8 Kiesrecht niet-Nederlanders eilandsraadsverkiezingen

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen ( 33900 ).

(Zie vergadering van 24 september 2014.) 

De voorzitter:

Ik heet de leden, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en degenen die ons op welke wijze dan ook volgen van harte welkom. Wij beginnen met de tweede termijn van de kant van de Kamer. Daarna volgt het antwoord van het kabinet. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Mevrouw Hachchi (D66):

Voorzitter. Vandaag gaan wij verder met de bespreking van een wetsvoorstel dat eigenlijk voortijdig is, namelijk het wetsvoorstel Wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba over aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen. Deze wet hangt samen met de wijziging van de Grondwet die nu in de Eerste Kamer ligt. Die wijziging van de Grondwet beoogt, de eilandsraad de Eerste Kamer mede te laten verkiezen. Pas als deze wijziging van de Grondwet er helemaal doorheen is, treedt de voorliggende wet in werking. Toch moeten wij dit wetsvoorstel nu al behandelen. Immers, in tegenstelling tot de geruststellende woorden van de minister tijdens de eerste termijn dat aanhouden geen probleem oplevert, blijkt na navraag door de Tweede Kamer dat het passief kiesrecht voor de aankomende eilandsraadsverkiezingen, dus het recht om verkozen te kunnen worden, niet geregeld is. 

Voor D66, net als voor bijna de gehele Eerste Kamer, blijft staan dat er een kiescollege moet komen, zodat ook niet-Nederlanders kunnen blijven stemmen voor de lokale democratie. In mijn eerste termijn heb ik duidelijk gemaakt dat de argumenten van de minister hiertegen geen steek houden. Het gaat nu om de wil om het te regelen. Met steun van de VVD in eerste termijn heeft de minister toegezegd dat hij met een brief komt waarin hij de mogelijkheden voor een kiescollege onderzoekt. Zeker omdat wij deze wet nu wel al behandelen, wil mijn fractie een duidelijke toezegging. Het risico bestaat dat niet-Nederlanders nu kiesrecht krijgen van de minister, maar dat zij dat straks weer verliezen. Dit jojobeleid moet geen enkele partij in dit huis willen en ook minister Plasterk niet. Ik dien dus een motie in om hier voor de zomer een wetsvoorstel voor een kiescollege te hebben liggen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het kiesrecht van niet-Nederlanders voor de eilandsraadsverkiezingen op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba met deze wet verloren zal gaan op het tijdstip waarop een wijziging van de Grondwet die voorziet in het kiesrecht van de leden van de eilandsraden voor verkiezing van de Eerste Kamer in werking treedt; 

overwegende dat het mogen uitoefenen van het kiesrecht een fundamenteel recht is in een democratische rechtsstaat; 

overwegende dat Nederlandse ingezetenen op de BES-eilanden als volwaardige Nederlanders invloed moeten krijgen op de samenstelling van de Eerste Kamer; 

overwegende dat niet-Nederlandse ingezetenen op de BES-eilanden geen directe of indirecte invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer zouden moeten kunnen uitoefenen; 

overwegende dat niet-Nederlandse ingezetenen van deze bijzondere openbare lichamen onder dezelfde voorwaarden die gelden ten aanzien van de gemeenteraadsverkiezingen, kiesrecht moeten krijgen voor de eilandsraadsverkiezingen; 

overwegende dat deze uitgangspunten ook door de Eerste Kamer geformuleerd zijn; 

overwegende dat het voorliggende plan niet al deze uitgangspunten realiseert; 

verzoekt de regering, voor de zomer een wetsvoorstel aan de Kamer toe te zenden waarin een kiescollege BES geïntroduceerd wordt om zodoende de verkiezing van de eilandsraad en de Eerste Kamer te ontvlechten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi, Segers, Van Raak en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 9 (33900). 

De heer Van Laar (PvdA):

D66 wil een kiescollege op de BES-eilanden. Dat is helder. Wat de mogelijkheden en onmogelijkheden ook blijken te zijn, het zal er hoe dan ook moeten komen. Wij proberen dit echter met z'n allen te doen. De VVD heeft gevraagd om de mogelijkheden te onderzoeken van een kiescollege BES-eilanden en van een kiescollege voor Nederlanders in het buitenland en het samenvoegen van die twee. Daar dendert mevrouw Hachchi met deze motie dwars overheen. Waarom kunnen wij niet eerst de brief afwachten en dan besluiten wat wij doen? Dan kunnen wij bekijken op welke termijn dat kan. 

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik heb in mijn inbreng aangegeven dat de manier waarop wij nu tewerk gaan, leidt tot een jojobeleid. Als deze wet gekoppeld wordt aan de Grondwet, komt er kiesrecht dat straks, als het kiescollege er niet komt, weer van de niet-Nederlanders wordt afgepakt. Dat moet niemand willen. Ik heb de minister in eerste termijn gehoord. Hij komt met een brief die de mogelijkheden aanreikt. Ik kan niet anders dan benadrukken dat mijn partij het samen met een aantal andere partijen ontzettend belangrijk vindt dat het kiescollege er komt. Ook Eerste Kamerleden hebben daar de nodige woorden aan gewijd. Daarom hou ik vast aan mijn motie. Ik zie graag de reactie van de minister tegemoet. Als hij de motie wil overnemen zoals ik haar heb ingediend, kan ik haar alsnog aanhouden of intrekken. 

De heer Van Laar (PvdA):

Het standpunt van D66 is mij helder, maar het gaat om het proces waarmee wij in de Kamer bezig zijn. Wij zijn bezig met het zoeken naar een breed gedragen voorstel waar iedereen zich senang bij voelt. Voor de VVD betekent dat het onderzoeken van drie mogelijkheden. De PvdA hecht daar ook aan. Wil mevrouw Hachchi de motie aanhouden totdat het onderzoek naar die drie mogelijkheden verricht is, opdat wij kunnen bekijken welke optie het moet worden? 

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik wacht graag de beantwoording van de minister af, maar het mag duidelijk zijn dat zo'n kiescollege er echt zou moeten komen. Daarom heb ik de motie geformuleerd met tijd en ruimte. De minister heeft tijd om het te regelen. Het gaat nu echt om de wil om het echt op te pakken. Als de minister komt met een andere oplossing, bijvoorbeeld met de optie van de VVD van een uitbreiding naar Nederlanders in het buitenland, dan zie ik dat tegemoet. Het punt blijft dat het kiescollege er voor de BES-eilanden moet komen. 

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Wij zitten met een staatsrechtelijke knoop die wij moeten doorhakken. Er moet een besluit komen. Wij willen dat mensen op Saba, Statia en Bonaire allemaal hun stem kunnen uitbrengen voor de eilandsraad. Wij willen niet dat buitenlanders, niet-Nederlanders op Saba, Statia en Bonaire via de eilandsraad invloed hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer en daarmee van de Staten-Generaal. De optie van mevrouw Hachchi en mijzelf, alsmede van de Eerste Kamer, is een kiescollege. Ik zie het voor mij dat mensen op Bonaire, Saba en Statia bijvoorbeeld met twee kleuren stembiljetten stemmen. In het ene geval tellen alle stembiljetten mee voor de eilandsraad. In het andere geval tellen alleen de stemmen van de Nederlanders mee voor het kiescollege voor de Eerste Kamer. 

Wij hebben de wet aangehouden om voldoende druk te creëren op de minister om dit uit te voeren. Bij navraag blijkt dat dit eigenlijk niet kan. Het heeft ongewenste effecten, omdat niet-Nederlanders bij de volgende verkiezingen niet in de eilandsraden van Bonaire, Saba en Statia kunnen worden gekozen. Dat betekent dat wij met deze wet moeten instemmen om niet de knoop nog onoverzichtelijker en nog strakker te maken. Maar het betekent ook dat wij een keiharde toezegging van de minister moeten hebben dat hij dat kiescollege niet alleen onderzoekt, maar ook alles in het werk gaat stellen dat het er komt. Het kiescollege moet er komen. Dat moet het uitgangspunt zijn. Het gaat niet om de vraag óf er een kiescollege moet komen. Nee, het moet er komen. Daarom steun ik van harte de motie die mevrouw Hachchi heeft ingediend. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Het is echt ingewikkeld. Wij hebben twee uitgangspunten waar wij het over eens zijn. Wij willen niet dat niet-Nederlanders, niet-Nederlandse ingezetenen invloed hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer. Dat is een uitgangspunt waar het kabinet tot en met dit voorstel aan vast heeft gehouden. Een ander uitgangspunt, dat ik in eerste termijn heb benadrukt en nu nogmaals wil benadrukken, is de gelijkberechtiging van alle ingezetenen binnen het Koninkrijk. Kunnen deze twee uitgangspunten worden gecombineerd? Kunnen wij aan beide recht doen? Ja, dat kan, namelijk via het kiescollege. Zowel de heer Van Raak als mevrouw Hachchi heeft daarover zojuist iets gezegd. Ook de Eerste Kamer heeft er het een en ander over gezegd. Wat ligt er dan echter voor, is mijn indringende vraag aan de minister. Er is immers sprake van een spaghetti van drie wetten die op elkaar inwerken, tegen elkaar in werken en elkaar moeten aanvullen. Het is mij niet helder of het een met het ander kan samengaan, en wij hebben die helderheid echt nodig. 

Er ligt een voorstel voor een grondwetswijziging, waarin staat dat de eilandsraad een kiescollege is. Dat laat geen ruimte voor een apart kiescollege, terwijl in de motie wordt verzocht om zo'n apart kiescollege te onderzoeken en om daaraan handen en voeten te geven. Mijn eerste vraag aan de minister is deze: is dat zo? Sluit de grondwetswijziging die in de Eerste Kamer voorligt, het hier zojuist bepleite kiescollege inderdaad uit? Als dat zo is en als wij zeggen dat wij toch de richting van zo'n kiescollege op moeten gaan, heeft dat natuurlijk gevolgen voor de grondwetswijziging die daar voorligt. 

Tegelijkertijd hebben wij vorig jaar een wet aangenomen waarvan de Eerste Kamer heeft gezegd dat die niet in werking moet treden totdat de wet die nu voorligt in werking treedt; ik hoop dat ik het zo goed zeg. Dat was de voorwaarde van de Eerste Kamer. Aan het eind van het liedje, als dit allemaal wordt aangenomen, zal het kiesrecht van niet-Nederlandse ingezetenen op de BES-eilanden echter vervallen zodra de grondwetswijziging doorgaat. Dat is een richting die wij niet op willen gaan. Daarmee wordt namelijk het tweede uitgangspunt, de gelijkberechtiging van de BES-eilanden, geweld aangedaan. 

De andere vraag die ik de minister indringend wil voorleggen, betreft de uitspraak van het Gemeenschappelijke Hof. Volgens die uitspraak moeten wij toch naar de eilandsraad kijken als was het een gemeente. Dat betekent iets voor het actief en passief kiesrecht van de niet-Nederlandse ingezetenen. Het gaat inderdaad om de gelijkberechtiging. Impliceert gelijkberechtiging van alle inwoners binnen het Koninkrijk kiesrecht, zowel actief als passief, voor in dit geval de eilandsraad? 

Kortom, ik vind het ontzettend ingewikkeld om een uitweg hieruit te zien. Er liggen een paar opties op tafel. Wij kunnen in de lijn van de motie die door collega Hachchi is ingediend, zeggen dat wij aan een kiescollege gaan werken. Als dat echter niet samengaat met de grondwetswijziging, moet daarin weer gerepareerd worden. Ik zie dus twee opties. Of wij gaan door met de grondwetswijziging, maar dat is een weg die ik niet kan inslaan omdat dan de gelijkberechtiging op het spel staat. Of wij moeten opnieuw naar de Grondwet kijken. Ik leg de minister dus een heel ingewikkelde mix voor. Hoe kunnen wij recht doen aan beide uitgangspunten: werken aan het kiescollege en ondertussen doorgaan met de wetgeving die voorligt? Aan de kant van de ChristenUnie zijn er grote, grote twijfels. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn reactie tot dusver. Ik hoef de woorden van de collega's niet te herhalen. Het is inderdaad een buitengewoon complexe materie, een gordiaanse knoop. Die knoop kunnen wij proberen te ontwarren, maar aan de gordiaanse knoop kwam pas een einde toen Alexander zijn zwaard trok en de knoop doorhakte. Daarvoor is wat mij betreft de motie van mevrouw Hachchi bedoeld. Daarom hebben wij deze motie ook medeondertekend. Hier moet een knoop worden doorgehakt. 

Als je bekijkt hoe de participatie van niet-Nederlanders in de lokale democratie in Nederland is geregeld, is er veel voor te zeggen om het op de BES-eilanden op een vergelijkbare wijze te doen. Dat levert daar de complicerende factor op dat er rechtstreekse invloed, hoe gering ook, kan worden uitgeoefend op de samenstelling van de Eerste Kamer. Om dat te voorkomen, en om de continuïteit van het adagium "betrokkenheid bij de lokale democratie van alle inwoners" recht te doen, is een kiescollege naar ons oordeel een heel reële optie. Staatsrechtelijk gezien is het in ons staatsbestel inderdaad een wat vreemde figuur. Dat zij zo; we hebben wel meer vreemde figuren in ons staatsbestel. Het gaat erom dat we een praktische oplossing vinden. Het wordt zeer op prijs gesteld als de minister op die wijze wil meedenken en meeacteren. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ik vervang in de tweede termijn mijn collega Taverne. Mede namens hem dank ik de minister voor zijn antwoorden in de eerste termijn. De VVD-fractie dankt hem ook voor een tweetal toezeggingen. In de eerste plaats is dat de toezegging om onderzoek naar de mogelijkheden van een kiescollege voor Nederlanders op de BES-eilanden. Mijn collega's hadden het er al over. De VVD-fractie wil de minister ook dankzeggen voor zijn toezegging dat hij de mogelijkheid van een kiescollege voor Nederlanders in het buitenland zal onderzoeken. Mijn fractie ziet het belang van een snelle behandeling van dit wetsvoorstel, in verband met de aankomende eilandsraadsverkiezingen op de BES-eilanden en de verantwoordelijkheid van de Kamer als goed wetgever. 

Ik hecht eraan om te benadrukken dat de VVD geen voorstander is van kiesrecht voor niet-Nederlanders als de Grondwet dadelijk uitwijst dat de eilandsraden als kiescollege voor de Eerste Kamer fungeren. Ik hoor dat standpunt overigens bij een aantal collega's terug. Het zou namelijk betekenen dat niet-Nederlanders invloed hebben op de samenstelling van een deel van de Staten-Generaal. Daarom heeft mijn fractie, in een poging om de knoop te ontwarren, nadrukkelijk verzocht om een kiescollege voor Nederlanders op de BES-eilanden te combineren met een kiescollege voor Nederlanders in het buitenland. De VVD-fractie zal instemmen met dit wetsvoorstel en ziet nu geen aanleiding voor een verder debat over dat kiescollege, omdat de minister heeft toegezegd dat hij de mogelijkheden gaat onderzoeken. Voor nu wachten wij dat onderzoek met belangstelling af. 

Mevrouw Hachchi (D66):

De heer Van Oosten verwijst terecht naar de behandeling van de wet die nu voorligt omdat het kiesrecht op de eilanden van belang is. Dat moet ordentelijk verlopen. Ook het passief kiesrecht moet in dezen dus gewoon geregeld zijn. Stel dat ik die gedachte doortrek. Dan kan ik de VVD denk ik naast me vinden bij de vraag die we hebben gesteld om dat kiescollege in het leven te roepen. Ik weet dat mijn collega Taverne een aanvullend onderzoek wil waarin wordt gekeken naar de oplossing dat ook Nederlanders in het buitenland mee worden genomen in de mogelijk van het kiescollege. Stel nu echter dat de minister tot de conclusie komt dat het VVD-voorstel om de Nederlanders in het buitenland mee te nemen een problematische factor is. Dan kunnen we dus alleen een kiescollege voor Bonaire, Saba en Statia regelen. Kan de VVD daarmee instemmen? Vindt de VVD dan ook dat het kiescollege voor de BES-eilanden gewoon geregeld moet worden? 

De heer Van Oosten (VVD):

Met alle respect: ik vind dit doorborduren op een hypothese die op het ogenblik nog niet aan de orde is. Met een onderzoek wordt nou eenmaal bekeken of het mogelijk is. Wij denken dat er potentie in zit. Ook vinden we het van belang dat er, nu het gaat om het kiesrecht en de participatie van Nederlanders in de samenstelling van de Staten-Generaal, juist ook wordt gekeken naar de Nederlanders in het buitenland die niet toevallig in Nederland of op de BES-eilanden zitten. Laten we dan niet te veel vooruitlopen op de uitkomst van het onderzoek. Die ken ik immers niet en mevrouw Hachchi ook niet. Daarom gaat de minister het doen. 

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik kan volgen dat we het onderzoek moeten hebben voordat we zo'n conclusie kunnen trekken. Misschien moet ik mijn vraag anders stellen. Is de verruiming dat Nederlanders in het buitenland worden meegenomen bij het kiescollege een voorwaarde voor de VVD om in te stemmen met een kiescollege voor Bonaire, Saba en Statia? 

De heer Van Oosten (VVD):

We spreken over een eventuele vorming van een kiescollege ingegeven door de situatie die is ontstaan op de BES-eilanden. Dat is een heel verstandige discussie. Een discussie over zoiets wezenlijks als het stemrecht, dat alle Nederlanders toekomt, moeten we echter volledig voeren. Dan moet je dus ook, op een serieuze wijze, in de discussie meenemen op welke wijze er moet worden omgegaan met het stemrecht van de Nederlanders buiten Nederland en buiten de BES-eilanden. Ik dank de minister ook dat hij dat doet. Laten we het dan ook in een keer goed doen. Laten wij nu echter niet vertragen in onze verantwoordelijkheid als wetgever. Inmiddels komen er eilandsraadsverkiezingen aan en moeten de stemgerechtigden op de BES-eilanden wel wat kunnen doen. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik heb een vraag voor collega Van Oosten over het kiescollege dat eventueel ook de Nederlanders elders mee zou kunnen nemen. In de grondwetswijziging die voorligt bij de Eerste Kamer staat dat de leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van Provinciale Staten en de leden van de algemeen vertegenwoordigende organen van de openbare lichamen zoals bedoeld in enzovoort. Het gaat dan om de eilandsraden. Laat dat grondwetsartikel in de ogen van de VVD-fractie ruimte voor een kiescollege? 

De heer Van Oosten (VVD):

Dat is nou exact onderdeel van het onderzoek dat de minister heeft uit te voeren. Als hij dat doet, dan is het wellicht in die hoek te zetten. Als hij dat niet doet, dan ontstaat de discussie of dat gecreëerd moet worden. Ik vind het geen onbelangrijk onderwerp. De discussie komt wellicht op omwille van de situatie die ontstaan is op de BES-eilanden. Niettemin zijn er ontzettend veel Nederlanders die buiten Nederland en buiten de BES-eilanden wonen, voor wie nu de situatie is ontstaan dat zij geen medezeggenschap hebben in de samenstellingen van een deel van onze Staten-Generaal. Ik vind dat een heel serieuze bezigheid en ik zou graag zien dat de minister daarnaar op serieuze wijze onderzoek doet. Dat soort vragen, die de heer Segers terecht stelt, horen daarbij. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik ben inderdaad collega Taverne bijgevallen, want ik vind de Nederlanders elders in de wereld en hun vertegenwoordiging in de senaat een heel serieus punt. Tegelijkertijd, als wij die route willen nemen, werpt dat licht op de grondwetswijziging zoals zij voorligt in de Eerste Kamer. Als in de wijziging wordt voorgesteld dat de leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de Staten en door de eilandsraden en meer niet, en de VVD-fractie wil dat verbreden, wat moet er dan gebeuren met die grondwetswijziging? 

De heer Van Oosten (VVD):

We kunnen er heel lang over doorpraten. De VVD probeert, als deze discussie gevoerd gaat worden, de discussie over kiescolleges et cetera breed en volledig te voeren. Gelijktijdig staat deze in het teken van een heel principieel punt. Ik heb de discussie in dit huis de vorige keer niet meegemaakt, dus ik ben niet exact op de hoogte van ieders standpunt. Ik geloof wel dat wij het een heel eind delen. Wij willen absoluut niet dat niet-Nederlanders invloed gaan hebben op de samenstelling van de Staten-Generaal. Dat is het andere uitgangspunt waarvoor de VVD blijft staan. Die twee uitgangspunten markeren onze inzet. In dat kader hebben wij een toezegging van de minister ontvangen en wij wachten met belangstelling de uitwerking daarvan af. 

De voorzitter:

Ik geef het woord nu aan de heer Van Laar. Ik zeg even voor de Handelingen dat de heer Van Laar in eerste termijn niet heeft gesproken en dat de leden er geen bezwaar tegen hebben dat hij in tweede termijn het woord voert. 

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid vindt het belangrijk dat de bewoners van Caribisch Nederland stemrecht krijgen voor de Eerste Kamer. Er woedt nu al enige tijd een Haagse discussie over de gevolgen van het vormgeven van die wens. De Partij van de Arbeid is er geen voorstander van dat niet-Nederlanders invloed krijgen op de samenstelling van de Eerste Kamer. Verder stond voor ons voorop dat de kwestie snel geregeld zou moeten worden. Het gaat immers al tot 2019 duren voordat de bewoners indirect kiesrecht krijgen. Wij kunnen daarom instemmen met het voorliggende wetsvoorstel. De Partij van de Arbeid is niet tegen een kiescollege. Op die manier zouden niet-Nederlanders hun kiesrecht voor de eilandraad kunnen behouden. Wij vinden het echter niet nodig om op de uitwerking van het voorstel te wachten voordat wij dit wetsvoorstel goedkeuren. Als dat voorstel het door welke reden ook niet haalt of dat het niet mogelijk is het voorstel uit te voeren, is het van belang dat het kiesrecht in de situatie die dan ontstaat, ook goed geregeld is. Deze wet regelt dit. Met deze wet voorkomen wij dat niet-Nederlanders invloed uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer. 

Tot slot heb ik een opmerking over het vormgeven aan het kiescollege. Die vormgeving moet enerzijds zo veel mogelijk aansluiten bij de manier waarop wij in Europees Nederland de Eerste Kamer kiezen, anderzijds moet de vormgeving praktisch haalbaar en begrijpelijk zijn. Het is de taak van de minister om een balans te vinden die iedereen tevredenstelt. Wij wensen de minister daarbij heel veel succes. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Deze wet regelt ook dat het kiesrecht vervalt op het moment dat de grondwetswijziging doorgaat. Hoe wordt dan, in de visie van de PvdA-fractie, recht gedaan aan de gelijke berechting en het kiesrecht dat niet-Nederlanders daar toekomt, als nu wordt bepaald dat het kiesrecht vervalt bij de wijziging van de grondwet? 

De heer Van Laar (PvdA):

De keuze die de Kamer in eerste termijn heeft voorgespiegeld, is niet de juiste keuze. De keuze is óf wij laten de grondwetswijziging doorgaan zoals zij nu is — niet-Nederlanders krijgen dan invloed op de Eerste Kamer — óf wij maken een kiescollege en dan houden wij alles in stand. Als het kiescollege niet lukt, is deze wet wel nodig, want anders hebben niet-Nederlanders straks indirect kiesrecht voor de Eerste Kamer. Wij willen dat voorkomen. Wij koppelen het voorstel voor een kiescollege niet aan dit wetsvoorstel. De Kamer heeft gezegd: werk dit eerst uit en dan pas gaan wij hierover debatteren. Gelukkig gaan wij nu toch verder met dit wetsvoorstel en wij zijn daar blij mee. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Stel dat dat kiescollege een onbegaanbare weg is en de grondwetswijziging gaat door, hoe wordt dan recht gedaan aan de uitspraak van het Hof dat het kiesrecht passief en actief toekomt aan niet-Nederlanders op de BES-eilanden en dat er gelijke berechting moet plaatsvinden tussen mensen daar en mensen hier in hetzelfde Koninkrijk? Hoe wordt daar recht aan gedaan? 

De heer Van Laar (PvdA):

In dat geval moeten wij een keuze maken: of wij geven niet-Nederlanders invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer of wij ontnemen hun het kiesrecht voor de eilandsraad. In dat geval kiest de PvdA ervoor om niet-Nederlanders het kiesrecht voor de eilandsraad te ontnemen, zoals niet-Nederlanders geen stemrecht hebben voor Provinciale Staten, alleen maar omdat Provinciale Staten de Eerste Kamer kiezen. Voor een kiescollege is een grondwetswijziging in onze ogen wel nodig. De minister heeft dat ook bij herhaling aangegeven. Dat is een complex traject. Wij weten niet hoe dat zal verlopen en of alle benodigde meerderheden daarvoor zijn. Dat is ook afhankelijk van de Eerste Kamer. Wij nemen het zekere voor het onzekere en accepteren deze wet zodat als deze grondwetswijziging erdoor komt, met deze wijziging in ieder geval wordt geregeld dat niet-Nederlanders geen invloed krijgen op de Eerste Kamer. 

Mevrouw Hachchi (D66):

Collega Van Laar heeft gelijk dat wij hem gemist hebben in de eerste termijn. Ik ben blij dat hij hier staat voor de tweede termijn, maar ik verwacht dan ook dat er echt een sociaaldemocraat tegenover mij staat. Ik wil de heer Van Laar het volgende voorhouden. Wij hebben de woorden gehoord die de collega's in de Kamer zowel in eerste termijn als vanavond hebben uitgesproken. Wij snappen dat wij niet-Nederlanders geen invloed willen laten hebben op de Eerste Kamer, maar er is ook het principe dat wij de lokale democratie toegankelijk houden voor de niet-Nederlanders op de drie eilanden. Vindt de Partij van de Arbeid het ook belangrijk om beide principes gestand te doen? 

De heer Van Laar (PvdA):

Mevrouw Hachchi heeft de laatste tijd vaker de neiging om sociaaldemocraten de maat te nemen of in ieder geval om langs de lat te leggen hoe sociaaldemocratisch zij zijn. Deze minister is niet van mijn partij, zo schijnt het, en ik inmiddels ook niet meer. Zo houden we steeds minder PvdA'ers over en dat is jammer. Volgens mij moeten wij dat niet doen, maar moeten wij over onze eigen partijen gaan. 

Het gaat mij erom dat je een praktische oplossing moet vinden. Mevrouw Hachchi denkt dat het heel simpel is: we werken met twee kleuren stembriefjes of we doen het tegelijkertijd met de eilandsraadsverkiezingen. Ik weet niet of dat zo simpel is. Ik kan mij goed voorstellen dat de kiesraad zegt: als je toch een apart kiescollege maakt, moeten de verkiezingen daarvoor tegelijkertijd met de Provinciale Statenverkiezingen plaatsvinden, omdat het dan in heel Nederland hetzelfde is. Wij moeten daarover dan een oordeel hebben. Vinden wij dat nog steeds een praktische keuze en denken wij dat het op de eilanden gewaardeerd zal worden? Ik kan mij voorstellen dat de kandidaatstelling voor dat kiescollege vrij moet zijn en niet wordt beperkt tot alleen maar de Nederlanders die ook kandidaat zijn voor een eilandsraad. Dan krijg je een situatie waarin de lokale partijen en de landelijke partijen allemaal lijsten kunnen inleveren. Daar wordt het ook niet overzichtelijker van. Dan hebben wij weer een keuzemoment: vinden wij het nog steeds een goed idee of niet? Wij zijn er nog niet van overtuigd dat dat kiescollege in alle vormen en op alle mogelijke manieren altijd een goed idee is. Mevrouw Hachchi is dat wel, maar ik ben zo ver nog niet. 

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik zou de laatste willen zijn om iemand hier de maat te nemen. Ik haal niet voor niets de sociaaldemocraten aan. Ik denk dat beide principes, die volgens mij ook bij de Partij van de Arbeid hoog in het vaandel staan, in dit geval vastgehouden kunnen worden. Over het kiescollege is in de Eerste Kamer het nodige gezegd, ook door de PvdA. Ik wil graag weten of de PvdA-fractie bereid is om tot het uiterste te gaan om ervoor te zorgen dat dat kiescollege er komt. Ik kan begrijpen dat de heer Van Laar net als de collega van de VVD eerst de brief van de minister wil afwachten om te zien hoe zo'n kiescollege kan worden geregeld, maar ik kan mij voorstellen dat ook de Partij van de Arbeid tot het uiterste gaat om die twee principes vast te houden. Uiteindelijk gaat het om mensen op Bonaire, Saba en Statia die net als de mensen hier in Nederland toegang tot hun lokale democratie moeten hebben. Collega Van Laar zou dit ook moeten koesteren en tot het uiterste moeten willen gaan om ervoor te zorgen dat het kiescollege er echt komt. 

De heer Van Laar (PvdA):

Wij hechten aan de uitgangspunten die de Eerste Kamer heeft geformuleerd. Wij vinden die goed en mevrouw Hachchi heeft aangegeven dat zij ze ook steunt. Daarover verschillen onze meningen niet. Wij willen wel weten hoe die oplossing uiteindelijk eruit zal zien. Als "tot het uiterste gaan" betekent dat je elke vorm van het kiescollege accepteert met alle gevolgen van dien, dan ben ik niet zo ver. Ik zeg niet dat ik tot het uiterste ga. Als het miljoenen zou kosten, als het enorm ingewikkeld zou zijn of als het stemgeheim van niet-Nederlanders op de eilanden zou worden aangetast omdat zij met een andere kleur moeten stemmen — op sommige kleine eilanden zijn er maar heel weinig — dan wil ik gewoon een besluit kunnen nemen of ik die gevolgen wil dragen. Ik wil niet nu al zeggen dat ik elke oplossing in elke vorm zal accepteren. 

Minister Plasterk:

Voorzitter. Allereerst dank ik de Kamer voor het hervatten van de behandeling van dit wetsvoorstel. Mocht de Kamer ermee instemmen, dan wordt een wettelijke basis verschaft voor het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen in maart. Ook wordt de horizonbepaling opgenomen, die als gevolg heeft dat een situatie die eigenlijk Kamerbreed als onwenselijk wordt ervaren zich niet voordoet, namelijk dat niet-Nederlanders indirect stemrecht zouden krijgen voor de Eerste Kamer van ons land. Dank daarvoor. 

Vervolgens is de aandacht uitgegaan naar de kwestie van het kiescollege. Daarover heb ik de Kamer in de eerste termijn al een toezegging gedaan, namelijk om op twee onderdelen een inventarisatie te maken en die aan de Kamer toe te sturen. Het eerste is een kiescollege in Caribisch Nederland. Het tweede is een variant waarbij voor de niet ingezeten Nederlanders een kiescollege zou kunnen worden gevormd. Een derde mogelijkheid is natuurlijk een combinatie van die beide varianten. Die toezegging zal ik gestand doen. 

Daarbij zal ik ook de vraag van de heer Segers beantwoorden. Als zo'n kiescollege er komt, zou dat inderdaad een grondwetswijziging vereisen. Dan is even de vraag hoe die zich verhoudt tot de grondwetswijziging die eerder de Kamer heeft gepasseerd. Je zou de terminologie zo kunnen houden dat de eerste grondwetswijziging kan blijven bestaan. Misschien moeten we dan toe naar andere terminologie voor het andere college. Misschien ook ligt het meer voor de hand om, als vanuit de Tweede Kamer toch een nieuwe grondwetswijziging moet worden geïnitieerd, dat in combinatie met die andere wijziging te doen en die daarmee in feite te hervatten. 

Dit is wat complex, maar die complexiteit is het gevolg van het feit dat die grondwetswijziging natuurlijk in eerste instantie door de Tweede Kamer is aanvaard zonder dat op dat moment iemand het als bezwaarlijk heeft ervaren dat niet-Nederlanders in de eilandsraad zouden komen die kiesrecht voor de Eerste Kamer zouden kunnen krijgen. Ik hoef die historie hier niet te herhalen. Ik ben er echter van uitgegaan dat de Kamer onder ogen zag dat dit betekende dat de op dat moment 1.121 buitenlanders die daar stemgerechtigd zijn hun stemrecht zouden verliezen. Bij nadere behandeling hier blijkt dat de Kamer dit probleem wellicht toch wil oplossen. Dat hangt zo dadelijk ook nog van de opvatting van de verschillende partijen af. Ik zal een notitie maken die de grondslag biedt voor een debat daarover. 

De heer Van Raak (SP):

De minister gaat onderzoek doen naar een kiescollege voor de verkiezingen voor de Eerste Kamer door de kiezers op Bonaire, Saba en Statia. Wordt dat nou een onderzoek naar de vraag of zo'n kiescollege mogelijk is, of wordt het een onderzoek naar de manier waarop zo'n kiescollege mogelijk is? Dat is voor mijn fractie een nogal belangrijk verschil. 

Minister Plasterk:

Die twee hangen samen. Of het mogelijk is, hangt natuurlijk ook af van wat het met zich meebrengt. De heer Van Laar heeft daarbij al een aantal punten aangestipt. Ik wil daarover overleg voeren met de mensen in Caribisch Nederland. Ik wil ook de kiesraad er even over raadplegen. Uiteindelijk is dit toch een kwestie die het kiezen in een deel van Nederland betreft. Om één punt te noemen, waar ook de heer Van Laar al naar verwees: wanneer je die stemming gelijktijdig met de eilandsraad laat plaatsvinden, voldoet dat niet aan hetgeen tot dusverre gebeurt. Tot dusverre worden Provinciale Staten gekozen en wordt er twee maanden later door de nieuw samengestelde Provinciale Staten gestemd voor de Eerste Kamer. Als je dat op een ander moment zou doen, ontstaat een heel complexe situatie. Daar komen we misschien wel weer uit. Echter, als je de stemming voor dat kiescollege apart zou organiseren van de stemming voor de eilandsraad, bestaat het risico dat de opkomst heel laag is. Daar moeten we gewoon even goed over nadenken. 

Ik denk dat dit te belangrijk is om het nu bij motie af te doen. Ik zou de indieners van de motie daarom willen vragen om deze motie aan te houden tot het moment waarop de notitie hier behandeld wordt. Dan kan de Kamer er alsnog een oordeel over geven. 

De heer Van Raak (SP):

De minister heeft gelijk: als je een onderzoek doet, weet je niet van tevoren wat de uitkomst is. Anders hoef je immers geen onderzoek meer te doen. 

Minister Plasterk:

In de filosofie misschien wel. Dat weet ik niet. 

De heer Van Raak (SP):

Daar komt nooit een uitkomst, kan ik de minister verzekeren. 

De vraag is dan wat de intentie is van de minister. Is zijn intentie om met dat onderzoek te kijken hoe een kiescollege mogelijk is? 

Minister Plasterk:

De intentie is om te kijken of en hoe. Ik heb al gezegd dat die twee samenhangen. Ik zal voldoen aan hetgeen de Kamer heeft gevraagd en wat ik in de eerste termijn al heb toegezegd. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Is het intentie of de wil van de minister om recht te doen aan beide uitgangspunten, namelijk dat niet-Nederlanders op de BES-eilanden geen invloed hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer én, tegelijkertijd, gelijke berechtiging van alle burgers, ofwel actief en passief kiesrecht voor niet-Nederlandse ingezetenen op de eilanden? Is dat zijn intentie? 

Minister Plasterk:

Dat eerste staat vast en daar is brede overeenstemming over. Het tweede is het onderwerp waarover, nadat ik dat geïnventariseerd heb, een knoop zal moeten worden doorgehakt. Dat is nogal een knoop, want die betreft een grondwetswijziging. Dan is het ook van belang wat de Kamer daarvan vindt. We zullen dat in samenhang moeten bezien. Dat bleek ook uit al uit de opstelling in eerste termijn van de grootste fractie in deze Kamer. Die zei: als je dat doet, vinden wij eigenlijk dat Nederlanders in het buitenland ook stemrecht zouden moeten krijgen voor de Eerste Kamer. Dat is ook een variant die ik heb toegezegd op papier te zetten, me realiserend dat het dan niet om 1.121 personen gaat maar om ergens tussen de 0,5 miljoen en 1 miljoen personen. Dat was, mag ik zeggen, een van de redenen voor een zekere aarzeling die ik heb gehad ten aanzien van dit onderwerp. Dat was niet omdat ik dat werk niet aan zou willen gaan, want de voorbereiding daarvan is uiteindelijk misschien niet zo'n grote juridische klus. Dat was wel omdat het natuurlijk raakt aan fundamentele discussies met een veel grotere reikwijdte. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik ben blij dat de minister dat zegt. Het is helder dat hij zegt dat het de grondwetswijziging die nu voorligt in de Eerste Kamer raakt. Dan is mijn vraag wat dit onderzoek betekent. Stel dat we inderdaad verdergaan in het traject van een kiescollege, wat betekent dat voor de grondwetswijziging en moet dan niet, ook met het oog op de evaluatie van volgend jaar, alles in samenhang worden bekeken? Is het dan niet raadzaam om dingen even terug te trekken en na dat onderzoek met een nieuw voorstel te komen? 

Minister Plasterk:

Dat is onderwerp van wetgevingstechniek. Mocht de Kamer besluiten dat zij bij nader inzien toch het voorstel tot grondwetswijziging zo zou willen vormgeven dat het ook na het vestigen van het kiesrecht voor de Eerste Kamer door de eilandsraad het stemrecht van buitenlanders voor het lokaal bestuur in Caribisch Nederland handhaaft, dan moet dat eerste voorstel worden hernomen in de context van een nieuw voorstel. Je zou het ook — daar moet ik echter even naar kijken — in de woordkeuze zo kunnen doen dat je in feite het begrip "eilandsraad" herdefinieert, waardoor het eerste voorstel wel kan blijven liggen. Wellicht is het eerste het simpelste, maar ik wil dat echt even met wetgevingsjuristen bekijken op het moment dat helder is dat wij die weg op zouden willen gaan. 

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik heb nog een aanvulling op wat de collega's net naar voren brachten. Ik vraag de minister om verder te gaan dan hij in eerste termijn heeft toegezegd. Dat zeg ik ook omdat ik wil aangeven dat het niet gaat om de vraag of een meerderheid in deze Kamer eigenlijk zegt dat de minister maar moet doorgaan op de huidige voet. Ik vraag hem om er ook blijk van te geven dat er partijen zijn in dit huis die er echt belang aan hechten dat die twee principes overeind worden gehouden en dat er dus serieus naar dat kiescollege wordt gekeken, met de intentie dat dat kiescollege er ook komt. Nogmaals, ik begrijp dat de minister er nog naar wil kijken. Of en hoe hangen immers met elkaar samen. Ik zou toch echt graag een signaal van hem hebben. We behandelen nu dit wetsvoorstel, wat ook de minister goed uitkomt. Ik vraag hem om het signaal te geven dat hij ook de intentie die hij vanuit deze Kamer van verschillende partijen heeft meegekregen echt meeweegt in het onderzoek dat wij in januari kunnen verwachten in deze Kamer. 

Minister Plasterk:

Ik heb al gezegd dat ik blij ben dat de Kamer het wetsvoorstel behandelt. Dat is echter niet omdat ik dat graag wil, maar omdat dat een wettelijke grondslag biedt voor het stemrecht volgend voorjaar en ook voor de horizonbepaling. Wat betreft het verzoek om een grondwetswijziging — daar leidt dit immers uiteindelijk toe — ben ik toch zo vrij om wel te hechten aan de opvatting van een meerderheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voordat ik vanuit de regering een grondwetswijziging in gang zet. Ik constateer dat er op dit moment nog geen Kamermeerderheid is die op voorhand zegt een wijziging van de Grondwet te wensen. De Kamer heeft mij wel gevraagd om die wijziging uit te werken. Dat zal ik doen. In het debat zal dan blijken of er voor de benodigde grondwetswijziging een meerderheid is. Ik ben zo vrij om dat van belang te achten. Dat kan ook niet anders, want die beslissing is aan de Kamer. 

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik onderstreep nogmaals dat er een mogelijkheid is om beide principes, waarvan ik hoop dat ook de minister die van belang acht, overeind te houden als wij een dergelijk kiescollege inrichten voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Ik snap dat een meerderheid nodig is om een grondwetswijziging erdoorheen te krijgen, maar de minister heeft van verschillende partijen in dit huis het duidelijke signaal gekregen dat het belangrijk is dat wij ook voor de niet-Nederlanders op deze eilanden het kiesrecht weten te behouden. De minister wil toch ook niet dat zij nu het kiesrecht krijgen en dat zij dit straks weer verliezen? 

Minister Plasterk:

Ik blijf bij mijn antwoord dat signalen vanuit de Kamer geen reden voor een grondwetswijziging zijn. Ik moet ernstig rekening houden met de opvatting van de meerderheid van de Kamer, zeker als ik in het achterhoofd houd dat een dergelijke wijziging bij tweede lezing een tweederdemeerderheid in beide Kamers zal moeten hebben. Ik zal mijn toezegging gestand doen en de notitie met een open houding schrijven. De notitie zal vervolgens bij de Tweede Kamer belanden. Op dat moment kan in het debat blijken wat de opvatting van de Kamer is. 

Ik meen hiermee de specifieke vragen beantwoord te hebben. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik heb de minister ook gevraagd naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof. In hoeverre heb ik het juist dat het gaat om actief en passief kiesrecht? Is mijn interpretatie over de gelijkberechtiging en de positie van de eilandraden als gemeenteraad inderdaad de juiste interpretatie? 

Ik wil daar nog een tweede vraag aan vastkoppelen. Is er, gelet op de grondwetswijziging die nu voorligt bij de Eerste Kamer, een scenario denkbaar op grond waarvan wij kunnen vasthouden aan die wijziging en tegelijkertijd kunnen werken aan een kiescollege? Is dat inderdaad een begaanbare weg? Ik zie die weg eerlijk gezegd niet. 

Minister Plasterk:

Ik begin met het antwoord op de eerste vraag. Het door mij ingewonen juridisch advies luidt dat de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof strekt tot de verplichting tot het vestigen van actief kiesrecht, maar dat deze uitspraak voor de eilandsraad geen grondslag biedt om die ook voor het passief kiesrecht te laten gelden. 

De heer Segers vraagt voorts of er een scenario denkbaar is op basis waarvan de eerste grondwetswijziging, die al eerder door de Tweede Kamer is vastgesteld en die nu voorligt in de Eerste Kamer, intact blijft en er een tweede grondwetswijziging naast komt te liggen om het kiescollege mogelijk te maken. Ik heb zojuist getracht om daar antwoord op te geven. Ik zei al dat wij nog de mogelijkheid zouden kunnen verkennen dat wij de terminologie voor de tweede grondwetswijziging zo kiezen dat de eerste feitelijk betrekking heeft op het kiescollege. Maar misschien wordt de situatie dan te complex en doen wij er wijzer aan, omdat beide voorstellen immers toch parallel behandeld worden in de Eerste Kamer, om de voorstellen in één keer te hernemen. Ik heb al gezegd dat het laatste naar mijn mening het meest voor de hand ligt, maar dat ik het eerste niet op voorhand wil uitsluiten. 

De voorzitter:

Nog heel kort, mijnheer Segers. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik heb nog een fundamentele vraag. Wat is het belang dat wij nu stemmen over dit wetsvoorstel als de grondwetswijziging op losse schroeven staat? Waarom moet de Kamer dan nu wel met de behandeling van dit wetsvoorstel doorgaan? 

Minister Plasterk:

Omdat daarmee een wettelijke basis wordt verschaft voor het kiesrecht in de volgende periode. De Eerste Kamer heeft sowieso gevraagd om deze kwestie in de Tweede Kamer aan de orde te stellen. Dat heb ik nu ook gedaan. 

Mevrouw Hachchi (D66):

Na overleg met mijn collega's houd ik mijn motie aan. Ik zie met meer dan normale belangstelling de brief over het door de minister verrichte onderzoek tegemoet. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Hachchi stel ik voor, haar motie (33900, nr. 9) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn beantwoording in tweede termijn. 

Minister Plasterk:

Ik dank mevrouw Hachchi voor het aanhouden van haar motie tot dat moment. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

De stemming over het wetsvoorstel zal aanstaande dinsdag plaatsvinden. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven