10 Erkenning Nederlandse gebarentaal

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van de leden Kuiken, Dik-Faber en Van Eijs ter erkenning van de Nederlandse gebarentaal (Wet erkenning Nederlandse gebarentaal) ( 34562 ).

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering van de Tweede Kamer. Hartelijk welkom, iedereen. Aan de orde is de Wet erkenning Nederlandse gebarentaal. Ik ben er trots op dat de tolk via de livestream te volgen is.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Tot zover mijn gebarentaal bij mijn woorden. De rest laat ik graag aan de professionals over die goed zijn in gebarentaal.

Van harte welkom aan de initiatiefnemers: mevrouw Kuiken, mevrouw Van Eijs en mevrouw Dik-Faber. Ook heet ik natuurlijk van harte welkom de mensen op de publieke tribune. Ook een woord van welkom aan de vertegenwoordigers van de dovengemeenschap en de mensen in de voorzittersloge, mevrouw Corrie Tijsseling en mevrouw Eva Westerhoff. Twee tolken zijn daar ook aanwezig: Maya de Wit en Yvonne Jobse. Van harte welkom. Tot slot wil ik van harte welkom heten de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die bij deze wetsbehandeling optreedt als adviseur van de Kamer, en de heer Roza, medewerker van de ChristenUnie.

We behandelen vandaag de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Zoals gebruikelijk wordt de voortzetting van de wetsbehandeling in goed overleg met de initiatiefnemers gepland.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Özütok namens GroenLinks.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter, ook voor de introductie in gebarentaal. Die ga ik helaas niet nadoen.

Vandaag, de eerste dag na het zomerreces, beginnen we weer met debatteren. Het is mooi dat we dit parlementaire seizoen beginnen met een initiatiefwet van Kamerleden. Dat is altijd een bijzonder moment. Ik wil graag mijn waardering uitspreken voor het werk van de drie collega's Kuiken, Dik-Faber en Van Eijs en daarnaast ook hun medewerkers. Het is niet eenvoudig om naast de reguliere Kamerwerkzaamheden ruimte te vinden voor een initiatiefwet, dat moet gezegd worden. Het is goed om te zien dat diverse collega's naast hun controlerende werk ook het medewetgevende werk oppakken. Ik heb zelf ook enkele initiatiefwetten mogen maken en uit eigen ervaring weet ik wat daar allemaal bij komt kijken voor de initiatiefnemers en voor hun ondersteuning. Complimenten dus.

Voorzitter. We weten allemaal hoe ingewikkeld het is als je de taal van een ander niet spreekt. Dit hebben we allemaal weleens ervaren, op vakantie of op reis in een ander land. In zo'n geval doen we extra ons best om toch te kunnen communiceren. Vaak gebruiken we dan een taal die we met elkaar wel een beetje begrijpen of gebruiken we gebaren en andere non-verbale communicatie. Ook mensen die emigreren, ervaren vaak hoe lastig het is om in het land van vestiging te communiceren. Gebaren hielpen mij toen ik als 12-jarige ineens in Nederland kwam en niet kon communiceren met mijn omgeving. Je hoort dan wel wat, maar begrijpen doe je het echt niet. Je dreigt snel uitgesloten te worden en in een isolement te raken.

Vandaag spreken we over een groep mensen voor wie taalproblemen niet slechts tijdelijk van aard zijn, maar helaas vaak permanent. Mensen die niet of beperkt kunnen horen. Zij moeten zich helaas vaak buitengesloten voelen, omdat zij veel lastiger kunnen deelnemen aan de communicatie in de samenleving.

GroenLinks staat voor een inclusieve samenleving. Mijn fractie is verheugd over dit initiatief, omdat door de erkenning van de gebarentaal dove mensen ook meer kunnen meedoen in onze samenleving. Gebarentaal is immers essentieel voor de emancipatie van mensen die beperkt zijn of niet kunnen horen.

Voorzitter. We komen van ver. Al 30 jaar strijden doven en slechthorenden voor erkenning van hun taal en cultuur. Lange tijd, vanaf 1880 tot 1980, is het gebruik van gebarentaal in Nederland vrijwel overal verboden geweest in het onderwijs. Zo werd ook het gebruik van gebaren in opvoeding en in het onderwijs afgeraden. Voor veel oudere doven is dit daarom een extra emotioneel moment. Ze zijn opgegroeid in een tijd waarin gebaren soms zelfs met lijfstraffen werden bestreden. Dat kunnen wij ons nu niet meer voorstellen, maar dat is waar wij vandaan komen. Er is een moeizame weg van emancipatie afgelegd.

Dat er in Nederland dove mensen wonen, is de afgelopen decennia steeds zichtbaarder geworden. Wij kijken niet meer op van doven in de media of van gebarentalen in tv-programma's of series. Het is zelfs in de mode om horende pasgeborenen babygebaren te leren. En de hbo-opleiding tot gebarentolk is een populaire opleiding sinds Nederland kennis heeft gemaakt met de gebarentolk Irma Sluis bij de persconferenties van het kabinet over de coronacrisis. We merken ook tot onze schrik dat het in crisissituaties niet vanzelfsprekend was om een gebarentolk in te zetten. Op voorstel van mijn collega Lisa Westerveld is er gelukkig nu geregeld dat de aanwezigheid van een gebarentolk bij nieuwsuitzendingen beter wordt gewaarborgd. Gelukkig wordt de aanwezigheid van tolken steeds beter geregeld.

Voorzitter. De grote zichtbaarheid heeft ongetwijfeld ook bijgedragen aan de acceptatie. Tegelijkertijd is acceptatie ook een voorwaarde voor de emancipatie van dove en slechthorende mensen. Maar we zijn er nog niet. Ik ben het met de indieners van deze initiatiefwet eens dat dit initiatief de erkenning, acceptatie en emancipatie van doven en slechthorenden in onze samenleving verder brengt. Toch zijn er bij mijn fractie enige zorgen als het gaat om het regulier onderwijs en de inzet van gebarentolken. Ondanks voldoende capaciteit blijkt er in het onderwijs bijvoorbeeld veel onbekendheid te zijn op dit gebied. Daarnaast krijgen wij signalen dat dove kinderen niet altijd geaccepteerd worden in het regulier onderwijs. Kunnen de indieners hierop ingaan? Zorgt deze wet ervoor dat er altijd een passende oplossing gezocht moet worden voor mensen die in gebarentaal communiceren? Welke maatregelen zijn er nodig om deze wet in de praktijk een concrete verbetering te laten zijn?

En dan, voorzitter, heb ik nog een paar vragen aan de minister. Hoe ziet zij de rol van gemeenten, provincies en bijvoorbeeld veiligheidsregio's in het inzetten van gebarentolken? Is de minister bereid om in de uitwerking van haar plannen ook het punt over het onderwijs mee te nemen en de bekendheid te vergroten van gebarentolken?

Een ander punt van aandacht zijn de verkiezingen. Veel informatie over de verkiezingen gaat via debatten. Deze debatten zijn echter niet te volgen voor dove mensen. Ik zou de minister willen vragen om in de uitwerking van haar plannen hier ook aandacht aan te geven. Dit is een belangrijk punt voor mijn fractie, want ook onze verkiezingen moeten inclusief zijn voor alle burgers. Kan zij bijvoorbeeld samen met haar collega voor Media kijken of verkiezingsdebatten en -uitzendingen ook getolkt kunnen worden?

Ik ben zeer benieuwd naar de reacties van de initiatiefnemers en de minister. Ik wens de initiatiefnemers heel veel succes in hun beantwoording. Ik ben ervan overtuigd dat het met dit mooie wetsvoorstel heel erg goed gaat komen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Özütok. Dan is nu het woord aan de heer Jetten, namens D66.

De heer Jetten (D66):

Dank u wel, voorzitter. En dank dat u ook in gebarentaal deze vergadering hebt geopend. Ik ga dat helaas niet nadoen, maar zou wel tegen iedereen willen zeggen: "Goedemiddag".

Ik ben heel blij dat we dit wetsvoorstel vandaag hier kunnen behandelen, want in mei vorig jaar zat ik in de trein van Den Haag naar Nijmegen. Op station Arnhem, waar de trein altijd wat langer stilstaat, verliet een jongedame de coupé van de trein waar wij allebei in zaten. Bij het voorbijlopen hadden wij even oogcontact met elkaar en knikte de jongedame vriendelijk naar mij. En kort voor het fluiten van de conducteur en voordat de treindeuren weer sloten, kwam dezelfde jongedame weer de coupé binnen gesneld, stopte bij mijn stoel en gooide een dichtgevouwen briefje op het tafeltje dat ik had uitgeklapt voor mijn treinstoel. En dat is dit briefje, voorzitter. Ik heb het samen met collega Jessica van Eijs bewaard. En op dat briefje staat: "Hé, een beetje gek om zo te schrijven, maar de erkenning van de gebarentaal is wel megabelangrijk! Fijne dag, groetjes, Sabien".

En, voorzitter, Sabien zit vandaag ook op de publieke tribune. Een ludieke en sympathieke actie van haar, maar ook een hele effectieve, want het heeft mij aan het denken gezet en heeft mij ook aangezet tot actie. Want ik appte na het ontvangen van het briefje meteen mijn collega-Kamerlid Jessica van Eijs, mijn collega in de fractie van D66 met gehoorproblemen. En ik had al vaker bij haar gemerkt hoe moeilijk het soms is om in vergaderingen, in de fractie of hier in de plenaire zaal alles mee te krijgen. Eigenlijk in een fractie van een seconde appte Jessica mij terug: "Ja, het is ook megabelangrijk, en het is de hoogste tijd!". Kort daarvoor had Jessica zich aangesloten bij Attje Kuiken en Carla Dik-Faber, die namens de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie al langer bezig waren met de initiatiefwet die we vandaag behandelen, met dit voorstel van PvdA, ChristenUnie en D66 om de Nederlandse Gebarentaal eindelijk juridisch te erkennen.

Maar deze wet is meer dan alleen een juridische erkenning; het gaat ook over waardigheid en identiteit, de erkenning dat de Nederlandse Gebarentaal een volwaardige taal is. Een taal is misschien wel het allerbelangrijkste uitdrukkingsmiddel van iemands identiteit. Vraag het maar aan een Fries of een Limburger: hun taal is onderdeel van hun zijn. En voor de grote gemeenschap van doven en slechthorenden in ons land is de Nederlandse Gebarentaal dat ook; het is hun moedertaal. Door die te erkennen, en daar rechten en plichten aan te koppelen, zetten we een grote stap richting een volwaardige participatie van doven aan onze samenleving. Alle lof dus voor de initiatiefnemers en indieners van dit wetsvoorstel. Maar bovenal een groot compliment voor al die mensen uit de dovengemeenschap die hier jarenlang voor hebben gestreden, om dit voorstel op de agenda te krijgen.

Maar voorzitter, dan een onthulling van mijn kant. Want sinds het briefje van Sabien is er voor mij een nieuwe wereld opengegaan. Ik wist eerlijk gezegd weinig tot niets van gebarentaal. En ik kon slechts gissen naar het dagelijkse ongemak waar doven mee te maken hebben in de publieke ruimte, of die nu fysiek is of virtueel, totdat ik door Sabien op bezoek ging bij de opleiding tolk Nederlandse Gebarentaal in Utrecht. Daar sprak ik met docenten en cursisten, maar ik luisterde vooral, naar wat er beter moet en hoe we daarmee moeten beginnen. En het begin is deze wet.

Dat brengt me bij de inhoud van het voorstel. Allereerst over de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Sinds 2016 geldt dat verdrag, met als doel de positie van mensen met een beperking te verbeteren, ook hier in Nederland. Specifiek roept het verdrag overheden op om gebarentalen zoals de NGT te erkennen en te bevorderen en om discriminatie op grond van taal tegen te gaan. Met de juridische erkenning van de NGT borgen we in ieder geval op papier dat we voldoen aan dat verdrag. Maar op welke manier gaat volgens de initiatiefnemers ook in de praktijk dat verdrag geborgd worden? Op welke manier wordt met deze wet het gebruik van en het recht op het gebruik van de NGT bevorderd? En tot slot: wat verwachten de initiatiefnemers daarvan van de regering?

Voorzitter. Ik heb geprobeerd mij zo veel mogelijk te verdiepen in situaties waarin het ontwerp van onze communicatie tekortschiet voor doven en slechthorenden, situaties waarin gebarentaal of een tolkvoorziening soelaas had kunnen bieden. In de diverse gesprekken die ik voerde, werden die situaties mij aangereikt. Omroepinstallaties op stations, maar geen informatiebord. De afwezigheid van een tolk bij belangrijke nieuwsuitzendingen of Kamerdebatten. Geroezemoes op de achtergrond, of een niet op stil gezette microfoon tijdens een videovergadering, waardoor je essentiële informatie mist in een gesprek.

Maar ik stuitte tijdens die verdieping ook op tekortkomingen in onze wetgeving. Het feit dat we vandaag pas een stap zetten naar de wettelijke erkenning van de Nederlandse Gebarentaal zegt natuurlijk al veel. Dit heeft veel te lang geduurd. Er zijn ook bepalingen in andere wetten die ik niet kan rijmen met de verdragen die we op dit gebied hebben ondertekend. Mevrouw Özütok heeft net al een paar heel goede voorbeelden genoemd als het gaat om onderwijs voor jonge kinderen. De initiatiefnemers geven in de memorie van toelichting een lijst van getroffen voorzieningen op basis van wet- en regelgeving ter bevordering van de NGT.

Maar ondanks die mogelijkheden, en hoewel alle ondertekende verdragen bepalen dat discriminatie op grond van taal verboden is, beperken wij in Nederland doven en slechthorenden in hun rechten en mogelijkheden. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor dove studenten op latere leeftijd. Zij hebben tot de leeftijd van 30 jaar recht op een tolk in Nederlandse Gebarentaal of een schrijftolk in het onderwijs, maar na je 30ste jaar moet je die kosten zelf dragen. Daarmee belemmeren we in Nederland de toegang tot onderwijs. Wat D66 betreft is dat een fundamenteel recht. Iedereen moet een leven lang kunnen leren. Maar dankzij die bepaling die nu in de wet staat, wordt dat recht ontnomen en behandelen we dus ongelijk op basis van leeftijd en handicap. Daarom vraag ik de minister of het kabinet kan aangeven of deze leeftijdsbepaling uit de Wet overige OCW-subsidies, artikel 19a, geschrapt kan worden, zodat ook doven boven de leeftijd van 30 jaar gebruik kunnen maken van een tolk en fatsoenlijk kunnen studeren.

Voorzitter. In aanvulling op dit punt wil ik wel benadrukken dat ik niet te veel alleen maar naar die voorzieningen wil kijken, want die voorzieningen zijn een hulpmiddel. Anders dan sommige fracties, die zich tijdens de schriftelijke ronde vooral op nut en noodzaak leken te focussen en zich richtten op de vraag welke rechten ontleend kunnen worden en wat de kosten zijn van de erkenning en implementatie van dit initiatiefwetsvoorstel, focust D66 zich vooral op de groep die afhankelijk is van de NGT. Onder andere de minister van BZK krijgt met deze wet de taak het gebruik van de NGT te bevorderen. Het in te stellen Adviescollege Nederlandse Gebarentaal zal de minister daarover adviseren, is de bedoeling. Omdat het adviescollege straks publiek gefinancierd wordt, zou ik zijn adviezen en verslagen ook publiek toegankelijk willen maken, niet alleen ter controle maar ook om de brede bekendheid van de Nederlandse Gebarentaal en het Nederlandse Gebarencentrum te vergroten. Hoe kijken de initiatiefnemers hiertegen aan?

Voorzitter. Ik wil de initiatiefnemers een compliment maken voor de heldere beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag. Mijn partij heeft net als de andere partijen in de coalitie de moeite genomen om zich te verdiepen in het wetsvoorstel, met de vragen en opmerkingen om voor een snelle behandeling en een duidelijke interpretatie van de wet te zorgen. Ik ben dan ook blij te zien dat vandaag heel veel partijen aanwezig zijn bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Ik heb er alle vertrouwen in dat we nu deze belangrijke stap met elkaar kunnen zetten.

Voorzitter. Ik ben blij dat de publieke tribune open is en dat mensen hier met gebruik van tolken ook de livestream kunnen volgen, want de dovengemeenschap heeft jarenlang uitgekeken naar deze wet. Laten we ervoor zorgen dat dit slechts het begin is van heel veel mooie dingen die we nog kunnen doen om de emancipatie en participatie te bevorderen. Want, zoals Sabien het al schreef in haar briefje dat ik kreeg in de trein: erkenning van de Nederlandse Gebarentaal is megabelangrijk.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ben het helemaal eens met de indieners en de heer Jetten dat dit een ongelofelijk belangrijke wet is. Dus hulde dat we die vandaag behandelen. Ik heb nog een kleine vraag, die ik straks ook in mijn eigen termijn zal stellen aan de indieners. De wet regelt dat de eed en de belofte in gebarentaal mogen worden afgelegd. Dat lijkt ons ook van belang in de rechtszaal, maar anders dan in de wet op de Friese taal is in deze wet niet verankerd dat het mensen vrijstaat gebarentaal te gebruiken in de rechtszaal zonder dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor een tolk. Met andere woorden: als je zelf slechthorend of doof bent, dan mag je wel in gebarentaal in de rechtszaal opereren, maar dan moet je ook zelf voor een tolk zorgen, wat nog nogal eens in de kosten kan lopen. Is de heer Jetten het met mij eens dat we dit zo moeten regelen dat het geen drempel mag zijn?

De heer Jetten (D66):

Dank dat de heer Van Dijk mij hierop wijst, want ik had dit zelf nog niet zo scherp bij de bestudering van deze wet. Ik denk dat D66 en de SP elkaar altijd wel vinden in het belang van toegang tot het recht. Dus ik ga er nog even in duiken voordat we de tweede termijn van dit wetvoorstel hebben. U vraagt het straks in uw inbreng aan de initiatiefnemers. Laat ik dan van dit moment gebruikmaken om ook aan het kabinet te vragen hoe het aankijkt tegen de toegang tot het recht in relatie tot erkenning van de Nederlandse Gebarentaal.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Jetten. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van der Molen namens het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):

Hoe kan het spreekgestoelte meer naar beneden? Kunt u dat voor mij doen?

De voorzitter:

Ja hoor, er is daar een knopje.

De heer Van der Molen (CDA):

Dat heb ik nog nooit gebruikt.

De voorzitter:

Onder de microfoon.

De heer Van der Molen (CDA):

O, daar! Ik dacht dat ik daarmee mijn tijd naar beneden deed, dus daar kom ik nooit aan. Er staat tien minuten op de klok, dus ik dacht: ik ga er niet zelf een minuut van inleveren.

De voorzitter:

Hij staat nu een beetje te laag, of niet?

De heer Van der Molen (CDA):

U zegt het maar, u bent de baas hier.

De voorzitter:

Zo is het goed.

De heer Van der Molen (CDA):

Goed, voorzitter, om maar even serieus te beginnen: namens de CDA-fractie wil ik de indieners Kuiken, Dik-Faber en Van Eijs van harte danken voor het werk dat zij verricht hebben om met een wetsvoorstel te komen om de Nederlandse Gebarentaal te erkennen. In het indienen van een wetsvoorstel gaat ontzettend veel tijd zitten én heel veel geduld, want het duurt ook even voordat het zover is, maar het CDA vindt het een compliment waard dat juist op dit onderwerp deze collega's en de ondersteuning tijd hebben gevonden om met een voorstel te komen.

Dit is namelijk een heel belangrijk voorstel voor de dovengemeenschap en ook voor de mensen die slechthorend zijn waar het gaat om hun positie in de Nederlandse samenleving. Ik denk dat de andere indieners het mij niet kwalijk zullen nemen dat ik collega Van Eijs er even specifiek uitpik, die de geschiedenis ingaat als het eerste Kamerlid dat slechthorend is en dus ook uit eigen ervaring weet hoe de buitenwereld, vaak helemaal niet met kwade wil, zo weinig afgestemd kan zijn op wat je nodig hebt om volledig mee te kunnen doen in de samenleving. Ik heb in een basisschoolklas gezeten waarin een van mijn beste vrienden doof, zwaar slechthorend was en ik het geluk had dat hij heel goed kon liplezen. Ik heb dus nooit gebarentaal hoeven te leren, maar heb wel uitdrukkelijk moeten articuleren waardoor ik wel heel ver kwam. Het leerde mij toen ook al heel jong dat naast de dingen die zo normaal zijn, zoals dat je alles verstaat en kunt meemaken en alles vanzelf gaat, er ook mensen zijn die op dat vlak echt gewoon de hulp van anderen nodig hebben. Vandaar mijn betrokkenheid bij dit onderwerp.

Complimenten dus voor de indieners. Uit onze schriftelijke inbreng hebben zij in ieder geval kunnen opmaken dat wij als CDA-fractie heel positief staan tegenover dit wetsvoorstel. Ik wil hierbij ook de dovengemeenschap noemen, die er ook heel hard aan heeft getrokken. In 2018 hebben we nog een petitie van dik 15.000 handtekeningen mogen ontvangen om dit op gang te brengen. Het is dus extra mooi dat we het er in dit eerste debat na de zomer over kunnen hebben.

Voorzitter. Als CDA hebben we ons er al langer voor ingezet om de positie van de dovengemeenschappen te verbeteren. Onze gewezen Europarlementariër Maria Martens heeft zich er jarenlang voor ingezet om deze taal ook op Europees niveau als minderheidstaal erkend te krijgen. Toen er in Utrecht, helaas, een aanslag was en er crisiscommunicatie nodig was, hebben we hier als CDA vragen over gesteld en hebben we minister Grapperhaus zover gekregen om te regelen dat we daar in de toekomst standaard voor zullen zorgen. De coronacrisis heeft heel veel slechts gebracht, maar een positief puntje is toch wel hoe normaal we het met elkaar zijn gaan vinden dat er een doventolk in beeld is. Dat is wat het CDA betreft in ieder geval een stap in de goede richting. Want in Nederland, in tegenstelling tot heel veel andere Europese landen, is gebarentaal best lang onzichtbaar geweest. Ik kon bij andere persconferenties, in Scandinavische landen, op tv, al veel vaker een gebarentolk zien dan we in Nederland gewend waren.

Voorzitter. We hebben ook gezien dat het wetsvoorstel behoorlijk aangepast is. Nut en noodzaak zijn beter verwoord, onduidelijkheden zijn weggenomen en het Orgaan voor de Gebarentaal en Dovencultuur is vervangen door een adviescollege Nederlandse Gebarentaal. Als ik de inbrengers goed heb begrepen, dan mag deze wet niet alleen gezien worden als erkenning van die taal, maar impliciet ook als erkenning van de Nederlandse dovencultuur. De CDA-fractie ervaart de discussie over nut en noodzaak van wettelijke erkenning wel als een gepasseerd station, want wat ons betreft staan die vast. De Nederlandse Gebarentaal is kwetsbaar omdat ze niet noodzakelijkerwijs van generatie op generatie wordt overgedragen en omdat kinderen, die bij onderwijs per definitie afhankelijk zijn van anderen, zich de taal zelf eigen moeten maken. Daarmee rust wat de CDA-fractie betreft op de samenleving als geheel een verantwoordelijkheid om er zo veel mogelijk aan te doen om de dovengemeenschap te laten deelnemen aan de samenleving. De rijksoverheid mag daar ook een bijdrage aan leveren; de wettelijke erkenning verplicht de rijksoverheid daar ook toe. Daarmee is het echter niet zuiver een overheidsverantwoordelijkheid geworden, want het in stand houden van de gebarentaal vraagt ook iets van de dovengemeenschap zelf en vraagt van de Nederlandse samenleving een inzet om het leven van doven en slechthorenden sowieso gemakkelijker te maken.

De centrale kritiek op het voorstel is dat het symboolwetgeving kan blijken te zijn. De vraag die veel mensen stellen, is wat het praktisch zal verbeteren voor doven en slechthorenden. De initiatiefnemers geven daar in reactie op de vragen uit de Kamer een wat dubbel antwoord op, wat het CDA betreft. Wellicht om de drempel om de wet te steunen te verlagen, benadrukken zij dat de kosten van de wet vrij beperkt zijn. Maar tegelijkertijd erkennen zij dat op het vlak van voorzieningen voor doven en slechthorenden nog heel veel moet gebeuren. In de nota naar aanleiding van het verslag melden de initiatiefnemers zelfs twee verontrustende situaties. Het komt in Nederland voor dat aan organisaties en individuen de toegang tot tolken wordt geweigerd of dat er extra kosten voor tolkvoorzieningen worden berekend. Dat komt ook voor bij overheidsinstellingen, wat ik eigenlijk onbestaanbaar vind. Ik zou de initiatiefnemers willen vragen om daar in hun eerste termijn verder op in te gaan.

Want ondanks passend onderwijs lopen dove en slechthorende kinderen nog steeds tegen veel problemen in het onderwijs aan. Er zijn nog steeds te weinig jongeren die kiezen voor een opleiding tot doventolk. Deelnemen aan het openbaar vervoer kan heel lastig zijn als de vertraging of uitval van een trein wordt omgeroepen, maar je dat simpelweg niet kunt verstaan. Daarom is een centrale vraag ook welke verwachting de initiatiefnemers zelf van de rijksoverheid hebben als Tweede en Eerste Kamer deze wet aannemen.

Voorzitter. In de toelichting op de wet verwijzen de initiatiefnemers vaak naar de Wet gebruik Friese taal — daar moet ik als Fries wel even over beginnen — als voorbeeld voor het wetsvoorstel waarover we vandaag met elkaar spreken. Dat is terecht een voorbeeld, maar dat voorbeeld kan ook een argument zijn om de feestvreugde enigszins te dempen. Want inderdaad, de Friese taal is al jarenlang erkend en een aangelegenheid van de rijksoverheid, maar toch beschouwt de rijksoverheid de bevordering van de Friese taal dikwijls als aangelegenheid van de Friezen zelf; dan worden de handen er verder van afgetrokken. Zien de initiatiefnemers ook het risico dat de bal van de Nederlandse Gebarentaal, ook na het aannemen van de wet, gewoon weer terug kan worden gelegd bij de dovengemeenschap? Wat zou wat hen betreft dan ook echt moeten worden afgesproken om dit, zoals we bij de Friese taal zien, te voorkomen? Ik leg die vraag ook even voor aan de minister van Binnenlandse Zaken, die hier vandaag als adviseur van de Tweede Kamer aanwezig is.

Ik zou de initiatiefnemers ook willen vragen om in hun eerste termijn in te gaan op de vraag of het introduceren van het recht om de eed of de belofte in gebarentaal af te leggen en de verplichting om crisiscommunicatie in gebarentaal aan te bieden, ook inhoudt dat andere wetgeving eventueel nog zou moeten worden aangepast. Een praktisch voorbeeld: het is in de Kamer voorgekomen dat de belofte in het Fries werd afgelegd en overgedaan moest worden, omdat de tekst niet correct was. Hoe borgen we dat in de Tweede Kamer nou voor iets wat we eigenlijk niet kunnen opschrijven? Het is een hele praktische vraag, maar het is toch goed om er met elkaar over na te denken.

Als laatste sta ik stil bij het argument van de indieners dat de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal impliciet mag worden opgevat als erkenning van de dovencultuur, want de Raad van State heeft hier ook opmerkingen over gemaakt. De initiatiefnemers hebben vervolgens alle rechtstreekse opmerkingen over de dovencultuur uit het voorstel gehaald. Het CDA begrijpt dat als de hoofdreden is om de wet wat meer solide te maken. Maar veel doven zien doofheid niet als een beperking, maar als hun identiteit. Je bent geen minderheid als de gemeenschap waarin je opgroeit en actief bent, vrijwel volledig bestaat uit andere mensen die doof zijn, even los van de vraag of je zelf een beperking hebt of dat de samenleving jou beperkt omdat ze onvoldoende rekening met je houdt. Doof zijn mag niet altijd worden gezien als een tekort dat moet worden opgelost. De overgrote meerderheid van personen die doof geboren en opgegroeid zijn, ervaren dat echt anders. Ik zou de initiatiefnemers dan ook willen vragen om in hun eerste termijn nader in te gaan op de dovencultuur en op de vraag of het voldoende is om deze impliciet te erkennen. Welke andere wegen, naast dit wetsvoorstel, zien de initiatiefnemers eventueel om de dovencultuur de plek te geven die zij verdient?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Molen. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van den Hul namens de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst heel veel dank aan de initiatiefnemers Kuiken, Dik-Faber en Van Eijs, alsook degenen die hen voor zijn gegaan. Ook veel dank aan alle ondersteuners. In het bijzonder noem ik hier Pim Roza vanuit de Kamer, maar ook Corrie Tijsseling, Eva Westerhoff, Trude Schermer, Daniël Scheper en al die anderen wier namen ik hier nu niet kan noemen wegens tijdgebrek. Ook een heel hartelijk welkom aan iedereen op de publieke tribune. Wat enorm bijzonder dat u dit debat kunt volgen doordat er vandaag live getolkt wordt. Ik hoop dat veel vaker te zullen zien in deze Kamer.

Al 30 jaar wordt er geijverd voor de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal. In 2014 presenteerde een van mijn voorgangers, Tweede Kamerlid Roelof van Laar, zijn voornemen om tot een wettelijke verankering van de Nederlandse Gebarentaal te komen. Wat dat betreft is het een heel mooi moment: het is nu eindelijk zover dat dit initiatiefwetsvoorstel in de Tweede Kamer wordt besproken. Ik ben het eens met collega Jetten: dit heeft wel heel lang geduurd.

Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt deze juridische erkenning goed geregeld en worden er tevens een aantal hieruit voortvloeiende rechten en plichten vastgelegd, zoals het recht om een eed, belofte of bevestiging af te leggen in de Nederlandse Gebarentaal en de plicht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om het gebruik van de Nederlandse Gebarentaal te bevorderen. Daarnaast wordt een adviesorgaan ingesteld — ook niet onbelangrijk — dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover zal adviseren.

Voorzitter. In Nederland zijn 30.000 mensen doof of zeer slechthorend. Ongeveer 15.000 mensen gebruiken gebarentaal. Voor die mensen is het hun moedertaal, een volwaardige taal om mee te communiceren. In veel andere landen is gebarentaal al wel wettelijk erkend. Er is wat ons betreft geen goede reden te verzinnen waarom we dat in Nederland niet hebben gedaan. Het geeft erkenning aan het belang van toegankelijkheid, ook voor doven en slechthorenden. Want op papier zijn er in Nederland weliswaar goede voorzieningen voor doven en slechthorenden; tolken in Nederlandse Gebarentaal zijn in principe beschikbaar in het onderwijs, op het werk en ook voor privésituaties. Maar in de praktijk — ik vrees dat velen van de aanwezigen hier daarover uit persoonlijke ervaring kunnen meepraten — lopen doven en slechthorenden nog veel te vaak tegen vooroordelen en andere drempels aan. Tolken worden op bepaalde plekken geweigerd of zijn soms niet altijd beschikbaar. Hetzelfde is het geval bij belangrijke persconferenties. Het ging er net al even over: persconferenties bij rampen en crisissituaties waarbij het belangrijk is dat iedereen snel weet wat er aan de hand is. Zonder een tolk Nederlandse Gebarentaal is dit voor doven en slechthorenden niet of heel slecht te volgen.

Dan heb ik het als onderwijswoordvoerder nog niet eens over de problemen waar veel dove en slechthorende kinderen tegen aanlopen. Mevrouw Özütok had het er ook al over. Want nog lang niet alle kinderen hebben op dit moment passend onderwijs op de manier die wij graag zouden willen.

Voorzitter. Ik hoop van harte dat dit wetsvoorstel kan rekenen op Kamerbrede steun. En ik ben het helemaal eens met de heer Van der Molen die zei dat nut en noodzaak van de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal eigenlijk buiten kijf zouden moeten staan. Maar voor het geval er in ons midden nog twijfelaars zijn — ik kan het me bijna niet voorstellen, maar voor het geval dat — zou ik graag de initiatiefnemers nog eenmaal willen vragen aan te geven waarom die wettelijke verankering nou nodig is. En vooral, welke voordelen zij op de korte termijn zien voor de dove en zeer slechthorende gemeenschap in Nederland. Wat gaat dit voor impact hebben op hun leven?

Dan tot slot nog twee vragen aan de minister. Wat gaat zij doen om uitvoering te geven aan deze wet, uitgaande van een positief wetsverloop? En wat gaat het kabinet nog meer doen om de toegankelijkheid voor doven en slechthorenden te verbeteren, onder andere wat betreft media en onderwijs?

Voorzitter. Het zal u na dit hele verhaal niet verrassen dat wij vanuit de fractie van de PvdA dit wetsvoorstel van harte zullen steunen. Ik wil nogmaals alle betrokkenen bedanken, maar vooral de betrokkenen uit de dovengemeenschap danken voor hun inzet en vooral voor hun volhardendheid. We kijken uit naar de wettelijke erkenning. Laat het daar vooral niet bij blijven, maar laten we ons er samen hard voor maken dat het wetsvoorstel niet alleen in woord maar ook in daad tot leven komt en dat we het samen handen en voeten geven.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van den Hul. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van der Graaf namens de ChristenUnie.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik sluit mij aan bij de woorden van de collega's dat dit vandaag wel een heel bijzondere dag is. Want het is niet alleen de eerste dag na het reces dat we weer vergaderen, maar ook de eerste dag sinds hele lange tijd dat we publiek in de zaal hebben dat onze debatten kan volgen. Hoe bijzonder is het dat dat op deze dag, vandaag, bij dit debat gebeurt door middel van tolken? Dat vind ik gewoon fantastisch. Ik vind het een bijzonder moment. Ik vind het ook een eer om vandaag bij dat debat het woord te mogen voeren.

Want iedereen in dit land moet volwaardig kunnen meedoen aan onze samenleving. Doven en slechthorenden worden daarin vaak belemmerd omdat ze niet altijd in hun moedertaal kunnen communiceren. Meer dan 15.000 mensen in ons land communiceren namelijk primair in de Nederlandse Gebarentaal. Ik vind het jammer dat ik die niet machtig ben, maar ik hoop een aantal gebaren mee te kunnen nemen die ik vandaag heb gezien.

Laten we daarbij vooral ook niet de vergissing maken om gebarentaal als een hulpmiddel te zien. Want zo thuis als ik mij voel in het Nederlands als ik Nederlands spreek, zo thuis voelen zij zich als ze communiceren in de Nederlandse Gebarentaal, hun eigen taal. Het belang van de Nederlandse Gebarentaal voor deze groep is lange tijd onvoldoende onderkend. Tot vandaag.

Want vandaag behandelen we het initiatiefwetsvoorstel dat de erkenning van onze nationale gebarentaal eindelijk wettelijk regelt. Dit is een moment waar de dovengemeenschap reikhalzend naar heeft uitgekeken, want dit initiatiefwetsvoorstel is voor doven en slechthorenden zo veel meer dan een wet. Het is de erkenning van hun moedertaal als een unieke en volwaardige taal, maar ook de erkenning van hun eigen cultuur en identiteit. Daarmee is deze juridische erkenning een mijlpaal in hun jarenlange strijd om erkenning.

Die strijd om erkenning wordt al bijna 30 jaar gevoerd. De ChristenUniefractie heeft zich al jaren geleden uitgesproken voor juridische erkenning van de Nederlandse Gebarentaal. Een van mijn voorgangers, Esmé Wiegman, pleitte er in 2010 voor om de Nederlandse Gebarentaal wettelijk vast te leggen. Ook verschillende kabinetten hebben nagedacht over juridische erkenning. Er is ook toegezegd dat deze erkenning zou plaatsvinden als het lexicon voor de Nederlandse Gebarentaal zou worden voltooid. Die voltooiing vond al plaats in 2002, maar de juridische erkenning bleef uit. Ondertussen heeft Nederland het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap geratificeerd. Dat verdrag roept overheden op om gebarentalen te erkennen en te bevorderen. Daarnaast werd enkele jaren geleden al de Friese taal wettelijk erkend. Reden te meer om deze stap van wettelijke erkenning nu ook te zetten voor de Nederlandse Gebarentaal.

Ik wil de initiatiefnemers dan ook vanaf deze plaats heel hartelijk danken voor het wetsvoorstel dat zij hebben ingediend en voor het werk dat zij daarin hebben gestoken. Het is een lang traject, dat vier jaar geleden begonnen is, met oud-collega Roelof van Laar van de Partij van de Arbeid en mijn collega Carla Dik-Faber van de ChristenUnie. Later heeft collega Kuiken het stokje overgenomen en is ook D66, in de persoon van mevrouw Van Eijs, hieraan deel gaan nemen. Ik wil hen heel hartelijk danken. Ik wil in het bijzonder ook de medewerkers bedanken die aan dit wetsvoorstel hebben meegewerkt. Pim Roza zit hier vandaag, maar ik weet dat er meer medewerkers aan hebben meegewerkt. Dank voor dit prachtige voorstel en jullie fijne samenwerking.

Voorzitter. Met dit voorstel voor een aparte wet sluiten de initiatiefnemers aan bij de route die ook voor de Friese taal is gekozen. De kern van het wetsvoorstel staat in artikel 2: "De Nederlandse Gebarentaal wordt erkend." Terecht zeggen de initiatiefnemers in de toelichting dat de juridische erkenning vooral betekent dat de positie van mensen die afhankelijk zijn van de Nederlandse Gebarentaal wordt versterkt. Het is weliswaar dankzij tolken als Irma Sluis en Corline Koolhof dat de Nederlandse Gebarentaal de afgelopen maanden bekend is geworden bij het grote publiek. Maar laten we niet vergeten waarom de tolken daar staan. Zij zorgen ervoor dat doven en slechthorenden in hun eigen moedertaal kunnen meedoen in onze samenleving. Hopelijk wordt het zo ook voor iedereen zichtbaar dat er een grote groep mensen is die afhankelijk is van de Nederlandse Gebarentaal voor het verkrijgen van belangrijke informatie.

Ik heb bij het wetsvoorstel nog enkele vragen aan de initiatiefnemers en aan de minister. De initiatiefnemers willen naast juridische erkenning ook het gebruik van de Nederlandse Gebarentaal in het bestuurlijke verkeer en in het rechtsverkeer bevorderen. Ik vind dat mooi. Zij willen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hiervoor verantwoordelijk maken. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe ver volgens hen de verantwoordelijkheid van de minister hierin reikt? Moeten bijvoorbeeld alle openbare toespraken van ministers in de Nederlandse Gebarentaal worden vertaald? Of is daar een selectie in te maken? Ik ben heel benieuwd hoe de initiatiefnemers daartegen aankijken.

Het is goed dat dove gebarentaligen ook in het contact met de overheid gebruik kunnen maken van hun moedertaal. Hier ligt echter ook een belangrijke opdracht voor lagere overheden zoals de gemeenten. Hoe zien de initiatiefnemers daarin de rol van de minister? Hoe kijkt de minister hiernaar?

Kan de minister ook zelf aangeven hoe zij invulling denkt te geven aan artikel 3 van het wetsvoorstel? Biedt dat voor haar voldoende handvatten om een beleid te voeren dat gericht is op het bevorderen van de Nederlandse Gebarentaal?

Voorzitter. Het is heel goed dat de initiatiefnemers specifieke bepalingen hebben opgenomen over crisiscommunicatie en het afleggen van een eed, belofte of bevestiging. Ik vraag hun of er nog meer situaties zijn waarin zij het nodig achten om het recht op het gebruik van de Nederlandse Gebarentaal vast te leggen.

Ik kom op een heel zichtbaar punt: de inzet van de tolken Nederlandse Gebarentaal bij belangrijke momenten. Bij de publieke omroep worden de journaals al vertaald in de Nederlandse Gebarentaal, evenals belangrijke uitzendingen, zoals de kersttoespraak van de koning. Zo staat er vanavond ook weer een tolk tussen de minister-president en de minister van VWS bij de persconferentie. Maar mijn fractie vindt dat we nog meer kunnen doen, zeker ook in de Tweede Kamer. Het zou goed zijn als ten minste het wekelijkse vragenuur en de Algemene Politieke Beschouwingen worden voorzien van een tolk Nederlandse Gebarentaal. Ik ben benieuwd hoe de indieners daartegen aankijken, maar wellicht komen we daar bij een volgende ronde in het debat ook nog wel op terug. Misschien is het ook mooi als we op dat punt een uitspraak van de Kamer zouden kunnen krijgen.

Dan het Adviescollege Nederlandse Gebarentaal. De initiatiefnemers baseren zich hierbij op het bestaande adviesorgaan voor de Friese taal, maar wat verwachten zij precies van het adviescollege? Wat wordt de status van de adviezen van het college? Hoe zorgen we ervoor dat suggesties van de dovengemeenschap om het gebruik van de Nederlandse Gebarentaal te bevorderen daadwerkelijk worden meegenomen in het beleid?

Voorzitter, ik rond af. Mijn fractie is heel erg verheugd dat dit wetsvoorstel er ligt. Ik zie uit naar de beantwoording van de initiatiefnemers en van de minister. Veel Europese landen zijn ons voorgegaan in de erkenning dat de nationale gebarentaal als officiële landstaal zou moeten gelden. Nu is het de beurt aan Nederland. Het is de hoogste tijd dat ook wij deze stap gaan zetten. Ik hoop dan ook van harte dat dit voorstel kan rekenen op hele brede steun van de Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van der Graaf.

Dan geef ik nu het woord aan de heer Jasper van Dijk namens de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dank u, voorzitter. Taal is ongelofelijk belangrijk om te bepalen wie wij zijn en hoe wij ons verhouden tot de ander. Het maakt ons onderdeel van een gemeenschap. Je niet kunnen uitdrukken is frustrerend en schadelijk, voor het individu en voor de gemeenschap. Voor de dovengemeenschap geldt dat net zo goed als voor ieder ander. Je uitdrukken in een horende wereld gaat echter nog steeds met obstakels. De horende wereld begrijpen zonder erkenning van het belang van de Nederlandse Gebarentaal is een grote uitdaging. Daarom namens de SP veel waardering voor het werk dat de indieners hebben geleverd om de taal van de dovengemeenschap meer erkenning te geven. Ook dank voor alle hulp die jullie gekregen hebben, onder meer van Eva Westerhoff, oud-voorzitter van Dovenschap, de belangenorganisatie voor doven en gebarentaligen.

Zeker in een crisis is het essentieel dat informatie toegankelijk is voor iedereen. Dat hebben we dit jaar misschien wel meer dan ooit kunnen zien. Dit wetsvoorstel regelt dat deze toegankelijkheid beter wordt verankerd en dat is zeer terecht. De wet regelt ook dat de eed en de belofte in gebarentaal mogen worden afgelegd. Dat lijkt ons goed en is ook van belang in de rechtszaal. Ik had het er al even over in interruptie op de heer Jetten. Want anders dan in de Wet gebruik Friese taal is in deze wet niet verankerd dat het mensen vrijstaat om gebarentaal te gebruiken in de rechtszaal zonder dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor een tolk. Bijvoorbeeld in strafzaken is dat nu ook nog niet het geval als er geen recht is op toevoeging. Nu wordt de rechtsgang voor mensen al steeds minder goed toegankelijk. Waarom, zo vraag ik de indieners, hebben zij niet gekozen voor een verankering in de wet zoals bij de Friese taal het geval is? Anders gezegd: zullen wij regelen, als overheid, dat doven en slechthorenden altijd recht hebben op een tolk in de rechtszaal en dat wij dus zorgen voor een publieke vergoeding voor die tolk? Graag een reactie van de indieners en van de minister.

De SP ziet het belang van een gedeelde taal, van je kunnen uitdrukken, van gehoord worden en van het begrijpen van de wereld om je heen. Dit wetsvoorstel is een waardevolle toevoeging op dat punt. We steunen het dan ook van harte.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Jasper van Dijk.

Dan is nu het woord aan de heer Bisschop namens de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Allereerst waardering voor en dank aan de initiatiefnemers voor dit wetsvoorstel. Ik sluit mij graag aan bij de woorden die de collega's hebben gesproken. Het maken van een initiatiefwetsvoorstel vergt veel denkwerk en veel tijd, en het is mooi als je ziet dat collega's zich op die manier inzetten voor een bepaalde zaak en het ook weten te brengen tot een initiatiefwetsvoorstel. Dank dus aan de collega's Kuiken, Dik-Faber en Van Eijs, en natuurlijk — niet te vergeten — de ondersteuning, want die is minstens zo belangrijk als de initiators, want het moet allemaal wel bewerkt, uitgevoerd en overlegd worden.

Voorzitter. Bij de voorbereiding van de bespreking van dit wetsvoorstel moest ik denken aan het woord "hamsteren". Dat is eigenlijk het enige woord dat ik in gebarentaal ken, en wij weten allemaal hoe dat komt. Ik denk dat dat ook breed verspreid is. Het heeft allemaal te maken met die ene persconferentie rond de coronacrisis. Het is mooi om te zien hoe op zo'n crisismoment opeens de Nederlandse samenleving en ook de overheid zich realiseren dat dit zo belangrijk is dat wij hier echt actie voor moeten ondernemen en aandacht aan moeten besteden. In die zin is dit wetsvoorstel natuurlijk een prachtige illustratie van hoe we het willen hebben en hoe het goed geregeld zou kunnen worden. Dat maakt de dank in de richting van de initiatiefnemers alleen maar groter.

Dat doven op deze manier kunnen spreken, is lange tijd bepaald geen gemeengoed geweest. Ik ben historicus en dan vraag je je af hoe dat nou eigenlijk zit met die gebarentaal. Als ik het goed heb begrepen, dan heeft de Franse priester De l'Epée pas in 1760 — of misschien moet je zeggen "al in 1760"— het initiatief genomen om een dovenschool op te richten. Dat was revolutionair. Dat was nieuw. Bij zijn onderwijs maakte hij ook gebruik van de eerste vormen van de gebarentaal. Bovendien gaf hij op veel plaatsen instructielessen van hoe dat dan in z'n werk zou moeten gaan, en daar was heel veel belangstelling voor. In navolging van zijn initiatief ontstonden ook in Nederland dovenscholen. Dat is dan een verrijking van je historische kennis bij de voorbereiding van een onderwerp als dit.

Het bijzondere is dat aan het eind van de negentiende eeuw de gebarentaal weer in onbruik raakte. Dan is het uitgangspunt: nee, doven/slechthorenden moeten vooral leren spreken door liplezen en het geforceerde gebruik van het strottenhoofd, het imiteren daarvan. Gelukkig is wat dat betreft de tijd verandert. Het gebruik van de Nederlandse Gebarentaal wordt op veel manieren gestimuleerd en op veel terreinen werd door praktische maatregelen de gebarentaal erkend. De toelichting in het wetsvoorstel geeft daar ook mooie voorbeelden van.

In het wetsvoorstel is vooral de keuze aan de orde om de Nederlandse Gebarentaal ook daadwerkelijk te erkennen als officiële taal naast het Nederlands en het Fries. Naast deze meer formele erkenning bevat het wetsvoorstel ook twee concrete maatregelen, namelijk de verplichting van de overheid om crisiscommunicatie ook in Nederlandse Gebarentaal aan te bieden, en de mogelijkheid — collega's noemden het ook al — om de eed of belofte ook af te leggen in deze taal.

Voorzitter. Dat zijn heldere maatregelen. Ik verbind daar een vraag aan. Ik wil graag van de initiatiefnemers horen of op deze manier naar hun mening het gebruik van de gebarentaal ook in de praktijk voldoende verankerd, geborgd en afdwingbaar is. Ook aan de minister heb ik een vraag. Welke concrete stappen ziet zij nog meer voor zich, naast de principiële erkenning van de gebarentaal? Wat is er nog meer voor nodig om die gebarentaal nog vanzelfsprekender een plek te geven in de Nederlandse samenleving? Dit is de wettelijke verankering, maar hoe gaat dat in de praktijk? Hoe kijken de indieners, de initiatiefnemers daartegen aan en welke stappen ziet de minister nog als opties?

De SGP ziet dat het wetsvoorstel ook om een adviescollege vraagt. Daarbij gaan de initiatiefnemers ervan uit dat het indirect ook gaat over "advisering over de dovencultuur", zoals dat aangeduid wordt. Kunnen zij nog wat meer verduidelijken aan welke concrete invulling van deze advisering zij precies denken?

Het initiatiefvoorstel is ook een mooie invulling van een vereiste dat voortvloeit uit het VN-verdrag rond mensen met een handicap. Het is goed dat op allerlei manieren gezocht wordt naar mogelijkheden om ook doven en mensen met een sterke gehoorbeperking zo normaal mogelijk aan de samenleving te laten deelnemen. De SGP zal dit initiatiefwetsvoorstel dan ook van harte ondersteunen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bisschop. Tot slot geef ik het woord aan de heer El Yassini namens de VVD.

De heer El Yassini (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik mag meteen ook de hekkensluiter zijn, als laatste spreker. Ik wil in ieder geval ook iedereen op de publieke tribune verwelkomen. Mijn collega van de ChristenUnie zei het ook heel mooi. Na een intelligente lockdown en een coronaperiode is het de eerste keer dat wij weer mensen op de publieke tribune hebben en ook gewoon in deze setting. Ik vind het fantastisch. Daarnaast wil ik ook absoluut mijn complimenten geven aan de initiatiefnemers, mevrouw Carla Dik-Faber, mevrouw Kuiken en mevrouw Van Eijs, die dit op de agenda hebben gezet en hier werk van hebben gemaakt, en natuurlijk ook aan de ondersteuning die daarbij heeft geholpen. Dat vind ik heel erg mooi.

Het is voor de VVD namelijk heel erg belangrijk dat iedereen volwaardig kan deelnemen aan de samenleving, dat iedereen kan streven naar zijn of haar geluk. Een onderdeel van die volwaardige deelname is dat iedereen toegang zou moeten hebben tot informatie vanuit de overheid. Helaas is dat voor doven en slechthorenden niet altijd mogelijk. De communicatie vanuit de overheid lijkt af en toe enige drempels op te werpen, waardoor doven en slechthorenden niet volledig toegang hebben tot informatie van diezelfde overheid en dus minder volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij.

De VVD vindt dat hier sowieso actie op is vereist. Het inzetten van een tolk bij persconferenties over corona is bijvoorbeeld heel erg goed ontvangen — denk aan onze Irma — maar wordt door ons ook steeds gezien als goede ontwikkelingen waarbij echt nog flinke stappen moeten worden genomen. De overheid heeft de taak personen die doof of slechthorend zijn, goed te informeren over belangrijke zaken op een manier die voor hen te begrijpen is. Ondertiteling of tekst aanbieden is daarbij vaak niet voldoende, omdat veel personen die doof zijn, minder vaardig zijn in de gesproken en geschreven Nederlandse taal. Zij hebben als moedertaal de Nederlandse Gebarentaal. De Nederlandse Gebarentaal kent een andere grammatica. Gebarentaligen zijn veel sterker op visuele communicatie ingesteld. Hierdoor hebben zij meer moeite met de snelheid van ondertiteling of het begrijpen van tekst dan horende mensen. Daar waar nodig en mogelijk moet het streven zijn om communicatie dan ook in gebarentaal te bieden. De Nederlandse Gebarentaal is in Nederland maatschappelijk erkend en met de hulp van de overheid gestandaardiseerd, maar niet wettelijk verankerd. Veel gebarentaligen wachten al tientallen jaren op deze wet. Zij zien, ook volgens de initiatiefnemers, in deze wet niet alleen erkenning van hun taal, maar ook van hun zijn.

Dit wetsvoorstel beoogt de wettelijke erkenning van de Nederlandse Gebarentaal. De Nederlandse Gebarentaal is de moedertaal van in het bijzonder mensen die doof geboren zijn of die doof geworden zijn voordat zij de gesproken Nederlandse taal verworven hebben. In het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap worden daarover duidelijke uitgangspunten geformuleerd. In het VN-verdrag voor personen met een beperking staat dat landen die dit verdrag ratificeren, gebarentalen moeten erkennen. Naar aanleiding hiervan doen de initiatiefnemers dit voorstel. De VVD wil nogmaals de complimenten geven aan de initiatiefnemers dat zij dit belangrijke onderwerp ook op de parlementaire agenda hebben gezet. De VVD staat open voor dit wetvoorstel. Waar mogelijk helpen wij heel graag mee aan oplossingen die gebarentaligen zoeken om volwaardig aan de samenleving te kunnen deelnemen.

De VVD heeft een aantal vragen. Die willen we graag aan de initiatiefnemers stellen, met name naar aanleiding van het advies van de Raad van State, want het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap stelt in artikel 21, lid e, dat overheden gebarentalen dienen te erkennen en te bevorderen. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is welke belangrijkste toegevoegde waarde volgens hen het wettelijk verankeren van de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal heeft en welke belangrijkste toegevoegde waarde volgens hen het regelen van het adviescollege heeft ten opzichte van bijvoorbeeld de beleidsvorming van het kabinet. Hoe zien de initiatiefnemers dat?

Daarnaast hebben we van verschillende collega's in de Kamer gehoord dat de dovengemeenschap vaak in de praktijk heel veel problemen ervaart. Een goed voorbeeld — dat was volgens mij van de heer Jetten — is het willen studeren na je 30ste, waarbij op een gegeven moment een obstakel wordt opgegooid. Zo zijn er nog veel meer voorbeelden. De VVD wil graag weten welke problemen met het wetsvoorstel kunnen worden opgelost. Kunnen deze problemen eventueel niet ook worden opgelost met het inzetten op beleid of het wijzigen van andere wetten die belemmeringen kunnen vormen voor gebarentaligen?

De VVD vraagt zich ook af of de wettelijke verankering van de erkenning en het adviescollege voor Nederlandse Gebarentaal als gevolg zal hebben dat de Nederlandse Gebarentaal daadwerkelijk bevorderd wordt. Volgens was het mijn collega Harry van der Molen van het CDA die heeft gezegd: we hebben dat met de Friese taal gedaan, maar vervolgens zien we dat de bal weer terug wordt gespeeld naar de Friese gemeenschap. Ik vraag me af in hoeverre de initiatiefnemers hiernaar kijken, naar het terugleggen van de bal bij de dovengemeenschap.

Wij willen ook graag weten of de initiatiefnemers inzicht hebben in de gevolgen voor andere overheden, bijvoorbeeld gemeentes, provincies en waterschappen. Is inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn voor deze andere overheden, zowel organisatorisch als financieel, zodat we weten wat er op ons afkomt? Want op het moment dat we het willen gaan erkennen als officiële taal, gaan wij flink wat vragen van de overheid en de verschillende overheden in hun communicatie met de dovengemeenschap.

Ik rond af, voorzitter. Kunnen de initiatiefnemers een aantal andere praktische gevolgen schetsen, buiten de verplichting om crisiscommunicatie ook in Nederlandse Gebarentaal aan te bieden en het recht om de eed, gelofte of bevestiging ter uitvoering van een wettelijk voorschrift in de Nederlandse Gebarentaal te mogen afleggen? Deze twee voorbeelden werden in de aangepaste memorie van toelichting extra aangezet. De vraag is even of er nog andere praktische gevolgen zijn, zodat we veel beter inzicht krijgen in welke rechten de dovengemeenschap kan ontlenen aan de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal.

Tot slot. Is het inschakelen van een tolk Nederlandse Gebarentaal door de overheid niet meer een gelegenheid van gewoon doen? Dat vraag ik niet alleen aan de initiatiefnemers, maar ook aan de minister. Want uiteindelijk kunnen we natuurlijk van alles in de wet zetten, maar als we het in de praktijk niet zien, ervaren en meemaken, heeft vervolgens mij niemand er wat aan. Ik wil juist dat we die stappen vooruitzetten.

Nogmaals, mijn complimenten dat jullie het op de agenda hebben gezet. Wij kijken uit naar de antwoorden op de vragen en ik wens jullie ongelooflijk veel succes met dit initiatiefvoorstel.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer El Yassini. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Voor de antwoorden van de initiatiefnemers, met name van mevrouw Kuiken namens de PvdA, mevrouw Dik-Faber namens ChristenUnie en mevrouw Van Eijs namens D66, gaan we in goed overleg een goed moment plannen. Het liefst zo snel mogelijk, begrijp ik. Zeker.

Dan dank ik de Kamerleden en ook de mensen op de publieke tribune. Ik hoop jullie de volgende keer weer hier te zien.

De vergadering wordt van 17.46 uur tot 19.31 uur geschorst.

Naar boven