Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 42, pagina 4131-4147 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 42, pagina 4131-4147 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties (31813, R1873).
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer De Krom. De heer De Krom is op dit moment iets minder snel ter been. Er zijn wat aanpassingen gepleegd, zodat hij kan plaatsnemen op een krukje. Afgesproken is dat interrupties van zijn kant vanaf zijn stoel kunnen worden geplaatst. Daarvoor zijn technische voorzieningen getroffen, zodat hij in staat is om ongehinderd deel te nemen aan het debat.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer De Krom (VVD):
Voorzitter. Ik grijp de gelegenheid aan om enkele woorden te wijden aan de betekenis van het begrip "nationaliteit". Centraal daarbij staan de begrippen "loyaliteit", "identiteit" en "burgerschap". De stelling dat loyaliteit en nationaliteit onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is onhoudbaar. Er zijn mensen met alleen een Nederlands paspoort, die zich ten diepste verbonden voelen met hun land van herkomst of dat van hun ouders of voorouders. Er zijn ook mensen met een dubbele nationaliteit die zich met volle kracht inzetten voor de Nederlandse publieke zaak of zelfs in de krijgsmacht dienen. Ook zijn er mensen, zowel met één als met een dubbele nationaliteit, die niet loyaal zijn aan Nederland. De conclusie kan geen andere zijn dan dat een een-op-eenrelatie tussen nationaliteit en loyaliteit niet kan worden gelegd. Als je dat wel doet, zou je onvermijdelijk tot de conclusie moeten komen dat je daarmee per definitie mensen met een dubbele nationaliteit diskwalificeert en dat is niet het geval.
Het andere begrip dat steeds terugkomt, is het begrip "identiteit". Nationaliteit is deel van iemands identiteit. Iemand kan zich Nederlander voelen, maar tegelijk ook Europeaan, christen of moslim. Identiteit maakt nationaliteit dus niet uniek, maar wat nationaliteit wel uniek maakt – en dat is voor ons de kern van het nationaliteitsbegrip – is burgerschap. Van Nederlandse staatsburgers wordt immers verwacht dat zij onze kernwaarden onderschrijven, zoals vervat in onze Grondwet, onze democratische rechtsorde en onze instituties, en daarvoor ook verantwoordelijkheid nemen.
Met naturalisatie verleent de Staat een individu het burgerschap met alle voor de Staat unieke politieke en juridische rechten en plichten die daaraan vastzitten. De naturalisandus aanvaardt al die rechten en plichten en daarmee ontstaat een unieke band tussen de naturalisandus en zijn nieuwe vaderland. De naturalisandus treedt toe tot een niet-willekeurige verzameling individuen met, behalve rechten en plichten, ook de daarbij behorende cultuur en tradities. Naturalisatie is wat ons betreft dan ook veel meer dan het simpel verkrijgen van een paspoort. Het is het sluitstuk tot verinnerlijking van het burgerschap.
Nederland en het Nederlanderschap staan wat de VVD-fractie betreft open voor mensen die een bijdrage kunnen en willen leveren aan onze samenleving. Aan naturalisandi moeten dan ook overeenkomstig hoge eisen worden gesteld. Voorwaarde voor het Nederlanderschap moet minimaal zijn dat men aantoonbaar in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Is het niet gek, zo vraag ik de minister, dat wij dit van vreemdelingen zoals arbeidsmigranten wel vragen, maar van naturalisandi niet? De VVD-fractie vraagt het kabinet dit principe verder uit te werken en de Kamer voorstellen te doen om deze eis toe te voegen aan het verkrijgen van het Nederlanderschap.
Een tweede voorwaarde is dat men een examen heeft behaald waaruit goede beheersing van de Nederlandse taal blijkt.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
De VVD-fractie stelt als het ware voor een inkomenseis te verbinden aan de mogelijkheid om Nederlander te worden. Ik ben daar nieuwsgierig naar. Eigenlijk zegt de heer De Krom dat het Nederlanderschap alleen voor een club van welgestelden is weggelegd. Dat past bij de VVD. Kan hij preciseren wat zo'n inkomenseis zou moeten zijn? Moet je daar alleen aan voldoen op het moment dat je het Nederlanderschap aanvraagt? Of is het een blijvende eis en verlies je het Nederlanderschap weer als je op enig moment dat inkomen niet meer zou hebben? Ik probeer te begrijpen hoe ver het voorstel van de heer De Krom gaat.
De heer De Krom (VVD):
Om met uw eerste vraag te beginnen: het geldt voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Ik heb ook niet gezegd dat er een inkomenseis moet komen, maar dat je in ieder geval in je eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien. We hebben vaker gezegd – ik heb het de partijleider van de PvdA ook weleens horen zeggen – dat we toe zouden moeten naar een ingroeimodel sociale zekerheid. Als we dat bijvoorbeeld van vreemdelingen vragen – ik heb het voorbeeld van de arbeidsmigranten genoemd – dan is het toch eigenlijk gek dat we dat voor naturalisandi niet doen. Dat is het principe. Ik vraag het kabinet om hulp bij de uitwerking van dat principe. Als het kabinet dat principe onderschrijft, dan is mijn vraag of het kabinet dat zou kunnen uitwerken en de Kamer daartoe voorstellen kan doen.
De tweede voorwaarde is een examen waaruit de goede beheersing van de Nederlandse taal blijkt. Ik hoor overigens wel van wethouders in het land die naturalisatieceremoniën houden dat er toch nog regelmatig naturalisandi zijn die de taal volstrekt onvoldoende machtig zijn. Kan de minister hierop ingaan? Ziet het kabinet aanleiding om de eisen op te schroeven? Ten derde mag een naturalisandus geen criminele antecedenten hebben. De huidige regeling lijkt mij overigens wel acceptabel zoals die nu is.
Burgerschap bepaalt de unieke band tussen een burger en de Staat. Als iemand willens en wetens essentiële schade toebrengt aan het belang, of anders gezegd aan het wezen van die Staat, verbreekt die persoon die unieke band tussen hem en de Staat. In dat geval is het naar onze mening gerechtvaardigd als de Staat op zijn beurt die unieke band eveneens verbreekt. Anders gezegd: het inbreken op of verbreken van de unieke relatie tussen Staat en burger rechtvaardigt een unieke maatregel door de Staat, namelijk die van denaturalisatie. De VVD-fractie onderschrijft daarom het opnemen in de wet van criminele misdrijven tegen de Staat die gronden kunnen vormen voor denaturalisatie. Terecht is in het wetsvoorstel in beginsel voor een kan-bepaling gekozen. Het gaat hier immers om een maatregel aanvullend op het Wetboek van Strafrecht en de zorgvuldige afweging door de minister van Justitie is dan ook op zijn plaats. Dat is een verbetering ten opzichte van het wetsvoorstel 30166, de voorganger van dit wetsvoorstel. Een verbetering is dat de misdrijven waar het om gaat in de wet zelf worden opgenomen. We hadden dat destijds in het debat gevraagd en het kabinet heeft dat nu ook gedaan.
De unieke relatie tussen een staat en zijn burgers betekent dat die relatie, dat burgerschap, alleen uniek is als die niet met anderen wordt gedeeld. Is dat wel het geval, kan dat leiden tot botsing met rechten en plichten voortvloeiend uit het burgerschap van een andere staat. Rechtsonzekerheid, juridische problemen en botsende rechten en plichten kunnen dan het gevolg zijn. Enkelvoudige nationaliteit en een zo ruim mogelijke afstandseis voorkomen deze problemen en moeten daarom uitgangspunt van de wet zijn en blijven. In dat licht vindt mijn fractie het onaanvaardbaar dat er landen zijn zoals Marokko en Griekenland die hun onderdanen weigeren afstand te doen van hun nationaliteit. Dat is ook keihard in strijd met artikel 15, lid 2 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Er is over dit onderwerp in de Kamer al veel gesproken, maar opeenvolgende kabinetten hebben nog geen deuk in een pakje boter kunnen slaan in hun pogingen om dit te veranderen. Bilaterale overleggen leveren tot nu toe niets op. Nu zou je denken: als het Nederland niet in zijn eentje lukt, dan moet de EU maar inspringen, want die kan een grotere vuist maken dan Nederland alleen. Tot mijn verbazing bleek uit recente antwoorden van de Europese Commissie naar aanleiding van vragen van mijn EP-collega Hennis-Plasschaert dat Commissie noch Raad dit probleem ook maar ergens in besprekingen of onderhandelingen met de betreffende landen hebben ingebracht. Uit het antwoord leid ik bovendien af dat de Nederlandse regering tot nu toe heeft nagelaten, dit probleem op de agenda van de Europese Commissie te plaatsen. Daar verbaas ik mij nu echt over, want wij hebben het er vaak over gehad en vrijwel iedereen in dit huis onderschrijft dat probleem. Als ik dit lees, ben ik daar echt verbaasd over. Graag hoor ik daarop een reactie van de minister. Als hij het straks wel gaat doen, wanneer gaat hij het dan doen?
De uitzonderingen op de afstandseis zijn in de praktijk eerder regel geworden. Meer dan 1,1 miljoen Nederlanders hebben inmiddels een meervoudige nationaliteit en die praktijk staat dus haaks op het uitgangspunt van de wet dat je afstand moet doen van je oorspronkelijke nationaliteit als je het Nederlanderschap aanvaardt. Een verbetering ten opzichte van wetsvoorstel 30166 is dat de afstandseis nu wel deels ook van toepassing wordt verklaard op meerderjarige optanten. Dat is een suggestie die de VVD in het debat al eerder heeft gedaan. Een verslechtering is echter dat het aantal uitzonderingen voor naturalisanten wordt teruggebracht van drie naar een. Ik vrees dus dat dit wetsvoorstel per saldo weinig betekenis heeft. Dat zou opvallend zijn, omdat de kritiek op de voorgaande wet juist was dat die een geringe praktische betekenis had. Die zou eigenlijk nergens over gaan. Dat was toen een van de grote kritiekpunten. Uit de bijdrage van professor Jessurun d'Oliveira in het Nederlands Juristenblad van 18 december 2009 blijkt dat de IND heeft berekend dat de voorgestelde nieuwe maatregel op nog geen honderd mensen per jaar betrekking zal hebben. Ik zou het op prijs stellen als de minister daarop reageerde.
Ik begrijp de redenering van de regering dat zij niet verder wil gaan niet zo goed. Kort gezegd komt het erop neer dat het principiële argument van de regering is dat de band met het andere land minder effectief wordt naarmate betrokkene langer in Nederland verblijft. De reden voor het niet willen schrappen van andere uitzonderingen lijkt mij arbitrair. Bovendien moeten internationale verdragen – dat zijn er nogal wat – dat niet in de weg staan. Waarom leidt de redenering van de regering niet tot het schrappen van meer dan een uitzondering? Het lijkt erop dat de regering geen serieuze poging doet om daartoe te komen. Volgens de Raad van State legt de regering artikel 8 van het internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind zelfs strikter uit dan is vereist. Bovendien schrijft deze raad: "Het is niet zonder meer duidelijk om welke redenen de afstandsverplichting niet wordt ingevoerd voor bijvoorbeeld de categorie meerderjarige vreemdelingen die op het grondgebied van het Koninkrijk zijn geboren en evenmin voor enkele andere categorieën meerderjarige vreemdelingen die zijn genoemd in artikel 6, eerste lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap."
Om de uitzonderingen verder terug te kunnen dringen, moet het kabinet serieus aan de slag met de intentie, de internationale verdragen te wijzigen die het drastisch beperken van de afstandseisen in de weg staan. Is het daartoe bereid?
Waarom wordt het Tweede Protocol ter wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit niet opgezegd? De doelstelling van dat protocol is immers fundamenteel in strijd met het uitgangspunt van onze Rijkswet op het Nederlanderschap.
Ik heb een amendement ingediend dat tot doel heeft, de twee geschrapte uitzonderingen die in wetsvoorstel 30166 stonden, terug te brengen. Graag wil ik een reactie van de minister daarop.
Ik kom op het punt van de latente Nederlanders. Noch in de stukken bij het wetsvoorstel, noch bij de behandeling van wetsvoorstel 30166 door de Tweede Kamer kon ik terugvinden waarom de ongelijkheid van de periode voor 1985 met terugwerkende kracht moet worden hersteld. In talloze andere gevallen en bij talloze andere wetswijzigingen die tot doel hebben om burgers rechten te geven of die te ontnemen, doen wij dat immers niet. Als de regering een en ander wil repareren, vraag ik mij af waarom zij voor deze regeling heeft gekozen en niet simpelweg voor tijdelijke "heropening" van de driejarige overgangsregeling uit de jaren tachtig. In de stukken lees ik dat het om een potentiële groep gaat van 90.000 mensen. Dat is het aantal inwoners van steden als Alkmaar en Leeuwarden. Ik zeg eerlijk dat ik totaal niet weet wie deze mensen zijn en wat de mogelijke financiële consequenties zouden kunnen zijn. Leidt dat bijvoorbeeld tot een groot extra beslag op de sociale voorzieningen? Welke toeloop zouden we kunnen verwachten op grond van het recht op gezinshereniging en -vorming?
Het vorige kabinet waarschuwde ervoor dat een ongelimiteerde regeling onvoorziene en onvoorzienbare gevolgen kan hebben. Dit kabinet betrekt die waarschuwing kennelijk niet bij zijn overwegingen. Wat is er in de tussentijd veranderd? In de memorie van antwoord lees ik dat het kabinet niet veel verder komt dan de opmerking dat daarvoor nu eenmaal een Kamermeerderheid is.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
In ieder geval het standpunt van de VVD is veranderd. In de vorige periode was de heer Visser van de VVD het namelijk met dit voorstel eens. De heer De Krom refereert aan het vorige kabinet. Nadat wij overleg hadden gevoerd over het voorstel en dat nog eens hadden gewijzigd, was oud-minister Verdonk het daarmee ook eens. Zij was dus voorstander, omdat het een rechtvaardig voorstel is. Het voorstel gaat niet over grote aantallen. Die grote aantallen zijn overigens met een natte vinger bepaald. Het gaat hierbij om het principe dat ook kinderen uit die tijd van Nederlandse moeders gewoon Nederlander hadden moeten worden. Dat vond de VVD-fractie destijds ook. Mannen en vrouwen zijn voor de wet gelijk in Nederland. Als wij met terugwerkende kracht zaken kunnen rechtzetten, moeten wij dat zo doen. Als er iets is veranderd, mijnheer de Krom, dan is het het standpunt van uw partij. Dat stelt me teleur.
De heer De Krom (VVD):
Het is niet zozeer het verwoorden van een fundamentele verandering van standpunt wat ik hier doe, als wel het stellen van een aantal vragen dat ik niet in de stukken terugvind. Toentertijd was de minister van integratie hiervoor verantwoordelijk. De heer Dijsselbloem zal zich kunnen herinneren dat de heer Teeven indertijd heeft gezegd dat hij het ongelimiteerd toekennen geen goed idee en een te groot risico vond, gelet op de argumentatie van de toenmalige minister van integratie. Dat zal de heer Dijsselbloem zich goed kunnen herinneren. Ik heb de Handelingen er specifiek op nagelezen. De heer Teeven was hierover toentertijd zeer duidelijk.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik refereer aan de behandeling van de vorige wet.
De heer De Krom (VVD):
Dat doe ik ook.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Voor die wet was mevrouw Verdonk verantwoordelijk. Toen was de heer Visser de woordvoerder van de VVD-fractie. Ik weet dat nog heel goed. Zowel hij als de VVD-minister, mevrouw Verdonk, waren het eens met het amendement. Dat is overigens aangenomen, ook met steun van de VVD-fractie. Het ging namelijk om mijn amendement, op nummer 30166 zeg ik uit mijn hoofd. Dat amendement is aangenomen met steun van de VVD-fractie. De heer De Krom kan dus nu niet de parlementaire geschiedenis herschrijven door te zeggen dat zijn fractie daar niet voor was. De fractie heeft voor het amendement gestemd.
De heer De Krom (VVD):
Ik zeg ook niet dat ik dit principieel afwijs. Ik zeg alleen dat de heer Teeven naar aanleiding van de argumentatie van de toenmalige minister heeft gezegd dat hij het ongelimiteerd toekennen toch niet zo'n goed idee vond. Pas in de argumentatie van de toenmalige minister kwam het aantal van 90.000 op tafel. Volgens mij was dat aantal daarvoor nog niet bekend. Vanwege dit enorme aantal heeft de heer Teeven dat toen gezegd.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Van de huidige woordvoerder van de VVD-fractie wil ik nu klare taal horen. Is de VVD-fractie het nog steeds eens met dit deel van het wetsvoorstel dat nu voorligt als er niet op een voor de heer De Krom bevredigende manier wordt gereageerd op de bezwaren en de vragen die hij stelt?
De heer De Krom (VVD):
Ik wacht de antwoorden van het kabinet af. Ik wil weten wat hiervan de consequenties zijn. Ik heb geen idee. Ik zie dat mevrouw Azough daarover wel een idee heeft, maar ik heb daarover geen idee. Ik heb het in ieder geval niet terug kunnen vinden in de stukken. Het aantal van 90.000 mensen lijkt mij niet een aantal waar wij zomaar even overheen stappen.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
De heer De Krom weet zelf ook dat het aantal van 90.000 met een natte vinger is bepaald. Ik hoor in wat hij nu zegt in ieder geval geen heel principiële afwijzing van dit deel van het wetsvoorstel.
De heer De Krom (VVD):
Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Ik zit hier open in, maar wil hierover wel duidelijkheid. Ik spring niet zomaar in een zwart gat zonder dat ik weet wat de consequenties zijn. Ik vind dat het kabinet hierover duidelijkheid moet verschaffen. Ik zeg nogmaals dat het vorige kabinet, waarvan de huidige minister ook deel uitmaakte, zei dat er een groot risico werd genomen als je ongelimiteerd gaat toekennen. Dat was het standpunt van het vorige kabinet. Het huidige kabinet zegt hierover eigenlijk niet veel. Men zegt: er is nu eenmaal een Kamermeerderheid. Mijn vraag wat er in de tussentijd is veranderd, lijkt mij heel gerechtvaardigd.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik snap dit niet helemaal. Het vorige wetsvoorstel, nummer 30166, werd behandeld door het vorige kabinet en door toenmalig minister Verdonk. Ik weet niet waarnaar de heer De Krom nu precies verwijst.
De heer De Krom (VVD):
Ik verwijs naar het feit dat het vorige kabinet de rode vlag hees en zei: als je de overgangsregeling niet limiteert, zijn de risico's daarvan wellicht onbeheersbaar en ook oncontroleerbaar. Je weet immers niet precies over welke groepen je spreekt. Daarover ging toen ook de discussie. Mevrouw Azough was daarbij. Toen heeft de heer Teeven gezegd: deze argumentatie van de minister volgen wij. Het huidige kabinet zegt: wij zien het probleem eigenlijk helemaal niet, althans, wij zien dat er een Kamermeerderheid voor deze maatregel is. Verder doet het huidige kabinet hierover geen uitspraken. Wat is er in de tussentijd veranderd waardoor het standpunt van het kabinet is gewijzigd?
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Mijns inziens rijzen hier enige misverstanden. Het amendement in zijn uiteindelijke vorm is ook door toenmalig minister Verdonk overgenomen. Vervolgens is in de Kamer een discussie ontstaan over intrekking van het wetsvoorstel. Ik denk dat de heer De Krom daaraan refereert. Dat was echter een heel andere discussie.
De heer De Krom (VVD):
We kunnen uitvoerig in het verleden gaan graven, maar ik heb die discussies allemaal in de Handelingen gelezen. Ik weet heel goed wat de heer Teeven naar aanleiding van de waarschuwingen van de vorige minister heeft gezegd. Ik weet ook dat het kabinet toen heeft gezegd: dit moeten we niet ongelimiteerd doen, want dan wordt het onbeheersbaar. Daar ging de discussie toen ook over. Dit kabinet hoor ik daar niet over, maar het gaat wel over potentieel 90.000 mensen. Ik wil gewoon helderheid hierover krijgen van het kabinet.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Dit is geen theoretische discussie. We hebben het over mensen die door de discussies in de Kamer al jaren in onzekerheid zitten of ze wel of niet de Nederlandse nationaliteit zullen krijgen. De VVD zegt dat het een ongelimiteerde groei is. Ik wil daarom graag weten welke limieten de heer De Krom zou willen aanbrengen in dit wetsvoorstel. Dan is er in ieder geval duidelijkheid over de vraag waar de VVD-fractie vandaag de dag dan wél staat.
De heer De Krom (VVD):
Het vorige kabinet hanteerde in ieder geval de criteria die ook bij de overgangsregeling uit 1985 golden. Dit kabinet zegt: dat doen wij niet, omdat ... En dan volgt er een vraagteken. Het enige wat ik lees in de stukken is: omdat er een Kamermeerderheid is om het anders te doen. Ik hoor echter geen inhoudelijke argumenten waarom de argumentatie van het toenmalige kabinet niet meer valide zou zijn. Die argumenten wil ik horen. Ik wil gewoon weten waar de waarschuwing van het vorige kabinet is gebleven. Ik zie die waarschuwing namelijk nergens terug. Nogmaals, ik zit er open in, dus ik hoor het wel van de minister.
Voorzitter. In de schriftelijke gedachtewisseling met het kabinet is ook de vraag aan de orde gesteld waarom de afstandseis niet wordt ingevoerd voor deze groep. Als het argument zou zijn dat de lijn consequent moet worden doorgetrokken naar voor 1985 – ik begrijp dat het kabinet dit argument ook gebruikt – zou je de nationaliteit nu ook van rechtswege toe moeten kennen. Dat doen we echter niet, overigens naar mijn mening op goede gronden. Er wordt een optieregeling voorgesteld. Bovendien bestonden voor 1985 de uitzonderingsgronden op de afstandseis ook niet. Dat is ook een verschil met nu. Waarom maken we nu, door de afstandseis achterwege te laten, een regeling die opnieuw zal leiden tot meer dubbele nationaliteiten in plaats van minder? Ik dacht toch dat wij allen het omgekeerde willen. Met ander woorden: waarom maken we het probleem groter in plaats van kleiner? Ik herhaal dat ik er met een open mind in zit. Ik vind deze vragen echter wel belangrijk en stel ze daarom ook met graagte aan het kabinet. Ik wacht de antwoorden af.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Sterk, die heeft aangegeven, haar bijdrage in ongeveer tien minuten te kunnen geven.
Mevrouw Sterk (CDA):
Voorzitter. Wij zijn met dit wetsvoorstel aan het sluitstuk gekomen van een heel lange discussie, die, zoals zojuist al werd gezegd, begon onder het vorige kabinet. Het gaat om de principiële vraag in hoeverre een dubbele nationaliteit mensen ervan kan weerhouden om zich vol in te zetten in de Nederlandse samenleving. Ook bij eerdere gelegenheden heb ik namens het CDA gezegd dat het hebben van een dubbele nationaliteit niet is vast te zetten op een gebrek aan loyaliteit. Ik herhaal dat in deze Kamer. Loyaliteit is een te complex begrip om simpelweg te verbinden aan het wel of niet hebben van twee paspoorten.
Echter, uit een bewuste keuze voor het Nederlanderschap spreekt wel een focus op de Nederlandse samenleving. Het krijgen van de Nederlandse nationaliteit en daarmee het staatsburgerschap is immers niet vrijblijvend: van elke Nederlandse burger verwachten we dat hij meedoet, naar school gaat, werkt en een steentje bijdraagt op de sportclub of waar dan ook. Ook verwachten we dat hij stemt en belasting betaalt zoals elke staatsburger in dit land.
Een dubbel paspoort kan echter wel conflicten opleveren, bijvoorbeeld in familierechtelijke zin of bij dienstplicht maar ook als er in het buitenland problemen optreden. Als die problemen optreden in het land van de andere nationaliteit, moet er via ambassade of consulaat eerst gevraagd worden aan de buitenlandse mogendheid of er een beroep mag worden gedaan op ondersteuning vanuit Nederland voor deze Nederlandse staatsburger. Als dat niet wordt gegund, kan dat problemen opleveren. Het rapport van de ACVZ geeft aan dat het volgens mededelingen van het Openbaar Ministerie en het ministerie van Justitie ook regelmatig voorkomt dat plegers van ernstige misdrijven naar het land van hun tweede nationaliteit vluchten en dat de Nederlandse Staat moeilijkheden ondervindt bij de uitlevering. En hoe logisch is het om hier te wonen, maar dan wel te mogen stemmen in een land waar je alleen op vakantie gaat? Dat zijn voor ons altijd redenen geweest waarom wij vinden dat we zo veel mogelijk de dubbele nationaliteit moeten terugdringen. We hebben daar in deze Kamer met regelmaat over gesproken.
Intussen zijn al veel vragen beantwoord – nogmaals, het traject loopt al enige tijd – en zaken aangepast. De CDA-fractie is blij dat de minister het amendement dat door de Kamer in het vorige wetsvoorstel al was aangenomen, ook in dit wetsvoorstel zal verwerken, namelijk het amendement van de latente Nederlanders. Daarmee wordt discriminerende wetgeving tegen vrouwen weggenomen, waar al sinds 1979 door de Verenigde Naties om was verzocht. Daardoor zullen veel latente Nederlanders opgelucht adem halen. We vertrouwen erop dat het kabinet zal zorgen voor een goede communicatie van dit onderdeel. Graag krijgen wij een jaarlijks overzicht van het aantal personen dat zich op deze titel het Nederlanderschap verwerft.
Het wetsvoorstel bevat nog wel een dilemma en onduidelijkheden. Zo is er een dilemma op het punt van de tweede generatie migranten. In het wetsvoorstel staat dat als zij vanaf hun vierde jaar in Nederland hebben gewoond, zij worden geacht geen banden meer te hebben met het land van herkomst. Zij moeten daarom bij optie hun vreemde nationaliteit laten vallen. Maar als zij hun hele leven in Nederland hebben gewoond, hoeven ze dat niet. Ook de Raad van State legt hier de vinger op. Het kabinet beroept zich echter op artikel 8 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. In de ogen van de Raad van State legt het kabinet dit artikel echter te ruim uit en is het niet zo dat het kind, geboren in Nederland, de vreemde nationaliteit niet kan verliezen bij optie. Het kabinet redeneert precies andersom. Wij blijven moeite houden met dit punt en hopen dat de minister ons in dit debat kan overtuigen van de redelijkheid van deze keuze.
Ook hebben wij vragen over de handhaving van de wet bij het bereiken van de leeftijd van achttien jaar. Worden mensen op dat moment op de hoogte gesteld dat ze de keuze moeten gaan maken? Wat gebeurt er als ze verzaken en hoe weten wij dat?
Een onduidelijkheid is er op het punt van de eis voor de Nederlandse taal in de west. We zitten dicht aan tegen de overgang van de BES-eilanden en de opgang in het land Nederland. Heeft dit nog consequenties voor artikel 8? Immers, in het land Nederland wordt Nederlands gesproken en op de eilanden Sint-Eustatius en Saba Engels en op Bonaire vooral Papiaments. Zal hier geëxamineerd worden met een NT2-examen? Naturalisandi met als hoofdverblijf Aruba of de Nederlandse Antillen leggen geen NT2-examen af, maar een NVT-examen. Levert dat wel hetzelfde taalniveau op als bij een NT2-examen? Zo nee, wat dan als deze personen na naturalisatie dooremigreren naar Nederland? Dan is de eis voor hen dus lager. Klopt dat? Als dat zo is, waarom wordt de eis dan niet op hetzelfde niveau vastgelegd?
Artikel 14 betreft het afnemen van de Nederlandse nationaliteit bij het hebben van daarnaast een vreemde nationaliteit, als de drager veroordeeld is voor een terroristisch misdrijf of, beter, in juridische termen "essentiële belangen van de Nederlandse Staat heeft geschonden". Op deze titel kan ook het vrijwillig treden in vreemde krijgsdienst van een land dat betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk of een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. Door deze terroristische daad tegen de Staat zegt hij eigenlijk de band met de Staat op. Daar staat terecht ontneming van de Nederlandse nationaliteit tegenover. De CDA-fractie hecht er dan ook aan dat deze misdrijven, zoals dat ook in het wetsvoorstel staat, in de wet worden opgenomen.
De discussie bij dit wetsvoorstel ging ook over het feit dat vreemde staten hun eisen kunnen opleggen aan onze burgers. Onze eigen overheid werkt daar soms aan mee door tegen de zin de vreemde nationaliteit te registreren. De minister, en eerder de staatssecretaris, gaven aan dat er een circulaire gestuurd wordt aan gemeentes om dit niet automatisch te doen. In onze ogen is dat nog steeds onvoldoende. Mensen moeten zelf kunnen bepalen of zij de vreemde nationaliteit aan hun kind willen doorgeven. Als zij dit niet aan het consulaat doen, moet de gemeentelijke basisadministratie niet roomser zijn dan de paus. Daarom kondig ik opnieuw aan, zeker nadat BZK heeft aangegeven hier niets aan te doen, dat ik met collega Dijsselbloem een initiatief op dit punt onderneem. Wij komen hierover nog op een later moment te spreken.
De heer Fritsma (PVV):
Als de CDA-fractie vindt dat je de dubbele nationaliteit zo veel mogelijk moet beperken, dan kan zij toch niet tevreden zijn met de situatie waarbij huwelijkspartners van Nederlanders een dubbele nationaliteit kunnen behouden? Hoe staat mevrouw Sterk daarin?
Mevrouw Sterk (CDA):
Wij vinden dat er met dit wetsvoorstel het uiterste is bereikt van wat wij op dit moment kunnen bereiken op het gebied van het terugdringen van de dubbele nationaliteit. Er zou enorme winst kunnen worden behaald als landen als Turkije en Marokko, waar een groot deel van onze migranten vandaan komt, dit niet meer als een eis zouden opleggen. Dat geldt met name voor Marokko. Mede rekening houdend met internationale verdragen, waar wij ook een verantwoordelijkheid in hebben, zien wij op dit moment echter weinig andere mogelijkheden meer om een en ander inzake de nationaliteit na te komen.
De heer Fritsma (PVV):
Niet alle huwelijkspartners komen uit Marokko. Er komen er ook veel uit Turkije.
Mevrouw Sterk (CDA):
Of Mexico.
De heer Fritsma (PVV):
Ook. Die mensen kunnen wel afstand doen van hun oude nationaliteit. Waarom kan dat volgens uw visie dan niet van die mensen worden gevraagd?
Mevrouw Sterk (CDA):
Wij hebben te voldoen aan internationale verdragen. Wij hebben rekening te houden met deze nationaliteitsregelgeving. Dat is wel vaker lastig in dit dossier. In dat opzicht is in het voorliggende wetsvoorstel de grenzen opgezocht van wat er nog mogelijk is op dit terrein. Daar zijn wij tevreden mee.
De heer Fritsma (PVV):
In het ingetrokken wetsvoorstel is wel de afstandseis gesteld aan huwelijkspartners van Nederlanders en dat kon ook gewoon. Nu kunnen huwelijkspartners de dubbele nationaliteit behouden. Vindt mevrouw Sterk dat een verslechtering of niet? Eerlijk zeggen. Is zij tevreden met deze situatie?
Mevrouw Sterk (CDA):
Excuses, ik had de vraag van de heer Fritsma niet helemaal goed begrepen. Het is mij nu helder waar hij op doelt. Het zal de vermoeidheid vanwege vannacht wel zijn.
In het vorige wetsvoorstel stond inderdaad de mogelijkheid om de nationaliteit te laten vervallen. Er is toen een amendement gekomen om de mogelijkheid te bieden te onderzoeken wat de consequenties daarvan zijn, met name omdat een relatie op de klippen kan lopen en het vervolgens niet meer mogelijk is om die persoon terug te laten gaan naar zijn land van herkomst. Wij kennen allemaal wel voorbeelden van gevallen waarin dat helaas nog wel eens gebeurt in Nederland. Die mogelijkheid kun je nu openlaten door ervoor te zorgen dat die nationaliteit niet moet worden ingeleverd. Als een huwelijk hier dus op de klippen loopt, dan heeft iemand dus niet automatisch ook het recht om in Nederland te blijven omdat hij zijn andere nationaliteit kwijt is. Dat is de winst in dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
U had uw betoog beëindigd?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ja.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Anker, die ook heeft aangegeven dat hij naar verwachting niet meer dan tien minuten nodig heeft.
De heer Anker (ChristenUnie):
Voorzitter. Vorig jaar januari spraken wij in een algemeen overleg over de hoofdlijnen van de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Die wetswijziging zijn wij nu aan het bespreken. In diezelfde week hebben wij ook het wetsvoorstel over een verklaring van verbondenheid besproken. Nu bespreken wij in het begin van een nieuw jaar wederom de wijzigingen in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Het Nederlanderschap en het hebben van meerdere nationaliteiten zijn belangrijke onderwerpen. Het is dan ook helemaal niet verkeerd dat de Tweede Kamer daar jaarlijks grondig bij stilstaat. Daarbij zijn het ook emotionele onderwerpen. Het is een belangrijk gegeven jezelf verbonden te weten met de Nederlandse samenleving. Dat is een samenleving met een bepaald karakter, een waardengemeenschap.
Nationaliteit is geen vrijblijvende kwestie alsof het om een abonnement op een krant zou gaan of een of ander leuk blad. Er zijn waardevolle rechten verbonden aan de Nederlandse nationaliteit en ook bepaalde plichten. In zijn algemeenheid spreekt de ChristenUnie-fractie graag over burgerschap, wat neerkomt op een betrokken deelname aan de samenleving. Uitgaande van die verbondenheid met een land is het goed te verdedigen dat de Rijkswet op het Nederlanderschap uitgaat van de hoofdregel dat er sprake is van één nationaliteit. Ook geeft het juridisch de nodige duidelijkheid, zeker wanneer er uit de andere nationaliteit bepaalde verplichtingen voortkomen.
Een belangrijke nuance wil ik daar wel bij maken. In de Kamer wordt wel eens gesproken op een toon alsof iedereen met meerdere nationaliteiten een soort potentiële landverrader is omdat er een enorm loyaliteitsconflict zou zijn met de Nederlandse samenleving. Een dubbele nationaliteit zou gelijkstaan aan een dubbele loyaliteit. Aan die verdachtmakingen doet de ChristenUnie niet mee. Om het maar concreet te maken, wij hebben inmiddels een aantal prima politici en bestuurders in Nederland dat om verschillende redenen in het bezit is van meerdere nationaliteiten. Dat heeft hen er niet van weerhouden om zich met heel veel energie in te zetten voor de Nederlandse samenleving. Zij zijn in hun werk en leven juist een voorbeeld van loyale Nederlanders. Van een loyaliteitsbreuk mag je pas spreken als die zich echt manifesteert in daadwerkelijk handelen tegen essentiële belangen van het Koninkrijk. Ten overvloede merk ik op dat het bezit van de Nederlandse nationaliteit, of je die al bij je geboorte hebt of later verkrijgt, niet automatisch betekent dat iemand een voorbeeldburger is.
Het wetsvoorstel dat wij nu bespreken, is er gekomen nadat een vorig wetsvoorstel aangaande het Nederlanderschap werd ingetrokken. Mijn voorgangster op dit onderwerp, Tineke Huizinga-Heringa, heeft daarin een belangrijke rol gespeeld, doordat het door haar ingediende amendement zich moeilijk leek te verhouden tot het wetsvoorstel. Daarom is uiteindelijk de definitieve stemming afgeblazen. Met haar amendement heeft zij destijds de verplichting om afstand te doen van andere nationaliteiten in verhouding willen brengen tot de eventuele negatieve gevolgen voor de persoon in kwestie. Dat deed zij overigens al vanuit de zeer gematigde verwachtingen over het nut van het toenmalige voorstel.
Wij spreken vandaag over een wetsvoorstel met een nuchtere lijn als het gaat om het Nederlanderschap waarin een aantal zaken wordt geregeld. De belangrijkste wijziging is wat de ChristenUnie betreft, de wijziging in artikel 14, waarin wordt geregeld dat ook veroordeelden van bepaalde misdrijven het Nederlanderschap kunnen verliezen. Dat is een belangrijke verbetering in vergelijking met het vorige voorstel. Deze mensen hebben in hun daden laten zien geen enkele prijs te stellen op de Nederlandse samenleving. Sterker nog, zij willen die samenleving te gronde richten. Er is geen enkele loyaliteit met het Koninkrijk. Zij willen er niet bij horen. Dan is het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit meer dan logisch. Er is zelfs een goede vergelijking te maken met mensen die in dienst treden van een vijandige krijgsmacht. Het is ook zuiver om dat geen straf te laten zijn, maar een ordemaatregel. Het eventuele verlies van de nationaliteit hoeft geen rol te spelen bij de strafbepaling.
Ik heb daarover nog wel een vraag. Bij de bestudering van het wetsvoorstel voor deze bijdrage zijn wij erop gestuit dat het werven voor de gewapende strijd tegen Nederland of het werven voor een vreemde krijgsmacht buiten toestemming van de koningin om, niet valt binnen de bepalingen waarmee men zijn Nederlandse nationaliteit zou kunnen verliezen. Al het andere, zoals terroristische misdrijven, voorbereidingshandelingen et cetera, valt daar wel onder, maar het werven voor de gewapende strijd niet. Toch hebben wij in de afgelopen jaren weleens gehoord dat ook in Nederland mensen worden benaderd om bijvoorbeeld richting Afghanistan of Jemen te gaan voor een terroristenkamp. Hoort dat er eigenlijk ook niet in? Wij zijn ermee aan de gang geweest en zijn al bezig om een amendement erover voor te bereiden, maar ik wil er eigenlijk allereerst een reactie van de minister op. Is het een omissie? Had het erin moeten staan? Is het vergeten of is er een heel goede reden waarom dat er niet in staat? Het is overigens goed om te benadrukken dat wij mensen niet stateloos burger kunnen maken. Elk land is verantwoordelijk voor de berechting van zijn eigen veroordeelden. Wij moeten niet het beeld creëren dat wij mensen rücksichtslos hun nationaliteit kunnen ontnemen.
De uitbreiding van de afstandsverplichting voor degenen voor wie de andere nationaliteit nauwelijks nog enige betekenis heeft, kunnen wij steunen. Het argument dat zij zich primair zullen beroepen op hun recht als Nederlander is daarbij voor ons belangrijk. Als iemand van kinds af aan in Nederland verblijft, is dat begrijpelijk en ook redelijk. Ik vraag de minister nog wel hoe wij de zinsnede "tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden verlangd" precies moeten duiden.
Ik sluit mij aan bij de woorden van de vorige spreekster over de latente Nederlanders. Het is goed dat dit eindelijk geregeld wordt in dit wetsvoorstel.
Ik kom tot een afronding. Mijn fractie steunt dit wetsvoorstel. Er wordt in geregeld wat moet worden geregeld. Tegelijkertijd moeten wij ook nu constateren dat wij met deze wijzigingen niets doen aan landen die vast blijven houden aan hun burgers, zoals Marokko doet. De bemoeienis van dat land wordt door sommige Marokkaanse Nederlanders als uiterst vervelend ervaren. Ook kan juist daar de nationaliteitskwestie de integratie belemmeren. Uit eerdere debatten begreep ik dat ook Marokko wil dat de Marokkaanse Nederlanders goed integreren. Er is nogal eens wat diplomatiek verkeer geweest de laatste tijd. Die opstelling van het land verwart mij dan ook. Dit zal voorlopig nog wel een kwestie blijven van diplomatie, maar misschien is het een goed moment om aan de minister te vragen of op dat punt alweer wat vorderingen te melden zijn.
De voorzitter:
De heer Van der Staaij staat op de sprekerslijst, maar hij is niet aanwezig. Ik geef het woord aan de heer Fritsma van de PVV-fractie.
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. Helaas is Nederland altijd veel te makkelijk omgegaan met het verstrekken van de Nederlandse nationaliteit. Zelfs in vergelijking met andere Europese landen is hier op ongelooflijk grote schaal gestrooid met paspoorten. Het resultaat hiervan is dat heel veel mensen zich nu Nederlander mogen noemen zonder dat zij zelfs ook maar één woord Nederlands spreken, zich Nederlander voelen of de kernwaarden van onze samenleving omarmen. Dat is een degradatie van het Nederlanderschap.
Nog steeds wordt het Nederlanderschap veel te snel verstrekt. Dit gebeurt bij partner- en huwelijksmigranten vaak al na slechts drie jaar, in andere gevallen na vijf jaar. Dat moet veranderen. Daarom vraag ik het kabinet allereerst om het PVV-voorstel over te nemen om naturalisatie pas mogelijk te maken na tien jaar rechtmatig verblijf in Nederland waarin geen misdrijf is gepleegd en geen beroep is gedaan op de openbare kas. Ik wil daarop graag een reactie.
Niet alleen is veel te makkelijk het Nederlanderschap aan nieuwkomers verstrekt, het is ook nog veel te makkelijk gemaakt om daarnaast een andere nationaliteit te hebben en te behouden. Maar liefst 1,1 miljoen mensen hebben naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit. Er zijn dus 1,1 miljoen mensen met een dubbele of meervoudige nationaliteit. Als het aan de pleitbezorgers van de multiculturele heilstaat ligt, is dit nog maar het begin. PvdA-leider Wouter Bos zegt bijvoorbeeld over de dubbele nationaliteit: "Wen er maar aan. Dat zullen wij in Nederland steeds meer zien." De PVV-fractie weigert hieraan echter te wennen. De PVV vindt het in tegenstelling tot wereldvreemde PvdA-politici niet normaal dat meer dan een miljoen Nederlanders zich ook aan de wet van een ander land moeten houden. Een kind kan begrijpen dat de Nederlandse wet niet dezelfde is als bijvoorbeeld de Turkse of de Marokkaanse wet en dat dit dus kan conflicteren.
Het spreekt voor zich dat Nederlanders, ook nieuwkomers, zich op de Nederlandse samenleving en op de Nederlandse regels moeten richten. Een dubbele nationaliteit staat dit in de weg omdat er simpelweg rechten en plichten van een ander land in het spel zijn. Daarom vraag ik het kabinet ook om zorg te dragen voor het tegengaan van de dubbele nationaliteit. Kleed de Rijkswet op het Nederlanderschap zo in dat bij nieuwe gevallen het Nederlanderschap niet verkregen kan worden door mensen die naast het Nederlanderschap nog een andere nationaliteit behouden. Ik wil hierop graag een reactie.
De wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die wij nu behandelen, schiet hierin ernstig tekort. Veel te veel mensen kunnen bij verkrijging van het Nederlanderschap hun oorspronkelijke nationaliteit behouden. Dat geldt zelfs voor huwelijkspartners van mensen die al Nederlander zijn. Hieraan refereerde ik zojuist al even. Dat is dus bijzonder goed nieuws voor al deze importpartners want dankzij dit kabinet kan het eten van twee walletjes gewoon doorgaan. Dit kabinet heeft al een immigratierecord gebroken maar het is duidelijk dat het ook nog gaat voor het dubbelepaspoortenrecord. De PVV-fractie vindt het in ieder geval verschrikkelijk dat het hebben van een dubbele nationaliteit met het voorliggende wetsvoorstel op zo'n grote schaal mogelijk blijft.
Een ander deel van het wetsvoorstel betreft de intrekking van het Nederlanderschap. Dit moet mogelijk worden bij mensen met een dubbele nationaliteit die een misdrijf hebben gepleegd waarbij de essentiële belangen van het Koninkrijk ernstig geschaad worden. Hierbij valt te denken aan terrorisme. Het is in ieder geval wat dat het Nederlanderschap ingetrokken kan worden bij terroristen en spionnen met een dubbele nationaliteit. Wij hoeven het dan niet meer te hebben over het onzinargument dat de ene Nederlander anders behandeld wordt dan de andere Nederlander, want het kabinet doet dat nu zelf ook. Dat is logisch, want een Nederlander met een dubbele nationaliteit is natuurlijk niet gelijk te trekken met een Nederlander met een enkelvoudige nationaliteit.
Dit kleine stapje in de goede richting om terroristen en spionnen te denaturaliseren, brengt mij op een voor de PVV-fractie belangrijke vraag. Is de minister bereid om de terrorist Mohammed Bouyeri bij inwerkingtreding van de gewijzigde rijkswet onmiddellijk het Nederlanderschap te ontnemen? Graag helderheid, want deze slager van de jihad is het Nederlanderschap natuurlijk niet waard. In de ogen van de PVV-fractie heeft het kabinet de morele plicht om voor snelle denaturalisatie van deze terrorist zorg te dragen. Ik vraag ook welke andere louche figuren nu gedenaturaliseerd kunnen worden. Ik denk bijvoorbeeld aan Marokkaanse Nederlanders die zich schuldig hebben gemaakt aan spionageactiviteiten in ons land, zoals een Rotterdamse politiefunctionaris.
Helaas blijft de mogelijkheid om het Nederlanderschap in te trekken veel te beperkt. Waarom geldt dat niet in zijn algemeenheid voor criminelen? De overlast en criminaliteit in de Nederlandse samenleving zijn zo erg, dat ook andere criminelen met een dubbele nationaliteit dan terroristen of spionnen gedenaturaliseerd en uitgezet moeten kunnen worden. Zo wordt Nederland ontwricht door nietsontziende Marokkaanse straatterroristen die overal een spoor van geweld en ellende achterlaten en gewone burgers het leven onmogelijk maken. Ik verwijs bijvoorbeeld naar wat er in Culemborg gebeurt. Ook dit geweld kan volgens de visie van de PVV-fractie worden aangemerkt als ernstige beschadiging van de essentiële belangen van ons land, op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap mogelijk moet zijn. Als dat juridisch niet zo kan worden uitgelegd, vraag ik het kabinet om toch de denaturalisatie van andere misdadigers met een dubbele nationaliteit mogelijk te maken, desnoods na aanpassing of opzegging van het Europees verdrag inzake nationaliteit. Ik verwijs daarbij ook naar België dat niet aan dit verdrag gebonden is en waar de denaturalisatie van criminelen met een dubbele nationaliteit al wordt voorbereid. Volgens de PVV-fractie kan de lat worden gelegd bij het plegen van één ernstig misdrijf of meer lichte misdrijven. Graag een reactie van de minister.
De PVV-fractie blijft natuurlijk bij het standpunt dat het volkomen bizar is dat iemand die zich bijvoorbeeld aan de Turkse of Marokkaanse wet moet houden, in Nederland een politieke functie kan bekleden. Zo'n situatie is te wanstaltig voor woorden. Het moet natuurlijk blijven gelden dat elke schijn van belangenverstrengeling wordt tegengegaan. De PVV-fractie roept het kabinet dus nogmaals op ervoor te zorgen dat mensen die een politieke functie of een cruciale overheidsfunctie bekleden, uitsluitend de Nederlandse nationaliteit hebben. Ook daarbij kan heel goed naar het buitenland worden gekeken, bijvoorbeeld naar Australië. Daar is het onmogelijk om met een dubbele nationaliteit in het parlement te komen. Volg dat goede voorbeeld, zeg ik tegen de minister.
Eén punt is bij de discussie over de Rijkswet op het Nederlanderschap altijd zwaar onderbelicht en dat is het punt van de handhaving van de wet. Joost mag weten hoeveel mensen op grond van valse of ondeugdelijke persoonsgegevens het Nederlanderschap hebben bemachtigd. Zelfs een politicus als PvdA'er Ahmed Marcouch geeft aan hoe simpel hij op grond van onjuiste gegevens Nederlander werd. In een interview zegt hij dat zijn ouders hem de identiteit van zijn broer hebben laten overnemen. Dat betekent onder andere dat hij staat geregistreerd als drie jaar ouder dan hij werkelijk is. Dit is natuurlijk heel handig voor de heer Marcouch, want dit betekent bijvoorbeeld ook dat hij drie jaar eerder AOW krijgt dan gewone stervelingen. Hierbij speelt een principieel aspect een rol en de visie van de minister daarop wil ik graag weten. Hier zegt iemand zelf dat de persoonsgegevens op grond waarvan hij de Nederlandse nationaliteit heeft bemachtigd, ondeugdelijk zijn. Kan dat zomaar? Kan dat zonder gevolgen blijven? Hoe ziet de minister dat en wat gaat hij doen nu deze informatie bekend is? Als dit zomaar kan, hebben wij een probleem, want dat is een open uitnodiging voor alle mensen die met onjuiste, valse of ondeugdelijke persoonsgegevens Nederlander willen worden.
Ik weet dat in de wet een verjaringstermijn is opgenomen van twaalf jaar. Daarna kan een en ander niet meer worden tegengeworpen. Ik roep de minister op om die termijn te schrappen, want fraude en bedrog mogen ook na twaalf jaar niet lonen.
Ik wil ook wijzen op andere handhavingsproblemen. De Rijkswet eist een zogenaamde afstandsverklaring voor het afstand doen van een buitenlandse nationaliteit. Vaak kan echter de oude nationaliteit na het verstrekken van die afstandsverklaring weer heel makkelijk verkregen worden. Wordt dit in de gaten gehouden? Zo ja, hoe wordt dit gedaan?
Daarnaast heb je landen die automatisch verlies van nationaliteit kennen als een buitenlandse nationaliteit wordt verworven; dan is dus geen afstandsverklaring vereist. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens staat het de Nederlandse overheid evenwel niet vrij de betrokken buitenlandse overheden te informeren over het feit dat hun onderdaan Nederlander is geworden en dus van rechtswege de andere nationaliteit heeft verloren. Als de betrokken persoon dit zelf ook niet aangeeft bij zijn land van herkomst, gaat hij of zij dus de facto met een dubbele nationaliteit door het leven, waarbij hij of zij zich in het land van herkomst voor kan blijven doen als onderdaan van dat land, met alle voordelen van dien. Heeft de minister ook oog voor dit handhavingsprobleem? Zo ja, hoe gaat hij hiermee om?
Kortom: strikte handhaving is nodig. Als na het aannemen van de Nederlandse nationaliteit blijkt dat toch weer een andere nationaliteit is aangenomen terwijl de afstandseis blijft gelden, dan dient de Nederlandse nationaliteit onmiddellijk te worden ingetrokken.
De heer Anker (ChristenUnie):
Ik ben langzamerhand een beetje gewend geraakt aan de enorme lading bedenkelijke verdachtmakingen van de heer Fritsma tegenover ik weet niet allemaal wie. Daar reageer ik maar niet op.
Wel vraag ik één ding aan de heer Fritsma. Ik ken hem als iemand die grote ambities en wensen heeft op het terrein van de nationaliteits- en vreemdelingenwetgeving. Ik heb hem een paar maanden geleden echter gemist toen wij de asielwetgeving aan het verspijkeren waren. Hij heeft altijd heel veel klachten gehad over het stapelen van procedures. Dat was het moment waarop hij iets kon doen, maar hij was er gewoon niet. Nu is hij er wel. Hij heeft heel veel wensen, het deugt allemaal van geen kant, het is te weinig of het is te veel. Waar zijn zijn amendementen?
De heer Fritsma (PVV):
Ik wil dat graag uitleggen. Ik heb net al aangegeven wat de PVV beoogt op het gebied van nationaliteitswetgeving, bijvoorbeeld het voorkomen dat mensen Nederlander kunnen worden als zij hun andere nationaliteit behouden. Ik wilde dat inderdaad in de vorm van een amendement gieten en ik heb contact opgenomen met het Bureau Wetgeving. Het probleem is dat een amendement in de kaders moet passen van internationale verdragen. Het Europees Verdrag inzake nationaliteit staat deze doelstelling in de weg. Daarom is een amendement geen gepast instrument en moet een wijzigingsverzoek noodgedwongen in de vorm van een motie, die ik natuurlijk ook in zal dienen.
De heer Anker (ChristenUnie):
Dat is te makkelijk en te gratuit. U had nog een heel andere lijst, daar heb ik u vaker over gehoord. U hebt een hele serie voorstellen gedaan: dingen die allemaal anders en beter moeten. U hebt geen enkel amendement. U hoeft hier niet eens op te reageren, want dit is geen vraag, dit is een opmerking. Het irriteert mij mateloos dat ...
De voorzitter:
Wij spreken via de voorzitter. Hebt u een vraag?
De heer Anker (ChristenUnie):
De heer Fritsma irriteert mij behoorlijk door telkens dit soort vreselijke verhalen op te hangen en nooit concreet te worden. Dat lukt niet, omdat het niet kan, omdat het niet deugt en omdat het niet mag.
De voorzitter:
Dit was geen vraag, maar een opmerking.
De heer Fritsma (PVV):
Ik kan niets met deze opmerking. De heer Anker denkt dat verdragen vaststaan en niet veranderd kunnen worden. Wij hebben hier bijvoorbeeld het Europees Verdrag inzake nationaliteit dat een en ander in de weg staat. Wij vinden dat dit verdrag aangepast of opgezegd moet worden.
Mijnheer Anker, komt u alstublieft naar de interruptiemicrofoon als u wat te melden hebt. Op de achterbank wat gebaren zitten maken, vind ik een beetje een achterbakse manier van debatteren. Kom alstublieft naar de microfoon en zeg wat u op uw hart hebt! En kom niet aan met valse beschuldigingen want daar word ik, eerlijk gezegd, een beetje moe van. U hebt het over verdachtmakingen, u hebt het over ondeugdelijke dingen. Zeg dan wat u precies bedoelt! Die vage veroordelende uitspraken, daar kunnen wij echt helemaal niets mee. Het is onsportief, het is laag en het is irritant.
De voorzitter:
Mijnheer Fritsma, uw woorden zijn duidelijk. Ik wijs er toch op dat interruptiemicrofoons ook voor interrupties zijn bedoeld en dat interrupties in principe vragen moeten bevatten. Ik geef de heer Anker echter toch de gelegenheid om te reageren.
De heer Anker (ChristenUnie):
Mijn vraag is heel concreet. Ik weet dat ik het nooit ga winnen van de heer Fritsma als het gaat om het achter elkaar plaatsen van een serie negatieve kwalificaties. Dat ene punt van het Europese verdrag wil ik hem nog best geven. Het gaat mij om de verdachtmakingen. De heer Fritsma moet man en paard noemen. Hij zegt dat er in Nederland tal van mensen zijn die van twee walletjes eten omdat ze twee paspoorten hebben. Ik heb het voorbeeld gegeven van mensen die hier en op lokaal niveau in de politiek zitten of die op allerlei andere manieren de Nederlandse samenleving dienen, ook al hebben zij twee paspoorten. Een heel aantal mensen heeft twee paspoorten tegen wil en dank. Sommigen hebben ze niet tegen wil en dank, maar dat weerhoudt ze er op geen enkele manier van om zich op een fatsoenlijke manier in te zetten voor de Nederlandse samenleving. De heer Fritsma heeft inderdaad één puntje met dat internationale verdrag.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, mijnheer Anker?
De heer Anker (ChristenUnie):
De heer Fritsma heeft nog een heleboel andere punten genoemd, bijvoorbeeld om misdadigers in zijn algemeenheid de nationaliteit te ontnemen et cetera. Waarom heeft hij daarvoor geen amendement voorbereid?
De heer Fritsma (PVV):
Op dat punt geldt precies hetzelfde. Ook daarvoor zou ik een amendement willen indienen, inderdaad dat denaturalisatie ook voor gewone criminelen moet gelden. Dat verdrag staat echter ook dit voorstel in de weg, waardoor ook volgens Bureau Wetgeving een amendement niet het meest gepaste middel is. Hier is dus gewoon niets aan te doen. Als een verdrag de voorstellen in de weg staat, vraag ik het kabinet graag om de verdragen dan maar aan te passen of te wijzigen, maar dit is de situatie. Daar kan ik natuurlijk ook niets aan doen. Daarnaast had de heer Anker het over verdachtmakingen. Ik heb het gewoon over feiten. Ik zou willen dat de heer Anker gewoon eens ingaat op de inhoud. Laten wij inderdaad eens kijken naar de voordelen van de dubbele nationaliteit. Heel veel mensen wonen een heel grote periode van het jaar in Turkije of Marokko zonder dat zij in het bezit hoeven te zijn van een visum of verblijfsvergunning. De andere helft van het jaar wonen zij in Nederland. Dat is een voordeel dat aan de dubbele nationaliteit kleeft. Mensen vinden dat ook prettig. Een ander voordeel is stemrecht voor twee landen. Een ander voordeel is dat je bezittingen en onroerend goed kunt hebben in meerdere landen. Het zijn allemaal voordelen.
De heer Anker (ChristenUnie):
Ik wil in deze discussie best meegaan in de jaloezie van de heer Fritsma, maar het is toch niet misdadig dat je bijvoorbeeld de helft van het jaar in Benidorm woont, iets wat een heleboel mensen met maar één nationaliteit – de Nederlandse – doen? Daar is toch helemaal niets misdadigs aan? Dat is toch niet van twee walletjes eten? Dat is toch gewoon burger zijn in een vrij land?
De heer Fritsma (PVV):
Als het over misdaad gaat, heb ik een ander voorstel, namelijk het denaturaliseren van gewone criminelen. Wat de heer Anker gewoon lijkt te ontkennen, is dat mensen met een dubbele nationaliteit twee verschillende sets van rechten en plichten hebben. Ik vind het een onwenselijke situatie dat 1,1 miljoen Nederlanders zich ook aan de wet van een ander land moeten houden. Dat is inhoud waarover ik de heer Anker nooit hoor. Hij is een pleitbezorger van de multiculturele samenleving en schoffelt alle problemen onder het tapijt. Ik vind dat een slechte zaak.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Voorzitter. Ik wil beginnen met het bedanken van de minister voor het indienen van de wetswijziging die wij vandaag bespreken. Met deze wetswijziging wordt voor een groep mensen die al lang zit te wachten op de Nederlandse nationaliteit – ik heb het dan over mensen die voor 1 januari 1985 zijn geboren en kind zijn van een Nederlandse moeder en een niet-Nederlandse vader – nu eindelijk geregeld wat wij als Kamer al heel lang hadden willen regelen. Dan geldt toch het principe "beter laat dan nooit". Ik wil de mensen om wie het gaat feliciteren met het feit dat er een brede Kamermeerderheid is die dit wil regelen. Ik hoop dat het wetsvoorstel ook in de Eerste Kamer wordt aangenomen, zodat de mensen die wij zo mooi "latente Nederlanders" noemen, gewoon Nederlander worden. Dat is iets waarop zij vaak met smart hebben zitten wachten.
Dat was het wel zo'n beetje met het goede nieuws. Ik heb grote twijfels bij een ander onderdeel van deze wetswijziging, namelijk het voorgestelde lid 6a over het afstandsvereiste. Anders dan de heer De Krom vraag ik mij af of dat allemaal wel zo effectief is. Is de minister niet van mening dat veel mensen juist af zullen zien van naturalisatie wanneer deze afstandseis wordt ingevoerd? Ik heb het dan niet alleen over de optanten, maar ook over de naturalisandi. Burgers van EU-staten hebben vaak al verregaande rechten. Kan de minister mij uitleggen waarom deze mensen afstand van hun nationaliteit zouden willen doen, terwijl zij met hun oorspronkelijke nationaliteit goede rechten hebben? Ik zie niet in wat dan nog de prikkel is om te naturaliseren, iets wat we allemaal graag zouden willen.
Veel belangrijker en ook al door sprekers voor mij aangegeven, is dat veel mensen geen afstand van hun nationaliteit kunnen doen. Dat is iets wat we moeten regelen. We kunnen het wel opleggen, maar het is een verplichting aan onszelf en vooral aan de minister om in actie te komen. Daarnaast staan er legio uitzonderingsgronden in de wet. Wat zijn concreet de verwachtingen van de minister? Hoeveel mensen zullen naar zijn mening afstand doen van hun nationaliteit op basis van het afstandsprincipe dat in deze wet is opgenomen?
Ik ben in ieder geval niet overtuigd van de effectiviteit van dit voorgestelde artikel en zoals het nu geformuleerd is, lijkt het mij meer symboolpolitiek dan dat het daadwerkelijk ergens toe zal leiden. Wat wij wel zouden moeten regelen en wat eigenlijk de prioriteit van dit wetsvoorstel zou moeten zijn, is dat wij het concreet en daadwerkelijk mogelijk maken dat mensen kiezen voor de Nederlandse nationaliteit. Wij vinden het, net als een grote meerderheid in deze Kamer, absoluut ongewenst dat er landen zijn die via de nationaliteit grip willen houden en invloed willen uitoefenen op mensen die ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Ik noem in dit verband Marokko. Wij hebben het kabinet vaak gevraagd om druk te blijven zetten op de Marokkaanse staat. Wij hebben ook aangedrongen op economische sancties om eindelijk te kunnen regelen dat mensen afstand kunnen doen van de dubbele nationaliteit, waarvan de tweede nationaliteit de Marokkaanse is. Ik wijs ook op de Turkse dienstplicht, die wij graag afgeschaft willen zien voor mensen die ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Vooralsnog gebeurt er niets. Heeft dit de kabinet de moed hiervoor opgegeven? De mensen die echt willen kiezen – die zijn er wel degelijk – laten wij in de kou staan als geen concrete resultaten worden bereikt. Wanneer wordt nu echt concreet en effectief actie ondernomen, zodat Turken en Marokkanen die van hun tweede nationaliteit af willen dat ook kunnen doen?
De SP is voorstander van het bevorderen van de keuze voor een nationaliteit, maar dat betekent niet dat iemand door het hebben van een dubbele nationaliteit bij voorbaat mag worden gediskwalificeerd. Natuurlijk brengt het verkrijgen van een nationaliteit niet alleen rechten maar ook plichten met zich en wij moeten de mensen dan ook beoordelen op hun doen en laten als Nederlands burger, met of zonder dubbele nationaliteit. We moeten voorkomen dat nationaliteitswetgeving symboolpolitiek wordt.
Een ander onderdeel van deze wet is de naturalisatie op de Nederlandse Antillen en Aruba. Mijn fractie kan steun geven aan de voorwaarde die in dit wetsvoorstel wordt gesteld met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal. Het belang van integratie en het voorkomen van het ontstaan van een sluiproute voor naturalisatie rechtvaardigen dit voorstel.
Een ander belangrijk onderdeel van deze wetswijziging is het onderdeel dat het mogelijk maakt om mensen de Nederlandse nationaliteit te ontnemen. Laat ik daar duidelijk over zijn: mijn fractie is er voorstander van om mensen die ernstige terreurdaden plegen de Nederlandse nationaliteit te ontnemen, daar waar ze een dubbele nationaliteit hebben. Wij realiseren ons echter tegelijkertijd dat er geen enkele terrorist zal zijn die bij het voorbereiden van zijn wandaden ervan afziet omdat hij zijn Nederlandse paspoort anders kwijtraakt. In die zin zien wij dat dit wetsvoorstel natuurlijk nooit een effectief wetsvoorstel zal kunnen zijn om daden van terrorisme en ernstige misdaden tegen de Nederlandse Staat te voorkomen.
Dat gezegd hebbende, vinden wij het toch wel een belangrijk signaal dat er bepaalde daden zijn die onvergeeflijk zijn en die zullen moeten leiden tot het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit. Dat is een duidelijk signaal. Wij hebben zware kritiekpunten en stevige vragen over de manier waarop dit in dit huidige wetsvoorstel is geformuleerd. Er zitten haken en ogen aan. Ik zeg nu al dat het van de antwoorden van de minister en van het aannemen van de amendementen van de PvdA zal afhangen of mijn fractie überhaupt zal instemmen met dit onderdeel van de wetswijziging. Verschillende rechtsgeleerden hebben ons namelijk onder verwijzing naar het internationaal recht, gewezen op de onmogelijkheid van het ontnemen van de effectieve nationaliteit. Ik hoor graag van de minister hoe hij denkt over de kritiekpunten van deze rechtsgeleerden.
Wat gaan wij doen met die persoon die niet wordt teruggenomen door het land waaraan hij zijn tweede nationaliteit te danken heeft? Hoe gaan wij die persoon uit Nederland verwijderen, als het land van herkomst die persoon niet wil terugnemen? Als het niet lukt, wat wordt dan de status van deze persoon? Betrokkene zal in Nederland worden berecht en hier zijn straf ondergaan. Ik ben bang voor de situatie die zich het afgelopen jaar heeft voorgedaan met de gevangenen die in Guantánamo Bay zitten en niet worden teruggenomen door het land waar zij vandaan komen. Over de hele wereld wordt geprobeerd om ze ergens kwijt te raken. Zo'n situatie willen wij niet creëren. Ik denk dat dit een realistische uitkomst zou kunnen zijn van de voorgestelde wetswijziging. Ik zou graag van de minister willen horen hoe hij dit soort onwenselijke situaties gaat voorkomen.
De minister wijst er terecht op dat er rechtsongelijkheid kan ontstaan ten opzichte van mensen zonder dubbel paspoort, die wij niet de enige nationaliteit die zij hebben, kunnen ontnemen. Het creëren van stateloze burgers mag nu eenmaal niet, en terecht. Dat geldt evenzeer voor mensen die geen afstand van hun nationaliteit hebben kunnen doen, omdat het land van de tweede nationaliteit dat niet toestaat. De minister heeft aangegeven dat dit kan worden toegestaan indien er sprake is van handelingen, gericht tegen de essentiële belangen van de Staat.
Dat klinkt wenselijk, maar mijn fractie vindt de manier waarop een en ander nu in de wet is opgenomen, veel te ruim. Om te beginnen vragen wij ons af waarom de keuze voor het ontnemen van de tweede nationaliteit, als iemand is veroordeeld voor dergelijke misdrijven, bij de minister wordt gelegd en niet bij de rechter. Wij zien het ontnemen van de nationaliteit wel degelijk als een bijkomende straf, die alleen kan gelden voor mensen die een dubbele nationaliteit hebben. Dit zou gewogen moeten worden door een rechter, en dan niet in tweede instantie in een beroepszaak, maar gewoon op voorhand. Verwacht de minister dat rechters bij hun uitspraken al preventief rekening gaan houden met de mogelijkheid dat een dader de nationaliteit ontnomen gaat worden en daarbij misschien lagere straffen gaat opleggen, omdat er nog een mogelijkheid is dat er een aanvullende straf opgelegd gaan worden, namelijk het ontnemen van de nationaliteit? Vindt de minister het wenselijk dat een rechter daarop zou kunnen anticiperen? Is het in dat perspectief niet beter om beide beslissingen, namelijk het strafrechtelijke vonnis en de mogelijkheid tot het ontnemen van de nationaliteit in één hand te leggen? Dan heeft de rechter het hele palet in handen en kan hij op basis daarvan maatwerk leveren en naar de zaak zelf kijken.
Ik zit met de angst dat, als de minister de mogelijkheid heeft om de nationaliteit te ontnemen, de Kamer aan de minister haar wensen kan opleggen. Ik denk dat dit een reële angst is. Ik hoorde zojuist al de woordvoerder van de Partij voor de Vrijheid met een hele wensenlijst komen van mensen die hij wel de nationaliteit zou willen ontnemen. Logischerwijs zou dat moeten uitmonden in het indienen van moties, waarmee de Kamer de minister oplegt om bepaalde personen – er werden zelfs al concrete namen genoemd – hun nationaliteit te ontnemen. In de huidige samenstelling worden dergelijke moties uiteraard niet door de Kamer aangenomen, maar je weet nooit wat er komt. Ik denk dat wij de wet niet op een dergelijke manier moeten inrichten. De Kamer moet niet in staat zijn om individuen de nationaliteit te ontnemen. Ik vraag daarom de minister, in te gaan op deze redenering. Wil hij overwegen om dit uit het bestuursrecht te halen, onderdeel van het strafrecht te laten zijn en het bij de rechter neer te leggen?
De heer Fritsma (PVV):
Over het indienen van wensenlijstjes voor individuele gevallen kan de SP meepraten, want de serie Kamervragen over individuele asielzoekers et cetera die uit linkse hoek komen, liegt er ook niet om, moet ik zeggen. Wat dat betreft vind ik de inbreng van mevrouw Van Velzen een beetje hypocriet. De vraag is: wat is erop tegen om Mohammed B. te denaturaliseren? Wat is erop tegen om dat via een eventuele motie te bewerkstelligen? Het is toch goed dat het Nederlanderschap deze man wordt ontnomen? Het is toch goed dat je iemand die de Nederlandse samenleving letterlijk en figuurlijk zo veel geweld heeft aangedaan, het Nederlanderschap kunt ontnemen? Ook op deze manier? De wet staat het nu toe. Als ik daartoe een motie indien, maak ik gebruik van die wet, die de ruimte geeft om deze man te denaturaliseren. Nogmaals de vraag: wat is hierop tegen?
Mevrouw Van Velzen (SP):
Ik vind het onprettig dat de heer Fritsma mij hypocriet noemt. Ik herken mij daar niet in. Hij vraagt wat erop tegen is dat de Kamer moties indient om mensen te denaturaliseren. Ik wil die verantwoordelijkheid niet nemen. Ik vind ten principale dat een rechter moet beoordelen welke wandaden iemand heeft gepleegd en welke sanctie daarop staat. De Kamer moet niet als een soort verkapte rechter optreden. Je kunt met concrete gevallen aankomen. De man die veroordeeld is voor de moord op Theo van Gogh zou daar volgens mij voor in aanmerking komen. Het is een daad die al is gepleegd. Dit is een wet die op de toekomst ziet. Ik wil die verantwoordelijkheid echter niet nemen. Ik vind dat een rechter moet wegen of het misdrijf proportioneel is.
De heer Fritsma heeft al gewezen op de rellen in Culemborg. Daar gebeurt van alles en dat wil ik zeker niet goedpraten. Er zitten echter ook mensen bij die een raam hebben ingegooid. De heer Fritsma heeft gezegd dat hij die mensen wil denaturaliseren. Dat gaat mij te ver. Ik vind dat wij in de wet goed moeten omschrijven welke misdaden daarvoor in aanmerking komen, maar wij moeten het oordeel vervolgens bij de rechter neerleggen.
De heer Fritsma (PVV):
Dit verhaal is krom. Als er een beschikking komt om Mohammed B. of wie dan ook te denaturaliseren, kan iedereen een bezwaar- of beroepschrift indienen. Dat is altijd zo bij dit soort beslissingen. Dan komt de rechter er wel weer bij. Het gaat er echter om het gezonde initiatief te nemen om het Nederlanderschap van deze terrorist zo snel mogelijk af te nemen, omdat hij de Nederlandse samenleving letterlijk en figuurlijk ongelooflijk veel geweld heeft aangedaan. Ik snap werkelijk uw bezwaren niet. Bovendien kloppen die niet, omdat er altijd een rechtsgang kan plaatsvinden als de IND een beslissing heeft genomen.
De voorzitter:
Dit was een vraag?
De heer Fritsma (PVV):
De vraag is of mevrouw Van Velzen zich realiseert dat haar redenering niet klopt. Je kunt altijd met een beslissing van de IND naar de rechter gaan. Daar is dan de rechterlijke toetsing die zij zo graag wil.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Ik wil die toetsing op voorhand. De heer Fritsma pleit ervoor om dit specifieke individu, dat een terreurdaad heeft gepleegd, te denaturaliseren. Hij wordt in de toekomst bediend, want deze wet maakt dat mogelijk. Wij praten hier langs elkaar heen. Volgens mij doet de heer Fritsma dat moedwillig en dat mag. Zoals de wet nu is geformuleerd, gaat de minister de beslissing nemen en dat betekent dat de Kamer per motie een minister kan opleggen om een Nederlander zijn nationaliteit te ontnemen. Ik vind dat wij die verantwoordelijkheid niet op ons moeten nemen. Het moet aan een rechter zijn om dat te beoordelen.
De heer Fritsma (PVV):
Elke beslissing van de IND, of dat nu is het weigeren of verlenen van een verblijfsvergunning of het verlenen, weigeren of afnemen van het Nederlanderschap, is een beslissing waarop altijd een rechtsgang mogelijk is. Het is heel ongebruikelijk om het oordeel van een rechter helemaal naar het begin te halen. Dat is ook totaal onnodig.
Mevrouw Van Velzen (SP):
De heer Fritsma heeft niet helder voor zich waar het hier om gaat. Het gaat om mensen die veroordeeld zijn op basis van terreurdaden. Dat betreft het strafrecht en dan wordt iemand een vonnis opgelegd. Wij zien het afnemen van een nationaliteit als een aanvullende straf en het is niet vreemd om het oordeel daarover bij een rechter neer te leggen. De heer Fritsma stelt dat er in een beroepsprocedure nog eens door een rechter naar kan worden gekeken. Wij willen dat op voorhand doen. Dat is niet zijn keuze, maar daar is niets kroms aan. Het is een andere manier om het aan te pakken, een manier die mij beter lijkt.
Het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit is een zware maatregel, die wat ons betreft slechts zou moeten worden toegepast bij een zwaar misdrijf, waarop een zware strafmaat van toepassing is. Dat is nu net niet wat deze minister doet. Hij beperkt de werking van zijn voorstel niet tot de ergste en meest zware misdrijven tegen de Staat. Ik wijs op het opnemen van artikel 129 Wetboek van Strafrecht. Vindt de minister nu werkelijk dat hij het recht zou moeten hebben om een medewerker van een stembureau, die bij de gemeenteraadsverkiezingen sjoemelt met de stemuitslag, zijn nationaliteit af te nemen? Dat is immers wat in artikel 129 staat. Ik wil niets goedpraten. Mensen moeten natuurlijk niet sjoemelen met verkiezingsuitslagen en bij het tellen van papiertjes waar kiezers met een rood potlood een kruisje op zetten. Toch is dat niet het type delict dat ik als zwaar zou willen typeren of als delict op basis waarvan iemand zijn nationaliteit afgenomen zou moeten worden.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Slechts ter verheldering: ik zie artikel 129 niet staan in het wetsvoorstel. Misschien lees ik erover heen, hoor. Ik stel het echt neutraal. Ik zie artikel 127 en 128, maar dan houdt het op bij mij.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Dan zit ik ernaast. Dat ga ik nog opzoeken. Wat ik wel zie, is dat er een reeks artikelen in staat waar je vraagtekens bij kunt zetten of de overtredingen van het wetboek wel ernstig genoeg zijn. Ik wijs bijvoorbeeld op het volgende. Als iemand op de publieke tribune van een gemeenteraadszaal zit die boos is over een voorstel van een wethouder, zijn klomp oppakt en dreigt die te gooien, dan bedreigt hij daarmee een wethouder. Dat is iets wat in deze wet is opgenomen als een reden om iemand zijn nationaliteit te ontnemen. Je moet kritisch kijken naar de artikelen die er staan. Er zitten een paar artikelen bij – dat zal de heer Dijsselbloem ook erkennen, want hij heeft daar een aantal goede amendementen op ingediend – die gaan over delicten die ik gewoon niet zwaar genoeg acht om iemand zijn nationaliteit te ontnemen. Ik vraag mij dan ook af waarom deze minister ervoor gekozen heeft om misdaden zoals het effectief iemand tegenhouden om een stemlokaal te betreden en dus de mogelijkheid te ontnemen om aan verkiezingen deel te nemen, te typeren als een misdaad op basis waarvan iemand zijn nationaliteit wordt ontnomen. Ik kan mij niet voorstellen dat de heer Dijsselbloem het daarmee eens zou zijn. Corrigeert u mij, ik heb het wetboek niet meegenomen naar het spreekgestoelte.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik probeer u echt niet onderuit te halen. 129 klopt gewoon niet, maar de problematiek van verkiezingen en fraude bij verkiezingen zit wel in de artikelen 126 en 127. Ik luisterde wel naar u, maar ondertussen zocht ik dat even op.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Ik ben blij met uw ondersteuning, want volgens mij klopt mijn verhaal wel, al kloppen misschien de artikelnummertjes niet. Ik zie dat er delicten zijn die niet goed te praten vallen. De persoon die in het stemlokaal zit, de briefjes aan het tellen is en een stem op Geert Wilders ziet en denkt: goh, ik mag die man niet, ik stop dat stemformulier maar in mijn achterzak, die is absoluut fout bezig en belemmert de democratie, maar dat is niet het type delict waarvoor ik vind dat iemand zijn nationaliteit ontnomen moet worden. Daar staat een strafmaat van maximaal anderhalf jaar op. Dat is dus niet een zware misdaad tegen de belangen van de Staat, lijkt mij, anders zou er een zwaardere straf op moeten staan. Ik hoor graag een reactie van de minister op dat punt. Ik ben wel benieuwd of de minister de wet op dat punt zou willen aanpassen. Ik ben ook erg benieuwd wat hij vindt van het amendement van de heer Dijsselbloem, die volgens mij terecht op dat punt de wet aanscherpt.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel heeft inmiddels een heel lange geschiedenis. Er leek even een vloek op het wetsvoorstel te liggen toen het er gisteravond naar uitzag dat we dit wetsvoorstel opnieuw in de ijskast konden leggen. Gelukkig voor met name latente Nederlanders die in grote onzekerheid verkeren en al in Nederland wonen, is dat niet gebeurd. Nu kunnen zij hopelijk binnen afzienbare tijd zich niet alleen Nederlander voelen, maar ook echt Nederlander zijn.
Al onder eerdere kabinetten Balkenende werd de meervoudige nationaliteit driftig geproblematiseerd. De discussie hierover was, ook van mijn kant, emotioneel en sterk normatief. Maar het ging en gaat dan ook ergens over! Debatten over nationaliteit gaan uiteindelijk over wie je bent, waar je je thuis voelt en waar je thuishoort. In onze samenleving en in deze tijd wordt daar heel verschillend over gedacht. Sommigen vinden een meervoudige nationaliteit reden tot twijfel aan de loyaliteit van een persoon, verdachte gebondenheid. Hoe konden of kunnen dat nu echte Nederlanders zijn? De toespraak van prinses Máxima over het feit dat "dé Nederlander" niet bestaat, gaf wel aan hoe enorm gepolariseerd er over de Nederlandse identiteit gedacht wordt. Voor mijn fractie is de club van Nederlanders niet exclusief. Als je het Nederlanderschap hebt, zegt dat iets over je identiteit. Tevens zegt dat iets over de gebondenheid en de betrokkenheid bij Nederland. Het gaat ons ook om de vrijheid van identiteit en de bijbehorende vrijheid van nationaliteit. Geen enkele overheid zou iemand mogen opleggen hoeveel banden hij mag koesteren. Onze fractie heeft zich daarom altijd hard verzet tegen de kritiek op het hebben van een meervoudige nationaliteit. De discussie daarover is zakelijk van aard. Het is noodzakelijk om een rationele discussie te voeren over de nationaliteit en daaraan gerelateerd de problemen die te maken hebben met de Turkse dienstplicht en de bemoeienis van de Marokkaanse overheid, maar dat moet gebeuren zonder dat mensen met meerdere paspoorten verdacht worden gemaakt.
Voor ons staat voorop dat geen enkele overheid haar burgers met een eng begrip van nationalisme mag beperken. Daarom hebben wij van meet af aan gesteld dat er bijvoorbeeld veel meer druk zou moeten worden uitgeoefend op de Marokkaanse overheid, de Griekse overheid en de vijftien andere overheden die het mensen onmogelijk maken om de nationaliteit op te geven. Volgens ons is dat namelijk een grove schending van artikel 15 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Daarin staat dat niemand willekeurig zijn nationaliteit mag worden ontnomen en dat evenmin het recht mag worden ontzegd om van nationaliteit te veranderen. Wat heeft het kabinet gedaan om dit punt op de agenda te zetten? Ik doel dan niet alleen op bilateraaltjes van deze minister met de Marokkaanse minister van Justitie of ministers van andere landen, maar ook op debatten in Europees verband. Ik begrijp dat er in Europees verband weinig draagvlak is voor het invoeren van die afstandseis. Dat is immers logisch. Dat blijkt ook uit het advies van de ACVZ. Het gaat in dit geval echter om schending van artikel 15 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dat zou de Nederlandse overheid voorop moeten stellen. Is het juist dat de Europese Commissie dit punt nooit heeft geagendeerd? Zo ja, gaat de minister dat punt agenderen voor de eerstvolgende vergadering van de JBZ-Raad?
Mijn fractie vindt het jammer dat deze minister en de andere leden van het kabinet ervoor kiezen om de mogelijkheden van het hebben van een meervoudige nationaliteit verder in te perken. Ik juich toe dat de minister van Justitie in de memorie van toelichting expliciet afstand neemt van de vermeende koppeling tussen nationaliteit en loyaliteit. Dat neemt niet weg dat hij alsnog kiest voor de hoofdregel die inhoudt dat het hebben van een meervoudige nationaliteit wordt beperkt, terwijl hij bekend staat om zijn pleidooien die ervan getuigen dat hij wat dit betreft ruimdenkend is. In zijn vorige bestaan in de hoedanigheid van minister van Justitie stelde hij immers dat het aanvaarden van het Nederlanderschap bijdraagt tot meer integratie en meer verbondenheid met de Nederlandse samenleving. Hij zei dat het aanvaarden van die nationaliteit daarom moet worden gestimuleerd in plaats van dat dit moet worden ingeperkt door het stellen van afstandseisen.
Nederland lijkt een buitenbeentje te worden doordat de overheid de afstandseis invoert voor meerderjarige optanten die daar vanaf hun vierde jaar hebben gewoond en voor naturalisanten die vijf jaar in dit land hebben gewoond voordat zij de meerderjarige leeftijd hebben bereikt. Dat gebeurt namelijk niet in België, Duitsland, Italië, Frankrijk, Finland, Luxemburg, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Ik zeg nogmaals dat Nederland, samen met Denemarken, Noorwegen en Oostenrijk geïsoleerd raken. Dat lijkt mij een beetje een koude associatie.
Een ander punt is dat Marokkaanse en Turkse onderdanen, over wie het in hoofdzaak gaat, in veel gevallen simpelweg niet van hun nationaliteit af kunnen. Dat is echter al jarenlang tegen dovemansoren gezegd. De meeste mensen voor wie dit wetsvoorstel dient, worden dus uitgezonden. De afstandplicht wordt dus voor een heel klein groepje van stal gehaald. Uit de cijfers in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat 63% van de mensen de andere nationaliteit niet hoeven op te geven. Dan spreek ik alleen over het uitzonderen van Marokkanen en Turken. Van de 3.125 mensen die opteren voor de periode 2004-2008, moeten slechts 1156 mensen afstand doen van de nationaliteit. Ik heb de kinderen van vluchtelingen, kinderen van mensen die met een Nederlander zijn getrouwd en kinderen van mensen die in Nederland geboren zijn et cetera niet van die aantallen afgetrokken. Die groep wordt dus inderdaad steeds kleiner.
Evenals de heer De Krom vraag ik de minister of het cijfer klopt dat professor Jessurun d'Oliveira in zijn artikel aanhaalt. Gaat het inderdaad om ongeveer 100 mensen per jaar? Is dit symbolische voorstel ingediend voor specifiek 100 mensen per jaar? Professor Jessurun d'Oliveira geniet een redelijke bekendheid en kent het nationaliteitsrecht. Hij geeft aan dat het onderscheid tussen het optierecht en naturalisatie op deze manier vervaagt. Ik vind dat een serieus punt en verzoek de minister dan ook om daarop een serieuze reactie te geven. De optiemogelijkheid was toch altijd al bedoeld voor mensen die dusdanig sterk met Nederland verbonden waren dat het hen zo eenvoudig mogelijk moest worden gemaakt om voor het Nederlanderschap te opteren? Bij naturalisatie moeten vreemdelingen aan aanmerkelijk zwaardere eisen voldoen om het Nederlanderschap te bemachtigen. Volgens de heer d'Oliveira wordt deze optie nu een soort verlichte naturalisatie. Ook de ACVZ heeft kritiek op de Nederlandse inzet op de meervoudige nationaliteit. Deze adviescommissie ziet liever dat Nederland zich inzet voor een betere onderlinge afstemming van de nationaliteitswetgeving in Europa en dat het daarbij de afstandseis niet meer zou toepassen.
De Raad van State was kritisch over het feit dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds mensen die vanaf vier jaar in Nederland hebben gewoond en opteren als ze meerderjarig zijn, en anderzijds mensen die geboren zijn in Nederland. De minister zegt dat voor beide groepen geldt dat men geen noemenswaardige band heeft met het land van herkomst. Toch blijft hij het onderscheid maken. Ook dat is niet echt logisch.
Bij de vermelding van andere nationaliteiten in de GBA is bij gemeenten een eigen praktijk ontstaan. De minister stelt dat ook in zijn beantwoording. Alleen als iemand expliciet bezwaar maakt, wordt de andere nationaliteit niet vermeld. Dat was precies niet de bedoeling van de vele discussies die in de afgelopen jaren hierover in de Kamer zijn gevoerd. Het was juist de bedoeling dat men expliciet moest aangeven dat men een vermelding wenste. Het was de bedoeling om standaard de andere nationaliteit juist niet in de GBA te vermelden. Nu doet de ene gemeente het zus en de andere gemeente het zo. Dat is volgens mij geen goede zaak. Ik hoop van de minister te horen hoe hij dit wil aanpakken. Ik hoop dat deze aanpak niet bestaat uit weer een briefje naar de gemeenten van staatssecretaris Bijleveld van BZK. Zo'n briefje levert namelijk blijkbaar geen ene zier op.
Ik kom op de latente Nederlanders. De fractie van GroenLinks juicht het toe dat de schrijnende en niet te rechtvaardige rechtsongelijkheid in de nationaliteitswetgeving wordt opgeheven. Voor het recht zou het niet mogen uitmaken of je vader de Nederlandse nationaliteit heeft, of dat je moeder die heeft. Die rechtsongelijkheid werd al eerder onderkend, namelijk in 1985, maar nu krijgen ook latente Nederlanders die vóór 1 januari 1985 zijn geboren en die destijds geen gebruik hebben kunnen maken van de overgangsregeling, een optie op het Nederlanderschap. Ik moet zeggen dat ik het wel jammer vind dat de staatssecretaris van Justitie niet veel eerder heeft kunnen aangeven wat er gebeurt voor deze mensen. Zij leven soms al jaren in Nederland in een zekere mate van onzekerheid. Zij weten dat dit wetsvoorstel zal worden behandeld. Zij hebben ook al gewacht toen het vorige wetsvoorstel behandeld zou worden. Dat heeft voor hen veel gevolgen. Zij lopen het risico om uit het land te worden gezet en zij verliezen bepaalde rechten, terwijl zij weten dat zij uiteindelijk absoluut recht krijgen op de optie op het Nederlanderschap. Een grote Kamermeerderheid is er immers voor om hun die te verlenen. Wat vindt de minister daarvan?
Het aantal van 90.000 dat in dit verband steeds wordt genoemd, bevreemdt mij zeer. Volgens mij is dit absoluut nattevingerwerk. Ik kan mij niet voorstellen dat er straks 90.000 mensen staan te trappelen bij de ambassades en de diplomatieke posten om aanspraak te maken op de optie. Het aantal van 90.000 moet volgens mij worden onderbouwd. Die onderbouwing is tot nu toe uitgebleven. Ik wil daarover daarom graag wat meer horen van de minister. Wat acht hij wél een serieus aantal waarmee wij rekening moeten houden?
De taaleis die wordt gesteld aan de mensen die zich op de Nederlandse Antillen willen laten naturaliseren, vind ik prima. Er geldt daar eigenlijk een dubbele taaleis, want men moet ofwel Engels en Nederlands, ofwel Papiaments en Nederlands spreken. Deze eis lijkt mij vanzelfsprekend, gezien het feit dat men daarmee het Nederlanderschap verkrijgt. Daarbij hoort een zekere beheersing van het Nederlands.
Ik kom op de ontneming of het verlies van het Nederlanderschap. Niet alleen een terroristisch misdrijf kan ten grondslag liggen aan de intrekking van het Nederlanderschap, maar ook een groot aantal andere misdrijven die zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht kunnen daaraan ten grondslag liggen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een misdrijf tegen de koninklijke waardigheid, tegen hoofden van bevriende staten of andere internationaal beschermde personen. Mevrouw Van Velzen zei al dat de intrekking ook te maken kan hebben met fraude en verkiezingen. Ik heb mij hierover verbaasd. Mijn fractie kan zich er best iets bij voorstellen dat het Nederlanderschap wordt ontnomen als er een zwaar, zeer ernstig misdrijf is gepleegd. In die kwestie nemen wij geen rigide standpunt in. Ik denk aan terroristische misdrijven, artikel 83, of misdrijven die essentiële belangen van de Staat schaden. Ik tref nu echter een enorme en heel ruime opsomming aan van misdrijven die ook kunnen leiden tot intrekking van het Nederlanderschap. Je vraagt je af in hoeverre dat nog te rechtvaardigen valt. Ik noem het beledigen van de Koning of het beledigen van leden van het Koninklijk Huis. Dat kan in uitzonderlijke gevallen leiden tot intrekking van het Nederlanderschap. In de nota naar aanleiding van het verslag vraagt de fractie van de PvdA of ook het gooien van een schoen naar een bevriend staatshoofd te kwalificeren zou zijn als een misdrijf met een geweldselement. Dat is toch een heel interessant en actueel voorbeeld, gezien de discussie van gisternacht. Het antwoord blijkt "ja" te zijn! Het antwoord blijkt "ja" te zijn, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dat is toch een gotspe. Ik hoor hier graag een onderbouwing van door de minister van Justitie. De vraag is absoluut waarom de mogelijkheid tot intrekking niet is beperkt tot terroristische misdrijven of ernstige misdrijven tegen essentiële belangen van de Staat. De minister gaat daar niet specifiek op in. Waarom niet, vraag ik hem.
Het lastige punt is dat uiteindelijk alleen de nationaliteit kan worden ontnomen van een persoon die een meervoudige nationaliteit heeft. Ontneming mag er namelijk niet toe leiden dat de betrokkene stateloos wordt. Daarmee wordt uiteindelijk onderscheid gemaakt tussen Nederlanders met één nationaliteit en Nederlanders met een meervoudige nationaliteit. Dat is voor mijn fractie best een lastig punt geweest. De vraag is in hoeverre dit onderscheid te rechtvaardigen is, ook omdat in andere landen, bijvoorbeeld België en Frankrijk, op een andere manier onderscheid wordt gemaakt, bijvoorbeeld onderscheid tussen degenen die sinds de geboorte een meervoudige nationaliteit hebben – zij zijn uitgezonderd van dit verlies – en ...
Ik zou graag de SP en de PVV willen vragen om hun gesprek iets zachter te voeren.
De voorzitter:
Dat is een zeer terecht verzoek van mevrouw Azough.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Mijn excuses!
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Er wordt in België een onderscheid gemaakt tussen degenen die sinds de geboorte een meervoudige nationaliteit hebben – zij zijn uitgezonderd van dit verlies – en degenen die genaturaliseerd zijn. Er zou in ons geval dus een verschil bestaan tussen van geboorte Nederlander zijn en genaturaliseerd zijn tot Nederlander.
Eerlijk gezegd lijkt mij dit een interessant voorstel. Ik hoor graag van de minister waarom hij hier niet voor heeft gekozen. Ook in Frankrijk is er een andere keuze gemaakt. Daar volgt verlies van de Franse nationaliteit slechts als de veroordeling vóór de verkrijging van de Franse nationaliteit heeft plaatsgehad of binnen tien jaar na de verkrijging. Bij beide manieren vallen kanttekeningen te plaatsen en aan beide manieren zitten doornen. Je kunt je best afvragen waarom je een onderscheid zou maken tussen mensen die vanaf hun geboorte een meervoudige nationaliteit hebben en mensen die op latere leeftijd zijn genaturaliseerd tot Nederlander. Toch vind ik het een interessante optie en ik vraag de minister waarom hij niet voor deze optie heeft gekozen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik ben eigenlijk wel verbaasd over die laatste suggestie van GroenLinks. In het voorstel van de minister geldt het voor iedereen, het maakt niet uit of je ...
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Mijn tijd loopt door, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter:
Ik kan u geruststellen. U mag, als u ons allemaal wilt plagen, zelfs tot 1 uur vannacht doorgaan.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
O, dat is heel fijn. Daar verheug ik mij alvast op.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Het voorstel van de minister kan materieel ongelijk uitpakken, daar heeft mevrouw Azough gelijk in. Zij stelt echter voor om formeel in de wet al het onderscheid te maken tussen degenen die van geboorte Nederlander zijn en degenen die dat later zijn geworden. Zo'n onderscheid maken we volgens mij nergens in de wet. Een Nederlander is een Nederlander, zal ik maar zeggen. Omdat je mensen niet stateloos mag maken, heeft het voorstel van de minister de consequentie dat het materieel vervolgens ongelijk uitpakt. Daar heeft mevrouw Azough gelijk in. Zij wil echter al in de wet ongelijkheid vastleggen op grond van de vraag of iemand van geboorte Nederlander is of dat later is geworden. Dat is een principiële stap verder.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik laat het afhangen van de antwoorden van de minister. Ik ben heel benieuwd naar de fundamentele reactie die hij kan geven. In mijn ogen is er wel degelijk een onderscheid. Ik begrijp het punt van de heer Dijsselbloem heel goed, maar materieel gezien komt het voorstel van de minister er uiteindelijk op neer dat degenen met een meervoudige nationaliteit wel aangepakt kunnen worden met dit wetsvoorstel, terwijl voor degenen die geboren zijn in Nederland, veelal autochtone Nederlanders, deze extra straf niet geldt. Ik kan mij meer voorstellen bij een onderscheid tussen mensen die pas op latere leeftijd Nederlander zijn geworden en mensen die van geboorte Nederlander zijn, ook bijvoorbeeld mensen van de derde generatie. Ik snap de logica achter deze praktijk in België en ik wil graag van de minister horen waarom hij niet voor die optie heeft gekozen. Wat mij namelijk verbaast bij dit specifieke deel van het wetsvoorstel is dat de minister het heel gemakkelijk voorstelt terwijl het uiteindelijk fundamenteel onderdeel is van een glijdende schaal. Het is echt een breuk met ons nationaliteitsrecht tot nu toe. Ik zou graag een betere discussie willen over dit specifieke deel. Niet omdat ik het er pertinent mee oneens ben of principiële bezwaren heb, maar mevrouw Van Velzen beluisterend en de vragen lezend van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag over artikel 111 en 112 over belediging van leden van het Koninklijk Huis en de Koning, vind ik het onzinnig. Het is onzinnig dat je je Nederlanderschap kunt verliezen door belediging van het Koninklijk Huis. Ik ben niet voor beledigen, maar als er nou iets hoort bij het Nederlanderschap, dan is dat een vrije omgang met het Koninklijk Huis. Dat zou het toppunt van Nederlanderschap kunnen zijn. Dat zal in ieder geval een aantal cabaretiers in Nederland beamen.
Wat gebeurt er met personen die niet teruggenomen worden na uitvoering van hun straf? Mevrouw Van Velzen vroeg er al naar en ik heb dezelfde vragen. Wat gebeurt er als er risico bestaat op niet alleen verlies van Nederlandse nationaliteit, maar ook verlies van die andere nationaliteit, omdat het land waar deze of gene naartoe zou moeten gaan eveneens die mogelijkheid overweegt? Wat dan? Dan is er wel degelijk risico op stateloosheid.
Mijn fractie vraagt zich af wat het nut is van het voorliggend wetsvoorstel ten aanzien van de afstandseis en de uitbreiding ervan. Het effect is uiteindelijk klein en de symbolische waarde vooral gericht op inperken in plaats van stimuleren van het Nederlanderschap. Mijn fractie heeft daar niet zo heel veel behoefte aan. Verlies van nationaliteit kan, maar dan is een steviger discussie en een betere onderbouwing nodig. Ik moet zeggen dat daar, gezien de risicovolle consequentie van dit specifieke onderdeel van het wetsvoorstel, nog niet aan voldaan is. Ik wacht het antwoord van de minister af.
De voorzitter:
Dank u wel.
Het woord is aan de heer Dijsselbloem van de Partij van de Arbeid. Hij heeft aangegeven zijn betoog echt binnen vijftien minuten te willen houden.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik wist niet dat ik het woordje "echt" erbij had geschreven, voorzitter, maar goed dat u mij daarop wijst!
Voorzitter. Vanavond behandelen wij een wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap, een verzamelwet, zou je kunnen zeggen, waarin meerdere zaken worden geregeld. Een geheel ander wetsvoorstel, met een geheel andere motivatie dan het voorstel van de vorige minister. Anderen hebben er al aan gerefereerd. Dat eerdere wetsvoorstel is geheel van tafel.
Dit kabinet heeft dan ook een geheel andere visie op dubbele nationaliteit, zoals al bleek uit de brief van deze minister van 12 oktober 2007. Enkele kernzinnen daaruit luiden als volgt. "Nederlanderschap bevordert deelname aan het maatschappelijk verkeer. Meervoudige nationaliteit hoeft daaraan niet in de weg te staan." En: "Een meervoudige nationaliteit is voor betrokkenen niet altijd gemakkelijk en wenselijk, maar het afstand doen daarvan evenmin. Het zou in elk geval onjuist zijn het bezit van een tweede staatsburgerschap op te vatten als een teken dat iemand niet goed is geïntegreerd." Zo is het precies.
Het oude wetsvoorstel kwam voort uit de wens om dubbele nationaliteit onmogelijk te maken. Het voorstel slaagde daar overigens in het geheel niet in, maar dat was wel de achterliggende politieke wens. De visie van mijn fractie is dat dubbele nationaliteit een gegeven is in deze tijd, waarin steeds meer mensen al dan niet tijdelijk migreren en steeds vaker over grenzen heen een huwelijk wordt gesloten. Zolang elk land vrij is om zijn eigen nationaliteitswetgeving te maken, worden elke dag weer kinderen geboren met meerdere nationaliteiten. Niet alleen Marokkaanse kinderen, waar vaak aan wordt gedacht, maar ook de kinderen van die Nederlandse diplomaat die in Washington werkt en wiens vrouw Française is, hebben bij geboorte direct drie nationaliteiten, wat wij daar ook van vinden.
In de wet staat het afstandsbeginsel nog steeds centraal. Dat betekent dat in principe iemand die Nederlander wordt, zijn oude nationaliteit laat vervallen. Daar zijn goede, rationele argumenten voor te geven. Maar omdat elk land zijn eigen regels maakt en we moeten voorkomen dat mensen vermalen raken tussen die soms tegenstrijdige regelgeving, hebben we daar allerlei uitzonderingen op toegestaan; met recht en rede dus. De PvdA heeft beide, de hoofdregel en de uitzonderingen, gesteund.
Het wetsvoorstel dat we nu bespreken, verandert aan die systematiek van de wet niets. Het brengt een categorie optanten alsnog onder de hoofdregel, de afstandsplicht, maar ook voor hen blijven relevante uitzonderingen gelden. Hier worden dus naturalisandi en optanten gelijkgeschakeld als het gaat om mensen die als minderjarige maar pas na hun vierde naar Nederland kwamen. Wij volgen de logica die de minister daarvoor aanvoert. Misschien kan hij nog nader ingaan op de keuze voor de grens van vier jaar, ook in het licht van de kritiek van de Raad van State, waar anderen naar verwezen. Wij kunnen in ieder geval zijn argumentatie, zijn verwijzing naar het Verdrag inzake de rechten van het kind, op dat punt volgen. Maar graag krijg ik ook een nadere toelichting op de keuze voor die grens.
Daarnaast wil ik kort ingaan op de kwestie van de registratie van meervoudige nationaliteiten in de GBA. De PvdA-fractie heeft zich samen met die van het CDA de vraag gesteld of het noodzakelijk is dat de GBA standaard meerdere nationaliteiten registreert en vermeldt. In andere landen, zoals Frankrijk, is dat niet het geval. De minister heeft aangegeven dat het wel noodzakelijk kan zijn, ook al willen bijvoorbeeld de ouders van een pasgeboren kind het niet. Zo is in het Verdrag inzake de rechten van het kind vastgelegd dat het kind het recht heeft om zijn afstamming te kennen. Ik zeg het maar even in mijn eigen woorden. Waarom is dat noodzakelijk?
Teneinde toch tegemoet te komen aan de ouders die zich bijvoorbeeld verzetten tegen de dwingelandij van de Marokkaanse wet, wordt nu geregeld dat de GBA de meervoudige nationaliteit niet meer op uittreksels vermeldt, tenzij dit noodzakelijk is voor het doel. Dat is winst – dank daarvoor – maar mijn fractie maakt zich zorgen over het eigen beleid dat gemeenten daarin lijken te voeren. Anderen refereerden daar ook al aan. Dat thema komt overigens vaker terug. Het eigen beleid deed zich ook al voor bij het hanteren van de beruchte namenlijsten. Wij hebben er ook al eens over gesproken toen het ging om het omgaan met informatie met consulaten. Mag ik van de minister horen wat de stand van zaken is op beide punten? Is er nu een eenduidige, heldere gedragsrichtlijn die door alle gemeenten wordt gehanteerd? Dat geldt ook voor het verstrekken van uittreksels. Er zou een eenduidige gedragsrichtlijn moeten zijn zodat een dubbele nationaliteit alleen wordt vermeld wanneer dat voor het doel van het uittreksel noodzakelijk is. Het kan niet dat elke gemeente daar een eigen beleidslijn in ontwikkelt. Dat lijkt mij ongewenst.
Verder wordt conform het regeerakkoord in dit wetsvoorstel geregeld dat kennis van de Nederlandse taal verplicht is indien een vreemdeling naturaliseert tot Nederlander op de Nederlandse Antillen of Aruba, zoals bij naturalisatie in Nederland. Dat lijkt mij prima. Ik begrijp uit de inbreng van mevrouw Sterk dat er mogelijk nog onderscheid is in niveau. Ik wist dat niet, maar ik wacht de antwoorden op dat punt graag af.
Een belangrijk element van het wetsvoorstel dat wij nu behandelen, is de positie van de latente Nederlanders. Ik ben nu een jaar of zes met dit onderwerp bezig. Jaren geleden heb ik in een amendement op het wetsvoorstel van mevrouw Verdonk, overigens vrij oneigenlijk, geprobeerd een oplossing te bieden voor de problematiek van de latente Nederlanders. Zoals door anderen al is gememoreerd, is dat amendement blijven liggen toen ook dat wetsvoorstel bleef liggen. Tegen de latente Nederlanders zeg ik dat dit mij zeer speet; zij hebben lang op duidelijkheid moeten wachten. Het is een punt van rechtvaardigheid, zo zeg ik nogmaals tegen de VVD-fractie. Hierbij passen niet berekeningen op de achterkant van een sigarendoosje. Ik kan mij nog herinneren hoe dat getal van 90.000 tot stand kwam. Dat was echt het klassieke voorbeeld van iets uitrekenen op de achterkant van een sigarendoosje. Het gaat hier echt om het principe, namelijk dat Nederlandse moeders en vaders dezelfde rechten kunnen doorgeven aan hun kinderen. Ik mag hopen dat ook de VVD dat principe vooropstelt. De vlag kan uit; eindelijk wordt dit geregeld.
Ik kom op enkele onderwerpen waarvoor ik amendementen heb ingediend. De afgelopen jaren ben ik enkele voorbeelden tegengekomen van bejaarden, mensen die ouder zijn dan 65 jaar, die nog geen Nederlander konden worden. Hierbij speelden twee problemen. Ten eerste slaagden betrokkenen er veelal niet meer in de naturalisatietoets te halen vanwege het vereiste taalniveau. Overigens hebben wij vanuit die wetenschap iedereen boven de 65 vrijgesteld van de inburgeringsplicht in de Wet inburgering. Voor hen staat nog slechts de mogelijkheid open om na vijftien jaar gebruik te maken van het optierecht. Ten tweede is het voor sommigen van hen de vraag of die vijftien jaar hen nog gegeven is. Daarom stel ik in mijn amendement op stuk nr. 10 voor om betreffende artikel 6, lid 1 onder h te wijzigen en de vijftien jaar terug te brengen naar vijf jaar. Met de keuze voor vijf jaar sluit ik aan bij de normale naturalisatietermijn. Ik zie de reactie van de minister op dit punt graag tegemoet.
Het intrekken van de nationaliteit van onherroepelijk veroordeelde terroristen. Mijn fractie kan dat principe verdedigen. Het vergt wel, omdat het zo'n verstrekkende maatregel is, buitengewoon zorgvuldige wetgeving. Wij hebben heel kritisch en precies gekeken naar de formuleringen in het wetsvoorstel. Wij hebben daar nog vele vragen over en hebben die ook doorvertaald naar een aantal amendementen. Het betreft natuurlijk allereerst de definitie van misdrijven op basis waarvan de minister kan besluiten tot het intrekken van de nationaliteit. Uiteraard kan dat gelden voor artikel 83, dat gaat om terroristische misdrijven, maar in het wetsvoorstel is een aantal andere artikelen benoemd dat vragen oproept, zoals de artikelen over de belediging van de Koning en de belediging van de leden van het Koninklijk Huis. Weliswaar wordt daar de nadere voorwaarde aan gekoppeld dat het alleen mogelijk is wanneer ook het kiesrecht van de veroordeelde is ontnomen, maar wij hebben echt ernstig behoefte aan een toelichting van de minister. Belediging van de Koning en de leden van het Koninklijk Huis in algemene zin lijkt onzes inziens niet te behoren bij terrorisme. Wij hebben daar grote vraagtekens bij. Wij hebben echt een gedegen onderbouwing van de minister nodig, want anders zullen wij het amendement op stuk nr. 11 staande houden.
Het amendement op stuk nr. 12 gaat verder dan dat op stuk nr. 11. Dat stelt eigenlijk ook vragen bij een aantal van de artikelen waarover wij het zojuist al in het debatje met mevrouw Van Velzen hadden. Het gaat bijvoorbeeld om de artikelen die gaan over fraude bij verkiezingen, die in verschillende vormen kan plaatsvinden. Ook daarbij moet de vraag gesteld worden of dat terrorisme is, hoe ernstig het ook is. Ook op die punten willen wij een gedegen onderbouwing van de minister waarom dat tot terroristische misdrijven zou moeten worden gerekend. Wij vinden dat wij precies moeten zijn waar wij zo'n verstrekkende maatregel in het wetsvoorstel opnemen.
In het amendement op stuk nr. 13 worden twee zaken geregeld. Ten eerste. In het wetsvoorstel wordt in het nieuwe lid 3 geregeld dat indien het ernstige vermoeden bestaat dat de persoon een gevaar oplevert voor de veiligheid van het Koninkrijk, de minister de nationaliteit intrekt. Dit lijkt imperatief te zijn. Wij vragen de minister waarom hierbij niet is gekozen voor een kan-bepaling. Wij hechten daar sterk aan, zodat de minister ook in die gevallen een weging kan maken. Ten tweede. In het wetsvoorstel is het nu niet duidelijk of zowel aan het nieuwe tweede als het nieuwe derde lid moet worden voldaan. Het nieuwe tweede lid zegt dat betrokkene onherroepelijk veroordeeld moet zijn voor de genoemde misdrijven en het nieuwe derde lid zegt dat er een ernstig vermoeden van gevaar voor de staatsveiligheid moet bestaan. Moet nu aan beide worden voldaan? Hoe verhouden die zich tot elkaar? Is het altijd en/en of is het altijd en/of? Het is ons niet duidelijk. Het lijkt ons gewenst dat beide aan de orde moeten zijn. Met het amendement wordt beoogd om dat te verhelderen. Ik hoor graag een toelichting van de minister wat hij heeft beoogd en of hij het met mij eens is dat beide aan de orde zouden moeten zijn.
Ik kom tot slot nog terug op de ACVZ. Deze adviescommissie heeft een advies uitgebracht dat wel degelijk hout snijdt. Zij stelt de hele systematiek van de wet waarin het afstandsbeginsel met alle uitzonderingen daarop centraal staat, ter discussie voor de toekomst. Zij zegt: Nederland behoort inmiddels tot een kleine minderheid die vasthoudt aan de afstandsplicht. De meerderheid van de Europese landen maakt geen probleem meer van de meervoudige nationaliteit. Ook de praktische uitwerking van onze wet is dat zeer veel naturalisandi toch de oude nationaliteit behouden. De ACVZ adviseert Nederland ook, aansluiting te zoeken bij de meerderheid en de afstandsplicht te schrappen. Dit vergt uiteraard een geheel nieuwe wet. Dat is op dit moment in het geheel niet aan de orde, maar voor de toekomst is het wel een relevant punt. Ik vraag de minister, daar in beschouwende zin op te reageren. In het licht van deze ontwikkeling, het toenemende aantal dubbele nationaliteiten, het oordeel dat dit ook helemaal geen probleem is, dat dit nu eenmaal voortvloeit uit de internationalisering en verschillen in nationaliteitswetgeving, en dat Nederland in toenemende mate tot een minderheid van landen behoort, vraag ik zijn reactie of dit niet voor de toekomst een interessante weg zou zijn.
De voorzitter:
De heer Anker heeft gemeld dat hij nog gebruik wil maken van de interruptiemicrofoon.
De heer Anker (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik moet iets rechtzetten. Ik heb de heer Fritsma aangewreven dat ik hem een maand geleden heb gemist bij een wetgevingsoverleg over vreemdelingenbeleid, over de herziening van de asielprocedure. Ik heb zijn fractie daarbij absoluut gemist maar ik kende de reden niet waarom de heer Fritsma daar niet was. Hij heeft mij zojuist verteld dat het best zwaarwegende persoonlijke omstandigheden waren. Ik ben dus gewoon buiten mijn boekje gegaan en ik wil daarvoor mijn excuses aanbieden. Ik had hem dat niet mogen aanwrijven. Dat zijn zaken waar ik de zon niet over onder mag laten gaan, zoals in de Bijbel staat. Daarom wil ik het even rechtzetten via de interruptiemicrofoon.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de beraadslaging tot volgende week dinsdagmiddag, aannemende dat er geen spoeddebatten aangevraagd worden, want er is niet echt veel ruimte op de agenda.
Sluiting 21.55 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20092010-42-4131.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.