Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2009 (31700 XIV);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Diergezondheidsfonds voor het jaar 2009 (31700 F).

De voorzitter:

Ik maak mijn excuses aan de minister dat wij zo laat beginnen en de eerste termijn straks onderbreken. Mijn streven is erop gericht om de vergadering omstreeks 24.00 uur te sluiten, mede gelet op de afspraken die wij met de medewerkers in de Kamer hebben gemaakt.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Polderman (SP):

Voorzitter. Het is een genoegen om op dit uur de eerste termijn van de landbouwbegroting te mogen beginnen. Boeren gaan op tijd naar bed, dus laten wij om half elf eens met de begroting van landbouw beginnen!

In de algemene politieke inleiding van de begroting kunnen wij lezen: "Nederland is na de Verenigde Staten de belangrijkste exporteur van land- en tuinbouwproducten. Landbouw en voeding hebben een aandeel van 20% in het totale exportpakket; 10% van de werkgelegenheid en van het nationale inkomen wordt in de agrosector verdiend. De landbouw heeft ongeveer 70% van het Nederlandse land in gebruik." Kortom, onderschat mijn ministerie niet, zo lijkt de boodschap van de minister.

Die enorme betekenis van Nederland in de agrobusiness kan nooit gebaseerd zijn op ons geringe oppervlak, zelfs als die 70% zou kloppen. Dat laatste is nog maar de vraag want in andere publicaties van het ministerie is sprake van 55%.

De betekenis van de Nederlandse agrobusiness is vooral gelegen in Nederland als handelsnatie en transportschijf. Via de Rotterdamse haven en Schiphol worden heel veel agrarische producten verhandeld en vervoerd en wordt veel van wat vroeger "koloniale waren" werd genoemd, hier verwerkt: margarine, koffie, cacao, soja, enzovoorts. Multinationals als Unilever, Cargill en Heineken dragen bij aan die grote exportcijfers.

De betekenis van de eigen primaire sector, de eigen echte landbouw is veel kleiner. Van de beroepsbevolking werkt slechts een bescheiden 3,5% in de primaire sector. Dat aantal daalt bovendien al jarenlang. Vooral de kleinere gezinsbedrijven hebben het moeilijk. In 2007 stopten er maar liefst 7,4 per dag. Dit jaar komen wij uit op 4 stoppers per dag en 23% van de gezinsbedrijven had een inkomen onder de armoedegrens. De minister zegt te staan voor de gezinsbedrijven. Hoe kan het dan dat wij dit soort cijfers te zien krijgen? Iedere week geven tientallen boerenbedrijven er de brui aan en een kwart van de doorzetters leeft onder de armoedegrens. Heeft de minister daar vrede mee?

Wat gaat de minister doen om die stoppers bij te staan? De SP-fractie krijgt regelmatig signalen dat boeren proberen te lang door te gaan. Het zijn echte overlevers, maak vaak gaat het ten koste van de sociale zekerheid. Zo wordt er bijvoorbeeld geen arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. Weet de minister hoeveel bedrijven zonder een dergelijk verzekering werken? Kan de Kamer een overzicht daarvan krijgen?

Er zijn particuliere telefonische hulpdiensten die boeren bijstaan die dit soort problemen hebben. Gezien het grote aantal, is het zaak dat deze hulp beter ondersteund wordt. Vandaar dat wij een amendement daarvoor hebben ingediend. Ik hoor graag de reactie van de minister daarop.

Hoe kan het dat er zo weinig maatschappelijk waardering is, terwijl voedsel toch behoort tot de eerste levensbehoeften? Welke ondernemer wordt gevraagd om onder de kostprijs te produceren? Hier dreigt dat eerder uitzondering dan regel te worden. Door het besluit om de melkquota los te laten ondanks protesten van duizenden melkveehouders in heel Europa, dreigt produceren onder de kostprijs ook voor de melkveehouderij en niet alleen daar. Ook in de tuinbouw zien wij een prijsvorming die geen recht doet aan de inspanningen van de telers. Als voorbeeld noem ik de tomaat, een product waarmee de SP iets bijzonders heeft zoals u weet. De consument betaalt ongeveer € 2 per kilo maar de tuinder krijgt 58 eurocent terwijl het telen hem ongeveer € 1,30 kost. Vorige week maakte Het Financieele Dagblad nog melding van een rozenkweker die er maar mee ophield, omdat een roos dertig cent opbracht, terwijl het hem 40 cent kostte om die te telen. Vandaag meldde het Agrarisch Dagblad dat een op de tien tuinders ermee stoppen.

De winst is voor de handel, voor winkels als die van Albert Heijn. Zij maken uit wat er in de schappen ligt, tegen welke prijs de producten worden ingekocht en welke prijs de consument ervoor moet betalen. De macht van de handelaars in de keten in ongekend groot. Gelukkig is dat het Europese Parlement niet ontgaan en de roep om hier wat aan te doen, klinkt van meerdere kanten. Alleen niet van de kant van deze minister. Zij zegt: ik kan en ga dat niet regelen. Een plan van aanpak om deze ongezonde macht van de supermarkten te breken, krijgen wij van deze minister dus niet. Of komt er toch nog wat van? Als dat zo is, hoor ik dat graag.

Dit te ver doorgeschoten neoliberale beleid dwingt de boeren voorts om over te gaan tot productievergroting, tot bulkproductie in plaats van te werken aan de gewenste kwaliteitsverbetering. De industrialisering van het boerenbedrijf gaat sluipenderwijs, maar heeft grote gevolgen voor het karakter van de sector en voor de kwaliteit van het landschap. Het aantal megabedrijven, de bedrijven met een omvang van zes maal het gemiddelde, is in tien jaar tijd verdrievoudigd. Hadden zij in 1994 nog maar 5% van de productie in handen, in 2004 was dat al gestegen tot 17% en nu zal dat percentage op ongeveer 20 of meer liggen. De gevolgen van die ontwikkeling zijn groot. Het traditionele gezinsbedrijf verdwijnt of wordt gemarginaliseerd als een folkloristisch randverschijnsel. De boer wordt op die manier net zo iemand als de klompenmaker of de mandenvlechter: leuk voor toeristische boerenmarkten.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. In grote lijnen ben ik het wel met de heer Polderman eens. Ik mis echter in zijn betoog een onderdeel en dat onderdeel betreft de macht van de consument. Je kunt toch niet alleen de supermarkten de "schuld" geven.

De heer Polderman (SP):

Het is goed dat u dit zegt. Ook de minister wijst er vaak op: de consument moet het doen. Wij geloven daar minder in. De consument heeft namelijk geen macht. Hij kijkt naar de prijs. Als je het daarom aan de consument overlaat, komt er van de sturing weinig terecht. Wij menen dat de overheid meer haar verantwoordelijkheid moet nemen en meer als marktmeester moet optreden.

De heer Cramer (ChristenUnie):

U zegt dat de supermarkten concurreren aan de hand van de prijs, maar dat laat toch onverlet dat de consument kan bepalen wat hij koopt. Hij kan kiezen tussen een goedkoop product, waar het ook vandaan komt, en een biologisch verantwoord product. Laten wij eerlijk zijn: bij die keus wordt toch vaak het goedkope product genomen vanwege de prijs.

De heer Polderman (SP):

Precies! Dat bevestigt dat je de consument niet de schuld kunt geven. Hij heeft oog voor iets anders dan voor de maatschappelijke belangen. Er is een verschil tussen de mens als consument en de mens als bewust burger. Dat klopt. Hierover is vaak van gedachten gewisseld. Ik meen dat juist daarom de overheid sturend zou moeten optreden. Door alles over te laten aan de vrije keus van de consument, gaat er iets fout. Dat leert de praktijk. Bovendien is er een andere in kwestie in het geding. Die betreft de informatie. Die is vaak onvoldoende om het voor de consument mogelijk te maken om te kiezen tussen een werkelijk verantwoord product en een niet verantwoord product. Afgelopen zaterdag stond hierover een uitstekend artikel in NRC Handelsblad. De consument ziet door de bomen het bos niet meer en kan daardoor niet meer kiezen. Dat is het probleem. Dus wij pleiten voor meer sturing door de overheid en voor een betere informatievoorziening aan de consument, zodat hij op een evenwichtige manier kan kiezen. Nu kan hij dat niet.

Voorzitter. De SP vindt dat het de hoogste tijd is om te komen tot beleidsaanpassing, gericht op het bestaansrecht van het boerenbedrijf zonder dwang tot landschapsvernietigende schaalvergroting. Wanneer komt de minister met die aanpassing? In tegenstelling tot wat haar huidige liberale beleid met zich meebrengt, zal ingezet moet worden op regulering van prijzen, voorraden en teelten. Als de minister niet zelf haar beleid bijstelt, zal zij binnenkort ingehaald worden door de sector. In het Agrarisch Dagblad van 3 december pleit oud-voorzitter van het Productschap Zuivel, de heer Schelhaas, voor meer regulering van het landbouwbeleid. Een dag later hield de Nederlandse Akkerbouw Vakbond het pleidooi voor meer regulering op de aardappelmarkt. De bond brak een lans voor een krimp van 10% van het aanbod. De SP is blij dat dit soort geluiden nu ook van de sector zelf komen, maar wanneer gaat de minister om? Hierop krijg ik graag een reactie.

De eerste taak van de overheid is immers erop toezien dat de bevolking voldoende voedsel kan kopen en dat de normale marktwerking is gegarandeerd. Wij moeten helaas vaststellen dat de overheid schromelijk te kort schiet bij het vervullen van deze primaire taak. De Nederlandse en de Europese landbouw zijn niet primair gericht op het voeden van de eigen bevolking. De focus van de huidige hervormingsdiscussie is helemaal gericht op de positie van de Europese landbouw op de wereldmarkt. De SP pleit voor een Europese en een Nederlandse landbouw die gericht zijn op de voedselvoorziening van de Europese bevolking, een voedselvoorziening die gevarieerd en gezond is. Dus wij willen af van het geloof in de alles bepalende marktwerking. Wij willen juist meer regulering. Dat moet de Nederlandse inzet zijn bij het voeren van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Een betere afstemming van de belangen van boeren en consumenten wordt ook gestimuleerd door goede informatie over voedsel, bijvoorbeeld door goede etikettering. Afgelopen week voerden wij een discussie met de minister van VWS daarover. De volksgezondheid is een prima invalshoek, maar waarom wordt niet ook informatie meegenomen over de milieuomstandigheden waaronder voedsel geproduceerd is? De consument moet direct op het etiket kunnen lezen of het product uit een land komt waar men het goed doet of juist minder nauw neemt met milieu- en dierenwelzijnsnormen. Ziet de minister daar wat in of moet de Kamer daarover om een uitspraak worden gevraagd?

Van etiketten is het een kleine stap naar reclame. Wanneer gaat de minister zich hard maken voor het stoppen van de idiote Europese steun aan reclamecampagnes voor foute of overbodige radiospotjes? Over de kipreclame maakte een dierenwelzijnsorganisatie zich terecht boos. U kent het: kip, het meest mishandelde stukje vlees. En wij krijgen toch niet na kerst die rare campagne van de bloemenlobby om met steun vanuit Europa na de kerstboom een bloemetje in huis te halen? Daar hebben wij Europa echt niet voor nodig.

Er moet een plan komen om zowel de boer, het gezinsbedrijf dus, als het landschap te redden. Beide worden ernstig in hun voortbestaan bedreigd door het huidige beleid, dat is gebaseerd op het heilige geloof in de marktwerking. Er is een duidelijke samenhang tussen het verdwijnen van het zo gewaardeerde agrarische cultuurlandschap en het verdwijnen van het gezinsbedrijf, want juist de traditionele gezinsbedrijven onderhouden het agrarische cultuurlandschap beter dan de megabedrijven. De Wageningse landbouwsocioloog Jan Douwe van der Ploeg houdt ons dat al jaren voor. De SP-fractie is er niet voor om de boer als een soort tuinman te subsidiëren. Wij moeten ervoor zorgen dat de boer een eerlijke prijs krijgt voor zijn product. Dat is de meest efficiënte manier om het landschap te redden. De SP-fractie roept op tot zo'n plan de campagne: red de boer en zijn en ons landschap.

Vandaag bracht de Europese Rekenkamer een rapport uit waaruit blijkt dat het met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid helemaal mis is. Ik wil graag een reactie van de minister op dat rapport.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik stel nog een vraag over kip, het meest gesubsidieerde stukje vlees. Ik wilde daar ook iets over zeggen in mijn termijn. Zou het geen goed idee zijn om in Europees verband reclamespotjes uit te zenden over hoe goed het wel niet voor mens en milieu kan zijn om een aantal dagen per week vegetarisch te eten? In dat geval wordt dat geld toch nog nuttig besteed.

De heer Polderman (SP):

Wij zijn daar niet op tegen, maar wij moeten wel waken voor betutteling door de overheid. Ik vind dat de consument zelf moet weten of hij vegetariër wil zijn. Ik ben het met u eens dat de subsidiëring door Europa voor dit soort spotjes een merkwaardige besteding van Europees geld is.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Als dat geld toch wordt uitgegeven, dan zult u het toch met mij eens zijn dat het veel nuttiger is te besteden? Dit debat hebben wij ook gevoerd over fout vlees. Het is heel goed om wat minder vlees te eten. Dat wil ik mensen niet opdringen, maar ik zou hen er wel over willen voorlichten. Bent u dat met mij eens?

De heer Polderman (SP):

Ik heb zojuist gezegd dat een juiste voorlichting van de consument over vlees, en voedsel in het algemeen, cruciaal is. Het is een idee om het op die manier uit te breiden, maar wij zijn tegen betutteling. Consumenten moeten zelf op basis van de juiste informatie kunnen beslissen.

Voorzitter. Ik maak nog een paar slotopmerkingen over cultuur en landschap. Over de Ecologische Hoofdstructuur en het tempo van verwezenlijking hebben wij vorige week gesproken, dus daar ga ik nu niet over spreken. Ik maak wel een paar opmerkingen over natuur- en milieueducatie. Er is in het veld veel commotie ontstaan over de afbouw van de regeling EGM, Effectgerichte Maatregelen. Daarom steunt de SP-fractie het amendement dat de fracties van PvdA en ChristenUnie daarover gaan indienen.

Wij hebben vaker met elkaar gesproken over de gebrekkige kennis van met name stadskinderen van de natuur. In theorie is de minister dat altijd met mij eens, maar uit de begroting blijkt dat niet. Vandaar dat de SP-fractie een amendement heeft ingediend om de schooltuintjes veilig te stellen. De subsidieregelingen voor natuur- en milieueducatie mogen wat de SP-fractie betreft niet verder worden beknot. De kennis van hoe iets groeit, kan in de praktijk prima in een schooltuintje worden opgedaan, maar dan moeten scholen wel in staat zijn om die te realiseren.

Voorts is een bezuiniging op de Regeling Draagvlak Natuur zeer ongewenst, omdat die juist ervoor kan zorgen dat financiering van natuur- en milieueducatie rustiger, minder hyperig en langjarig geborgd kan worden, een wens van de Kamer die is verwoord in de motie van mevrouw Jacobi en mijzelf. Daarom heeft de SP-fractie een amendement ingediend over die draagvlakregeling.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Deze minister moet niet de minister zijn die slechts de belangen van de bio-industrie behartigt. Nee, juist de bescherming van de intrinsieke waarde van het dier, dierwelzijn dus, moet hoog op de politieke agenda staan. Er zijn namelijk nog steeds te veel onacceptabele misstanden op dat vlak. Die worden wat de SP-fractie betreft nog steeds niet adequaat aangepakt. Daarom vragen wij vanavond, op dit tijdstip, op een aantal dossiers een stevig tandje bij te zetten. Ik zeg "een aantal", want de spreektijd is beperkt en het is laat. Er is sowieso niet genoeg tijd om alle misverstanden de revue te laten passeren, zo vrees ik.

Minister Veerman deed op zijn laatste werkdag een aantal toezeggingen aan de Kamer over de handel in bont die deze minister nog steeds moet nakomen. De Kamer steunde toen unaniem mijn voorstel om het verbod op de import van zeehondenbont te verbreden met de Kaapse pelsrobben en hiervoor een aparte maatregel van bestuur op te stellen. Deze zeehonden worden nog steeds massaal en op zeer dieronvriendelijke wijze gedood. Wanneer komt deze algemene maatregel van bestuur eigenlijk naar de Kamer toe?

Ook werd een SP-motie aangenomen om, nu het fokken van vossen en chinchilla's in Nederland verboden is, ook de import van de pelzen van deze dieren te verbieden. Wanneer gaat de minister dit regelen?

Er ligt ook een toezegging van oud-minister Veerman om zich internationaal in te zetten voor een etikettering van bontproducten. Het is voor de consument belangrijk om te weten of er sprake is van nepbont of echt bont en van welk dier. Hoe gaat de minister zich inzetten om snel een etiketteringsplicht voor bont in te voeren?

Waarom wordt het verbod op de handel in honden- en kattenbont, dat er op aandringen van de SP is gekomen, niet gehandhaafd?

Een ander onderwerp is de functierelatie bij de Algemene Inspectiedienst. Die zou, zo heeft minister Veerman beloofd, niet ten koste gaan van het toezicht op Schiphol en de aanwezige kennis om de smokkel in bedreigde dieren en planten tegen te gaan. Maar in de nieuwsbrief van november, afgelopen maand dus, van de ondernemingsraad van de AID staat een mededeling over deze Schipholcontroles. Deze vinden kennelijk al geruime tijd niet meer plaats door de prioritering van andere werkzaamheden, met name SAN-controles. Verder is gebleken dat de parate soortenkennis bij de controleurs hierdoor nauwelijks aanwezig is en het handhavingsnetwerk niet meer wordt onderhouden. Ik ben daar enorm van geschrokken. Als dit klopt, vind ik het onacceptabel. Wat gaat de minister doen om de handhaving en de expertise weer op niveau te brengen? Na gastvrouw geweest te zijn voor de CITES-conferentie is dit toch een kater. Kan de Kamer de nota van de vakgroep over deze problematiek, waarop wordt gewezen in deze nieuwsbrief, ontvangen? Wij lezen graag mee wat zij te melden hebben. Waarom zijn de cijfers van de inbeslagnames op Schiphol zo aanhoudend laag? Is de minister bereid omüberhaupt meer concrete gegevens van de AID-Groendesk op reguliere basis aan de Kamer te sturen?

De heer Graus (PVV):

Ik deel de mening van mevrouw Van Velzen over controle en handhaving. Ik heb als geen ander daarvoor moties ingediend. Kan ik erop rekenen dat u ons amendement voor dierenpolitie gaat steunen? Wij willen dat er een paar honderd controleurs bij komen, specialisten die meer dan de AID, meer dan de LID en meer dan de gewone politie voor dieren doen. Kan ik dan op uw steun rekenen?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb vandaag een heleboel amendementen voorbij zien komen, maar er zat er geen bij van de heer Graus. Misschien zit die nog ergens in de pijpleiding. Volgens mij was ik het eerste Kamerlid dat een amendement aangenomen kreeg om meer middelen richting de AID te sturen. Ik vind dat de AID onderbezet is. Dat blijkt nu ook uit de mededeling van de ondernemingsraad. Het speelt al jaren. De Kamer wordt amper op de hoogte gehouden van het werk dat zij doen, maar wij krijgen wel continu signalen dat de Nederlanders die nog steeds de kern van het netwerk van smokkelaars vormen gewoon zonder al te veel tegenwerking van de controlerende diensten hun werk kunnen doen. Ik vind dat niet acceptabel, zeker niet nu Nederland zo'n mooie rol op zich heeft genomen door die CITES-conferentie te "begastvrouwen".

De heer Graus (PVV):

De AID is leuk ter ondersteuning van de dierenpolitie. De LID Dierenbescherming, lobbyisten; het is allemaal leuk. Maar bent u het met mij eens dat er een paar honderd controleurs en handhavers moeten komen: echte politiemensen, weerbare uniformmensen die onfatsoen met dieren gaan aanpakken?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik pleit er al jaren voor om de douane, de politie en de AID gecontroleerd, gezamenlijk en gestructureerd hun werk te laten doen, zodat wij een effectieve slag kunnen slaan in de bestrijding van de smokkel van bedreigde plant- en diersoorten. De heer Graus noemt het een dierenpolitie. Het zal mij om het even zijn hoe wij het noemen, maar de smokkel moet aangepakt worden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik deel de zorgen die mevrouw Van Velzen naar voren brengt over de handhaving van de controle op de handel in bedreigde dieren. Ik heb het kabinet een paar maanden geleden al gevraagd om te reageren op de uitlatingen van scheidend officier Kramer. Laten wij de minister samen sommeren om tijdens deze begrotingsbehandeling eens duidelijk te maken hoe dat zit: 100 opsporingsambtenaren erbij en nog steeds geen reactie. Ik ben het wachten wel een beetje zat.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik zou met de minister eigenlijk het liefst de afspraak maken dat wij vanaf heden niets anders dan lof haar kant op zwaaien, omdat het werk goed wordt uitgevoerd. Ik vrees echter dat wij hier nog veel spreektijd aan moeten besteden. Mijn agenda en die van mevrouw Ouwehand zijn in dezen dezelfde.

Mijn volgende punt betreft het Dierenthuis in Aarle-Rixtel. Dat moet binnen twee weken zijn gesloten. Het is een tehuis waarin bijna 1000 dieren in hun laatste levensdagen worden opgevangen door vrijwilligers. De dieren dreigen nu de dupe te worden, want er is geen andere huisvestingsplek en mogelijk is het laten inslapen van deze 1000 dieren de enige optie die overblijft. Dat mogen wij niet laten gebeuren en wij moeten ook niet zeggen dat het een gemeentelijk perikel is. Het probleem is namelijk, dat volgens het bestemmingsplan een pension is toegestaan. Wat dat is, wordt niet nader omschreven en omdat de dieren hier niet tijdelijk zijn – zij zitten in een soort hospicesituatie – is het geen pension en is het dus niet toegestaan. Zeg nu zelf, wat is het verschil tussen een pension en een hospice? Dat is toch eigenlijk niet wezenlijk? Dit project verdient steun. De burgemeester heeft aangegeven dat áls hij nog iets gaat veranderen in zijn positie, dat door een roep vanuit de landelijke politiek zal zijn. Ik vraag de minister dus of zij kan overleggen met de gemeente, zodat die de hand over het hart strijkt voor de 1000 gedupeerde dieren. Kan de minister er ook voor zorgen dat er een nadere omschrijving van het begrip "pension" komt, zodat wij dit soort ellende niet nog een keer zullen meemaken?

De heer Graus (PVV):

Ik reken in dit dossier op hulp van de minister binnen 24 uur. Kan ik op de steun van mevrouw Van Velzen rekenen bij de motie die ik ga indienen over meer adequate professionele opvang voor dieren die niet onder het Honden- en Kattenbesluit vallen? Ik doel op wilde en/of tamme dieren die niet onder dat besluit vallen, waaronder bejaarde, zieke en andere dieren die niemand wil opvangen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Mijnheer Graus vraagt mij steeds of ik hem steun als ik net een pleidooi heb gehouden voor iets. De portee van zijn motie staat mij absoluut aan, maar ik moet haar eerst zien. Soms begint hij dan plotseling weer over minimumstraffen, en dan haak ik af.

De voorzitter:

De heer Graus gaat die motie in tweede termijn indienen, waarna u erop kunt reageren.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik ondersteun het pleidooi van mevrouw Van Velzen voor een bemiddelingspoging op korte termijn voor een oplossing van dit probleem. Wij mogen niet in de gemeentelijke verantwoordelijkheden treden, maar wij kunnen wel kijken of hiervoor een goede oplossing kan worden gevonden. Ik vind dat mevrouw Van Velzen echt een punt heeft.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Nog even over dat dierenthuis in Aarle-Rixtel. Volgende week donderdag ga ik praten met de burgemeester van Laarbeek, dus ik hoop nog een steentje te kunnen bijdragen. De heer Waalkens zei net dat het eigenlijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid is. Vindt hij niet met mij en met mevrouw Van Velzen dat dit soort de gemeentegrens ver overstijgende dierenopvang eigenlijk landelijk beleid behoeft?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Daar ben ik het absoluut mee eens. Er wordt nu een soort taalkundige kwestie uitgestreden over wat een pension is, terwijl wij eigenlijk moeten zeggen dat het ontzettend goed is dat er vrijwilligers zijn die dit initiatief hebben genomen, wat alle steun vereist. Als dat gemeentelijk niet wordt gegeven, moeten wij daarvoor inderdaad landelijk beleid gaan formuleren. Het kan niet zo zijn dat zo'n prachtig initiatief, waarvan er veel meer zouden moeten zijn, de dupe wordt van gemeentelijke conflictjes.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Is mevrouw Van Velzen dan ook bereid om daarvoor een budget vrij te maken van de landbouwbegroting?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb geen budgetten. Kom met een goed voorstel. Dan zal ik daarnaar kijken. Absoluut!

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik denk eveneens dat mevrouw Van Velzen een punt heeft. Ook ik heb daarvan kennisgenomen. Ik sluit mij dan ook aan bij de oproep van de heer Waalkens, namelijk om de minister te vragen naar dit verzoek te kijken en met de gemeenten te onderhandelen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik ben nog niet zo ver, want de gemeentelijke overheid moet toch als eerste bepalen wat op een bepaalde plaats kan en beoordelen welke overlast daarbij hoort? Als er bijvoorbeeld in het kader van een regionaal belang een fabriek zou moeten komen, zeggen wij ook niet dat wij dat moeten doorzetten omdat er sprake is van een gemeenteoverschrijdend belang. De SP-fractie is in dat soort gevallen meestal één van de eerste fracties die zeggen dat de gemeente zelf moet kunnen bepalen wat kan en wat niet. Als de gemeente constateert dat het niet kan, gaat de Kamer dat toch niet overrulen?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik denk dat wij in dit geval het belang van die dieren voor moeten laten gaan. De gemeente zegt dat er wel een pension mag komen en dat daarin honden en paarden mogen worden ondergebracht. Maar dit mag net niet. Er zijn eigenlijk geen plekken waar dieren in deze omstandigheden in hun laatste levensdagen opgevangen mogen worden. Ik geloof niet dat die overlast dermate ernstig is dat wij daaraan veel tijd zouden moeten besteden. Ik verzoek de minister om haar hand over haar hart te strijken. Het is bijna kerstmis. Dat zou een mooi gebaar zijn. Ik denk dat het mogelijk is om tot een oplossing te komen. Die mensen zijn net verhuisd en moeten weer ergens anders heen, terwijl er geen plaats is. Ik denk dat wij met elkaar kunnen zeggen dat de herberg waar die dieren nu zitten, zijn functie blijft behouden. Dat gaan wij gewoon met elkaar regelen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik vind het echt misplaatst om in de tijd van kerst over een herberg te spreken als het gaat over de belangen en de verantwoordelijkheid van de gemeente. Mevrouw Van Velzen vraagt zich af of de Kamer daaraan tijd moet besteden. Dit is toch per definitie het domein van een gemeentelijk bestuur dat mevrouw Van Velzen met een pennenstreek gaat overrulen?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik was helemaal niet van plan om iets te overrulen maar om deze minister, die toch wel een vrouw van postuur is, te vragen haar middelen in te zetten met als doel in dit geval iets te kunnen betekenen. Ik denk dat er eerder sprake is van een taalkundig probleem. Er wordt gewezen op wat een pension is en wat niet. Ik denk dat wij dat probleem met elkaar kunnen oplossen en vermoed dat veel mensen ons dankbaar zullen zijn als wij hier niet alleen spreken over grote Europese en mondiale zaken maar ook hart hebben voor duizend dieren die aan het eind van hun leven zijn. Mevrouw de minister, dat gaan wij toch gewoon doen?

De heer Graus (PVV):

Als mevrouw Van Velzen goed in haar mailbox had gekeken, had zij vanmiddag al gezien dat ik die motie zal indienen. De heer Cramer spreekt over gemeenten. Zij hebben potjes voor de opvang van honden en katten, maar die gebruiken zij niet. Zij vangen per definitie geen dieren op en vooral geen zieke, bejaarde dieren. Het hele verhaal van de heer Cramer kan ik dan ook meteen van tafel vegen. Tegen mevrouw Van Velzen zeg ik dat ik al een halfjaar bezig ben met dat verhaal daar. Een halfjaar geleden voerde ik al gesprekken met de gemeente. Mevrouw Thieme is dus een halfjaar te laat. De burgemeester heeft toegezegd dat er geen euthanasie wordt gepleegd, maar het gaat erom dat er ook fouten zijn gemaakt door het opvanghuis. Ik wil dat dit geprofessionaliseerd wordt. Kan mevrouw Van Velzen mij daarin steunen? Niet iedereen moet namelijk zomaar dieren kunnen opvangen. Er moeten goede opleidingen komen voor dierenopvang en er moet gecertificeerd worden. Ik vind dan ook dat mevrouw Van Velzen mijn motie dient te steunen.

De voorzitter:

Dat kan niet, want die motie is nog niet ingediend. De heer Graus komt straks aan het woord in eerste termijn. Dan kan hij ook zijn motie indienen. Vervolgens zal mevrouw Van Velzen daarop reageren.

De heer Graus (PVV):

Ik begrijp dat, maar ik wil toch graag dat in de Handelingen komt dat mevrouw Van Velzen dat nu al toezegt. Dan hoef ik daarover achteraf niet te zeuren.

De voorzitter:

Mevrouw Van Velzen kent de inhoud van die motie niet. Dat heeft zij net gezegd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik kom kort terug op honden- en kattendons, want daarover heb ik schriftelijke vragen gesteld. Ik wil vooral weten of die controle adequaat is. Er wordt nog steeds zogenaamd nepbont verkocht dat honden- en kattenbont blijkt te zijn. Wellicht is het mogelijk om die vragen ook meteen te beantwoorden. Die liggen er namelijk al een tijdje. Ik ben het ermee eens dat dit een belangrijke kwestie is waarover wij vaker hebben gesproken. Ik mag aannemen dat mevrouw Van Velzen ook van mening is dat het mogelijk is om tegelijkertijd mijn vragen te beantwoorden.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dat ondersteun ik natuurlijk van harte. Ik heb zelf bijna het wetsvoorstel geschreven om de import van honden- en kattenbont te verbieden. Dat moet natuurlijk wel gehandhaafd worden.

Het is mij een doorn in het oog dat er nog steeds kalfjes worden gefokt in Nederland met bloedarmoede, dit omdat er mensen zijn die blank vlees van deze zieke kalfjes mooi of lekker vinden. Al in 2006 gaf de EFSA, de Europese voedsel- en warenautoriteit, aan dat om bloedarmoede bij kalfjes te vermijden het hemoglobinegehalte ten minste 6 millimol per liter zou moeten zijn. Waarom vindt de minister dan 4,5 millimol per liter nog steeds goed genoeg? Wat gaat zij doen om bloedarmoede bij kalfjes te verbieden? Ik sta hierin niet alleen. Ik heb ook gezien dat de heer Hans Hopster, de leider van het LNV-onderzoeksprogramma Dierenwelzijn bij de Wageningen Universiteit, hier onlangs toe heeft opgeroepen.

De Europese Commissie staat het dwangvoederen van eenden en ganzen toe, terwijl de Europese richtlijn aangeeft dat dieren niet onnodig aan pijn of leed mogen worden blootgesteld, ook bij het toedienen van voer, en dat het voer met tussenpozen die bij hun fysiologische behoefte passen, moet worden toegediend. De conclusie is dus dat dwangvoederen niet zou mogen worden toegestaan onder deze richtlijn. Het is letterlijk walgelijk. Wil de minister nu eens een duidelijke uitspraak doen over de foie gras, al is het maar richting de consument? Zij vindt dit toch ook een dieronvriendelijk product, mag ik hopen? Zij is door de Kamer die een motie hierover van mijn hand aannam, op pad gestuurd om het dwangvoederen van eenden en ganzen aan te pakken in Europa. Zij kwam terug met de boodschap: de Europese Commissie zit daar niet op te wachten, het heeft geen prioriteit. Maar daar laat zij het toch niet bij zitten? Het is nu toch zaak om andere lidstaten te overtuigen en gezamenlijk een kracht te vormen om de Europese Commissie te dwingen van mening te veranderen? De richtlijn geeft daar goede argumenten voor. Wil de minister daar nu dan ook hard op inzetten? Ook hierbij geldt dat aangenomen moties uitgevoerd moeten worden. Over de kille wijze waarop de minister geregeld met aangenomen moties omgaat, hebben wij al vaker een stevig meningsverschil met haar. Maar juist als het gaat om deze vorm van dierenmishandeling vind ik dat wij geen politieke spelletjes moeten spelen en dat dit walgelijke fenomeen zo snel mogelijk naar de geschiedenisboeken verwezen zou moeten worden. In de dagen voor de grote kerstdiners zou ik het ontzettend waarderen als deze minister met de Kamer aangeeft dat het consumeren van foie gras, van vetgemeste ganzen- en eendenlevers, waardoor die dieren een ziekelijk leven lijden, ongewenst is en dat de consument ervan af zou moeten zien. Dit als eerste stap richting het uiteindelijk verbieden van dwangvoederen van dieren en het verbieden van de import van deze producten in Nederland.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Ik dank ook collega Polderman voor zijn inleiding want die bespaart mij namelijk een paar volzinnen. Ik had namelijk ook even op een rij willen zetten waar de land- en tuinbouw voor staat en dat het een sector is die ertoe doet. Die 65.000 bedrijven moeten wij koesteren, evenals die meer dan 600.000 arbeidsplaatsen, direct en indirect. Het aandeel van deze sector in Nederland op de internationale exportmarkt moeten wij vooral handhaven. Kortom, het is een sector die ertoe doet.

De heer Polderman (SP):

Dat klinkt toch iets anders dan ik het gezegd heb. Als u mij wilt bedanken voor mijn inleidende woorden, ondersteunt u daarmee dan ook de analyse die ik gegeven heb? Dat zou namelijk verrassend zijn.

De heer Atsma (CDA):

Ik deel de analyse van de heer Polderman volstrekt niet, omdat de agrarische sector buitengewoon vitaal is. Zeker in deze tijd waarin Nederland het volop over de crisis heeft, zie je dat er in elk geval nog een sector is in Nederland die optimisme uitstraalt ondanks het feit dat de prijzen laag zijn. Deze sector straalt nog steeds optimisme uit. Ik vind dat wij dat moeten koesteren. Daar waar het kan, moeten wij dat stimuleren. Wij moeten die sterke positie koesteren en uitbouwen. Dat kun je doen door extensivering, intensivering, innovatie, verbreding, verduurzaming of schaalvergroting. Het is maar net waar je voor kiest als ondernemer.

De heer Polderman (SP):

Het is merkwaardig dat de heer Atsma dit zo zegt. Juist deze dagen is er een vakbeurs in Den Bosch over de agrosector. Daar wordt gemeld dat het allemaal prima gaat. In de krant van vandaag staat een uitspraak van voormalig CDA-minister Wijn, die nu in de top van de Rabobank zit en zich daar profileert als een van de belangrijkste geldverstrekkers van de landbouwsector. Ik citeer: "En, crisis of geen crisis, de boeren kunnen op zijn bank – met afstand de grootste kredietverstrekker aan de landbouw – blijven rekenen. Het verwijt dat banken momenteel weigeren te lenen gaat voor de Rabobank en de boeren niet op. (...) Maar er wacht de sector wel een kleine revolutie, ook al zullen de traditionele 'gezinsbedrijven', nu samen de helft van de sector, ook in de toekomst de kurk blijven waarop de landbouw drijft. Zij zullen op zijn best licht groeien, denkt Wijns bank. De kleinste bedrijven (nu een kwart) moeten blij zijn als ze zich kunnen handhaven." Dat zegt de voormalige minister van Economische Zaken. Het andere uit grote bedrijven bestaande kwart groeit. De analyse is dus dat een kwart van de bedrijven blij mag zijn als zij zich kunnen handhaven. Dat zegt de Rabobank dus.

De heer Atsma (CDA):

Ja, en? Alsof dat nieuw is. Dit is een ontwikkeling die wij al sinds de Tweede Wereldoorlog zien. Wij zien dat ook gebeuren en wij zouden het graag anders zien. Nederland produceert echter voor de internationale markt, zowel Europees als mondiaal. Om die positie vol te houden, moet je als ondernemer voortdurend keuzes maken. Ik zei al, de een kiest voor intensivering en de ander voor extensivering. Iedereen doet dat op zijn eigen wijze en probeert zijn eigen plan de campagne te trekken. Professor Jan Douwe van der Ploeg heeft tien jaar geleden al voorspeld dat dit zou gebeuren. Het is een natuurlijk proces. Het is buitengewoon jammer dat er zo veel bedrijven verdwijnen; de heer Polderman weet ook hoe wij daarin staan. De boeren die willen blijven en die perspectief hebben, moet je ondersteunen en die moet je perspectief bieden. In die zin zeg ik nogmaals dat dit niets nieuws is. Ook toen minister Veerman zijn nota Kiezen voor landbouw presenteerde, hebben wij die verwachting hier al klip en klaar op tafel gehad. Dat is dus niets nieuws. Dat doet des temeer een appel op de Kamer om ruimte te bieden aan de agrarische ondernemers die vooruit willen en om niet alleen te kiezen voor beperkingen en het bijna onmogelijk maken van bedrijfsvoering.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Hoor ik de woordvoerder van de CDA-fractie nu zeggen dat de agrarische sector de enige sector is die in deze economische crisis nog overeind staat en positief is? Welke boodschap heeft deze CDA'er dan voor de glastuinbouwbedrijven, die nu één voor één om dreigen te vallen?

De heer Atsma (CDA):

Dat zeg ik niet. Gelukkig zijn er meer sectoren die perspectief zien, maar er zijn ook sectoren die het buitengewoon moeilijk hebben. De tuinbouwsector is een van de sectoren die het inderdaad moeilijk hebben. Collega Polderman haalde een aantal zeer recente cijfers aan. Afgelopen weken hebben wij de cijfers allemaal kunnen zien. Dan moet je dus de vraag stellen hoe dat komt. Inderdaad, wij hebben gezien dat door de crisis de prijzen van tuinbouwproducten 10% tot 15% kelderden. Dat hakt er nogal in. Wij hebben ook gezien wat de effecten zijn van de hoge brandstofprijzen voor de totale sector. Het is inderdaad buitengewoon vervelend dat de prijs wel stijgt, maar amper daalt als op de wereldmarkt een prijsdaling van de brandstof plaatsvindt. Dat is aan niemand uit te leggen. Dit betekent ook dat de tuinbouwsector de kans moet blijven krijgen om een eigen toekomst te scheppen. De sector heeft het moeilijk. Dat ga ik zeker niet ontkennen. Sterker nog: ik heb dat niet ontkend. Ik zeg ook dat de varkenssector het moeilijk heeft, evenals de melkveehouderijsector, maar gelukkig zien in de breedte heel veel ondernemers perspectief. Daar gaat het om.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Is het enige antwoord van het CDA op de economische crisis dat het in de gasprijs zit?

De heer Atsma (CDA):

Nee. Volgens mij hebben alle fractievoorzitters vandaag, tijdens het debat over de financiële crisis, aangegeven wat in hun ogen het beste antwoord is op die wereldwijde crisis. Het rendement in de tuinbouwsector wordt natuurlijk niet alleen door de brandstofprijs bepaald. Het belangrijkste criterium voor het rendement in alle sectoren is de prijs die de klant wil betalen. In oktober zijn de prijzen in de tuinbouwsector met 10% tot 15% gekelderd. Helaas is er daarna geen opleving te zien. Dat heeft alles te maken met de wereldwijde crisis. In de Verenigde Staten is voor het eerst sinds 1975 de vraag naar kaas niet toegenomen. Ook daar staan de prijzen onder druk. Ik kan nog veel andere sectoren noemen. De gevolgen daar zijn allemaal te wijten aan de crisis. Mevrouw Snijder vraagt wat ik er aan wil doen. Ik wil in ieder geval zorgen dat onnodige belemmeringen weg worden genomen en dat er ruimte wordt gecreëerd voor ondernemers die perspectief zien. Waar mogelijk moet de overheid bijstand verlenen of stimuleren, soms tijdelijk maar in ieder geval tijdig.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik constateer dat dit antwoord veel genuanceerder klinkt dan de eerste zin die de heer Atsma hierover uitsprak.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De heer Atsma zegt het boerenbedrijf te koesteren. Ik wil dat in een ander perspectief plaatsen. Hij zegt terecht dat het met name in de veehouderij erg moeilijk gaat. Dat is volgens hem al het geval sinds de Tweede Wereldoorlog. Dat is inderdaad waar. Het probleem is dat heel veel boeren nog steeds denken bij het CDA terecht te kunnen voor een betere toekomst. Er moeten echter vijftig boeren per week stoppen met hun bedrijf. Dat heeft alles te maken met de "ratrace" waaraan het CDA de boeren mee laat doen. Als de heer Atsma de boeren zo koestert, waarom zet hij dan na vijftig jaar nog steeds in op de doodlopende weg van productieverhoging, schaalvergroting en intensivering van de veehouderij?

De heer Atsma (CDA):

Mevrouw Thieme heeft niet naar mij geluisterd. Ik heb ook gesproken van boeren die kiezen voor verbreding en extensivering. Het gaat dus niet alleen maar om intensivering en schaalvergroting. Het is waar dat voor overleven schaalvergroting in een aantal sectoren een absolute must is. Ik vind dat de overheid een van de actoren is die schaalvergroting waar mogelijk kan faciliteren en ondersteunen. Als mevrouw Thieme dan roept dat mijn partij dat vijftig jaar geleden ook al riep ... Laat ik een ding zeggen. Als de Partij voor de Dieren het morgen voor het zeggen krijgt in dit land – laten wij het niet hopen – is het met de 65.000 ondernemers in de primaire sector heel snel afgelopen. Dan is alle jacht verboden, behalve die op de boeren. Laten wij Nederland voor die rampspoed behoeden.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Laten wij wel wezen. Dat er elke week vijftig boeren met hun bedrijf moeten stoppen is geen gevolg van het feit dat de PvdD twee jaar in de Kamer zit. Dat heeft te maken met het beleid van CDA en VVD, dat inzet op bulkproductie. De heer Atsma drijft de boeren naar de afgrond met zijn inzet op schaalvergroting, varkensflats en kippenfabrieken, terwijl wij weten dat die niet kunnen concurreren op de wereldmarkt. De heer Atsma biedt de boeren geen perspectief en geen andere koers dan die van de Titanic.

De heer Atsma (CDA):

Als de vragen op zijn bij de Partij voor de Dieren, hoef ik geen antwoord te geven. Ik heb in ieder geval geen vraag kunnen horen.

Ik herhaal dat het CDA kiest voor boeren met een sterke positie op de Europese en de wereldmarkt. Het CDA heeft samen met de PvdA en andere partijen na de Tweede Wereldoorlog het Europees landbouwbeleid voluit gesteund. Waarom? Het ideaal was geen oorlog meer en geen honger meer. Dat was het vertrekpunt van het Europees landbouwbeleid. In de afgelopen tientallen jaren is er veel veranderd. Wij zitten nu in een nieuwe transitie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Productie wordt allang niet meer ondersteund. Ontkoppeling is volop aan de orde. Ondernemers worden beloond voor tal van maatschappelijke diensten die zij leveren. Natuurlijk moeten zij voldoen aan randvoorwaarden. Dat is ook volstrekt helder. Wij hebben daarover bijna wekelijks een debat met de minister van LNV. Ik denk dat de Kamer weet waar het CDA op dat punt voor staat.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Hoe komt mijnheer Atsma erbij dat productie helemaal niet meer wordt ondersteund? In het gloednieuwe verdrag van Europa, of de Europese grondwet, staat nota bene dat productieverhoging het primaire doel moet zijn van het landbouwbeleid. De heer Atsma steunt de Europese grondwet.

De heer Atsma (CDA):

Ik weet dat mevrouw Thieme niet altijd de debatten volgt die wij in dit huis voeren over het Europese landbouwbeleid. De ontkoppeling is in volle gang. De steun die in de organisatie tientallen jaren geleden is opgezet, bestaat allang niet meer. Het CDA is inderdaad voluit voorstander van ondersteuning van de primaire sector via het gemeenschappelijk beleid, nu en in de toekomst– dat heeft mevrouw Thieme goed beluisterd – omdat de boer van nu met beide voeten in de samenleving staat en bereid is om maatschappelijke diensten te verlenen en datgene te doen waar de samenleving om vraagt. Het CDA is van mening dat als de samenleving zaken vraagt aan de ondernemer, daar ook een reële beloning voor moet komen. Laat ik een voorbeeld noemen. De braakregeling is in het kader van het Europese landbouwbeleid afgeschaft, althans in de herziening in het kader van de health check. Dat gaat ten koste van de biodiversiteit. Dat hebben wij allemaal onderkend. Vervolgens zie je dat er een alternatief komt door via de akkerranden de biodiversiteit een nieuwe impuls te geven. Prima, zeggen wij, maar dan wel met boter bij de vis. Gelukkig hebben wij vastgesteld dat een meerderheid van deze Kamer die mening is toegedaan. Daar is niets mis mee, maar het geld moet wel op tafel komen en de boer moet het wel met beide handen verdienen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Dat is geen antwoord op de vraag. Mijn vraag was hoe de heer Atsma de Europese grondwet of het Europees verdrag – hoe hij het ook wil noemen – kan ondersteunen als daarin staat dat productieverhoging de enige doelstelling is voor het toekomstige landbouwbeleid. Dat wordt in een verdrag vastgesteld, terwijl de heer Atsma net beweert dat hij eigenlijk voor de ontkoppeling is.

De heer Atsma (CDA):

Als het gaat om het Europese landbouwbeleid, is de ontkoppeling in volle gang. In de meeste sectoren is dit al in de finale fase; in een klein aantal sectoren speelt het nog. Ik noem in dit verband ook nog even de grote slag die de komende jaren wordt gemaakt binnen de melkveehouderij en de zuivelwereld. Collega Polderman wees daarop. Wij hebben daarover meningsverschillen. Dat is niet erg, maar zeg niet dat er niets gebeurt. Er is een wezenlijke verandering gaande waarbij de steun die jarenlang aan de orde was, gewoon verdwijnt.

De heer Polderman (SP):

Sprekend over het gemeenschappelijk landbouwbeleid: juist vandaag komt de Europese Rekenkamer met het rapport. Nee, gisteren was het. Dat rapport is toch vrij vernietigend over hoe het nu werkt. De heer Atsma heeft er zelf ook kennis van genomen. Ik wil graag weten hoe hij dit nu ziet. Is het eigenlijk, ook na de reactie van mevrouw Thieme, wel aan de orde om er nu zo juichend over te doen?

De heer Atsma (CDA):

Collega Polderman weet met mij dat het rapport van de Europese Rekenkamer gisteren is verschenen. Het is inderdaad onthutsend in zijn conclusies, want wat zegt dat rapport? Datgene waarvoor de CDA-fractie altijd heeft gewaarschuwd, namelijk dat ervoor moet worden gezorgd dat er binnen Europa sprake is van een gelijk speelveld, van een level playing field. De Europese Rekenkamer zegt dat dit maar zeer de vraag is en of er niet te veel op eigen initiatief wordt geïnterpreteerd. Het rapport richt zich met name op de cross compliance, het woud aan regels waaraan de Europese boer zich moet houden om voor een vergoeding in aanmerking te komen. Dat is de kern. Ik hoop dat de heer Polderman dat ook heeft gelezen. Als hij dat had gedaan, was zijn vraagstelling namelijk iets anders geweest. Het gaat om de uitvoering van de cross compliance. Er zijn negentien richtlijnen waaraan de gemiddelde ondernemer in de agrarische sector zich dient te houden. Dat is het probleem. Wij hebben daar altijd voor gewaarschuwd. Wij prijzen de beide ministers – zowel deze minister als haar voorganger – dat zij zich in Brussel hebben ingezet voor minder richtlijnen waaraan een boer zich zou moeten houden. Het zou kunnen worden vereenvoudigd. Dat het vragen was om moeilijkheden verrast ons niet, maar schokt ons wel.

De heer Polderman (SP):

Ik moet concluderen dat de doelen vaag waren. Ik moet ook concluderen dat het CDA het gemeenschappelijk landbouwbeleid in die zin altijd heeft gesteund. Dan heeft de heer Atsma toch een vaag beleid gesteund; dan zijn wij het daarover eens.

De heer Atsma (CDA):

Wat die negentien richtlijnen betreft: absoluut niet. Hier zitten collega's in de zaal aan wie de heer Polderman het bij wijze van spreken nu zou kunnen vragen. Ik zou het zelfs op prijs stellen als u het zou vragen aan uw buurman aan uw linkerhand. Dat systeem heeft de CDA-fractie nooit toegejuicht. Als u dat denkt, adviseer ik u om even iets scherper in de annalen van deze Kamer te duiken.

De negentien richtlijnen gekoppeld aan de cross compliance vormen inderdaad niet het enige beletsel – ik ga weer door met mijn tekst, ik geloof dat ik pas twee minuten heb gehad – ook andere richtlijnen zorgen er soms voor dat de primaire sector in de knel komt. Zij stagneren ontwikkelingen en belemmeren vooruitgang. Ik noem bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn. Het zou goed zijn om op korte termijn in Europa de evaluatie van de verschillende richtlijnen op de agenda te zetten. Wat ons betreft komen wij tot het aanpassen en waar mogelijk ook tot het schrappen van richtlijnen. Iets meer flexibiliteit en iets meer ruimte zou de CDA-fractie op dit punt meer dan welkom zijn. Er zou meer experimenteerruimte moeten zijn, in algemene zin. Denk aan hetgeen gebeurt op het gebied van mestverwerking en mestbewerking. Zo kan ik nog een aantal voorbeelden noemen.

De andere kant van de medaille is de voedselvraag. Nederland is de tweede exporteur ter wereld – de heer Polderman zei het terecht met veel waardering – van agroproducten. Wij zien dat de voedselvraag wereldwijd toeneemt, maar dat ook de honger toeneemt. Vooral de vraag naar dierlijke eiwitten neemt toe. Er is toch sprake van een rare spanning. Hoe kan het nu dat daar waar er een toename is van de wereldvoedselproductie is, de honger wereldwijd toeneemt? Dat heeft te maken met het verdeelvraagstuk. Ik ben de eerste die toegeeft dat daar een belangrijk probleem zit. Als samenleving en als internationale gemeenschap moeten wij daar voluit aan werken. Dit probleem brengt ook een andere opdracht met zich mee, namelijk het antwoord op de vraag of wij nog meer moeten inzetten op het produceren daar waar dat het beste kan, waar dat het meest verantwoord kan en waar kansen zijn voor nieuwe ontwikkelingen als ggo en biotechnologie. Wat ons betreft krijgt het kabinet de volle steun om ook die slag te maken. Wij hebben daar geen moeite mee. Wij vinden dat het onze plicht is om daar waar geproduceerd kan worden, binnen de randvoorwaarden die wij allemaal stellen, dat te doen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Mijnheer Atsma, u bent er een ster in om in 1 zin 26 onderwerpen te noemen, losjes uit de pols. Dat vinden wij allemaal prima. Ik wil, als de voorzitter dat goed vindt, twee opmerkingen uit uw boeiende opsomming noemen. U zegt dat je moet produceren waar dat het beste kan. Het is natuurlijk twijfelachtig hoe dat precies moet worden gedefinieerd. U zegt eigenlijk impliciet: doe dat maar in Nederland, want wij hebben hier de hoogste standaarden. Het meeste van wat wij produceren, gaat de grens over en er worden producten uit landen met een lagere standaard geïmporteerd om onszelf te voeden omdat wij het vertikken om een hoge prijs te betalen. Dat is een spanning waar u onterecht geen antwoord op formuleert.

Een tweede punt is de ggo. U gaat er nu heel makkelijk overheen dat het allemaal maar goed is. U gaat echter op geen enkele manier in op het verlies aan biodiversiteit en de risico's op dat terrein. U hoort mij niet zeggen dat wij het niet zouden moeten doen of dat wij er niet op zijn minst onderzoek naar zouden moeten doen. Het is echter toch ook de keerzijde...

Voorzitter, wij zijn gewoon met een normale behandeling bezig.

De voorzitter:

Zeker. Ik klok niet eens. Wij hebben echter wel afspraken gemaakt. Wij hoeven hier niet over in discussie.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik maak hier bezwaar tegen. Wij hebben de hele dag hier zitten luisteren naar een ander debat. Daar is alle tijd voor gegeven. Een belangrijke en grote begroting als LNV wil ik wel normaal behandelen. Dan stopt u maar na de heer Atsma.

De voorzitter:

U hoeft niet met mij te discussiëren.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter, u legt druk op interrupties. Dat vind ik wat lastig. Ik vind het onrecht doen aan de discussie over deze begroting.

De heer Atsma (CDA):

Ik vind het ook lastig als daar druk op wordt gelegd. Dat ben ik zeer met u eens, mijnheer Cramer.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Als u de heer Atsma verzoekt om zijn antwoorden te beperken, vind ik dat goed. Anders staat hij hier straks 1 uur en 52 minuten.

Wat betreft de ggo, vind ik dat de heer Atsma ten onrechte niet ingaat op de bezwaren die eraan kleven wat betreft het zicht dat wij erop hebben. Ik vind de veronderstelling dat het zomaar zou moeten kunnen, veel te kort door de bocht. Ik hoor graag een reactie op die twee problemen.

De voorzitter:

Met alle respect, reageert u to the point.

De heer Atsma (CDA):

De heer Cramer stelt mij vragen over iets wat ik inderdaad niet heb genoemd. Ik ben graag bereid om daarop in te gaan. Ik ben het zeer met hem eens dat je tijdens zo'n begrotingsbehandeling ruimte moet hebben voor debat. Het moet niet worden doodgeslagen omdat de vergadering rond het middernachtelijk uur afgelopen moet zijn. Ik deel deze opvatting van collega Cramer volledig. Deze vaste commissie kan er helemaal niets aan doen.

Ik merkte op dat je voedsel vooral daar moet produceren waar dat goed kan. Een van de gebieden waar het goed kan, is vanouds Nederland. Dat heeft te maken met bijvoorbeeld klimatologische omstandigheden en de grondsoort. Niet in de laatste plaats heeft het te maken met de enorme kennis en knowhow die wij in Nederland hebben. Ook heb ik nog niet gezegd dat de CDA-fractie voluit van mening is dat wij veel meer zouden moeten kunnen en willen inzetten op het exporteren van onze kennis. Exporteer maar wat wij weten, wat in Wageningen bekend is. Dat zeg ik ook tegen de minister van LNV. Trek de collega voor Ontwikkelingssamenwerking nog eens wat meer aan de jas. Er zou best nog een tandje bij kunnen als het gaat om de export van kennis naar derde landen. Dat is heel goed. Laten wij daarop volop inzetten.

Over de ggo's heb ik gezegd wat ik heb gezegd. Als je de randvoorwaarden in acht neemt die wij met zijn allen hebben geformuleerd, en waarop in Europees verband via de EFSA wordt toegezien, moet je de ogen daarvoor niet sluiten. Ik weet dat hierover in de Kamer verschillend wordt gedacht; dat mag. Waar het verantwoord kan, binnen de eisen ten aanzien van milieu en duurzaamheid, vindt de CDA-fractie echter dat er helemaal niets op tegen is. Sterker, voor sommige gewassen is het echt een kans. Pak die op, zou ik zeggen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik prijs de heer Atsma voor het feit dat hij zich zorgen maakt over de honger in de wereld. Dan vind ik de oplossingen die hij oppert, namelijk meer dierlijke eiwitten produceren dan wel grijpen naar genetische manipulatie, zo beperkt. Als wij gewoon hoogwaardige plantaardige eiwitten zouden produceren op het beschikbare landbouwareaal, zouden wij minstens 20 mld. monden kunnen voeden. De heer Atsma weet donders goed dat om één kilo dierlijk eiwit te produceren, zeven tot tien kilo plantaardig eiwit nodig is. Als hij dat weet, is het toch gek om te grijpen naar genetische manipulatie, of naar allerlei kunst- en vliegwerk om maar dierlijke eiwitten te blijven produceren, terwijl het zo'n makkelijke oplossing is om de plantaardige eiwitten in één keer te nuttigen?

De heer Atsma (CDA):

De CDA-fractie kent de voorkeuren en de opvattingen van de Partij voor de Dieren op dit punt. Wij respecteren die. Vervolgens stellen wij wel vast dat waar welvaart toeneemt, vaak gelijk op daarmee de vraag naar dierlijke eiwitten toeneemt. Dan kunnen wij zeggen: dat willen wij niet en dat verbieden wij. Zo zit het CDA echter niet in elkaar, en ik heb het idee dat de meerderheid van de Kamer niet op die manier is georganiseerd. Als de mensen de ruimte hebben om hun behoefte te volgen, en de vraag naar dierlijke eiwitten, naar vlees, neemt daardoor toe, dan is de CDA-fractie absoluut niet van mening dat je dat zou moeten verbieden. Mevrouw Thieme denkt daar anders over. Zij wil dat zeer ontmoedigen, op grond van argumenten die op zijn minst discutabel zijn. Dat is haar keuze. Die respecteer ik.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Niemand zegt dat het verboden moet worden om dierlijke eiwitten te nuttigen. Het gaat erom dat het Wereld Natuur Fonds en andere belangrijke instituten hebben aangegeven dat andere landen niet zoveel dierlijke eiwitten kunnen eten als wij in Nederland doen. Als China en India net zoveel dierlijke eiwitten gaan eten als wij, hebben wij over 50 jaar een tweede aardbol nodig. Noodzakelijkerwijs moeten wij dus niet alleen in ieder geval zelf minder gaan consumeren, maar moeten wij ook gaan kijken naar alternatieven om ervoor te zorgen dat wij de wereldbevolking kunnen blijven voeden, en niet over 50 jaar zitten met een gebrek aan grondstoffen en met een uitstoot van broeikasgassen waar je u tegen zegt.

De heer Atsma (CDA):

Over het feit dat wij ook moeten kijken naar alternatieven, hebben wij volgens mij geen verschil van mening. Dat er nog 950 miljoen mensen in de wereld zijn die hongerlijden en dat het aantal alleen maar toeneemt, betekent dat de urgentie om nog meer te doen, alleen maar groter wordt. Daarom moet je behalve naar dierlijke eiwitten vooral ook naar de plantaardige sectoren kijken. Wat is daarin mogelijk? Op welke manieren kan de productie verbeterd dan wel verhoogd worden, zowel hier als daar, wat "daar" ook moge zijn? "Daar" zijn veel derde landen, naar mijn overtuiging. Daarvoor heb je dus kennis en overdracht van kennis nodig. In Nederland kunnen wij dat allemaal in principe goed. Waarom zouden wij dat dan niet willen exporteren? Kortom, kennis exporteren is één ding, maar er is helemaal niets mis met productie exporteren. Misschien moet je inderdaad ook kijken naar de vraag hoe je ook in de dierlijke sectoren nog verder kunt gaan om te komen tot een productieaanpassing.

De voorzitter:

Kort graag, mevrouw Thieme.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Dus als ik de heer Atsma goed begrijp, steunt hij mij wel in het idee dat er veel meer innovatie moet komen en veel meer aandacht om de plantaardige hoogwaardige eiwitten ook verder een boost te geven, zodat wij daar in de toekomst veel van kunnen profiteren.

De heer Atsma (CDA):

Zolang je het hebt over 950 miljoen mensen die honger lijden, kun je niet anders dan "ja" zeggen tegen elke optie om het voedselaanbod in de wereld op die enorme vraag af te stemmen. Tegelijkertijd moet je ook alles doen om het verdeelvraagstuk onder ogen te zien. Daarover zijn mevrouw Thieme en ik het denk ik eens. Het laat onverlet dat daar waar de welvaart toeneemt, ook de vraag naar dierlijke eiwitten toeneemt. Ook dat is een gegeven dat wij met zijn allen onder ogen moeten willen zien. Nederland kan daarop inspelen.

Voorzitter. Ik heb al aangeven dat er tal van zaken veranderen door de crisis. In het interruptiedebat met collega Snijder heb ik dat getracht te verduidelijken. Ik stel vast dat juist door de internationale financiële crisis, die ook de reële economie op vele terreinen heeft geraakt, exporterende bedrijven met soms lastige vragen zitten. De vraag naar producten is er nog wel, maar 100% garantie voor de financiering van de betaling ontbreekt vaak. In de wetenschap dat Nederland de tweede exporteur ter wereld is van land- en tuinbouwproducten, zeg ik tegen de minister dat op het gebied van de exportkredietgaranties wellicht nog een slag te maken is. Dan heb je het inderdaad over tijdig ingrijpen en tijdelijke maatregelen. Daar komt nog eens bij dat doordat de crisis in volle omvang toeslaat, ondernemers hun investeringsplannen voor de komende jaren bijstellen en aanpassen. Dat maakt het antwoord relevant op de vraag welke consequenties dat heeft voor een aantal beleidsdoelstellen die de minister op dit moment terecht in de begroting verwoordt. Misschien moeten wij hier en daar het tempo faseren. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

Ik kom nog even terug op een van mijn opmerkingen in de interrupties, dat schaalvergroting voor veel ondernemers onontkoombaar is. Ik heb vorig jaar gezegd dat de druk op de grondmarkt onverminderd groot was. In december 2008 is die druk nog steeds onverminderd groot. Dat betekent dat wij ons voortdurend moeten afvragen of wij alle plannen die wij in deze Kamer bedenken wel willen en kunnen realiseren. Ik wijs op de Ecologische Hoofdstructuur (ehs). Ik wil nogmaals benadrukken dat als er sprake is van schaarste aan goede landbouwgrond en veel claims op die grond voor woningbouw, bedrijfsuitbreiding, infrastructuur en natuur, je elke keer de vraag moet stellen of het het waard om een hectare goede landbouwgrond op te offeren. De CDA-fractie is op dit punt buitengewoon terughoudend.

De heer Van der Ham (D66):

De ambitie van het kabinet is nog steeds om de ehs in 2018 te realiseren. Hoor ik de heer Atsma daar nu een voorbehoud bij maken?

De heer Atsma (CDA):

Laat ik in ieder geval zeggen dat het in onze ogen volstrekt onaanvaardbaar is dat er een buffer van pakweg 60.000 hectare is waarvan de Kamer kennelijk in meerderheid zegt dat het helemaal niet erg is dat er niets wordt gedaan aan de inrichting en dat er gewoon door moet worden gegaan met aankopen. De CDA-fractie vindt dat er gekeken moet worden of je niet op een slimmere manier de ehs kunt realiseren. Alles hoeft niet te worden aangekocht. Dat zegt de CDA-fractie nu, maar naar ik aanneem ook over één jaar en over twee jaar. Het gaat om de kwaliteit en niet om de vraag of je alles moet aankopen. Zo lang er 60.000 aangekochte hectaren op de plank liggen waar niets mee gebeurt, zegt de CDA-fractie dat er zeker op dit moment een pas op de plaats gemaakt moet worden.

De heer Van der Ham (D66):

Over de inrichting van de ehs en de eventuele versnelling is vorige week een debat gevoerd. Wij zijn het erover eens dat het moet versnellen. U zegt dat niet alles hoeft te worden aangekocht. Dat is zo. U weet ook, en ik hoop dat u dat erkent, dat het met het agrarisch natuurbeheer al helemaal niet opschiet en dat er bijvoorbeeld grote vraagtekens door het Milieu- en Natuurplanbureau bij de Milieubalans worden gezet, of werkelijk die kwaliteit wordt gegarandeerd. Ik hoop dat u dat ook erkent.

De heer Atsma (CDA):

Daar zijn vragen bij te stellen. Het is de vraag of het effectief is om een hectare grond die je aan hebt gekocht, voor een hogere vergoeding beschikbaar te stellen aan de ondernemer, aan de boer, aan de agrariër die het gebied, het terrein beheert. Als hij afziet van aankoop, kan hij wellicht een substantieel hoger bedrag krijgen als het dat kan inpassen binnen zijn bedrijfsvoering. Dan is het maar zeer de vraag of dat niet leidt tot een hogere meerwaarde. Overigens wijs ik collega Van der Ham erop dat de minister heeft gezegd dat zij in de loop van volgend jaar, zelfs al in het eerste of tweede kwartaal, met een aanpassing van de beheerpakketten en de beheerregimes zal komen. Wij zijn daar buitengewoon benieuwd naar, omdat er inderdaad vraagtekens zijn. Maar je moet wel teruggaan naar de kern van die vraagtekens. Misschien is er te weinig geld voor goed en verantwoord beheer. Als het daarmee kan worden opgelost, vindt u de CDA-fractie vaak en snel aan uw zijde.

De heer Polderman (SP):

Ik vind het vreemd dat het CDA altijd heel kritisch en terughoudend is als het gaat om landbouwgrond die omgezet moet worden in natuur, ehs of anderszins, maar ik hoor het CDA nooit als landbouwgrond moet worden opgeofferd voor bedrijventerreinen of de aanleg van wegen en structuren. Vaak moet er ter compensatie elders natuur worden aangelegd. Dat gaat ook vaak ten koste van landbouwgronden. Ik hoor u daar nooit over. Dat begrijp ik dus niet.

De heer Atsma (CDA):

Dat u het niet begrijpt, is jammer, maar dat u ons daar nooit over hoort, kan niet waar zijn. Ik wil mijn bijdrage van vorig jaar wel herhalen, maar ik geloof niet dat dit nodig is. Ook de CDA-fractie is buitengewoon terughoudend als het gaat om andere claims richting de landbouw. Dat mag in dit huis zo langzamerhand wel duidelijk zijn. Ik ben blij dat u onze zorg deelt, als dat ten minste ook uw conclusie is. Dat is geweldig. Kom vaker in ons kamp. Wellicht leidt dat tot mooie resultaten!

De heer Polderman (SP):

Ik ben blij dat het CDA zich aansluit bij de claims voor zuinig en beter gebruik van bestaande industrieterreinen zodat nieuwe industrieterreinen niet aan de orde zijn. In die campagne heb ik het CDA node gemist. Als de heer Atsma zegt dat het CDA daar kritisch op is, dan heb ik dat inderdaad nog nooit gezien.

De heer Atsma (CDA):

Dit is een understatement dat de CDA-fractie voor kennisgeving aanneemt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Waarom heeft de CDA-fractie de motie niet gesteund waarin wordt gevraagd om een versnelde inrichting van de gebieden die, in uw eigen woorden, nu nog op de plank liggen?

De heer Atsma (CDA):

Nu doe ik mijn bril weer af! In de motie van collega Snijder-Hazelhoff en ondergetekende, die afgelopen dinsdag in stemming is gebracht, werd gevraagd om snel over te gaan tot de inrichting van meer dan 60.000 ha. Dat is inclusief de ruilgrond, dus gemakshalve houd ik het op ruim 50.000 ha. U heeft die motie niet gesteund en dat heeft ons buitengewoon verbaasd.

Mevrouw Ouwehand (PvdA):

Dat was de vraag niet.

De heer Atsma (CDA):

Waar hebben wij het over. U had de kans om een mooie, goede, constructieve motie van de CDA-fractie en de VVD-fractie te steunen en u heeft dat helaas niet gedaan. Dat steekt ons buitengewoon.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

In een andere motie werd gevraagd om versnelling van de inrichting zonder daarmee de aankoop stil te leggen. Ik krijg sterk de indruk dat het CDA een trucje uitvoert dat het al eerder dit jaar probeerde uit te voeren. Het vindt dat alle grond gewoon lekker naar de boeren moet. De wereldvoedselcrisis en de oprukkende malariamug werden er nota bene nog met de haren bijgesleept. Dat zijn toch twee problemen die juist door het CDA worden aangevoerd?

De heer Atsma (CDA):

Suggereert u dat die door het CDA zijn veroorzaakt?

De voorzitter:

Niet door elkaar. Mevrouw Ouwehand, maakt u uw vraag af?

Mevrouw Ouwehand (PvdA):

De heer Atsma weet heel goed wat ik bedoel. Die malariamug kan hier gedijen omdat de aarde opwarmt. Het CDA heeft gefaald, daar ook maar enig beleid op te zetten. Het gaat erom dat de heer Atsma weer probeert, hetzelfde trucje uit te voeren. Onder aanvoering van oneigenlijke argumenten is hij dus tegen de natuur en ervoor om in Nederland alle grond aan de boeren te geven. Dat vind ik echt heel laag.

De heer Atsma (CDA):

De CDA-fractie – 41 Kamerleden – buigt deemoedig het hoofd vanwege het feit dat zij de oorzaak is van de oprukkende malariamug. Voorzitter. Een groter compliment kunt u ons niet geven.

Voorzitter. Het is een- en andermaal helder waar het om gaat. Wij willen het relatief weinige beschikbare geld inzetten voor de inrichting van de 50.000, 54.000 of misschien wel 60.000 ha die al op de plank liggen. Maak even een pas op de plaats met aankoop. Gaat het om kwaliteit of gaat het om kwantiteit? De CDA-fractie kiest voor kwaliteit. Ik heb het sterke vermoeden dat dit ook de intentie was van de indiener van de motie, mevrouw Snijder-Hazelhoff. Kiezen voor kwaliteit en niet voor kwantiteit. Als de middelen schaars zijn – en in een tijd van crisis worden de middelen alleen maar schaarser – moet je misschien nog scherper prioriteren. Wees blij met wat wij naar voren brengen.

Het is volstrekte onzin dat wij wie dan ook een kopje kleiner willen maken, of dat wij het niet serieus nemen met de natuur. Wij vragen ons bij bepaalde onderdelen van natuurbeleid wel af, of het niet anders zou kunnen. Het is terecht dat die vraag aan ons gesteld wordt. Ik wil daarop morgen graag ingaan. Wij hebben vragen bij het beleid inzake Natura 2000. Wij hebben hier een discussie gevoerd over het Wierdense veld. Een- en andermaal hebben wij gezegd dat vooral de provincie en de gemeente aan het woord moeten komen over dit specifieke gebied van Natura 2000. De provincie, de gemeente, kortom iedereen is tegen de aanwijzing van het Wierdense veld voor een Natura 2000-status; hoe kan die trein toch doordaveren? Daarmee heeft mijn fractie grote moeite. Er is geen draagvlak voor en het leidt dus per saldo tot niets. Hoe gaat de minister op dit moment om met dat Natura 2000-gebied in Twente?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. Het is twintig voor twaalf en het lijkt wel het orakel uit Surhuisterveen. Ik wil gewoon ja of nee horen van de heer Atsma. Het is moeilijk genoeg om de doelstellingen van de ehs te halen. De minister doet ontzettend haar best, met steun van de Kamer. Het regeerakkoord maakt daar serieus een punt van. Gaat het CDA voor het halen van de doelstellingen van de ehs, ja of nee?

De heer Atsma (CDA):

De CDA-fractie houdt zich aan de afspraken die in 1991 zijn gemaakt tussen het Rijk, de provincies en de sectoren. Toen is de beleidsafspraak ten aanzien van de ehs vastgelegd; 2018 is de einddatum. Het kabinet had aanvankelijk alleen verwerving als doelstelling. De CDA-fractie blijft daarvoor gaan, maar wel onder de voorwaarden waartegen wij indertijd ja gezegd hebben. Dat betekent alleen op basis van vrijwilligheid; geen onteigening, nu niet en nooit. Daarover zijn wij altijd heel duidelijk geweest. Dat is de voorwaarde waaronder de sectoren ja hebben gezegd tegen realisering van de ehs. Verder hebben wij gezegd dat de overheid een aankoopplicht heeft als een grondeigenaar binnen de ehs zijn grond aanbiedt. Wij zien nu vaak dat de overheid die aankoopplicht niet kan waarmaken. Dat kan niet de bedoeling zijn. Zo kan ik nog wel enkele voorbeelden geven. Het antwoord op de vraag van collega Jacobi is naar mijn mening volstrekt duidelijk. Ja, het CDA gaat voor de ambitie van 2010, maar er staat nergens dat alles dan aangekocht moet zijn. Het gaat om de kwaliteit!

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Die CDA-voorwaarde staat ook nergens. Het is een kwestie van samen ervoor gaan. Ik merk dat de heer Atsma dat ook wil en daar ben ik blij mee.

De voorzitter:

Dat is een constatering. Ik stel voor dat de heer Atsma zijn betoog vervolgt.

De heer Atsma (CDA):

Dat betekent ook dat er een pas op de plaats gemaakt moet worden als dat nodig is. Wij houden ons aan de afspraken over de ehs en verder geen fratsen. De grond is meer dan nodig. Dat geldt ook voor de Fortisgronden die min of meer bij toeval in handen zijn gekomen van de overheid. Die moeten absoluut niet bestemd worden voor de realisatie van de ehs-ambities. Wij hebben andere plannen met die gronden. Dat moge duidelijk zijn.

Voorzitter. Ik heb al iets gezegd over de doelstellingen van het natuurbeleid. Ik ga er nu niet te lang op door. Wij willen hier en daar een aanpassing. Wij zijn meer voor de leefgebiedenbenadering dan voor de soortenbenadering. Wij hebben daarover eerder van gedachten gewisseld. Dit zijn van die elementen die ons aanleiding geven om te zeggen: oké, prima. Tegelijk denken wij aan de discussie bij de behandeling van de Flora- en faunawet. De afgelopen tijd hebben wij gesproken over de jacht op de wilde zwijnen, over de overlast die zij veroorzaken op de Veluwe en in de aanpalende gebieden. Ik vraag de minister of de ruimte die de provincies hebben gekregen voor de bestrijding van de overlast van de wilde zwijnen adequaat is en toereikend wordt ingevuld. Ik vraag dit vooral omdat wij tot de 9de december verontrustende ontwikkelingen hebben gezien.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik herinner de heer Atsma eraan dat ik vorig jaar de minister heb voorspeld: zodra op de Veluwe gejaagd wordt, zal het aantal ongevallen daar toenemen. Ooit leefden daar duizenden zwijnen, maar nu veel minder. Sinds er gejaagd wordt, is het aantal ongevallen toegenomen, terwijl het aantal zwijnen is afgenomen. Mijn voorspelling is blijkbaar uitgekomen. Blijkbaar heb ik meer verstand van zwijnen dan de heer Atsma. Waarom blijft hij bij zijn standpunt, terwijl hij merkt dat het jagen zorgt voor meer gevaar voor automobilisten? Ik vind dat onbegrijpelijk.

De heer Atsma (CDA):

Dit geloof ik niet. Ik weet wat de stand van zaken is en dat nu het aantal aanrijdingen al tientallen procenten meer is dan in voorgaande jaren. Ik heb het vermoeden dat wij de jacht in zijn algemeenheid de afgelopen jaren meer in plaats van minder beperkingen hebben opgelegd. Ik kijk naar een aantal collega's in de zaal en zie ze knikken. Als uw stelling op zou gaan, zouden er pakweg vijftien jaar geleden meer aanrijdingen moeten zijn geweest dan nu. Ik zie dit nog los van de toename van het autoverkeer, maar dat is natuurlijk toegenomen. Daarnaast wijs ik erop dat de wilde zwijnen met name aan één kant van de A28 voorkwamen, terwijl zij nu aan beide zijden van die snelweg voorkomen. Ik vraag de minister daarom nogmaals of het beleid dat richting de provincies is gedecentraliseerd adequaat is. Moeten wij misschien meer inzetten op het veiliger maken van de snelwegen door middel van berastering? Uiteraard heeft op dit punt het ministerie van Verkeer en Waterstaat de verantwoordelijkheid.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik ga niet eerder zitten dan dat dit is uitgesproken, want vorig jaar waren er echt meer zwijnen dan nu, dus na de afslachting door de jacht. Mijnheer Atsma, u zegt net zelf dat het aantal ongevallen is toegenomen. Dus u geeft mij gelijk. Ik ben ervaringsdeskundige. Ik heb midden in het Mijnweggebied gewoond. Iedere keer als er dode zwijnen langs de rijksweg lagen, was er die dag gejaagd. De zwijn is een vluchtdier. De jagers jagen de dieren op en zij rennen dan tientallen kilometers buiten hun leefgebied. Laat die zwijnen met rust en dan is er minder aan de hand. U weet dat nu. U geeft ook toe dat er na de jacht 10% meer ongevallen waren en toch blijft u volhouden dat jagen goed is.

De heer Atsma (CDA):

Nee, het aantal ongevallen waarbij wilde zwijnen betrokken zijn is niet met 10% toegenomen, maar met tientallen procenten. Dat is inderdaad buitengewoon verontrustend. De CDA-fractie is ervan overtuigd dat deze toename vooral te maken heeft met het feit dat in de afgelopen jaren de populatie van de wilde zwijnen is toegenomen. Die neemt nog steeds toe. Daarom stelde ik de minister de vraag. Kennelijk hebben wij een interpretatieverschil. Dat moge zo zijn, maar zolang de CDA-fractie kan vaststellen dat in Duitsland meer dan een miljoen everzwijnen worden gesignaleerd en sprake is van een forse, forse toename, terwijl er daar qua jacht veel meer mogelijkheden zijn dan in Nederland, meen ik dat er enige argumenten zijn om de stelling van de heer Graus onderuit te halen.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Sorry hoor, maar ik heb gezegd dat juist door de jacht het aantal ongevallen toeneemt. Er is gejaagd. Als er één schot wordt gelost, gaan de zwijnen tientallen kilometers rennen en op die manier komen zij aan de andere kant van de A28 terecht.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Wij verschillen van mening. Ik geloof niet dat wat de heer Graus zegt waar is.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Laten wij even logisch nadenken. De minister heeft ervoor gezorgd dat meer dan 70% van het aantal zwijnen is afgemaakt. Die zijn doodgeschoten, maar er zijn nog steeds verkeersongelukken. Dan gaat de stelling toch niet op dat er te veel zwijnen op de Veluwe zijn en dat die ervoor zorgen dat er zoveel verkeersongelukken zijn. Het aantal zwijnen is al bijna gedecimeerd. Het probleem is dus dat de dieren worden opgejaagd. Dat is toch een kwestie van logica.

De heer Atsma (CDA):

Maar het is natuurlijk klip en klaar dat de toename van het aantal ongelukken te maken heeft met de toename van het aantal zwijnen. Dat is toch ook een logische stelling. Sterker, die lijkt meer voor de hand te liggen. Daarnaast is er nog de vooronderstelde en zelfs goed onderbouwde stelling dat door het opraken van het natuurlijke voedsel op de Veluwe de zwijnen worden gedwongen om meer te trekken. Hoe meer er trekken hoe groter de kans op ongevallen. Daarom herhaal ik mijn vraag aan de minister: zijn er voldoende jachtmogelijkheden en wordt het geen tijd om na te denken over het omrasteren van grote delen van de Veluwe?

De voorzitter:

Mevrouw Thieme, nog eenmaal, kort graag.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De heer Atsma heeft het over het omrasteren van de Veluwe. Nu moeten wij voorkomen dat wij natuurgebieden helemaal gaan isoleren. Wij moeten eerder de dorpen omrasteren, zodat de wilde zwijnen niet in dorpen of op snelwegen kunnen komen. Vindt de heer Atsma niet dat deze minister ontzettend heeft nagelaten om ervoor te zorgen dat er wildroosters komen, zodat de zwijnen niet opgejaagd kunnen worden in de richting van de snelwegen?

De heer Atsma (CDA):

Dat vind ik niet. Deze minister heeft van u amper de tijd gekregen om fatsoenlijk beleid te voeren. Zij werd voortdurend opgejaagd over dit onderwerp. Laten wij die discussie nu stoppen. De minister heeft binnen de ruimte die de Kamer heeft geboden al het mogelijke gedaan. Ik vraag haar of de provincies op hun beurt voldoende inspelen op de ruimte die zij van het kabinet en de Kamer krijgen.

Ik geef nog een voorbeeld van de punten waarvan de CDA-fractie zegt: kijk uit waar je mee bezig bent als het gaat om natuurbeleid. Ik zei zojuist dat wij misschien meer toe moeten naar een leefgebiedenbeleid. Ik las afgelopen week in het Friesch Dagblad dat de wolf en de lynx weer welkom zijn in het Fries-Drentse Wold en dat Staatsbosbeheer heeft voor een aantal andere gebieden, bijvoorbeeld de Oostvaarderplassen, De Gelderse Poort en het Noord-Overijsselse natuurgebied aangegeven dat deze dieren daar ook weer van harte welkom zijn. Ik weet dan ook niet of wij op dat punt een verandering in het beleid zouden moeten toejuichen.

Ik heb vorig jaar aangegeven dat de leefbaarheid van het platteland de CDA-fractie al heel lang veel zorgen baart. Ik heb toen een voorstel gedaan voor mobiele voorzieningen. Hoe staat het nu met de uitvoering van dat voorstel? In Noord- en Zuid-Nederland zijn twee initiatieven gestart. Worden die voldoende ondersteund door LNV, maar vooral ook door EZ?

Met enige weemoed stel ik met collega Polderman vast dat er steeds meer leegstaande bedrijfsgebouwen zijn op het platteland. Die gebouwen zouden een nieuwe en andere functie kunnen krijgen, juist omdat vaak jonge ondernemers daarin een kans zien om nieuwe bedrijvigheid te ontplooien en te ontwikkelen. Daarvoor moeten zij dan wel de ruimte krijgen. Gemeentelijke plannen, bestemmingsplannen en streekplannen laten dat niet altijd toe. Deelt de minister onze mening dat het juist voor de leefbaarheid van het platteland goed zou zijn als provincies en gemeenten die ruimte die zij kunnen nemen, ook optimaal benutten om leegstaande bedrijfspanden op het platteland een andere bestemming te geven? Geef het platteland nieuwe plattelanders! Dat is van groot belang. Geef bestemmingen aan die leegstaande agrarische gebouwen en doe dat onder voorwaarden.

Vorige week heeft de organisatie van makelaars, de NVM, voorgesteld om leegstaande agrarische panden een andere bestemming te geven. De NVM zegt: geef ze een voormalige agrarische bestemming in plaats van een woonbestemming, omdat juist daardoor het platteland nieuwe kansen krijgt. De voordelen daarvan zijn dat er minder planschadeclaims zullen zijn en dat de zittende boer, de zittende ondernemer, minder te duchten heeft van de nieuwkomers.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Het is goed dat de heer Atsma dat blokje afmaakt, maar ik heb er toch een vraag over uit pure verbazing. De gemeente Barneveld bijvoorbeeld is de afgelopen pakweg tien jaar behoorlijk bezig geweest in het buitengebied, waarin een heleboel van dit soort jonge ondernemers iets anders waren begonnen. Middenin het agrarisch gebied bleken daar smederijen, zandopslag, grindopslag, autohandelaren en dergelijke te zitten. Het kan toch niet de bedoeling zijn van de heer Atsma dat wij op die manier de verrommeling van het platteland juist in de hand werken?

De heer Atsma (CDA):

Nee, niemand is voor verrommeling, zeker niet van het platteland. Maar wij zijn er wel voor dat panden die vrijkomen en beschikbaar zijn weer een goede en zinvolle bestemming krijgen. Dat doe je altijd onder de randvoorwaarde dat het beeldbepalende pand in stand blijft. Dat doe je onder de voorwaarden die je aan elke andere ondernemer en elke andere bewoner in het buitengebied stelt. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat je er een bestemming aan geeft die vervolgens leidt tot verrommeling. Maar het is goed dat vrijkomende panden in het buitengebied een nieuwe bestemming krijgen, waardoor de leefbaarheid op het platteland in de volle omvang een impuls kan krijgen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Aan welke bestemmingen denkt de heer Atsma dan? Kan hij dat wat inkleuren? Bij mij doemen dan toch niet-agrarische activiteiten op die voor de landbouw behoorlijk verhinderd kunnen zijn. Ik denk aan het overmatig gebruik van de landbouwwegen. Bovendien kunnen bedrijfsmatige activiteiten die niet op bedrijfsterreinen plaatsvinden concurrentievervalsend werken.

De heer Atsma (CDA):

Ik noem het visiedocument van de NVM. De NVM heeft er vorige week buitengewoon interessante voorstellen voor gedaan; collega Waalkens en mevrouw Snijder waren er ook bij aanwezig. Je bent ervoor of je bent er niet voor, zo geef ik toe. Men denkt aan ICT-bedrijven. Er zijn tal van kleinschalige initiatieven die prima kunnen gedijen in een plattelandsomgeving, in een plattelandsgebouw, in een boerderij die een andere bestemming heeft gekregen. Maar zorg er dan wel voor – in die zin deel ik uw mening volstrekt – dat die nieuwkomer, die nieuwe bewoner van het platteland vervolgens niet tot een last wordt voor zijn buurman en/of buurvrouw. Die boer moet wel kunnen blijven boeren. Daarom doen wij de suggestie om dat in het bestemmingsplan vast te leggen. Dat is heel concreet ook het voorstel. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister. Natuurlijk hebben de gemeente en de provincie daarbij een doorslaggevende stem, maar je kunt het wel van hieruit stimuleren. Ik kan u uit eigen ervaring een voorbeeld geven van een prachtige Friese boerderij die vrijkwam, waarin een ruitersportzaak zich wilde vestigen. Zij hebben drie jaar moeten procederen om daarvoor een vergunning te krijgen. De CDA-fractie vindt het onbestaanbaar dat dergelijke activiteiten niet in het buitengebied kunnen. Het past daar perfect. Waarom zouden wij dat niet willen?

De heer Cramer (ChristenUnie):

Heel veel plattelandsgemeenten hebben de afgelopen jaren juist met dit soort constructies buitengewoon geworsteld, omdat het niet te handhaven is.

De heer Atsma (CDA):

Daarom moet je binnen het bestemmingsplan een nieuw type bestemming duiden; vandaar dat ik het voorstel heb gedaan.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De Partij voor de Dieren is ook zeer voor revitalisering van het platteland. Ik heb vanmiddag nog een motie ingediend om aan de woningnood tegemoet te komen door het bouwen op het eigen erf binnen de bestaande bouwvolumes te stimuleren. Toen ik die motie een jaar geleden indiende, steunde het CDA die niet. Na uw betoog te hebben gehoord, vraag ik u of u de motie serieus wilt bekijken. Wellicht zien wij elkaar daarin als partners.

De heer Atsma (CDA):

Ik zeg u toe dat ik die motie zeker serieus zal bekijken. Als ik u dat toezeg, kunt u er 100% van verzekerd zijn dat ik die buitengewoon kritisch lees. Dat zal ik zeker doen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Vorige week hadden wij de begroting Wonen, Wijken en Integratie. Ik heb toen aandacht gevraagd voor leegstaande panden, onder andere kantoren. Ik ben er al een aantal jaren mee bezig. Nu zijn er obstakels in de bouw- en regelgeving. De minister voor WWI heeft mij toegezegd om er zeer binnenkort op terug te komen. Wellicht is het een goed idee om de minister voor WWI en de minister van LNV hierover met elkaar in contact te brengen. Wat vindt u van dat idee? Er is al heel veel onderzoek naar gedaan naar aanleiding van een eerdere nota die ik heb geschreven over leegstaande panden. Mevrouw Vogelaar heeft er toen uitgebreid en heel goed op gereageerd.

De heer Atsma (CDA):

Ik denk dat het een prima idee is om de minister van LNV met haar collega's op dit specifieke punt, dat de leefbaarheid van het platteland raakt, te laten overleggen. Ik heb overigens het idee dat zij iedere vrijdag overleggen. Soms verandert het opeens donderdagavond laat; dat weet mevrouw Van Gent ook. Dan doet niet iedereen meer mee de volgende dag.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Door bouwregelgeving is het vaak niet zo heel eenvoudig om panden een andere bestemming te geven. Ik ben heel benieuwd hoe u daartegen aankijkt.

De heer Atsma (CDA):

Sorry, ik miste de vraag. Er wordt hier om mij heen wat gepraat.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U moet natuurlijk wel blijven opletten, mijnheer Atsma, ook als het bijna twaalf uur is. Let u nu op? Hebben wij contact?

De heer Atsma (CDA):

Er zitten hier vier mensen door elkaar heen te praten, maar wij hebben altijd contact.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Hebben wij echt contact?

De heer Atsma (CDA):

Ja, heerlijk.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Er zitten nogal wat obstakels in de regelgeving bij het "omkatten" van gebouwen, bij het geven van een andere bestemming aan gebouwen. Ik ben heel benieuwd hoe u daartegen aankijkt. Ik heb eerder gevraagd om een versoepeling.

De heer Atsma (CDA):

Als het binnen aard en schaal van het landschap past, dan is het CDA al jaren voor "ontpronken". Wij zijn voor minder centraliseren, minder sturen. Wij zijn voor decentraliseren, meer ruimte bieden. Volgens mij zijn wij het op dit punt in grote lijnen eens. Dat moet toch weer buitengewoon bemoedigend zijn.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het valt mij nog niks tegen.

De heer Atsma (CDA):

Dat dacht ik al; zo zitten wij dan ook weer in elkaar.

Wij hebben eerder gesproken over de glastuinbouw. De situatie is zorgelijk, maar er is ook een pluspuntje, namelijk de discussie die mede door de sector zelf is aangezwengeld over de aardwarmte. Wij prijzen de minister voor haar voortvarendheid om aardwarmte in de breedte van het woord kansen te geven binnen de glastuinbouw. Wij hopen dat er snel andere initiatieven op volgen. Wat de regeling Ruimte voor Ruimte betreft betwijfelt de CDA-fractie of provincies en gemeenten wel voldoende inspelen op de mogelijkheden die zich voordoen.

Innovatie is een belangrijk onderwerp in de begroting. Wij hebben daarvan met instemming kennisgenomen, omdat innovatie hand in hand gaat met het bieden van meer perspectief aan bedrijven in de primaire sector. Wij zijn jaren geleden begonnen over luchtwassers. Het is inmiddels een zodanig succes dat er terecht extra middelen voor worden uitgetrokken. Sterker nog, zelfs de Algemene Rekenkamer concludeert dat luchtwassers succesvoller zijn dan opkoop. Dat is iets wat wij met zijn allen moeten waarderen. De minister moet middelen beschikbaar houden voor bedrijven die in luchtwassers willen investeren. Daarnaast kan er met EZ-innovatiegeld worden gewerkt aan de doorontwikkeling van luchtwassers. Ik denk dan aan combinatiewassers voor ammoniak en fijnstof. Veel bedrijven in de pluimveesector zitten op dit punt nog steeds met veel problemen.

Voor versterking en verduurzaming van de agroketens wordt 9 mln. uitgetrokken. De CDA-fractie vraagt de minister of zij een rol ziet voor bedrijfs- en productschappen, met name die laatste, in het versterken van het ondernemerschap in de meest brede zin binnen de primaire sector. Kunnen productschappen in de toekomst taken van de overheid overnemen?

In het agroconvenant is een belangrijke rol weggelegd voor precisielandbouw. Precisielandbouw spreekt ons zeer aan. Wij zouden graag een paar grote, belangrijke stappen zetten. Het past in het toekomstperspectief van de Nederlandse primaire sector. Ondernemers moeten daarop kunnen investeren. Zij moeten gestimuleerd worden om daarin te investeren en dat vraagt om een aantal bewegingen van de overheid. Wij denken aan het versneld afschrijven van hard- en software. Een van de absolute voorwaarden is rust in het beleid voor een periode van vijf jaar, zodat in een aantal voorbeeldprojecten de voordelen van precisielandbouw in de meest brede zin van het woord kunnen worden uitgewerkt. Wij zijn daar echt voor, maar dan moeten ondernemers die daarin willen investeren wel de mogelijkheden krijgen.

De heer Waalkens (PvdA):

Essentieel voor de toepassing van precisielandbouw is snel internet, met toegankelijkheid tot grote computers om de enorme hoeveelheid die data die moet worden getransporteerd te verzenden en te ontvangen. Neemt collega Atsma daarover nog iets op in zijn bijdrage?

De heer Atsma (CDA):

Goed dat u dat vraagt, want dat is inderdaad een lastig punt. Het raakt om te beginnen de leefbaarheid op het platteland, want snel internet is langzamerhand onmisbaar geworden in elk huishouden en zeker in elk bedrijf, dus ook op het platteland. Een van de problemen is dat op het Nederlandse platteland zo'n 200.000 panden niet zijn aangesloten op de kabel. Dat is jammer, maar het betekent dat de belangrijkste infrastructuur om data via het internet te versturen en te ontvangen ontbreekt. Ik weet dat KPN inbelverbindingen heeft, maar die werken niet altijd. Vorige week is een buitengewoon interessant initiatief op de markt gebracht, waarbij de schotel die wordt gebruikt om televisiebeelden via de satelliet te ontvangen ook kan worden benut voor het verzenden en ontvangen van data. In dit geval gebeurt dat door Astra, de enige grote aanbieder op dit punt. Het ministerie zou moeten nadenken of dat geen geweldige kans biedt voor die ondernemers op het platteland die nu zijn verstoken van snel internet via de kabel. Daarmee krijgen ondernemers die zich willen toeleggen op precisielandbouw een kans. De vaste commissie is twee maanden geleden op bezoek geweest bij de Dienst Regelingen in Assen, waarvan de problemen bekend zijn: men kon niet doordringen tot die dienst. Een van de antwoorden op de problemen is dat veel meer via het internet moet worden aangeleverd, aangezien dat fouten voorkomt. Nu is 30% van de handmatig aangeleverde informatie fout, wat voor de betreffende ondernemers een ramp is, aangezien dat veelal een straf inhoudt. Van de digitaal aangeleverde informatie is slechts 1% fout, wat veelzeggend is. Ziet de minister mogelijkheden om het snelle internet op het platteland te stimuleren, bijvoorbeeld via een koppeling aan de Dienst Regelingen? Er moet toch worden geïnvesteerd, en dit is voor de boer en voor de Dienst Regelingen erg belangrijk. Je zou kunnen denken aan een bijdrage uit de POP-gelden, en zelfs aan modulatiegeld, gekoppeld aan de Dienst Regelingen. Zijn er mogelijkheden?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Op zich is dit een heel aardig initiatief voor de agrarische sector. Maar realiseert u zich wel dat dit kan gaan gelden voor een veel breder publiek op het platteland? Het gaat misschien wel om 200.000 huishoudens die straks zo'n aansluiting missen. Hoe gaat het CDA dat oplossen?

De heer Atsma (CDA):

U behoeft er niet aan te twijfelen. Het zijn 200.000 panden die verstoken zijn van aansluiting op de kabel. Die panden kunnen niet aangesloten worden, simpelweg omdat het platteland verstoken is van welke vorm van kabel dan ook. Dat is een probleem waar iedereen zijn eigen oplossing voor moet zien te creëren. Wat betreft de koppeling met de Dienst Regelingen wijs ik op de problemen van deze dienst waarbij sprake is van heel veel gedoe en heel veel bureaucratie. Vervolgens hebben wij vastgesteld dat de capaciteit in menskracht enorm moest worden uitgebreid de afgelopen jaren om aan de geweldige vraag vanuit de sectoren te kunnen beantwoorden. In Assen wordt ons gevraagd om boeren zo ver te krijgen dat zij digitaal aanleveren. Welnu, dat kan door het nieuwe internet, door de satellietcommunicatie. Als je het dus exclusief wilt beperken tot de primaire sector, dan zou dat kunnen volgens de Brusselse staatssteunregels. Dan moet je dus kijken of je niet een koppeling kunt maken met bijvoorbeeld de POP-gelden of modulatiegelden.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dat is natuurlijk geen antwoord op mijn vraag. Ik vroeg naar de reactie van het CDA op het feit dat andere mensen dan wel verstoken blijven van een goede internetverbinding. In feite laat u ze dan worstelen met de vraag hoe ze dat kunnen oplossen.

De heer Atsma (CDA):

U heeft zelf een- en andermaal in deze Kamer betoogd dat boerengeld op het boerenerf moet komen. Ik heb zo-even gesproken over modulatiegeld en wellicht POP-geld. Laat het op die manier landen op het boerenerf. Misschien kan je zelfs POP-geld voor die andere plattelanders inzetten. Ik zou er misschien niet eens moeite mee hebben. Iedere burger heeft recht op fatsoenlijke ontsluiting, ook digitaal. Dus wij vragen de minister om ernaar te kijken. Ik ben blij dat u het een interessante suggestie vindt. Ik dank collega Waalkens voor de vraag.

De minister geeft aan 30 mln. in haar begroting vrij te willen maken voor innovatie en onderwijs. Dat is een fors bedrag. De CDA-fractie steunt haar daarin van harte. Er moet ook niet willekeurig een greep uit die kas worden gedaan. Ik denk ook niet dat dit nodig is. Er zijn wel degelijk projecten die het waard zijn om serieus naar te kijken. De herziening van het Europees landbouwbeleid heeft voor verschillende sectoren ingrijpende gevolgen, onder andere voor de melkveehouderij. In die zin wijs ik de minister op het project Dairy Valley, waarbij een samenwerkingsverband is gecreëerd tussen de landbouwstandorganisaties, Wageningen Universiteit, de Animal Science Groep, Van Hall Larenstein en PTC+. Wij vragen de minister om het initiatief vanuit Dairy Valley als voorbeeldproject voor huidige en toekomstige generaties melkveehouders te steunen. De CDA-fractie dient daartoe samen met collega Waalkens een amendement in voor een eenmalige bijdrage van € 175.000 om de zaak op gang te brengen, waarbij ik er overigens aan toevoeg dat de overige € 525.000 van de verschillende Dairy Valleypartners komen, waaronder de provincie Friesland.

Dan deregulering en lagere lasten. Daarover hebben wij in het verleden vaak gesproken. Het is ook nu zijdelings aan de orde gekomen. Kan de minister aangeven wat de afgelopen twee jaar op dat punt concreet is bereikt? Wellicht dat die vraag schriftelijk beantwoord kan worden.

Waardering heeft mijn fractie voor datgene wat er bereikt is op het gebied van deregulering binnen het agrarisch natuurbeheer. Ik denk aan de zee aan klachten die vanuit sommige agrarische natuurverenigingen en boerenorganisaties in de richting van de Kamer is gekomen. Ik wijs op het pakket dat wij een jaar geleden de minister hebben aangeboden, waarbij tot uitdrukking kwam dat ondernemers volstrekt vastliepen in de vraagstelling en datgene wat er aan antwoorden moest worden gegeven. Natuurlijk blijven er altijd klachten, maar wij horen nu overwegend positieve reacties over de verbeteringen die het afgelopen jaar zijn doorgevoerd. Ik denk ook dat het goed is dat dit vanavond nog eens naar voren wordt gebracht.

Ik rond mijn eerste termijn hiermee af. Ik heb nog een aantal punten, maar ik heb ook nog een paar minuten voor de tweede termijn. Ik zie uit naar de dag van morgen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Morgen om 10.15 uur ronden wij de eerste termijn van deze begroting af. Ik dank de medewerkers wederom voor hun werk op dit late uur. Morgen zal het ook laat worden. Nogmaals, heel veel dank voor de ondersteuning.

Sluiting 0.16 uur

Naar boven