nederlandse bedrijfsleven veel minder hard getroffen. Bureaucratie is niet altijd iets wat wij zelf in de hand hebben. Het komt van buitenaf, door beslissingen die ik zeer betreur.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

De bureaucratie met betrekking tot de brexit is gewoon een kwestie van een goed handelsakkoord afsluiten en al die verschillende obstakels wegnemen. Maar misschien ben ik wel de verkeerde minister aan het bevragen. Ik snap dat je in Dubai allerlei leuke dingen kan doen, maar dat bevordert het vestigingsklimaat in Nederland niet. Ik begrijp dat deze minister daar niet verantwoordelijk voor is. Maar het is een drama: de verhoogde belasting, de bureaucratie, de vergunningstrajecten, pfas, stikstof, CO2. Bedrijven stemmen gewoon met hun voeten. Ik begrijp dat deze minister er niets aan kan doen, maar we hebben een groot probleem. Dat probleem wordt niet opgelost met een reisje naar Dubai.

De heer Hammelburg (D66):

Dan maak ik er ook gewoon een begrotingsbehandeling EZK van. Ik wil het nog even over klimaat en duurzaamheid hebben. Ik luister goed naar de woorden van de minister. Ik hoor dat er, als het gaat over ons handelsinstrumentarium, bijvoorbeeld FMO, al een raamwerk is om die SDG-toets te doen. Ik wil nou zo graag dat al onze handels- en exportinstrumentaria een keer worden doorgelicht om te zien of dat dan een vergelijkbaar model is voor alles wat wij doen. Daar ben ik een beetje naar op zoek. Ik overweeg daar een motie op. Misschien dien ik die ook gewoon in, maar wellicht kan de minister er nog iets meer over uitweiden.

De Bruijn:

Het is zo dat wij met het totale instrumentarium dat wij hebben — ik ga nu niet alle instrumenten opnoemen, want dat zijn er heel veel — die toets al doen. We zijn al weg van fossiel. Wat de heer Hammelburg naar voren brengt, doen we dus al voor een heel groot gedeelte. Maar er moeten natuurlijk nog meer stapjes gezet worden, zoals inderdaad op het punt van de exportkredietverzekering. Daar moeten we die stap nog zetten in het tweede kwartaal. Ik kijk ook in de richting van de heer Klink. Maar we zijn daar echt op de goede weg.

De heer Klink (VVD):

In de inbreng van de minister heb ik in dit blokje niets gehoord over de rol van vrouwen bij handelsmissies. Ik heb daar vragen over gesteld en in de schriftelijke beantwoording is daarop gereageerd. Ik vond juist die 19,3% erg aan de lage kant. Ik denk dat het goed is om organisaties die daar bedreven in zijn, zo veel mogelijk te benaderen om dat percentage op te hogen zodat het zo veel mogelijk gelijk wordt. Nu las ik in de beantwoording dat het streven 25% is. Waar komt die 25% vandaan? En gaan we de extra inzet niet meer plegen als dat bereikt is?

De Bruijn:

Nee, we moeten natuurlijk altijd naar een mooi evenwicht. Die 25% is gebaseerd op een min of meer realistische doelstelling. Maar ik ben graag bereid om, zeker ook in samenwerking met mevrouw Ingrid Thijssen van het VNO-NCW, waar ik regelmatig contact mee heb, eens te kijken wat de mogelijkheden zijn om dit nog wat te versnellen. Die 25% is een realistische doelstelling en uiteindelijk moeten we natuurlijk naar meer.

De heer Amhaouch (CDA):

Terugkomend op het Afrikapunt dat ook mevrouw Koekkoek aanhaalde, het is goed dat de minister aangeeft dat er nu acht projecten komen — hij noemde ze kanstrajecten — uit die 15/15-strategie. Van ons mag daar wel een schepje bovenop, zodat die vijftien consortia in vijftien landen echt gaan uitvoeren en we daarvan gaan leren. Het was ook de strekking van de motie die wij vorig jaar bij de begroting hebben ingediend, om te komen tot een Afrikastrategie. Ik zie die 15/15 als een soort pilotprojecten. Mijn vraag aan de minister is wanneer die Afrikastrategie, mét Nederlandse inhoud, naar de Kamer komt, want ik mis die. De motie ligt er al een tijd en we zouden die strategie graag een keer gaan bespreken. We moeten ook een visie hebben. Een pilotproject is goed, maar we willen ook een echte Afrikastrategie zien waarin de rol van de taskforce duidelijk wordt omschreven in de zin van wie doet waar wat.

De voorzitter:

8 december heeft u een commissiedebat over Afrika.

De Bruijn:

U neemt me de woorden uit de mond.

De voorzitter:

Dat was toch ook weer niet de bedoeling. Als u toch meneer Amhaouch antwoord wilt geven?

De Bruijn:

Inderdaad, we zullen daarover spreken op 8 december tijdens het debat over dit onderwerp. We komen daar uitgebreid op terug.

De voorzitter:

9 december heeft u een commissievergadering over covid, wat toevallig het volgende onderwerp is. Daar kunnen we misschien enigszins puntig doorheen.

De Bruijn:

Zeker. Ik zal het proberen, maar tegelijkertijd wil ik wel recht doen aan de leden van uw Kamer door hun vragen te beantwoorden.

De voorzitter:

Dat siert u.

De Bruijn:

Ik ga over naar het thema covid. Uitgangpunt is dit jaar minstens evenveel vaccins te doneren als dat we in Nederland zetten, onder het motto "get one, give one". Dit is overigens een formule die nu al door meerdere landen wordt gevolgd. Zonder dat kunnen we die pandemie niet onder de knie krijgen. De heer Hammelburg, de heer Gijs van Dijk, die ik vanaf hier het allerbeste wens met het herstel van zijn ziekte, en de heer Ceder hebben gevraagd naar de stand van zaken rondom de vaccindonaties. Kunnen we die versnellen dan wel de private sector erbij betrekken? Het tempo van de donaties aan COVAX is afhankelijk van de productie en de leveringen vanuit de fabriek direct aan COVAX. Het ministerie van VWS staat hierover voortdurend in contact met de producenten. Inmiddels zijn door Nederland 2,6 miljoen doses aan COVAX gedoneerd. De aflevering in de ontvangende landen vindt naar verwachting plaats in komende weken. Tegen het eind van dit jaar verwachten wij, afhankelijk van de tijdige leveranties van de producenten, in totaal 27 miljoen vaccins te doneren, waarvan 22 miljoen direct aan COVAX.

Voorzitter. Dan heb ik nog een doorkijkje naar volgend jaar. De heer Hammelburg vroeg daarnaar. De Wereldgezondheidsorganisatie wil dat midden volgend jaar 70% van de wereldbevolking is gevaccineerd. Ik zei daarstraks al: met die productie van 1,5 miljard doses per maand denkt de WHO dat te kunnen bereiken. Om ervoor te zorgen dat een eerlijke toegang tot die vaccins mogelijk is, hebben wij naast de Access to COVID-19 Tools Accelerator (ACT-A) een aantal programma's opgesteld om dat mogelijk te maken. Ik ga daar nu niet verder op in, want ik heb het in het begin met de heer Van der Lee al uitgebreid gehad over de country readiness. Dat sla ik dan nu maar over, ook omdat we daar inderdaad 9 december weer op terugkomen. Over de waiver heb ik ook al gesproken, dus laat ik dat nu daarbij.

Dan was er nog een oproep geweest aan bedrijven. Ik zou hier nog eens uitdrukkelijk willen zeggen richting de bedrijven die in totaal ongeveer 240 miljoen euro hebben gespendeerd dat wij hen daar zeer dankbaar voor zijn.

Dan is er nog gesproken over gendergerelateerd geweld. Dat behandel ik dan maar hierbij, omdat dat ook in het kader van covid is geweest. Er is veel aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes in deze pandemie. De heer Gijs van Dijk sprak terecht over de zorgelijke toename van seksueel geweld dat gendergerelateerd is. Nederland staat uiteraard pal voor vrouwenrechten en gendergelijkheid. Sterker, wij zijn op dat gebied internationaal koploper. Een voorbeeld van onze inzet zijn de zogenaamde One Stop Centres, die wij financieren in landen als Somalië, Rwanda en de Palestijnse gebieden. Slachtoffers van geweld kunnen daar terecht voor gezondheidszorg en psychosociale ondersteuning, wat ook buitengewoon belangrijk is. Overigens geeft men daar ook juridische dienstverlening. Het Nederlandse SDG 5-fonds is met ruim 500 miljoen euro voor vijf jaar wereldwijd een van de grootste fondsen dat is gericht op het beschermen en bevorderen van de rechten van vrouwen. Nederland biedt ook steun aan talloze internationale programma's, waaronder in het bijzonder UN Women van het UNFPA.

Voorzitter. Mevrouw Koekkoek heeft gesproken over het belang van goede sanitaire voorzieningen. Ik ben dat helemaal met haar eens. De toegang tot duurzame en veilige sanitatie draagt bij aan een goede gezondheid. Het totale bedrag dat wij in 2022 via centrale budgetten uitgeven aan water en sanitatie is zo'n 83 miljoen euro. Daarvan gaat 24,4 miljoen euro naar het programma WASH. Via onze posten, onze ambassades, wordt nog eens 2,5 miljoen uitgegeven aan organisaties die programma's hebben op het gebied van watersanitatie en hygiëne.

Voorzitter. Ik denk dat dat de afsluiting was van dit thema. Ik zie geen interventies, dus mag ik van u door naar het volgende thema?

De voorzitter:

Nee, de heer Hammelburg stond net te trappelen, maar die is weer naar achteren gelopen, dus ga snel door met het volgende thema, zou ik zeggen.

De Bruijn:

Dan ga ik door naar het volgende thema.

De voorzitter:

O, daar is ie. Hij heeft zijn rondetijd verbeterd.

De heer Hammelburg (D66):

Ik was nog even een motie aan het aftikken. Dank aan de minister voor de antwoorden over de bijdrage van het Nederlandse bedrijfsleven. Ik ben het Nederlandse bedrijfsleven ook erkentelijk, dat al 240 miljoen euro heeft bijgedragen, meen ik. Mijn vraag was of het ook genoeg was voor de komende jaren. Is het mogelijk om met het bedrijfsleven weer om de tafel te gaan zitten om ook volgend jaar en voor de komende jaren te kijken wat het bedrijfsleven nog meer kan doen? 240 miljoen is een hoop geld, maar het gaat over zo gigantisch hoge bedragen dat een tweede ronde, ook in het belang van het bedrijfsleven, heel nuttig kan zijn.

De Bruijn:

Ik ben daarover in gesprek met het bedrijfsleven, dus het antwoord is ja.

De voorzitter:

Ik zou langzamerhand wel richting de lunch willen, dus als de minister kort, puntig en beknopt zou willen zijn, dan zou ik dat zeker waarderen.

De Bruijn:

Ja. Ik ga er heel snel doorheen, voorzitter. Ik ben bij het zesde thema: maatschappelijk middenveld en civic space. Daar is heel veel over gesproken in de eerste termijn. Autocratische regimes gebruiken COVID-19 als excuus om de democratie te ondermijnen en mensenrechten te schenden. In 80 landen zijn het afgelopen jaar democratische verkiezingen uitgesteld en zien we dat de rechten van met name kwetsbare groepen onder druk staan.

De leden Kuik, Hammelburg, Ceder en Van Dijk van de Partij van de Arbeid vroegen om aandacht en ruimte voor het maatschappelijk middenveld en organisaties die in toenemende mate onder druk staan. Dat is een rode draad in ons beleid en een reden dat we het zogenaamde Power of Voices-programma voor het maatschappelijk middenveld hebben opgezet en daar maar liefst 1,4 miljard euro voor hebben uitgetrokken. Indien alleen wordt gekeken naar het ODA-budget op de begroting, dan is inmiddels zo'n 27% — ik had het daar al eerder over met de heer Stoffer — gegaan naar het maatschappelijk middenveld. Dat is dus stevig verankerd in ons beleid.

Voorzitter. Onderdeel van dat Power of Voices-programma is dat Civic Space Fund. Dat staat open voor voorstellen van zuidelijke maatschappelijke organisaties en kent geen restricties op thema's ten aanzien waarvan die organisaties activiteiten kunnen ontplooien. De heer Hammelburg in het bijzonder sprak over kwetsbare groepen, zoals intersekse personen en mensen met een beperking. Zonder dat ons beleid nu specifiek gericht is op doelgroepen, valt dat daar wel onder. Organisaties de opkomen voor de belangen van interseksepersonen kunnen financieringsaanvragen indienen via onze ambassades. Die hebben daar voor 2022 aanvullende middelen voor gekregen. Dat betreft dus mensenrechtenprioriteiten, waaronder de rechten van lhbti'ers. Ik zal onze ambassades verzoeken om bij de aanvragen die worden ingediend, speciale aandacht te hebben voor deze groep.

Voorzitter. Dan is door de ChristenUnie en het CDA gesproken over kinderprostitutie en SRGR. Dat zijn zeer belangrijke onderwerpen. De strijd tegen kinderprostitutie zetten wij dan ook voort. Juist in de periode van de pandemie is het belangrijk om onverkort in seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te blijven investeren. In veel lage-inkomenslanden staat vooral de basiszorg als gevolg van COVID-19 onder druk. Daar blijven wij dus volop op inzetten, met 70 miljoen euro.

Voorzitter. In het bijzonder dank ik en complimenteer ik de heer Stoffer voor het agenderen van de onderwerpen menstruele gezondheid en steun aan Moeder- en Kindcentra. Menstruele gezondheid is onderdeel van onze inzet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, onder meer in de programma's die gaan over seksuele voorlichting. Het belang van steun aan Moeder- en Kindcentra wordt door het kabinet in het kader van dit bredere programma dus ook benadrukt.

Voorzitter. Dan ben ik nu al klaar met dit belangrijke onderwerp. Als er geen interrupties zijn, ga ik door naar het volgende thema ...

De voorzitter:

Mevrouw Kuik.

De Bruijn:

Welkom aan de heer Van Dijk!

De voorzitter:

Ja, fijn dat u gekomen bent, meneer Van Dijk.

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik heb een vraag aan de minister over dat maatschappelijk middenveld. In mijn voorbeeld gaf ik aan dat organisaties die in de gemeenschap zitten, vaak veel effectiever zijn dan organisaties die er wat verder van afstaan. Hoe zorgen we ervoor dat in dat supportproject van het maatschappelijk middenveld daadwerkelijk die gemeenschap wordt betrokken? Want ik heb er wel mijn vraagtekens bij of dat voldoende gebeurt, ook bij zo'n project voor jezidi's.

De Bruijn:

Ik snap dat. Juist de inbedding in de lokale situatie is ongelofelijk belangrijk. Dat moet wel zorgvuldig gebeuren, want lokale organisaties zijn niet altijd in staat om te doen wat we van hen verwachten. Dat is dus een lastig proces, maar we zullen zeker proberen dat zo goed mogelijk vorm te geven. Ik ben het namelijk volledig eens met de basisgedachte dat degenen die het beste zijn ingebed in de lokale situatie, de beste oplossingen hebben.

Mevrouw Kuik (CDA):

Dank voor dat antwoord. Een tweede punt is dat we veel geld wegzetten bij multilaterale organisaties en dat het best wel lastig is om te zien waar dat nou terechtkomt. Ziet de minister een mogelijkheid om iets meer inzichtelijk te krijgen of dat geld daadwerkelijk in die grassroots, in die gemeenschap, terechtkomt, waar het ook het meest effectief is om daadwerkelijk te helpen?

De Bruijn:

Ik denk dat dat zeker een punt is dat we zullen moeten bespreken met de internationale organisaties via welke wij hulp kanaliseren. Dat doen we natuurlijk ook omdat we uiteindelijk fragmentatie willen tegengaan zodat grote organisaties meer impact kunnen hebben. Maar het is, inderdaad, altijd zoeken en meten. Maar nogmaals, het punt over het belang van die lokale inbedding ondersteun ik van harte.

De voorzitter:

Het volgende thema.

De Bruijn:

Ja, voorzitter, het volgende thema.

De voorzitter:

O, de heer Ceder nog.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ja, nog even over het maatschappelijk middenveld. Toen ik vroeg of we nog steeds kunnen sturen op 25%, antwoordde de minister dat het momenteel 27% is. Maar in een ver verleden is in deze Kamer een motie van de heer Voordewind en mevrouw Agnes Mulder aangenomen waarin de regering wordt verzocht om toe te zien op die bestedingen van 25%. Ik neem aan dat die motie ook uitgevoerd is. Ik zie echter dat slechts 18% van het totale ODA-budget wordt besteed en dat die 27% alleen maar gaat over de bestedingen binnen BuHa-OS. Klopt het dat we dus eigenlijk op 18% zitten als we naar het totale budget kijken en niet op 27%? En klopt het dat, als we de motie uitvoeren en blijven uitvoeren, het streven wel degelijk zou moeten zijn om erop toe te zien dat we die 25% halen?

De Bruijn:

Op dat eerste punt kom ik in tweede termijn terug. Dat zou ik even moeten nagaan. Ik ben voorzichtig met hier dingen zeggen die misschien niet kloppen. Maar ik wil wel nog even benadrukken dat wij vanuit het ministerie niet sturen op kanalen. We sturen op die thema's. Die 27% waar ik het over had, is dus een resultante. Het is geen doel in de zin van: we willen per se zó veel via die organisaties doen. Dat is nou eenmaal de systematiek. Ik vind het ook belangrijk dat we die voortzetten, want niks is erger dan jojobeleid. We focussen dus op thema's. Dat kan gaan via internationale organisaties zoals de Wereldbank, UNDP et cetera of via de ngo's. Maar op het eerste punt kom ik dus nog terug.

De voorzitter:

De heer Ceder nog even.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dank voor het antwoord. Als het zo is dat die 27%, waarop u straks nog terugkomt, gelijkstaat aan waartoe de Kamer het kabinet heeft opgeroepen, dan is dat toch hartstikke mooi? Ik ben even op zoek naar de uitvoering van de motie die de Kamer heeft aangenomen, waarin het kabinet wordt opgeroepen toe te zien op dat percentage. Misschien bijt het niet, want u geeft aan dat we boven dat percentage zitten. U wilt geen jojo-effect, en dat wil ik ook niet.

De voorzitter:

De minister wil geen jojo-effect.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Excuus, voorzitter. De minister wil geen jojo-effect en dat willen wij ook niet. Klopt het dat het streven van het kabinet en het streven in de aangenomen motie elkaar eigenlijk in de praktijk helemaal niet bijten, zodat continuering daarvan in lijn is met het huidige regeringsbeleid?

De Bruijn:

De cijfers laten zien dat we uiteindelijk op hetzelfde uitkomen.

Mag ik door naar het volgende thema, voorzitter?

De voorzitter:

De heer Van der Lee heeft nog iets op zijn lever.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ik wil de heer Ceder toch bijvallen. Ik heb namelijk de indruk dat het percentage dat naar maatschappelijke organisaties gaat, eerder lijkt te dalen dan dat het op het niveau zit dat we graag zouden willen. Maar ik begrijp dat de minister aangeeft daar ook niet expliciet op te sturen, want dit wordt op thema's gedaan. Maar we zien ook, op basis van de OECD-data, waarover ik ook wat heb gezegd, dat het aandeel van de activiteiten waarin lokaal eigenaarschap en contextspecifieke landenprogrammering plaatsvindt, relatief gedaald is ten opzichte van centrale sturing. Dat draagt er mijns inziens weer toe bij dat er relatief minder via maatschappelijke organisaties gaat, en dan met name de zuidelijke organisaties. Dus daar zit zeker een verband tussen. Uit de schriftelijke beantwoording begrijp ik dat de minister dat ook ziet en erkent dat die trend misschien niet de goede kant op gaat. Is de minister bereid die trend wat bij te buigen, met als bijproduct dat mogelijk het aandeel dat naar maatschappelijke organisaties gaat weer wat toeneemt?

De Bruijn:

Over die cijfers kunnen we twisten, maar ik ben het wel eens met wat u zegt over die trend.

De voorzitter:

Heel belangrijk, dus het mag.

De Bruijn:

Mag ik door naar het volgende thema?

De voorzitter:

Thema nummer 7.

De Bruijn:

Dat gaat over noodhulp, migratie, Ethiopië en Jemen. Ik vat even een aantal onderwerpen samen. De ChristenUnie, de SGP en het CDA vroegen naar de situatie in Jemen. Ik deel de zorgen over de humanitaire ramp die daar plaatsvindt, met name ook — dat zien we ook in Ethiopië — het gebruik van honger als wapen. Het is niet voor niets dat dat internationaal is verboden. Alle partijen in Jemen maken zich schuldig aan het belemmeren van de humanitaire toegang. Dat uit zich ook in een vertraagde goedkeuring van humanitaire leveranties, belastingheffing op hulpgoederen en reisbeperkingen voor hulpverleners. De afgelopen maanden heb ik daarvoor in EU-verband en in VN-verband aandacht gevraagd. We blijven alle betrokken partijen hierop aanspreken, ook via de Europese Unie. Ik heb daarover met verschillende commissarissen in Brussel diverse malen contact gehad. Het is een buitengewoon complex conflict dat niet een-twee-drie kan worden opgelost.

Voorzitter. Over Ethiopië maak ik me grote zorgen. De situatie daar verslechtert enorm. Gisterenochtend hebben we de Nederlanders opgeroepen het land te verlaten. Alleen dat al geeft aan hoe ernstig de situatie is. Ook vanochtend heeft de secretaris-generaal van de Verenigde Naties nog een hernieuwde oproep gedaan aan de partijen om het conflict onmiddellijk te staken. We hebben van meet af aan aangedrongen op een inclusieve, nationale dialoog, maar helaas toonden beide kanten zich daar niet ontvankelijk voor, noch de regering noch het TPLF. Alle inzet van de onderhandelaar, de Afrikaanse Unie — de heer Obasanjo leidt de besprekingen — die wordt gesteund door de Verenigde Staten en de Europese Unie, is erop gericht om er in ieder geval voor te zorgen dat noodhulp wordt toegelaten. We zien dat er allerlei belemmeringen zijn voor internationale organisaties om noodhulp te krijgen waar dat nodig is. In Noord-Ethiopië zijn 8 miljoen mensen hulpbehoevend, waarvan zo'n 400.000 mensen in Tigray zich echt in een situatie van hongersnood bevinden. Meer dan 2 miljoen mensen zijn ontheemd. We doen er alles aan om de partijen ertoe te bewegen om in ieder geval noodhulp ter plekke te krijgen. Nederland spant zich samen met de Dutch Relief Alliance en internationale organisaties in om dat voor elkaar te krijgen.

Voorzitter. Dan de humanitaire financiering. De leden Stoffer, Van Dijk van de SP en mevrouw Koekkoek hebben gevraagd om een structurele verhoging van het budget voor noodhulp. Ik onderschrijf absoluut het belang van noodhulp. Deze begroting van 2022 bevat een bedrag dat 68 miljoen hoger is dan vorig jaar. Voor dit jaar komen we op een totaal van 438 miljoen euro. Dat zeg ik ook richting mevrouw Koekkoek, want ik geloof dat zij vroeg of we dat kunnen verhogen. We zitten dit jaar dus al boven het cijfer waar zij om vroeg. Ik vind het niet verstandig om nog meer aan noodhulp te geven. Dat gaat echt ten koste van andere belangrijke doelstellingen uit de begroting. We moeten vanuit de begroting juist inzetten op preventie, want humanitaire hulp bevindt zich eigenlijk aan het einde van de rit. We willen juist voorkomen dat mensen in een situatie geraken waarin noodhulp en humanitaire hulp nodig zijn. Ik zet liever in op preventie en de ervaring leert ons dat we op dit moment voldoende hebben om dat te doen.

Voorzitter. Mevrouw Kuik heeft gesproken over het belang van een aanpak op het gebied van mensensmokkel. Dat doen we reeds, in een rijksbreed programma, dus ook vanuit andere departementen, waaronder Justitie. Dat heet Samen tegen Mensenhandel. Daarin wordt een internationale aanpak voorgestaan, gericht op het versterken van internationale juridische samenwerking bij de aanpak en de vervolging van mensensmokkelaars. We hebben in de afgelopen dagen kunnen zien hoe belangrijk dat is. Ik noem de verschrikkelijke gebeurtenissen op de Noordzee, waar mensen op dramatische wijze verdronken zijn. Wij financieren een groot programma dat wordt uitgevoerd door het UN Office on Drugs and Crime.

Voorzitter, dat was het voorlaatste thema dat ik wilde behandelen. Als er geen ... Er zijn nog wel interrupties.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nog even over noodhulp. Ik hoor het pleidooi van de minister. Het is ook goed dat er nu eenmalig extra geld boven op het budget is gekomen. Tegelijkertijd ziet de minister ongetwijfeld ook de brede wens om het noodhulpbudget structureel te verhogen. Vandaar dat ik voorstel om het met 30 miljoen te verhogen naar 400 miljoen gezien de noden die er nu zijn. Kan ik de minister daarin meekrijgen? Hij zei ook dat het niet ten koste moet gaan van ander budget. Het is begrijpelijk dat hij dat zegt, maar er komt natuurlijk een nieuw kabinet aan. Wij mogen toch aannemen dat dat ruimte gaat maken voor extra budget? Dus dan wordt er toch niet iets anders verdrongen?

De Bruijn:

In theorie klopt dat, maar dat is dan aan het nieuwe kabinet, en daar kan ik helaas niet op vooruitlopen. Hier zal enig geduld wenselijk zijn van de heer Van Dijk, zoals ik ook zei in het debatje met mevrouw Teunissen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik snap dat de minister dat misschien vanuit zijn vak moet zeggen, maar hij ziet natuurlijk ook dat de nood niet kan wachten. De nood is enorm. Dat gaf hij ook aan in zijn inleiding. Het is dan op een gegeven moment wel wrang dat we maanden, zo niet langer, moeten wachten op een nieuw kabinet, terwijl we weten dat hier draagvlak is om de noodhulp te verhogen. Zie deze interruptie dan maar als een betoog richting mijn collega's in de Kamer.

De Bruijn:

Zoals ik al zei, doen we heel veel aan noodhulp. We hebben de afgelopen periode alleen al in mijn korte tijd als bewindspersoon heel veel aan noodhulp gedaan, of het nou in Haïti of in andere delen van de wereld was. Daar hadden we gelukkig ook voldoende middelen voor in de begroting.

De voorzitter:

Dat gaan we naar het laatste blokje.

De Bruijn:

Voorzitter. Dan gaan we naar het laatste thema: internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.

De voorzitter:

Ook daar heeft deze commissie binnenkort een commissievergadering over, op 2 december.

De Bruijn:

Ja, dat is zo.

De voorzitter:

Dus dit kan kort en puntig.

De Bruijn:

Als iedereen het daarover eens is, kunnen we het ook uitstellen.

De voorzitter:

Dat kan niet. Het moet wel even behandeld worden, want er zijn wat vragen over gesteld.

De Bruijn:

Precies.

De voorzitter:

Maar dat kan kort en puntig.

De Bruijn:

Ja, voorzitter. Laat ik dan proberen om het zo kort mogelijk te houden. Dan ga ik niet refereren aan alle interventies, want er zijn op dit punt heel veel interventies geweest. Ik heb hierover een brief aan de Kamer gestuurd op basis van het SER-advies. Die brief is duidelijk: we zetten in op Europese wetgeving. Hopelijk komt de Commissie voor het eind van het jaar met een concreet voorstel. Eurocommissaris Reynders heeft mij dat toegezegd. Mocht dat onverhoopt, om welke reden dan ook, niet van de grond komen binnen de Europese Unie, dan kunnen de bouwstenen, die ik met de Kamer gedeeld heb, gebruikt worden voor nationale wetgeving. Maar dat is dan een besluit voor het nieuwe kabinet. Dat is de situatie. Dus ik hou het daarbij. Ik wil wel nog op één punt ingaan omdat dat nu even benadrukt moet worden. Dit kan namelijk niet wachten tot de discussie op 9 december.

De voorzitter:

2 december.

De Bruijn:

2 december, sorry. 9 december is covid. Dat was het punt van de convenanten, dat met name door de heer Hammelburg, de heer Amhaouch en de heer Ceder is gemaakt. Zij spraken over het belang van deelname aan die convenanten. Ook dit houd ik heel kort. Op basis van de nota die mijn voorgangster naar de Kamer heeft gestuurd, gaan we nu over naar een andere situatie en gaan we richting wetgeving. Dat betekent dat de rol van de overheid een andere wordt dan onder die convenanten. We worden dan geen partner meer maar moeten er dan voor zorgen dat de wet gehandhaafd wordt. Dat betekent niet dat de overheid zich helemaal van dit onderwerp zal terugtrekken, want juist in die nota — dat heb ik ook herhaald in mijn brief aan de Kamer — staat heel duidelijk dat het hele imvo-beleid een brede mix is, met die nieuwe wetgeving als centrepiece. Vandaar dat ik graag wil dat wij ons geleidelijk terugtrekken uit die convenanten. Maar uiteraard zullen wij op een andere manier, geleerd hebbende van wat wij in die convenanten gedaan hebben, sectoraal blijven samenwerken met de bedrijven. Dat is, kort en bondig geformuleerd, de situatie.

De voorzitter:

En dat was ook dit thema?

De Bruijn:

En dat was het einde van dit hele belangrijke thema, voorzitter.

De voorzitter:

Daar lijken wat vraagjes over te zijn, schat ik zo in.

De Bruijn:

Dat vermoed ik zomaar, ja.

De voorzitter:

De heer Van der Lee.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Dank voor dit antwoord. Maar even om het heel goed te begrijpen: de minister zegt dus dat de positie van dit kabinet is dat, als er voor het einde van het jaar geen voorstel is van Commissaris Reynders, we met de bouwstenen naar nationale wetgeving moeten, en dat het om die reden de convenanten nu niet wil steunen, omdat je dan als wetgever in een lastige positie komt. Als dat niet zo is, dan heb ik net kennelijk niet goed geluisterd. Maar dan begrijp ik eigenlijk niet waarom de minister de convenanten niet wil voortzetten. Als het kabinet vasthoudt aan een Europese route, kost het jaren om die verordening te maken en nog eens een of twee jaar voordat je dat omgezet hebt in nationale wetgeving. Dat weten we. In de tussentijd kun je wel degelijk op basis van de convenantafspraken ervoor zorgen dat het imvo versterkt wordt. Of zie ik dat verkeerd?

De Bruijn:

Laten we het even niet vastpinnen op die datum van voor het eind van het jaar. Nogmaals, mocht dat Europese traject om welke reden dan ook niet tot een resultaat leiden — dat zullen we ergens in de komende periode moeten zien — dan liggen die bouwstenen, die ik nu naar de Kamer heb gestuurd, klaar om daar nationale wetgeving op te baseren. Als we nu sowieso richting wetgeving gaan, wordt de rol van de overheid anders. Ik vind het lastig dat, als de overheid in een andere positie komt te verkeren en wij nog steeds deel uitmaken van convenanten, we dan als het ware halverwege uit die convenanten moeten stappen. Ik pleit er nu voor dat we hier een pragmatische oplossing zoeken. Want nogmaals, onze betrokkenheid blijft overeind. Die krijgt alleen een andere vorm, kort en bondig gezegd. Anders kan ik het niet formuleren.

De heer Amhaouch (CDA):

Het punt over de nationale wetgeving en de Europese wetgeving volg ik, maar wat ik niet volg, is dat het kabinet besluit of overweegt om zich tussentijds terug te trekken en een vacuüm te laten ontstaan. Mijn vraag aan de minister is: welk signaal denkt hij dat daarvan uitgaat, terwijl we jarenlang geïnvesteerd hebben in die convenanten? Nu gaan bedrijven en ngo's zich ook achter de oren krabben. Als de overheid zich tussentijds terugtrekt en zich niet eens aan de afspraken houdt, gaat daar een compleet verkeerd signaal van uit. Pragmatisch of niet, ik denk dat we geen vacuüm moeten laten ontstaan. Daarop zou ik graag een reflectie willen hebben van de minister.

De Bruijn:

Nee, nogmaals, er ontstaat geen vacuüm in de zin dat wij ons volledig uit dit onderwerp gaan terugtrekken, integendeel. Dat maakt nou juist onderdeel uit van onze rol in die brede mix. Als er behoefte aan is, zullen wij uiteraard op alle mogelijke manieren met het bedrijfsleven in gesprek gaan. We zullen bijvoorbeeld ook een steunpunt opzetten voor het bedrijfsleven. Daar zijn we volop mee bezig. We zullen in die nieuwe sectorale samenwerking de ervaring die we hebben opgedaan in het kader van de convenanten ook volop voortzetten, alleen op een juridisch net even andere manier.

De heer Hammelburg (D66):

Ik deel het standpunt van het CDA hierover. Je wil wel echt voorkomen dat dat vacuüm toch ontstaat. Het gaat mij om de definitiekwestie en ook de praktische uitvoering daarvan. Ik ben een beetje op zoek naar het verschil tussen de rol van de overheid in de convenanten en buiten de convenanten. Mijn verzoek aan de minister is om ons daar in een technische briefing verder over te informeren, zodat wij zelf een oordeel kunnen vormen over wat dan precies het verschil is en of dat vacuüm wel of niet ontstaat. Ik maak me daar namelijk ook echt grote zorgen over.

De Bruijn:

Dat is nu precies waar we mee bezig zijn. Ik kan daar nu nog geen technische briefing over toezeggen, omdat dit nog verder moet worden doordacht. Zodra we daar samen met het bedrijfsleven beter vorm aan hebben gegeven, ben ik natuurlijk bereid om terug te komen naar de Kamer om daarover te overleggen. Maar dat vind ik nu nog net een beetje te vroeg.

De heer Hammelburg (D66):

Dat snap ik. Dingen moet ook goed gebeuren. Ik begrijp dat daar ook overleg voor nodig is, en het speelt nu. Mijn vraag is: wat is "spoedig"? Ik wil ook niet dat we hier over een jaar staan en ons dan op het achterhoofd krabben en denken: we hadden beter moeten opletten; we hadden die technische briefing toch eerder moeten hebben. Wat mij betreft is er wel echt spoed bij.

De Bruijn:

Laat ik het zo formuleren: ik denk dat we dat in de eerste helft van volgend jaar doen.

De heer Klink (VVD):

Er is hier al veel over gezegd, maar de minister geeft juist zelf ook aan: laten we hierin pragmatisch zijn. Volgens mij is het heel pragmatisch om die convenanten, zeker voor de sectoren die daar heel tevreden mee zijn, zoals de textielsector, voort te zetten totdat die Europese regelgeving er is. Het lijkt mij een pragmatische oplossing dat dat dan de einddatum is. Kan daarin iets gevonden worden? Zo klinkt het toch een beetje als een onzekerheid voor het bedrijfsleven. Volgens mij moeten we dat ook niet willen.

De Bruijn:

Eens. Laat ik het volgende zeggen. Ik kijk even per convenant wat de situatie is. In overleg met de desbetreffende sectoren bekijken we wat de beste oplossing is. Er zijn namelijk talloze convenanten, of het nou de textielsector betreft of de sierteelt. De oplossing zal per convenant weer verschillen. Laten we dus gewoon even praktisch bekijken wat de aflooptijden van de convenanten zijn en daar een praktische oplossing voor kiezen, in plaats van nu te proberen een soort algemene regel te definiëren. Dat is gewoon niet mogelijk.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Even over het Europese traject: ik hoop ook dat dat lukt. U gaf aan dat, als er nog obstakels zijn, er wordt gekeken wat er nationaal gedaan kan worden. Maar ik wil dat wel even versmallen. Ik heb er geen twijfel over dat er ooit Europese wetgeving zal komen — ik kijk uit naar die dag — maar volgens mij is het wel relevant wanneer dat gebeurt. Als het nog een flink aantal jaren duurt, dan kan het namelijk wel degelijk opportuun zijn om nationale wetgeving in te voeren, juist met alle uitdagingen die spelen. Kan de minister inschatten of de wetgeving … Deze regering zegt al sinds 2017: na twee jaar bekijken we hoe en wat. We zijn nu vier jaar verder. Kunt u aangeven wanneer de implementatie …

De voorzitter:

"Kan de minister aangeven …"

De heer Ceder (ChristenUnie):

Sorry, voorzitter. Kan de minister aangeven wanneer de implementatie tot stand zou kunnen komen? Is dat in het huidige tijdsbestek, in de huidige periode, van deze Commissie?

De Bruijn:

Ik kan geen voorspelling doen over hoelang de onderhandelingen over dit onderwerp binnen de Europese Unie zullen duren. Gemiddeld duurt de aanname van een richtlijn ongeveer achttien maanden, maar dat kan net zo goed langer of korter zijn. Ik vind het dus ook aan een volgend kabinet om goed de vinger aan de pols te houden, zo van: hoe loopt het nou? Als een volgend kabinet zou constateren dat het niet opschiet, dan zal op dat moment de keuze gemaakt moeten worden voor nationale wetgeving. Nogmaals, dat is niet aan mij maar aan een volgend kabinet. Ik kan geen voorspelling doen over de manier waarop dit traject de komende periode gaat verlopen.

De voorzitter:

Afrondend. Kort, puntig.

De heer Ceder (ChristenUnie):

De constatering "we kijken hoe het gaat en als het niet opschiet, gaan we zelf wat doen" is natuurlijk exact dezelfde constatering als die die al in 2017, bij het aantreden van dit kabinet, is opgeschreven. In 2019, twee jaar geleden, zouden we daar stappen in zetten als het niet zou opschieten; het schoot dus niet op. Nu heb ik een beetje het gevoel alsof de doelpalen worden verlegd. Nogmaals, ik heb het gevoel dat die Europese wetgeving er uiteindelijk komt, maar bent u het met mij eens …

De voorzitter:

"Is de minister het met mij eens …"

De heer Ceder (ChristenUnie):

Sorry. Is de minister het met mij eens dat, als blijkt dat de wetgeving niet binnen de huidige commissieperiode geïmplementeerd kan worden en dat snel duidelijk is, misschien al in de brief van december, nationale wetgeving wel opportuun is? Want hoe langer je wacht, hoe dichter je bij die datum komt. Je moet de knoop dus snel doorhakken.

De Bruijn:

Ik dacht dat ik deze vraag al beantwoord had, maar ik wil nogmaals zeggen dat het aan een volgend kabinet is om te bepalen of het tempo waarin in Brussel wordt onderhandeld, hoog genoeg is, ja of nee. Wat ik me zou kunnen voorstellen — maar dat is ook aan een volgend kabinet — is dat al tijdens die onderhandelingen in Nederland gekeken wordt naar de implementatie van de richtlijn, omdat we allemaal weten dat ook de omzetting van een richtlijn in Nederlandse wetgeving weer even tijd neemt. Dat zou parallel kunnen gebeuren; dan win je ook tijd. Ook dat is allemaal aan een volgend kabinet.

De voorzitter:

Prima.

De Bruijn:

Dat advies zou ik het volgende kabinet kunnen meegeven, namelijk om het tempo te maken waarnaar de heer Ceder op zoek is.

De voorzitter:

Het volgende kabinet luistert mee, heb ik gehoord. Tot zover de termijn van het kabinet. Ik schors tot 13.30 uur. De heer Stoffer.

De heer Stoffer (SGP):

Ik heb nog een interruptie over een ander onderdeel, namelijk de schriftelijke beantwoording. Ik heb in de eerste termijn gevraagd of de minister een internationaal onderzoek wil bevorderen naar dwang of drang tegen vrouwen om abortus te ondergaan. Daar is een heel antwoord op gekomen, maar dat komt erop neer dat het kabinet de noodzaak ervan niet inziet. Het gaat mij erom dat in het antwoord staat dat het kabinet tegen elke vorm van gedwongen abortussen is, inclusief abortussen gebaseerd op sekse, en dat het kabinet zich ervoor inspant om dit tegen te gaan. Het gaat niet om het standpunt wat abortussen betreft; daar is de SGP altijd heel helder in en het kabinet voert daar een andere koers in. Het gaat mij erom dat ik uit de onderzoeken die wij gekregen hebben, niet kan halen dat het kabinet garandeert dat daar waar financiële of andere Nederlandse betrokkenheid is, uitgesloten wordt dat er op de ene of andere manier sprake is van drang of dwang met betrekking tot abortussen. Mijn vraag is of de minister me kan garanderen dat daar echt helemaal nooit sprake van is en of hij me dat ook zwart-op-wit kan tonen en, zo niet, om dan toch aanvullend onderzoek te doen.

De Bruijn:

Ik kan dat nooit garanderen. Ik wil alleen wel zeggen dat het natuurlijk onacceptabel is als er dwang of drang zou plaatsvinden. Daar zijn we natuurlijk absoluut tegen, maar we zijn tegen heel veel dingen en toch gebeuren er af en toe verschrikkelijke dingen in de wereld. In die zin kan ik dus geen garantie geven. Maar ik wil wel richting de heer Stoffer zeggen dat er van enige drang of dwang natuurlijk nooit sprake kan zijn. Het is altijd de vrijheid van keuze van het individu zelf.

De heer Stoffer (SGP):

Dan blijft toch mijn vraag overeind staan. We zijn het erover eens dat er geen sprake mag zijn van drang of dwang. Maar als dat niet gegarandeerd kan worden, dan zeg ik toch nogmaals dat ik graag nader onderzocht wil hebben in hoeverre daar sprake van is. Er bereiken ons namelijk signalen dat daar nadrukkelijk wel sprake van kan zijn. We zijn het er met elkaar over eens dat we dat niet zouden moeten willen, dus dan denk ik dat nader onderzoek gerechtvaardigd is. Ik vraag dus nogmaals of het kabinet hier nader onderzoek naar wil doen.

De Bruijn:

Zoals ik ook al in mijn schriftelijke antwoord heb gezegd, vinden wij het niet nodig dat er aanvullend onderzoek wordt gedaan boven op wat er al beschikbaar is. Dat heb ik ook aangegeven in het debat dat we een aantal weken geleden naar aanleiding van de initiatiefnota van de heer Stoffer hebben gevoerd.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb even een puntje over de orde van de vergadering. Het komt mij en een aantal collega's heel goed uit als we nu al de tweede termijn van de Kamer zouden doen vanwege andere debatten die vandaag ook spelen. Kan ik u daartoe verleiden, voorzitter?

De voorzitter:

Nou, u wilt toch wel tot het eind van het debat hierbij aanwezig zijn, lijkt mij?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Vanzelf! Daarom probeer ik dat goed te organiseren.

De voorzitter:

Ik wilde eigenlijk nu gaan schorsen voor de lunch. Het probleem is dat wij nog moeten stemmen. Dat kan niet voor 13.30 uur, maar dat heeft niet te maken met uw verzoek. Ik weet ook niet tot hoe laat we die stemming eventueel zouden kunnen uitstellen, want daar moet een bewindspersoon bij aanwezig zijn. U heeft misschien in het laatste schema, dat net is binnengekomen, gezien dat we plannen om 13.30 uur te stemmen. Ik zou toch het liefst nu willen schorsen voor de lunch, dan om 13.30 uur stemmen en daarna doorgaan met de tweede termijn. De heer Stoffer.

De heer Stoffer (SGP):

Ik wil het verzoek van de heer Jasper van Dijk ondersteunen. Als we het nu doen, dan kan tijdens de lunch de beoordeling plaatsvinden en verliezen we volgens mij zo min mogelijk tijd.

De voorzitter:

Ik stel vast dat velen het daarmee eens zijn. Mevrouw Van Weerdenburg?

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Nee, ik ben het daar niet mee eens. Dit is wel een begrotingsdebat. Al is dit niet de favoriete begroting van de PVV, toch vind ik dat we het best al heel snel doen, ook de beantwoording. Dit gaat me echt te ver.

De heer Hammelburg (D66):

Het moet wel snel. Ik merk dat hier heel veel partijen voor zijn, ook omdat we elkaar in staat willen stellen om alle debatten hier in dit huis te kunnen voeren, want die zijn ook belangrijk.

De voorzitter:

Oké. Heeft u een nieuw punt mevrouw Piri? Nee, u bent het er gewoon mee eens. U bent het er ook mee eens, meneer Klink? Het is een breed gedragen verzoek, maar het hangt even af van de stemmingen. Daar moet namelijk een bewindspersoon bij aanwezig zijn en die agenda ken ik niet. We zoeken dat nu even uit. Ik schors vier à vijf minuutjes. Dan kunnen we sowieso even de benen strekken en dan breng ik u daarna op de hoogte.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de tweede termijn van de Kamer. Het woord is aan mevrouw Van Weerdenburg. Het verzoek aan iedereen is: kort, puntig en liefst geen interrupties.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Ik was oorspronkelijk niet van plan om mijn volle vijf minuten te gebruiken, maar het stoot mij een beetje tegen de borst dat mijn collega's hier zo snel door een begrotingsdebat heen willen fietsen, dus ik ga heel langzaam praten.

Voorzitter. Ik zal nooit begrijpen hoe het kan dat zo veel collega's in dit huis meer sympathie en mededogen hebben voor mensen die hier 6.000 kilometer vandaan wonen dan voor hun landgenoten die zich 60 meter verderop bevinden en die ze trouwens worden geacht te vertegenwoordigen in dit huis. Dit jaarlijkse geldverspillingsfeestje moet en zal in stand gehouden worden. Gaandeweg worden daar steeds meer gelegenheidsargumenten bij gezocht, zoals het tegengaan van de grondoorzaken van migratie, klimaatverandering en gendergeneuzel. Het gaat maar door!

Nu de zieligheidsindustrie naar het zich laat aanzien gaat samensmelten met de klimaatgekte, valt alleen maar het ergste te vrezen. Op de klimaattop in Glasgow eisten de Afrikaanse landen, zoals net al eventjes gewisseld, 1.300 miljard per jaar van de Westerse landen vanwege klimaatschade en om te komen tot een soort klimaatrechtvaardigheid. Ze hebben er zelf vast heel smakelijk om gelachen toen ze dat bedachten. Tot mijn verbazing zegt deze minister daar zelfs begrip voor te hebben. Dit is totale waanzin. Er past slechts één antwoord aan de Afrikaanse landen: nu niet en nooit niet! De PVV zegt in ieder geval: tot hier en niet verder!

Laten we nu een einde maken aan dit jaarlijkse geldverspillingsfeest; vandaar deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederlanders van oudsher zeer vrijgevig zijn en heel goed zelf kunnen beslissen of en, zo ja, aan welk liefdadigheidsdoel zij hun geld willen doneren;

verzoekt de regering om geen cent meer uit te geven aan ontwikkelingshulp,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Weerdenburg.

Zij krijgt nr. 19 (35925-XVII).

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Voorzitter. Ik heb het ook nog even gehad over het voornemen om te kijken of we geld kunnen gaan besteden aan het helpen van de taliban in Afghanistan. Het is dinsdag tijdens het vragenuur ook uitgebreid gewisseld. De minister heeft daar in zijn schriftelijke beantwoording van de vragen in de eerste termijn het volgende over gezegd. Ik had dat in mijn spreektekst willen verwerken, maar ik ga het toch maar even voorlezen. Ik heb immers genoeg minuten. De minister schetst dat het kabinet een dilemma heeft. "Steun verlenen voor het in stand houden van basisdiensten zou betekenen dat internationale donoren taken financieren die de taliban, als zelfbenoemde autoriteiten in Afghanistan, zelf zouden moeten uitvoeren. Daarmee kan het beeld ontstaan dat de taliban als gevolg van deze steun deels worden ontslagen van hun verantwoordelijkheden. Het kabinet acht dit onwenselijk." Dat lijkt mij overigens ook. Je gaat gewoon terroristen helpen.

Het kabinet gaat als volgt verder. "Tegelijkertijd hebben internationale organisaties, zoals de VN, herhaaldelijk aangegeven dat de infrastructuur voor het verlenen van basisdiensten in Afghanistan onder grote druk staat en dreigt te bezwijken. Dat scenario is niet in het belang van Nederland, aangezien het kan leiden tot verder toenemende humanitaire noden in Afghanistan, irreguliere migratiestromen en meer speelruimte voor terroristen." Ik snap niet helemaal wat hier nou het dilemma is. Of je helpt de taliban, en dus terroristen, óf … Ik weet het eigenlijk niet. Linksom of rechtsom gaan we terroristen helpen en steunen. Overigens heeft de NCTV bij de machtsovername van de taliban in Afghanistan ook gewezen op de mogelijkheid dat de taliban juist ruimte gaan geven aan terroristische organisaties, die daar dan weer aanslagen op het Westen gaan beramen. Ik wil de minister en dit kabinet hoe dan ook eventjes een steuntje in de rug geven om hen te verlossen van dit dilemma met deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat namens de Nederlandse overheid recentelijk de intentie is uitgesproken om de mogelijkheid te onderzoeken om salarissen van zorgverleners en onderwijspersoneel in Afghanistan te helpen betalen via hulporganisaties;

overwegende dat zorgmedewerkers en onderwijspersoneel in Nederland al jaren structureel onderbetaald worden;

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat er geen cent Nederlands belastinggeld, direct noch indirect, wordt gebruikt om salarissen van ambtenaren in Afghanistan te betalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weerdenburg en Wilders.

Zij krijgt nr. 20 (35925-XVII).

Dank u wel. De volgende spreker van de zijde van de Kamer is de heer Klink van de VVD.

De heer Klink (VVD):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording. Ook dank voor de toezegging over de malversaties, namelijk dat de Kamer er separaat en direct over geïnformeerd wordt als het gaat om een bedrag boven de €50.000. Ook dank voor de toezegging om ons spoedig, zo snel als mogelijk, te informeren over de ngo's die van terrorisme beschuldigd worden.

Er is één dingetje dat ik vind ontbreken in de eerste termijn van de minister. Dat is de koppeling tussen hulp en handel. De reden waarom deze post bedacht is, is toch uiteindelijk geweest om de koppeling te maken tussen ontwikkelingssamenwerking en handel? Ik heb daar in mijn bijdrage ook best wel wat koppelingen tussen proberen te maken. Het is misschien niet zozeer een vraag, maar wil de minister in zijn tweede termijn alsnog een reflectie geven op de manier waarop de synergie tussen die twee onderwerpen volgens hem het beste plaats kan vinden?

Vervolgens heb ik vier moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het mkb al jaren te maken heeft met een terugloop in de financieringsmogelijkheden, met name vanuit de grote banken;

overwegende dat dit met name geldt voor financieringen van internationaal actieve bedrijven;

overwegende dat fondsen als Invest International voornamelijk samenwerken met banken aan de financieringskant, terwijl ondernemers hier juist tegen een muur aanlopen;

verzoekt de regering om internationaal actieve mkb'ers ook gebruik te laten maken van fondsen als Invest International,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klink, Amhaouch, Hammelburg, Ceder, Stoffer, Van der Lee en Piri.

Zij krijgt nr. 21 (35925-XVII).

De heer Klink (VVD):

Dan de tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het mkb al jaren te maken heeft met een terugloop in de financieringsmogelijkheden, met name vanuit de grote banken;

overwegende dat dit met name geldt voor financieringen van internationaal actieve bedrijven;

overwegende dat het huidige instrumentarium nog onvoldoende toegankelijk is voor het mkb en start-ups en zij vaak niet kunnen voldoen aan de voorwaarden of de juiste regelingen niet weten te vinden;

overwegende dat de toegang tot advies over financiering in de oriënterende fase belangrijk is;

verzoekt de regering om van Invest International het enige loket voor financiering van internationaal ondernemen te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klink, Amhaouch, Ceder en Stoffer.

Zij krijgt nr. 22 (35925-XVII).

De heer Klink (VVD):

Dan de derde motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat recent op de COP26 is besloten om fossiele investeringen in het buitenland door Nederlandse ondernemingen niet meer te ondersteunen per 2023;

overwegende dat het bedrijfsleven al eerder had aangegeven de exportkredietverzekering voor "fossiele projecten" via een internationaal en realistisch tijdpad af te willen bouwen, gecombineerd met een aanvullend overheidsbeleid;

overwegende dat door de verklaring op de COP26 de transitie nu versneld moet worden;

verzoekt de regering om uiterlijk in het tweede kwartaal van 2022 een heldere afbakening, tijdpad en een stevig pakket voor behoud van kennis en banen gereed te hebben, zodat het internationaal opererende bedrijfsleven de transitie van fossiel naar niet fossiel goed mee kan maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klink, Amhaouch, Ceder, Hammelburg, Stoffer en Koekkoek.

Zij krijgt nr. 23 (35925-XVII).

De heer Klink (VVD):

Dan de vierde motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een interdepartementale, integrale visie op innovatie en handel ontbreekt;

overwegende dat andere kenniseconomieën als Duitsland, Frankrijk en Zweden wel instrumenten hebben ingesteld waarbij innovatie en handel is gebundeld en dit de mogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven beperkt om in dezelfde mate als buitenlandse partijen internationale innovatieprojecten op te zetten en uit te voeren;

verzoekt de regering om voor het internationaal opererend bedrijfsleven een expliciete verbinding van het Nederlandse innovatie- en handelsbeleid te maken met een integrale, interdepartementale aanpak van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met het ministerie van Economische Zaken en Klimaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klink, Amhaouch, Hammelburg, Ceder, Stoffer, Koekkoek en Van der Lee.

Zij krijgt nr. 24 (35925-XVII).

Heel goed, dank u wel. Dan de heer Jasper van Dijk van de SP. Hij heeft nog één minuut spreektijd. Het minuutje van Jasper!

De heer Jasper van Dijk (SP):

Klinkt als een radioprogramma, voorzitter. Ik ga snel van start. Dank voor de antwoorden. Volgende week komen we terug op imvo. De minister weet dat de Kamer een mooie wet heeft gemaakt. Ik zou zeggen: kijk er nog eens goed naar, dan kunnen we er snel mee aan de slag.

Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal mensen dat noodhulp nodig heeft fors is toegenomen;

verzoekt de regering de basisfinanciering voor noodhulp structureel met 30 miljoen euro te verhogen naar 400 miljoen per jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk.

Zij krijgt nr. 25 (35925-XVII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Deze motie is in aanvulling op mijn amendement om het al voor dit jaar te regelen maar het is natuurlijk nodig om dat structureel te doen.

Dan de tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de covidpandemie de nood op het gebied van seksuele gezondheid (SRGR) en hiv/aids fors heeft verhoogd, zoals een toename van 1,4 miljoen ongewenste zwangerschappen alsmede het aantal meisjesbesnijdenissen, tienerzwangerschappen en kindhuwelijken;

verzoekt de regering programma's gericht op de aanpak van SRGR en hiv/aids de komende periode onverminderd door te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk.

Zij krijgt nr. 26 (35925-XVII).

Dank u wel. Over die twee seconden extra zullen we niet moeilijk doen. Dan de heer Hammelburg van de fractie van D66.

De heer Hammelburg (D66):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank aan de leden van deze Kamer die willen meedoen met mijn amendement om het Civic Space Fund te verhogen met 7,5 miljoen. In de noden van de coronapandemie is dat hard nodig.

Dank ook aan de minister voor de uitgebreide beantwoording op de vele vragen die ik en andere collega's hebben gesteld. Ik heb nog wel een drietal moties. De eerste gaat over Parijs en Glasgow. Ik ben blij met de antwoorden van de minister, maar ik wil toch een stukje zekerheid hierin. Vandaar deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegend dat in Parijs en Glasgow fundamentele stappen zijn gezet richting het verduurzamen van onze handels- en exportinstrumentaria;

van mening dat alle Nederlandse handels- en exportinstrumentaria zo snel mogelijk verduurzaamd dienen te worden;

verzoekt het kabinet om alle handels- en exportinstrumentaria voor het einde van 2022 geheel in lijn te brengen met Parijs en Glasgow, en de Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de voortgang hiervan te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hammelburg en Van der Lee.

Zij krijgt nr. 27 (35925-XVII).

De heer Hammelburg (D66):

Voorzitter. Over twee weken komen wij te spreken over COVAX en de voortgang daarvan. Meerdere Kamerleden hebben al gezegd dat we echt vaart moeten maken met het donatiebeleid en de beschikbaarheid van vaccins. Ik heb nog wel een vraag over het bedrijfsleven, waarover ik ook een motie voorstel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de laagste-inkomenslanden slechts 1% van de bevolking een coronavaccin heeft gehad;

overwegende dat het risico op nieuwe coronavarianten daardoor toeneemt, en dat nieuwe golven in Nederland en Europa internationale handelsstromen in gevaar kunnen brengen;

constaterende dat Nederlandse bedrijven daardoor een groot belang hebben bij het wereldwijde vaccinatieprogramma COVAX;

overwegende dat de bestaande toezeggingen aan COVAX nog onvoldoende zijn om de doelen voor dit jaar en de komende jaren te behalen;

overwegende dat verschillende internationale bedrijven reeds hebben bijgedragen aan COVAX, waarvoor dank;

verzoekt de regering financiële en technische steun aan COVAX te mobiliseren vanuit het Nederlandse bedrijfsleven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hammelburg, Ceder en Piri.

Zij krijgt nr. 28 (35925-XVII).

De heer Hammelburg (D66):

Voorzitter. Dan mijn laatste, heel specifieke puntje. Ik dank de minister voor zijn beantwoording inzake de steun die mogelijk is vanuit het Civic Space Fund voor lokale intersekseorganisaties. Dat is van groot belang. Het geldt trouwens ook voor trans- en lhb-organisaties; laat daar geen twijfel over bestaan. De intersekseorganisaties zijn heel klein en hebben het moeilijk. Dat geldt ook voor de regionale en de globale organisaties, die vaak echt maar uit een paar mensen bestaan en die geen funding meer hebben op dit moment. Die funding vanuit Nederland is vanaf 1 januari opgedroogd. Vandaar een poging om de minister met een motie te vragen om iets te gaan vinden. De afgelopen jaren ging het om een ton per jaar. In mijn motie staat geen bedrag, maar toch de opdracht aan de minister om ruimte te gaan zoeken. Samen met mevrouw Piri van de Partij van de Arbeid dien ik de motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gelijke toepassing van mensenrechten voor intersekse personen onderdeel is van de beleidsprioriteiten onder het Nederlands buitenland- en OS-beleid;

overwegende dat de interseksebeweging zelf in staat moet zijn gelijke rechten te bepleiten;

overwegende dat Nederland als enige land de kleinschalige internationale interseksemensenrechtenbeweging de afgelopen jaren heeft ondersteund met capaciteitsopbouw;

constaterende dat deze Nederlandse financiering vanaf 2022 geheel stopt;

verzoekt de regering de internationale en regionale interseksebeweging in Europa, Afrika en Azië te ondersteunen met een vergelijkbare steun aan die van de afgelopen vijf jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hammelburg en Piri.

Zij krijgt nr. 29 (35925-XVII).

De heer Hammelburg (D66):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan mevrouw Piri van de fractie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Piri (PvdA):

Dank u, voorzitter. Twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor een effectief maatschappelijk middenveld er een brede coalitie van relevante organisaties nodig kan zijn en dat het mogelijk moet zijn voor deze organisaties om verschillende strategieën innovatief in te zetten;

verzoekt de regering het Civic Space Fund in te zetten met een focus op innovatieve samenwerking en zo weinig mogelijk op voorhand opgelegde beperkingen op basis van thema en soort organisaties die hier aanspraak op kunnen maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Piri, Gijs van Dijk en Van der Lee.

Zij krijgt nr. 30 (35925-XVII).

Mevrouw Piri (PvdA):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zonder structurele verankering van gendermainstreaming er onvoldoende zicht is op de effecten van het ontwikkelings-, noodhulp-, en vredes- en veiligheidsbeleid en de beleidsuitvoering op vrouwen en meisjes;

constaterende dat Nederland het derde EU Gender Action Plan 2021-2025 reeds onderschrijft en het kabinet zich reeds gecommitteerd heeft om zich in te zetten voor verdere gendermainstreaming in alle beleidsterreinen;

verzoekt de regering een implementatieplan gendermainstreaming op te stellen conform de criteria van het EU Gender Action Plan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Piri, Gijs van Dijk, Van der Lee en Hammelburg.

Zij krijgt nr. 31 (35925-XVII).

Mevrouw Piri (PvdA):

Ten slotte, voorzitter. De minister gaf in zijn eerste termijn aan de strijd tegen kinderprostitutie onverkort voort te willen zetten. Maar deze Kamer vraagt al jaren om hier 5 miljoen per jaar voor uit te trekken en in de begroting zien we dat er slechts 2,5 miljoen voor is uit getrokken. Vervolgens staat er voor de jaren na volgend jaar eigenlijk niks meer op het budget. De Partij van de Arbeid steunt dus het amendement dat de ChristenUnie zal indienen van harte en vraagt de minister om de wens van de Kamer op dit punt nu eindelijk ook onverkort uit te voeren. Graag een toezegging op dit punt.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, en sterkte aan de heer Gijs van Dijk. Dan mevrouw Kuik van de fractie van het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in conflictgebieden seksueel misbruik en verkrachtingen van vrouwen en meisjes aan de orde van de dag zijn;

constaterende dat vrouwen die slachtoffer zijn van seksueel geweld vaak niet terug kunnen met hun kind naar hun gemeenschap;

verzoekt de minister te onderzoeken welke hulpprogramma's voor jezidivrouwen die niet terug kunnen naar hun gemeenschap doordat ze slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld, bijvoorbeeld omdat ze een kind hebben uit verkrachting, in 2022 ondersteund kunnen worden, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik en Ceder.

Zij krijgt nr. 32 (35925-XVII).

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik heb samen met de heer Ceder ook een amendement ingediend om de strijd tegen kinderprostitutie verder voort te zetten, en een amendement samen met de heer Hammelburg en een hoop mensen daarbij, om het maatschappelijk middelveld verder te versterken.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. Ook ik wil de minister voor Buitenlandse Handel bedanken. Ik onderstreep het woord "handel", want dat is heel belangrijk voor hoe wij in de toekomst ons brood gaan verdienen en Nederland heeft een heel groot buitenland.

Voorzitter. Ik ga verder met de moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse overheid een verantwoordelijkheid heeft bij het implementeren van de OESO-richtlijnen en de UNGP's door overheid en bedrijven;

constaterende dat de Nederlandse overheid geen deelnemer is bij de onderhandelingen over het nieuwe kledingconvenant;

constaterende dat er meerwaarde zit in de sectorale samenwerking en de overheid daarbij een belangrijke aanjagende en controlerende rol heeft in het doen slagen daarvan;

verzoekt de regering de ondersteuning van en betrokkenheid bij de huidige IMVO-convenanten voor de afgesproken looptijd te continueren en zo snel mogelijk het nieuwe instrument voor sectorale samenwerking gereed en operationeel te hebben;

verzoekt de regering aan te sluiten bij de gesprekken over een vervolginitiatief op het textiel- en kledingconvenant, en de ervaringen hiervan te verwerken in de ontwikkeling van het nieuwe instrument voor sectorale samenwerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Amhaouch, Hammelburg, Klink, Ceder, Van der Lee, Jasper van Dijk, Koekkoek, Piri en Stoffer.

Zij krijgt nr. 33 (35925-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de relatieve economische groei voor Nederland steeds meer buiten Europa komt te liggen;

constaterende dat de evaluatie van de inzet gedaan via het amendement-Amhaouch/Weverling over extra middelen voor Trade and Innovate NL (35300-XVII, nr. 19) positief is;

constaterende dat de internationalisering van het mkb via de regionale ontwikkelingsmaatschappijen een succes is gebleken;

verzoekt de minister de ROM's blijvend extra te ondersteunen in de facilitering van de internationalisering van het mkb,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Amhaouch, Klink en Hammelburg.

Zij krijgt nr. 34 (35925-XVII).

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. Dan de laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor het behalen van de Nederlandse ambities op het gebied van alle transities en ons toekomstig verdienvermogen praktisch en technisch opgeleid personeel essentieel is;

constaterende dat er in Nederland en heel Europa een groot en groeiend tekort is aan praktisch en technisch opgeleide vakmensen;

overwegende dat er in het kader van reshoring en het voorkomen van braindrain zo veel mogelijk gezocht moet worden naar praktisch en technisch opgeleide vakmensen in Nederland of de Europese Unie;

verzoekt de minister de behoefte, kansen en bedreigingen omtrent praktisch en technisch geschoold personeel in Europa in beeld te brengen, en daarbij aan te geven op welke terreinen er in Europa meer samengewerkt kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Amhaouch, Hammelburg en Koekkoek.

Zij krijgt nr. 35 (35925-XVII).

Dank u wel. De heer Van der Lee van de fractie van GroenLinks.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Dank aan de minister voor zijn antwoorden en aan zijn medewerkers voor al het belangrijke werk dat ze doen.

Dan de moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de armste landen relatief weinig worden bediend vanuit de verschillende vormen van Nederlandse klimaatfinanciering;

overwegende dat in die landen de gevolgen van klimaatverandering juist buitenproportioneel voelbaar zijn, maar de risico's verbonden aan (private) klimaatinvesteringen al gauw als te hoog worden ingeschat;

verzoekt het kabinet te onderzoeken hoe het bestaande instrumentarium kan worden bijgestuurd zodat klimaatinvesteringen maximaal ten goede komen aan de armste landen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Lee, Piri, Hammelburg, Teunissen, Koekkoek en Jasper van Dijk.

Zij krijgt nr. 36 (35925-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uit data blijkt dat het aantal landen dat jaarlijks meer dan 5 miljoen euro aan rechtstreekse ODA krijgt is gegroeid van 15 in 2018 naar 22 in 2022;

overwegende dat de OESO-review laat zien dat lokaal eigenaarschap en contextspecifieke programmering zijn gedaald ten gunste van centraal vanuit Den Haag aangestuurde activiteiten;

constaterende dat meer versnippering en centrale aansturing van de donor juist ten koste kunnen gaan van de effectiviteit van ODA;

verzoekt de regering om lokaal eigenaarschap en contextspecifieke programmering, bijvoorbeeld via onze ambassades en ngo-partners, te versterken en in relatieve omvang te laten groeien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Lee, Piri, Hammelburg, Teunissen en Koekkoek.

Zij krijgt nr. 37 (35925-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Europese Unie een bossenwet heeft gepresenteerd waardoor alleen nog ontbossingsvrije producten op de Europese markt worden toegestaan;

overwegende dat Europese bedrijven straks via due-diligenceonderzoek dienen te bewijzen dat hun productieketens geen ontbossing in de hand werken;

overwegende dat er mogelijk gewerkt gaat worden met lijsten van risicovolle en minder risicovolle landen, waardoor er een prikkel ontstaat om handel kunstmatig via laagrisicolanden te laten lopen;

verzoekt de regering om bij de Europese Commissie te pleiten voor een eenduidig due-diligencebeleid in het kader van de bossenwet, dat witwasprikkels voorkomt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Lee, Piri en Koekkoek.

Zij krijgt nr. 38 (35925-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking volgens de Miljoenennota voor 2022 op het niveau van 0,53% bni blijft steken;

overwegende dat in EU- en VN-verband is afgesproken dat landen op termijn 0,7% van hun bruto nationaal inkomen zullen besteden aan ontwikkelingssamenwerking;

constaterende dat tijdens de Algemene Beschouwingen is besloten om de Defensie-uitgaven met 300 miljoen euro te intensiveren;

verzoekt de regering het ontwikkelingssamenwerkingsbudget met hetzelfde bedrag te verhogen, mede om extra financiering voor transport en toediening van covidvaccins in armere landen mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Lee, Piri, Teunissen, Koekkoek, Stoffer en Jasper van Dijk.

Zij krijgt nr. 39 (35925-XVII).

Dat had sneller gekund, maar dat doen we een andere keer nog wel! De heer Ceder van de ChristenUnie gaat dat nu demonstreren.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Vier moties in twee minuten; ik doe mijn best.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat beleidscoherentie belangrijk is omdat de overheidsuitgaven die niet naar ontwikkelingssamenwerking gaan, wel degelijk grensoverschrijdende effecten kunnen hebben op ontwikkelingslanden;

overwegende dat het Integraal Afwegingskader structureel toegepast wordt bij de voorbereiding en verantwoording van beleid en regelgeving en de SDG-toets in 2019 hieraan is toegevoegd;

overwegende dat twee jaar na invoering blijkt dat de SDG-toets nog te weinig wordt toegepast bij wetsvoorstellen;

verzoekt de regering om in het Integraal Afwegingskader (IAK) bij gewenste neveneffecten de SDG-toets standaard mee te nemen bij wetsvoorstellen van de vijf belangrijkste coherentieministeries (BuHa-OS, BuZa, Financiën, EZK en LNV),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Hammelburg en Piri.

Zij krijgt nr. 40 (35925-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering een Fonds bestrijding kinderprostitutie heeft opgericht;

constaterende dat de regering motie 35570-XVII, nr. 36, die vraagt om structurele invulling van dit fonds, niet volledig uitvoert;

overwegende dat de strijd tegen kinderprostitutie een langdurige inzet vraagt;

verzoekt de regering de steun aan maatschappelijke organisaties die strijden tegen kinderprostitutie in en na 2022 onverminderd voort te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Kuik, Piri, Hammelburg en Stoffer.

Zij krijgt nr. 41 (35925-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse regering zich via de SDG's en het VN-Gehandicaptenverdrag heeft gecommitteerd aan internationale inzet voor de toegang tot kwalitatief en inclusief onderwijs en toegang tot waardig werk voor iedereen;

overwegende dat UNICEF in zijn recente rapport stelt dat een op de tien kinderen en jongeren een fysieke, auditieve, visuele of mentale beperking heeft, dat zij 50% minder kans hebben op toegang tot onderwijs en daarmee ook hun kansen op werk worden beperkt;

verzoekt de regering inzichtelijk te maken hoe kinderen en jongeren met een handicap in de huidige programmering en uitvoering van het jongeren-, werk- en onderwijsbeleid van BHOS bereikt worden en daarbij ook meetbare doelen te stellen om de impact op de inclusie van kinderen en jongeren met een beperking te vergroten, en de Kamer hierover jaarlijks te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Kuik.

Zij krijgt nr. 42 (35925-XVII).

De heer Ceder (ChristenUnie):

Er is nog onduidelijkheid over de cijfers ten aanzien van het ODA-percentage. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat volgens de meest recente gegevens van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking slechts 18% van het totale ODA-budget wordt besteed via maatschappelijke organisaties;

constaterende dat juist (lokale) maatschappelijke organisaties bij uitstek in staat zijn om de meest kwetsbaren tot in de haarvaten van de maatschappij te bereiken;

constaterende dat de Kamer in het verleden door middel van de aangenomen motie-Voordewind/Agnes Mulder (34300-XVII, nr. 46) de regering heeft verzocht om toe te zien op de besteding van 25% van de ODA-middelen via het maatschappelijk middenveld;

verzoekt de regering te streven naar een besteding van 25% van de ODA-middelen via maatschappelijke organisaties, en de Kamer hierover te rapporteren bij de Voorjaarsnota,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Kuik.

Zij krijgt nr. 43 (35925-XVII).

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ik ben tien seconden te laat, voorzitter.

De voorzitter:

Iets meer, maar ik wens u een prettig gesprek met uw fractiesecretaris.

Mevrouw Teunissen van de fractie van de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Voorzitter. Ik wil beginnen met het hartelijk bedanken van de minister voor de beantwoording. Ik heb drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de ontbossing in de Cerrado — de meest biodiverse savanne ter wereld — drie keer zo snel gaat als de ontbossing in het Amazonewoud door de aanleg van landbouwgrond;

constaterende dat de Europese Commissie met een wetsvoorstel voor ontbossingsvrije producten is gekomen waarin ecosystemen anders dan bosgebied niet worden beschermd;

overwegende dat de minister van LNV de positie heeft ingenomen dat ecosystemen anders dan bosgebied ook beschermd zouden moeten worden in het EU-wetsvoorstel, maar daar op EU-niveau geen steun voor heeft gevonden;

overwegende dat Nederland de grootste importeur en het grootste doorvoerland van soja is in de EU en medeveroorzaker is van de ontbossing in de Cerrado;

verzoekt de regering met een plan van aanpak te komen om te stoppen met de Nederlandse import en doorvoer van soja uit de Cerrado,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Teunissen.

Zij krijgt nr. 44 (35925-XVII).

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Mijn volgende motie, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de internationale afspraak om 0,7% van het bni te besteden aan ontwikkelingssamenwerking is herbevestigd bij het aangaan van de duurzameontwikkelingsdoelen;

constaterende dat het ontwikkelingsbudget (ODA-budget) in 2022 op een historisch laag percentage van 0,53% van het bni blijft steken en klimaatfinanciering uit het ODA-budget wordt betaald;

constaterende dat internationaal is afgesproken dat klimaatfinanciering nieuw en additioneel moet zijn;

verzoekt de regering dit jaar een investeringsplan te maken om het ODA-budget te verhogen tot 0,7% van het bni, additioneel aan de Nederlandse fair share aan publieke klimaatfinanciering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teunissen en Stoffer.

Zij krijgt nr. 45 (35925-XVII).

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Dan nog een motie over het ODA-budget.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de internationale afspraak om 0,7% van het bni te besteden aan ontwikkelingssamenwerking is herbevestigd bij het aangaan van de duurzameontwikkelingsdoelen;

constaterende dat het ontwikkelingsbudget (ODA-budget) in 2022 op een historisch laag percentage van 0,53% van het bni blijft steken en klimaatfinanciering uit het ODA-budget wordt betaald;

constaterende dat de Tweede Kamer zich eerder heeft uitgesproken om te streven naar een ODA-budget van 0,7%;

constaterende dat ook de nieuwe Duitse regering in het coalitieakkoord de 0,7% heeft opgenomen;

spreekt uit het belang dat in de komende vier jaar substantiële stappen gezet worden om terug te groeien naar een ODA-budget van 0,7%,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Teunissen.

Zij krijgt nr. 46 (35925-XVII).

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan mevrouw Koekkoek van de fractie van Volt.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de uitgebreide beantwoording. Ook in het algemeen wil ik een dankwoord uitspreken, omdat we vaak ook vanuit de Europese Raden snel en vlot de communicatie krijgen. Dank daarvoor aan deze minister.

Dan heb ik twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de EU en Afrika komend voorjaar een nieuw partnerschap zullen sluiten over onder meer digitale transitie, klimaat en rechtsstatelijkheid;

overwegende dat dit partnerschap op een speciale politieke top zal worden bekrachtigd;

overwegende dat dit bij uitstek tot uiting komt in het voor ogen houden van het belang van Afrikaanse jongeren;

van mening dat de EU dient te streven naar een partnerschap op basis van gelijkwaardigheid;

verzoekt de regering om een voortrekkersrol te spelen bij de inzet voor jongerenparticipatie, -onderwijs en -werkgelegenheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koekkoek, Van der Lee, Ceder, Amhaouch, Kuik, Hammelburg, Stoffer en Piri.

Zij krijgt nr. 47 (35925-XVII).

Mevrouw Koekkoek (Volt):

En dan nog een tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering 345,712 miljoen euro geraamd heeft voor eerstejaarsopvang van asielzoekers in de begroting 2022;

overwegende dat deze kosten naar verwachting hoger zullen uitvallen dan het geraamde budget en dan verhaald zullen worden op verdeelartikel 5.4 in de BHOS-begroting;

overwegende dat deze kosten, afhankelijk van de fluctuaties in het bni, het ontwikkelingsbudget nog meer zullen inperken;

verzoekt de regering een plafond van 350 miljoen in te stellen voor het gebruik van gelden uit de BHOS-begroting voor de eerstejaarsopvang voor asielzoekers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koekkoek, Van der Lee en Piri.

Zij krijgt nr. 48 (35925-XVII).

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ik heb nog tijd over, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, u heeft tijd over. Gefeliciteerd. U mag ook nog iets vertellen, als u iets kwijt wilt. Nee, doe dat maar niet.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ik dacht: we gaan vlot door naar de lunch!

De voorzitter:

Ja, we gaan door naar de lunch, maar eerst nog even de heer Eppink van de fractie van JA21. Hij heeft ons verlaten, zo te zien. Dan de heer Stoffer van de Staatkundig Gereformeerde Partij. De heer Stoffer denkt dat hij nu de tijd van de heer Eppink erbij krijgt, maar zo werkt het niet.

De heer Stoffer (SGP):

Ik heb maar één minuut toch, voorzitter? Er staat hier dat ik twee minuten heb. Ik wil maar één minuut.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vrouwen en meisjes wereldwijd te maken krijgen met beperkingen en uitsluiting rondom menstruatie, als gevolg van stigmatisering, een gebrek aan informatie, beperkte beschikbaarheid van of toegang tot schone hulpmiddelen;

verzoekt de regering concrete en sectoroverschrijdende doelen te formuleren op het gebied van menstruele gezondheid, waaronder het beschikbaar stellen van informatie en hulpmiddelen, als onderdeel van de bredere inzet op SDG 6 (water, sanitatie en hygiëne) en binnen noodhulpprogramma's;

verzoekt de regering voorts de Kamer expliciet te rapporteren over de investeringen in menstruele gezondheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer en Koekkoek.

Zij krijgt nr. 49 (35925-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onder meer de corona-, migratie-, klimaat- en armoedeproblematiek een ruimhartig ODA-budget rechtvaardigen in lijn met de in OESO-verband gemaakte afspraken;

verzoekt de regering te bevorderen dat de (meer)kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers verspreid worden over de betrokken departementen, en te streven naar ruime additionele klimaatfinanciering die nadrukkelijk gericht is op de armste landen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer en Teunissen.

Zij krijgt nr. 50 (35925-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat wereldwijd vrouwen en meisjes slachtoffer zijn van drang of dwang om een abortus te ondergaan, maar dat diepgaand inzicht in deze problematiek ontbreekt;

verzoekt de regering aan te tonen dat drang en dwang tegen vrouwen om een abortus te ondergaan niet voorkomt bij abortussen die direct of indirect (mede) door Nederland gefinancierd worden, en de Kamer hierover nader te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer.

Zij krijgt nr. 51 (35925-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering te streven naar een besteding van 33% van de ODA-middelen middels maatschappelijke organisaties en ngo's, en tevens in kaart te brengen hoe breed binnen het BHOS-beleid publiek geld kan worden ingezet als hefboom voor private financiering, en de Kamer hierover te rapporteren bij de Voorjaarsnota,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer.

Zij krijgt nr. 52 (35925-XVII).

Dank u wel. De heer Van Haga van de Groep Van Haga. Daarna gaan we lunchen.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Voorzitter. Nederlandse buitenlandse handel lijkt te zijn verworden tot Nederlandse bedrijven die naar het buitenland vertrekken. De onmacht van het huidige kabinet om de oude handelsgeest zowel in Nederland als in het buitenland te ondersteunen, is teleurstellend. BVNL hoopt dat een volgend kabinet meer werk maakt van een goed vestigingsklimaat in Nederland en een betere concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven in het buitenland.

Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik aangegeven dat belastinggeld dat wordt besteed aan ontwikkelingshulp, meestal weggegooid geld is. De inzet van dit kabinet om zorgmedewerkers in Afghanistan te betalen met Nederlands belastinggeld terwijl wij zelf midden in een zorginfarct zitten, is een goed voorbeeld daarvan. Het is niet in het belang van Nederland en daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met Nederlands belastinggeld zorgmedewerkers in Afghanistan dreigen te worden betaald;

verzoekt de regering om geen belastinggeld over te maken naar de taliban, maar dit geld te investeren in de zorg in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haga en Van Weerdenburg.

Zij krijgt nr. 53 (35925-XVII).

Dank u wel. Ik schors tot 14.00 uur. Dan gaan we eerst stemmen en daarna gaan we kort luisteren naar de minister, want hierna behandelen we de begroting van Justitie en Veiligheid. Ik schors tot 14.00 uur voor de lunch. Om 14.00 uur gaan we stemmen en meteen aansluitend daarop gaan we luisteren naar de minister. Ik wens u smakelijk eten!

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.28 uur tot 14.01 uur geschorst.

Naar boven