8 Pseudonimiseren persoonsgebonden nummer onderwijsdeelnemer

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer ten behoeve van het bieden van voorzieningen in het kader van het onderwijs en de begeleiding van onderwijsdeelnemers ( 34741 ).

De voorzitter:

Aan de orde is — nou komt het! — de wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer ten behoeve van het bieden van voorzieningen in het kader van het onderwijs en de begeleiding van onderwijsdeelnemers, Kamerstuk 34741. Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom. Ik geef als eerste spreker mevrouw Westerveld namens GroenLinks het woord. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. GroenLinks onderschrijft het grote belang van privacy in het onderwijs. Gegevens van leerlingen mogen ook wat ons betreft niet zomaar worden gedeeld. Dit voorstel over pseudonomisering kan daarbij een belangrijke rol spelen, maar de snelle ontwikkelingen op het terrein van digitalisering maken het ook een complex onderwerp. Want hoe voorkomen we dat de overheid altijd een stap achterloopt? 

Voorzitter. We behandelen deze wet vandaag omdat voor de voorstellen die worden gedaan een wettelijke grondslag is vereist. In de basis — ik besef dat ik best wel kort door de bocht ga — gaat het erover dat het voorstel het mogelijk maakt om op basis van het persoonsgebonden nummer van een leerling een pseudoniem aan te maken, zodat onderwijsinstellingen en andere partijen zonder de gegevens van een leerling uit te wisselen toch met elkaar kunnen communiceren over die leerling. Dat is bijvoorbeeld behulpzaam bij de aanschaf van digitale leermiddelen. Omdat dit plan leerlingen, ouders, onderwijsinstellingen en uitgeverijen helpt, vindt GroenLinks het in de basis een prima plan. Wel vragen we ons af of de privacy nu voor honderd procent is gewaarborgd. We hebben vernomen dat op dit moment bij uitgeverijen van digitale leermiddelen een naam wordt opgeslagen. ICT'ers hebben ons laten weten dat het ook met het nieuwe voorstel technisch lastig kan worden om te verhelpen dat de naam wordt opgeslagen. Ik zou daar graag een reactie van de staatssecretaris op willen. 

Een ander punt is dat dit wetsvoorstel uitgaat van zelfregulering. Uiteindelijk moeten scholen en andere partijen dit zelf oppakken. Wat als dit nou niet overal goed gebeurt? Ook graag een reactie van de staatssecretaris daarop. 

Daarbij zijn er wellicht andere methoden die uitkomst bieden als het gaat om de privacy van leerlingen. In de internetconsultatie bij dit wetsvoorstel hebben we bijvoorbeeld een aantal interessante suggesties kunnen lezen. Het ministerie heeft daar als reactie op gegeven dat het voor deze systematiek kiest in plaats van voor de andere methoden omdat dit volgens de staatssecretaris beter in de praktijk is bewezen. Een andere reden is dat deze systematiek snel ingevoerd moet worden. Ik vraag de staatssecretaris of hij daar iets meer tekst en uitleg over kan geven, want we zijn benieuwd naar concrete verschillen op het gebied van kwaliteit. GroenLinks vindt het ook belangrijk dat er snel stappen worden gezet in het waarborgen van de privacy, maar dit mag natuurlijk niet ten koste gaan van de kwaliteit. 

Dat brengt ons op de evaluatie. Er is in de wet een evaluatiebepaling opgenomen, die kijkt of de wet en de gekozen aanpak van zelfregulering ook in de praktijk voldoende werken. Dat vinden wij natuurlijk ook belangrijk, maar wij zouden graag nog een aantal andere zaken evalueren, bijvoorbeeld of de alternatieven, die mede vanwege de tijdsdruk niet ingevoerd konden worden, over enkele jaren misschien toch beter werken. Wellicht zijn er tegen die tijd wel nieuwe technieken die een rol kunnen spelen. Ook graag een reactie van de staatssecretaris daarop. 

De digitale ontwikkeling gaat snel en is niet altijd te voorspellen. De evaluatiebepaling regelt dat er binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet wordt geëvalueerd. GroenLinks vraagt zich af of vijf jaar niet te lang is. Bestaat niet het risico dat we straks achter de digitale feiten aan lopen? Dit is een risico dat we bij dit belangrijke onderwerp wat ons betreft niet kunnen nemen. Is het misschien mogelijk om al eerder een stand van zaken te krijgen over de implementatie van deze wet? 

Voorzitter. Nog een laatste punt. In de afgelopen weken was er veel onduidelijkheid bij leerlingen en ouders over digitaal lesmateriaal dat te laat binnenkwam of waar bij bestellingen een aantal zaken misgingen. Volgens de staatssecretaris maakt dit wetsvoorstel het makkelijker om met digitaal lesmateriaal te werken, maar communicatie is natuurlijk wel van essentieel belang. Hoe gaat de staatssecretaris de Kamer maar ook scholen, leerlingen, ouders en uitgeverijen op de hoogte stellen van de laatste ontwikkelingen? 

Dank u wel. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Kwint namens de SP. 

De heer Kwint (SP):

Dank u wel. In algemene zin kan ik het vandaag, zeker voor mijn doen, vrij kort houden. Ik zie u verbaasd kijken, voorzitter. Ik zal proberen aan mijn belofte te voldoen. 

De aanleiding voor deze wet is logisch en de oplossingsrichting eigenlijk ook. De toenemende digitalisering van het onderwijs, waar je van alles van kunt vinden, maar die je als feit overal ziet, dwingt ons tot nadenken over het onderwijs voor morgen — dat doen we regelmatig — maar ook over hoe we omgaan met de privacy van leerlingen en hoe we voorkomen dat persoonsgegevens terechtkomen bij commerciële partijen die die gegevens helemaal niet hoeven te hebben. Mede daar beoogt dit wetsvoorstel een oplossing voor te bedenken. Nu doet iedereen deels zijn eigen ding met een eigen systeem en dat leidt uiteraard tot problemen en tot niet compatibele systemen, met bijvoorbeeld als consequentie dat lesmateriaal te laat bij scholieren terecht komt. Al is de ironie nu dat we klachten krijgen van ouders dat hun kind het digitale lesmateriaal nog altijd niet op de tablet heeft, omdat dat nog niet beschikbaar is. Als ik terugdenk aan mijn eigen middelbare schoolperiode lijkt mij de logistieke uitdaging van een groot boekenpakket, inclusief keuzevakken, die je achter op je fiets en mee naar huis moest zien te krijgen, een grotere uitdaging dan het digitaal bezorgen van een boek. Maar goed, ook dat schijnt nog wel eens ingewikkeld te zijn. 

Maar hoe meer gegevens er uiteindelijk gehangen worden aan een zogenaamd keten-ID, hoe groter de gevolgen zijn wanneer er iets fout gaat. Daar hebben we enkele vragen over. Het is namelijk nogal een operatie. Het keten-ID is weliswaar minder herleidbaar tot één persoon dan nu vaak het geval is, maar het is niet helemaal onherleidbaar. Kunnen we na deze wet met zekerheid garanderen dat er geen persoonsgegevens bij commerciële partijen terechtkomen die daar niks mee te maken hebben? Zo niet, kunnen we er dan in ieder geval van uitgaan dat het voorstel van de SP dat in het verleden is gedaan door mijn collega Van Dijk, namelijk dat commerciële partijen die gegevens vernietigen op het moment dat zij daar eigenlijk niet bij mogen komen, nog steeds blijft staan? Nemen we in algemene zin soms niet te snel genoegen met pseudonimisering, terwijl anonimisering, het helemaal onherleidbaar maken van gegevens tot een persoon, uiteindelijk vanuit de privacy gezien een betere optie kan zijn? 

Dan afsluitend het voor mijn partij, de SP, eigenlijk belangrijkste punt. Zelfregulering en autonomie van schoolbesturen zijn nu de voornaamste redenen om de overgang naar een nieuw systeem niet te verplichten. Maar de vrijheid van onderwijs en de autonomie van schoolbesturen mogen er volgens ons nooit toe leiden dat een goede omgang met de privacy van leerlingen facultatief wordt. Natuurlijk, er zijn wettelijke beperkingen en natuurlijk, daar zal elke school zich aan moeten houden. Maar wat als dat niet gebeurt? Dan is vijf jaar wachten met ingrijpen relatief lang. Bovendien, dienen wij scholen er niet mee als wij de manier waarop zij hiermee om moeten gaan, opleggen in plaats een afwijking van het gekozen systeem bij de medezeggenschap neerleggen? Ook voor een Kamerlid is dit nogal taaie materie. Ik kan mij voorstellen dat de medezeggenschap van een school toch wel redelijk overvraagd wordt op het moment dat zij, als een school niet meedoet met het gekozen systeem, moet besluiten hoe zijn privacyreglement eruit moet gaan zien en wat de gekozen uitzondering voor een school precies moet inhouden. Ik denk echt dat wij de medezeggenschap daarmee mogelijk kunnen overvragen. Bovendien denk ik dat de meeste ouders die in de medezeggenschap op een school actief zijn, dat niet zijn gaan doen vanwege hun opvattingen over privacy binnen het onderwijs. Daar ligt voor ons dan ook een zorgpunt. 

Wij twijfelen er echt aan of zowel de school als de leerling als de medezeggenschap gediend is met de vrijheid om af te wijken en of we het onderwijs niet beter bedienen door gewoon een standaard voor te schrijven, want autonomie voor het onderwijsproces voor de leraar is uitstekend, maar dit gaat over een praktische en wettelijke invulling van een randvoorwaarde. Volgens mij zouden wij hen dat uit handen kunnen nemen. Graag een reactie hierop. 

Dit was het, voorzitter. 

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Kwint. Dan ga ik nu naar de heer Van Meenen namens D66. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Niet vaak gaat het in onze commissie Onderwijs over de privacy van leerlingen en studenten. Dit is de uitgelezen kans om er een keer over te spreken. Bij de jongste generaties zijn vanaf de start van hun leven alle gegevens digitaal verwerkt en daardoor is de privacy van deze kinderen in de verdrukking gekomen. Bij D66 staan privacy en digitale veiligheid hoog in het vaandel, want het is van essentieel belang om misbruik van de persoonsgegevens van deze kwetsbare groep te voorkomen. Zeker in het onderwijs is het onduidelijk waar de grens ligt tussen de betrokkenheid van de ouders en de privacy van het kind. 

Ik kan me de tijd nog herinneren dat ik een 4 haalde voor Frans. Dat zei ik dan thuis niet. De volgende keer haalde ik een 6 en dan zei ik: ik heb twee zessen gehaald. Zo ging het vroeger. Nou, dat is tegenwoordig onmogelijk. De ouders weten al eerder dan de kinderen wat ze gehaald hebben. Neem mijn eigen kleindochter van 3. Je kunt de hele dag volgen wat ze aan het doen is. Het is verschrikkelijk leuk, maar ook verschrikkelijk, zeg ik maar. En wat doet de regering? Niks. 

(Hilariteit) 

De heer Van Meenen (D66):

Vroeger kon je van een 3 op een rapport gewoon een 8 maken. Dat is allemaal voorbij, officieel voorbij. Zo hoort u nog eens wat, voorzitter! 

Hoewel het pseudonimiseren van leerlingengegevens een stap in de goede richting is, is er een breder debat nodig over de kansen en risico's van digitalisering in het onderwijs en de privacybescherming van de leerlingen. Is de staatssecretaris bereid om voorafgaand aan het algemeen overleg dat wij binnenkort zullen krijgen, het gebruik van digitale leermiddelen en de kansen en risico's die daarmee gepaard gaan in kaart te brengen? 

Voorzitter. Digitalisering in het onderwijs levert echter niet alleen nadelen en dreigingen op. Het biedt ook veel innovatieve kansen. Zo kan een docent gemakkelijk en snel de voortgang van een leerling inzien, het verlaagt de werkdruk van de docent en het maakt het mogelijk maatwerk te bieden aan leerlingen. De scholen zijn verantwoordelijk om zorgvuldig om te gaan met die persoonsgegevens. Kan de staatssecretaris toelichten of scholen op dit moment voldoende ondersteuning krijgen in het ontwikkelen van digitale veiligheid en het borgen van de privacy? Daarnaast vraagt D66 zich af of het pseudonimiseren van gegevens gebruiksvriendelijk is. Of dient elke basisschool een ICT-expert in te schakelen? 

Voorzitter. De staatssecretaris benadrukt de wenselijkheid van zelfregulering door scholen, zodat er ruimte is voor innovatie. Zo mogen scholen zelf bepalen welke aanvullende leerlingengegevens ze uitwisselen met private partijen. Hier ontstaat echter een dilemma. Enerzijds leveren extra leerlingengegevens naast het pseudoniem, zoals de voornaam, het klasnummer en het geslacht, gebruiksgemak op voor de leraar. Anderzijds is hierdoor geen sprake van dataminimalisatie en is de leerling ondanks het pseudoniem toch traceerbaar. Hoe gaat de staatssecretaris met dit dilemma om? Waar ligt de grens rondom het verstrekken van aanvullende persoonsgegevens aan private partijen bij een pseudoniem? 

Voorzitter. Als er scholen ruimte wordt geboden, is het van essentieel belang dat er toezicht is, zodat de digitale veiligheid en de privacy van leerlingen niet in het geding komen. Er worden drie instanties genoemd als toezichthouder: de Autoriteit Persoonsgegevens, de Inspectie van het Onderwijs en het platform Edu-K. Voor D66 blijven de bevoegdheden van deze instanties echter te vaag. Wordt de omgang met persoonsgegevens op dit moment al meegenomen in het onderzoek van de inspectie? Hoe houdt de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht? Heeft die voldoende capaciteit om alle onderwijsinstellingen en private partijen hierop te controleren? Kan de staatssecretaris toelichten wie de eindverantwoordelijkheid draagt voor het toezicht op de bescherming van de leerlingengegevens? 

Voorzitter. Het is al eerder gezegd door mevrouw Westerveld en ook ik zie dat deze wet pas over vijf jaar wordt geëvalueerd, terwijl technologische ontwikkelingen en digitalisering in het onderwijs in sneltempo gaan. Waarom is er gekozen voor een termijn van vijf jaar? Is een evaluatie na vijf jaar niet veel te laat, ook omdat de staatssecretaris aangeeft in de evaluatie te onderzoeken of scholen de Wet bescherming persoonsgegevens voldoende in acht nemen? D66 vindt het van belang eerder toe te zien op deze wetswijziging. Ik overweeg hierover een amendement in te dienen, maar ik hoor graag eerst de reactie van de staatssecretaris. 

Ik dank u zeer. 

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Meenen, ook voor het delen van persoonlijke informatie met ons. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik kan nog een minuutje doorgaan. 

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Rog namens het CDA. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter, dank u wel. De Kamer heeft vaker gesproken over privacyschendingen in het onderwijs. Het CDA onderschrijft daarom het belang van het gebruik van een pseudoniem. Wij steunen het gebruik van een keten-ID bij de uitwisseling van gegevens tussen scholen onderling en tussen scholen en andere partijen. 

De vragen die wij nu nog hebben richten zich voornamelijk op de uitvoerbaarheid van dit toch wat ambitieuze ICT-project. Omdat we weten dat de combinatie van overheid en ICT niet altijd vlekkeloos gaat, hebben we een paar vragen aan de staatssecretaris. Zijn alle scholen nu volledig geëquipeerd om aan de doelen van deze wet te voldoen of zijn er volgens de staatssecretaris nog inrichtingsproblemen te verwachten? Kunnen studenten, bijvoorbeeld in het mbo, die hun leermiddelen niet digitaal bestellen wel toegang krijgen tot digitale leermiddelen of toetsen? Zijn alle uitgeverijen in staat om op dezelfde wijze het digitale persoonsgebonden nummer te verwerken? 

Voorzitter. We spreken vandaag over dit wetsvoorstel omdat een latere behandeling volgens het ministerie zou leiden tot een jaar uitstel. Mijn vraag is of de staatssecretaris ons kan garanderen dat de invoeringstermijn nu ruim genoeg is om het gebruik van pseudoniemen en keten-ID's zorgvuldig in te voeren. 

Ik kom op de evaluatiebepaling. De evaluatie vindt plaats na vijf jaar. Andere sprekers hadden het daar ook over. Mijn vraag aan de staatssecretaris is nu vooral of hij kan aangeven hoe de introductie gemonitord wordt. Er rust voor de realisatie van de nummervoorziening immers een grote last op de schouders van Kennisnet. Gaat de staatssecretaris ook de rol van Kennisnet evalueren? Kan de staatssecretaris nog aan de noodrem trekken of de introductie faseren als onverhoopt zou blijken dat partijen niet in staat zijn om deze omslag probleemloos te maken? 

Voorzitter, dank u vriendelijk. 

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rog. Tot slot geef ik het woord aan mevrouw Becker namens de VVD. 

Mevrouw Becker (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Scholen maken steeds meer gebruik van digitale leermiddelen. Dat is een goede zaak. Ze maken het onderwijs meer gepersonaliseerd, modern en interactief. Toen scholieren mij laatst tijdens een werkbezoek uitlegden hoe zij zelf met een app een 3D-presentatie maakten, realiseerde ik mij als dertiger dat ik nog een paar cursussen kan gebruiken om over tien jaar niet te worden weggeconcurreerd door deze aanstormende digitale generatie. Maar dat terzijde, want we staan hier vandaag niet om te spreken over de voordelen van digitalisering, maar om iets te doen aan de risico's. 

Scholen en leveranciers van leermiddelen blijken in de praktijk meer leerlinggegevens uit te wisselen dan noodzakelijk. Dat is niet alleen inefficiënt, maar ook privacygevoelig. Met dit wetsvoorstel kunnen scholen een pseudoniem aanmaken op basis van het persoonsgebonden nummer van hun leerling, waardoor het aantal leerlinggegevens dat bij leveranciers beschikbaar is uiteindelijk wordt teruggebracht. Dat is een goede zaak. De VVD is dan ook voorstander van het doel van dit wetsvoorstel. Wel wil de VVD nog enkele vragen stellen over de werking van dit wetsvoorstel en over de veiligheid van digitale leerlinggegevens in bredere zin. 

Mijn eerste vraag gaat over het ogenschijnlijk vrijblijvende karakter van het wetsvoorstel. Een aantal eerdere sprekers had het daar ook al over. Het wetsvoorstel biedt scholen de mogelijkheid om te werken met een pseudoniem, maar het is geen wettelijke verplichting. De staatssecretaris motiveert deze vrije keuze vanuit het belang van zelfregulering. Realiseert de staatssecretaris zich voldoende dat dit wel op gespannen voet kan staan met het soms beperkte bewustzijn over digitale veiligheid op sommige scholen? De staatssecretaris schrijft zelfs immers ook dat de taakvolwassenheid, zoals hij dit noemt, van scholen op dit gebied verschilt. Toch denkt hij dat bijna alle scholen het pseudoniem uiteindelijk zullen gebruiken. 

Als extra waarborg is in de wet een evaluatie na vijf jaar opgenomen. Nu lijkt evalueren mij op zich slim en ben ik in principe niet tegen zelfregulering, maar er moet in het belang van alle leerlingen wel tijdig een stok achter de deur zijn bij scholen die niet of onvoldoende met digitale veiligheid aan de slag gaan. Mijn vraag, die vandaag al eerder gesteld is, is daarom of de evaluatietermijn niet te lang is. De digitalisering schrijdt immers voort. In de tussentijd weten we dan niet of leerlinggegevens mogelijk onvoldoende worden geanonimiseerd. Is de staatssecretaris bereid eerder te evalueren of in elk geval de voortgang periodiek te monitoren? Ik overweeg op dit punt een motie. 

Mijn tweede vraag gaat over de reikwijdte. Het wetsvoorstel gaat over pseudonimisering van leerlinggegevens bij uitwisseling door scholen met leveranciers van leermiddelen. Maar er zijn in dit land nog meer partijen die leerlinggegevens uitwisselen met derden, terwijl die mogelijk ook privacygevoelig zijn. Zo zagen we de afgelopen periode twee keer zorgwekkend nieuws naar aanleiding van een onderzoek van RTL. Leerlinggegevens van 1.900 kwetsbare leerlingen bleken in september op straat te liggen. Dat kwam doordat sommige gemeenten bij de aanbesteding van het leerlingenvervoer de gegevens onvoldoende hadden geanonimiseerd. Gisteren bleken van nog eens 4.100 leerlingen de gegevens ten onrechte openbaar te zijn geworden. Van één leerling was bijvoorbeeld op internet te lezen dat er sprake is van PTSS en woedeaanvallen en van een andere leerling was het thuisadres te lezen. Dat is volgens de VVD onacceptabel. Is de staatssecretaris dat met ons eens? 

De Autoriteit Persoonsgegevens zegt dat gemeenten deze gegevens hadden moeten anonimiseren. Maar in de praktijk slagen sommige gemeenten daar dus niet in. In de antwoorden op mijn Kamervragen over deze gebeurtenis gaf de staatssecretaris aan dat gemeenten een belangrijke eigen verantwoordelijkheid hebben om de Wet bescherming persoonsgegevens na te leven en dat — in mijn eigen woorden — het kabinet bereid is ze daar nog eens op te wijzen. Naar aanleiding van het schokkende nieuws van gisteren verwacht de VVD toch wel wat meer actie van het kabinet. Waarom komt er niet ook een standaard voor uitwisseling van leerlinggegevens door gemeenten? Net als gemeenten zijn ook scholen immers zelf verantwoordelijk, maar toch maken we bij scholen wel de keuze voor een convenant, standaarden en het wetsvoorstel dat we hier vandaag behandelen. Zo hoeven scholen niet allemaal zelf het wiel uit te vinden. Laten we dat voor gemeenten ook doen. Wat vindt de staatssecretaris daarvan? Is hij bereid anonimiseren en beveiligen van leerlinggegevens ook voor gemeenten via een standaard beter mogelijk te maken? Is de staatssecretaris bereid er samen met zijn collega Plasterk en de VNG voor te zorgen dat hier een gemeentelijk convenant voor komt? Mijn fractie overweegt hierover een motie. 

Mijn derde vraag gaat over het flankerend beleid dat bij dit wetsvoorstel hoort, wat er verder mogelijk is om het bewustzijn over veiligheid van digitale gegevensuitwisseling op alle scholen te verbeteren. De VVD heeft er herhaaldelijk op aangedrongen dat er standaarden komen voor digitale veiligheid, zoals ook de Onderwijsraad heeft aanbevolen. Inmiddels is er een standaard voor digitale beveiliging ontwikkeld; complimenten voor de staatssecretaris. Maar is zijn verwachting dat de standaard bij scholen voldoende bekend zal zijn, toegepast zal worden en gehandhaafd zal worden? Het is immers van groot belang dat de standaard niet alleen op papier maar ook in de praktijk een succes wordt. Hoe wordt dit gemonitord? Kan de staatssecretaris aangegeven wat de rol van de Autoriteit Persoonsgegevens is op het punt van anonimiseren en beveiligen van leerlinggegevens? Het onderzoek van RTL bij de gemeenten toonde deze week eigenlijk een probleem aan dat in mijn ogen de Autoriteit had moeten constateren. Een van de gedupeerden van wie bij de aanbesteding in 2013 privacygevoelige informatie op internet is beland, heeft in juli 2017 volgens RTL ook melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Daar heeft diegene geen terugkoppeling op gekregen. Ook de betreffende gemeente bleek niet door de Autoriteit Persoonsgegevens geïnformeerd te zijn. Mijn vraag aan de staatssecretaris is vandaag of het kabinet vindt dat er bij de Autoriteit Persoonsgegevens voldoende slagkracht bestaat, niet alleen ten aanzien van gemeenten, maar ook ten aanzien van scholen. Wat is het beeld van de staatssecretaris op dit punt? 

Tot slot, voorzitter, heb ik nog een vraag over de implementatie. De VVD wil voorkomen dat leerlingen in het nieuwe schooljaar gedupeerd worden door een mogelijk gebrekkige toegang tot digitale leermiddelen doordat systemen als gevolg van dit wetsvoorstel moeten worden aangepast. Dit jaar nog bleken bij veel scholen digitale leermiddelen te laat toegankelijk en bij sommige scholen zijn deze nog steeds niet toegankelijk. Scholen zaten dan meer dan een maand zonder voldoende lesmateriaal. Dat mag wat de VVD betreft niet opnieuw gebeuren. Ik heb naar aanleiding van de vertraging dit jaar Kamervragen gesteld over de markt voor digitaal lesmateriaal en hoe deze zich heeft ontwikkeld. De staatssecretaris gaf in zijn antwoord aan dat een coöperatie in ontwikkeling is voor gezamenlijke inkoop, zodat scholen een betere positie krijgen. Ik wil vandaag in dit debat van de gelegenheid gebruikmaken om hem vandaag alvast te vragen hier nader op in te gaan. Hoe ontwikkelt deze coöperatie zich? Loopt deze tegen wetgeving aan bij haar inzet? Verder lijkt het mij goed om over het onderwerp "een gezonde markt voor digitaal lesmateriaal" op een ander moment uitgebreider van gedachten te wisselen, maar nu stel ik de vraag of de staatssecretaris kan toezeggen dat dit wetsvoorstel daadwerkelijk bijdraagt aan het oplossen van problemen op het gebied van het tijdig leveren van het materiaal. Draagt dit wetsvoorstel er dus ook toe bij dat tijdig met de implementatie wordt begonnen en dat uitvoerig wordt getest, zodat alle leerlingen volgend jaar tijdig gebruik kunnen maken van digitale leermiddelen? 

Dank u wel, voorzitter. 

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Becker. 

Dit was de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik schors de vergadering vijf minuten. 

De vergadering wordt van 16.00 uur tot 16.05 uur geschorst. 

De voorzitter:

Ik geef de staatssecretaris het woord. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter, dank. We hebben het vandaag over een belangrijk onderwerp, namelijk hoe we omgaan met de privacy van leerlingen in een wereld die steeds digitaler wordt, ook op scholen. We zien dat er veel gewerkt wordt met digitale leermiddelen. Dat heeft voordelen, maar brengt ook risico's met zich mee. 

Ik wil de Kamer bedanken voor het gehoor geven aan het verzoek om dit snel te behandelen, want dat maakt het in ieder geval mogelijk dat we, als alles goed gaat, volgend jaar met de invoering zouden kunnen beginnen. Als dat later was geweest, was dat niet gelukt. Natuurlijk gaan we de implementatie zorgvuldig doen. Mochten we onverwacht hobbels tegenkomen, dan houden we daar altijd rekening mee, maar dit betekent in ieder geval dat we vooralsnog op schema kunnen blijven liggen. Dat is, als het om die verbeteringen gaat, ook hard nodig. Dat hebben we afgelopen week weer gezien. Ook in de krant hebben we kunnen lezen dat er nog steeds scholen zijn waarvan leerlingen niet bij hun digitale leermiddelen, digitale boeken of digitale toetsen kunnen. Dat moet echt beter; daar zal ik straks iets over zeggen. 

De toenemende digitalisering van het onderwijs vraagt vooral ook dat scholen daar op een bewustere manier en ook op een meer zorgvuldige manier mee omgaan. Waar het vroeger klassiek was — je had een kast met een slot en aan het eind van de dag deed je daar de leerlingmappen in en draaide je de sleutel om — moet je dat nu ook op een digitale manier doen. Ik ben het helemaal met mevrouw Westerveld eens dat de uitdaging daarbij steeds is om het tempo van ontwikkelingen bij te houden. Het is natuurlijk heel moeilijk om de markt altijd voor te blijven en de ontwikkelingen altijd voor te zijn. We moeten uitkijken dat scholen en ook wij als wetgever niet te ver gaan achterlopen. 

De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat het beter kan en moet. Zo heb ik met uw Kamer moeten constateren dat bij het gebruik van digitale leermiddelen scholen en leveranciers meer gegevens over leerlingen uitwisselden dan nodig was. Ook bleek dat de afspraken tussen scholen en leveranciers onvoldoende op orde waren. Maar we hebben niet stilgezeten. Het onderwijs heeft heel veel acties ondernomen. Als ik kijk naar de PO-Raad en de VO-raad en het convenant dat is afgesproken met leveranciers die op basis daarvan een modelovereenkomst hebben uitgewerkt waarmee scholen nu goede afspraken kunnen maken met de leveranciers over de privacy van hun leerlingen, zie ik dat er vanuit de ondersteunende sectorraden ongelofelijk veel gebeurt in termen van ondersteuning. De heer Van Meenen vroeg of die ondersteuning nu voldoende is. Ik zie dat die steeds meer op vlieghoogte begint te raken. 

Naast de PO-Raad en de VO-raad hebben we ook met de ondersteuning van Kennisnet een toegankelijke aanpak ontwikkeld die scholen helpt om hun informatiebeveiliging en hun privacy meer op orde te houden. Er wordt ook heel veel gedaan op het gebied van bewustwording. Neem bijvoorbeeld deze maand, oktober. Dat is de jaarlijkse maand van de informatiebeveiliging en de privacy. Het doet me daarom deugd dat we juist in deze maand dit wetsvoorstel kunnen bespreken. 

Voorzitter. Laat ik even kort terugblikken naar de huidige problemen met de toegang tot digitale leermiddelen. Bij de start van het schooljaar bleek dat duizenden leerlingen geen toegang hadden tot hun lesstof. Bij het werkend krijgen van digitale leermiddelen in de klas zijn heel veel verschillende leveranciers betrokken. Denk aan de leveranciers van het schoolinformatiesysteem, de distributeurs en educatieve uitgeverijen. De systemen van deze partijen moeten onderling goed kunnen communiceren, omdat zij anders niet weten welke stof bij welke leerling terecht moet komen. De leveranciers hebben in de zomer diverse aanpassingen in hun systemen gedaan, maar zij hebben in mijn ogen onvoldoende getest of die systemen onderling goed met elkaar konden praten. Dat heeft ertoe geleid dat duizenden leerlingen geen toegang hadden tot hun digitale lesmateriaal. 

Nu hebben wij er na een update van onze telefoon allemaal wel eens last van dat niet alle apps goed werken. Dan is het vervelend als bijvoorbeeld Buienradar even uit de lucht is, maar als leerlingen door dit soort updates niet bij hun boeken kunnen, is dat natuurlijk voor leerlingen en scholen heel vervelend. Ik vond het persoonlijk vervelend dat in de berichtgeving een beetje de suggestie werd gewekt dat dit allemaal te maken had met dit wetsvoorstel en de invoering van pseudonimisering. Ik vond dat een beetje gek want dit moet nog door de Kamer. Wij zijn daar achteraan gegaan en wat blijkt, scholen en de leveranciers hebben een aantal updates doorgevoerd die het straks mogelijk maken om ook met dit wetsvoorstel aan de slag te gaan, maar die anders sowieso hadden moeten worden doorgevoerd om te voorzien in de beveiliging en de privacy van leerlingen, die ook nu al goed op orde moeten zijn. 

Ik ben heel blij dat wij daar met dit wetsvoorstel straks een nog veel grotere slag overheen kunnen maken. Dan komt er één betrouwbaar nummer voor elke leerling. Scholen kunnen dat nummer vervolgens gebruiken in de uitwisseling met hun leveranciers. Daarmee wordt een belangrijke aanleiding voor de huidige problemen weggenomen, want het is juist het gebrek aan een betrouwbaar pseudoniem, een betrouwbaar keten-ID of een betrouwbaar nummer dat de huidige problemen mede veroorzaakt. 

Tegelijkertijd zeg ik er heel nadrukkelijk bij dat deze wet niet alle problemen in de digitale omgeving van scholen zal oplossen. Er zullen altijd incidenten zijn, ook in de toekomst. Ik denk dat dat onvermijdelijk is in de digitale wereld. Het is zaak om die dan zo snel mogelijk op te lossen. Scholen zien zich natuurlijk voor veel meer vraagstukken rond digitalisering gesteld. Daarom lijkt de suggestie van de heer Van Meenen mij ook een heel goede. Hij zegt: kijk nu eens wat breder naar de kansen en risico's, breng die eens in kaart. Wij hebben de afgelopen kabinetsperiode het Doorbraakproject ICT gehad. Wij laten de resultaten daarvan voor het einde van het jaar zien. Dan zult u zien dat de vraagstukken ook breder zijn dan alleen maar het ontwikkelen van een pseudoniem. Ik kan daarbij een goed overzicht geven van de uitdaging waar het onderwijs voor staat. Dat kan worden meegenomen in de debatten met het, dan waarschijnlijk nieuwe, kabinet. 

Mevrouw Becker (VVD):

Het is goed te horen dat de staatssecretaris dat in kaart wil brengen. Uit de beantwoording van mijn Kamervragen over het niet-tijdig beschikbaar zijn van digitale leermiddelen blijkt dat de private partijen ook een onafhankelijk onderzoek willen doen naar de gehele problematiek. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer zij verwachten dat te hebben afgerond? Het zou mooi zijn als wij dat dan ook meteen kunnen betrekken bij de brief die van het kabinet komt, zodat wij als Kamer over het totaal een keer een debat kunnen hebben. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil dat nagaan. Het lijkt mij sowieso goed dat dit zo snel mogelijk wordt gedaan en afgerond, ook omdat wij daar wellicht weer lessen uit kunnen trekken voor de invoering en implementatie van het pseudoniem die gaat lopen vanaf het voorjaar. Wat mij betreft hoop ik rond de jaarwisseling over de gegevens te beschikken. Ik ga dat na. 

Mevrouw Becker vroeg ook naar de inkoopcoöperatie. Ik denk dat dit ook iets is wat breder is dan pseudonimisering, maar wij zien nu dat de vraag van de scholen enorm versnipperd is. Je hebt een paar grote spelers. Ik ben er een groot voorstander van dat zowel in het p.o. als in het vo en wellicht ook in het mbo, de vraagkant meer wordt georganiseerd zodat je ook een sterker tegenwicht kunt bieden aan de grote leveranciers, distributeurs en uitgeverijen bij de ontwikkeling van nieuw materiaal of de eisen aan de kwaliteit die moet worden geleverd. Dus ja, daar ben ik een groot voorstander van. 

De heer Rog vroeg of leerlingen in het mbo die de leermiddelen hebben besteld, daar nu wel bij kunnen. Dat is nog niet overal het geval. Hier en daar zijn er echt nog wel een aantal problemen. Dat heeft te maken met het feit dat licenties moeten worden verschaft: je moet een licentie hebben om uiteindelijk bij dat materiaal te komen. 

Voorzitter. Dan dit wetsvoorstel. Waarom is dit wetsvoorstel nou een stap vooruit? Om zeker te weten dat scholen en leveranciers het straks over dezelfde leerling hebben, is het belangrijk dat de systemen voor iedere leerling een uniek nummer hebben. Dat noemen we een pseudoniem, zo zeg ik tegen de heer Kwint. Hij vroeg waarom we het niet anonimiseren; dat is misschien nog veiliger en beter. Als je het echt anonimiseert, weet men aan de andere kant niet welke leerling inlogt. Dat is wel relevant als je bij wijze van spreken je boek weer wilt inzien op de bladzijde waar je de vorige keer bent gestopt, of als je een toets wilt maken die een niveautje hoger is dan het niveau dat je de vorige keer aankon. 

Een voorbeeld van zo'n uniek nummer is het burgerservicenummer. In het onderwijs is dat bekend als het persoonsgebonden nummer. Omdat dat nummer al gekoppeld is aan heel veel andere dingen, heb je een alternatief nodig om dat veilig te doen. En dat is in feite wat wij hiermee mogelijk maken. Dat kan nu wettelijk niet, maar wij maken het mogelijk dat zo'n nummer wordt aangemaakt. Dat maken we ook technisch mogelijk. Dat is best een flinke operatie, zo zeg ik tegen de heer Rog, maar het is geen groot ICT-project in de klassieke zin van het woord. We zien het weleens bij de grote uitvoeringsdiensten; daar zijn dan miljoenen mee gemoeid. U hebt ook gezien dat hier relatief weinig geld mee gemoeid is, omdat de ICT-kant van het verhaal relatief simpel is. Het is namelijk een soort converter. Je stopt er het persoonsgebonden nummer in en je krijgt een keten-ID eruit. Daarmee is de overheidstaak op het gebied van ICT aan die kant afgerond. Wat ingewikkeld wordt, is zorgen dat al die verschillende kanten — scholen, distributeurs en leveranciers — met één en hetzelfde nummer kunnen werken en de systemen daar goed op aanpassen. De uitdaging zit dus heel erg in de afstemming. Daar zijn platforms voor. Het Edu-K is het platform waarop zowel de vraagkant als de aanbodkant bijeenkomen om hier goede afspraken over te maken. 

Dit klinkt allemaal heel erg ingewikkeld, maar in essentie gaat het gewoon om een heel zorgvuldige constructie waarbij wij ervoor zorgen dat zo'n betrouwbaar nummer beschikbaar komt. Dat is niet alleen maar veiliger. Daarmee wordt een en ander ook gebruiksvriendelijker, zo zeg ik in de richting van D66. Je zou het een soort digitale sleutelhanger kunnen noemen. 

Uiteraard heeft uw Kamer een aantal vragen over dit wetsvoorstel. Om te beginnen heeft onder anderen de heer Kwint van de SP gevraagd of de keuze om het pseudoniem niet verplicht te stellen, een verstandige keuze is. Ik begrijp dat ook. Wij hebben daar goed over nagedacht. Ik denk dat wij er zorgvuldig voor hebben gekozen om het gebruik van het pseudoniem en de aanvullende gegevens niet helemaal dicht te timmeren en in die zin te verplichten. Dat heeft ermee te maken dat het uiteindelijk de wettelijke, maar ook de principiële verantwoordelijkheid van scholen is om ervoor te zorgen dat ze op een verstandige manier met de leerlingengegevens omgaan. Het is niet een soort dingetje dat je afvinkt; daarover moet je het gesprek aangaan, met ouders en met medezeggenschapsraden. Het tweede argument is dat, als je het wel zou verplichten, je de gekke situatie krijgt dat het daarmee feitelijk een deugdelijkheidseis wordt. Uw Kamer heeft mij recentelijk opgeroepen uit te kijken met nieuwe deugdelijkheidseisen omdat er in het onderwijs al zo veel verplichtingen zijn. Waar scholen nu een relatie hebben met de Autoriteit Persoonsgegevens, die toeziet op het veilig omspringen met persoonsgegevens en die daarop handhaaft, krijg je, als je het verplicht stelt, een dubbele toezichtrol, want daarmee wordt het een deugdelijkheidseis en zou de inspectie daar dubbel op moeten letten. Dus ik vind het voor de zuiverheid in ons bestel belangrijk dat we dat laten bij de autoriteit die erover gaat. Dat is goed geregeld in de wetgeving voor de bescherming van persoonsgegevens. 

Dan even mijn verwachting van hoe het zal gaan in de praktijk. Ik denk dat de facto heel veel scholen hiermee gaan werken, om een aantal redenen. Om te beginnen is er gewoon in een convenant afgesproken dat ze hiermee aan de slag gaan. Ten tweede zal de Autoriteit Persoonsgegevens gaan wijzen richting scholen: er is nu zo'n pseudoniem en dat is een hele veilige manier om het te doen; u heeft eigenlijk geen goed verhaal als u het nog op een andere manier doet, tenzij u daar heel goed over nagedacht heeft, dat heel goed kunt beredeneren en dat ook met ouders heeft afgesproken; dan kunnen we daar misschien een aanpassing op doen. De terugvaloptie is dus dat pseudoniem. Ik denk dat straks in de praktijk het pseudoniem de facto de standaard zal zijn. 

Voorzitter. Hoe zit het dan met de Autoriteit Persoonsgegevens? Wanneer grijpt die in? Hoe zit het met de capaciteit? Bij iedere toezichthouder is de toezichtcapaciteit altijd beperkt, zo zeg ik tegen de heer Kwint, maar over zijn schouder ook een beetje tegen mevrouw Becker. Er moeten keuzes in worden gemaakt. Dat gaat bij de Autoriteit Persoonsgegevens signaal- en risicogericht, dus als er wat aan de hand is, als een ouder of iemand anders aan de bel trekt of als er een signaal in de krant komt, is dat het moment waarop de Autoriteit Persoonsgegevens erop afstapt. Zij is geen tandeloze tijger, want bij datalekken en onzorgvuldig omgaan met persoonsgegevens kan zij forse boetes opleggen. Dat hangt scholen dan dus boven het hoofd. 

Ik zie dat er mensen willen interrumperen, maar misschien mag ik tot slot nog wat zeggen, dan heb ik het rondje afgemaakt. We zien dat er uitbreiding nodig is. Mijn collega van V en J heeft onlangs toegezegd de bijdrage aan de Autoriteit Persoonsgegevens structureel te verhogen met zo'n 7 miljoen extra per jaar om in de capaciteit iets meer lucht te geven. 

De heer Kwint (SP):

Even een stukje terug, naar de vraag of het verplicht moet worden. Ik snap de argumenten van de staatssecretaris waarom het, ook in het kader van het toezicht, niet zou passen om het op die manier vorm te geven. Ik zou wel graag willen dat hij nog even stilstaat bij het punt van de medezeggenschap, want ik denk echt dat je bij de scholen die hier niet voor kiezen, de medezeggenschap welhaast overvraagt door ze ook met dit soort ingewikkelde afwegingen, kwesties en alternatieven voor het voorkomen van privacyschending te belasten. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat is ingewikkelde materie. Daarom is het, denk ik, goed dat er straks een pseudoniem is. Als scholen zeggen dat ze het lekker simpel willen houden, hebben ze daar straks een handig middel voor. Tegelijkertijd vind ik ook het bewustzijn hierover van belang. Hoe ga je om met persoonsgegevens, niet alleen in het dataverkeer met digitale leveranciers van toetsen en boeken, maar ook op de school zelf? Wat sla je op op de school zelf? Wat houd je bij? Welke gegevens vraag je als school aan de ouders? Wat heb je bij wijze van spreken nog op de oude, conventionele manier op papier staan op school? Ik vind het wel belangrijk dat dat gesprek op school wordt gevoerd, ook met de medezeggenschapsraad. Scholen zullen dus ook zelf wat moeten doen aan het bewustzijn bij ouders van de risico's die er zijn, de manier waarop daarmee wordt omgegaan en de wijze waarop die kunnen worden beperkt. 

De heer Kwint (SP):

Op hoofdlijnen ben ik het daarmee natuurlijk helemaal eens, maar het gaat hier niet over de manier waarop een school of de ouders omgaan met de privacy van leerlingen. Het gaat hier specifiek om de vraag hoe je vanuit een leerlingnummer of een burgerservicenummer de anonimiteit kunt garanderen voor toegang tot lesmateriaal en toetsen. Natuurlijk hopen wij allebei dat zo veel mogelijk scholen gebruik zullen maken van het pseudoniem, maar het is wel heel erg toegepast. Door de geluiden die ik af en toe vanuit de medezeggenschap hoor, maak ik mij wel zorgen om die arme ouders in de medezeggenschap bij scholen die wat anders besluiten. Snapt de staatssecretaris dat? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik begrijp dat volledig, maar tegelijkertijd moeten we de medezeggenschapsraden niet onderschatten. Die hebben vaak te maken met heel veel ingewikkelde vraagstukken. Een begroting goed kunnen doorzien en verstandig meerjarig financieel beleid is ook niet eenvoudig. Als je werkgever bent en je hebt mensen op je loonlijst staan, is dat door alle juridische aspecten ingewikkelde materie. Dus ik ben het met u eens dat het ingewikkeld kan zijn en dat je wellicht wilt afwijken van de standaard, maar dan zou ik haast zeggen: we moeten meer doen aan de professionalisering en het goede ondersteuningsniveau van bijvoorbeeld leraren- en oudergeledingen in de medezeggenschapsraden in plaats van het daar weghalen. 

Mevrouw Becker (VVD):

Ik wou nog even ingaan op het punt van de Autoriteit Persoonsgegevens. We hebben in Nederland gekozen voor een systeem van zelfregulering waarin gemeenten en scholen zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het is dan van belang dat er inderdaad een autoriteit is die toeziet op de naleving. Ik ben blij dat de staatssecretaris zegt: die autoriteit gaat ook versterking krijgen. Maar tegelijkertijd hoor ik hem zeggen: de autoriteit werkt natuurlijk wel op basis van signalen, bijvoorbeeld een bericht in de krant of een bericht van ouders. Het lijkt me nu net bij digitale veiligheid erg moeilijk voor ouders om tijdig te zien dat er iets niet deugt. We zijn gegaan van 1.900 leerlingen naar 4.100 kwetsbare leerlingen waarvan de gegevens jarenlang op internet hebben gestaan, zonder dat de autoriteit dat gezien heeft. Dat doet bij mij toch de vraag rijzen of ze niet actief moeten gaan handhaven. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil best nagaan hoe de AP met dit specifieke geval omgaat. Mijn indruk is dat zij bij dit soort signalen toch wel scherp zijn en actie ondernemen. Wat ze ook heel erg doen, en ik ben daar eigenlijk wel voor, is heel actief voorlichten. Hier geldt immers ook dat preventie beter is dan reparatie of handhaven. Ze gaan in ieder geval gemeenten maar straks ook scholen aangeven hoe ze hun verantwoordelijkheid op een goede manier kunnen invullen. Dus ja, ze moeten voldoende capaciteit hebben om door te bijten als dat echt nodig is. Maar ik wil ook graag dat ze aan die voorkant het een en ander doen en ik heb daar eigenlijk wel een goede indruk van. 

Mevrouw Becker (VVD):

Goed om te horen dat de staatssecretaris wil nagaan wat er in dit geval is misgegaan. Het zou fijn zijn als de Kamer daar ook over geïnformeerd kan worden. Verder wacht ik even het antwoord af dat hij zo meteen geeft op de vraag of we bij gemeenten ook iets met standaarden kunnen gaan doen. 

Staatssecretaris Dekker:

Daar kom ik straks nog op terug. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Staatssecretaris Dekker:

Een aantal leden vroegen: leuk dit, maar de ontwikkelingen gaan natuurlijk heel snel en wanneer gaan we daar nou op terugkijken? Die evaluatiebepaling staat op vijf jaar, maar we moeten toch al eerder weten of dit werkt en of we misschien tussentijds lessen kunnen leren. Wat is de rol daarbij van Kennisnet?, zo vroeg de heer Rog. De heer Kwint vroeg of je niet ook naar nieuwe technologische ontwikkelingen moet kijken. Je gebruikt nu iets, maar wellicht is er over een paar jaar wel een beter alternatief. Misschien mag ik, voorzitter, de toezegging aan de Kamer doen dat we niet gaan wachten op de formele wetsevaluatie, die je natuurlijk moet doen als de boel een tijdje draait. Ik zal de Kamer jaarlijks informeren over de stand van zaken en over hoe de uitrol verloopt, zodat we daar ook jaarlijks over kunnen spreken. 

Voorzitter. De heer Kwint had een vraag over betere technologieën. Daar is in de schriftelijke beantwoording wel het een en ander over gezegd. We hebben heel bewust gekozen voor een systeem dat voldoet aan alle nationale en internationale vereisten, maar waarvan we ook weten dat het een betrouwbaar systeem is. Het is met andere woorden bewezen technologie, die ook goed ingevoerd kan worden in de systemen van de leveranciers. Aangezien daarmee een goede en veilige variant van het nummer kan worden gegenereerd, hebben wij daar ons oog op laten vallen. Het had ook op een andere manier gekund, maar dan ga je meer met innovatieve technologieën werken, wat alleen maar weer nieuwe risico's met zich meebrengt. Sluiten die dan wel voldoende aan bij al die andere leveranciers? Omdat wij willen dat dit goed gaat, hebben wij daar niet voor gekozen. Maar dit is degelijk en het heeft zich ook elders al bewezen. 

Voorzitter. Mevrouw Becker stelde de vraag over het leerlingenvervoer. Ik heb dat natuurlijk ook meegekregen. Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt. Ik vind het ook onacceptabel als gemeenten bij het aanbesteden van leerlingenvervoer onzorgvuldig met dit soort dingen omspringen. Ik vermoed dat een pseudoniem, waarmee we nu werken in het communicatieverkeer tussen scholen en leveranciers, geen soelaas gaat bieden bij het leerlingenvervoer. Als je dat aanbesteedt, zal een taxi- of busmaatschappij immers ook bijvoorbeeld willen weten waar kinderen wonen. Je hebt dan dus iets meer gegevens nodig. Maar ik wil wel samen met de VNG en scholen kijken of wij aan tafel kunnen gaan zitten om een soort standaard af te spreken en ook voor dit vervoer te kijken naar wat mogelijk is rond dataminimalisatie. Dit houdt in dat wij zo veel als nodig meegeven, zodat je een goede aanbesteding kan doen, maar niet meer dan strikt noodzakelijk. Ik denk dat daar betere afspraken over gemaakt kunnen worden en ik neem dat op. 

Voorzitter. Er zijn een aantal vragen gesteld over de invoering. Vaak is het vaststellen van de wet het makkelijkste onderdeel van de operatie. Die invoering moet zorgvuldig verlopen. Allereerst nogmaals dank dat de wet op tijd in werking treedt, want daardoor kunnen scholen en leveranciers de nieuwe werkwijze zorgvuldig testen. Er zijn heel veel leveranciers en scholen bij betrokken; dat maakt het dus extra belangrijk. Problemen zoals we die in het afgelopen jaar in de klas hebben gezien, waarbij wij overigens niet betrokken waren, laten wel zien dat het een kwetsbaar iets is. De PO-Raad, de VO-raad en de leveranciers zijn speciaal hiervoor een programma gestart dat zorgt voor een zorgvuldige invoering van het pseudoniem bij de leveranciers. Zij hebben ook een gezamenlijk implementatieplan opgesteld. Er liggen ook testplannen. Er wordt dus eerst veelvuldig en zorgvuldig getest door alle partijen voordat er weer een volgende stap wordt gezet. 

Naar aanleiding van de problemen die zich in de afgelopen zomer hebben voorgedaan, hebben de leveranciers al gezegd dat zij dit gaan onderzoeken en evalueren. De lessen die daaruit worden getrokken, worden betrokken bij de implementatieplannen rond de pseudonimisering. Mocht nu uit een van de testfases blijken dat er toch grotere risico's zijn dan verwacht of dat er incidenten optreden, kunnen we altijd het tempo van de uitrol aanpassen. Het is niet zo dat met ingang van volgende zomer het hele onderwijs in één keer de klap maakt; er wordt gewerkt in tranches. Je kunt natuurlijk variëren, zowel in tempo als in de grootte van partijen die de overstap gaan maken. Mijn motto bij dit soort operaties is altijd: beter goed dan snel. 

Scholen en leveranciers hebben hun ambitie en commitment uitgesproken en dat is ook vastgelegd; dat gelooft u allemaal wel. Ik ben blij dat ook aanpalende organisaties — denk bijvoorbeeld aan de leerlingenorganisaties, Ouders & Onderwijs, het LAKS, de JOB — zeggen dat zij denken dat dit een stap vooruit is. 

Dan denk ik dat ik ook de heer Kwint nog tevreden kan stellen. Hij kan aan zijn voorganger meegeven dat diens motie, de motie-Jasper van Dijk, uitvoering krijgt zodra dit allemaal is ingevoerd. Die motie vroeg of de leveranciers alle gegevens kunnen vernietigen die zij in het verleden over leerlingen hebben gekregen. Er is een afspraak gemaakt dat dat gebeurt zodra dat pseudoniem is ingevoerd. 

Voorzitter. Ik kijk in de rondte. Ik heb de indruk dat ik de meeste vragen heb beantwoord. 

De voorzitter:

Zij het dat mevrouw Westerveld nog een vraag heeft. Mevrouw Westerveld. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

We hadden nog een aantal vragen aan de staatssecretaris die we nog niet beantwoord hebben gezien. Aan het begin van mijn eerste termijn heb ik gevraagd of de privacy 100% is gewaarborgd. Dat heeft ermee te maken dat we hebben vernomen dat er altijd een naam wordt meegegeven bij het bestellen van digitale leermiddelen. We hebben van ICT'ers gehoord dat dat in de nieuwe wet ook nog het geval gaat zijn, tijdelijk of misschien wel voor langere termijn. Ik vroeg mij af of de staatssecretaris daarop kan reageren. 

Ik heb ook gevraagd of de staatssecretaris nog iets meer kan vertellen over de reden dat er precies voor deze methode is gekozen en niet voor een andere, als het gaat om de kwaliteit van de voorstellen. Want in de internetconsultatie is een aantal andere interessante suggesties gedaan. 

Staatssecretaris Dekker:

"Is de privacy van leerlingen 100% gewaarborgd?", vind ik een tricky en ingewikkelde vraag. Want wat betekent dat precies, even los van het feit dat we nooit alle dingen 100% kunnen waarborgen? Wat we wel kunnen doen, is zo veel mogelijk faciliteren dat er niet meer gegevens over leerlingen gedeeld worden met derde partijen dan strikt noodzakelijk. Ik denk dat dat delen veel minder kan dan nu. Nu zie je dat heel veel informatie wordt gedeeld, voornaam, achternaam, geboortedatum, school waar het kind op zit, die eigenlijk niet nodig is om de systemen goed te laten werken. Dat kan je beperken tot één nummer, dat bij wijze van spreken niet direct herleidbaar is. Ik denk dat dat een grote stap vooruit is. 

Soms wordt het nog wel aan iets gekoppeld. Ook daar is de lakmoesproef de vraag of het nodig is om het te laten werken. Soms moet je iets extra's meegeven om het bijvoorbeeld behapbaar te maken in de klas. Scholen geven aan: die pseudoniemen zijn goed, maar als wij niet weten welk pseudoniem bij de voornaam hoort van iemand in de klas, kunnen we eigenlijk niet goed in de groep werken. Dan moet je steeds een afweging maken tussen wat nodig is om het te laten werken in de praktijk en wat dat precies betekent voor leerlingen. Ik denk dat we inmiddels op een heel goed spoor zitten, waarbij we die afweging op een zorgvuldige manier kunnen maken. 

Dan uw vraag over kwaliteit. Die betreft de kwaliteit van niet alleen het principe maar ook het werkende systeem. Ik heb zojuist de heer Kwint al aangegeven dat er heel veel goede manieren zijn om die nummers te genereren. Van onze kant is de keuze echt gevallen op een systeem dat zich al heeft bewezen in de praktijk en daar aan de veilige kant bleef. Wij vinden die kwaliteit overigens heel erg goed. Die is degelijk. Ik denk dat dat straks in het hele implementatieproces enorm gaat helpen. Want als je daar uitgaat van allerlei nieuwe technologieën waarvan een aantal kenners zegt dat ze misschien nog net een klein beetje beter zijn, loop je er misschien wel tegen aan dat dat minder werkbaar is. Je hebt met 150 leveranciers te maken, waar het ook weer compatible mee moet zijn. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ons punt was vooral: laten we voorkomen dat de snelheid die we nu willen maken omdat het voorstel snel ingevoerd moet worden, ten koste gaat van de kwaliteit. Ik begrijp uit de beantwoording van de staatssecretaris dat met beide elementen en ook met de werkbaarheid goed rekening is gehouden in de afweging. 

De heer Van Meenen (D66):

Dank aan de staatssecretaris. Ik ga geen tweede termijn meer doen, dus ik dank hem nu. Maar ik heb nog één vraag. Ik heb iets gezegd over de privacy van kinderen, leerlingen, ten opzichte van hun ouders. Dat is natuurlijk een heel ander onderwerp dan deze wet, maar ik ben toch benieuwd hoe de staatssecretaris ernaar kijkt dat je tegenwoordig zo ongeveer je kind van uur tot uur kunt volgen. Ik vind het niks. Ik zou het ook niet eens willen. Maar misschien heeft de staatssecretaris er ook nog gedachten over en zouden we er iets mee moeten. Ik ben benieuwd. 

Staatssecretaris Dekker:

Een soort filosofische afronding van dit praktische wetsvoorstel! Ik denk bij dit soort dingen altijd maar: als ouders er geen behoefte aan hebben, hoeven ze er geen gebruik van te maken. Tegelijkertijd hebben ouders altijd een bepaalde verantwoordelijkheid, zeker voor minderjarige kinderen. Gelukkig zijn ook vandaag de dag leerlingen nog slim genoeg om ook daar weer dingen op te vinden. Laten we onze hoop daarop stoelen, dat er ook in het digitale tijdperk, net als toen wij nog in onze korte broek liepen, leerlingen zijn die daar wel weer een mooie U-bocht op verzinnen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat is inderdaad wel een geruststellende gedachte. Als de staatssecretaris nog een brief gaat schrijven — we zullen dat zien, in het licht van het AO — is het wellicht aardig om ook aan dit punt nog eens aandacht te besteden. Ik denk dat we ook op dit gebied op een bepaald moment tegen grenzen aanlopen, want alles is mogelijk. Je kunt bij wijze van spreken camera's in de klassen gaan ophangen om te kijken of je kind wel rechtzit en oplet. Ik neem aan dat we dat niet willen. Nou ja, zomaar een vrije gedachte. Het lijkt me een leuke afsluiter. U hoeft er niet meer op te reageren, maar het mag natuurlijk wel. 

De voorzitter:

Er is eventueel ook nog een tweede termijn, als jullie daar behoefte aan hebben. 

Ik geef in tweede termijn allereerst het woord aan mevrouw Westerveld namens GroenLinks. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de duidelijke beantwoording. Ook dank voor de toezegging om de Kamer jaarlijks te informeren over de implementatie van de wet. Wij zien wel graag dat die informatie nog wat uitgebreider is, juist om te voorkomen dat de overheid altijd een stap achterloopt doordat de ontwikkelingen toch wel heel snel gaan. Daarom wil ik toch graag een motie indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er pas vijf jaar na inwerkingtreding van de wet over het pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer een evaluatie van deze wet wordt uitgevoerd; 

overwegende dat er ook alternatieve methoden zijn die de privacy van leerlingen kunnen waarborgen; 

overwegende dat er nog onvoldoende zicht is of de gekozen aanpak van zelfregulering in de praktijk voldoende effect sorteert; 

overwegende dat in deze toenemende digitale tijd bescherming van persoonsgegevens van groot belang is en er telkens nieuwe ontwikkelingen op dit vlak zijn; 

verzoekt de regering om jaarlijks een stand van zaken te geven over de implementatie van de wet over het pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer; 

verzoekt de regering tevens om hierbij de bescherming van persoonsgegevens van alle onderwijsdeelnemers, de ontwikkelingen die op dit vlak hebben plaatsgevonden en hoe de regering hierop inspeelt te betrekken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 7 (34741). 

Ik kijk even wie er verder nog behoefte heeft aan een tweede termijn. Mevrouw Becker namens de VVD. 

Mevrouw Becker (VVD):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor zijn uitgebreide antwoorden. Hij heeft toegezegd dat hij een aantal zaken zal oppakken. Zo zou hij willen bevorderen dat er voor de jaarwisseling een onderzoek naar de Kamer wordt gestuurd over de oorzaken dat scholen niet bij digitale leermiddelen kunnen komen. Kan hij dat bevestigen? 

Hij heeft ook toegezegd dat hij de Kamer gaat informeren over wat er is misgegaan met de Autoriteit Persoonsgegevens bij het op straat belanden van gegevens van leerlingen bij gemeenten. Wanneer kan de Kamer daarover een brief tegemoetzien? 

Tot slot vraag ik de staatssecretaris om nog eens in te gaan op zijn toezegging om de Kamer jaarlijks over de uitrol te informeren. Wil hij dat doen in het licht van de vraag of we uiteindelijk toch moeten besluiten om een wettelijke verplichting in te voeren? Als hij ingaat op de mate waarin scholen voldoen aan het beschermen van leerlinggegevens en als hij daarbij de vraag stelt of we toch geen wettelijke verplichting moeten invoeren, is wat mij betreft de motie van mevrouw Westerveld overbodig. Maar dan wil ik hier wel een heel duidelijk antwoord op van de staatssecretaris. 

Tot slot heb ik een motie over de leerlinggegevens bij gemeenten. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in de afgelopen maanden is gebleken dat een groot aantal gemeenten de persoonlijke gegevens van vele kwetsbare leerlingen onvoldoende hebben beveiligd en geanonimiseerd waardoor deze openbaar zijn geworden; 

overwegende dat sectororganisaties en uitgeverijen in het onderwijs het Convenant Digitale Onderwijsmiddelen en Privacy 2.0 hebben gesloten inclusief modelovereenkomsten met als doel landelijke normen te hebben om de privacy van leerlingen te beschermen; 

verzoekt de regering een dergelijk convenant ook af te sluiten tussen de VNG en sectororganisaties in het onderwijs, zodat gemeenten via een standaard zo snel mogelijk het anonimiseren en beveiligen van leerlinggegevens op orde hebben, en de Kamer hierover binnen een halfjaar te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Becker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 8 (34741). 

We wachten op de laatste motie van mevrouw Becker. Volgens mij kan de staatssecretaris dan direct reageren op de twee ingediende moties. 

Het woord is aan de staatssecretaris. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Mevrouw Becker vroeg mij nog twee dingen te bevestigen. Zij had het over het onderzoek dat door de leveranciers wordt gedaan over de afgelopen zomer en vroeg of ik kan bevestigen dat dat voor het eind van het jaar gereed is. Ik moet dat echt even nagaan. Wij zijn niet degenen die dat onderzoek doen, dus we zijn afhankelijk van derden. Ik hoop dat het rond de jaarwisseling gereed is. Dan kunnen we het meenemen voor de uitrol waarin we wel een actieve rol hebben, namelijk datgene waarover we het vandaag hebben gehad. Ik zal erop drukken. Mocht het later worden, dan zal ik u in ieder geval laten weten wanneer dat er precies is. 

Ook zal ik nagaan hoe het precies zit met de rol van de Autoriteit Persoonsgegevens. Er is gevraagd of ik wil nagaan wat er is misgegaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Voor mij is er wat misgegaan bij de gemeenten. Ik wil de autoriteit enigszins in bescherming nemen en niet automatisch de conclusie trekken dat daar wat is misgegaan. Ik zal aan hen vragen hoe zij met dit soort casus omgaan, als het gevoel bestaat dat daar onvoldoende respons op is. 

Dan zijn er twee moties. 

De heer Kwint (SP):

Misschien had ik dit beter aan mevrouw Becker kunnen vragen. Gaat u de motie van mevrouw Becker nog behandelen of niet? 

Staatssecretaris Dekker:

Ja, beide moties. 

De heer Kwint (SP):

O, dan was ik alsnog te snel. Ik kan nu wel alvast de vraag stellen die u misschien kunt meenemen bij het bespreken van die motie. Zou het niet handig zijn dat als er een convenant met gemeenten wordt gesloten over het anonimiseren van gegevens, we dat breder toepassen dan alleen het onderwijs, voordat we straks in een hele wildgroei terechtkomen van convenanten, afspraken, anonimiseringen, personaliseringen en dat soort zaken … 

De voorzitter:

Dus u geeft alvast uw oordeel? 

De heer Kwint (SP):

… waardoor aan het eind van de dag iedereen in de war is? Dat zou ik willen voorkomen. 

De voorzitter:

Mijnheer Kwint, u geeft alvast een advies over de motie. 

Staatssecretaris Dekker:

Ja, maar daar ga ik toch even op in, ook in het kader van de rolvastheid. Gemeenten zitten op zo'n bak informatie. Ik vind het als staatssecretaris van Onderwijs niet mijn rol om met gemeenten te gaan praten over wat zij moeten doen aan hun beveiliging van persoonsgegevens. Sterker nog, dat hoort bij BZK. Tegelijkertijd is er wel een heel specifieke taak rond de aanbesteding van het leerlingenvervoer, waar in feite alleen maar leerlingen mee gemoeid zijn aan de gegevenskant. Daar wil ik samen met BZK wel even specifiek in duiken. Daarmee heb ik volgens mij direct al aangegeven hoe ik in de motie van mevrouw Becker op stuk nr. 8 zit. Ik zou daar goed mee uit de voeten kunnen. Als de Kamer het daarmee eens is, zou ik die willen overnemen, met dien verstande dat ik even wil kijken of dat via een convenant moet of op een andere manier. Waar het om gaat, is dat er een standaard wordt ontwikkeld en dat lijkt mij een goed idee. 

De motie van mevrouw Westerveld op stuk nr. 7 vraagt eigenlijk om, los van de evaluatie na vijf jaar, ieder jaar even terug te komen. Ook die kan ik overnemen, omdat ik er goed mee uit de voeten kan. 

De voorzitter:

Beide moties van mevrouw Westerveld? 

Staatssecretaris Dekker:

Beide moties, een van mevrouw Westerveld en een van mevrouw Becker. 

De voorzitter:

Ja. Dan kijk ik rond om te zien of er bezwaar is tegen het overnemen van beide moties. Als dat het geval is, worden ze in stemming gebracht. Mevrouw Becker. 

Mevrouw Becker (VVD):

Ik heb een verduidelijkende vraag over de uitleg van de staatssecretaris bij de motie van mevrouw Westerveld. Dat had ik in mijn tweede termijn al een beetje aan de staatssecretaris gevraagd. Uiteindelijk zou in die tussenevaluatie of die jaarlijkse monitoring wat de VVD betreft de vraag wel centraal moeten staan of het nu terecht is dat we die vrijheid bij de scholen hebben gelegd of dat we misschien toch moeten overwegen om te verplichten om met een pseudoniem te gaan werken. Alleen feitelijk geïnformeerd worden over de uitrol vind ik dan iets te weinig. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij dat ook zo opvat. 

Staatssecretaris Dekker:

Ja. Ik zie dit ook niet als een beperkende motie. De heer Van Meenen en ik meen ook de heer Rog hebben ook al een aantal aandachtspunten genoemd met de vraag of ik die wil meenemen, bijvoorbeeld over Kennisnet. Ik zie dat als een mooie manier om jaarlijks de Kamer te informeren over hoe het gaat en dan hebben we ook steeds dit soort afwegingsmomenten. Kort antwoord: ja. 

De voorzitter:

Volgens mij bent u aan het eind gekomen van uw beantwoording. 

Staatssecretaris Dekker:

Ja, voorzitter. Het voelt een beetje als een voetbalwedstrijd in blessuretijd, en dan toch scoren. Meestal hebben we daar in Nederland dan heel veel chagrijn over, omdat de tegenpartij dan scoort. 

De voorzitter:

Zelfs de heer Kwint is voor dit wetsvoorstel. 

Staatssecretaris Dekker:

Ja, ja. Dan is dit een doelpunt in, zou je misschien kunnen zeggen, reserve- of blessuretijd waar volgens mij het hele onderwijs wel gelukkig van wordt. 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik heb geen bezwaar gehoord tegen het overnemen van de moties. 

De motie-Westerveld (34741, nr. 7) is overgenomen. 

De motie-Becker (34741, nr. 8) is overgenomen. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over het wetsvoorstel zullen we volgende week dinsdag stemmen. Ik dank de staatssecretaris en zijn ambtelijke ondersteuning. 

De vergadering wordt van 16.52 uur tot 18.38 uur geschorst. 

Voorzitter: Martin Bosma

Naar boven