9 Samenwerking in het voortgezet onderwijs

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met samenwerking tussen onbekostigd voortgezet onderwijs en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (32892).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Het is van groot belang dat zo veel mogelijk jongeren in Nederland met een diploma de school verlaten. Dat is ook de opzet van het wetsvoorstel dat voor ons ligt. Het maakt het voor leerlingen mogelijk om de overstap te maken van voortgezet onderwijs naar voortgezet algemeen volwassenenonderwijs. Op deze manier is het voor de beoogde doelgroep alsnog mogelijk om een diploma te halen. De minister stelt dat het onbekostigde onderwijs een maatschappelijke rol vervult in het bestrijden van voortijdig schoolverlaten en het kwalificeren van kwalificatieplichtige leerlingen. Ze stelt dat de beoogde doelgroep op deze manier een diploma kan halen en het vervolgonderwijs of de arbeidsmarkt goed voorbereid kan betreden.

Het is in principe een prima streven dat meer jongeren goed voorbereid de arbeidsmarkt betreden. D66 ondersteunt dat van harte. Wij hopen dan wel dat de minister erop toeziet dat de leerlingen goed voorbereid worden, want uit de rapportage uit 2009 bleek dat de kwaliteit van sommige zelfstandige exameninstellingen niet voldeed aan de wettelijk gestelde kaders. De minister beloofde in 2009, toen nog als staatssecretaris, een traject van verbetering te zullen inzetten. Inmiddels voldoen deze scholen aan de huidige wettelijke eisen en laten de onderzoeken van de inspectie een positieve tendens zien. Betekent dat echter ook dat het traject is afgerond, of worden de scholen nog steeds gestimuleerd om hun kwaliteit te verbeteren? Hoe staat het bijvoorbeeld met het versnelde traject waar deze scholen zich doorgaans mee profileren, waarbij ze twee jaar in één jaar aanbieden? Vragen de scholen hier nu wel toestemming voor bij het ministerie, wat in het verleden niet het geval was, of vragen ze daar nog steeds geen toestemming voor?

Daarnaast stipt de minister aan dat een ander knelpunt bij verzelfstandigde instellingen de verschillen tussen de cijfers voor schoolexamen en centraal examen vormde. De resultaten voor het centraal examen lagen in het particuliere onderwijs op een zeer laag niveau. De inspectie stelde dan ook dat de meeste van deze scholen en instellingen onvoldoende waarborgden dat leerlingen beschikten over het vereiste kennis- en beheersingsniveau. Geïntensiveerd toezicht van de inspectie moest ervoor zorgen dat scholen de verschillen tussen beide examens verkleinden. De minister stelt dat de instellingen de verschillen inmiddels hebben doen verkleinen. De verschillen zouden op het vavo nu 0,4 voor de mavo, 0,4 voor de havo en 0,7 voor het vwo zijn. Is dat voor alle instellingen het geval of is dit een gemiddelde, wat op zichzelf positief is qua richting? Als dat laatste het geval is, hoor ik graag van de minister welke uitschieters er nog zijn. Op het vwo zit het gemiddelde nu op 0,7, dus boven de 0,5-grens. Is de minister van plan om daar nog wat aan te doen? Wij vragen ons af of het zou kunnen dat deze regeling voor veel jongeren ook een makkelijke uitweg kan zijn om het diploma te halen, zonder dat zij eigenlijk over genoeg kwaliteit beschikken. Dat zouden wij een negatief gevolg vinden. Graag krijgen wij hierover meer duidelijkheid van de minister.

Kan de minister mij vertellen wat de resultaten van deze regeling in het bekostigd onderwijs zijn? Hebben zich specifieke problemen voorgedaan waar de minister lering uit heeft getrokken en die in dit voorstel door de minister zijn aangepakt? Daarnaast zou ik graag van de minister vernemen hoe het bevoegd gezag bepaalt of een leerling meer kans heeft op het halen van een vo-diploma als hij of zij het onderwijs aan een vavo-instelling volgt. Op welke criteria baseert het bevoegd gezag zich daarbij? Ook zou ik graag zien dat de minister nog wat meer duidelijkheid schept over de beoogde doelgroep. Zij heeft het doorgaans over zestien- en zeventienjarigen die zijn gezakt voor het eindexamen. Richt zij zich vooral op leerlingen met een studiebeperking of op leerlingen die wegens gebrek aan motivatie niet in staat waren om hun diploma te halen?

De samenwerking tussen vo-scholen en vavo-instellingen moet worden vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Hiervoor moeten afspraken worden gemaakt over de uitbesteding van de leerlingen. Daarnaast zou er ook een overeenkomst kunnen worden gesloten met de ouders van de leerlingen. Kan de minister mij vertellen waar het initiatief bij deze overeenkomst ligt? Ligt dat bij de leerling, de ouders, de vo-school of de vavo-instelling? Wat voor baat heeft een vavo-instelling bij het accepteren van een leerling van een vo-school, gezien het feit dat deze ingeschreven blijft staan op de vo-school? Voor vo-scholen kan een motief voor uitbesteding het verbeteren van de eindexamenresultaten zijn; dat is ook genoemd in de nota naar aanleiding van het verslag. Hoe zorgt de minister ervoor dat het belang van de leerling vooropstaat? Het moet niet alleen gaan om het mooi scoren van de school, maar de leerling moet op de juiste plek zitten. Het wetsvoorstel voorziet in een behoefte voor zestien- en zeventienjarigen. Leerlingen van achttien jaar en ouder kunnen zich immers rechtstreeks op het vavo inschrijven omdat zij volwassen zijn. Het kan ook zijn dat de leerling in het jaar van het examen achttien wordt. Welke gevolgen heeft dat voor de overeenkomst?

Wij hebben weliswaar een aantal vragen gesteld, maar wij kunnen concluderen dat het wetsvoorstel dat op tafel ligt, in principe een prima middel is om ervoor te zorgen dat meer jongeren in Nederland de school verlaten met een diploma. Wel dient de minister er volgens D66 voor te zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs in de gaten wordt gehouden. Daarover heb ik net wat vragen gesteld. Ik hoop hierover in de eerste termijn wat van de minister te horen. Het belang van de leerling moet vooropstaan en jongeren moeten goed worden voorbereid op de arbeidsmarkt of het vervolgonderwijs.

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. Vandaag behandelen wij een wetsvoorstel dat ervoor zorgt dat niet-bekostigde vo-scholen leerlingen kunnen laten deelnemen aan opleidingen die worden verzorgd door niet-bekostigde vavo-instellingen, als een leerling volgens het bevoegd gezag meer kans heeft op het behalen van een vo-diploma als hij het onderwijs aan die vavo-instelling volgt. Dit geldt voor de leerlingen van zestien of zeventien jaar, doorgaans leerlingen die gezakt zijn voor het eindexamen. Met dit wetsvoorstel worden de regels voor onbekostigde vavo-instellingen gelijkgetrokken met die voor bekostigde vavo-instellingen.

Over vavo-onderwijs heeft het CDA in het verleden al veel vaker positieve woorden gesproken. Wij vinden het een goede zaak dat die route gevolgd kan worden, want dat kan een belangrijke schakel zijn in het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters. In het verleden is gebleken dat de kwaliteit van het onbekostigde vavo-onderwijs nog wel te wensen overliet. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat de instellingen nu voldoende kwaliteit hebben en zich aan de regelgeving houden. Onderzoeken van de Inspectie van het Onderwijs uit 2009, 2010 en 2011 laten een positieve tendens zien. Dat is een heel goede zaak. Immers, alleen vavo-instellingen van goede kwaliteit kunnen het sluitstuk zijn van het voortgezet onderwijs en kunnen leerlingen een echte tweede kans bieden om hun vo-diploma te halen. Zoals ik al zei, draagt dit bovendien bij aan het voorkomen van voortijdig de school verlaten.

De CDA-fractie steunt dit wetsvoorstel dan ook van harte. Er zijn nog een paar vragen die wij aan de minister hieromtrent kwijt willen. Kan er een afschuifsysteem ontstaan van het niet-bekostigd voortgezet onderwijs naar het niet-bekostigd vavo? Verder geeft de minister aan dat de overstap van niet-bekostigd voortgezet onderwijs naar bekostigd vavo niet tot de mogelijkheden behoort. Als dit echter voor de leerling in kwestie een heel goede oplossing is, wat dan?

De heer Çelik (PvdA):

Voorzitter. Dit is de eenvoudigste wetswijziging die ik in de afgelopen twee jaar heb meegemaakt in de Kamer. Ik zeg dit om aan te geven dat ik het voor de volle 100% eens ben met de voorstellen van de minister. Ik wil er toch nog een aantal woorden aan wijden, want dat is handig om je punt op een aantal terreinen te markeren. Volgens mij heb ik ook nog niet eerder meegemaakt dat de Raad van State niet heeft geadviseerd. Hij had namelijk geen opmerkingen. Dat zegt al genoeg. Ik heb ook gezien dat het op allerlei onderdelen eigenlijk om de technische actualisatie van verschillende punten gaat.

Het wetsvoorstel biedt de zestien- en zeventienjarigen van het voortgezet onderwijs de mogelijkheid om eventueel in een andere omgeving de vakken nog eens over te doen en alsnog het diploma te halen. Sommige leerlingen hebben dat nodig. Dat is dus een prima mogelijkheid. Ook sluit ik mij aan bij de twee vragen van mijn collega Biskop. Volgens mij moeten we het niet moeilijker maken dan het is. Het is een prima voorstel; wij staan erachter. Wij hebben geen gekke berichten ontvangen, ook niet van allerlei mensen die hierbij belang hebben. Kortom: de minister heeft onze zegen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Uit de rapportage "zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs, leerlingenpopulatie en examenresultaten" van de inspectie kwam naar voren dat onbekostigde instellingen die opleidingen vavo verzorgen ook jongeren onder de achttien jaar tot deze opleidingen toelieten. Al eerder hadden die scholen en instellingen het verzoek gedaan om ook binnen het onbekostigde onderwijs die mogelijkheid tot samenwerking tussen vo-scholen enerzijds en vavo-instellingen anderzijds te introduceren. Deze mogelijkheden zijn voor het bekostigd onderwijs indertijd ook ingevoerd onder de zogenaamde Rutteregeling; daarin leeft de naam van onze minister-president toch in ieder geval voort. Daarmee zouden ook binnen het onbekostigde onderwijs de mogelijkheden voor leerlingen worden verruimd en in lijn worden gebracht met de mogelijkheden van hun leeftijdsgenoten binnen het bekostigde onderwijs.

De minister geeft met deze wetswijziging gehoor aan een wens van het onderwijsveld. Het onbekostigde onderwijs – mijn collega's hebben het al gememoreerd – vervult een belangrijke maatschappelijke rol ten aanzien van het bestrijden van het voortijdig schoolverlaten en het kwalificeren van leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen. Het onbekostigde onderwijs biedt een groep leerlingen de mogelijkheid om hun diploma te halen, om zodoende het vervolgonderwijs of de arbeidsmarkt goed voorbereid en gekwalificeerd te betreden. In het middelbaar onderwijs zitten genoeg leerlingen die zich na het zakken voor het examen niet thuisvoelen op een vo-school. Dat kan er uiteindelijk toe leiden dat zij die school voortijdig en zonder diploma verlaten. Dat moeten we niet willen. Er moet geprobeerd worden om zo veel mogelijk leerlingen uit te laten stromen met een kwalitatief waardig en zelfverdiend diploma. Dat gaat met deze regeling gebeuren en de PVV staat daar geheel achter.

Ik verwijs nog even naar een artikel van 28 maart 2012 met de titel "Nederlandse scholieren blijven vaker zitten". In dat artikel staat dat er sinds 2008 een toename is van het percentage zittenblijvers. Zittenblijven kan een goede optie zijn voor een leerling. Van groter belang echter is dat scholen toch nog meer opbrengstgericht gaan werken om dat in ieder geval zo veel mogelijk te voorkomen. Leerlingen die dreigen te blijven zitten, moeten toch met extra aandacht vooruitgeholpen worden.

In dat licht is het misschien ook goed dat deze wetswijziging er komt. Het vergroot immers de keuze van oudere leerlingen die zonder startkwalificatie dreigen uit te stromen doordat zij problemen ervaren in de reguliere onderwijsomgeving. Deze wetswijziging maakt de uitbesteding van leerlingen mogelijk. Het wordt mogelijk gemaakt om leerlingen die ingeschreven staan bij een vo-school die bevoegd is om de betreffende diploma's uit te reiken, te verwijzen naar het volwassenenonderwijs. Het wetsvoorstel biedt zestien- en zeventienjarigen van het voortgezet onderwijs die een schooljaar moeten overdoen, de mogelijkheid om samen met de vo-school de afweging te maken of ze het volledige laatste leerjaar overdoen op de vo-school of dat ze op een vavo-instelling alleen de vakken overdoen waarvoor ze zijn gezakt. De PVV is van mening dat dit wetsvoorstel recht doet aan deze groep leerlingen.

De mogelijkheden tot uitbesteding worden door dit wetsvoorstel gelijkgetrokken met de mogelijkheden die al bestaan door de Rutteregeling, die ik al heb genoemd. Bij Algemene Maatregel van Bestuur zal ook worden geregeld dat de uitbesteding alleen betrekking heeft op zestien- en zeventienjarigen. Dit sluit ook aan op de regeling voor het bekostigde voortgezet onderwijs. Bij vo-scholen en vavo-instellingen in het onbekostigde onderwijs blijkt dezelfde behoefte aan ruimte voor maatwerk te bestaan als in het bekostigde onderwijs. Het is een mooi wetsvoorstel, de Raad van State had geen opmerkingen, al met al is het een wetswijziging waar de PVV geheel achter staat.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. In het voortgezet onderwijs bestaat de mogelijkheid om leerlingen van zestien en zeventien jaar via de zogenaamde Rutteregeling uit te besteden aan het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, het vavo. De heer Beertema doet overigens de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs Rutte bepaald tekort als hij, al is het grappenderwijs, veronderstelt dat zijn naam alleen als naamgever van deze regeling zal voortleven.

De mogelijkheid tot maatwerk die in de Rutteregeling zat, wordt nu ook geboden aan het niet-bekostigd onderwijs, dat wil zeggen aan het private onderwijs.

De heer Beertema (PVV):

De heer Elias is er altijd erg scherp op als hij fout wordt geciteerd. Dit was een fout citaat. Ik heb volgens mij gezegd dat alleen hierin al de naam van onze minister-president zal voortleven, wat wil zeggen dat dit misschien nog in veel meer andere zaken gebeurt. Dat wil ik de heer Elias meegeven.

De heer Elias (VVD):

Mocht ik verkeerd geluisterd hebben, dan neem ik dit graag over. In ieder geval is het punt duidelijk.

We hebben het over de mogelijkheid uit de Rutteregeling die nu ook geboden wordt aan het private onderwijs. Denk daarbij aan instellingen zoals het Luzac College of straks wellicht zelfs het LOI. In het regeerakkoord is de doelstelling opgenomen om het aantal voortijdig schoolverlaters terug te brengen tot 25.000 in 2016. Nu zijn het er een dikke 10.000 meer. Het onbekostigd onderwijs vervult bij het bestrijden van voortijdig schoolverlaten en het alsnog kwalificeren van uitvallers in het onderwijs, een maatschappelijke rol die wat betreft de VVD nog fiks zou mogen toenemen. Voorwaarde is uiteraard wel dat de eisen dezelfde zijn en dat de geboden onderwijskwaliteit gelijk is, wellicht zelfs minimaal gelijk. Ik kom daar straks op terug.Leerlingen kunnen via de Rutteregeling alsnog een diploma halen en daardoor bijvoorbeeld beter de arbeidsmarkt betreden. Dat geldt vooral voor jongeren onder de achttien jaar. Sommigen van hen zijn het voortgezet onderwijs ontgroeid of hoeven slechts een aantal vakken waarvoor ze bij het eindexamen gezakt zijn, opnieuw te volgen. Helaas leidt dat ertoe dat sommigen van hen dreigen uit te vallen. Hier kan het maatwerk van de uitbesteding waar ik het net over had, een oplossing bieden. Er valt hier en daar nog wel een vraag bij te stellen maar die zijn eigenlijk allemaal al gesteld door de heren Van der Ham en Biskop. Om het wat korter te houden, sluit ik mij daarbij aan.

Alles overziende is de VVD-fractie ten principale stevig voorstander van dit wetsvoorstel omdat het ruimte biedt aan het private onderwijs. Daarnaast omarm ik het vanuit pragmatisch oogpunt omdat het de kabinetsdoelstelling inzake vroegtijdig schoolverlaten dichterbij brengt. Diploma's zijn namelijk belangrijk. Als meer leerlingen hun diploma weten te behalen doordat maatwerk wordt geboden, of doordat wettelijke belemmeringen voor private scholen worden opgeheven, dan juicht mijn fractie dat toe. Het niet-bekostigde onderwijs moet er wel te allen tijde voor zorgen – dit kan niet genoeg benadrukt worden – dat ten minste dezelfde kwaliteit wordt geboden, en liefst een betere. In dat laatste geval kan deze vorm van privaat onderwijs een zodanige vlucht nemen dat het als voorbeeld voor andere sectoren in het onderwijs zou kunnen gelden. Juist dat juichen wij alleen maar toe. Stemt de minister in met deze schets en met de verwachting van de VVD-fractie over de rol en de eventueel toenemende rol van het private onderwijs op termijn?

Een overheid die strenge eisen stelt, deze controleert maar verder ook veel aan private partijen overlaat, is naar mijn overtuiging een liberaal uitgangspunt dat past in een van een kleinere staat doordesemd verkiezingsprogramma van de VVD.

Ik heb wat tijd over en ik wil die graag gebruiken om een kleine toelichting te geven. Tijdens de plenaire vergadering over de arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs van 29 september zei ik op een interruptie van collega Dijsselbloem dat de uitspraak "Paris vaut bien une messe" afkomstig is van Napoleon. Een oplettende leraar Frans verbeterde mij echter. Verbeteren past sterk bij de sector, zo weet ik inmiddels. Hij wees mij erop dat die uitspraak is gedaan door Henri IV. Graag zet ik dat bij dezen recht. Ik beloofde deze leraar namelijk om dat te doen op dezelfde plek als waar ik deze schandalige enormiteit gedebiteerd had.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik houd het heel kort. Het wetsvoorstel regelt dat leerlingen van zestien of zeventien jaar oud die staan ingeschreven bij een privéschool, voor voortgezet onderwijs mogen worden doorverwezen naar een privéschool voor volwassenenonderwijs. Daar kan ik mee akkoord gaan, maar ik vraag wel een oordeel van de minister over de grote verschillen in cijfers op privéscholen tussen schoolexamens en eindexamens. Houdt zij daarmee ook rekening indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen? Dan wordt dit proces versoepeld. Zit zij daar dan bovenop?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik zeg de Kamer hartelijk dank voor de vragen die in eerste termijn zijn gesteld en ook voor de steun voor het wetsvoorstel. Een ding is duidelijk: dit wetsvoorstel zal het wel halen en dat is ook plezierig. Het is inderdaad een heel eenvoudig wetsvoorstel. Het is best kunstig om er met elkaar toch nog enige tijd over van gedachten te kunnen wisselen. Ik ga graag in op de punten die naar voren zijn gebracht.

Ik begin met de heer Van der Ham, die een flink aantal vragen heeft gesteld. Zou deze regeling een gemakkelijke uitweg kunnen zijn om snel een diploma te halen zonder dat de kwaliteit voldoende beschermd is? Hij vraagt mij naar de toestemming voor die versnelde trajecten. Als een school een licentie heeft, heeft hij ook de mogelijkheid van een versneld traject. Dat is een impliciete toestemming. De inspectie ziet natuurlijk toe op de kwaliteit van de scholen.

Ik heb de voorlopige cijfers over de verschillen tussen het schoolexamen en het centraal examen bij niet-bekostigde vo- en vavo-instellingen in 2011. Bij het vmbo is het verschil 0,3%, bij het havo 0,2% en bij het vwo 0,4%. Het verschil tussen de cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen vertoont dus een dalende tendens en valt nu binnen de acceptabele marges. Het heeft geholpen. U hebt inmiddels de wet aanvaard om, als dat nodig is, het inspectietoezicht stapelend met maatregelen te laten reageren met in de uiterste situatie het ontnemen van de examenbevoegdheid. Die brief gaat een dezer dagen naar de scholen toe. Ik heb die vanochtend getekend en ik kan zeggen dat het een kraakheldere brief is. Die gaat naar het privéonderwijs, zoals de heer Van Dijk dat zo mooi zegt – wij zeggen dan "onbekostigd" – en naar het regulier onderwijs. Alle scholen zullen straks dat verschil tussen schoolexamen en centraal examen niet mogen overschrijden. Erop toezien met een stok achter de deur helpt toch maar weer.

Hoe zijn de resultaten van de Rutteregeling in het bekostigd onderwijs, zo vraagt de heer Van der Ham. Circa 8000 leerlingen hebben daarvan gebruikgemaakt. Zo'n beetje 50% betreft havo. Dat is de grote hap. De examenresultaten liggen een fractie hoger dan in het regulier onderwijs. Het overgrote deel van de leerlingen is op deze wijze alsnog aan een diploma gekomen. Dat is een goede zaak. Wij hopen dat met het wetsvoorstel van vandaag ook te bewerkstelligen.

De heer Van der Ham vraagt voorts op welke doelgroep ik mij richt. Ik kijk ook met een schuin oog naar de heer Elias, die de vragen van de heer Van der Ham en de heer Biskop voor een deel tot de zijne heeft genomen. Dat zijn echt de jongeren die net heel goed werden beschreven door de heer Çelik. Het zijn jongeren die het diploma niet hebben gehaald en niet meer gemotiveerd zijn om in die groep te zitten. Toch willen wij dat zij een diploma halen. Voor die vakken gaan zij naar het vavo. De mensen zijn daar wat ouder en zij voelen zich er vaak iets meer thuis. Zij hebben dan misschien nog ruimte voor andere activiteiten. Zulke jongeren gedijen beter op zo'n vavo-school. Wij willen die ruimte nu ook voor het niet-bekostigd onderwijs creëren.

Wat zijn de gevolgen als een kind 18 jaar wordt? De uitbesteding stopt dan, de leerling gaat weer terug naar de vo-school waar hij al een tijd stond ingeschreven en hij schrijft zich vervolgens in bij het vavo. Dat is allemaal echter niet nodig, want men kan dat onderling regelen. Hij gaat formeel over naar de vavo-school en kan niet meer uitbesteed worden. In het bekostigd onderwijs mag een vo-leerling van 18-plus uitbesteed worden, indien hij ononderbroken in het vo ingeschreven is geweest. Dat hebben wij wettelijk zo geregeld.

Dan wil ik ingaan op de zorg van de CDA-fractie of er wel of niet een afschuifsysteem kan bestaan van niet-bekostigd vo naar niet-bekostigd vavo. De school kijkt uiteindelijk of het goed werkt en er wordt altijd een samenwerkingsovereenkomst aangegaan. De vo-school blijft echter altijd verantwoordelijk voor de leerling, zoals dat ook in het bekostigde onderwijs het geval is. Daarnaast moet de vavo-school die leerling zien zitten. Het is dus teamwork en men moet het er met elkaar over eens zijn dat men deze stap wil zetten. Overigens kan het initiatief daartoe van verschillende kanten komen: van de ouders, de leerling of het bevoegd gezag. Dat was overigens nog een vraag van de heer Van der Ham die ik had overgeslagen; mijn excuus daarvoor. Wel moet men afspraken met elkaar maken en zijn de ouders aan zet om daar ook een handtekening onder te zetten. Een school kan dus niet zomaar aan de gang.

Je kunt niet van niet-bekostigd naar bekostigd, want dan ontstaat de situatie dat een kind van een niet-bekostigde situatie in een bekostigde situatie terechtkomt. Als een kind naar het bekostigde vavo wil, dan zal dat via een bekostigde vo-school moeten gaan als hij 16 of 17 jaar oud is. Er moet dan dus een andere route bewandeld worden, maar dit probleem doet zich eigenlijk niet voor, want men is dan meestal toch al gewend om het zelf te bekostigen. Op de vavo kan men dat vervolgens ook uitstekend doen.

Tot slot ga ik nog in op de vraag van de heer Elias over de toenemende rol van het private onderwijs. Onze wetten bieden daartoe ruimte. We geven licenties aan mensen die denken het private onderwijs beter te kunnen organiseren dan het bekostigde onderwijs, en waaraan ouders bereid zijn extra te betalen. Daar waar dat sterker gebeurt, is dat wat mij betreft prima, want dat scheelt weer belastinggeld. Verder is het gewoon aan de markt, om in liberale termen te spreken.

De heer Elias (VVD):

Is dat een ontwikkeling die de minister toejuicht?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Niet direct, want we hebben een heel mooi bekostigd onderwijsstelsel in Nederland, waarvan elke leerling gebruik kan maken. Ik ben echter ook wel weer nuchter genoeg om te zeggen dat ik er geen problemen mee heb als mensen kiezen voor het private onderwijs, aangezien het onderwijs de overheid het nodige belastinggeld kost. Ik heb alleen niet de neiging om het te gaan stimuleren, want dat is weer wat anders.

De heer Elias (VVD):

Dat is een beetje dunnetjes geformuleerd.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ja, maar ik ben ook geen liberaal.

De heer Elias (VVD):

Ik bedoel dunnetjes geformuleerd vanuit mijn ideologische overtuiging. Ik heb er om die reden ook nadrukkelijk bij gezegd dat dan ten minste dezelfde kwaliteit geboden moet worden. Daar kun je toch alleen maar voorstander van zijn?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ja. Ik ben er in ieder geval niet tegen.

De heer Çelik (PvdA):

Ik wil graag een vraag stellen aan de heer Elias. Kan dat, of moet ik de tweede termijn afwachten?

De voorzitter:

Als u uw tweede termijn niet benut, dan mag u uw vraag stellen.

De heer Çelik (PvdA):

Nee. Ik werd echter getriggerd door de heer Elias. Ziet hij onderwijs niet als een overheidstaak? Is het onderwijs geen primaire taak van de overheid?

De voorzitter:

O, dat is wel een discussie voor een dag of wat.

De heer Elias (VVD):

Ik weet niet zo goed wat getriggerd is, maar ik neem aan dat de heer Çelik mij uit de tent wil lokken. Maar nee hoor, onderwijs is een heel belangrijke overheidstaak. Naar mijn stellige overtuiging zouden wij in de Nederlandse politieke verhoudingen weleens wat meer aandacht mogen hebben voor het private, niet-bekostigde onderwijs als dat op een goede manier, kwalitatief hoogwaardig en misschien zelfs beter georganiseerd kan worden. De voorwaarde is dus dat de kwaliteit op orde is en misschien zelfs beter. Dat lijkt mij een heel goed te omarmen standpunt, ook voor een realistische sociaaldemocraat.

De heer Çelik (PvdA):

Tot slot …

De voorzitter:

Nee, u gaat nu niet weer een vraag aan de heer Elias stellen. U hebt een vraag gesteld en we gaan daar geen gewoonte van maken.

De heer Van der Ham (D66):

Als woordvoerder van een liberale partij wil ik toch nog iets zeggen over de private bekostiging en het private onderwijs. We hebben het hier over potentiële schoolverlaters. Het is heel goed dat zij straks ook bij het particuliere onderwijs terechtkunnen. Kan de minister reageren op het voorbeeld van de gedragsgestoorde leerlingen voor wie het moeilijk is onderwijs te krijgen binnen het reguliere bekostigde onderwijs? Een particuliere instantie zegt dat zij dit soort leerlingen goed aankan en daarmee ook veel ervaring heeft. Is het mogelijk dat de overheid een bijdrage levert, een soort rugzakje, zodat zij al met 12, 13 of 14 jaar en misschien zelfs al in de basisschoolleeftijd, een makkelijkere overstap kunnen maken van het normale, bekostigde onderwijs naar het particuliere onderwijs? Dat zouden heel interessante combinaties kunnen zijn om maatwerk te bieden aan dit soort leerlingen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Wij hebben het reguliere speciaal onderwijs, bekostigd en wel. Dat onderwijs biedt goede zorg aan kinderen met een extra ondersteuningsvraag. Als men vindt dat men dat particulier beter kan, gaat hetzelfde op als in de reguliere situatie. Dan kan men dat onbekostigd doen. Voor het bekostigde onderwijs hebben wij een stelsel. Als je daarin een school wilt stichten, gelden de stichtingsnormen.

De heer Van der Ham (D66):

Dit onderwerp schurkt aan tegen het wetsvoorstel, maar goed, het zal ongetwijfeld nog wel eens besproken worden. Wij moeten de lijn tussen bekostigd en onbekostigd onderwijs niet zo hard trekken. Het kan soms heel nuttig zijn om een euro belastinggeld uit te geven om een rugzakje te geven aan een kind dat in het particulier onderwijs op een heel goede manier maatwerk kan krijgen. De overheidstaak, het leveren van goed onderwijs op maat, kunnen wij soms op die manier vervullen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik zie dit als een statement.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik kom terug op de algemene stelling van de minister over privéonderwijs. Hoe meer privéscholen, hoe meer het overheidsbekostigde onderwijs faalt. Dat is mijn stelling. Deelt de minister mijn mening dat het haar doel moet zijn om garant te staan voor het publieke onderwijs, en dat particulier onderwijs eigenlijk overbodig moet zijn?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb eigenlijk maar één waardeoordeel over particulier onderwijs: het moet kwalitatief goed zijn. Een school krijgt alleen een licentie als het onderwijs goed is. Ons regulier bekostigde onderwijs moet zó goed zijn, dat het ouders en kinderen aantrekt. Als er dan toch mensen zijn die om hen moverende redenen kiezen voor privaat onderwijs, dan zeg ik: dan moet men dat doen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is een heel zuinig antwoord. Een minister van Onderwijs moet dan een eventuele groei van het aantal privéscholen goed in de gaten houden. Als het toeneemt, dan zegt dat mogelijk iets over de staat van het publieke onderwijs. Deelt de minister die mening?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Nee, daar zou ik het niet van af willen laten hangen. Wij kijken gewoon autonoom naar de kwaliteit van ons regulier onderwijs. Wij zien dat in de afgelopen jaren het aantal zwakke en zeer zwakke scholen behoorlijk is afgenomen. Er worden echt slagen gemaakt op het gebied van kwaliteit. Daar zijn wij ook de komende tijd mee bezig, onder meer via de introductie van opbrengstgericht werken. Scholen moeten daar zelf mee aan de slag. Als er ergens in het land opeens enorm veel private scholen ontstaan, dan moet je je natuurlijk afvragen wat er aan de hand is. Maar dat beeld heb ik niet. Vooralsnog is de lijn dat wij letten op de kwaliteit van het regulier onderwijs en van het privéonderwijs. Beide moeten gewoon voldoen aan de minimumnormen. Daar ben ik scherp op.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de beantwoording en constateer dat er geen behoefte is aan een tweede termijn.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij stemmen volgende week dinsdag.

De vergadering wordt van 15.25 uur tot 16.30 uur geschorst.

Voorzitter: Elias

Naar boven