7 Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2018 inclusief het onderdeel Groen onderwijs

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2018 ( 34775-VIII ).

De voorzitter:

Wij gaan verder met de behandeling van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Wij waren gebleven bij mevrouw Van den Hul namens de PvdA. Ik geef haar nu het woord.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Hartelijk dank, voorzitter. "Elk kind verdient de kans het beste uit zichzelf te halen". Met die woorden besloot ik eerder dit jaar mijn maidenspeech. Vandaag, precies acht maanden later, bespreken wij in deze Kamer de begroting van het ministerie van OCW, het ministerie van gelijke kansen, want gelijke kansen beginnen in het onderwijs.

Ik ben de afgelopen acht maanden als nieuw Kamerlid veel op pad geweest; naar scholen in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, praktijk onderwijs en universiteiten en hogescholen. Ik sprak met leerlingen, studenten, ouders, docenten en bestuurders en hoorde veel verhalen vol passie, enthousiasme, dromen en ambities. Ik zal nooit de rondleiding vergeten die ik kreeg van twee super trotse leerlingen van Hofstede, een school voor praktijkonderwijs, waar in hun woorden "ieder kind zichzelf mag zijn ook als je een beetje anders bent". Of de even trotse teamleider van basisschool De Watertoren waar alle docenten, de kinderen en hun ouders bij binnenkomst persoonlijk komen begroeten. Of de groep studenten van het Albedacollege die ik gastles mocht geven en die stonden te trappelen om aan de slag te gaan in de zorg.

Maar, voorzitter, eerlijk is eerlijk. Ik hoorde tijdens al die gesprekken ook veel pijn. Pijn die ik de laatste weken ook teruglees in de reacties in de besloten Facebookgroep van PO in actie waar wij als onderwijswoordvoerders werden uitgenodigd om eens mee te komen luisteren. De werkdruk, zo beeldend omschreven door meester Peter als een vergiet met elf gaten die je met tien vingers probeert te dichten, het tekort aan gekwalificeerd personeel waardoor soms hele groepen naar huis moeten worden gestuurd en kinderen niet de aandacht krijgen die zij verdienen. En vooral het gebrek aan waardering voor docenten en het gevoel niet serieus te worden genomen dat ook tot uitdrukking komt in de salariskloof tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs.

Voorzitter. Er is de laatste jaren veel gebeurd. In 2016 kwam er extra geld om ongelijke kansen in het onderwijs tegen te gaan, de lerarensalarissen kwamen eindelijk van de nullijn en er werd, mede dankzij de acties van het p.o.-front, voor de zomer een eerste belangrijke stap gezet van 270 miljoen extra voor docenten in het basisonderwijs. Maar, zoals alle genoemde verhalen pijnlijk duidelijk maken, het is nog lang niet genoeg. Daar kunnen wij hier een politiek spel van gaan maken, en dat hebben wij al gezien, maar laten wij nou met elkaar afspreken dat het onderwijs te belangrijk is om te laten verworden tot politieke speelbal.

Is het eigenlijk niet heel simpel? Iedereen moet gewoon kunnen rekenen op toegang tot het allerbeste onderwijs zodat alle kinderen en volwassenen het beste uit zichzelf kunnen halen. Daarvoor zijn de allerbeste en genoeg leraren nodig. De PvdA wil daarom fors investeren in lerarensalarissen en werkdrukvermindering zodat elk kind voldoende en de juiste aandacht krijgt in de klas, maar ook in gelijke kansen en veiligheid om te zorgen dat je ongeacht je afkomst, geloof, seksuele identiteit, gender, leeftijd, beperking of inkomen, zeker weet dat je altijd en overal de beste versie van jezelf kunt zijn. En dat begint op school.

Daarom moeten ouders en kinderen zeker zijn van de allerbeste leraar voor de klas; zekerheid nummer één in mijn betoog vandaag. Die zekerheid staat onder druk, moet ik helaas constateren. Niet voor niets leggen juffen en meesters in het basisonderwijs volgende week weer hun werk neer. Bovendien zijn er niet alleen in het basisonderwijs problemen, maar maken docenten in het voortgezet onderwijs, hoger onderwijs en het beroepsonderwijs zich ook zorgen om werkdruk, lerarentekorten en de aantrekkelijkheid van hun beroep. Of, zoals de petitie van VO in actie die wij als commissie vorige week in ontvangst mochten nemen het bondig verwoordt: het is tijd voor kwaliteit. Daarom dienen wij samen met GroenLinks en de SP amendementen in voor 1,4 miljard extra salaris en werkdrukvermindering in het p.o. en vo. Want als wij willen dat er niet alleen vandaag maar ook morgen en overmorgen genoeg enthousiaste en goede docenten zijn, dan moeten wij nu extra investeren in lerarensalarissen en in verlichting van de werkdruk, in plaats van in bedrijven en banken, in mensen in plaats van in multinationals.

Het kabinet maakt in het regeerakkoord gelukkig geld vrij voor werkdrukvermindering en daar zijn wij blij mee, maar dat komt pas vanaf 2021 beschikbaar. Dat is voor veel kinderen en docenten natuurlijk veel te laat. Daarom sluit ik mij graag aan bij collega Westerveld, om die pindakaas wat gelijkmatiger over de boterham te smeren, zodat docenten daar nu al wat van gaan merken in plaats van over drie jaar.

De heer Van Meenen (D66):

Ik beschouw de woorden van mevrouw Van den Hul als die van een bondgenoot in de strijd voor beter onderwijs. Daar kan ik alleen maar waardering voor hebben. Zij kan er ook niets aan doen dat zij lid is van de Partij van de Arbeid, die de afgelopen jaren de minister van Onderwijs mocht leveren. En het klinkt natuurlijk heel erg leuk, dat "fijn dat er nu geïnvesteerd wordt maar het is allemaal veel te weinig". Maar ik zeg tegen mevrouw Van den Hul: de afgelopen vijf jaar was de PvdA aan het bewind en er is, in tegenstelling tot wat zij zegt, geen euro geïnvesteerd; sterker nog, er is een structureel gat van bijna een half miljard euro achtergelaten voor dit kabinet. Ik zou haast zeggen: hoe kan het dat zij dat lijkt te negeren en zegt dat wat dit kabinet nu allemaal doet, dus wél 1,9 miljard investeren, niet genoeg is?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dit is de introductie waarvan je wist dat die zou komen.

De heer Van Meenen (D66):

Zo is het.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Inderdaad beschouw ik mezelf als bondgenoot. En inderdaad ben ik lid van de PvdA. De PvdA die in het verkiezingsprogramma veel geld vrijmaakte voor lerarensalarissen, in tegenstelling tot een aantal andere partijen in deze Kamer. De PvdA die in een coalitie met de VVD zat. De PvdA die inderdaad een minister van Onderwijs leverde, die ervoor heeft gezorgd dat de lerarensalarissen voor het eerst sinds lange tijd weer van de nullijn zijn gehaald en die ook op andere terreinen in onderwijs heeft geïnvesteerd. En inderdaad was dat nog niet genoeg; ik zal de eerste zijn om dat toe te geven. Maar nu gaan jij-bakken, is precies wat ik bedoelde. Daar schieten de docenten niets mee op.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, maar het beeld moet wel compleet zijn. En dat beeld is niet compleet zonder het feit dat er gewoon een gapend gat — ik noem dat gemakshalve maar "het gat van Asscher" — is achtergelaten. Voorzitter, ik zie u kijken ... Moet ik er een andere naam voor bedenken?

De voorzitter:

Nee hoor, ga uw gang.

De heer Van Meenen (D66):

Dat wilt u niet? Laten we het dan daarbij houden.

Er is dus een structureel gat van een half miljard euro achtergelaten. De PvdA gedraagt zich een beetje als een pyromaan die erna gaat zitten klagen dat de brandweer te laat komt. Dat is een beetje het beeld dat ik erbij heb. Ik bedoel dat niet om te jij-bakken, maar we moeten wel even heel concreet zijn. Dit kabinet slaagt erin om, ondanks dat gapende gat, 1,9 miljard te investeren. Ik hoor dan toch niet graag van de PvdA, die dat vijf jaar lang heeft nagelaten, dat het allemaal niet genoeg is.

De voorzitter:

Ik was alleen verbaasd om zoiets uit uw mond te horen, meneer Van Meenen, maar goed.

De heer Van Meenen (D66):

Ach voorzitter, dat beschouw ik als een compliment.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik ben misschien iets minder verbaasd om dat uit de mond van de heer Van Meenen te horen. Ik laat die kwalificaties daarom ook heel graag aan hem. Wat ik wel kan zeggen is dat we bij het aantreden van het vorige kabinet nog op de rokende puinhopen van een financiële crisis stonden. En in tegenstelling tot nu was er toen geen extra geld. Nu kan er geld worden besteed aan luxecadeaus voor bedrijfsleven en banken, maar toen was er geld nodig om te zorgen dat de economie er weer bovenop kwam. In die krappe tijden van crisis is het vorige kabinet, met onze vorige minister van Onderwijs, erin geslaagd om de lerarensalarissen, die zoals de heer Van Meenen weet jarenlang op de nullijn hadden gestaan, weer van die nullijn af te halen. De heer Van Meenen zegt dat wij hier niet moeten gaan jij-bakken. Nou, dat komt daar nu wel heel akelig dichtbij in de buurt. Hier wil ik het heel graag bij laten.

De voorzitter:

U wilde nog een opmerking maken, meneer Van Meenen? Het hoeft niet.

De heer Van Meenen (D66):

Ik houd ook niet van jij-bakken. Ik houd wel van de waarheid. Ik laat het hierbij, maar we moeten wel even de periode PvdA-bewind op onderwijs goed afsluiten. En we moeten even helder in de geschiedenis markeren dat dat het resultaat was en dat dit kabinet er niet alleen in geslaagd is om 1,9 miljard extra te investeren, maar ook om het gat van 0,5 miljard bijna te dichten. Dat wil ik hier markeren. Ik zal mevrouw Van den Hul daar niet uit zichzelf over horen.

De heer Futselaar (SP):

Als vertegenwoordiger van een genuanceerde middenpartij als de SP voel ik mij verplicht om hier te bemiddelen. We zien dit nu steeds terugkomen. De oppositie zegt: er is een gapend gat bij onderwijs. De coalitiepartijen zeggen: dat gapende gat komt door de Partij van de Arbeid. Ik stel voor dat wij elkaar vinden en constateren dat de grootste partij in de vorige coalitie en de grootste partij in deze coalitie, de VVD, in eerste instantie kan worden aangesproken op het gat in het onderwijs.

De voorzitter:

Dat was een statement van de heer Futselaar. Ik stel voor dat u verdergaat.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Waar ik mij uiteraard geheel bij aansluit.

Voorzitter. Ik zei het al, niet alleen in het primair en voortgezet onderwijs staat het water docenten tot aan de lippen. Ook in het mbo dreigt op veel plekken een lerarentekort en is er een enorme werkdruk. Ziet de minister kans om ook daar een bijdrage te leveren aan werkdrukvermindering? Ook in het hoger onderwijs neemt de werkdruk toe en wordt er veel gewerkt met flexcontracten, waardoor vooral jonge docenten niet zeker zijn van hun toekomst. Wat gaat de minister doen om hen meer zekerheid te bieden?

Dat brengt mij bij mijn tweede zekerheid vandaag: zeker zijn van gelijke onderwijskansen voor iedereen. Dat moet en kan nog beter. Zo zijn de mbo'ers die ik spreek op mijn werkbezoeken, of die mij komen bezoeken in de Kamer, het over één ding eens: het mbo verdient meer waardering en aandacht. Het mbo is geen tweede keus of alleen bedoeld als opstap naar het hbo. Het is een kweekvijver van vakmensen waar de Nederlandse arbeidsmarkt zo'n keiharde behoefte aan heeft. Want laten we eerlijk zijn: we zijn naakt, hongerig en hebben elke dag een bad hair day zonder de onmisbare skills van mbo'ers, zoals mijn voorgangster, Tanja Jadnanansing, terecht opmerkte. Dus laten we er alles aan doen om ervoor te zorgen dat mbo'ers de gelijke kansen krijgen die ze verdienen, net als andere studenten. Gelukkig is er inmiddels een ov-kaart voor mbo'ers die een bol-traject volgen. Bij bbl'ers zouden de werkgevers de reiskosten voor hun rekening moeten nemen, maar we zien te vaak dat dat niet gebeurt. Sommige studenten kiezen daarom liever voor een bol-opleiding dan een bbl. Dat vinden wij zonde. We horen dan ook graag van de minister of zij dat met ons eens is en, zo ja, wat zij kan doen om deze studenten, die de reiskosten niet vergoed krijgen, tegemoet te komen.

Over reizen gesproken: wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat ook kinderen in krimpgebieden toegang hebben tot het beste onderwijs, zonder dat ze daarvoor uren onderweg zijn? Niet alleen in het voorgezet onderwijs, maar ook in het mbo staan basisvoorzieningen in krimpregio's steeds meer onder druk, zoals in Zeeuws-Vlaanderen, dat ook al door collega Kwint is genoemd. Dat vraagt om structurele oplossingen.

In het hoger onderwijs kunnen studenten die door bijzondere omstandigheden, zoals ziekte of een beperking, studievertraging oplopen, ondersteuning aanvragen bij een zogeheten profileringsfonds. Die mogelijkheid bestaat er nog niet voor het mbo. Is de minister het met haar voorgangster eens, die schreef dat een ondersteuningsfonds per instelling minderjarige bol-studenten een doelgericht vangnet kan bieden? Niet alleen profileringsfondsen, maar ook andere voorzieningen zijn nog niet toegankelijk voor studenten in het beroepsonderwijs. Kijk bijvoorbeeld naar het Rijkstraineeprogramma, waar je alleen als academische masterstudent voor in aanmerking komt. Zou het niet goed zijn om dat programma open te stellen voor studenten in het beroepsonderwijs en ervoor te zorgen dat ook zij kunnen leren werken en zich te ontwikkelen binnen de rijksoverheid? Want ook daar zijn mbo'ers superbelangrijk, bijvoorbeeld in administratieve functies, catering, beveiliging en ICT. Juist binnen het mbo is de samenwerking met het bedrijfsleven cruciaal. Ik hoor graag meer over de ambities van het kabinet op dit punt. Gaat dit kabinet het succesvolle Regionaal investeringsfonds voortzetten?

Voorzitter. Een mens is nooit te oud om te leren. Als kind ging ik weleens mee met mijn moeder die lesgaf op een school voor volwassenenonderwijs. De moedermavo heette dat toen nog. Ik zag er inderdaad veel moeders die vaak in hun jeugd niet de kans hadden gehad om het beste uit zichzelf te halen en die de kans om dat op latere leeftijd in te halen, met beide handen aangrepen. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor hun gezin: om verder te komen, misschien wel een studie op te pakken, een baan te vinden en uiteindelijk financieel zelfstandig te worden. De moedermavo is er niet meer, maar mensen die op latere leeftijd willen investeren in zichzelf, zijn er nog volop. Een leven lang leren, noemen we dat tegenwoordig. En dat is nog even belangrijk. Niet alleen voor mensen met een baan die hun kennis op peil willen houden of een nieuw vak willen leren, maar juist ook voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Uit het onderzoeksrapport van het CBS, Een leven lang leren in Nederland, blijkt dat juist vrouwen en mensen met een migratieachtergrond minder vaak gebruikmaken van een leven lang leren. Ik vraag de minister welke mogelijkheden zij ziet om bij de ophanden zijnde beleidsnotitie over een leven lang leren juist ook deze doelgroepen te betrekken, om ervoor te zorgen dat ook zij toegang hebben tot tweedekansonderwijs.

Wat gaat de minister doen met de adviezen van de commissie-Sap en de SER om tot een skillsakkoord en een persoonlijke ontwikkelrekening te komen? Gaat zij hierin samen optrekken met haar collega van SZW? Op welke termijn kunnen wij de uitwerking van deze voorstellen tegemoetzien?

Een leven lang leren gaat eigenlijk om een ontwikkelpad, dat je op je tweede begint in de kinderopvang en, als het goed is, nooit meer ophoudt. Dit vraagt om een leercultuur, in het onderwijs maar ook in het bedrijfsleven, bij de overheid en bij zorginstellingen. Meer dan ooit betekent dit dat we moeten investeren in de ontwikkelkansen van mensen voor wie dit niet vanzelfsprekend is. Deelt de minister de opvatting van de SER in het recente SER-advies dat het mbo een scharnierfunctie vervult en daarom ook veel toegankelijker moet worden voor volwassenen?

Ook voor de 2 miljoen laaggeletterden die ons land telt zijn de drempels soms nog te hoog. Tot 2018 had het ministerie van OCW, als coördinerend departement, jaarlijks 18 miljoen beschikbaar voor de aanpak van laaggeletterdheid. Vanaf 2019 gaat het nog maar om 7 miljoen, plus de 5 miljoen uit het regeerakkoord. In het licht daarvan vraag ik wat de minister gaat doen om ook laaggeletterden beter te bedienen op het gebied van een leven lang leren.

De PvdA is blij te lezen dat dit kabinet investeert in onderwijsachterstandenbeleid. Elk kind verdient een eerlijke start, waar zijn wiegje ook staat. De lat kan hierbij wat ons betreft nog een stuk hoger. Al in 2015 heeft de Kamer met de motie-Yücel gevraagd om kinderopvang en onderwijs vanuit één organisatie mogelijk te maken, vanuit zogenoemde integrale kindcentra. Ook de SER adviseerde in 2016 nog een universeel systeem van kindvoorzieningen met extra ondersteuning voor kinderen met een achterstand. Fiscale belemmeringen staan dit echter nog altijd in de weg. Kan de regering de belemmeringen niet wegnemen? Ik vraag ook hierop de reactie van de minister.

Wat gaat dit kabinet doen om de gelijke kansen in het hoger onderwijs te bevorderen? Juist met het oog op een leven lang leren zou de stapeling van mbo naar hbo, en van hbo naar wo, gemakkelijker moeten zijn. Is de minister het met mij eens dat niet alleen de bèta- en gammawetenschappen belangrijk zijn, maar juist ook de alfawetenschappen?

Voorzitter. Zekerheid nummer drie vandaag is de zekerheid dat je honderd procent jezelf kunt zijn. Die staat, helaas ook in Nederland, nog steeds onder druk. Pas geleden nog werden twee vrouwen in Amsterdam geconfronteerd met geweld, puur en alleen omdat zij elkaar zoenden op straat. Ook transpersonen worden geregeld slachtoffer van transfoob geweld. Als er één ding is dat de recente hashtag MeToo heeft laten zien, is dat we er nog lang niet zijn waar het de veiligheid van vrouwen en meisjes, jongens en mannen betreft. Het is goed dat slachtoffers hun stem durven laten horen en zich niet langer hoeven schamen of verontschuldigen voor hun vreselijke ervaring. Het is hoopvol om te zien dat wereldwijd steeds meer daders gevolgen hebben verbonden, of hebben moeten verbinden, aan hun seksueel grensoverschrijdend gedrag. Niet voor niets zijn The Silence Breakers, de mensen die de stilte doorbreken, door Time Magazine net uitgeroepen tot persoon van het jaar.

Voorzitter. Seksuele weerbaarheid begint op school. Gelukkig pakken veel scholen en docenten die handschoen op en zijn er mooie projecten en methodes die hen daarbij helpen. Er zijn echter ook scholen waar seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit niet of nauwelijks ter sprake komen. Dit betekent dat zij enkele van hun kerndoelen zeer onvoldoende gestalte geven. Ziet de minister hier kansen voor verbetering? Is zij van mening dat seksuele weerbaarheid, veiligheid en diversiteit voldoende verankerd zijn in de kerndoelen? Is zij het met ons eens dat deze thema's niet alleen op basisscholen en middelbare scholen, maar juist ook in het mbo thuishoren?

Voorzitter. Honderd jaar nadat vrouwen in Nederland het passief kiesrecht verwierven en bijna honderd jaar nadat Suze Groeneweg als eerste vrouw plaatsnam in de Tweede Kamer, moeten we constateren dat we nog een lange weg te gaan hebben waar het de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen betreft. Want de zekerheid dat het niet uitmaakt of je man of vrouw bent, is ook in Nederland helaas nog lang niet altijd vanzelfsprekend. Nog maar net de helft van alle vrouwen in Nederland is financieel onafhankelijk. Het aantal vrouwen in deze Kamer loopt zelfs terug, evenals overigens de vertegenwoordiging van mensen van kleur. Nederland daalt in de internationale lijstjes over gendergelijkheid, zoals de Global Gender Gap Report. Als we in het huidige tempo doorgaan, duurt het volgens de World Economic Forum nog 217 jaar voor mannen en vrouwen een gelijke positie bereiken, op professioneel, economisch en politiek gebied. Ik kijk uit naar de emancipatiebrief van de nieuwe minister en hoop van harte dat zij daarin ook aandacht besteedt aan de economische zelfstandigheid van vrouwen. Wanneer mogen wij die emancipatiebrief tegemoetzien?

Minister Bussemaker maakte eerder dit jaar geld beschikbaar voor vrouwelijke hoogleraren. Zou de minister kunnen aangeven wat haar inzet wordt om ervoor te zorgen dat ook in de academische sector vrouwen doorstromen in alle lagen van de organisatie, ook als hoogleraar?

"You can't be what you can't see", luidt een Engelse uitdrukking: "je kunt niet zijn wat je niet ziet". Het is waar. Google maar eens naar het filmpje van Redraw The Balance, waarin een schoolklas wordt gevraagd een piloot, chirurg en brandweercommandant te tekenen. Alle kinderen tekenen mannen. Als de juf vervolgens een vrouwelijke piloot, chirurg en brandweercommandant de klas binnenlaat, roept een van de kindjes: maar ze zijn verkleed! Zo hardnekkig zijn stereotypen dus al, op zo'n jonge leeftijd, en toch staan onze schoolboeken er vol mee. Ziet de minister kans hierover in gesprek te gaan met educatieve uitgeverijen?

Voorzitter. Het moge duidelijk zijn: de emancipatie is nog lang niet af. Die vraagt voortdurende aandacht en ook regie. Als adoptiemoeder van Duurzaam Ontwikkelingsdoel nummer vijf, mannen en vrouwen gelijk, zou ik de minister dan ook graag willen vragen er bij haar collega's op aan te dringen gendergelijkheid een integraal onderdeel te maken van hun beleid.

Voorzitter. De allerbeste leraar voor de klas, toegang tot het allerbeste onderwijs voor iedereen en de zekerheid dat je honderd procent jezelf kan zijn: dat zijn de drie zekerheden waarop mensen moeten kunnen bouwen. Ik kijk ernaar uit om met beide ministers daarover het gesprek aan te gaan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van den Hul. Ik ga nu naar de heer Bruins namens de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit jaar is het honderd jaar geleden dat de bekostiging van openbare en bijzondere scholen door de overheid werd gelijkgeschakeld. Dit jaar vieren we het eeuwfeest van het feit dat al het onderwijs op dezelfde manier wordt behandeld, onafhankelijk van je maatschappijvisie, je mensvisie, je geloof of je pedagogische visie. Dat is de kern van artikel 23. Ik vertrouw erop dat deze vrijheid van onderwijs in goede handen is bij deze ministers.

Ieder kind verdient een school die bij hem of haar past. Gemeenschappelijke waarden worden uitgedragen door leraren en ouders, en zo overgedragen aan de volgende generatie. Leraren zijn degenen die dag in, dag uit werken aan een toekomst voor onze kinderen. Daarmee is het ministerie van Onderwijs het ministerie van de toekomst.

Ik ben daarom verheugd te lezen dat dit kabinet de samenwerking tussen scholen en ouders wil versterken. Ouderbetrokkenheid is voor kinderen de belangrijkste succesfactor voor het goed doorlopen van de schooltijd. Wat gaat de minister concreet doen om de ouderbetrokkenheid te bevorderen? Wanneer kunnen wij een invulling van dit voornemen verwachten?

Zo is ouderbetrokkenheid nodig opdat kinderen van alle leeftijden leren bewust en veilig om te gaan met internet en sociale media. Hoe ziet de minister de rol van scholen in mediawijsheid en wat is de rol van ouders daarbij?

Voorzitter. Ik besef dat ik, terwijl ik hier sta, makkelijk praten heb, want ik sta niet voor de klas. Het onderwijs is echt zwaarder geworden in de afgelopen jaren. De maatschappij is de klas in gekomen. We zien dat er door toegenomen werkdruk, toegenomen verwachtingen van overheid en ouders en toegenomen gedragsproblematiek een steeds grotere druk op de leraar komt te staan. Ik vind het dan ook lovenswaardig dat meesters en juffen altijd als eerste zeggen dat ze het mooiste beroep van de wereld hebben. Maar steeds harder is ook de roep vanuit het veld dat het zo niet langer kan, dankzij de brede beweging PO in actie.

Want, voorzitter, eerdere financiële donaties van de overheid om wat te doen aan lerarensalarissen, opleiding van leraren of meer handen voor de klas hebben leraren niet het gevoel gegeven dat ze geholpen zijn. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de nieuwe forse investering in het primair onderwijs die dit kabinet doet deze keer wel effect ressorteert, zoals de leraren dat van ons verwachten?

In het regeerakkoord wordt, meneer Van Meenen zei het al, fors geïnvesteerd in onderwijs, met name in het primair onderwijs. Het is nu aan de werkgevers en leraren om in overleg met de minister te zorgen dat het geld ook echt in de klas komt. Welke instrumenten heeft de minister in handen om ervoor te zorgen dat het verschil tussen het gemiddelde salaris in het p.o. en vo echt kleiner wordt en de werkdruk echt wordt verlaagd?

De heer Kwint (SP):

Ik ben het erg met de heer Bruins eens dat we er nu voor moeten zorgen dat leraren ook echt gaan merken dat er geld is. Eerder hebben we gezien dat het er via allerlei onderlinge afspraken op papier heel mooi uitzag, maar dat er in de praktijk niet zo veel van terechtkwam. Welke middelen zouden volgens de heer Bruins gebruikt kunnen worden om ervoor te zorgen dat het geld dat nu vrijkomt, echt naar het onderwijs gaat?

De heer Bruins (ChristenUnie):

De laatste keer dat de ChristenUnie in de regering zat, ging er een miljard extra naar het onderwijs. Toen hebben we gezien dat het best moeilijk aan te tonen was dat het ook echt in de klas kwam en ook echt wat deed voor de leraren. Ik zie dat de akkoorden die in latere jaren zijn gesloten, toen er ook extra geld voor onderwijs kwam, wel degelijk tot aantoonbaar resultaat hebben geleid. We hebben eerder in dit debat al het rapport van de inspectie, Staat van het Onderwijs, langs horen komen. Daaruit blijkt dat dat geld wel degelijk naar personeelslasten is gegaan. Het is beter te traceren, maar nog niet goed genoeg, denk ik. Ik pleit ervoor dat we de minister nu de ruimte geven om met werkgevers en werknemers te praten over de voorwaarden waaronder dit extra geld nu naar het onderwijs gaat en hoe we straks gaan aantonen en laten zien dat het daadwerkelijk in de klassen komt: handen voor de klas, minder werkdruk en een hoger salaris.

De heer Kwint (SP):

Dat is een mooi streven, maar als je goed kijkt naar bijvoorbeeld de Financiële Staat van het Onderwijs, zie je dat er in vergelijking met de totale lasten procentueel een kleine daling is van het percentage dat nu naar de leraren gaat. Het houdt niet over, maar er is een kleine daling, terwijl er juist concretere afspraken gemaakt zijn over geld dat naar de klas zou moeten gaan. Laat ik de vraag enigszins open stellen: is het voor de heer Bruins denkbaar dat er ook maatregelen genomen worden die verdergaan dan een nieuwe afspraak met de schoolbesturen?

De heer Bruins (ChristenUnie):

De kleine daling die de heer Kwint noemt, heb ik gezien. Uit mijn hoofd zeg ik dat de personeelslasten als percentage van het totaal van 92% naar 90% of 89% gaan. Tegelijkertijd zien we in dezelfde tabel waar de heer Kwint aan refereert dat juist in het p.o. de personeelslasten het grootste percentage van alle lasten vormen. Dat percentage is in het p.o. groter dan in alle andere onderwijssectoren. Zo heel veel vet zit er dus niet op de botten. Ik denk dat het productiever is als we eerst de minister met werkgevers en werknemers laten praten om te kijken hoe we daadwerkelijk iets aan de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden kunnen doen. Die verantwoordelijkheid ligt wel primair bij de werkgevers en de werknemers.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Een serieuze aanpak van het lerarentekort kan niet zonder dat we het onderwijs ook aantrekkelijker maken voor mannen. In het afgelopen jaar hebben lokale Meestertgroepen zich verenigd in een landelijke samenwerking en zijn er steeds meer initiatieven op pabo's om te werken aan diversiteit, zowel op de as van de man-vrouwdiversiteit als op andere assen. Er liggen mooie plannen klaar om dat nu ook landelijk door te trekken. Zijn de ministers bereid om met de Meestertgroepen — minister Slob — en met de pabo's — minister Van Engelshoven — te bespreken op welke manier deze nieuwe emancipatie van mannen in het onderwijs een flinke boost kan krijgen? Houdt minister Van Engelshoven er ook rekening mee dat we naast de instroomtekorten in het basisonderwijs en bij de pabo's ook tekorten hebben bij andere lerarenopleidingen, bijvoorbeeld voor de bètavakken? Kan de minister voor die lerarenopleidingen ook iets betekenen?

Voorzitter. Dit kabinet investeert stevig in krimpregio's en kleine scholen en dat is lovenswaardig, want thuisnabij onderwijs is ook nodig in dorpen, in de regio, zolang het onderwijs deugdelijk is, natuurlijk. Maar over het algemeen zien we dat ook op kleine scholen met een zelfbewuste identiteit prima onderwijs wordt gegeven. Wanneer wordt duidelijk hoe de minister invulling gaat geven aan deze impuls? Heeft de minister een plan voor de krimp in het vo? Die uitdaging begint zich nu namelijk ook al af te tekenen.

Voorzitter. Voor het passend onderwijs worden in het regeerakkoord belangrijke stappen gezet. Dit kabinet wil "bezien hoe de zorg voor leerlingen binnen een beperkt aantal onderwijsinstellingen met complexere casuïstiek direct uit de middelen voor zorg in onderwijstijd kan worden gefinancierd". Kan de minister dit samen met zijn collega van VWS voortvarend oppakken? Wat is er nodig om dit voor elkaar te krijgen? Kan dit snel? De heer Van Meenen noemde het ook al. Verder zie ik dat het subsidiebedrag voor het aanpassen van lesmateriaal voor visueel gehandicapte leerlingen in 2018 flink verlaagd wordt, van 4,5 miljoen in 2016 naar 3,1 miljoen in de komende jaren. Zoals het er nu staat, lijkt het zelfs alsof dit in 2017 al is ingegaan, maar dat past niet bij hetgeen in de begroting voor 2017 is geschetst. Toen stond het budget van 4,3 miljoen nog fier overeind. Waarom deze verlaging zonder aankondiging of afstemming?

Voorzitter. Ik ga naar het mbo. Vorig jaar heb ik bij de begrotingsbehandeling van OCW een actieplan voor technisch en specialistisch vakmanschap gelanceerd met de titel "De gouden handen van Nederland". Toen heb ik al een pleidooi gehouden om vanaf nu te praten over theoretisch en praktisch opgeleiden, en niet meer over laag en hoog. Ik ben blij dat ik mevrouw Westerveld daarin aan mijn kant vind. Maar ik heb ook een pleidooi gehouden voor de gedachte dat ieder kind van 12 jaar op de fiets naar een vmbo techniek kan als het dat wil. Ik ben daarom buitengewoon content met de forse structurele impuls voor het technisch vmbo. Dit land snakt naar vakmensen. Ik wil de minister daarom om een plan vragen voor een gericht vmbo-fonds, dat tot doel heeft om te komen tot een dekkend aanbod en een versterking van de kwaliteit van het techniekonderwijs in het vmbo. Dit geld zou, wat de ChristenUnie betreft, in een apart fonds moeten om zeker te stellen dat de extra investeringen opbrengen wat ze moeten doen. Mbo-scholen, vmbo-scholen, bedrijfsscholen en opleidingsbedrijven in een regio kunnen dan gezamenlijk een plan maken om aantrekkelijk beroepsonderwijs de komende jaren overeind te houden. Ik overweeg een motie om deze wens kracht bij te zetten.

De heer Van Meenen (D66):

Even voor het goede begrip. Ik ben ook heel blij met die 100 miljoen structureel. Maar begrijp ik nu goed dat de heer Bruins zegt: dat moet voor een deel naar de scholen die we al hebben? Dat zijn er overigens steeds minder aan het worden, dan ben ik met hem eens. Maar moet het geld dan ook voor een deel worden ingezet om nieuwe scholen op te zetten? Heb ik dat goed begrepen?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Niets moet, maar er kan sprake zijn van een enorme witte vlek op de kaart van Nederland, van een provincie waar geen technisch vmbo meer is. Het kan nodig zijn om in de hoofdstad van zo'n provincie een technisch vmbo te bouwen. Ik vind dat daar dan extra aandacht voor moet komen. Ik vind wel dat het altijd in overleg moet met de plaatselijke scholen en het plaatselijke bedrijfsleven, want we moeten natuurlijk zeker weten dat er in zo'n regio ook behoefte is aan technische vakmensen. Maar eigenlijk ken ik geen regio waar geen behoefte is aan dergelijke mensen.

De heer Van Meenen (D66):

Over het doel zijn we het helemaal eens. De vraag is alleen: moet dat uit deze pot? Als je echt nieuwe scholen gaat stichten of nieuwe vestigingen gaat oprichten, dan is de financiering daarvan natuurlijk vooral een taak van gemeenten. Die krijgen daarvoor geld uit het Gemeentefonds. Het lijkt er nu op dat u die 100 miljoen mede voor dat doel wilt gaan gebruiken. Maar misschien heb ik het dan toch niet goed begrepen.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik maak daarover twee opmerkingen. Ten eerste, ik wil de regie leggen bij de minister en ervoor zorgen dat er een landelijke regie komt. Ik wil ervoor zorgen dat we echt een kaartje gaan zien, dat kinderen die talentvol zijn, die goed zijn met hun handen, gewoon overal in Nederland techniek kunnen gaan doen. Ten tweede, ik zie dat er in de afgelopen jaren een tendens is geweest bij vmbo's om goedkopere opleidingen aan te bieden. Ik noem de administratieve en economische opleidingen die gewoon minder kosten. De tariefstelling klopt daar niet. Die is eigenlijk een prikkel om naar die opleidingen te gaan, terwijl we juist weten dat technici in de toekomst altijd werk zullen hebben. Ik maak me ernstig zorgen over vmbo economie en administratie, over de manier waarop we die kinderen straks aan het werk krijgen. Dan vind ik dat we scholen moeten prikkelen om juist de techniekkant te vergroten in plaats van de economische en administratieve kant.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Diverse onderzoeken laten zien dat meer dan 60% van de jongeren in hun dagelijkse leven vaak tot erg vaak een prestatiedruk voelt. Meer aandacht voor studiebegeleiding is nodig. Dat geldt ook voor een goede toegankelijkheid van studentenpsychologen. Afgelopen februari is de motie-Bruins/Asante aangenomen die de regering verzoekt om in overleg te treden met instellingen in het hoger onderwijs, studentenpsychologen en studentenorganisaties over psychische problematiek bij studenten en gezamenlijk tot een actieplan te komen, zodat bij iedere instelling goede en laagdrempelige psychische hulpverlening aanwezig is. Ik vraag de minister voor hoger onderwijs wanneer dat actieplan komt. De halvering van het collegegeld is mooi om de gevolgen van het leenstelsel een beetje te verzachten, maar het is een generieke maatregel. Hoe zit het met de studenten met een beperking en met chronisch zieke studenten, die er sinds de invoering van het leenstelsel aantoonbaar op achteruit zijn gegaan? Hoe zorgt de minister ervoor dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs ook voor hen gewaarborgd is? Vorig jaar werd een motie van mij overgenomen, waarin de regering werd verzocht om in overleg met de universiteiten, hogescholen en studentenorganisaties te komen tot een programma van aanvullende ondersteuning en begeleiding voor stapelaars en inbegrepen groepen zoals zij-instromers in het hoger onderwijs. We vroegen ook om dit te betrekken bij het begrotingsonderzoek en het actieplan gelijke kansen. Kan de minister aangeven wat er op dit vlak is gebeurd? Doen de universiteiten volop mee in het programma gelijke kansen en kunnen zij ook aanspraak maken op het geld dat daarvoor beschikbaar is?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Mijn punt ging nog even over het vorige blokje van de heer Bruins over psychische klachten en burn-outs bij studenten. Ik heb dat in mijn bijdrage genoemd en het ook iets breder getrokken. Ik had het over burn-outs en psychische klachten bij scholieren. Ik heb de minister gevraagd of we daar niet een onderzoek naar zouden kunnen doen en daarin uitdrukkelijk ook de relatie met het onderwijssysteem meenemen. Naar de mening van GroenLinks waren we namelijk de afgelopen jaren heel erg gericht op prestaties, op rendementsdenken. Ik vraag mij af hoe de heer Bruins dat ziet. Is hij er ook voor dat we daar eens een wat breder onderzoek naar gaan doen?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Nou, het feit dat het actieplan er nog niet is, kan twee redenen hebben. Misschien hebben een aantal partijen heel lang onderhandeld om te komen tot een regering. Dat kan. Dat ging in verschillende fasen. Het kan ook zijn dat het er nog niet is, omdat eerst onderzoek nodig is naar mogelijke oorzaken en de toestand. Als dat nodig is om te komen tot een goed actieplan, dan sta ik zeker achter de gedachte om dat actieplan, dat er toch moet komen, dan maar meteen goed met onderzoek te onderbouwen. Maar dan hoop ik dat dat niet tot veel vertraging leidt.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ben blij om dat te horen. Mijn punt was vooral: laten we dat breder trekken, want de kansongelijkheid, maar ook de prestatiedruk zitten door het hele onderwijs heen. Ik ben blij dat de heer Bruins die mening deelt.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Fijn dat we hierin samen kunnen optrekken. Dat waardeer ik enorm.

Voorzitter. Ik eindig met de wetenschap. Na vele jaren hebben we weer een kabinet dat extra investeert in wetenschap. Wetenschap en innovatie spatten van het papier af als je het regeerakkoord leest. Maar gek genoeg zijn we nog steeds een land dat relatief weinig investeert in bèta- en technische wetenschappen. Daarom is het goed dat in het regeerakkoord staat dat juist daar extra aandacht voor nodig is. Kan de minister mij bevestigen dat we nu eindelijk extra en meer dan naar rato gaan investeren in bèta en techniek en dat we dat geld niet pondspondsgewijs over de onderzoeksdomeinen gaan verdelen? Verder is het goed dat er twee keer 50 miljoen is gereserveerd voor onderzoeksinfrastructuur. In de brief die de minister stuurde op 30 november lijkt dit geld alleen bestemd voor wetenschappelijke infrastructuur. Graag roep ik de minister op om hier het toegepaste onderzoek in de TO2-instituten niet te vergeten. Versterking over de hele kennisketen is nodig. Graag een reactie.

Voorzitter. U hebt al gemerkt dat de ChristenUnie bèta en techniek een warm hart toedraagt. Ons land heeft echt meer vakmensen nodig om ook in de toekomst voorop te lopen in de nanotechnologie, de kwantumcryptografie, de fotonica, de katalyse, mathematische fysica, allemaal vakgebieden waar Nederland tot de absolute top van de wereld behoort. Daarom moeten we er ook alles aan doen dat we geen numerus fixus instellen bij opleidingen waar we juist meer mensen voor nodig hebben. Maar laten we niet vergeten dat ons land mooi en aangenaam is om in te wonen omdat we ook altijd zorgvuldig met onze geesteswetenschappen willen omgaan. Mevrouw Van der Hul noemde dat ook. Mag ik daarom de minister na mijn pleidooi voor technologische innovatie voor bèta en techniek ook oproepen om oog te blijven houden voor de kleine geesteswetenschappen, voor de levensbeschouwelijke universiteiten? Wil de minister erop letten dat deze levensbeschouwelijke universiteiten voldoende stem hebben bij NWO en ook bij de VSNU?

Ik herinner mij dat ik vier jaar geleden vanuit een andere functie de allereerst route voor de nationale wetenschapsagenda mocht schrijven, de route Smart industry. Mijn collega's bij NWO, die de alfa- en de gammawetenschappen deden, werden een beetje boos, want die zeiden: dat is nou weer typisch zo'n technisch onderwerp! Ik werd daar zo knarrig van dat ik ben gaan schrijven, en de eerste acht bladzijden van de NWA-route Smart Industry gaan over het belang van alfa en gamma in smart industry, in de industrie van de 21ste eeuw. Die gaan over sociale acceptatie, over ergonomie, over de ethiek van technologie, over gedrag en over de vraag of je robots in je arbeidsomgeving kunt accepteren. Laten de alfa's en de gamma's uit hun calimerohoek komen en het belang van hun eigen wetenschappen alsjeblieft erkennen!

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben benieuwd wat nu het goede antwoord van de minister is, want aan de ene kant zegt de heer Bruins dat er vooral meer geld naar de bèta's moet, naar de techniek, maar tegelijkertijd zijn de alfa's en de gamma's ook allemaal belangrijk. Het humanistische en ander vormende hoger en universitair onderwijs moet ook allemaal vooropstaan. Wat is hier nu eigenlijk het goede antwoord?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Het goede antwoord heb ik voor de heer Van Meenen. Ik eindigde net met de stelling dat het tijd wordt dat de alfa- en gammawetenschappers ook het belang van hun eigen wetenschappen voor onze maatschappij leren inzien. Ze mogen daar ook trots op zijn. Tegelijkertijd pleit ik ervoor om dit extra geld voor wetenschap met nadruk te investeren in bèta en techniek, maar dat hoop ik op een manier te doen zonder dat mensen zich achtergesteld of aangevallen voelen en zonder tegenstellingen te creëren. We hebben juist alle wetenschappen nodig, in de juiste verhoudingen. Maar als je dit in internationaal verband bekijkt, investeert Nederland traditioneel al vele jaren te weinig in bèta en techniek, terwijl dat de mensen zijn die we de komende jaren keihard nodig hebben om dit land draaiende te houden.

De heer Özdil (GroenLinks):

De discussie tussen mijn collega Van Meenen en mijn collega Bruins laat misschien nogmaals zien dat de dingen in het regeerakkoord misschien wat meer uitwerking nodig hebben. Mijn vraag sluit aan op die van collega Van Meenen. De heer Bruins zei net dat er meer geld dan naar rato moet naar technische universiteiten en exacte wetenschappen. Betekent dit dat hij eigenlijk zegt dat geesteswetenschappen en sociale wetenschappen naar rato minder moeten krijgen? Eigenlijk zegt hij dus wel dat ze niet belangrijk zijn, terwijl hij net zei dat ze even belangrijk moeten zijn. Ik ben dus een beetje in de war wat hij nou wil met dit punt.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Laat ik hier in ieder geval een heel duidelijk onderscheid maken tussen alfa- en gammawetenschappen. In alfawetenschappen investeren we niet zo heel veel geld. Die zijn relatief klein en relatief kwetsbaar, en alles van waarde is weerloos. Daar moet je voorzichtig mee zijn. In de sociale wetenschappen, in maatschappij- en gedragswetenschappen, investeren we in internationaal verband relatief veel. Als je naar het gammagerelateerde gezondheidsonderzoek kijkt, zie je dat gammaonderzoek eigenlijk twee derde van onze totale wetenschap is. In vergelijking met een land als Duitsland investeren wij relatief zes keer meer in sociale wetenschappen. Ik denk dat we daarin een ommekeer moeten hebben en dat we mogen bekijken hoe we deze keer extra kunnen investeren in bèta en techniek om daar de zaak draaiende te houden. Ik zeg dat ook indachtig de bezuinigingen op bèta en techniek onder Rutte I, toen de FES-middelen wegvielen en de innovatiemiddelen werden verschoven van de EZ-innovatieprogramma's naar de Wbso.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik heb nog een verduidelijkende vraag, want ik ben het helemaal eens met collega Bruins dat de bètawetenschappen meer geld verdienen. Uiteraard! Het gaat om de hightecheconomie, de toekomst. Een laboratorium voor windmolens is nou eenmaal duurder dan een trip naar het archief. Maar het gaat mij te ver om te zeggen dat we de boel nu moeten omdraaien. Hij zei dat niet letterlijk, maar daar kwam het wel op neer. De gammawetenschappen krijgen naar rato meer geld in vergelijking met andere landen, dus we pakken geld van ze af en geven dat aan de …

De heer Bruins (ChristenUnie):

Neenee! Mijn pleidooi voor bèta en techniek is jaren oud. In alle voorgaande banen die ik had, heb ik hetzelfde geroepen en dat roep ik nu weer: we hebben te weinig bèta's en we hebben er meer nodig, want dat is goed voor ons land. Maar ik heb nooit een bezuiniging op gammawetenschappen bepleit. Dit pleidooi kan ik alleen maar in mijn huidige rol vanaf deze lessenaar doen omdat er extra geld komt voor wetenschappen. We gaan niet bezuinigen op welke tak van sport dan ook. Maar bij het extra geld pleit ik voor meer dan naar rato naar bèta en techniek. Dank u wel dat ik deze verheldering kon geven.

Voorzitter, ik sluit kort af. In het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie stond: "Het onderwijs dat je geeft is bepalend voor het land dat je bouwt." En zo is het. Onderwijs biedt kansen en perspectief, en Nederland heeft dankzij de onderwijsvrijheid een wereldwijd uniek en sterk onderwijssysteem. Iedereen heeft het recht om zijn of haar talenten te ontwikkelen, of je nu goed bent in taal en rekenen, of juist met je handen, en of je nu veel of weinig beperkingen hebt. Als een van de vier coalitiepartijen van dit kabinet, en als overtuigde onderwijspartij investeert de ChristenUnie in de toekomst van onze kinderen en kleinkinderen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan …

Nee, ik zie dat mevrouw Westerveld toch nog een vraag aan de heer Bruins wil stellen. Die is al naar zijn plaats aan het lopen. U moet echt op tijd een signaal afgeven, mevrouw Westerveld. Dat geldt niet alleen voor u. Stelt u een heel korte vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik had even gewacht omdat er soms aan het einde van een betoog nog heel belangrijke zaken naar voren worden gebracht.

Het gaat over het lerarentekort en de werkdruk. De ChristenUnie zit inderdaad in het kabinet, maar kent ook interne partijdemocratie. Onlangs is er een congres geweest. Daar was de heer Bruins ongetwijfeld bij. Ik heb een motie gekregen waarin staat dat het congres van de ChristenUnie heeft gevraagd om de investeringen naar voren te halen die worden gedaan om de werkdruk tegen te gaan. Ik vroeg me af wat de heer Bruins met die motie van het congres gaat doen. En is hij bereid om, als ik een motie daarover ga indienen, die te gaan steunen?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dank u wel voor deze vraag. Ik ben ontzettend blij dat onze congressen goed worden gevolgd. En wij staan ook altijd open voor politici van andere partijen die gast bij onze congressen willen zijn.

De voorzitter:

O, ik dacht: om lid te worden.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik vind het belangrijk dat we nu eerst de minister de ruimte geven om te overleggen wat we doen met het geld dat we nu in het regeerakkoord hebben staan. Van een verschuiving kan geen sprake zijn. We hebben het regeerakkoord zoals dat er nu is met z'n vieren getekend. Ik vind het heel belangrijk om nu de minister handelruimte te geven, ook omdat het nodig is dat er opnieuw vertrouwen wordt opgebouwd. Dat vertrouwen is zo weggegaan. Ik heb de minister iedere dag op de televisie gezien, voor zaaltjes joelende leraren en bij Nieuwsuur. En ze ging van de ene school naar de andere. Ik wil eerst vertrouwen bouwen, samen in gesprek komen en dan kijken hoe ver we kunnen komen voor ik ook maar enige andere stap maak.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Gelukkig is de minister van dezelfde partij. Dus ik ben heel benieuwd of hij de motie heeft gezien en hoe hij ernaar kijkt. Dat zullen we ongetwijfeld horen in de beantwoording.

De heer Kwint (SP):

De uitspraak van het ChristenUniecongres was een verzoek aan de fractie. Legt de fractie dat naast zich neer?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Nee, hoor. Wij leggen niet zomaar een motie van een congres naast ons neer, maar ik vind het wel heel belangrijk dat we de timing goed krijgen. De minister regeert en ik controleer. We gaan ervoor zorgen dat iedere cent van die 1,9 miljard die we hebben bijgeplust ten opzichte van het vorige kabinet op de goede plek terechtkomt, want dat is wat de leraren verdienen.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Kwint (SP):

Daar zijn wij het volkomen over eens. Volgens mij klinkt het overigens wel alsof u de uitspraak van het congres naast u neerlegt, want dat is een verzoek aan de fractie om de investeringen naar voren te halen. Laat ik ook aan u de vraag stellen die ik aan de heer Van Meenen stelde. Op het moment dat er straks concrete plannen liggen om het lerarentekort en de werkdruk aan te pakken, kunt u mij dan garanderen dat we wel gaan kijken naar het naar voren halen van die investeringen en dat we dan niet het argument krijgen dat we hebben afgesproken dat het geld pas over één of twee jaar beschikbaar komt?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik ben buitengewoon benieuwd of het de minister lukt om inderdaad met het plan te komen dat hij in de media heeft toegezegd en dat er eerst moet komen. Dat wacht ik eerst af voor ik verdere uitspraken doe.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Bruins. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Raan namens de Partij voor de Dieren.

De heer Van Raan (PvdD):

Voorzitter. Felicitaties aan de bewindslieden. Dit is ook voor mij de eerste keer, dus we voeren gezamenlijk voor de eerste keer dit debat. Het gaat over duurzaamheid. Het zal u wellicht niet verbazen.

Voorzitter. In 1992 bracht een groep wetenschappers een brandbrief uit over de achteruitgang van de leefomgeving. 25 jaar later hebben 15.000 wetenschappers dat opnieuw gedaan. Het centrale thema in 1992 en in 2017 is: er worden te weinig en te kleine noodzakelijke stappen gezet om de klimaatverandering tegen te gaan.

Voorzitter. In het licht van de traagheid van verandering van het beleid en de snelheid van de gevolgen van de klimaatverandering is het schokkend om te zien hoe weinig urgentie er lijkt te zijn. We spreken dat eigenlijk in elk begrotingsdebat uit, dus ook in dit begrotingsdebat. Als in 1992 250 wetenschappers hun bezorgdheid uiten en in 2017 15.000 dat doen, als waarschuwingen van wetenschappers over elkaar heen buitelen, dan schort er kennelijk iets aan ons collectief leervermogen, in politiek en in beleid. Dat is naar onze mening ook zo. In het onderwijs begint het slechts langzaam door te dringen hoe belangrijk duurzaamheid is. Aan initiatieven is er geen gebrek. Ik kom daar straks nog even op terug. Kijkend naar de vakken die ik zelf de afgelopen vier jaar gaf op het Pieter Nieuwland College in Amsterdam-Oost, economie en management en organisatie, was het eigenlijk schokkend om te zien dat duurzaamheid bij die vakken achteraan in het hoofdstuk worden genoemd. "En o ja, dat zijn externe kosten. Duurzaamheid is iets duurs. Dat hebben we ook nog." Het wordt gezien als iets lastigs, iets wat je erbij moet doen. Dat geldt eigenlijk voor alle vakken.

Voorzitter. De vraag: hoe kunnen we de noodzakelijke transitie maken als leerlingen en studenten duurzaamheid niet onderwezen krijgen? Duurzaamheid is naar onze mening ten diepste een vraag naar goed en kwaad en daarmee onderdeel van culturele vorming. Als het Wilhelmus daar nou vol mee zat … Dat gaan we per slot van rekening zingen aan het begin van elke schooldag. Maar nee, nergens. Nou ja, misschien een beetje met goede wil in couplet 10. Dat wil ik graag voor u citeren. "Niets doet mij meer erbarmen; in mijnen wederspoet; Dan dat men siet verarmen; des conincks landen goet". Dat is misschien de enige verwijzing naar duurzaamheid, maar we gaan waarschijnlijk alleen maar couplet 1 en 6 zingen, dus couplet 10 zal niet aan de orde zijn. Dus het Wilhelmus gaat ons niet redden in de transitie. En een goed begrip van duurzaamheid in elk vak wellicht wel. Is de minister het met ons eens dat het begrip duurzaamheid een onderdeel is van onze culturele vorming, van hoe je tegen de wereld aankijkt, van goed en kwaad, eigenlijk van ethiek en moraliteit?

Voorzitter. Een hinderpaal naar duurzaam onderwijs kan de bemoeienis van het bedrijfsleven zijn. Het hoeft niet, maar het kan wel. Natuurlijk, in het beroepsonderwijs, de naam zegt het al, is een goeie afstemming met het bedrijfsleven zeer wenselijk en nodig. Maar goed, daar schort het nogal aan, gezien de dreigende tekorten. En dan is de rol van de fossiele industrie, van de hindermachten, des te storender. Onderzoeken van Changerism en De Correspondent, maar ook die van fossielvrij onderwijs en vragen van de fractie van de SP en mijn eigen fractie tonen drie zaken duidelijk. Eén: de beïnvloeding is reëel. Twee: het onderwijs middels een convenant kan zich weinig beschermen tegen die invloed. Drie: de overheid houdt zich actief afzijdig. Is de minister het met ons eens dat, hoe langer de fossiele industrie haar gesubsidieerde CO2 uitbraakt en de kostbare technici van scholen gebruikt voor haar achterhaalde fossiele businessmodel, hoe kostbaarder die transitie wordt? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Groen onderwijs is overgebracht vanuit EZ. Dat vinden we op zich een goeie zaak. We komen daar nog uitgebreid over te spreken. Ik laat het hier even buiten beschouwing. Dat daar ook een duurzaamheidsopdracht ligt, is ons duidelijk.

Voorzitter. De parallel vanuit de economie, die duurzaamheid beschouwt als iets extra's, naar het onderwijsveld, waar duurzaamheid van het personeel ook als iets extra's lijkt te worden beschouwd, ligt voor de hand. Duurzaamheid gaat niet alleen over onze omgang met dier en natuur, maar ook over onze omgang met elkaar. En ik snap inmiddels wel hoe het is gekomen met al die PO in actie, VO in actie, WO in actie, ik begrijp dat inmiddels. Ik heb dat zelf namelijk meegemaakt. Onderwijzend en niet-onderwijzend personeel zijn namelijk nog steeds in de veronderstelling dat als zij zich aan hun deel van de afspraak houden, namelijk goed onderwijs geven, de overheid wel voor het andere deel zorgt: goede werkomstandigheden, voldoende personeel en een aanvaardbare werkdruk. Niets is minder waar.

Voorzitter. Gisteren, als voorbeeld, ontvingen we een delegatie van het wetenschappelijk onderwijs in actie. En sorry hoor, het moet mij van het hart, maar dat deed eigenlijk wat sneu aan, dat deed wat sneu aan. Daar stonden echt toponderzoekers uit binnen- en buitenland overigens, en die hadden een litanie van klachten, geen enkele reden om daaraan te twijfelen. Zij moeten hun administratie zelf doen, zij moeten 288 werkstukken nakijken in twee weken, en dan hebben we het over de top van de top. Dat is toch beschamend. Wat doet dit kabinet? Ja, dat geeft nog eens een keer een taakstelling ter grootte van 184 miljoen. In het primair en voortgezet onderwijs zijn de geluiden niet anders. Wij als overheid en politiek, hebben ons niet aan de afspraak gehouden. Zij goed onderwijs, wij het geld en de voorwaarden.

Terecht dat docenten nu zelf niet meer gaan zitten wachten. Terecht dat ze oproepen tot stakingen. Terecht dat ze het heft in eigen handen nemen, nadat ze zich — dat moet ook gezegd worden — zelf de kaas van het brood hebben laten eten door technocraten. Onderwijs dat gebaseerd is op standaardisatie, op controle, op concurrentie en op zakelijke managementmodellen, en vooral op de onuitgesproken afspraak dat meer werk wordt opgevangen door de docenten zelf, werkt niet. En nu? Te grote klassen, te veel werkdruk, te weinig docenten, geen vertrouwen. Is de minister het met ons eens dat de doelen van de lumpsumfinanciering inderdaad niet gehaald zijn? Waarschijnlijk is ze dat, want we gaan het immers evalueren. Toch graag een reactie. En — dat is ook een vraag — wordt het niet eens tijd dat er een onderzoek komt of de werkdruk en de welzijnsaspecten van leraren kunnen worden opgenomen als parameter bij de beoordeling van scholen door de inspectie? Vreemd genoeg is dat nu niet het geval. Alsof de gesteldheid van de docent geen enkele invloed heeft op de kwaliteit van lesgeving. Graag een reactie van de minister. In dit licht juichen we overigens wel de plannen van D66 toe, die de 1.040 urennorm wil loslaten en terug wil naar 20 lesuren per week.

Voorzitter. Dan terug naar het duurzaamheidsinitiatief in het onderwijs. Ruim 40 jongerenorganisaties tekenden eind 2014 het Verdrag Duurzaamheid in het Onderwijs. Dankzij een aangenomen motie van de Partij voor de Dieren die breed werd gedeeld door D66, ChristenUnie, PvdA, GroenLinks en 50PLUS is de regering met een voorstel gekomen over de wijze waarop duurzaamheid integraal in het onderwijs kan worden opgenomen. Dat leverde naar goed gebruik natuurlijk eerst een rapport op. De conclusie van dat rapport was verontrustend. "Slechts een klein gedeelte van de scholen en instellingen is systematisch met duurzaamheid bezig. Er is in Nederland te weinig aansluiting tussen onderwijs en de uitdagingen van morgen." Is de minister bereid om bij nieuwe prestatieafspraken in het beroepsonderwijs harde eisen te stellen aan de betrokkenheid, en daarbij te kijken naar de kans op een baan in een van de cruciale transitiesectoren bij de curriculumontwikkeling, bij stageplaatsen en leerwerkplekken? Graag een reactie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik vind het interessante woorden die de heer Van Raan hier spreekt. Even voor mijn duidelijkheid: wil heer Van Raan hiermee zeggen dat het beroepsonderwijs wat hem betreft meer moet aansluiten bij bedrijven van de eenentwintigste eeuw in plaats van die van de twintigste eeuw?

De heer Van Raan (PvdD):

Ja, ik denk dat dat zeker een goed startpunt is bij het beroepsonderwijs, zeker als je kijkt naar de verleidingen van de fossiele industrie. Als technici daar te werk worden gesteld is dat eigenlijk zonde, want we moeten een transitie naar duurzame energie gaan maken. Als startpunt van de discussie kan ik me daar dus zeker in herkennen.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dan zou je dus duurzaamheid als een jas over het hele onderwijs willen hebben. De heer Van Raan pleit immers toch niet voor een extra vak duurzaamheid, neem ik aan? Pleit hij er dan voor dat je die hele filosofie meeneemt in alles wat je doet?

De heer Van Raan (PvdD):

Dank voor die vraag. Voor zover wij van mening zijn dat duurzaamheid culturele vorming is, is het wat ons betreft evident dat dit bij alle vakken aan de basis ligt. Dat kunt u een jas noemen, dat klopt.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van Raan (PvdD):

Momenteel wordt dus het curriculum van het vo herzien. Daarin is ruimte opgenomen voor duurzaamheid in de vakken Nederlands, rekenen, Engels, burgerschap, digitale geletterdheid en techniek. Maar hoe bestaat het nu dat het vak economie niet in dit lijstje voorkomt? Twee weken geleden bracht Tegenlicht de Britse econome Kate Raworth en haar donut-economie in beeld, en die uitzending laat overtuigend zien hoe belangrijk het is dat we ons beeld van de economie bijstellen. Is de minister met ons van mening dat we daarin ook moeten veranderen? Graag een reactie.

Voorzitter. Vanuit de overheid is het programma DuurzaamDoor het belangrijkste instrument met 7 miljoen per jaar. Binnen DuurzaamDoor coördineert de coöperatie Leren voor Morgen alle duurzaamheidsinitiatieven die er zijn en dat zijn er hartstikke veel. Er zijn echt honderden, misschien wel duizenden mensen thematisch — niet structureel maar wel met goede bedoelingen — bezig met duurzaamheid. De overheid coördineert dat onder de noemer Leren voor Morgen met een bedrag van €100.000 per jaar, naar ik meen. Bijna niks. Graag ontvang ik een reactie hierop. EZ betaalt dat nota bene trouwens, terwijl we een onderwijsbegroting van 30 miljard hebben. Gezien de vraag uit de onderwijswereld krijg ik graag een reactie van de minister op de vraag of dit bedrag substantieel vergroot kan worden.

Voorzitter, ik rond af. Om Obama te citeren: "Wij zijn de eerste generatie die met de gevolgen van de klimaatverandering wordt geconfronteerd, en de laatste die er iets aan kan doen." We zijn het de planeet, onze kinderen en kleinkinderen verplicht om onze economie radicaal te veranderen, om binnen de ecologische grenzen te blijven die batterijen van wetenschappers hebben geïdentificeerd. Er is geen betere plek om met die radicale verandering te beginnen dan de school. "Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst", wordt er vaak gezegd, maar eigenlijk had de oude Wibaut gelijk, die zei: "wie de toekomst heeft, heeft de jeugd". De radicale verandering die wij schetsen is wat ons betreft de toekomst. Duurzaamheid moet daarom een prominente plaats krijgen in alle curricula. Duurzaamheid maakt immers deel uit van culturele vorming, zeker in het vak economie.

De voorzitter:

Gaat u afronden? Anders heeft u helemaal niets meer over voor de tweede termijn.

De heer Van Raan (PvdD):

Voorzitter, ik rond af. Dat duurzaamheid niet structureel is, wil niet zeggen dat er niet duizenden mensen mee bezig zijn en dat de regelfunctie niet mag worden versterkt. De coördinerende rol van de coöperatie Leren voor Morgen, verdient meer steun.

Dank u wel.

De heer Beertema (PVV):

Het ging eigenlijk alleen maar over duurzaamheid. Ik begrijp dat de Partij voor de Dieren het onderwijs wil gaan gebruiken als een soort activistisch instrument om iedereen tot haar eigen standpunten te krijgen, maar duurzaamheid is nog steeds een politieke kwestie. Waarom zouden we dan op deze indringende manier met duurzaamheid bezig zijn? U promoveert het zelfs tot een religie. Het gaat over diepe existentiële vragen van goed en kwaad. Gaat dat niet een beetje ver?

De heer Van Raan (PvdD):

Het mooie is dat de heer Beertema zelf het antwoord al geeft. Hij zegt: u maakt het tot een politieke kwestie. Dat is het ook, het is een politieke kwestie. Dus gaat het uiteindelijk om de vraag hoe je met elkaar omgaat. Dus moet je daarover spreken, ook in het onderwijs. Dat wij daarover van mening verschillen, wil niet zeggen dat u gelijk heeft.

De heer Beertema (PVV):

Dat vind ik een hele wonderlijke. Dat zal ongetwijfeld door sinterklaasavond komen. Het is een politieke kwestie. U en ik denken daar anders over. Waarom moeten wij het onderwijs in dienst stellen om uw visie over al die kinderen uit te smeren, of ze willen of niet? Daar is het onderwijs niet voor bedoeld. Het onderwijs is ervoor bedoeld om kritische burgers te maken en om een stabiele samenleving te maken waar samenhang is, waar solidariteit is enzovoort. Niet om uw politieke stokpaardjes uit te smeren over al die kinderhoofdjes. Daar is het onderwijs niet voor bedoeld. Dat is indoctrinatie. Dat is politieke meningen opdringen op een verschrikkelijke manier. De Partij van de Dieren zou zich met andere dingen moeten bezighouden dan hiermee.

De heer Van Raan (PvdD):

Het is overigens de Partij vóór de Dieren, niet ván de Dieren. Daar zijn we het niet over eens. Wij zijn het er wel over eens dat duurzaamheid politiek is, maar als u denkt dat de inrichting van onderwijs en het bedrijven van onderwijs geen politiek is, dan moet u nog een hoop leren voor zo'n verstandige man.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Beertema (PVV):

Ja, tot slot. Ik hoorde weer een karikatuur langskomen over het Wilhelmus. Het CDA heeft dat geïntroduceerd. Ik heb daar altijd om gevraagd en het CDA heeft die moties altijd weggehoond. Maar goed, toen het uitkwam, moest het opeens wel gebeuren. U gelooft toch niet zelf dat als het Wilhelmus wordt geherintroduceerd in de curriculum van basisscholen dat ze daar iedere ochtend op het schoolplein het Wilhelmus gaan staan zingen? Zo brengt u het wel.

De heer Van Raan (PvdD):

Ja, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dat was helder. Dank u wel. Ik ga nu naar de heer Wassenberg ook namens de Partij voor de Dieren.

De heer Wassenberg (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Ik ga het over iets heel anders hebben, want de minister van OCW gaat over meer dan alleen onderwijs. Ik ga het hebben over proeven op apen, die in Nederland helaas nog steeds dagelijkse praktijk zijn. In het BPRC te Rijswijk om precies te zijn. Dat is het grootste apenonderzoekcentrum van Europa. Sommige spreken niet van een apenonderzoekcentrum, maar van apenhel. Dat BPRC valt onder de minister van OCW.

Voorzitter. Er is in de Tweede Kamer geen draagvlak voor proeven op apen en geen draagvlak voor het BPRC, zie de aangenomen moties om het BPRC zo snel mogelijk af te bouwen. Maar wat hebben de bewindspersonen in de afgelopen vijftien jaar voor elkaar gekregen? Niets. Van afbouw is geen sprake. Nog steeds huizen er in het BPRC zo'n 1.300 apen en ontvangt het BPRC per jaar miljoenen euro's aan subsidie. In ieder geval tot 2020 is ruim 9,5 miljoen euro per jaar voor het BPRC gereserveerd. Hoe kan dit? Het BPRC kan nog jaren vooruit en wordt door niets of niemand tegengehouden. Hoe is deze steun te rijmen met de wens van de Kamer om te streven naar het uitfaseren van het BPRC?

Het Rathenau Instituut heeft in opdracht van de Tweede Kamer een onafhankelijke studie gedaan naar onderzoek met apen. Gebaseerd op interviews met stakeholders van uiteenlopende disciplines concludeert het Rathenau dat het huidige onderzoek met apen ethisch, wetenschappelijk en juridisch omstreden is. Stakeholders bleken achter de ambitie te staan om apenonderzoek af te bouwen naar nul. Het Rathenau wijst op de kans om opnieuw koploper te zijn, zoals dat eerder gebeurde met het afschaffen van dierproeven voor cosmetica en het afschaffen van proeven met grote mensapen. Nieuwe wetenschappelijke inzichten en de stand der techniek maken het mogelijk om over te stappen naar een betere wetenschap, betere regels en een beter begrip van maatschappelijk relevante vragen, waarbij proefdiervrije innovatie de norm is.

Voorzitter. Daarvoor hebben we een overheid nodig die koers zet en die belemmeringen, bijvoorbeeld in wetgeving, wegneemt. Die belemmeringen moeten dus worden weggenomen. We vragen de minister om de handschoen op te pakken en om gesteund door het rapport van het Rathenau strategieën te formuleren die het apenonderzoek in Nederland naar nul brengen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Wassenberg. Ik geef het woord aan de heer Bisschop. Hij spreekt namens de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Laat ik om te beginnen in de richting van de bewindspersonen mijn vreugde uitspreken over de veelbelovende samenwerking. We hopen samen mooie dingen voor het onderwijs te mogen doen.

Mevrouw de voorzitter. Het nieuwe kabinet laat hoopvolle tonen klinken als het over het onderwijs gaat. Het heeft in dit jubileumjaar niet alleen oog voor de grondwettelijke vrijheid van onderwijs, maar het legt ook het accent op de vrijheid voor mensen in het onderwijs. Het kabinet onderstreepte dit door in de eerste week meteen een brochure uit te brengen over de ruimte die scholen binnen de bestaande regels zelf kunnen benutten. Dat is een mooi en terecht initiatief. Maar de medaille heeft twee kanten. Als de politiek scholen echt ruimte wil geven, moeten we ook kritisch durven kijken naar de regels waar we scholen strikt aan houden, maar die wellicht niet strikt noodzakelijk zijn. Ik hoop dan ook dat het kabinet voorstellen om ruimte te bieden welwillend zal bekijken. Ik kom daar nog op terug.

In mijn bijdrage wil ik vijf onderwerpen aansnijden. Ik begin met kleine scholen en ik zal vervolgens ingaan op toetsen, groen onderwijs en de financiën. Tot slot maak ik een opmerking over het hoger onderwijs.

Mevrouw de voorzitter. Allereerst de kleine scholen. De SGP is blij dat het kabinet oog heeft voor de financiële positie van kleine scholen, maar naast de financiële belasting is er een bestuurlijke belasting. Veel kleine scholen worden in stand gehouden door kleine besturen, vaak ook nog eens door vrijwilligers. Dat is uitermate waardevol, ik onderstreep dat vanuit onze fractie gaarne. Het is een waarborg dat ons onderwijs, dat verankerd is in de samenleving, op die manier ook een stevige verankering houdt in onze samenleving. De SGP krijgt van deze besturen, met name van besturen van kleine scholen, echter het signaal dat zij naar adem happen om aan alle regels te kunnen voldoen, terwijl deze regels voor kleine scholen en besturen soms helemaal niet logisch zijn. De verwachting is dat er in de komende jaren veel extra fusies zullen ontstaan als de overheid niets doet ten aanzien van de verlichting van de administratieve lasten. Dat zou bijzonder jammer zijn voor ouders en leerlingen die vaak erg tevreden zijn over hun kleine school.

Daarom heeft de SGP een plan opgesteld om de toekomst van kleine scholen veilig te stellen. Of het nu gaat over privacy of allerlei papierwerk, of het nu gaat over het overblijven of het opwekken van duurzame energie, op allerlei terreinen zijn er mogelijkheden om de administratieve druk te verlichten. Wij hebben ons plan het "Reddingsplan kleine scholen" genoemd. Ik stel het op prijs om de minister dit aan te bieden, of de ministers zelfs, want het is goed om daar breed kennis van te nemen. Ik stel er ook prijs op dat de collega's een exemplaar overhandigd krijgen. Met uw welnemen, mevrouw de voorzitter, geef ik dat graag aan u over.

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Bisschop (SGP):

Het Reddingsplan kleine scholen is geen pleidooi om het allemaal maar op zijn beloop te laten. Nee, het is een pleidooi om effectief toezicht en effectieve verantwoording te organiseren en dus maatwerk van scholen te vragen. Dat hangt samen met de omvang van scholen en met het type scholen. Wat ons betreft zijn daarvoor veel mogelijkheden. Ik ontvang graag een schriftelijke reactie van de minister op het plan. Ik wil aanbevelen om daarover ook in gesprek te gaan met de besturenorganisaties.

Dan het tweede punt, voorzitter, de toetsen.

De voorzitter:

Voordat u verder gaat, meneer Bisschop, een vraag van de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Het lijkt mij goed dat wij kennisnemen van dit plan. Voor het moment van dit debat wil ik de heer Bisschop graag door mijn interruptie in de gelegenheid stellen om een paar maatregelen te noemen. Blijkbaar heeft hij in zijn eigen spreektijd daar niet genoeg tijd voor. Ik doe dat gewoon via deze interruptie. Mijn vraag is dus of u twee of drie maatregelen kunt noemen die in dit plan voorkomen.

De heer Bisschop (SGP):

Zeker. Wij kregen een signaal over een mogelijke Europese verplichting dat elke school of instelling een functionaris privacybescherming zou moeten aanstellen. Dat kan een heel goede maatregel zijn voor omvangrijke instituten, maar als het gaat om een dorpsschool waar in principe alle kinderen van het dorp naartoe gaan, waar iedereen iedereen kent, is het de vraag of een verplichting voor zo'n school om een privacyfunctionaris aan te stellen wel zo verstandig is. Daar vragen wij dus een reflectie op.

Is het echt nodig dat de overblijfmoeders op zo'n kleine school waar iedereen iedereen kent, een verklaring omtrent het gedrag moeten aanvragen met alle rompslomp van dien? Er kunnen verschillende maatregelen worden genomen waardoor het gewoon eenvoudiger voor zo'n school kan worden om overeind te blijven.

Maar er is nog een ander verhaal. Als je kijkt naar de checklist die accountants hanteren voor het bestuursverslag bijvoorbeeld, dat zijn pagina's lange lijsten. Die bestuursverslagen gelden voor het hoger onderwijs en grotere instellingen bijna een-op-een hetzelfde als voor kleinere instellingen; een bestuur dat 100 scholen onder beheer heeft of een eenpitter, allemaal hetzelfde. Nou, daar kun je op een heel verstandige manier in differentiëren zodat de kleinere besturen in de gelegenheid blijven om hun inbreng te leveren en verantwoordelijkheid te nemen.

De voorzitter:

Een korte vraag. De heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Ik moet zeggen dat ik het even heb gescand, want dat was in de tijd die mij gegeven was het maximaal haalbare. Volgens mij vinden wij elkaar een heel eind als het gaat om het zo veel mogelijk ontlasten van kleine scholen, zeker in de wat landschappelijkere gebieden. Eén maatregel viel mij op: de vog voor overblijfmoeders. Ik vraag mij toch ernstig af of het daarvoor nu uitmaakt of een school in een klein dorp of een grotere stad staat en of het dan verstandig is om de overblijfmoeders in een klein dorp geen vog te laten aanvragen. Kunt u misschien uitleggen waarom u tot dat standpunt bent gekomen?

De heer Bisschop (SGP):

De achtergrond van dit onderdeel van ons pakket is dat op een klein dorp alle ouders elkaar kennen; ze ontmoeten elkaar bij het hek als zij de kinderen komen halen. Ik kan me dus voorstellen dat je een dergelijke maatregel vraagt voor een school waar honderden leerlingen op zitten en ouders elkaar niet kennen, maar je kunt je serieus afvragen of die rompslomp nodig is in een dorpsgemeenschap. Dat is inderdaad maar een klein onderdeel van het geheel, maar wij vonden het toch verstandig om het er volledigheidshalve maar bij te zetten.

De heer Kwint (SP):

Ik waag dit te betwijfelen. Ik kom zelf uit een nogal overzichtelijk dorp. Wij kennen toch allebei ook wel de verhalen dat in een kleine dorpsgemeenschap, ook waar iedereen elkaar kent, het bepaald geen garantie voor succes is als je ouders vraagt overblijftaken te doen zonder dat er een verklaring omtrent het gedrag tegenover staat. Denkt u niet dat u misschien iets — dat is hier misschien niet het beste woord — te goed van geloof bent in dezen?

De heer Bisschop (SGP):

U kent mijn wereld dan voldoende om te weten dat wij belijden dat de mens geneigd is tot alle kwaad. In die zin zouden de rollen eigenlijk omgedraaid moeten zijn en zou ik juist voor een verklaring omtrent het gedrag moeten pleiten!

De heer Kwint (SP):

Dan zijn we er!

De heer Bisschop (SGP):

Maar de administratieve rompslomp weegt mijns inziens niet op tegen de toegevoegde waarde. Dat is eigenlijk de afweging daarbij. Als onze overige voorstellen worden overgenomen en dit voorstel moet sneuvelen, kan ik daar wel vrede mee hebben.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Dan ga ik naar het toetsen. De manier waarop leraren toetsen en het aantal toetsen dat zij afnemen, raken direct aan het pedagogische en didactische klimaat en aan de vrijheid van scholen. Een eenzijdige manier van toetsen is bovendien slecht voor de ontwikkeling van leerlingen. De SGP maakt zich zorgen over de alternatieve eindtoetsen. Nog voordat het resultaat van de evaluatie bekend is, worden deze toetsen al in een mal geperst door zogenaamde "ankeropgaven" op te nemen. In 2018 zijn dat zelfs opgaven van het Cito. Dat wij als Kamer gepleit hebben voor alternatieve eindtoetsen, was juist om te voorkomen dat er zo'n mal zou ontstaan. Dit gaat dus rechtstreeks in tegen de oorspronkelijke bedoeling van de gedifferentieerde eindtoetsen. Volgens de SGP vraagt vergelijkbaarheid niet om gestandaardiseerde opgaven, maar om betere kaders in het Toetsbesluit. Ik vraag aan de minister om deze richting nader te verkennen.

De manier waarop de eindtoets wordt afgenomen leidt tot blikvernauwing in het onderwijs. In de eindtoets tellen alleen de makkelijker toetsbare onderdelen mee, zoals leesvaardigheid. Met de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen hebben we echter het signaal gegeven dat alle onderdelen van belang zijn, bijvoorbeeld ook schrijfvaardigheid. Toch zijn niet alle onderdelen verplicht volgens de Toetswijzer, waardoor de wet eigenlijk nog steeds niet goed wordt uitgevoerd. Dat is op zich een slechte zaak. Graag krijg ik van de minister een tijdpad over acties waarmee recht wordt gedaan aan de volle breedte van het taal- en rekenonderwijs, op een veelzijdiger manier dan alleen maar te toetsen met meerkeuzevragen en op een manier die voorkomt dat alles door die ene mal wordt geperst. Die toetsen dienen niet primair voor de vergelijkbaarheid en de prestaties van de scholen, maar voor het bepalen van het niveau van de leerlingen, waardoor ze helpen bij het maken van een goede keuze voor het vervolgonderwijs. Dat zijn twee heel verschillende zaken.

De SGP is ook bijzonder geïnteresseerd in het tweede aandachtspunt van de onderwijsparagraaf uit het regeerakkoord, waarin staat dat de wettelijke basis voor een verplichte diagnostische toets wordt geschrapt. Ik meen mij te herinneren dat hierover nog een initiatiefwetsvoorstel in behandeling is. Kan de minister misschien iets vertellen over de relatie tussen beide?

De SGP constateert dat de druk op scholen groeit om extra toetsen in het leerlingvolgsysteem op te nemen. De wetgever heeft echter bewust uitgesproken dat scholen de vrijheid hebben om te bepalen wanneer en hoeveel toetsen zij afnemen. Alleen de eindtoets is duidelijk wettelijk verplicht, maar daarnaast zijn scholen vrij om zich te beperken tot eigen toetsen. Er is geen wettelijke norm voor het aantal genormeerde toetsen. Onderkent de minister dat de onduidelijkheid van de wet scholen op het verkeerde been kan zetten? Welke mogelijkheden ziet de minister om de scholen op dit punt meer duidelijkheid te verschaffen?

Ik kom bij het derde kopje: groen onderwijs. Het regeerakkoord bevat het goede voornemen om het groene onderwijs op dezelfde manier te financieren als het reguliere onderwijs, dus per deelnemer. Dat staat inmiddels ook in de begroting van Onderwijs. Nu blijkt echter dat het kabinet de gelijke behandeling pas vanaf 1 januari 2019 wil realiseren. Dat betekent dat het groene onderwijs nog een jaar langer met financiële nadelen wordt opgezadeld. Ik begrijp dat een precieze berekening over hoe dat gelijkgetrokken moet worden nog niet te maken is. Kan dit kabinet echter wel toezeggen dat er voor het jaar 2018 een oplossing gevonden wordt, zo nodig met terugwerkende kracht per 01-01-2018?

Het vierde kopje: financiën. De SGP constateert dat financiële regels inhoudelijk soms frustreren. Ik noem vier voorbeelden.

Het passend onderwijs. Leerlingen verdienen zo veel mogelijk een eigen plek in het reguliere onderwijs. Daar ben ik het van harte mee eens. Dat besef spreekt echter niet uit de bekostiging van huisvesting door gemeenten. Voor een leerling die naar het speciaal onderwijs gaat, worden terecht meer vierkante meters gerekend dan voor een leerling die naar het regulier onderwijs gaat. Die hogere norm geldt echter niet als een reguliere school deze leerling in een speciale voorziening gaat opvangen. Wil de minister dit probleem bespreken met de VNG, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, en de sectorraden om zo de regels te verduidelijken?

Dan het punt van beloning op maat. De functiemix heeft bijgedragen aan hogere salarisschalen in het basisonderwijs, maar ondertussen gaat die mix ook als een keurslijf werken. De SGP zou graag zien dat bij de voorgestelde herziening van de arbeidsvoorwaarden ook meer maatwerk in de functiemix aan bod komt. Deelt de minister die inzet?

Het volgende punt betreft lerarentekort en zijinstroom. Het kabinet streeft ernaar om ook zijinstromers aan te trekken om het lerarentekort te bestrijden, maar de SGP krijgt signalen dat aanvragen voor subsidie worden afgewezen omdat het plafond bereikt zou zijn. Dat zou wel heel merkwaardig zijn, want dan komt het probleem nooit tot een oplossing. Hoe voorkomt het kabinet dat we onnodig instromers buiten laten staan terwijl we ze hard nodig hebben?

Tot slot onder het kopje "financiën": het Participatiefonds. Recent is bekend geworden dat het Participatiefonds de premies gaat verhogen. Bij de financiële krapte van scholen is dit een onaangename verrassing. Wil de minister eens in kaart brengen of het mogelijk is de aansluiting bij dit fonds ook vrijwillig te maken, dat scholen daar zelf een keuze in kunnen maken?

Mevrouw de voorzitter. Tot slot het vijfde kopje: hoger onderwijs. De regering stelt dat er specialisaties komen in de pabo voor het jonge en het oude kind. Ons is niet helemaal duidelijk wat hiermee wordt bedoeld. Betekent dit nu dat de bestaande specialisaties worden verlengd of dat er een meer eigenstandige opleiding komt voor bijvoorbeeld docenten kleuteronderwijs? Graag een verheldering.

Mijn slotakkoord gaat over het Nederlands in het onderwijs. De wetenschappelijke aanwijzingen stapelen zich op dat we het Engels te weinig doordacht toelaten, zelfs in de bachelor. Sorry voor dat Engelse woord! Met de huidige wet kunnen instellingen te gemakkelijk een loopje nemen. De slotvraag is dan ook: is het de bedoeling van het kabinet om naleving van de wet waar nodig af te dwingen en zo de verengelsing van het Nederlandse onderwijs waar mogelijk tegen te gaan?

Voorzitter, ik dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Bisschop. Ik geef nu het woord aan de heer Kuzu namens DENK.

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. Het realiseren van dromen, daar draait ons onderwijs om. Iedere jongere heeft dromen. De een droomt ervan om arts te worden en om hulpbehoevende mensen weer gezond te maken. De ander droomt van een toekomst bij de brandweer om levens te redden. En weer een ander droomt ervan om leraar te worden om juist anderen te helpen met het waarmaken van hun dromen.

We hebben in ons land 3 miljoen jongeren. We hebben dus ook 3 miljoen dromen. Waar DENK zich met hart en ziel voor inzet, is dat al die 3 miljoen dromen evenveel kans hebben om in vervulling te gaan. Maar dat is helaas op dit moment niet het geval. Te veel dromen van heel veel jongeren worden op dit moment keihard kapotgeslagen door de dagelijkse realiteit in ons onderwijssysteem. Jongeren krijgen een lager schooladvies omdat hun ouders toevallig lager opgeleid zijn. Jongeren doen het minder goed op school omdat hun ouders ze financieel niet goed kunnen ondersteunen. Jongeren hebben minder kans om door te stromen naar het hoger onderwijs omdat ze komen uit een minder welvarend nest. Jongeren vallen eerder uit bij hun opleiding omdat ze een bepaalde afkomst hebben. Of jongeren durven niet de stap te zetten om te gaan studeren omdat ze dan een schuld moeten aangaan van tienduizenden euro's.

Voorzitter. Er lijkt in het onderwijs haast sprake te zijn van een dodelijke cocktail van kansenongelijkheid, waardoor niet iedere jongere evenveel kans heeft om zijn of haar dromen waar te maken. DENK zal daarom in de eerste plaats de nieuwe regering er altijd scherp op houden dat die dodelijke cocktail van kansenongelijkheid wordt gestopt, zodat het uitkomen van elke droom van iedere jongere bereikbaar is. Dat begint bij onze leraren. Zij zijn de mensen die de grootste inspanning leveren om die dromen te verwezenlijken. Om de kansenongelijkheid terug te dringen, moeten zij leerlingen persoonlijke aandacht kunnen geven. Maar nu hebben ze te weinig ondersteuning, komen ze om door administratieve rompslomp en verdienen ze te weinig geld.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil de heer Kuzu vragen of het echt waar is dat het begint bij leraren. Het begint toch veel eerder? Het begint toch bij de verantwoordelijkheid van ouders? Al die ouders van niet-Nederlandstalige oorsprong zouden toch zo langzamerhand — het is de derde generatie — tussen de oren moeten hebben dat je thuis Nederlands spreekt, dat je Nederlandse televisie kijkt, dat je die schotels weghaalt, dat je je onderdompelt in de Nederlandse cultuur, taal enzovoorts. Wat ik zei: Nederlandse liedjes leren, Nederlandse verhaaltjes voor het slapen gaan enzovoorts. Waarom wachten ze daar allemaal mee en denken ze dat het onderwijs het wel oplost?

De heer Kuzu (DENK):

Dit is typisch PVV: een wereldbeeld dat ervan uitgaat dat de werkelijkheid die tussen de oren van een aantal PVV'ers zit, recht doet aan hetgeen er in de samenleving speelt. Ik herken absoluut niet wat de heer Beertema zegt. Er zijn genoeg mensen met een migrantenachtergrond die thuis Nederlands spreken. Ik kan het voorbeeld geven van mijn eigen situatie. Wij hebben jarenlang voorgelezen voor het slapen gaan. Dat waren Nederlandse boeken, maar we hebben dat ook in het Turks gedaan. Dat hebben we ook gedaan omdat wij wilden dat onze kinderen tweetalig werden opgevoed. Ik kan u vertellen dat ze het uitstekend doen op school. Ze spreken alle twee prima Nederlands. Dat geldt niet alleen voor mij. U sprak net over "allemaal", maar dat is lang niet het geval. Dit gebeurt bij heel veel mensen. Ik ben er dan ook blij mee — dat is een compliment richting de coalitiepartijen — dat er meer geld wordt vrijgemaakt voor vroegschoolse educatie voor ouders die dat niet kunnen.

De heer Beertema (PVV):

Gelukkig is het zo dat er heel veel kansen zijn voor al die mensen die wel het besef hebben dat die verantwoordelijkheid bij hen ligt. Natuurlijk ben ik daar hartstikke blij mee. Maar de grote massa heeft dat besef niet. Daarom hebben we die vve ingesteld: om de taalachterstanden weg te werken. Daar komen honderdduizenden kinderen, vooral in de grote steden, die geen woord Nederlands spreken, omdat ze "het op school wel leren".

De heer Kuzu (DENK):

Dit is een verhaal van twintig jaar geleden. Twintig jaar geleden zou ik tegen de heer Beertema zeggen dat hij een punt heeft. Maar de dagelijkse realiteit is anders. U zou eens in de grote steden moeten kijken wie er allemaal voor de klas staan. Dan hebben we het niet alleen over de ouders, maar over mensen die voor de klas staan die bezig zijn met alle kinderen in Nederland, en dus niet alleen met een bepaalde groep kinderen, maar met alle kinderen in Nederland. Daarvan is de diversiteit enorm. Dat doet me goed. Dat zouden we eigenlijk moeten doortrekken naar allerlei andere sectoren.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Beertema (PVV):

Nog niet zo lang geleden las ik in De Telegraaf een interview met een of andere stervoetballer van Ajax van Marokkaanse afkomst. Ik weet zo gauw niet hoe hij heet. Hij had een prachtig verhaal over hoe zijn kinderen tweetalig worden opgevoed. Er werd gevraagd hoe het dan met het Nederlands zat. "Dat hoeft niet, dat leren ze op school." Dat is de situatie. Dat is gebruikelijk in die kringen. Het is de realiteit. Het heeft niets met de PVV te maken. Dat is de taaie werkelijkheid.

De heer Kuzu (DENK):

Jawel, daar heeft het wel mee te maken. De PVV doet het opnieuw: ze pakt er een voorbeeld uit en dat projecteert ze op heel Nederland, op heel Europa en op de hele wereld. Maar dat doet totaal geen recht aan de werkelijkheid.

Voorzitter. Ik had het over de leraren. Zij verdienen onze ondersteuning, omdat ze die te weinig krijgen. Slechts 40% van de leraren heeft het gevoel dat zijn beroep gewaardeerd wordt door de maatschappij. Dat heeft alles te maken met — laten we er geen doekjes om winden — de ontwikkeling van de lonen. In twintig jaar tijd zette de overheid met de nullijn 30 keer het mes in de salarissen van het onderwijs en de overheid. Een leraar in het basisonderwijs verdient inmiddels slechts 70% van het gemiddelde salaris van iemand met dezelfde opleiding in de marktsector. Het kabinet maakt inderdaad 270 miljoen vrij om de salarissen van leraren in het primair onderwijs te verbeteren, maar in de praktijk komt dit neer op kruimels, kruimels die zorgen voor een verbetering van 3%. Daarmee maken we het gat van 30% lang niet goed. Daarmee maken we al die jaren op de nullijn niet goed. Daarmee maken we de frustratie bij leraren niet goed. Het is terecht dat ze gaan staken. Het ergste is dat al het geld dat erbij komt voor het onderwijs deels teniet wordt gedaan, omdat dit kabinet een bezuiniging van 183 miljoen op het onderwijs gewoon laat doorlopen.

Voorzitter. Hoe onvoorstelbaar is het dat we 183 miljoen bezuinigen op onderwijs, terwijl buitenlandse aandeelhouders door deze regering worden gepamperd met 1,4 miljard? Hoe onrechtvaardig is het dat onze leraren kruimels krijgen, terwijl een op de vijf topbestuurders in de zorg nog steeds meer verdient dan een minister? Hoe onverteerbaar is het dat deze regering topinkomens in de publieke sector niet verder aan banden wil leggen, terwijl leraren worden afgescheept met een veel te lage fooi? Ik begrijp het niet. Heel veel mensen begrijpen het niet. Ik hoop dat de minister het ons morgen kan uitleggen.

Dan wil dit kabinet parallel aan de loonsverhoging ook nog de andere arbeidsvoorwaarden versoberen. In de ene zak wordt een cadeau gestopt, terwijl de andere zak wordt leeggeplukt. Waarom kiest het kabinet voor deze voor-wat-hoort-watbenadering? Komt het geld voor loonsverhoging er onafhankelijk van de cao-versobering? Welke stok achter de deur heeft deze minister als de onderhandelingen tussen de sociale partners niet uitdraaien op de volledige loonsverhoging?

Voorzitter. Dan de werkdruk. DENK is blij met de 450 miljoen voor de werkdrukvermindering in het primair onderwijs, maar hoe zeker is het dat het geld ook daarvoor gebruikt gaat worden, dat de 6.300 plofklassen met meer dan 30 leerlingen ook daadwerkelijk kleiner worden? Komen er ook daadwerkelijk voldoende conciërges en ondersteunend personeel? De kans is aanwezig dat de middelen op de grote hoop van de lumpsum niet terechtkomen waar ze nodig zijn. Deelt de minister deze zorg? Welke targets op het gebied van klassengrootte en ondersteuning heeft het kabinet? Gaat de onderwijsinspectie verbeteringen monitoren? Moeten we geen maximumklassengrootte opleggen? Moeten we bij gebreken niet overgaan op doeluitkeringen in plaats van geld op de lumpsum te blijven smijten? Zeker omdat volgens de Algemene Onderwijsbond de financiële reserves van basisscholen sinds 2012 toenamen met 700 miljoen. Geld in het onderwijs komt niet terecht waar het terecht moet komen. De vraag is: wat gaat de minister hieraan doen?

Voorzitter. Dromen waarmaken betekent ook dat je de kans moet krijgen om jezelf op een hoger niveau in het onderwijs te bewijzen. Maar ook hiervoor krijgen jongeren nog steeds niet alle kansen. Jongeren met hoger opgeleide ouders krijgen bij een vergelijkbaar toetsresultaat een hoger schooladvies dan jongeren met lager opgeleide ouders. Nog steeds worden relatief weinig schooladviezen bijgesteld als het toetsresultaat een indicatie geeft dat de leerling een hoger niveau aankan. Slechts 25% krijgt een hoger advies. DENK vindt het daarom goed dat het kabinet voornemens is om de eindtoets eerder te laten plaatsvinden dan het schooladvies, zodat de leraar meer handvatten heeft bij de advisering, maar wij vragen ons af of dit het probleem wel gaat oplossen. In sommige gevallen, zo stelt ook de OESO, krijgen kinderen van lager opgeleide ouders een lager advies vanwege onbewuste vooroordelen van de leraar. Dit is ook zo bij leerlingen met een migratieachtergrond. DENK zou dan ook graag zien dat de regering een actiever beleid voert om leraren bewust te maken van de rol van vooroordelen bij schooladviezen en pleit voor een recht op bijstelling van het advies indien ouders dit wensen. Is de regering hiertoe bereid?

Nog steeds zijn er 23 schoolbesturen die aan ten minste 100 leerlingen geen bijstelling van het advies gaven terwijl deze leerlingen er wel voor in aanmerking kwamen. Is de minister het met mij eens dat nu al een jaar praten met deze besturen, en de inspectie hun opnieuw de wet uit laten leggen, te karig is? Moet de minister niet meer zijn tanden laten zien en deze besturen met sancties of officiële waarschuwingen dreigen?

Waarom komt de minister terug op zijn aankondiging om op het punt van adviesbijstellingen de wet aan te scherpen? Wanneer is het beeld omtrent bijstelling van adviezen positief genoeg om de wet niet aan te scherpen? Als 60% van de adviezen niet wordt bijgesteld of heroverwogen? Als 50% niet wordt heroverwogen of bijgesteld? Zou het niet per definitie goed zijn om de wet duidelijker te maken over heroverwegingen en bijstellingen?

Voorzitter. Vele jongeren dromen van het volgen van een studie aan het hoger onderwijs. Ik kom dan automatisch terecht bij het schuldstelsel, een systeem dat is ingevoerd door politici die zelf eindeloos lang over hun studie hebben gedaan zonder te hoeven lenen. Alexander Pechtold van D66, Mark Rutte van de VVD en Sybrand Buma van het CDA deden allen zeven jaar over hun studie, maar zij gunnen de huidige generatie studenten deze luxe niet. Door hun schuldstelsel moeten studenten aan het hoger onderwijs nu tienduizenden euro's lenen.

Voorzitter. Wij van DENK vinden het hypocriet dat politici de huidige jongeren niet gunnen waar ze zelf wel royaal gebruik van hebben gemaakt. DENK vindt het asociaal dat jongeren nu moeten betalen om zichzelf te ontwikkelen. DENK vindt het een schande dat het schuldenstelsel wordt vermomd als manier om investeringen in het onderwijs te organiseren, terwijl het extra geld alleen maar dient om keiharde bezuinigingen uit het verleden op te vangen. DENK vindt het ook vreselijk dat door het leenstelsel dromen van jongeren kapot worden gemaakt als zij niet durven te gaan studeren omdat ze dan tienduizenden euro's moeten lenen.

Voorzitter. Dit zijn puinhopen. Als klap op de vuurpijl probeert het kabinet deze puinhopen van het schuldstelsel goed te maken met een regelrechte fopmaatregel. Het kabinet zegt: studenten, maak je geen zorgen over het schuldenstelsel, want het collegegeld gaat in het eerste jaar met 50% omlaag. Fantastisch, denken studenten dan, maar wat het kabinet er niet bij vertelt, is dat tegelijkertijd de rente op studieleningen wordt verhoogd. Daardoor moeten studenten meer betalen voor hun leningen. Dus door wie wordt de halvering van het collegegeld opgelost? Door studenten zelf! Dat is geen verbetering. Dat is een sigaar uit eigen doos. Dat is studenten een worst voorhouden die ze zelf moeten betalen. Dat is de studenten in de ene hand een snoepje geven terwijl de andere hand wordt leeggeroofd.

Voorzitter. Vooral het CDA en de ChristenUnie mogen dit zichzelf kwalijk nemen. Zij zijn hun belofte om het leenstelsel af te schaffen niet nagekomen. Ik hoor het de heer Rog nog zeggen in de zaaltjes tijdens verkiezingsdebatten: met onze partij in een toekomstige coalitie gaat het leenstelsel eraan. Na de verkiezingen is daar helaas helemaal niets van terechtgekomen. DENK kiest in ieder geval voor een terugkeer van de basisbeurs, waardoor het schuldenstelsel verdwijnt. Voor de verkiezingen, maar ook na de verkiezingen.

Voorzitter. Tot slot. Ook jongeren met een beperking of gedragsproblemen hebben dromen. Via het speciaal onderwijs proberen we er alles aan te doen zodat ook deze jongeren met ondersteuning hun dromen kunnen waarmaken. Om kinderen in het speciaal onderwijs zo goed mogelijk te laten presteren, is het van belang dat hun ouders goed worden meegenomen in de overweging en beslissing om hun kind naar het speciaal onderwijs te laten gaan. En dit gaat niet altijd goed. Soms komt het voor dat een ouder of ouders pas in het tienminutengesprek aan het einde van het jaar geconfronteerd worden met deze ingrijpende verandering. Ik wil de minister dan ook vragen of hij deze signalen herkent en wat hij eraan gaat doen om ouders beter mee te nemen en voor te bereiden op de overgang van hun kind naar het passend onderwijs.

Voorzitter, ik begon mijn bijdrage met de constatering dat wij in Nederland 3 miljoen jongeren hebben en dus 3 miljoen dromen. Ik hoop op een constructieve samenwerking met deze ministers om — en dat is de droom van DENK — de kansenongelijkheid in het onderwijs zo ver terug te dringen, dat ontplooiing, emancipatie en ontwikkeling werkelijk in het bereik zijn van iedere jongere in ons land.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De bewindspersonen zullen morgen namens de regering antwoorden.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven