Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 62, item 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 62, item 7 |
Aan de orde is het VAO Loopbaanoriëntatie en -begeleiding en aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt (AO d.d. 07/03).
De voorzitter:
Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom en geef het woord aan de heer Van Meenen, namens D66.
De heer Van Meenen (D66):
Dank u wel, voorzitter. We hebben een goed debat met elkaar gehad. Er is nog een klein restantje wat mijn fractie betreft en dat gaat over het instellingscollegegeld dat instellingen kunnen vragen. In de eerste plaats, dat stel ik nog maar eens een keer, is het van groot belang dat instellingen blijven motiveren waarom ze een bepaald bedrag als instellingscollegegeld vragen. Dat laat onverlet dat het instellingscollegegeld, zoals ik in deze motie vraag, nooit meer zou mogen bedragen dan de som van de bekostiging en het reguliere collegegeld. Dat laatste is namelijk wat een student van de overheid voor zo'n opleiding zou krijgen. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat sommige instellingen voor het instellingscollegegeld méér vragen dan de bekostiging van de opleiding en het tarief ter hoogte van het wettelijk collegegeld;
overwegende dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs van groot belang is;
verzoekt de regering ervoor te zorgen dat het voor onderwijsinstellingen niet mogelijk is om meer instellingscollegegeld dan de bekostiging van de opleiding en het tarief ter hoogte van het wettelijk collegegeld te vragen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Dank u, meneer Van Meenen. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Westerveld, namens GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Niet geheel verrassend gaan onze moties over hetzelfde onderwerp als waar de heer Van Meenen net over sprak. We hebben het hierover gehad in het debat met de minister. Ook volgens GroenLinks moet je jongeren blijven motiveren om door te studeren. Vandaar dat ik twee moties heb.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er weinig zicht is op de kosten van studies;
overwegende dat het instellingscollegegeld per studie en per instelling flink verschilt;
verzoekt de regering in overleg met de hogescholen en universiteiten inzichtelijk te maken op welke kosten het instellingscollegegeld per studie is gebaseerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan heb ik nog een tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het volgen van een tweede studie past in een leven lang ontwikkelen;
overwegende dat een leven lang ontwikkelen goed is voor het individu en de maatschappij;
constaterende dat in sommige gevallen studenten meer instellingscollegegeld betalen dan de werkelijke kosten;
verzoekt de regering met het hoger onderwijsveld af te spreken dat het instellingscollegegeld nooit meer mag zijn dan de werkelijke kosten van de studie,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De laatste motie wordt zo gekopieerd en verspreid. De minister heeft de moties nog niet in haar bezit, dus we wachten even totdat alle moties bij de minister zijn aangeleverd. Het woord is aan de minister.
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter, dank u wel. Wij hebben inderdaad vorige week een goed AO gehad over LOB, LoopbaanOriëntatie en -Begeleiding. Deze onderwerpen waren wellicht een wat vreemde eend in de bijt in dat overleg, maar het is niettemin goed dat we het hier over hebben, want de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, ook als het gaat om tweede studies, gaat ons allemaal ter harte, maar mij in het bijzonder. Ik onderschrijf met de heer Van Meenen en mevrouw Westerveld dus het belang van toegankelijkheid in het hoger onderwijs. Het was even de vraag in het algemeen overleg of u dat onderzoek wel of niet al gezien had. Dat had u inmiddels al. Uit het onderzoek bleek dat er wel een aantal gekke uitschieters zaten in dat instellingscollegegeld, waar instellingen toch meer vragen dan de bekostiging en het tarief van het wettelijk collegegeld. In die zin lijkt het mij ook een goede gedachte om te zeggen: studenten betalen meer voor een tweede studie, maar laten we zorgen dat het instellingscollegegeld wel aan een zeker maximum gebonden is. Dat maakt het ook transparant. Dat maakt ook duidelijk waarvoor men betaalt. De heer Van Meenen vraagt mij om in die zin de wet aan te passen. Daar ben ik graag toe bereid. Met hem zeg ik ook wel dat het natuurlijk niet een vrijbrief is om altijd het maximum te vragen. Het blijft zo dat instellingen moeten motiveren hoe dat instellingscollegegeld is opgebouwd en waarom zij tot dat bedrag komen. In die zin laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer.
De heer El Yassini (VVD):
Als ik de motie goed lees, zie ik dat we een maximum willen zetten op het instellingscollegegeld. Dat betekent dat we vanuit de Kamer besluiten dat we kunstmatig de tarieven op de kostprijs houden en dus laag houden. Tegelijkertijd zien we dat de private sector ook in het hoger onderwijs aanbiedingen doet. Is het niet zo dat we dan met deze maatregel een ongelijk speelveld creëren waarbij we kunstmatig de tarieven laag houden voor bekostigd onderwijs en tegelijkertijd de private instellingen, die eigenlijk ook gewoon continuïteit willen behouden en dus inderdaad ook winst nodig hebben, op een gegeven benadeeld worden hierdoor?
De voorzitter:
U ontraadt de motie?
De heer El Yassini (VVD):
Als ik later minister ben, zou ik daar een uitspraak over kunnen doen. Maar het is wel echt een oprechte vraag aan de minister over het gelijke speelveld tussen bekostigd en niet-bekostigd, publiek en privaat.
Minister Van Engelshoven:
Volgens mij kan ik de heer El Yassini een antwoord geven waarmee ook hij de motie kan omarmen, want het is niet zo dat hiermee een ongelijk speelveld wordt gecreëerd. Wat we doen is dat we zeggen dat het instellingscollegegeld wordt gemaximeerd op de kosten voor de opleiding plus het wettelijk collegegeld. Als ik goed kijk naar de tarieven, zie ik zelfs dat heel veel van de niet-bekostigde aanbieders ruim onder dat maximum zitten. Ik geloof dus niet dat er echt een probleem voor hen gaat ontstaan. Een ongelijk speelveld zou betekenen dat zij minder kosten in rekening kunnen brengen. Nee, ook zij kunnen eigenlijk heel goed alle kosten die zij maken, in rekening brengen. Er wordt dus niets kunstmatig laag gehouden. Er wordt gezegd: u mag een collegegeld vragen dat een realistische verhouding heeft tot de gemaakte kosten. Mij lijkt dat als je als niet-bekostigde aanbieder tarieven stelt, die prijs ook een relatie heeft tot de werkelijke kosten, de werkelijke waarde van die opleiding.
De voorzitter:
En dit punt is niet uitgebreid in het algemeen overleg doorgesproken? Nee? Oké, tot slot, de heer El Yassini.
De heer El Yassini (VVD):
Dat klopt, voorzitter. Dit is niet uitgebreid besproken, want we wachten ook nog eventjes op de inzet van D66 met betrekking tot deze motie. Ik ben het toch niet helemaal eens met de minister. Natuurlijk zijn niet-bekostigde instellingen, dus private instellingen, bezig om te kijken wat de kosten zijn en pakken ze daar vervolgens ook nog een stukje extra marge op, omdat dat voor hun continuïteit is. Daar moeten ze op in kunnen spelen, maar ze moeten ook concurrerend kunnen zijn. Want als het veel te hoog is, komt niemand op ze af en gaan ze failliet; ze hebben geen vangnet, geen overheid die ze daarin ondersteunt. Tegelijkertijd gaat de Kamer nu een soort plafond, een soort maximum voor het bekostigde gedeelte vaststellen, waardoor we altijd weten dat dat in ieder geval de laagste prijs is, ook in de markt. Op dat punt ben ik het dus niet met de minister eens; het ongelijke speelveld blijft op die manier wel bestaan.
De voorzitter:
Helder, oké. Korte reactie van de minister, als dat nodig is.
Minister Van Engelshoven:
Ik ben het niet met u eens dat als wij een maximum stellen, dat altijd de laagste prijs is. En als u eens goed kijkt — dat heb ik gedaan — naar het onderzoek dat u heeft gekregen, dan zit daar een tabel bij waarin staat waar het per studie maximaal toe gaat leiden. Als je dat nou eens legt naast de tarieven die niet-bekostigde aanbieders vragen, dan zit dat maximum voor die tweede studie er vaak boven, soms zelfs riant erboven. Dus ik zie niet waar dit nou echt tot een probleem gaat leiden. Je moet het maar eens naast elkaar leggen. Dat levert interessante vergelijkingen op.
De voorzitter:
De volgende motie.
Minister Van Engelshoven:
Dan kom ik op de motie op stuk nr. 355 van mevrouw Westerveld, die ons vraagt om inzichtelijk te maken op welke kosten het instellingscollegegeld per studie is gebaseerd. Dat doen we al. Dat inzicht hebben we. Anders had u ook het onderzoek, zoals u dat heeft gekregen, helemaal niet kunnen krijgen. Dat inzicht hebben we dus, en daarmee is deze motie overbodig.
De andere motie van mevrouw Westerveld ...
De voorzitter:
Overbodig betekent dan ...
Minister Van Engelshoven:
O, sorry, dat mag ik niet ...
De voorzitter:
Nee.
Minister Van Engelshoven:
Dan is de motie ontraden. Excuus, voorzitter.
De voorzitter:
Geeft niet.
Minister Van Engelshoven:
Dan de motie op stuk nr. 356, die ons verzoekt om met het hoger onderwijs af te spreken dat het instellingscollegegeld nooit meer mag zijn dan de werkelijke kosten van de studie. Dat is eigenlijk hetzelfde verzoek als de heer Van Meenen doet. Alleen, u vraagt om het af te spreken. Volgens mij vraagt de motie van de heer Van Meenen — zo lees ik het in ieder geval — om dat in de wet te verankeren. Voor alle duidelijkheid: ik heb een voorkeur voor verankering in de wet. Ik zal daartoe dus de benodigde wetgeving voorbereiden, in ieder geval als de motie wordt aangenomen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik snap wat de minister zegt. Alleen, de motie van de heer Van Meenen gaat over de bekostiging. Maar voor studenten die een tweede studie volgen — dat is dus buiten de nominale studieduur — is er geen bekostiging meer. Daarom hebben wij de motie zo geformuleerd dat het gaat om de kosten die de opleiding maakt. Ik zei het net al: instellingen worden bekostigd voor de nominale studieduur. Dat instellingscollegegeld wordt gevraagd omdat de bekostiging wegvalt. Vandaar dat wij het specifiek over de kosten en niet over de bekostiging hebben.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, u mag het verduidelijken.
De heer Van Meenen (D66):
Voordat er misverstanden ontstaan, het volgende. Natuurlijk is er op dat moment geen bekostiging meer, maar mijn motie moet zo gelezen worden: als er wel een bekostiging zou zijn, dan zou dat de bekostiging zijn die in de nominale studieduur van toepassing is. Dat noem ik dan de reguliere bekostiging.
De voorzitter:
Goed. Dan heeft u uw punt gemaakt.
Minister Van Engelshoven:
Volgens mij bedoelt u beiden hetzelfde: een maximum stellen op het instellingscollegegeld voor de tweede studie. Met die wens van de Kamer ben ik het eens. Ik heb er een voorkeur voor om dat bij wet te doen. Dat is dan maar duidelijk. Wellicht kunt u voor de stemming samen nog tot iets komen. Maar laat ik het zo zeggen: mocht de motie van de heer Van Meenen, die vraagt om het wettelijk te regelen, het niet halen, dan lijkt het mij een goed alternatief om het in overleg af te spreken. Dus in die zin laat ik de motie ook aan de Kamer.
De voorzitter:
Oké. Dan wil ik u bedanken voor het beoordelen van de moties en het beantwoorden van de vragen. Daarmee zijn we ook aan het einde gekomen van dit VAO.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
We zullen volgende week stemmen over de ingediende moties.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20172018-62-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.