Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 21 januari 2009 over de eerste voortgangsrapportage "Veiligheid begint bij voorkomen".

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik wil vier moties indienen. Gelet op de beperkte spreektijd volsta ik met het voordragen daarvan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een effectieve beveiliging van winkels met name ook voor kleinere middenstanders van wezenlijk belang is;

verzoekt de regering om toe te staan dat in winkels ongeüniformeerde beveiligingsmedewerkers werkzaam kunnen zijn, ook zonder dat tegelijkertijd een geüniformeerde beveiligingsmedewerker aanwezig moet zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 193(28684).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat wenselijk is dat ook slachtoffers van misdrijven kunnen profiteren van de mogelijkheden tot schadeverhaal die strafvorderlijk conservatoir beslag kan bieden;

verzoekt de regering, het mogelijk te maken dat strafvorderlijk conservatoir beslag ook kan worden gelegd ten behoeve van schadeverhaal voor slachtoffers van misdrijven waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 194(28684).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat criminelen en overlastveroorzakers een steviger aanpak verdienen dan het aanbieden van een contract waarin zij beloven van het veroorzaken van overlast en het plegen van strafbare feiten af te zien;

verzoekt de regering, geen middelen meer ter beschikking te stellen voor dergelijke projecten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 195(28684).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veiligheid begint bij het voorkomen dat criminelen en potentiële criminelen ons land binnenkomen;

constaterende dat allochtone jongeren uit moslimlanden als verdachte oververtegenwoordigd zijn in de statistieken van de politie;

verzoekt de regering, een immigratiestop te bevorderen voor personen uit moslimlanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon, Wilders, Fritsma, Agema, Bosma en Brinkman.

Zij krijgt nr. 196(28684).

De heer Çörüz (CDA):

Even over de derde motie, die vraagt om geen subsidie meer te geven aan projecten. Op welke projecten doelt de heer De Roon precies?

De heer De Roon (PVV):

Het voorbeeld is natuurlijk het "Effe kappe"-project. De motie gaat over alle projecten waarin wordt volstaan met het sluiten van dergelijke contracten, zoals in dat project gebeurt.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie heeft ook een motie over de ongeüniformeerde beveiligers. Die dienen wij niet in omdat die te veel op die van de heer De Roon lijkt. Die motie van hem steunen wij in ieder geval.

De VVD-fractie heeft ook een motie over Veiligheid begint bij voorkomen, het programma van de beide veiligheidsministers over het terugdringen van criminaliteit, met name geweldscriminaliteit, het voorkomen van recidive en het dienen van de belangen van slachtoffers.

Het komt niet vaak voor. Deze week hebben wij echter weer kunnen zien dat het in Nederland moeilijk is om iemand opnieuw naar de gevangenis te sturen die in twee feitelijke instanties, weliswaar niet onherroepelijk, tot zes jaar is veroordeeld en eerder in de gerechtelijke procedure vrijgelaten is. De VVD-fractie vindt het dan ook goed dat het gemakkelijker wordt voor rechters om niet-onherroepelijk veroordeelden die tussentijds vrijgelaten zijn terug te sturen naar de gevangenis als zij, bijvoorbeeld, een zedendelict begaan. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat na een veroordeling door twee feitelijke rechterlijke colleges wegens een ernstig zedenmisdrijf een persoon in afwachting van de finale beslissing door de Hoge Raad vrij kan rondlopen;

overwegende dat het programma "Veiligheid begint bij voorkomen" van dit kabinet streeft naar een aanzienlijke geweldsreductie en het toenemen van het veiligheidsgevoel bij burgers;

van mening dat het vrij rondlopen van een tot tweemaal toe veroordeelde persoon vanwege een zedenmisdrijf het risico op recidive in zich draagt en zeer schadelijk is voor het veiligheidsgevoel van de slachtoffers en de samenleving in het algemeen;

overwegende dat er thans juridische belemmeringen zijn die aan het eenvoudig ter zitting gevangen nemen van dergelijke (nog niet onherroepelijk) veroordeelden in de weg staan;

roept de regering op, te komen met wetgeving die deze belemmeringen wegneemt zodat rechtbanken en/of gerechtshoven altijd de gevangenneming ter zitting kunnen bevelen bij een veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar of meer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 197(28684).

De heer Van der Staaij is niet aanwezig en er hebben zich geen andere leden gemeld. Wij wachten even tot de minister over de tekst van de moties beschikt.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik zal graag reageren op de moties die naar aanleiding van het algemeen overleg zijn ingediend. In de eerste motie van de heer De Roon wordt gevraagd, toe te staan dat er in winkels ongeüniformeerde veiligheidsmedewerkers werkzaam kunnen zijn ook zonder dat er tegelijkertijd een geüniformeerde beveiligingsmedewerker aanwezig is. De heer Teeven heeft ook over dit onderwerp gesproken in het algemeen overleg. Ik had er rekening mee gehouden dat hij wellicht zou aandringen op een landelijk beleid op dit terrein. Dan had ik daar graag positief op gereageerd, al is het maar omdat wij dat al hebben. Hier wordt gevraagd om een ander beleid in te voeren. Dit andere beleid zou dan moeten inhouden dat er geen geüniformeerde beveiligingsmedewerker aanwezig moet zijn.

Ik heb in mijn brief van 28 oktober vorig jaar het ontheffingenbeleid toegelicht nadat hierom was gevraagd in een motie van de leden Van Haersma Buma en Kuiken. Dit maakt het mogelijk dat winkeliers gebruikmaken van ongeüniformeerde beveiligers. Die mogelijkheden zijn niet onbeperkt. Die beperking wordt niet bepaald door principes, maar door risico's. Het gaat er dan niet om dat het strafbare feiten zijn waarvan de opsporing onder alle omstandigheden is voorbehouden aan de politie. Bij ontdekking op heterdaad mag elke burger een verdachte aanhouden, ook een particulier beveiliger mag dat doen, geüniformeerd of ongeüniformeerd, de verdachte mag worden vastgehouden tot de politie komt en daarbij mag dwang worden gebruikt. Het optreden van een beveiliger die niet als zodanig herkenbaar is en dus op een gewone burger lijkt, kan wel escalerend werken. Dit weten wij ook. Dan kan er een situatie ontstaan waarbij het gebruik van geweld nodig is en een beveiliger heeft geen geweldsbevoegdheden, de politie wel.

Volgens de wet is ontheffing van de uniformplicht mogelijk als er zwaarwegende belangen zijn. Er is een belangafweging vooraf nodig om risico's zo veel mogelijk te beperken. Die worden nu afgewogen door de politie. De politie kan in het belang van de winkelier ook politie-informatie betrekken bij de afweging en ook opsporingsbelangen meewegen. Daarom lijkt het mij verstandig dat wij de politie laten beoordelen wanneer de inzet van ongeüniformeerde beveiligers verantwoord is, ook omdat het de politie is die in actie moet komen als personen moeten worden aangehouden.

Ik kom terug op het landelijk beleid, dat in gezamenlijkheid is ontwikkeld door de politie. Ik heb ons beleid daarbij betrokken, zoals ik in mijn brief aan de Kamer heb uiteengezet. Die betrokkenheid leidt tot een uniforme toepassing van het beleid van de regionale politiekorpsen. Ik heb dit ook geschreven aan de Raad van Hoofdcommissarissen. Onder deze omstandigheden is het niet nodig dat ik gebruikmaak van mijn bevoegdheid om aanwijzingen te geven, behalve als in de praktijk toch nog verschillen optreden die wij niet kunnen accepteren. Een verruiming te implementeren in afwijking van het huidige beleid, zoals voorgesteld in de motie-Van Roon, lijkt mij geen goed idee. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

De heer De Roon (PVV):

Dat betekent dat de kleine winkeliers buiten de boot vallen. Zij zullen de ontheffing niet krijgen en moeten de criminaliteit maar over zich heen laten komen, met alle risico's van dien. Ook winkeliers hebben een bevoegdheid tot zelfverdediging en daarmee zijn geweldsrisico's gemoeid. Is het dan niet beter dat er een niet-geüniformeerde beveiligingsmedewerker aanwezig is, die beter is geprepareerd op geweldssituaties en daarin is getraind en opgeleid? Dat is beter dan dat winkeliers zichzelf gaan verdedigen.

Minister Hirsch Ballin:

Bij kleine winkels is het niet reëel om ervan uit te gaan dat voortdurend een niet-geüniformeerde medewerker aanwezig is. In de praktijk doet men dit vaak gezamenlijk en dan is de mogelijkheid aanwezig van geüniformeerde begeleiding. In de realiteit is daarmee rekening gehouden. Ik verwijs nogmaals naar de brief die ik de Kamer heb gestuurd. Ik kom niet tot een ander oordeel.

De tweede motie-De Roon over slachtoffers van misdrijven wil het mogelijk maken dat strafvorderlijk conservatoir beslag kan worden gelegd ten behoeve van slachtoffers van misdrijven waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd. Strafvorderlijk conservatoir beslag met het oog op opneming behoort tot de onderwerpen die aan de orde zullen komen in het wetsvoorstel. In het AO van vorige week heb ik gezegd dat dit in februari in procedure komt. Om nu te anticiperen om wat mogelijk goed wordt geregeld in het wetsvoorstel, lijkt mij niet verstandig. Als de heer De Roon van mening is dat dit niet goed is geregeld, kan het middels een amendement aan de orde worden gesteld. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

De minister van BZK zal reageren op de motie op stuk nr. 195 over de contracten.

Ik kom op de motie op stuk nr. 196 van de heer De Roon en vijf van zijn fractiegenoten over criminelen, potentiële criminelen en immigratie. Deze motie vertoont een sterke gelijkenis met de moties en standpunten die wij eerder hebben ontraden. Ik zal op dit punt in mijn advies over deze motie niet minder consistent zijn dan de fractie van de heer De Roon. Ik attendeer nogmaals op de voor de democratische rechtstaat fundamentele en in de Grondwet opgelegde verplichting tot gelijke behandeling, ongeacht godsdienst of levensovertuiging.

De heer De Roon (PVV):

De verwijzing naar eerdere moties waarover de minister een bepaald standpunt heeft ingenomen, is wel kort door de bocht. Eerdere moties richtten zich allemaal tegen de immigratie uit moslimlanden vanwege het risico van islamisering. Hier ligt een heel andere motivering aan ten grondslag. Ik zou het prettig vinden als de minister daarop in wil gaan.

Minister Hirsch Ballin:

Het dictum van deze motie verzoekt de regering om een immigratiestop te bevorderen voor personen uit moslimlanden. Het dictum spoort met wat de fractie van de heer De Roon bij eerdere gelegenheden heeft voorgesteld. Welke reden hij ook aangeeft, een motie die regelrecht en faliekant in strijd is met de fundamentele principes van de Grondwet en verdragen, zal op geen ander advies kunnen rekenen dan ontrading door het kabinet.

Ik kom op de motie-Teeven over een onderwerp waarvan ik de aanleiding goed begrijp. Het betreft een aangelegenheid die onlangs heeft gespeeld bij een rechtszaak waar de heer Teeven ook schriftelijke vragen over heeft gesteld. Ik zal bij de behandeling van deze schriftelijke vragen graag ingaan op de situatie die aanleiding heeft gegeven tot zijn motie en ook op de vraag of dit juridisch noodzakelijk en verwijtbaar was. Ik kan mij voorstellen dat de heer Teeven ervoor te vinden zou zijn om zijn motie aan te houden totdat hij mijn antwoord op zijn schriftelijke vragen heeft vernomen. Mocht hij dat anders zien, dan zou ik de aanneming van de motie op dit moment moeten ontraden. Ik hoop dat wij aan de hand van de schriftelijke antwoorden die wij hem op basis van ambtsberichten zullen geven, hier nader naar kunnen kijken.

Minister Ter Horst:

Voorzitter. Ik wil reageren op de motie van de heer De Roon, waarin hij ons verzoekt om geen middelen meer ter beschikking te stellen voor dergelijke projecten. In zijn toelichting gaf hij aan dat het hem ging over het "Effe kappe"-project. Het kabinet is van mening dat het voor diegenen die daden plegen waarvoor straffen nog niet aan de orde zijn – dus in de beginfase van een criminele carrière, om dat rare woord maar eens te gebruiken – zinvol kan zijn, om met individuen contracten af te sluiten om ervoor te zorgen dat zij hun leven beteren en het gedrag dat zij hebben vertoond, in de toekomst niet meer zullen vertonen. De ervaringen daarmee zijn voorzichtig positief. U weet dat verschillende gemeenten in Nederland de "Effe kappe"-projecten graag willen doorzetten. Wij vinden dan wij ze daar de ruimte voor moeten geven en dat wij dit middel niet moeten schrappen.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Als de minister wil toezeggen dat de gelden alleen nog maar ter beschikking worden gesteld voor projecten gericht op personen die nog geen strafbare feiten hebben gepleegd, dan wil ik mijn motie intrekken.

Minister Ter Horst:

Dan is de discussie wat geen strafbaar feit is. Er zijn ook jongeren bij die wel een strafbaar feit hebben gepleegd, zij het in een mate waarbij je, kijkend naar de effectiviteit van wat je er tegenover zet, kunt constateren dat een dergelijk contract effectief kan zijn in een verandering van het gedrag. Het kan dus gaan om jongeren die een strafbaar feit hebben gepleegd. Ik kan de heer De Roon daarin niet tegemoetkomen.

De heer De Roon (PVV):

Dan trek ik mijn motie niet in.

De voorzitter:

Nee, dat was duidelijk.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties volgende week dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven