Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2009 (31700 V).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Bommel (SP):

Mevrouw de voorzitter. 2009 zal een belangrijk jaar worden voor de internationale betrekkingen, niet alleen omdat er een einde komt aan acht jaar regering Bush, maar vooral ook omdat er een aantal systematische problemen in het internationale systeem zichtbaar opspeelt. Het volgend jaar zal als gevolg van recessie het aantal crises kunnen oplopen. Dat vereist naar de mening van de SP-fractie een zelfstandiger internationaal beleid van Nederland, een beleid dat ook los durft te komen van de Verenigde Staten, de NAVO en de Europese Unie. Enkele jaren geleden dook de term "relevant multilateralisme" in de begroting. Sinds kort spreekt de regering van effectief multilateralisme. Mijn eerste vraag is dan ook wat die accentverschuiving precies inhoudt. Wat wordt bedoeld met de passage dat Nederland naast de traditionele multilaterale fora zal proberen ook in nieuwe coalities verder te werken aan veiligheid en vrede? Hoe wil de regering landen als China, India, Brazilië en Indonesië nauwer bij het EU- en NAVO-beleid betrekken? Ziet Nederland voor zichzelf een rol om deze contacten te leggen? Waarom zou samenwerking met deze landen niet eerder moeten resulteren in een versterkte en hervormde Verenigde Naties als uitdrukkingsvorm van multilateralisme?

Voorzitter. Vorig jaar heeft de minister gesteld dat mensenrechten het uitgangspunt vormen voor het Nederlandse buitenlands beleid. Hij zal daarom verheugd zijn met het bericht dat Guantánamo Bay dicht gaat. Gaat de regering in het verlengde daarvan de nieuwe Amerikaanse regering vragen om het netwerk van geheime gevangenissen te beëindigen en om aansluiting van de Verenigde Staten bij het Internationaal Strafhof? Die zaken staan immers allemaal in verband met elkaar.

Het aantreden van een nieuwe Amerikaanse president zal weinig verschil maken voor het internationale optreden in Afghanistan. Ook onder Obama zal die uitzichtloze oorlog worden geïntensiveerd. Dat is slecht nieuws voor de bevolking van Afghanistan. Volgende week komen wij uitgebreid terug op Afghanistan, vandaag wil ik op enkele verstrekkende zaken ingaan. In de begroting wordt namelijk met geen woord gesproken over het verder oplaaien van de oorlogshandelingen in de afgelopen jaren of over het feit dat 2007 het onveiligste jaar was sinds 2001. Dit jaar wordt nog erger als het oplopend aantal burgerdoden een graadmeter mag zijn. Ook geen woord over de internationale omstandigheden waartegen deze oorlog zich afspeelt. Het meest recente voorbeeld daarvan zijn de Amerikaanse aanvallen over land van islamitische radicalen in Pakistan en de door de VS uitgesproken wens om de komende periode alleen maar meer militairen naar het land te sturen. In antwoord op mijn Kamervragen houdt de regering een slag om de arm, maar absoluut moet worden voorkomen dat de oorlog naar Pakistan overslaat. Deelt de regering deze opvatting?

De strijd in Afghanistan is door de secretaris-generaal van de NAVO de lakmoesproef voor het bondgenootschap genoemd. Het gaat slecht in Afghanistan en dus ook met de NAVO. Die conclusie is onontkoombaar. De NAVO dient zich dan ook te bezinnen op haar toekomst en doet dat ook met de aanstaande discussie over haar strategisch concept. Welke kant wil de Nederlandse regering op met de NAVO? Wanneer krijgt de Kamer de Nederlandse inzet voor die discussie? De SP is van mening dat de NAVO sterk boven haar stand leeft en in ambitieniveau moet worden teruggeschroefd. Dat zou de inzet van een nieuw strategisch concept moeten zijn. Bovendien zou het multilateralisme effectief moeten worden hersteld door een accentverschuiving van de NAVO naar de VN als platform voor gesprekken over veiligheid en vrede. Deelt de regering die visie?

Helaas wil de regering de discussie over een nieuw strategisch concept voor de NAVO beperkt houden tot een of meer seminars in 2009. de SP vindt dat veel te mager. De regering moet parlement en bevolking betrekken bij de toekomst van de internationale veiligheid en de rol van de NAVO daarin. Dat kan niet aan de veiligheidselite van Nederland worden overgelaten. De uitkomst van deze discussie raakt de samenleving in alle haarvaten en daarom is het ook logisch om de bevolking in brede zin bij de eigen toekomst te betrekken, net zo goed als wij dat proberen met het beleid inzake de Europese Unie. Deelt de regering de opvatting dat het van belang is om de bevolking breder te betrekken bij de discussie over de toekomst van de NAVO of is zij niet geïnteresseerd in de opvatting van Nederlanders over dit belangrijke onderwerp?

De oorlog tussen Rusland en Georgië heeft de discussie over de toekomst van de NAVO nog actueler en indringender gemaakt. Voor de SP-fractie staat vast dat het onverantwoorde optreden van Georgië niet mag worden beloond met het kandidaat-lidmaatschap van dat land van de NAVO. Geen Membership Action Plan dus. Mag ik ervan uitgaan dat de regering daarvoor ook niets voelt? Hoewel het onderzoek naar de oorzaak en de aanleiding van de oorlog in augustus in Zuid-Ossetië nog niet is afgerond, is Georgië tijdens een recent gehouden westerse donorconferentie al wel beloond met miljarden aan steun. Opvallend is dat dit geld geenszins naar de afgescheiden provincies gaat. Het lijkt erop dat het Westen zich neerlegt bij de afscheiding. Wat is hierover met Georgië afgesproken? Wat voor soort overleg is er met Rusland over de toekomst van de status van Zuid-Ossetië en Abchazië? In plaats van te fantaseren over het lidmaatschap van de NAVO of de Europese Unie, is het veel zinniger om economische samenwerking met landen als Georgië en Oekraïne te intensiveren. Is de regering bereid zich via de EU daarop te concentreren?

Nederland heeft altijd goede voornemens gehad in het beleid dat verspreiding van kernwapentechnologie moet tegengaan, het non-proliferatiebeleid. De Nederlandse goedkeuring aan het kernenergieverdrag tussen India en de VS staat hier haaks op. India heeft zich buiten het NPV om kernwapens verschaft en wordt ondanks die schending beloond met levering van noodzakelijke nucleaire brandstof voor het civiele deel van de kernenergie-industrie. Dat maakt het India mogelijk eigen brandstoffen voor het militaire deel, dat wil zeggen kernwapens, te gebruiken. Deze kwestie is nog gevoeliger omdat Iran, dat zegt zich wel aan het NPV te willen houden, geen uranium mag verrijken. Op korte termijn zijn daarom problemen met internationale kernwapenpolitiek te verwachten. Waarom is de regering tot deze onverantwoorde stap gekomen?

Het is van het grootste belang dat het conflict over het verrijken van uranium door Iran zo snel mogelijk wordt "ontscherpt". Wat zijn de initiatieven van Nederland en de Europese Unie in dezen? De SP-fractie zou het zeer toejuichen als Nederland zich hierin zelfstandig actief betoont. De aangekondigde zelfstandigheid kan op dit punt zeer vruchtbaar en voordelig uitpakken. Het zou daarbij ook een goede stap zijn om het discriminerende beleid tegenover studenten uit Iran of met familiebanden in Iran te staken.

Het zou verder in het licht van het non-proliferatie­beleid ook een enorme stap zijn als Nederland bij Israël zou aandringen op deelname aan een proces van kernontwapening in het Midden-Oosten. Veel Arabische landen hebben gevraagd om kernontwapening in het hele Midden-Oosten. In oktober jongstleden is daarover nog een resolutie aangenomen bij het Internationaal Atoom Energie Agentschap. Wat is de opvatting van de regering over dit thema?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Van Bommel wil graag dat de regering actief betrokken is bij Iran. Ik neem aan dat hij graag onderhandelingen wil of Nederlandse betrokkenheid bij onderhandelingen. Wij zijn natuurlijk geen partner in dat geheel. De heer ElBaradei heeft een vernietigend rapport uitgebracht over het niet meewerken van Iran. Wat gebeurt er als dit allemaal tot niets leidt? Is de heer Van Bommel dan wel bereid om uiteindelijk de sancties binnen de EU aan te scherpen?

De heer Van Bommel (SP):

Ik denk dat dit een volgende stap kan zijn. Wij moeten afwachten waarmee het Internationaal Atoom Energie Agentschap komt. Feit is echter dat er al rapporten liggen, dat die onbevredigend zijn en dat de druk op Iran wordt opgevoerd. Dat daar door de EU eventueel een schepje bovenop wordt gedaan, vind ik een begaanbare weg.

Nederland is een politieke dialoog met Israël gestart, waaraan wij in 2009 nadere invulling zullen geven. De wijze waarop Nederland dit tot nu toe inzet, is zeer teleurstellend. De regering wil zich inzetten voor versterking van de relatie tussen de Europese Unie en Israël, voortbouwend op uitkomsten van de Associatieraad van juni 2008. Dat is feitelijke steun aan de Israëlische annexatiepolitiek van de Westelijke Jordaanoever door middel van het nederzettingenbeleid. Gezien het illegale en gewelddadige optreden van Israël en de vernietiging van de voor de Palestijnse economie cruciale olijfboomgaarden, is er geen enkele aanleiding voor versterking van de relatie tussen de Europese Unie en Israël. Deelt de regering de opvatting dat die vernietiging in strijd is met de Conventie van Genève en dus ondubbelzinnig moet worden veroordeeld?

Er zijn ook enkele lichtpuntjes. De SP-fractie juicht het toe dat de minister van Buitenlandse Zaken, die zich behalve vriend van Israël ook kameraad van de Palestijnen noemt, meebetaalt aan videocamera's die Palestijnen in bezet gebied kunnen gebruiken om mensenrechtenschendingen door Israël te filmen en wereldkundig te maken. Dat middel kan preventief werken. Ook betaalt Nederland via de ontwikkelingsorganisatie Cordaid mee aan de tournee van een Palestijnse theatergroep door Nederland. Helaas lijkt dit laatste initiatief niet door te gaan nu Israël de acteurs niet toestaat de Gazastrook te verlaten omdat Hamas daar aan de macht is en er een Israëlische soldaat wordt gegijzeld. Cordaid noemt dit terecht een collectieve straf. Wat doet de minister om die tournee alsnog mogelijk te maken?

Deze lichtpuntjes mogen niet de aandacht afleiden van de grotere vraagstukken. Het is een groot probleem dat de Israëlische politieke verdeeldheid zelfs de schijn van voortgang van het Indianapolis-proces verhindert. Het is geen overdrijving dat proces failliet te noemen en voor een andere aanpak te pleiten. Daarbij geldt dat er in het proces een rol moet zijn weggelegd voor alle betrokken partijen, inclusief Hamas, dat er een einde moet komen aan de nederzettingenpolitiek en dat de muur in bezet gebied moet verdwijnen. Deelt de regering de opvatting dat het Indianapolis-proces niet langer geloofwaardig is?

Ik sluit af met het recente bezoek van Kamerleden aan Indonesië. Opnieuw werd duidelijk dat de eigen geschiedenis moet worden gezuiverd alvorens vruchtbaar verder te gaan. Dit is althans mijn conclusie na het gesprek dat collega's Waalkens, Voordewind en ik hebben gevoerd met een overlevende, een nabestaande van het bloedbad op 9 december 1947 in Rawagede. Is de regering van mening dat de feiten over dit door Nederlandse militairen aangerichte bloedbad zijn vastgesteld? Blijft de regering bij het standpunt dat de Excessennota en latere mededelingen van de regering, een juist beeld schetsen van dit bloedbad? Naar mijn mening is er nog steeds onduidelijkheid over het aantal slachtoffers.

De nabestaanden van Rawagede zijn oud, maar niet haatdragend. Zij zoeken verzoening en vinden het belangrijk dat Nederland vertegenwoordigd is bij de herdenking ter plaatse op 9 december aanstaande. Zal de Nederlandse ambassadeur dit jaar bij die herdenking aanwezig zijn? De nabestaanden hebben ook aangedrongen op de aanwezigheid van Nederlandse veteranen. Het zou ook voor de veteranen zelf van groot belang kunnen zijn om de uitgestoken hand aan te nemen. Is de regering bereid een eventueel bezoek van veteranen aan de herdenking in Rawagede mede mogelijk te maken?

Helemaal afsluitend nog dit. Mijn fractie blijft van mening dat een onderzoek naar de achtergronden van de Nederlandse steun aan de inval in Irak noodzakelijk is. Krijgt RTL de gevraagde documenten? Wanneer kan de Eerste Kamer aan de slag met haar onderzoek?

De heer Irrgang (SP):

Mevrouw de voorzitter. Als wij de 2,3 biljoen dollar aan ontwikkelingshulp over de laatste vijftig jaar omrekenen, hebben wij het over 15 dollar per jaar per inwoner van een ontwikkelingsland, ofwel nog geen euro per maand. Als wij vervolgens zien hoeveel kinderen hiervan zijn gevaccineerd, hoe de levensverwachting is gestegen, hoe het analfabetisme is gedaald, kan met recht gesteld worden dat ontwikkelingshulp uitermate succesvol is geweest. Waar in 1950 nog 50% van de wereldbevolking in extreme armoede leefde, is dit aandeel gezakt tot 25% in 1992 en 15% nu.

Zelfs een van de grootste criticasters van ontwikkelingshulp van deze tijd, William Easterly, erkent in zijn boek The white man's burden het succes van ontwikkelingshulp. Hij wijst onder meer op het feit dat de levensverwachting in een typisch ontwikkelingsland de laatste vier decennia is gestegen van 48 naar 68 jaar en dat veertig jaar geleden er van de 1000 pasgeborenen, 131 voor hun eerste verjaardag overleden tegen 31 vandaag de dag. Overigens was de 2,3 biljoen dollar ontwikkelingshulp niet meer dan een achtste van de Amerikaanse militaire uitgaven in dezelfde periode.

Mondiaal gezien werkt ontwikkelingshulp dus goed. Ook Easterly pleit er dan ook voor om dit te blijven voortzetten, maar met een duidelijke focus op de allerarmsten, want hoewel ontwikkelingshulp mondiaal succesvol is gebleken en de wereldwijde armoede gelukkig is afgenomen, is er helaas een continent dat de boot nog steeds te veel blijft missen en dat is Afrika ten zuiden van de Sahara. Beweren dat de problemen in Afrika zijn op te lossen door het afschaffen of het halveren van de hulp en door meer marktwerking, geeft niet alleen blijk van weinig historisch besef, het is ook in strijd met de historische ervaringen in de Aziatische landen. Kijk naar landen als Zuid-Korea, Taiwan, China en India die met protectionisme, een grote overheid en vaak ook forse buitenlandse hulp – zeg ik in de richting van de heer Boekestijn – zich zo succesvol hebben kunnen ontwikkelen als zij hebben gedaan.

De heer Boekestijn (VVD):

Is de heer Irrgang het met mij eens dat het goed is om Easterly dan ook juist te citeren? Easterly wijst op het grote verschil tussen Zuid-Korea en Ghana. Beide waren arm in 1950 en beide hebben inderdaad ontwikkelingsgeld gekregen, maar Zuid-Korea heeft een verstandig beleid, een goed bestuur gevoerd. Daarom is Zuid-Korea rijk geworden. Ghana in Afrika heeft dat in veel mindere mate gedaan. Ontwikkelingssamenwerkingsgeld werkt dus alleen als landen een goed bestuur voeren. Het probleem is dat er in Afrika bijzonder weinig landen zijn die dat doen. Is de heer Irrgang het met mij eens dat dit een juiste weergave is?

De heer Irrgang (SP):

De heer Boekestijn gaat voorbij aan de verhouding. Zuid-Korea heeft naar verhouding ontzettend veel Amerikaanse ontwikkelingshulp gekregen. Die staat in geen verhouding tot de hulp die een aantal van de allerarmste Afrikaanse landen hebben gekregen. Ik ben het met hem eens dat landen een goed beleid moeten voeren. Hij suggereert echter dat daar juist is ingezet op marktwerking en liberalisering en dat is compleet in strijd met wat er in Zuid-Korea is gebeurd. Dat was één groot overheidsingrijpen.

Dat is nu juist wat het IMF en de Wereldbank in Afrika voortdurend hebben tegengewerkt. Zij hebben juist die landen de liberalisering opgelegd en er de privatisering afgedwongen. Dat heeft er mede toe bijgedragen dat er de afgelopen twintig jaar grote fouten zijn gemaakt onder druk van het Westen. Het neoliberale ontwikkelingsmodel heeft er mede toe geleid dat in Afrika de afgelopen twintig tot dertig jaar onvoldoende vooruitgang is geboekt.

De heer Boekestijn (VVD):

Zuid-Korea heeft inderdaad veel geld gekregen, maar is pas gaan groeien toen het VVD-beleid is gaan voeren, het open marktenbeleid. Zuid-Korea is dus het allerslechtste argument voor de stelling dat wij geen IMF-achtig beleid moeten voeren. Is de heer Irrgang het met mij eens dat alleen goed bestuur plus een open marktbeleid landen uit het slop kunnen halen?

De heer Irrgang (SP):

Ik moet de heer Boekestijn nageven dat hij ideeën heeft, maar ik vind het wel onjuiste ideeën. Ik raad hem aan zich nog eens te verdiepen in de geschiedenis van Korea. Hij zal dan zien dat ontwikkelingshulp soms met enige vertraging doorwerkt in groei. Dat probleem zie je wel vaker bij ontwikkelingshulp en je moet daarmee methodologisch rekening houden. Het is niet zo dat, als je in jaar x ontwikkelingshulp geeft, je in jaar x+1 een toename van economische groei ziet. Ik verzoek hem, zich daadwerkelijk in de geschiedenis van Zuid-Korea te verdiepen. Het is één groot overheidsingrijpen en dat is juist niet de liberalisering waar de heer Boekestijn voor staat.

De heer Boekestijn (VVD):

Is de heer Irrgang het met mij eens dat ook de SP-fractie kennis zou moeten nemen van het feit dat Zuid-Korea pas ging groeien toen het een open marktbeleid ging voeren?

De heer Irrgang (SP):

Die stelling is onjuist. Zuid-Korea is decennia lang hard gegroeid en dat was juist met ontzettend veel protectionisme en met industrieopbouw achter hoge tariefmuren. De voorstelling van zaken dat Zuid-Korea pas is gaan groeien toen het de handel ging liberaliseren, is niet juist. Het is algemeen erkend, zelfs door de Wereldbank, dat landen als Zuid-Korea en andere Aziatische landen juist met ontzettend veel overheidsingrepen hun industriële sector van de grond hebben gekregen. Dat is precies wat IMF en Wereldbank Afrika hebben belet te doen in de afgelopen dertig jaar.

Voorzitter. Liberalisering heeft Afrika de afgelopen twee decennia 272 mld. dollar gekost. De oplossing voor Afrika is dus niet minder ontwikkelingshulp, maar eerder meer ontwikkelingshulp en niet meer marktwerking en liberalisering, maar juist minder. Diezelfde les wordt vandaag de dag overal op de wereld getrokken uit de kredietcrisis, die het ideologische failliet van het marktfundamentalisme klip en klaar heeft aangetoond. Om die reden pleit de SP-fractie niet voor minder ontwikkelingshulp, maar voor betere ontwikkelingshulp.

Ik kom dan bij de minister. De wereld verandert. De SP-fractie vindt dat de hulp moet worden geconcentreerd in de allerarmste landen van de wereld. Nu behoort nog meer dan de helft van de partnerlanden met Nederlandse bilaterale hulp niet tot de minst ontwikkelde landen. Ik heb het nu over landen als Zuid-Afrika en Egypte, terwijl landen als Libera en Sierra Leone, die wel tot de allerarmste landen behoren, geen Nederlandse hulp ontvangen. De minister lijkt, als ik zijn speech van vorige week beluister, oog te hebben voor die veranderende wereld. Waarom zien wij daarvan niets terug in de begroting voor 2009?

Vorig jaar pleitte de SP-fractie er al voor het medefinancieringsstelsel voor Nederlandse ngo's open te breken en in plaats daarvan te selecteren op kwaliteit. Wij zien nu dat de minister daarvoor ook een voorstel doet. Kunnen wij van hem een concreet wetsvoorstel verwachten? Hoe gaat hij dat veranderen? Is hij bereid een norm op te nemen dat niet meer dan 10% van de middelen die door de minister worden verstrekt, opgaat in bureaucratie in Nederland?

Voorzitter. Draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking krijg je door effectieve ontwikkelingssamenwerking. Gisteren hoorde ik dat 84% van de Nederlanders geld geeft aan goed doelen. Dus ik ben daar helemaal niet zo pessimistisch over. Draagvlak krijg je niet door honderdduizenden euro's ontwikkelingsgeld als huursubsidie te geven aan voormalige ministers voor een penthouse in het rijkste land ter wereld. In Afrika wordt daar schande van gesproken en wordt dat corruptie genoemd. In Nederland keurt een meerderheid van het parlement een schikking goed. Draagvlak creëren lukt ook niet door praatclubjes als de NCDO met miljoenen euro's te subsidiëren, waardoor het geld in Nederlandse zakken verdwijnt en niet in Afrikaanse magen in de vorm van voedsel. Is er al een evaluatie van de NCDO begonnen? Wanneer kunnen wij de uitkomsten ervan verwachten? Door wie wordt de evaluatie eigenlijk uitgevoerd? Wie heeft bij de NCDO eigenlijk de uiteindelijke beslissingsmacht? Is dat de directie of de bestuursvoorzitter? Van de SP-fractie mogen deze subsidies drastisch worden ingeperkt. Wanneer kunnen wij van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voorstellen hiervoor verwachten?

Keer op keer zien wij dat de strijd om grondstoffen een cruciale rol speelt, nu weer in Congo maar bijvoorbeeld ook in Tsjaad. De Wereldbank trok zich afgelopen september terug uit de exploitatie van een oliepijplijn in Tsjaad en Kameroen. Het betreft een van de grootste investeringen ooit van de Wereldbank in Afrika. Die bank deed dat omdat de Tsjadische regering wapens koopt van de olieopbrengst in plaats van de levensomstandigheden van de bevolking te verbeteren. Volgens een nieuwe studie, die is uitgevoerd in 57 landen onder leiding van het Bank Information Center en Global Witness, is er veel mis met de rol die de Wereldbank en het IMF in deze grondstoffenprojecten spelen. Welke rol ziet de minister voor Nederland weggelegd om hierin verbetering aan te brengen, bijvoorbeeld door assistentie van Nederlandse ambassades in Afrika? Kan de minister ook ingaan op de concrete aanbevelingen uit dat rapport?

Is de minister, gezien de rol van Rwanda in Congo, bereid om de algemene begrotingssteun voor Rwanda op te schorten? De SP-fractie is niet per definitie tegen algemene begrotingssteun en zeker niet tegen sectorale begrotingssteun, maar algemene begrotingssteun voor een oorlogvoerende partij in Congo – want dat is Rwanda – kan natuurlijk niet. Ik heb hier ook een amendement over ingediend.

De heer Boekestijn (VVD):

De heer Irrgang heeft een pleidooi gehouden om het ontwikkelingssamenwerkingsbudget zelfs te verhogen. Nu heeft ontwikkelingssamenwerking twee grote problemen. Daar kan niemand in deze Kamer voor weglopen. Dat zijn de hulpverslaving en de machtsbestendiging. Welke voorstellen heeft de SP-fractie om deze immorele aspecten van ontwikkelingssamenwerking te vermijden?

De heer Irrgang (SP):

De hulpverslaving vind ik een tegenstrijdig punt in de ideeën van de heer Boekestijn. Enerzijds schrijft hij in artikelen dat ontwikkelingshulp maar 2% van de kapitaalstromen behelst en anderzijds heeft hij het over hulpverslaving. Volgens mij kan het niet allebei waar zijn. Het kan niet aan de ene kant verwaarloosbaar klein zijn en aan de andere kant een groot probleem zijn voor de hulpverslaving. Op het punt van de machtsbestendiging heeft hij gelijk. Dat zie ik ook wel. Dat heeft echter te maken met het afwegen van voor- en nadelen. Als je de overheid van een Afrikaans land geld geeft om het onderwijs en de gezondheidszorg te verbeteren, dan is dat een zekere vorm van machtsbestendiging. Ook de overheid in Afrikaanse landen moet echter bepaalde basisvoorzieningen leveren om de economische groei, waar de heer Boekestijn ook altijd voor pleit, van de grond te krijgen. Dat is een moeilijke afweging waar ik wel oog voor heb.

De voorzitter:

Ik verzoek u bondiger te formuleren, mijnheer Irrgang.

De heer Boekestijn (VVD):

Die 2% is een cijfer dat geldt voor heel Afrika. U weet net zo goed als ik dat er landen zijn waar het ontwikkelingssamenwerkingsgeld meer dan 20% van het bnp bedraagt. Dan hebben wij wel degelijk te maken met hulpverslaving. Bent u het met mij eens dat landen die meer dan 20% van het bnp aan hulp ontvangen, gewoon worden gealimenteerd en dat dit een ongezonde situatie is? Geen enkel land kan groeien als het zo veel donorgeld ontvangt.

De heer Irrgang (SP):

Zo algemeen als u het stelt, ben ik het niet met u eens. Natuurlijk moet je oog hebben voor de effecten die een grote hulpstroom kan hebben op een land, maar neem nu bijvoorbeeld Ethiopië. Wij zijn daar beiden met de hele commissie van de Kamer op bezoek geweest. Als er daar niet wordt gewerkt aan uitbreiding van basisvoorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg, zijn er straks niet 80 miljoen Ethiopiërs, maar zijn er in 2050 150 miljoen. Wij krijgen dan een verdergaande "Darfurisering" van Ethiopië. Het kan niet anders dan dat er veel buitenlandse ontwikkelingshulp naar Ethiopië gaat om die basisvoorzieningen te leveren en bijvoorbeeld het terugdringen van de bevolkingsgroei te bevorderen, want Ethiopië heeft zelf daarvoor de middelen niet. Daaraan gaat u voorbij. Natuurlijk zijn er risico's, maar ik ben het niet eens met de conclusie die u trekt, namelijk dat je dan maar geen hulp moet geven.

De voorzitter:

Een laatste vervolgvraag van de heer Boekestijn.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik stel vast dat de SP-fractie de hulpverslaving niet serieus neemt.

De voorzitter:

Dat was een opmerking en geen vraag, mijnheer Irrgang. Mevrouw Gill'ard heeft wel een vraag aan u.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik ben blij om te horen dat de afsluitende woorden in uw betoog waren dat de SP niet overal tegen is. Ik wil terugkomen op het punt van het draagvlak. Wat ik daarover hoor, is alleen maar wat er niet moet, terwijl u uw betoog juist begon met te vertellen wat er goed gaat in de ontwikkelingssamenwerking. Ik denk dat dit nu juist een goed voorbeeld is van hoe draagvlak wel moet. Ik wil u uitdagen om wat verder te gaan. Ik wil niet alleen maar horen wat er niet moet, maar ook wat er voor het draagvlak juist wel moet.

De heer Irrgang (SP):

Volgens mij heb ik heel duidelijk gezegd dat je draagvlak niet krijgt door miljoenensubsidies aan clubjes in Nederland te geven, maar door effectieve ontwikkelingssamenwerking. Daar heb ik een aantal voorstellen voor gedaan aan de minister. Ik ben ook benieuwd naar zijn reactie. Wij hebben vorig jaar een notitie gepresenteerd over onze voorstellen voor betere ontwikkelingshulp. Die notitie heet "Een betere wereld begint nu" en er staan 65 voorstellen in voor betere ontwikkelingshulp. Ik heb helaas niet de tijd om ze alle 65 hier op te noemen.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Dat is een beetje weglopen, want effectieve ontwikkelingssamenwerking is waar de hele Kamer voor staat. Daar gaat het hele debat vandaag over. Ik vraag u specifiek om in te zoomen op dat draagvlak. Zo moeilijk is dat niet. Wat moeten wij doen om ervoor te zorgen dat het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking blijft bestaan? Ik vraag u niet naar wat wij niet moeten doen.

De heer Irrgang (SP):

Ik heb net gezegd dat wij vorig jaar 65 voorstellen hebben gedaan voor betere ontwikkelingshulp. U zegt dat wij alleen maar tegen zijn, maar wij hebben hier vorig jaar al 65 voorstellen over gedaan. Een daarvan wordt overgenomen door de minister. Ik heb daaraan het voorstel toegevoegd om een kwaliteitsnorm op te nemen, zodat niet meer dan 10% van de bureaucratiekosten verdwijnt in Nederlandse zakken in plaats van besteed te worden aan hulp in Afrika. Dat lijkt mij een concreet voorstel om te werken aan effectievere en betere ontwikkelingssamenwerking. Dat zou ook het draagvlak ten goede komen.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Buitenland is binnenland. Zo begon de CDA-fractie de begrotingsbehandeling vorig jaar en deze stelling werd bewezen tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen. De verkiezingskoorts in Nederland nam hoogtes aan, die naar ik vrees niet bereikt zullen worden tijdens de komende waterschapsverkiezingen.

De nauwe betrokkenheid van de Nederlandse bevolking bij de verkiezingen in de Verenigde Staten onderstreept de goede trans-Atlantische band, een band die al honderden jaren oud is. Zo was het Nederland dat de jonge republiek financieel ondersteunde in haar vrijheidsstrijd, en misschien dat wij in de toekomst weer een financiële bijdrage kunnen leveren. Dit jaar staan wij ook stil bij het feit dat het 400 jaar geleden is dat een Engelsman in opdracht van Nederland bij New York binnen ging varen. Kan de staatssecretaris al een tipje van de sluier oplichten wat de festiviteiten betreft die ons te wachten staan in dat kader?

Vorige week hebben velen, ook uit deze zaal, zeer kort of helemaal niet geslapen om mee te maken hoe de bevolking van de VS heeft gekozen voor haar nieuwe leider Barack Obama. Gelukkig zit iedereen er nu uitgeslapen bij en gaan wij met volle kracht vooruit. Zijn campagne van hoop en verandering heeft miljoenen mensen wereldwijd geïnspireerd. Hoewel inspiratie alleen niet leidt tot een betere wereld, kunnen wij niet strijden voor een betere wereld zonder die inspiratie. Een inspiratie gebaseerd op de strijd voor vrede, democratie en mensenrechten. Een inspiratie die anderen moet aansporen, zich hierbij aan te sluiten. Een inspiratie die ons verbindt met andere mensen, waar ook ter wereld.

Dat buitenland binnenland is, is mede dankzij de kredietcrisis ook weer duidelijk geworden. Het buitenland heeft grote invloed op Nederland, maar welke consequenties verbind je aan die conclusie, als land, als politieke partij of als individu? Kies je ervoor, symbolisch hoge dijken om ons land te bouwen, in de hoop dat de invloed van het buitenland zoveel mogelijk beperkt blijft? Of kies je voor het andere uiterste en onderga je lijdzaam wat er vanuit het buitenland over ons heen komt?

De CDA-fractie kiest voor een andere aanpak, waarbij wij de grote invloed vanuit het buitenland onderkennen, maar voor een groot gedeelte zelf willen bepalen wat die invloed uiteindelijk op onze samenleving is. Om in de metafoor van dijken te blijven: buitenlands beleid moet zijn zoals de Oosterscheldekering. Een open verbinding met de zee, met invloed van het water – lees buitenland – draagt bij aan een grotere diversiteit en rijkdom van de natuur, dan wel onze samenleving. Als echter de springvloed dreigt, moet je in staat zijn om maatregelen te nemen. Zoals de aanleg van de Oosterscheldekering slechts mogelijk was door departementsoverstijgende samenwerking, innovatie en handelen buiten de bestaande kaders, maar met name ook door de overtuiging dat het kon, zo is ook goed buitenlands beleid slechts mogelijk indien je in staat bent je inspiratie te vertalen naar praktische vooruitgang. Waar mogelijk zal de CDA-fractie de problemen zo veel mogelijk integraal benaderen. Wij verwachten dit ook van het kabinet.

De machtsverhoudingen in de wereld verschuiven drastisch. Een steeds zelfbewuster wordend Rusland roert zich weer meer op het internationale vlak, zowel economisch als militair. Ook de internationale rol van China neemt toe. Dit heeft zeer duidelijk invloed op de machtsverhoudingen in multilaterale organisaties als de Verenigde Naties. Via die Verenigde Naties proberen wij de internationale rechtsorde te versterken. Als echter steeds meer Afrikaanse en Aziatische landen de positie van Rusland en China kiezen, komt daar weinig van terecht. Ik wijs op de blokkering van resoluties tegen Sudan, Zimbabwe en Birma. Op welke wijze denkt Nederland met de Europese Unie deze trend te doorbreken, door ook de grote spelers als verantwoordelijke staten te committeren aan een multilateraal systeem van regels? In hoeverre kunnen wij meer bondgenoten vinden om gezamenlijk op te trekken, ten einde voor onze waarden en normen op te komen? Daarbij moeten wij constateren dat die waarden en normen niet door iedereen gedeeld worden. In hoeverre bieden de huidige situatie van de internationale kredietcrisis en het nieuwe elan dat is ontstaan met de verkiezing van de nieuwe Amerikaanse president een kans op een nieuwe impuls inzake de VN-hervorming en de rol van het IMF?

In deze veranderende internationale context is in de ogen van de CDA-fractie een sterke Europese Unie essentieel. Als de Europese Unie met één mond spreekt, wordt er meer bereikt dan als alle lidstaten afzonderlijk hun gang gaan. Men denke daarbij aan de aanpak van de kredietcrisis en het conflict tussen Georgië en Rusland. De CDA-fractie pleit dan ook voor een Europese Unie die krachtig kan optreden, niet alleen intern, maar ook extern. Graag ontvangen wij een reactie van het kabinet op de rol van de Europese Unie in het Nederlands buitenlands beleid. Kan de minister daarbij ook ingaan op de recente ontwikkelingen in Congo en de uitkomsten van de Razeb?

Door de verschuivende verhoudingen en de afnemende erkenning van onze waarden is het juist van belang dat wij elkaar kennen. De CDA-fractie hecht er dan ook zeer aan dat studenten en jonge potentiële toekomstige leiders uit opkomende machten kennismaken met onze waarden en rechtsstaatbeginselen. Dat zijn de beste ambassadeurs voor Nederland.

De heer Pechtold (D66):

De D66-fractie is een groot voorstander van de belangrijkere rol voor de Europese Unie.

Achter mij hoor ik nu iemand erg hoesten.

De heer Haverkamp (CDA):

Iemand wordt blijkbaar wat emotioneel bij het noemen van de Europese Unie.

De heer Pechtold (D66):

Het gaat om een lijsttrekker. Ik dacht bijna dat ik moest reanimeren.

De heer Haverkamp (CDA):

Wilde u de heer Van Baalen of de Europese Unie reanimeren?

De voorzitter:

Uw vraag, mijnheer Pechtold.

De heer Pechtold (D66):

Ik dank de heer Haverkamp voor de laatste opmerking. Ik was namelijk even mijn bruggetje kwijt. Hoe gaan wij er nu voor zorgen dat dit sterkere gezamenlijke Europese optreden ook verankerd wordt in de Europese democratie? Hoe gaan wij ervoor zorgen dat wij niet 27 landen in toerbeurt houden? Wat gaan wij doen richting 4 juni? Bij de kredietcrisis hadden wij een Sarkozy, maar stel dat wij daar de Tsjechen of de Slovenen hadden gehad? Was het effect dan hetzelfde geweest? Kortom, wat zijn de ideeën van de CDA-fractie? Wat gaan wij met dat verdrag doen tot 4 juni?

De heer Haverkamp (CDA):

Hier is uitgebreid over gesproken bij de Staat van de Unie. Ik wil mij nu even concentreren op wat wij vanuit de commissie voor Buitenlandse Zaken hierover vinden. Ik noemde terecht het voorbeeld van de problemen tussen Rusland en Georgië. Een land kan ervoor kiezen zelf al een standpunt in te nemen en daarmee eigenlijk de discussie in Europa monddood maken. Een land kan er ook voor kiezen nog even de kaken op elkaar te houden en te bekijken of men met elkaar een gemeenschappelijke consensus kan bereiken, zodat wij als Europese Unie eendrachtig naar buiten kunnen treden. Dit laatste heeft heel duidelijk de voorkeur van mijn fractie.

De heer Pechtold (D66):

Ik vind het jammer dat de heer Haverkamp deze zaken als gescheiden dingen beschouwt. Ik zou willen dat dit langzamerhand tot één visie leidt en dat wij deze zaken niet als afzonderlijke dingen behandelen. Wat gaat de CDA-fractie doen om hetgeen zij wil nastreven, namelijk het meer Europees samenwerken, ook daadwerkelijk vorm te geven? De CDA-fractie was toch de partij die ook het Europees gezicht in de vorm van een voorzitter en een president wilde tegenhouden? U wilde toch de Europese zaken juist weghouden, tot en met de symbolen?

De heer Haverkamp (CDA):

Het is niet zo dat dit volgens mijn fractie twee discussie zijn die van elkaar zijn gescheiden. Wij kennen ook de beperking van de spreektijd. Wij hebben afgelopen donderdag uitgebreid stilgestaan bij deze onderwerpen. Ik zie de heer Pechtold met zijn hoofd schudden, maar toch is dit zo. De CDA-fractie vindt dat het Verdrag van Lissabon een goed uitgangspunt vormt. Wij willen verdergaan met de ratificatie. Voor het overige gelden nog de spelregels die in Nice zijn afgesproken. Daar zijn afspraken gemaakt over een wisselend voorzitterschap; dat kan de heer Pechtold leuk vinden of niet. Volgens die afspraken is op een bepaald moment een bepaald land aan de beurt. Het is daarbij niet aan ons om zo'n land te diskwalificeren. Ik weet niet of de heer Pechtold dat wel van plan is, maar hij deed wat neerbuigend over de inkomend voorzitter. Ik kan mij echter niet voorstellen dat hij deze voorzitter het recht tot voorzitten wil ontnemen.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog, mijnheer Haverkamp.

De heer Haverkamp (CDA):

Mijn ex-collega Van Gennip heeft over het punt van de ambassadeurs voor Nederland vorig jaar een amendement ingediend. Wij hebben begrepen uit de schriftelijke beantwoording dat de eerste bezoeken zullen plaatsvinden in 2009. Wij vragen de minister om voortvarend aan de slag te gaan met dit bezoekersprogramma.

Ook valt er meer winst te halen uit het feit dat duizenden internationale studenten in Nederland hebben gestudeerd. In Indonesië mocht ik samen met mijn collega's Van Baalen en Ormel te gast zijn bij de Nederlands-Indonesische alumnivereniging. Deze mensen die in Nederland hebben gestudeerd, voelen zich nog zeer betrokken bij Nederland. Dit biedt kansen voor Nederlandse bedrijven, maar bijvoorbeeld ook voor de Nederlandse ambassade. Initiatieven dreigen echter soms geen gevolg te krijgen door de bureaucratie tussen Nederlandse ministeries. Kan de minister met zijn collega van bijvoorbeeld het ministerie van Onderwijs, ervoor zorgen dat ambassades ervan op de hoogte zijn als iemand in Nederland heeft gestudeerd, opdat de desbetreffende ambassade zo iemand kan aanschrijven over zo'n alumnivereniging. Het is zonde als wij deze ambassadeurs niet benutten.

In Indonesië werd onze Kamerdelegatie geconfronteerd met de zwarte lijst, maar ook met de bereidheid van de Indonesische regering om mee te werken aan oplossingen. Kan de regering aangeven wat zij op dit punt onderneemt? Hoe staat zij tegenover het idee om bijvoorbeeld technische assistentie te verlenen, waardoor er vliegtuigen van de lijst kunnen worden afgevoerd en bijvoorbeeld de Indonesische president naar Europa kan komen?

In een apart debat zullen wij langer stilstaan bij de situatie in Indonesië. Gezien de urgentie vraag ik nu wel aandacht voor de implementatie van de speciale autonomiewet. Wij zien op dit moment dat er allerlei wetten op provinciaal niveau verschijnen die in strijd zijn met de vrijheid van godsdienst. Bovendien zien wij dat in bepaalde regio's, zoals Papua, een aantal bestuurders wel erg goed voor zichzelf zorgt, terwijl het overgrote deel van de bevolking niets van de toenemende welvaart merkt. Kan de minister aangeven wat hij op dit punt kan betekenen voor de mensen in Indonesië?

De minister heeft mensenrechten tot speerpunt van zijn buitenlands beleid gemaakt. Wij hebben hem hiervoor al bij verscheidene gelegenheden geprezen. Ik ben een calvinist, dus ik zal dat niet nu nog eens doen. Wel dank ik hem voor de verslagen van zijn recente reizen naar China die wij hebben mogen ontvangen. Naar aanleiding daarvan hebben wij de volgende vragen. Heeft de regering nog steeds aandacht voor mensenrech­tenverdedigers? Werken wij samen met anderen, bijvoorbeeld met EU-landen, bij het monitoren van deze kwetsbare groep, niet alleen in China, maar ook in andere landen? Hoe krijgen de inspanningen in China een vervolg? Wij denken daarbij bijvoorbeeld aan de Wereldtentoonstelling in Shanghai. Ons bereiken berichten over de Chinese overheid die alle kunstuitingen wil beoordelen voordat de kunstwerken worden opgehangen. Werkt de Nederlandse regering hieraan mee en, zo ja, waarom dan? Kan de minister bevestigen dat alle bewindslieden tijdens hun recente bezoeken de mensenrechten aan de orde stellen? Wij hebben mogen vernemen dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer recent China ook hebben bezocht. Hebben ook zijn hun zorgen over de mensenrechten kenbaar gemaakt?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het is inderdaad goed dat wij de brief over China van de minister hebben gehad. Ik zal daarover straks in mijn eigen inbreng ook wat zeggen. De heer Haverkamp stelde wat vragen over de wereldtentoonstelling. Hij stelde dat er absoluut geen censuur op kunst zou mogen plaatsvinden. Ik hoop dat het kabinet het daarmee eens is. Er zijn echter meer dingen die wij hebben kunnen leren van de Olympische Spelen. De arbeidsrechten zijn geschonden, binnenlandse journalisten hebben geen persvrijheid gekregen en er is geen financiële compensatie gegeven aan de mensen die uit hun huis zijn gezet, of althans niet voldoende. Stelt de CDA-fractie ook voorwaarden op deze terreinen? Zijn dit voorwaarden om over anderhalfjaar goed de expo in te kunnen stappen?

De heer Haverkamp (CDA):

Het is terecht dat de heer Voordewind vraagt wat wij hebben geleerd van de Olympische Spelen. Wij gingen op een beladen moment kijken welke alternatieven wij hadden. Daarom vraag ik expliciet aan de regering wat voor haar de leermomen­ten zijn geweest en wat voor haar de criteria zijn op weg naar de World Expo. De heer Voordewind heeft terecht een aantal punten genoemd, en wij zijn ook zeer benieuwd wat het kabinet daarvan vindt. Wij zullen daar zeker op terugkomen in tweede termijn, want ik denk dat wij samen de zorg delen over de mensenrechtensituatie en over de persvrijheid.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Even iets scherper. Met de heer Haverkamp wacht ik de antwoorden van het kabinet af. Ik wil echter de mening van het CDA weten. Zijn de punten die ik net noemde belangrijke voorwaarden voor het CDA om straks goed de Expo in te gaan? Ik kan overigens nog een paar voorwaarden noemen, zoals het recht op demonstratie, waar de afgelopen keer in Peking geen sprake van was. Of zegt hij: wij gaan daar nog een keer naar kijken, maar wij doen sowieso mee.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik vind het heel moeilijk om "goed de Expo ingaan" van de heer Voordewind te duiden. Wij hebben steeds gezegd, ook bij de discussies over de Olympische Spelen, dat wij op basis van concrete ijkpunten beoordelen of wij een Nederlandse delegatie zenden. Je moet oppassen met vermenging van sport en politiek, dat hebben wij destijds gezien. In dit geval ligt het al een stuk gemakkelijker, omdat de Chinese overheid de Wereldexpo gastvrij ontvangt, en niet het Internationaal Olympisch Comité. Wat dat betreft is de gesprekspartner ook degene met wie je zaken doet. Concreet gezegd, kunnen wij nu nog niet zeggen of wij meedoen aan de Expo, maar wij hebben wel grote zorgen.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

De Olympische Spelen in China hebben geleid tot geen enkele, of een heel minimale, verbetering van de mensenrechten. Is dat voor de heer Haverkamp niet genoeg reden om de toezeggingen die over de Wereldexpo worden gedaan, met een korreltje zout te nemen?

De heer Haverkamp (CDA):

De conclusie van mevrouw Diks dat er geen enkele verbetering is geweest, deel ik niet. Wij zien op een aantal punten meer openheid dan dat daarvoor het geval was. Zij zegt terecht dat wij kritisch moeten zijn richting de Wereldexpo. Ik heb ook een aantal punten genoemd. Wij zullen daarom vol belangstelling luisteren naar de antwoorden van het kabinet op dat punt.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

De privileges die buitenlandse journalisten hebben gekregen tijdens de Olympische Spelen, bestaan nu nog. Hoe groot denkt de heer Haverkamp dat het voordeel daarvan is voor de Chinese pers?

De heer Haverkamp (CDA):

Dit is voor mij heel moeilijk te beoordelen. Het mooiste zou zijn als de Chinese pers die vrijheden ook zou hebben gehad. Het is echter beter dat in ieder geval één groep journalisten in China ons op de hoogte kan stellen, dan geen groep. Wat dat betreft is het glas halfvol, maar wij hadden het liefst het hele glas vol gezien. Ik denk dat wij het daarover eens zijn.

Op 10 december dit jaar bestaan de Rechten van de Mens 60 jaar. Kan de minister aangeven wat er concreet door de ambassades zal worden gedaan op 10 december, de Dag van de mensenrechten?

Het CDA vindt ook dat scholieren in Nederland kennis moeten hebben van deze universele mensenrechten. Wil de minister zich er sterk voor maken dat de universele mensenrechten onderdeel gaan uitmaken van het lespakket op scholen? Alle scholen hebben een vrije lesruimte. Op welke manier gaat de minister er zorg voor dragen dat elke leerling in Nederland kennis kan nemen van die mensenrechten?

De CDA-fractie maakt zich grote zorgen over de voortgang van het Responsibility to protect-concept. De minister draagt dit principe een warm hart toe, maar wat doet hij om dit proces in de VN vlot te trekken? Als gevolg van het niet in staat zijn tot het beschermen van mensen na een conflict telt Afrika 17 miljoen ontheemden. Stel je voor dat dus de gehele Nederlandse bevolking op de vlucht zou zijn. In april 2009 staat een ministeriële conferentie gepland in Kampala, Uganda. Deze top van 53 lidstaten van de Afrikaanse Unie heeft als doel de bescherming van deze ontheemden te verbeteren. Wij hebben echter begrepen dat de organisatie ervan wordt bemoeilijkt door te weinig financiële ondersteuning. Graag vernemen wij of het kabinet bereid is een bijdrage te leveren en ook andere landen zal oproepen een bijdrage te leveren.

Een ander concept dat de rechten van ontheemden zeer ten goede komt, is het garanderen van land- en eigendomsrechten. Wanneer, zoals nu, deze rechten in postconflictlanden niet worden erkend en gegarandeerd door de autoriteiten van het land, kunnen ontheemden niet terugkeren. Helaas is dit ook de praktijk in landen op de drempel van de Europese Unie, zoals Kroatië. Ik hoor graag wat het kabinet doet om deze rechten beter te garanderen.

De heer Van Dam (PvdA):

Als ik het goed begrijp vindt de CDA-fractie dat vluchtelingen te allen tijde het recht hebben om terug te keren naar het land waarvan zij verdreven zijn.

De heer Haverkamp (CDA):

Het is lastig om te zeggen dat zij dat recht te allen tijde hebben. In principe vindt mijn fractie dat mensen die zijn weggegaan zoveel mogelijk moeten kunnen terugkeren.

De heer Van Dam (PvdA):

Hoe zit dat in het Midden-Oosten?

De heer Haverkamp (CDA):

Wat is uw vraag precies?

De voorzitter:

Kan de heer Van Dam zijn vraag verduidelijken? Ik denk dat de vraag niet is overgekomen.

De heer Van Dam (PvdA):

In het Midden-Oosten zijn grote aantallen mensen gevlucht voor geweld. Zij zijn van hun land verdreven. Een van de grote, heikele punten bij de oplossing van het Palestijns-Israëlisch conflict betreft de vraag of vluchtelingen het recht hebben om terug te keren. U heeft daarover net gloedvol een principiële uitspraak gedaan. Mijn vraag is of die ook geldt in deze situatie.

De heer Haverkamp (CDA):

Het uitgangspunt zou moeten zijn dat mensen terugkeren, of dat er elders voor deze mensen een nieuw menswaardig bestaan wordt gecreëerd. W j zien dat mensen verstoten zijn van huis en haard. Men ziet dat nu ook in Congo, waar mensen geen enkele mogelijkheid hebben om een nieuw leven op te bouwen. Wij vinden dat die mogelijkheid moet worden gecreëerd. Allereerst moet worden erkend dat mensen het recht hebben om terug te keren. Als via een overeenkomst tussen landen de mogelijkheid wordt geboden om op een andere plek een toekomst te creëren en als de desbetreffende mensen dat zelf ook zo ervaren, dan moeten wij daar niet tussen gaan staan.

De heer Van Dam (PvdA):

Volgens mij is het helder wat de Palestijnse vluchtelingen zelf willen. Zij willen terugkeren. Wij weten allemaal dat Israël dat niet ziet zitten, ook vanwege de soort staat die Israël wil zijn. Als ik u goed begrijp, zegt u dat deze mensen in principe het recht zouden moeten hebben om terug te keren. Dat is een nieuw standpunt van het CDA, dat de discussie verder zal gaan bepalen.

De voorzitter:

Dat was volgens mij geen vraag.

De heer Haverkamp (CDA):

Het CDA bepaalt niet de oplossing van het conflict in het Midden-Oosten. Ik ben het echter met u eens dat het uiteindelijk gaat om de gewone burgers. Met elkaar moeten wij zorgen dat die een menswaardig bestaan tegemoet kunnen gaan. Wij mogen in dat verband iedereen op zijn of haar verantwoordelijkheid aanspreken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het CDA is voorheen altijd heel helder geweest over een terugkeer van Palestijnse vluchtelingen: dat is een onderdeel van de besprekingen tussen de Palestijnen en Israël. Ik mag hopen dat het CDA dat nog steeds vindt.

De heer Haverkamp (CDA):

Ja, vandaar ook dat ik een nuancering aanbracht. Wij zijn niet degenen die het conflict daar kunnen oplossen. Ik vind echter wel dat beide partijen ervoor verantwoordelijk zijn dat straks geen mensen tussen de wal en het schip vallen.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Als het CDA zich zo zorgen maakt om de situatie van de Palestijnen en van het Midden-Oosten, hoe staat die partij dan tegenover het intensiveren van het Associatieakkoord met Israël?

De heer Haverkamp (CDA):

Ik sprak in algemene zin, terwijl de heer Van Dam het meer specificeerde naar de Palestijnse zaak. Het standpunt van mijn fractie over het Associatieakkoord is heel duidelijk. Wij vinden dat er een subcommissie mensenrechten moet komen.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Bent u tegen het intensiveren van het Associatieakkoord, als die subcommissie mensenrechten er niet komt? Israël heeft die namelijk afgewezen. Ik neem aan dat u de minister in verband daarmee zult aansporen om in Europa het standpunt te verdedigen dat de intensivering niet door moet gaan.

De heer Haverkamp (CDA):

Ja, wij zullen deze minister daartoe zeker aansporen.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik wil even heel specifiek zijn. Er zijn mensen die rond 1948 hun woonplaats in het huidige Israël hebben moeten verlaten. Die mensen hebben kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Zij wonen in bepaalde vluchtelingenkampen, of in ieder geval buiten die gebieden. Israël heeft altijd gezegd dat men wil overwegen of de mensen die zelf gevlucht zijn uit het huidige Israël, gedeeltelijk kunnen terugkeren. Het gaat daarbij om een heel kleine groep van oude mensen. Vindt de heer Haverkamp ook dat de zoons, de dochters en de kleinkinderen ook moeten kunnen terugkeren? Ik vraag dit expliciet, in de hoop een expliciet antwoord te krijgen.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik heb aangegeven dat er op dit moment 17 miljoen ontheemde mensen in Afrika zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat ook die mensen straks een thuis krijgen en zullen daartoe concrete stappen moeten zetten. Vervolgens is de discussie zich gaan verengen tot de situatie in Israël. Wij vinden ook dat er een oplossing moet worden gevonden voor de mensen die daar van huis en haard zijn verdreven. Terecht heeft de heer Voordewind gezegd dat wij moeten kijken op welke manier de Israëli en de Palestijnen samen naar een oplossing zoeken.

De heer Van Baalen (VVD):

Wij hoeven geen debat te voeren als de heer Haverkamp niet bereid is een inhoudelijk antwoord te geven. Ik vraag hem nogmaals of hij vindt dat de kinderen, de kleinkinderen en de achterkleinkinderen van de mensen die destijds zijn gevlucht, moeten terugkeren naar wat nu Israël heet. Vindt hij dat ja of nee? Dat is toch een eenvoudige vraag.

De heer Haverkamp (CDA):

Dat is niet aan mij.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een duidelijk antwoord. De heer Haverkamp beslist over zijn eigen antwoord.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik kom op Afghanistan. Het buitenlandbeleid wordt zeer tastbaar in Afghanistan. Daar neemt Nederland haar verantwoordelijkheid in de versterking van de internationale rechtsorde. Op deze plek spreek ik namens mijn fractie onze waardering uit voor de mannen en vrouwen die onder moeilijke omstandigheden bouwen aan een betere toekomst voor de Afghanen en daarmee ook indirect aan een veiliger wereld. Wij staan ook stil bij hen die daarvoor het grootste offer brachten. Voor de CDA-fractie staat de belofte aan onze troepen dat zij voor kerst 2010 weer thuis zijn rechtovereind. Mijn fractie sluit echter niet uit dat Nederland wel nog jaren bij de wederopbouw betrokken zal zijn.

Afghanistan is ook de testcase van het 3D-concept, waarbij wederopbouw plaats moet vinden in een instabiele en onveilige situatie. Voor het eerst overlappen de beleidsterreinen van Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking, Defensie en Economische Zaken elkaar. Ik denk daarbij aan de Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan.

De heer Pechtold (D66):

Ik let altijd goed op als politici van CDA- of PvdA-huize over Afghanistan praten. Dit was weer een nieuwe variant. Ik hoor de minister van Buitenlandse Zaken altijd zeggen dat wij in 2010 weg zijn als lead nation. De heer Van Dam heeft ook altijd duidelijk gezegd dat wij daar dan weg zijn. Nu hoor ik een nieuwe variant: onze troepen zijn weg voor kerst 2010, maar wij blijven wel betrokken. Hoe zijn wij dat zonder troepen? Misschien door het sturen van kerstkaarten?

De heer Haverkamp (CDA):

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft recent een bezoek gebracht aan Afghanistan. Hij heeft toen onderkend dat wij daar nog een verantwoordelijkheid hebben liggen. Wat ons betreft, eindigt die verantwoordelijkheid niet keurig in 2010. Wij laten het niet bij het bouwen van een school en bij het meedenken over democratisch bestuur om vervolgens een kerstkaart of een suikerfeestkaart, afhankelijk van wat de ontvanger graag wil hebben, te sturen waarmee wij de mensen veel sterkte wensen. Daarover zal op een andere manier moeten worden nagedacht. De opdracht om dat te doen, ligt bij het kabinet. Wij hebben bij de vorige artikel 100-procedure rond Afghanistan heel duidelijk gezegd dat ons toestemming is gevraagd om troepen uit te zenden, maar dat deze troepen wat ons betreft met kerst 2010 weer thuis moeten zijn.

De heer Pechtold (D66):

Die troepen variëren natuurlijk. De mensen zitten niet jaren en jaren in Afghanistan; er is sprake van een roulatiesysteem. Als de heer Haverkamp spreekt over de troepen, dan bedoelt hij gewoon Defensie. In zijn antwoord heeft hij het over de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, maar die stuurt Defensie niet aan. Eerst staat de heer Haverkamp terecht stil bij de mensen die daar hun leven hebben gegeven, maar doet daarna een bezwerende oproep door te zeggen dat onze troepen daar voor eind 2010 weg zijn. Ik heb even de tijd nodig om dit helder te krijgen. Dit lijkt meer op de richting die de PvdA inslaat, dan de richting van de minister. Kan de heer Haverkamp dit toch nog eens duiden?

De heer Haverkamp (CDA):

Wij hechten eraan in de eerste plaats onze waardering uit te spreken voor de mensen die daar onder zware omstandigheden hun werk doen. Wij hebben tijdens de vorige verlengingsdiscussie gezien dat het voor anderen onduidelijk is of Nederland wel of niet doorgaat met de rol die zij nu speelt. Wij hechten eraan dit punt nog eens te markeren, zoals wij ook hebben gedaan bij de uitzending, zodat het kabinet straks niet kan zeggen dat het een verrassing is dat Nederland als lead nation weg moet gaan. Ik hecht eraan dit bij de begroting nogmaals neer te zetten.

De heer Pechtold (D66):

De heer Haverkamp zei zojuist: de troepen – dus geen individuele mensen – zijn weg voor kerst 2010. Nu hoor ik hem zeggen dat hij niet uitsluit dat wij daar met defensie na 2010 blijven. Klopt dat?

De heer Haverkamp (CDA):

Ik sluit niets uit, maar wij hebben in de artikel-100-procedure, die ging over deze missie – binnen de missie zijn er verschillende troepencirculaires geweest – gezegd dat deze missie afgelopen moet zijn voor kerst 2010.

De heer Van Baalen (VVD):

Dit is nu onduidelijkheid scheppen, wat ook de minister van Defensie herhaaldelijk heeft gedaan op de Nederlandse televisie. Men begint dan over lead nation. Ultimo december 2010 zijn alle Nederlandse troepen weg uit Uruzgan. Er komt ook geen nieuwe uitzending naar Uruzgan. Wij hebben daar als Kamer nadrukkelijk over gesproken. Er was een duidelijke briefwisseling met de secretaris-generaal van de NAVO. Het CDA moet dan ook klip en klaar zeggen: geen Nederlandse troepen in Uruzgan na 2010.

De heer Haverkamp (CDA):

Wat ons betreft is daar op dit moment inderdaad geen sprake van.

De heer Van Baalen (VVD):

"Wat ons betreft... op dit moment... geen sprake." Dus eigenlijk ligt alles open. Spreek nu gewoon uit wat uw fractie ook heeft gezegd toen het ging van het verlengen van het mandaat voor de troepen in Uruzgan. Na 2010 geen Nederlandse troepen in Uruzgan!

De heer Haverkamp (CDA):

Wat ons betreft staan de uitspraken die zijn gedaan bij de verlenging nog steeds recht overeind.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

U hebt net aangegeven dat u namens de CDA-fractie erg inzet op de 3D-benadering in Afghanistan. Nu gaan er twaalf civielen naar de missie in Afghanistan. Denkt de CDA-fractie dat twaalf mensen die zich met dit onderwerp bezig houden, op de 2000, voldoende zal zijn om daar iets te bewerkstelligen? Bent u het verder met de fractie van GroenLinks eens dat er in ieder geval een genderspecialist tussen zou moeten zitten?

De heer Haverkamp (CDA):

Ik moet bekennen dat mevrouw Diks mij nu overvalt. Ik ken niet precies het aantal mensen dat civiel deelneemt aan de missie. Ik verwacht dat het er meer dan twaalf zullen zijn. Ik hoop dat zij mij toestaat om die vraag via haar door te geleiden naar het kabinet. Wij hebben verder geen bezwaar tegen een genderspecialist. Het is echter wel van belang om te kijken wat men op dat moment het hardst nodig heeft.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Geen bezwaar hebben tegen, is iets anders dan inzetten op.

De heer Haverkamp (CDA):

Wij moeten toch kijken waar de grootste behoefte aan is, voordat ik hier ga bepalen wie er uitgezonden moeten gaan worden. De vraag is echter gehoord. Ik neem aan dat wij tweede termijn daarover verder kunnen praten.

De voorzitter:

De heer Haverkamp maakt nu zijn betoog af. Mochten er vragen zijn, kunt u die aan het eind stellen.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Ik was net aangekomen bij de Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan (de WEWA). Er worden nu veel ervaringen opgedaan. Deze ervaringen moeten niet verloren gaan. Daarom vragen wij de minister hiertoe een platform economische wederopbouw op te richten, inclusief ngo's.

Af en toe bekruipt ons met betrekking tot het 3D-beleid wel het gevoel getuige te zijn van een balletje-balletjespel. Zo was voor ons lange tijd de financiering rondom de inzet van Hare Majesteit De Ruiter voor de Somalische kust onduidelijk. Tijdens dat bewuste debat heeft de regering ons wel overtuigd van de financieringssystematiek van die concrete casus, maar wij verwachten een meer gestructureerde aanpak. Daarnaast hechten wij aan de toezegging van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking dat hij de lijn voortzet, zoals ingezet door minister Van Ardenne, ten aanzien van de maximale inzet van middelen op het gebied van veiligheid en ontwikkeling binnen de ODA-criteria. Ziet de minister ook nog ruimte om bijvoorbeeld in overleg met derden te kijken of er meer mogelijk is binnen die criteria? Graag krijg ik op dit punt een toezegging van de minister.

Wij hebben net al even kort stilgestaan bij het vredesproces in het Midden-Oosten. Dit kabinet wil daar een actieve rol in spelen. Door de verkiezingen in Israël verwachten wij op korte termijn helaas geen vervolgstappen in dat vredesproces. Wel is het van groot belang dat in dat delicate proces de bevolking in de Palestijnse gebieden, op de Westelijke Jordaanoever perspectief wordt geboden dat werken aan vrede meer loont dan geweld. Bij voorgaande begrotingsbehandelingen is daarvoor ook een amendement ingediend door mijn collega Ormel. Veel van de Nederlandse financiële bijdrage gaat echter naar Gaza, een kleiner deel naar de Westelijke Jordaanoever. De CDA-fractie vraagt de regering de financiële inspanningen ten opzichte van de Palestijnse gebieden juist ook in te zetten op de economische ontwikkeling van de Westelijke Jordaanoever. Ik krijg graag een toezegging op dat punt.

Vanuit het Midden-Oosten hangt er met het oog op de nucleaire dreiging vanuit Iran nog wel steeds een potentieel zwaard van Damocles boven het Midden-Oosten en ons. Wat is de huidige stand van zaken inzake de gesprekken met en de medewerking van Iran? In hoeverre zal de houding van Rusland als bondgenoot van het Westen hetzelfde blijven?

Ik kom terug op onze inspiratie. Tijdens de relatief korte periode waarin ik namens mijn fractie woordvoerder op dit mooie beleidsterrein mag zijn, ben ik onder de indruk geraakt van al die mensen die hun schouders willen zetten onder een betere wereld, of het nu gaat om de medewerkers van de diverse ambassades hier en in het buitenland, de medewerkers van ngo's of mensenrechtenactivisten die hier soms buiten staan en een hongerstaking ondergaan om onze aandacht te vragen, dan wel mijn collega's die zich ook zeer nauw betrokken voelen bij mijn inbreng. Dit laat zien dat wij allemaal zeer geïnspireerd zijn. Laten wij op die manier allemaal een steentje bijdragen aan een betere wereld.

De heer Van Bommel (SP):

Mijn vraag richt zich op het lot van de Palestijnen op de Westoever, waarvoor ook de heer Haverkamp aandacht vroeg. Deelt hij de opvatting van de SP-fractie dat het vernietigen van olijfboomgaarden moet worden aangemerkt als een schending van de Conventie van Genève en dus door de Nederlandse regering moet worden veroordeeld?

De heer Haverkamp (CDA):

Ik heb al aangegeven dat ik vrij kort op dit dossier zit. In eerste instantie lijkt het mij onlogisch dat olijfbomen worden vernietigd als je die neerzet. Wat er precies de consequenties van zijn om dit onder de Conventie van Genève te plaatsen, kan ik op dit moment niet overzien. Als de heer Van Bommel mij vraagt of ik het fijn vind dat olijfbomen worden vernietigd, zeg ik nee. Op de vraag of daarop kritisch moet worden gereageerd, zeg ik ja. Maar over het scharen onder de Conventie van Genève durf ik op dit moment geen uitspraak te doen.

De heer Van Bommel (SP):

Ik vraag dit omdat het een cruciaal onderdeel betreft van de Palestijnse economie. Wanneer je onderdelen van de economie of de infrastructuur vernietigt, geldt dit als een schending van de Conventie van Genève. In die zin moet dit worden veroordeeld. Ik zal dit straks nog nader aan de regering vragen. De Europese Unie doet dit, dus ik denk dat dit ook door Nederland expliciet moet gebeuren.

De heer Van Dam (PvdA):

Vlak voor de zomer hebben mevrouw Van Gennip, de voorgangster van de heer Haverkamp, en ik samen een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om zich in het kader van de intensivering van de relatie tussen Israël en de EU niet alleen in te zetten voor de oprichting van een subcomité voor de mensenrechten, zoals de heer Haverkamp zelf al heeft gezegd, maar ook voor het maken van afspraken met Israël over de stopzetting van de bouw van nederzettingen en de vermindering van het aantal checkpoints op de Westelijke Jordaanoever. Ik zag echter recent in het nieuws dat van stopzetting van de bouw van nederzettingen geen sprake is, sterker nog, dat dit wordt uitgebreid. Welke consequenties zou dit volgens de heer Haverkamp moeten hebben op basis van de motie die wij gezamenlijk hebben ingediend?

De heer Haverkamp (CDA):

Wij hebben hierbij al kort stilgestaan bij de discussies in het kader van de Razeb. Toen heb ik met de heer Van Dam aan de regering laten weten dat wij ons daarover grote zorgen maken. Ook hebben wij op de interruptie van mevrouw Diks gezegd dat wij kritisch bekijken hoe wordt omgegaan met deze afspraken bij de stappen die worden gezet binnen het Associatieakkoord. Op basis daarvan zullen wij ons definitieve oordeel geven wanneer wij dit verdrag ter goedkeuring krijgen voorgelegd.

De heer Van Dam (PvdA):

Wij hebben destijds niet voor niets een heel helder signaal afgegeven dat er afspraken moeten worden gemaakt tussen Israël en de EU over het stopzetten van de bouw van nederzettingen. Intussen zijn wij aan het onderhandelen met Israël en blijkt het land gewoon door te gaan met het bouwen van nederzettingen. Er is geen enkele discussie over het feit dat dit in strijd is met het internationale recht. Is de heer Haverkamp het met mij eens dat een intensivering van de relatie op het spel komt te staan als dit zo doorgaat?

De heer Haverkamp (CDA):

Ja, die analyse deel ik met de heer Van Dam.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb nog een vraag in verband met Irak. Als ik het goed heb beluisterd, heeft de heer Haverkamp dat niet genoemd. Ik neem toch aan dat ook de CDA-fractie nog steeds zeer bezorgd is over de escalerende situatie in vooral Mosul en de Ninevé-vlakte. Welke maatregelen staat de CDA-fractie voor om meer bescherming aan de christenen te geven, hetzij via noodhulp, hetzij via internationale druk op Bagdad?

De heer Haverkamp (CDA):

Ik had graag de hele wereld willen bespreken, maar die ruimte is mij niet gegeven. Ik ben het met de heer Voordewind eens dat wij waar mogelijk de mensen daar moeten ondersteunen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Onze wereld verandert sterk en in een hoog tempo. Wij hebben te maken met een kredietcrisis die wij kunnen duiden als de financiële echo van eerdere crises zoals klimaatverandering, voedselcrisis en schaarste op het gebied van water en energie. Naar de stellige overtuiging van mijn fractie hebben deze crises alle dezelfde oorsprong. Die is gelegen in een cultuur van nooit genoeg, een cultuur van alles moet kunnen. Daarmee zijn wij aan de grenzen van de daadkracht van onze planeet gekomen en die cultuur moet anders.

Nog afgezien van de actuele situatie is de wereld in de afgelopen zestig jaar – de tijd dat wij ons bezighouden met ontwikkelingssamenwerking – drastisch veranderd. Wij moeten toe naar een heroriëntering en een herfundering van het ontwikkelingsbeleid. De opeenstapeling van crises en nu de financiële crisis die ons allen direct raakt, biedt daarom ook kansen, kansen om aan de noodzakelijke hervormingen vorm en inhoud te geven. Hervormingen die uitgaan van een visie op een wereld waarin machtsverhoudingen en afhankelijkheden sterk veranderd zijn en die mensen uitdaagt op een andere manier om te gaan met elkaar en met onze rijkdommen.

De tijd van hulp is voorbij. Bij ontwikkeling moet het gaan om investeren, om het versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van mensen en dat moet beginnen bij "ownership", een coherenter beleid en het delen van kennis en kunde waarbij ook de Nederlandse expertise, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw en watermanagement, en de inzet van het bedrijfsleven veel beter kunnen worden benut.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Even terug naar het begin van het betoog van mevrouw Ferrier, want zij leek te suggereren dat de huidige wereldproblemen, die zij treffend beschreef, een oorzaak hebben, de economie van het nooit genoeg, de jacht op meer, meer, meer, de hijgerigheid van onze consumptiecultuur en dit laat zich nog verder aanvullen. Het is nogal wat dat een woordvoerder van de CDA-fractie, de grootste in het parlement, zo'n vernietigende analyse maakt van de actuele toestand van de wereld. Wat betekent dit eigenlijk, bijvoorbeeld ook voor Nederland?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dit heb ik zojuist al heel duidelijk gezegd. Inderdaad, ik maak die analyse, met mijn fractie. Zoals ik zei, de financiële crisis die ons allen raakt en waarop wij heel alert reageren, is voor mijn fractie een financiële echo van eerdere crises. Daarom zeg ik ook dat deze situatie kansen biedt, kansen om te bezien hoe wij op een andere manier met elkaar kunnen omgaan en hoe wij beter de rijkdommen die de aarde ons allemaal geeft, met elkaar kunnen delen. Dat heeft consequenties. Die zal ik later in mijn betoog duiden.

De voorzitter:

Een vervolgvraag, mijnheer Vendrik?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik aarzel even, want er komt nog heel veel spannends, begrijp ik.

De voorzitter:

Dan moet u die vraag maar niet stellen. Dan wacht u daar nog even mee.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Misschien nog een vraag, als u dat toestaat, mevrouw de voorzitter. Dat iedere crisis een kans biedt, weten wij allemaal, ook uit persoonlijke omstandigheden. Dit is niet zozeer nieuw, maar als mevrouw Ferrier hier zo'n felle aanklacht neerlegt tegen de materiële consumptiecultuur van het Westen en zij verbindt dit een-op-een met het gebrek aan kansen in arme landen, ben ik heel benieuwd naar een heel concreet voorstel. Wat moet Nederland, wat moet het Westen doen? Moeten wij matigen, moeten wij naar een economische krimp, moeten wij nulgroei accepteren, moeten wij terug in ons hok, moeten wij ons bescheidener opstellen? Wat betekent dit voor ons hier in Nederland?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik zal straks een aantal zaken noemen. Het heeft bijvoorbeeld te maken met een sterke vertegenwoordiging van ontwikkelingslanden in de multilaterale instellingen. Daarvoor pleit mijn fractie sterk. Het heeft vooral te maken met het feit dat wij af moeten van de hulpgedachte. De hulpgedachte houdt impliciet in dat er sprake is van het helpen van zielige mensen, dat heb ik zojuist ook al gezegd. Die tijd is voor de CDA-fractie voorbij. Wij moeten inzetten op investeren met effectiviteit. Als de heer Vendrik mij de gelegenheid geeft om nog iets verder in mijn spannende betoog door te gaan, hoort hij nog meer.

De voorzitter:

Mijnheer Vendrik, kunnen wij niet eerst het verdere betoog van mevrouw Ferrier afwachten? Ik wil u best nog de gelegenheid geven voor een opmerking, maar het is wellicht beter daarmee even te wachten tot mevrouw Ferrier haar betoog op dit punt afrondt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Dit was niet helemaal een antwoord op mijn vraag en daarom persisteer ik. Dat de tijd van het helpen van zielige mensen voorbij is, is waar, maar die was allang voorbij. Ik ben blij dat de CDA-fractie zich hierbij aansluit, maar dat was niet de kern van mijn vraag. Mevrouw Ferrier kiest een heftige opening in dit politieke debat over ontwikkelingssamenwerking, waarbij zij vooral met de vinger naar ons wijst en niet naar wat daar moet gebeuren en naar de wijze waarop wij moderne ontwikkelingssamenwerking moeten organiseren. Dan is opnieuw mijn vraag wat er moet gebeuren.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik kom daarop straks uitgebreid terug. Wat er moet gebeuren, heeft voor mij in de eerste plaats te maken met de algemene visie op ontwikkelingssamenwerking, waarbij wij de hulpgedachte loslaten en inzetten op investeren. Wij moeten ons ook bewust zijn van ons eigenbelang voor die effectieve inzet op ontwikkeling. Ik kom daarop straks terug.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik hoor mevrouw Ferrier zeggen dat de tijd van hulp voorbij is en dat het nu gaat om effectiviteit. Ik heb twee vragen. De eerste vraag is: waarom deze timing? Ik heb allemaal voorstellen ingediend om de effectiviteit van het beleid te verhogen en heb daarvoor geen steun van de CDA-fractie gekregen. Waarom is die fractie het er nu opeens mee eens? Mijn tweede vraag is: als de tijd voor hulp voorbij is, is de CDA-fractie dan ook de mening toegedaan dat de koppeling van het budget voor ontwikkelingssamenwerking aan de groei van het bnp zou moeten worden afgeschaft?

Mevrouw Ferrier (CDA):

De heer Boekestijn moet nodig beter leren luisteren! Hij moet de discussies die wij de afgelopen jaren in de Kamer hebben gevoerd, eens goed nalezen en tot zich laten doordringen wat daar is gezegd. De CDA-fractie heeft altijd ingezet op effectiviteit. Ik heb zojuist niet gezegd wat de heer Boekestijn mij nu in de mond legt. Ik heb gezegd dat wij van hulp naar investeren moeten, niet van hulp naar effectiviteit. De CDA-fractie zet van oudsher in op effectiviteit. Daar gaat het niet om. Dat spreekt vanzelf.

Voorts vraagt de heer Boekestijn of er een logische koppeling is tussen het loslaten van de hulpgedachte en het loslaten van de 0,8%. Wij voeren in mijn partij een debat over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking in de veranderde context. Daarbij gaat het ons om het effect. Hoe kun je de zaken het beste regelen? Bij de beantwoording van die vraag is niet de financiële kwestie leidend. Het gaat allereerst om de effectiviteit. Ik wijs de heer Boekestijn en de hele Kamer er echter op dat wij te maken hebben met een regeerakkoord en dat mijn fractie te maken heeft met een partijprogramma, waarin wij staan voor de besteding van 0,8% van het bnp aan ontwikkelingssamenwerking. Als ik kijk naar de uitdagingen waarvoor wij staan – en ik heb net iets geschetst van de huidige wereldsituatie – is het reëel te veronderstellen dat je daarvoor een budget nodig hebt, waarmee je daadwerkelijk een deuk in een pakje boter kunt slaan.

De heer Boekestijn (VVD):

Als mevrouw Ferrier het zo formuleert – met het oog op het coalitieakkoord en het verkiezingsprogramma – kan het heel goed zijn dat de CDA-fractie in de toekomst een ander standpunt gaat innemen. Is zij het met mij eens dat zij mijn voorstel om onafhankelijk het beleid te evalueren, niet heeft gesteund en dat zij daarmee een kans heeft gemist om het beleid voor ontwikkelingssamenwerking werkelijk effectief te maken?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mijn fractie heeft geen enkele behoefte nog eens zelf het beleid te evalueren. Zij heeft niet de pretentie dat beter te kunnen dan wetenschappers en deskundigen die de afgelopen decennia niet anders hebben gedaan dan het beleid evalueren en het waar nodig aanpassen. Mijn fractie heeft daar geen enkele behoefte aan en heeft dat niet nodig voor de effectiviteit. Mijn fractie heeft genoeg informatie.

Voorzitter. Voor de CDA-fractie is en blijft ontwikkelingssamenwerking van prioritair belang, niet om schuldgevoelens af te kopen maar vanuit internationale solidariteit. Wij moeten oog hebben voor de medemens in moeilijke omstandigheden. Je houden aan beloftes, ook als je het zelf moeilijk hebt, is een kwestie van beschaving. De realiteit van vandaag is dat ontwikkelingssamenwerking voor de CDA-fractie óók een welbegrepen eigenbelang dient. Honger en conflicten elders hebben immers direct invloed op onze eigen veiligheid en welvaart. Voor steeds schaarser wordende producten – denk aan energie – worden wij steeds afhankelijker van elkaar. Daarom is het van belang om naast noodhulp te investeren in capaciteitsopbouw, delen van kennis en kunde, opbouw van goed bestuur, economische ontwikkeling en vrede en veiligheid in ontwikkelingslanden.

De CDA-fractie hecht aan ontwikkelingssamenwerking, maar die moet wel effectief zijn. Dat zeggen wij al decennialang. Ook wij hebben kritiek. In het verleden is er niet altijd kritisch gekeken naar de bestedingen van de middelen. Veel te vaak is gedacht dat met geld alle problemen op te lossen zijn, zonder te kijken naar het ontwikkelingseffect. Wij hebben geleerd dat projecten en steun niet beklijven wanneer deze niet aansluiten op de ontwikkelingsvisie van het ontvangende land. Dat is weggegooid geld. "Ownership" is de belangrijkste voorwaarde voor duurzame ontwikkeling. Een andere belangrijke les is dat wij sneller moeten ingrijpen als er sprake is van ongewenste situaties. Wij hebben dat gezien in Uganda, waar de algemene begrotingssteun is aangepast, en in Tanzania en Pakistan, waar de hulp is opgeschort tot problemen met corruptie en schending van mensenrechten zijn opgelost.

De heer Irrgang (SP):

Dat laatste ben ik met mevrouw Ferrier eens. Ik heb een amendement ingediend over de algemene begrotingssteun aan Rwanda. Ik zal nog een gewijzigd amendement indienen om de opbrengst van het schrappen van die steun meer ten goede te doen komen aan Congo via een gezamenlijk fonds. Is mevrouw Ferrier net als ik kritisch over die algemene begrotingssteun? Wil zij in ieder geval overwegen om het amendement te steunen omdat Rwanda inmiddels duidelijk betrokken is bij de oorlog in Congo?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik wil de heer Irrgang vragen om een beetje geduld uit te oefenen, want ik ga nog spreken over Rwanda.

De voorzitter:

Dat gaan wij doen. Mevrouw Ferrier maakt haar betoog af. Aan het eind kunnen dan weer vragen worden gesteld.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. De effectiviteit van alle financieringskanalen is voor mijn fractie van groot belang. Het afgelopen weekend heeft de minister uitspraken gedaan over effectiviteit van de hulporganisaties en het openbreken van de "hulpindustrie". Het CDA is voor effectiviteit en voor maatwerk, ook wanneer overheidsmiddelen via een medefinancieringskanaal worden ingezet. Voor het CDA gaat het echter niet om een "industrie", die verrijkt wordt, maar om een krachtig kanaal waar identiteit en vrijwilligheid een belangrijke rol spelen. Er zit een enorme meerwaarde in directe contacten tussen kerken, religieuze organisaties, vakbonden, vrouwengroepen, enzovoort. Het maatschappelijk middenveld is een complementair kanaal van belang en van de CDA-fractie mag de herijking van de minister niet betekenen dat er uiteindelijk minder waarde wordt gehecht aan dit kanaal. Wij maken ons hard voor evenwicht in de kanaalkeuze. En dan nog iets: als de minister zo inzet op effectiviteit in het civilaterale kanaal, dan moet hij even kritisch kijken naar effectiviteit in de bi- en multilaterale kanalen. Ik hoor graag wanneer wij over de efficiëntieslag daarin geïnformeerd worden.

Begrotingssteun is op zich een goed instrument, maar wij moeten er wel kritisch naar kijken. Er moet meer duidelijkheid komen over de criteria voor de beslissing om ergens mee te beginnen, over de criteria voor de politieke dialoog en de criteria voor de beslissing om ergens uit te stappen. Bij de begrotingssteun aan Rwanda heeft mijn fractie altijd al vraagtekens gezet. Wij zien nu een humanitaire ramp van formaat in Oost-Congo. Voor de CDA-fractie geldt dat geen cent begrotingssteun naar Rwanda mag gaan zolang wij niet zeker weten of en hoe het land daarbij betrokken is en of Rwanda Nkunda steunt. Ontvangt Rwanda nu begrotingssteun? De minister heeft in een debat gezegd dat er geen begrotingssteun aan Rwanda is gegeven, maar in de beantwoording op vraag 135 lees ik dat er 3 mln. aan begrotingssteun naar Rwanda is gegaan in 2008. Mijn fractie wil dat wordt uitgezocht of Rwanda een rol speelt in de ondersteuning van Nkunda. Kan de minister dat toezeggen? Kan de minister ook toezeggen dat, zolang niet volstrekt duidelijk is dat Rwanda geen inbreng heeft in de ellende in Oost-Congo, er geen cent begrotingssteun naar Rwanda gaat?

De voorzitter:

Ik zie enkele woordvoerders bij de interruptiemicrofoons, maar ik wil dat mevrouw Ferrier eerst haar betoog afmaakt. Aan het einde daarvan kunt u vragen stellen. Zij is bijna aan het einde van haar betoog, volgens mij.

Het woord is aan mevrouw Ferrier.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Wij hechten aan coherentie van beleid. Ik heb twee voorstellen op dat gebied. Het eerste betreft de samenwerking tussen OS en VROM. Wij vinden dat er een voortvarende aanpak moet komen van de gevolgen van de klimaatverande­ring. Wij moeten inzetten op duurzame energie en ontwikkeling, en wel in een samenhangend pakket. Wij vinden dat het bedrag van 500 mln. dat beschikbaar is voor duurzame energie, moet kunnen worden ingezet voor voorstellen tot aanpassingen die het gevolg zijn van de klimaatverandering. Wij willen graag dat er beter en meer geëxperimenteerd kan worden met de herbebossing van onder andere de suikerpalm. Dat kan grote betekenis hebben voor Haïti, maar ook voor de gronderosie in Tanzania en de ontbossing in Kalimantan. Er ligt een nieuw concept voor van de Universiteit van Wageningen en ik vraag de minister of hij bereid is om van de 500 mln. die bestemd zijn voor hernieuwbare energie, een substantieel bedrag te reserveren voor een samenhangend uitvoeringsplan op dit gebied.

Dan kom ik te spreken over sport en OS. In 2010 hebben wij de wereldkampioenschappen in Zuid-Afrika. Dat is een unieke gelegenheid om inhoud te geven aan de belangrijke relatie tussen sport en OS. Ik vraag de minister om met voorstellen te komen.

Ten slotte is migratie en ontwikkeling een heel belangrijk onderwerp. Mijn fractie is trots op de voortrekkersrol van Nederland. Er moet nog wel veel gebeuren, de diaspora moet veel meer betrokken worden bij het beleid. Wij hechten aan het voorstel om uitgeprocedeerde asielzoekers met begeleiding en financiële middelen terug te sturen. Mijn fractie wil zeker dat er voor dit voorstel voldoende middelen zijn en heeft daarom een amendement ingediend.

De heer Irrgang (SP):

Wij autoriseren deze week het budgettaire dieet voor deze minister. Begrijp ik het goed dat mevrouw Ferrier zegt: geen algemene begrotingssteun – 4 mln., blijkt uit de beantwoording uit de vragen over de begrotingssteun – voor Rwanda zoals de zaken er nu voorstaan? Met dat onderdeel van de begroting stemt u dus niet in?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Nee, dat hebt u verkeerd begrepen. Ik heb gezegd dat begrotingssteun voor de CDA-fractie een interessant instrument is in de OS en dat wij kritisch moeten kijken naar de effectiviteit. Ik heb gezegd dat ik beter wil weten op basis van welke criteria wij daar ingaan, de politieke dialoog voeren en er weer uitgaan. Wat Rwanda betreft, heb ik niet gezegd dat ik het totale bedrag voor volgend jaar nu al weg wil halen. Ik heb gezegd dat ik eerst wil weten of er nu al begrotingssteun is gegeven, want daar bestaat onduidelijkheid over. In de tweede plaats wil ik weten wat nu de rol is van Rwanda. Ik krijg dat niet duidelijk. De antwoorden op vragen blijven vaag. Ik wil dat gewoon weten. Zolang dat niet duidelijk is, vind ik dat er geen begrotingssteun naar Rwanda moet gaan. Stel nu echter dat daar binnen een paar weken of een paar maanden duidelijkheid over komt, dan blijf ik bij mijn positie van vorig jaar en zeg: laten wij heel voorzichtig en kritisch kijken en laat de Kamer goed geïnformeerd zijn hoe het gaat met begrotingssteun aan Rwanda.

De heer Irrgang (SP):

Deze week moeten wij een beslissing nemen over de begroting van Buitenlandse Zaken, inclusief Ontwikkelingssamenwerking. Ik hoor mevrouw Ferrier zeggen: geen cent begrotingssteun voor Rwanda...

Mevrouw Ferrier (CDA):

Zolang...

De heer Irrgang (SP):

Ja, maar deze week moeten wij een beslissing nemen, mevrouw Ferrier. Als u dus nu zegt geen cent voor Rwanda, dan moet u dat ook nu in de begroting veranderen. Natuurlijk zullen wij het antwoord van de minister afwachten, maar dan is de stand van zaken op dit moment dat het CDA in deze week waarin wij beslissen, geen cent begrotingssteun voor Rwanda wil.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Wij spreken over de begroting voor het hele jaar 2009. Ik zeg niet – en daarin verschil ik op dit moment van mening met de heer Irrgang – dat wij in het hele jaar 2009 geen begrotingssteun aan Rwanda willen geven. Ik heb gezegd: zolang wij niet weten dat Kagame Nkunda niet steunt, vind ik dat er geen begrotingssteun naar Rwanda kan gaan. Maar dat is iets anders dan nu te zeggen: het hele volgende jaar gaat er geen begrotingssteun naar Rwanda.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Mevrouw Ferrier sprak zojuist nogal misprijzend over de woorden hulpindustrie en ontwikkelingsindustrie, en zij keek vrij vernietigend naar de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Moeten wij uit haar betoog concluderen dat zij tegen deze minister zegt: handen af van alle christelijke en kerkelijke hulporganisaties, minister Koenders?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Nee. Die conclusie kunt u niet trekken. Het CDA staat voor effectiviteit. Ik heb gezegd dat ik het heel goed vind dat de minister kijkt naar de effectiviteit. Als ik vernietigend naar de minister heb gekeken, dan spijt mij dat. Dat is niet mijn bedoeling geweest. Ik maak bezwaar tegen het woord industrie. Daarmee wordt een sfeer opgeroepen alsof het hier om winstbejag gaat, terwijl juist de kracht van het maatschappelijk middenveld zit in identiteit en vrijwilligheid. Dat moeten wij op waarde schatten. Ik heb al gezegd dat het civilaterale kanaal voor ons van groot belang is, uitgaande van het concept dat ownership centraal dient te staan en dat wij mensen niet kunnen ontwikkelen. Mensen moeten zelf hun problemen oplossen. Daarom is de inzet op het maatschappelijk middenveld van belang...

De voorzitter:

Mevrouw Ferrier, korter graag.

Mevrouw Ferrier (CDA):

...en ik zie een meerwaarde in religieuze organisaties, kerkelijke contacten, vakbonden, vrouwenorganisaties, mensenrechtenorganisaties en noem maar op.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Begrijp ik goed dat mevrouw Ferrier nu zegt: als minister Koenders straks in zijn termijn het woord "industrie" terugneemt, is er voor de CDA-fractie geen beletsel als de minister het civiele kanaal nog eens kritisch doorlicht op mogelijk gebrek aan effectiviteit? Daar stimuleert zij hem zelfs in. Wat zou dat dan moeten betekenen voor de organisaties, ook de christelijke organisaties, die zich met hulp bezighouden? Toetsen en doorlichten op effectiviteit. Wat betekent dat?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Er is hier helemaal niet iets geweldig nieuws aan de gang. Wij hebben altijd gestuurd op effectiviteit, dat geldt ook voor het civilaterale kanaal. Daar zeg ik wel bij dat het civilaterale kanaal in het totale beleid niet van minder waarde mag worden dan het bilaterale en het multilaterale kanaal. Daarbij zeg ik ook – maar dat is de verantwoordelijkheid van de organisaties zelf – dat juist de identiteit van de organisaties en de voor deze organisaties karakteristieke vrijwilligheid wel in stand dienen te blijven. Dat houdt natuurlijk niet in dat men ineffectief bezig zou kunnen zijn.

De voorzitter:

Kort graag, mevrouw Ferrier.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ja. Mijn punt is – en ik hoop dat dit ook bij de heer Vendrik duidelijk is overgekomen – dat het prima is om in te zetten op effectiviteit in het civilaterale kanaal, maar dat het minstens even belangrijk is om een effectiviteitsslag te maken ten aanzien van de potpourri die wij soms bij het multilaterale en het bilaterale kanaal zien.

De heer Boekestijn (VVD):

Is mevrouw Ferrier het met mij eens dat wij geen begrotingssteun moeten geven aan dubieuze regimes? Is zij het met mij eens dat VN-bronnen nu duidelijk en klip en klaar zeggen dat het Rwandese leger vanaf de grens geschoten heeft op het Congolese leger? Is zij het ook met mij eens dat dit in andere kranten aan de orde is geweest? Is zij het met mij eens dat dit betekent dat de heer Kagame de heer Nkunda heeft gesteund, die een afschuwelijke humanitaire ellende heeft veroorzaakt? En is zij het met mij eens...

De voorzitter:

Dat is uw vijfde vraag, mijnheer Boekestijn.

De heer Boekestijn (VVD):

...dat de CDA-fractie niets anders kan doen dan de begrotingssteun aan Rwanda voor 2009 te schrappen en onder geen enkel beding vrij te maken?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Het is al jarenlang staand beleid dat er geen cent Nederlands ontwikkelingsgeld gaat naar wat de heer Boekestijn betitelt als dubieuze regimes. Daar zijn wij al jaren heel kritisch op. Ik heb van meet af aan gezegd dat wij begrotingssteun aan Rwanda kunnen geven onder strikte voorwaarden, die wij uitgebreid met de minister hebben besproken. Wij hebben nu te maken met een humanitaire crisis. De heer Boekestijn vraagt mij of ik het eens ben met allerlei zaken die onder meer door de VN gezegd zijn. Ik hoor hier tegenstrijdige verhalen over, mijnheer Boekestijn, maar ik ben er net zo bezorgd over als u. Daarom heb ik aan de minister gevraagd om een en ander voor ons op papier te zetten, zodat wij weten wat daar precies aan de hand is. Ik ben het helemaal met de heer Boekestijn eens dat wij, zolang wij dat niet weten en zolang wij niet zeker weten dat er geen steun voor Rwanda is voor de diepe ellende in Oost-Congo, geen begrotingssteun geven aan Rwanda.

De heer Boekestijn (VVD):

Mevrouw Ferrier zegt dus dat het al jaren staand beleid is dat er geen cent gaat naar dubieuze regimes. Is mevrouw Ferrier het met mij eens dat in Eritrea de CDA-politiek totaal is vastgelopen? Is mevrouw Ferrier het met mij eens dat naar Zimbabwe heel veel Nederlands geld is gegaan? Dat heeft echter een monster gebaard. Wat mevrouw Ferrier zegt, is toch volstrekt in strijd met de feiten? Er is in het verleden wél geld gegaan naar dubieuze regimes. Zij weet dat heel goed.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat is nu precies één van de punten waarvan wij geleerd hebben. Mijnheer Boekestijn, leest u alstublieft uw stukken eens goed. Wij zijn allang gestopt met hulp aan Eritrea, mede op aandringen van de CDA-fractie. Over Zimbabwe kom ik graag nog een keer met de heer Boekestijn te spreken in een discussie over geopolitieke zaken, die de voorzitter ons nu niet toestaat.

De voorzitter:

Dit lijkt mij een helder antwoord. De heer Voordewind wil een vraag stellen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik steun het betoog van mevrouw Ferrier op het punt van de effectiviteit, ook bij de MFS-organisaties. De minister besteedt hieraan terecht aandacht. Hij zegt in een van zijn speeches ook dat hij rechtstreeks en met lokale organisaties in het Zuiden hulprelaties wil aangaan. Dat zou betekenen dat buiten de MFS- en MFO-organisaties om de ambassades deze projecten zouden kunnen steunen. Vreest mevrouw Ferrier er niet voor dat daardoor ambassades het aantal personeelsleden moeten verdubbelen? Verliezen wij bovendien op deze manier niet veel expertise van bestaande MFO's?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mijnheer Voordewind noemt een heel belangrijk thema. Ik zal zeer kritisch bezien hoe de minister de voorstellen, waarvan hij het afgelopen weekend een aanzet heeft weergegeven, gaat uitwerken. Als wij een effectief civilateraal kanaal hebben, lijkt het mij niet handig om buiten dat kanaal om te handelen. Iets anders is het feit dat mijn fractie zeer hecht aan een grote deskundigheid op de ambassades. In Ethiopië hebben wij gezien dat juist vanuit de ambassades kleinschalige projecten kunnen worden gesteund. Wij hebben het bedrijfsleven dit zien doen in Ethiopië, ook in de sociale context. Zulke dingen moeten een impuls kunnen krijgen.

De voorzitter:

Mevrouw Ferrier, wilt u korter antwoorden, want op deze manier schieten wij niet op?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Daarvoor moet er genoeg expertise op de ambassades aanwezig zijn...

De voorzitter:

Het is genoeg, mevrouw Ferrier; uw antwoord is helder. Ik zie dat de heer Vendrik nog een vraag wil stellen, maar ik geef hem het woord niet, want hij heeft zijn vraag al gesteld. Mevrouw Gill'ard kan nog een laatste vraag stellen. Daarna zal ik wat strenger worden, want wij schieten niet voldoende op.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Wij spreken vandaag over ontwikkelingssamenwerking. Daarbij staat de effectiviteit van de hulp centraal. Mevrouw Ferrier stelt dat ownership een belangrijk criterium is en eigenlijk een voorwaarde voor effectief optreden. Vervolgens spreekt zij echter een paar minuten over suikerpalm, hoe het idee daarvoor moet worden opgenomen in het budget en hoe het moet worden gealloceerd. Ik kan deze twee zaken niet met elkaar rijmen. Als wij het hebben over ownership en daar naartoe werken, moeten wij deze zaken echt aan de landen overlaten en niet steeds met allerlei plannetjes en ideetjes komen op microniveau.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Juist de landen waarover ik het heb gehad, zoals Brazilië, Haïti en Tanzania, zijn zeer geïnteresseerd in de suikerpalm. Die biedt namelijk geweldige kansen. Je kunt daarmee op een gemakkelijke manier energie en arbeid creëren. Ik zal mevrouw Gill'ard daarover alle informatie sturen. Dit gaat niet om mijn plannetje, maar om een diepe wens van de genoemde landen. Daarom vraag ik de minister om hiermee echt iets te doen. Dit is een prachtig voorstel dat komt vanuit Wageningen...

De voorzitter:

Mevrouw Ferrier, uw antwoorden zijn veel te lang. Ik wil nog een korte vraag van mevrouw Gill'ard horen. Daarna ronden wij af.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik hoor mevrouw Ferrier nu weer op een Nederlandse organisatie duiden. Als deze landen hiermee iets willen, kunnen zij terecht bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daar kunnen zij hiervoor een subsidie aanvragen. Wij hebben hiervoor namelijk net een fonds met een omvang van 500 mln. gecreëerd. Waarom houdt mevrouw Ferrier dus dit betoog? Ik heb begrepen dat wij hierover straks ook nog een motie ontvangen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik bepleit bij de minister sympathie voor dit belangrijke voorstel. Ik wacht zijn reactie af.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Volgens de VVD-fractie is de kern van het buitenlandse beleid het behartigen van het verlicht eigenbelang van Nederland. Het verlicht eigenbelang bestaat enerzijds uit vrijhandel. Daardoor is ons land groot geworden. Anderzijds bestaat het uit het bevorderen van de internationale rechtsorde. Daarin kan ons land namelijk het beste gedijen. Dit betekent ook dat wij solidair moeten zijn met mensen die het slecht hebben, die getroffen zijn door rampen of die leven in landen waar de ontwikkeling stokt.

Hiervoor moet Nederland beschikken over een efficiënt netwerk van posten in de landen die er voor ons toe doen. Dit betekent ook dat Nederland de beste diplomaten moet kunnen inzetten die wij hebben. Het is een goede zaak dat nu bijvoorbeeld de directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst op de ambassade in Washington wordt geplaatst. Dit geeft meer ruimte voor talent en de ontwikkeling van talent. Het is ook van groot belang dat mensen uit het bedrijfsleven, ook soms tijdelijk, onderdeel van onze diplomatieke dienst zouden kunnen uitmaken.

Ik ga terug naar het postennetwerk. De VVD is niet voor een operatie-"botte bijl". Integendeel, de VVD is eerder voor een operatie-"stofkam". Kijk eens goed: waar zitten wij, moet er meer, kan er minder? Als je zo kijkt, dan is het vanzelfsprekend dat wij in Hamburg een consulaat-generaal hebben. Hamburg is een van de Hanzesteden en een van de havensteden waar wij direct mee te maken hebben. Dat zou ook gelden voor andere havensteden waar Nederland goede betrekkingen mee heeft. Het bedrijfsleven kan dan ook meer doen dan op dit moment gebeurt.

Er zijn ook ambassades die een "landmark" zijn, een monument, bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade te Berlijn. Wij moeten dan niet zeggen: kan dat wat minder? Er zijn echter ook landen waar weinig Nederlandse belangen te verdedigen zijn. De VVD-fractie vraagt aan de minister van Buitenlandse Zaken of hij bereid is, bij de begroting voor 2010 een evaluatie te voegen van zijn postennetwerk, een evaluatie op basis van politieke belangen, handelsbelangen, belangen op cultureel gebied en belangen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

De heer Pechtold (D66):

Ik steun het idee om wat bewuster om te gaan met de wijze waarop wij vertegenwoordigd zijn in het buitenland. Ik kreeg echter in de aanloop van dit debat het idee dat het de heer Van Baalen niet in de eerste plaats om een evaluatie gaat, maar om een bezuiniging. Wil hij dat idee wegnemen...

De heer Van Baalen (VVD):

...of bevestigen.

De heer Pechtold (D66):

Ja.

De heer Van Baalen (VVD):

Voor de VVD-fractie is dit geen bezuinigingsdoelstelling. Het postennetwerk in Afrika is met name ingegeven door de hulprelaties met een aantal landen. Als dat sec voor zo'n post het geval is, dan kan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking veel meer doen om die post te financieren. Dit kan de begroting van de minister van Buitenlandse Zaken ontlasten. Aan het eind van de evaluatie ligt er voor de VVD niet per se een bezuinigingsdoelstelling ligt. Dit kan het geval zijn, maar wij kunnen ook, bijvoorbeeld in landen in Afrika en Latijns-Amerika, posten gezamenlijk bemannen met de Europese Unie of met de Benelux. Wij kunnen ze ook bemannen met reizende ambassadeurs. Dit zijn allemaal opties die aan de orde moeten komen.

De heer Pechtold (D66):

De heer Van Baalen laadt de verdenking op zich dat hij die riedel een beetje doorzet, omdat hij als eerste voorbeeld Afrika en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking neemt. De goede man, hij zit daar gesteund door zijn collega's, mag binnenkort het leger betalen, hij moet zijn eigen ambassades onderhouden, schoonmaken en bouwen. Gaat de VVD het woord "ontwikkelingssamenwerking" op nog meer departementen opplakken en zeggen: daar mag de goede man ook aan meebetalen? Vijf december komt eraan, maar ik denk dat de heer Koenders zich niet in de rol van sinterklaas ziet. De vraag is dus of het eerste voorbeeld dat bij de heer Van Baalen opkwam, toevallig of strategisch was.

Ik hoor de heer Van Baalen helemaal niets zeggen over de kans die wij moeten kunnen pakken om Europees samen te werken. Wij zouden zelfs veel meer kunnen uitbreiden, wanneer wij met andere Europese landen bijvoorbeeld onze consulaten vorm gaan geven.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Ik heb zojuist gesproken over het laatste. De heer Pechtold was toen waarschijnlijk nog bezig met het ontwikkelen van een gedachte, maar hij vergat te luisteren naar mijn inbreng. Hij kan dat dadelijk in het stenografisch verslag nalezen. Ik heb juist gezegd dat wij wat betreft bepaalde delen, waarbij geen sprake is van een specifiek Nederlands belang, best kunnen samenwerken met de Beneluxlanden en met de EU-landen en gezamenlijk zaken kunnen doen. Anderzijds concurreren wij ook. Wat betreft Indonesië is dat dus ondenkbaar, want dat is een belangrijk land voor Nederland. Daar zit je zelf en daar zit je stevig. In bijvoorbeeld Ivoorkust zou je best op EU-niveau iets kunnen doen.

Je moet niet zo snel mensen verdenken, zoals de heer Pechtold doet, maar het klopt dat de VVD niet vindt dat, als een ambassade in stand wordt gehouden voor alleen maar de hulprelatie, dit uit de financiële zak van de heer Verhagen moet komen. Dan mag de heer Koenders ruimhartig meebetalen. Om te voorkomen dat hij de zwartepiet krijgt, moet hij soms een beetje sinterklazen.

De heer Van Bommel (SP):

De voorbeelden die de heer Van Baalen kiest voor het sluiten van ambassades zijn wat ongelukkig. Zo noemt hij Ivoorkust, terwijl daar geen Nederlandse ambassade aanwezig is. Die kun je dus ook niet sluiten. Hij noemt ook Peru, waar Nederland wel een post heeft. Die post heeft echter nogal wat werk te doen. Op dit moment overlegt Nederland met Peru over een verdrag met betrekking tot het overbrengen van gevangenen uit Peru naar Nederland. Dat is een belangrijk verdrag. In Peru zitten 108 Nederlanders onder erbarmelijke omstandigheden in de gevangenis. Overigens reisden vorig jaar ook 18.000 toeristen naar Peru en vliegt de KLM in de zomer zes tot zeven keer naar dat land. Wat dat betreft zou je dus ook de belangen van burgers mogen meewegen bij het beoordelen van de posten. Die belangen van de burger noemde de heer Van Baalen niet in zijn lijstje met criteria. Vindt de heer Van Baalen die belangen ook een belangrijk aspect dat moet worden meegewogen?

De heer Van Baalen (VVD):

Als er mensen met de Nederlandse nationaliteit in een buitenlandse gevangenis zitten, bestaat er een bepaalde zorgplicht voor de Nederlandse overheid. Dat betekent echter niet altijd dat er dan ook een volwaardige post moet zijn. Dat kan in ieder geval niet de enige reden zijn voor een volwaardige post. Ik vraag aan de minister een afweging te maken. Als u efficiency en een goede dienstverlening belangrijk vindt, zult u niets hebben tegen een dergelijke afweging of evaluatie.

De heer Van Bommel (SP):

Mijn vraag is niet beantwoord. Ik heb niets tegen een evaluatie; ik wil de posten graag kritisch bekijken. Ik vind echter dat de heer Van Baalen het belang van de burger expliciet moet noemen. Ik vraag via u of de regering dat punt in een eventuele evaluatie zwaar wil laten meewegen.

De voorzitter:

Het lijkt mij dat die vraag met ja of nee kan worden beantwoord.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik vind natuurlijk dat ook het belang van de Nederlandse burgers op consulair en ander gebied moet worden meegewogen. Men moet bekijken wat nodig is: een consul, een consul-generaal of een ambassadeur.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik ben er nooit tegen om wat dan ook tegen het licht te houden. Ik krijg de laatste tijd echter het idee dat de VVD iets nieuws bedenkt om weer een aanval te openen op het budget van Ontwikkelingssamenwerking. Ook dit lijkt daarop. Na een paar zinnen van de heer Van Baalen moet Ontwikkelingssamenwerking de ambassades gaan betalen. Ik neem aan dat de heer Van Baalen zich erin heeft verdiept. Op welke manier zijn momenteel de kosten verdeeld tussen het budget van Ontwikkelingssamenwerking en dat voor buitenlands beleid?

De heer Van Baalen (VVD):

Er wordt ook vanuit OS betaald. Als men tot de conclusie komt dat Nederland in een bepaald land alleen zit vanwege de hulprelatie, dan moet OS de hele kosten op zich nemen. Dit is echter geen aanslag op het budget van de heer Koenders. Wij kijken rationeel naar alle uitgaven van de overheid.

De heer Van Dam (PvdA):

Zou het kunnen zijn dat alle apparaatskosten zijn verdeeld zijn over beide budgetten? Ik bedoel bijvoorbeeld dat de heer Koenders ook meebetaalt aan de ambassade in Washington. Is het misschien handig als het zo is geregeld, met een vaste verdeelsleutel? Wij hoeven dan niet te kijken waarvoor de ambassade precies wordt gebruikt, om het ook precies uit dat budget te bekostigen.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik geloof niet in de zogenaamde vaste verdeelsleutels. Je kijkt of een post nodig is en waarvoor. Is de vertegenwoordiging van het juiste niveau? Het kan echter ook betekenen dat een post wordt opgewaardeerd. Die mogelijkheid zit er altijd in. Wij zeggen niet dat een portefeuille belast moet worden met 5 of 10%. Er moet naar elke post gekeken worden.

De heer Van Dam (PvdA):

Het concrete voorstel van de heer Van Baalen is dus, dat de ambassades die primair in ontwikkelingslanden functioneren, worden betaald uit Ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkelingssamenwerking hoeft dan niet meer mee te betalen aan dure en grote ambassades zoals in Berlijn, Washington en Moskou. Dat budget kan dus vrijkomen voor ontwikkelingstaken. Is dat het voorstel van de heer Van Baalen?

De heer Van Baalen (VVD):

U moet luisteren naar wat ik heb gevraagd. Ik vroeg de minister van Buitenlandse Zaken naar het totale postennetwerk te kijken. De minister moet kijken wat minder kan en meer moet. Die opties liggen dus open. Verder moet de minister kijken waarom een post aanwezig is. Heeft de post het juiste niveau? Dat verzoek richt ik tot de minister van Buitenlandse Zaken. Men moet het zien als een kans en niet als een bedreiging. Hetzelfde geldt voor een ruimhartiger instroom van mensen buiten wat nu de Buitenlandse Dienst heet.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik vind dat de collega's de heer Van Baalen iets te veel eer geven voor het feit dat hij met een voorstel komt. In principe is het staand beleid dat de minister kritisch kijkt of Nederland de juiste posten heeft, met de juiste mensen op de juiste plek. Ik vraag concreet aan de VVD-fractie waar het naar haar oordeel nu fout gaat. Kan zij drie ambassades noemen waar iemand bij moet komen, of juist iemand minder? Op basis van welke criteria komt zij tot dat oordeel? Hoe definieert zij de term "politiek belangrijk"? Komt het neer op economisch belangrijk? Kunnen wij van de heer Van Baalen een uitgewerkt voorstel of een tegenvoorstel verwachten op dit punt?

De heer Van Baalen (VVD):

Het aardige is dat de woordvoerder van de CDA-fractie in zijn eigen inbreng de bal constant bij de regering legt. Wij zijn heel blij met het kabinet en verwachten allerlei voorstellen, maar van de CDA-fractie heb ik nog niet één voorstel vernomen. De heer Haverkamp hoort nu van mij het verzoek aan de minister van Buitenlandse Zaken om te evalueren. Ik vraag de economische, politieke en culturele belangen en ook de belangen in de ontwikkelingssamenwerking mee te laten wegen. De heer Van Bommel reikte mij nog de belangen van de Nederlanders in dat land aan. Laat de minister dat evalueren. De VVD-fractie zal daar heel kritisch naar kijken. Ik heb gezegd dat wij niet een bepaald bedrag wensen te bezuinigen. Dat kan een uitkomst zijn, maar dat hoeft het niet te zijn.

De heer Haverkamp (CDA):

Waarschijnlijk was de heer Van Baalen al zo bezig met zijn eigen inbreng, dat hij mijn inbreng niet heeft gehoord.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb goed naar de heer Haverkamp geluisterd.

De heer Haverkamp (CDA):

Het is natuurlijk gemakkelijk om het kabinet op te dragen een en ander te evalueren. Ik poneer hier de stelling dat het kabinet dat al heeft gedaan. De heer Van Baalen is blijkbaar van mening dat het kabinet dat niet goed genoeg heeft gedaan. Laat hij dan een concreet voorbeeld geven.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb in Elsevier gelezen dat er een onderzoek is gedaan van het ministerie van Financiën. Ik ken dat onderzoek niet; de heer Haverkamp wellicht wel. Ik zou het waarderen als dat onderzoek, als het bestaat, ook wordt gedeeld met de Kamer. Ik zie de heer Haverkamp knikken en neem aan dat ook hij daarvan voorstander is. Dan kunnen wij de minister beter beoordelen op basis van de evaluatie. Ik begrijp dat de heer Haverkamp zegt dat de minister dagelijks evalueert wie op welke post zit. Wij waarderen dat, maar vragen hem met een totaalplaatje te komen. Ik neem aan dat de CDA-fractie daar niet tegen is.

De voorzitter:

Ik verzoek u uw betoogt af te maken. Aan het einde kunnen interrupties plaatsvinden.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Van vitaal belang zijn de kwesties van vrede en veiligheid in de wereld, de bestrijding van het internationaal terrorisme en de zorg voor stabiliteit. Ook de president elect heeft de strijd tegen het terrorisme en de stabiliteit in Afghanistan tot speerpunten van zijn beleid gemaakt. Wij ondersteunen hem daarin en hopen dat de politici die, zoals mevrouw Halsema opmerkte, in een soort "kalverliefderelatie" met Obama verkeren, hem van harte zullen ondersteunen als hij vraagt om meer steun bij de bestrijding van het terrorisme en bij internationale defensie-inspanningen van de Europese NAVO-landen. Nederland doet veel en kan meer in defensie investeren. Ik hoop dat de politici de president elect daarin zullen ondersteunen.

Nederland kan iets heel concreets doen om de regering van de Verenigde Staten te helpen. Het kabinet heeft in de Oud-Poelgeestconferentie al eens heel goed gekeken naar de bestrijding van het terrorisme en het internationaal recht en de samenhang daarbinnen. Wij zijn blij dat zowel de toenmalige presidentskandidaat McCain als nu president elect Obama kiest voor het sluiten van Guantánamo Bay. Wij moeten echter ook kijken naar de rol van de internationale terrorismebestrijding en het internationaal recht. Ik verzoek de minister van Buitenlandse Zaken de resultaten van de Oud-Poelgeestconferentie aan de nieuwe Amerikaanse administratie aan te bieden, vergezeld met het voorstel om gemeenschappelijk te kijken naar de rol van de internationale terrorismebestrijding en het internationaal recht.

Andere Kamerleden refereerden al aan Indonesië. Indonesië is voor Nederland een zeer belangrijk land. Het kan een gateway zijn naar Azië. Het is een land waarmee wij een verleden delen en het is een land dat economisch van groot belang kan zijn. Ik pleit voor een stevige relatie met Indonesië.

Dat betekent ook steun voor Nederlandse betrokkenheid bij het opheffen van het vliegembargo voor Indonesische luchtvaartmaatschappijen op Europa. Nederland, in de vorm van de KLM, helpt Indonesië al met onderhoud, maar laat Nederland Indonesië ook helpen met het vormgeven van een onafhankelijke luchtvaartinspectie in Indonesië. Wij hebben daar zelf ervaring mee en ik verzoek het kabinet, dit zo snel mogelijk te realiseren. Ook mijn fractie is van mening dat de president van Indonesië met Garoeda Indonesië naar Nederland moet kunnen vliegen, voor zover dat veilig is.

Er is een discussie ontstaan over de vraag of onze Kamerdelegatie wel of niet kon vliegen met luchtvaartmaatschappijen die op de zwarte lijst staan. Ik krijg graag de bevestiging van het kabinet dat diplomaten en anderen die in dienst van de Nederlandse overheid zijn, gewoon met die lijndiensten kunnen vliegen en dat er geen bezwaar is dat de Kamer daarvan gebruikmaakt. De Kamer bepaalt dat overigens zelf.

De voorzitter:

Ik wilde de Kamer eigenlijk pas aan het eind van het betoog van de heer Van Baalen weer vragen laten stellen, maar voor dit punt maak ik een uitzondering. Het woord is aan de heer Haverkamp. Dit ook omdat hij nog maar weinig heeft geïnterrumpeerd.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik ging er eigenlijk van uit dat als in je eigen betoog vaak geïnterrumpeerd bent, je zelf ook mag interrumperen. Is dat niet een regel?

De voorzitter:

Niet bij mij.

De heer Haverkamp (CDA):

Het was te proberen.

De heer Van Baalen ging vrij gemakkelijk over de besluitvorming in de Kamer heen. Klopt het dat het Presidium zelf heeft besloten om het niet te doen en dat het geen opdracht van de regering was? Als dat zo is, waarom heeft de vertegenwoordiger van het CDA dan niet gezegd dat het CDA daar moeite mee heeft? Het is natuurlijk erg gemakkelijk om je achteraf te verschuilen achter de regering.

De heer Van Baalen (VVD):

Volgens mij was de vraag duidelijk. Er is ook contact geweest tussen de Kamer en het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Toen is de indruk gewekt dat er niet gevlogen zou worden met maatschappijen die op de zwarte lijst staan. Wat het Presidium ook heeft besloten of niet heeft besloten, ik wil glashelder hebben dat de Nederlandse regering of degenen die voor de Nederlandse regering functioneren in Indonesië met luchtvaartmaatschappijen die op de zwarte lijst staan kunnen vliegen. Dan kan de Kamer in een voorkomend geval ook met die maatschappijen vliegen. Gaat u rustig nog eens met het Presidium praten. Daar had u meen ik al eerder contact mee.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik heb mij neergelegd bij het besluit van het Presidium. Dan moet je ook alle consequenties nemen. Als u vindt dat het Presidium een fout besluit heeft genomen, wil ik dat nu van u vernemen.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb volgens mij al eerder in de media gezegd dat ik dit een onbegrijpelijk en onjuist besluit vond en vind. Dat was een vrij kort antwoord op uw vraag.

Voorzitter. Ik wil mij nu richten op de relaties tussen Nederland en Marokko. Dat zijn belangrijke relaties, gezien ook de Marokkaanse gemeenschap in Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken zal Marokko ook bezoeken. Wij vragen hem, dan ook aandacht te besteden aan discussies die eerder in de Kamer zijn gevoerd over dubbele paspoorten, personen- en familierecht, gemeenschappelijke bestrijding van het terrorisme, de integratie van de Marokkaanse gemeenschap in Nederland en ongewenste beïnvloeding. Ook andere lidstaten van de Europese Unie zullen met dit soort problemen kampen. Is het daarom niet goed om de discussie op dit gebied met Marokko ook op Europees terrein te verstevigen?

Ik wil graag nog aandacht besteden aan de relaties met China. Wij hebben heel veel gediscussieerd over mensenrechten tijdens de Olympische Spelen. Ik steun vorige woordvoerders dat wij nu eens moeten kijken of dat beleid effectief is geweest, wat wij ervan kunnen leren en wat wij in de toekomst kunnen doen om de mensenrechten in China te versterken. Ook moet mede via het kanaal van de Europese Unie gebeuren.

Een ander punt is dat de ijzige relatie tussen China en Taiwan lijkt te verbeteren. De minister van Buitenlandse Zaken zal het dan met mij eens zijn dat China zijn raketten die op Taiwan zijn gericht, kan ontmantelen, dat Taiwanese functionarissen vrij moeten kunnen reizen en dat de relatie tussen Taiwan en de Wereldgezondheidsorganisatie kan worden versterkt. Is de minister bereid om, gezien de verbeterde betrekkingen tussen China en Taiwan daar ook binnen de Europese Unie aandacht aan te besteden en de punten die ik net heb genoemd, te realiseren?

De VVD vindt het onbegrijpelijk dat er nu een situatie lijkt te ontstaan: Rusland/EU, business as usual. De inval in Georgië lijkt vergeten te zijn. De VVD roept de regering op, zeer waakzaam te zijn en niet het vizier te verleggen en niet te kijken wat Georgië allemaal verkeerd heeft gedaan. Nee, Rusland is agressor en zal niet beloond worden!

Over de relatie met Israël is ook door vorige sprekers gesproken. De VVD hoopt dat een nieuwe regering in Israël, die dus op basis van een nieuw mandaat is samengesteld na de verkiezingen, effectieve stappen kan nemen als het gaat om de relatie met de Arabische wereld en de Palestijnen. Het is Israël die moet opkomen voor de veiligheid van zijn burgers. Mijn fractie steunt Israël daarin. Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken hoe hij daarnaar kijkt en welke resultaten de versterkte dialoog met Israël heeft opgeleverd. De Kamer heeft bij de vorige begrotingsbehandeling opgeroepen tot die dialoog en heeft op dat punt een motie van mijn hand aangenomen.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik heb een vraag over China. De heer Van Baalen geeft aan dat de minister maar eens moet uiteenzetten hoe effectief het beleid voor China is geweest. Mijn vraag aan de VVD-fractie is hoever zij daar zelf in wil gaan. Wij kopen veel in China. China koopt iets minder bij ons. Wij weten dat China, om producent van de wereld te zijn, heel veel inkoopt in allerlei landen. Het doet dit echter niet maatschappelijk verantwoord. Is de VVD-fractie bereid om op handelsgebied risico's te lopen om het gedrag van China te verbeteren?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik wil mij graag hierbij aansluiten.

De heer Van Baalen (VVD):

De heer Van Dam had het zojuist over China en over de wijze waarop China handeldrijft. Dat moet WTO-conform zijn; China moet zijn markten ook ontsluiten voor andere landen en dat gebeurt mondjesmaat. De verhouding tussen mensenrechten en handel is moeilijk. Ik heb steeds gezegd dat Nederland niet alleen moet staan. Het kan via de Europese Unie draagvlak creëren om de mensenrechten effectief te behartigen. Als je mensen die in de gevangenis zitten of mensen die worden vervolgd, bij name noemt in allerlei gesprekken, kan dit helpen om hen meer veiligheid te bieden en zelfs om hen te laten vrijkomen. De gang van zaken in de voormalige Sovjet Unie heeft dit bewezen.

Op de vraag of de VVD-fractie bereid is om een risico te lopen, antwoord ik dat mensenrechten van vitaal belang zijn. Er moet sprake zijn van een gecalculeerd risico. Dat betekent dat er gezamenlijk in de EU, en gezamenlijk met de Verenigde Staten in de VN, altijd een risico kan worden gelopen. Het kan niet zo zijn dat mensenrechten altijd ondergeschikt zijn aan andere belangen, maar het is een samenspel.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik zal iets concreter zijn. Vindt de heer Van Baalen het acceptabel dat wij mobieltjes kopen in China waarin coltaan zit dat in Oost-Congo wordt gewonnen? Wij weten daarvan dat dit het conflict gaande houdt. Vindt de heer Van Baalen het acceptabel dat Nederlandse pensioenfondsen investeren in Chinese bedrijven die olie kopen in Sudan? Het gaat om dat type vragen.

De heer Van Baalen (VVD):

Pensioenfondsen hebben een eigen verantwoordelijkheid. Voorts vind ik dat als China internationale regels overtreedt, dit land daarop moet worden aangesproken, heel simpel. China mag bijvoorbeeld niet op illegale wijze importeren uit landen waarvoor handelsbeperkingen gelden. Het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat China illegaal diamanten importeert als dit niet mag. De heer van Dam heeft zelf ook een motie ingediend om ten aanzien van Kivu te bezien hoe daar naar handel kan worden gekeken.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Mevrouw Diks, hebt u nog een vervolgvraag? Ik dacht dat u zich aansloot bij de vraag van de heer Van Dam.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ja, maar dat blijft niet de hele dag zo. Ik heb nog een vraag over Israël. De heer Van Baalen heeft aangegeven dat de VVD-fractie zeer hecht aan de mensenrechten. Hij is heel erg opgekomen voor de heer Omer, die de nodige moeilijkheden heeft ondervonden in Israël. Daar is onderzoek naar gedaan. De heer Van Baalen wilde dat daar een vervolgonderzoek aan werd gekoppeld. Israël heeft dat afgewezen. Is de heer Van Baalen van plan om de regering nogmaals hierop aan te spreken? Als wordt gekeken naar Israël en mensenrechten, lijkt mij dat wel van belang.

De heer Van Baalen (VVD):

De VVD-fractie heeft zich twee keer ingezet om de heer Omer naar Nederland of naar Europa te laten komen. Wij betreuren het incident dat heeft plaatsgevonden. Wij weten niet exact wat er heeft plaatsgevonden, want er zijn meerdere lezingen. Ik heb de minister toen eerst via schriftelijke vragen opgeroepen om dit bij Israël aan de orde te stellen. Dat heeft de minister gedaan. Hij heeft dit ook nog een tweede keer gedaan. Hij heeft ook gevraagd om een onafhankelijk onderzoek, wat mijn fractie heeft gesteund. Israël wenst dat dit onderzoek niet wordt uitgevoerd. Dan zijn onze middelen uitgeput. Ik wil Israël niet op een andere manier onder druk zetten, bijvoorbeeld met handelsmaatregelen of in zijn verhouding tot de Europese Unie. Het zou Israël hebben gesierd als het had ingestemd met een onafhankelijk onderzoek. Ik vind dat de Nederlandse regering in dit geval al het mogelijke heeft gedaan.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Mevrouw Diks, ik zeg nu ook tegen u dat u al een aantal keren hebt geïnterrumpeerd. Ik ga nu tellen. Ik vraag u om nu uw laatste opmerking te maken en ik zeg hetzelfde tegen de heer Voordewind.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Het kan ook heel kort, voorzitter. Wat is voor de VVD-fractie de waarde van de garantie dat de mensenrechten worden gehandhaafd als zij dit op geen enkele manier hard kan maken?

De heer Van Baalen (VVD):

Het hard maken betekent dat wij ons best hebben gedaan, en meer nog dan ons best, om een journalist met een uitstekende reputatie naar Nederland en Groot-Brittannië te krijgen. Wij hebben ons hiervoor trouwens gezamenlijk met de Nederlandse ambassade ingezet. Dat is effectieve politiek. Praatjes vullen gewoon geen gaatjes.

De voorzitter:

Mijnheer Van Baalen, ik vraag u om antwoord te geven en het daarbij te laten. Ik zie dat u klaar bent met uw antwoord. Nu kan de heer Voordewind een vraag stellen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Van Baalen en ik zijn gezamenlijk goed opgetrokken in verband met de Olympische Spelen. Nu krijgen wij de Wereldtentoonstelling in 2010. De heer Van Baalen wil van het kabinet horen welke lessen kunnen worden getrokken uit de zaken die wij fout hebben zien gaan in de aanloop naar de Olympische Spelen. Welke lessen ziet de heer Van Baalen nu voor de VVD-fractie na de Olympische Spelen en welke consequenties trekt hij eruit of welke grote zorgen heeft hij in aanloop naar de wereldexpositie?

De heer Van Baalen (VVD):

Een les die ik zelf wil trekken is dat China ongelooflijk slecht is te beïnvloeden. Het is een enorm land waarop wij weinig echte invloed hebben. De invloed die je kunt hebben, is bijvoorbeeld via het noemen van dissidenten, dat soort zaken. Je moet China aanspreken, liefst in Europees verband. Uiteindelijk zullen het echter de Chinezen zijn die hun samenleving verbeteren. Ik heb wel eens gezegd dat je het land moet bombarderen met contacten. Je moet eerder contacten versterken dan ze moeilijker maken, vooral contacten met de civil society in China, voor zover die aanwezig is. China wil een belangrijk land zijn. Het wil gerespecteerd worden. Dat geeft de mogelijkheid om de Chinezen steeds aan te spreken. De heer Voordewind en ik hadden misschien een verschil van mening over het wegblijven van de premier bij de openingsceremonie.

De voorzitter:

Korter, mijnheer Van Baalen, dit gaat echt te lang duren.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik denk dat wegblijven niets zou hebben bijgedragen. Dus meer relaties, meer aanspreken, meer dissidenten voor het voetlicht halen, dat is de les die ik heb getrokken.

De voorzitter:

Dat was het mijnheer Voordewind? Ik lok u niet uit. U bent aan het eind van uw betoog, mijnheer Van Baalen?

De heer Van Baalen (VVD):

Ik was al eerder klaar, ik wil natuurlijk wel opnieuw beginnen, maar dat lijkt mij niet verstandig.

De voorzitter:

Nee, dat lijkt mij ook.

De heer Boekestijn (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie heeft met grote belangstelling kennis genomen van twee recente lezingen van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, namelijk afgelopen donderdag en afgelopen zaterdag. Alles moet anders. Ik heb begrepen dat vanaf nu alles anders moet. De private sector is opeens geheel en vogue en de medefinancieringsorganisaties gaan op de schop. Internationale samenwerking 2.0 is het nieuwe doel. De minister spreekt zelfs in zinnen als "de hulpindustrie moet worden opengebroken". Dit zijn historische woorden. Ik heb nog nooit een minister voor Ontwikkelingssamenwerking de zin horen uitspreken dat de hulpindustrie moet worden opengebroken. Dat geeft dus aan dat wij een debat gaan bereiken dat tot een hoogtepunt gaat leiden en waarvan ik hoop dat het zal leiden tot een beter ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.

Mijn eerste vraag aan de minister luidt waarom hij dit de vorige week heeft gezegd. Kan hij iets zeggen over de timing van deze mening? Als hij vindt dat de hulpindustrie zo versnipperd is en zo veel problemen heeft, waarom is hij er dan niet direct over begonnen toen hij minister werd? Nu hij toch in beweging is, waarvoor ik hem prijs, raad ik hem aan zijn beleid helemaal te veranderen. Op zeven punten heeft mijn fractie namelijk nog steeds grote bezwaren tegen zijn beleid.

Mijn eerste punt is heel kort, maar ik wil het hier wel gezegd hebben. Mijn streven naar een onafhankelijke beleidsevaluatie is vastgelopen. Ik blijf dit onacceptabel vinden. Een slager keurt niet zijn eigen vlees en de minister was er uiteindelijk niet toe bereid om dat in te willigen. Alleen dit feit is al voldoende om tegen zijn begroting te stemmen, want wij kunnen zonder onafhankelijke beleidsevaluatie de effectiviteit ervan gewoon niet vaststellen. Mijn volgende vraag stel ik voor de laatste keer. Is de minister bereid om op zijn schreden terug te keren en een daadwerkelijke onafhankelijke organisatie op te richten die het beleid evalueert? Ik stel vast dat ook het wetenschappelijk bureau van de GroenLinks-fractie dit standpunt nu huldigt. Ik stel ook vast dat daarover ook binnen andere fracties opvattingen bestaan die in deze richting tenderen.

Ik kom op een volgend punt. De VVD-fractie staat zeer kritisch tegenover begrotingssteun aan dubieuze regimes. Wij hebben hierover vanmorgen al in alle toonaarden gesproken. Laat ik het over dit punt maar kort houden. De bewijzen dat Kagame Nkunda heeft gesteund, stapelen zich nu op. Dat betekent dat een man die veel ontwikkelingsgeld van Nederland heeft ontvangen, medeschuldig is geweest aan de activiteiten van generaal Nkunda die ertoe hebben geleid dat honderdduizend mensen van voedsel en drinken verstoken zijn. Dat is heel ernstig. Er zijn nu twee denkscholen. De minister en de partijen ter linkerzijde zeggen: je moet juist geld geven om de man op het juiste pad te houden. Mijn stelling is de volgende. Het gedrag van Kagame bewijst dat het idee dat je met ontwikkelingsgeld iemand op de rails kunt houden niet deugt. Mijn stelling is heel helder: Kagame komt niet in aanmerking voor begrotingssteun in 2009.

Mijn fractie staat ook zeer kritisch tegenover de plannen om goed bestuur te exporteren. De minister haalt keer op keer triomfantelijk de beroemde Ibrahim-index aan waaruit zou blijken dat Afrika minder corrupt wordt. Ik wijs er echter op dat er ontzettend veel onderzoek is, aangevoerd door William Easterly, dat het tegendeel uitwijst. Wij zijn niet in staat om met ontwikkelingsgeld goed bestuur te bevorderen. De gelden die ernaartoe gaan, moeten daarom verminderd worden en ten gunste komen van de private sector omdat wij weten dat daar duurzame werkgelegenheid uit voortkomt.

Een volgend punt betreft de civil society. Dat punt is erg belangrijk voor de CDA-fractie maar wordt ook gesteund door de PvdA-fractie. Het organiseren van een tegenmacht klinkt prachtig; checks and balances tegen een regering. Er zijn echter twee grote problemen mee. Ten eerste zijn dubieuze regimes er zeer goed in om in de civil society te infiltreren. In Ethiopië worden in de counter partners van Nederlandse ngo's gewoon stromannen gezet. Ten tweede: als het effectief werkt en wij in de civil society iets goeds doen, dan brengen wij die mensen in gevaar. Het regime zal daar buitengewoon agressief op reageren. Ook om die reden vindt mijn fractie dat de fondsen voor de civil society moeten worden verminderd en dat de private sector moet worden verhoogd.

Ik kom te spreken over de medefinancieringsorganisaties. Als deze in aanmerking komen voor overheidssteun, dan krijgen zij 75% betaald door de Staat. Dit heeft drie gevolgen.

De voorzitter:

Voordat u die drie gevolgen opnoemt, geef ik mevrouw Ferrier gelegenheid tot het stellen van een vraag over het vorige punt.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb behoefte aan een duiding van de heer Boekestijn op het punt van de civil society. Ik vind dat hij erg laatdunkend praat over de kracht van mensen in ontwikkelingslanden, alsof zij niet doorhebben dat zij geïnfiltreerd worden, alsof zij niet voor zichzelf op kunnen komen als zij zelfstandiger worden. Ik ben het eens met de heer Boekestijn dat wij dubieuze regimes moeten aanpakken. Ik ben het ook met hem eens dat wij democratie niet kunnen exporteren en dat goed bestuur een belangrijke maar moeilijke weg is. Nu vraag ik de heer Boekestijn het volgende. Als wij niet inzetten op de civil society, het maatschappelijk middenveld, vanuit het besef dat mensen zelf hun problemen moeten oplossen, hoe moeten die regimes dan omver worden geworpen? Hoe moeten dubieuze leiders worden aangepakt als wij denken dat de eigen bevolking het niet kan. Hoe moet het dan mijnheer Boekestijn?

De heer Boekestijn (VVD):

Ik dank mevrouw Ferrier voor deze vraag. Daarmee krijg ik gelegenheid om dit punt te verduidelijken. Ik denk, op basis van evaluatieonderzoek, dat het uiteindelijk effectiever is om in de private sector meer geld te pompen. Daardoor komt er groei en ontstaat er op termijn een middenklasse. Die middenklasse krijgt de tijd en het geld om na te denken over de vraag waarom zij steeds zulke slechte leiders hebben. De Koninklijke weg van democratie is van binnenuit. Het probleem met de civil society is dat het zo geïnfiltreerd raakt. Een civil society is pas civil als de kracht van binnenuit komt. Dat is niet van buitenaf te stimuleren. Als dat wordt gedaan en het heeft succes, dan worden de mensen die worden gesteund zeer agressief aangepakt door het regime. Onze medefinancieringsorganisatie concentreert zich met name op die civil society. Dat blijkt keer op keer niet effectief te zijn. Wij hebben een prachtig interdepartementaal beleidsonderzoek gehad in 2003.

De voorzitter:

Mijnheer Boekestijn, u weidt nu te veel uit.

De heer Boekestijn (VVD):

De effectiviteit ervan bleek niet te kunnen worden aangetoond. Ik wil daar lessen uit trekken. Dingen die niet effectief zijn, wil ik laten en dingen die effectief zijn, wil ik gaan doen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. De heer Boekestijn moet zich beter verdiepen in de geschiedenis van de wereld. Laat hem eens kijken naar wat er in Chili gebeurd is. De heer Boekestijn zegt dat de civil society alleen versterkt kan worden door de private sector en economische zelfstandigheid. Ik ben het met de heer Boekestijn eens dat daarin een heel belangrijke kracht ligt. Zijn visie is echter beperkt. Er is veel meer nodig. Hij zegt dat het nooit werkt, maar dat is niet waar. Ook in Chili was er infiltratie, ook in Chili kwam de civil society onder druk te staan. Juist omdat men wist dat er steun was uit het buitenland, ging men de straat op en heeft men zelf de dictator naar huis gestuurd. Wat is de visie van de heer Boekestijn daarop?

De heer Boekestijn (VVD):

Het is aardig dat mevrouw Ferrier over Chili begint. Chili is een land dat qua economische groei en kracht oneindig veel sterker is dan een willekeurig Afrikaans land. Je hebt daar een middenklasse die kritisch kan zijn en die tijd en geld heeft om zich uit te spreken tegen de regering. Het onderschrijft mijn stelling dat economische groei de basis van alles is. Je kunt niet van buitenaf een civil society opbouwen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb het proces in Chili zelf meegemaakt, want ik woonde in die tijd in Chili. Er was in Chili pas sprake van brede economische groei, nadat de dictator naar huis was gestuurd. Juist de mensen die geen enkele toegang hadden tot economische groei of middelen, gingen de straat op, omdat zij vanuit Nederland gesteund werden door Cordaid, ICCO en Novib. Die steun heeft dat mogelijk gemaakt.

De heer Boekestijn (VVD):

Het is een totale overschatting van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Ik wijs er nogmaals op dat Chili vele malen rijker was dan een land als Ethiopië.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Een goede VVD'er zou vanuit zijn ABC weten dat goed bestuur een voorwaarde voor bedrijven is om in landen te investeren. Er moeten goede financiële instellingen zijn, een goed juridisch systeem en een goede overheidscontrole zodat hun bezittingen hun eigendom kunnen zijn. Er zijn tal van voorbeelden waarom goed bestuur een voorwaarde is om de private sector geïnteresseerd te krijgen om in een ontwikkelingsland te investeren. Daarop is het beleid gericht, want dat creëert groei. Ik hoor de heer Boekestijn echter zeggen dat we dat niet moeten doen, omdat goed bestuur toch niet werkt. Dat is een tegenstrijdigheid. Kan hij dat nader toelichten? Hier spreekt immers niet de VVD die ik ken.

Bovendien is de heer Boekestijn lid van het NIMD, dat naast democratisering ook aan goed bestuur werkt. Trekt hij ook daar de stekker eruit of heeft hij voor zijn beurt gesproken?

De heer Boekestijn (VVD):

Mevrouw Gill'ard zegt terecht dat goed bestuur een van de voorwaarden is voor economische groei. Het trieste is alleen – en die denkfout maakt de PvdA-fractie steeds – dat dit niet betekent dat wij dat ook kunnen exporteren. Goed bestuur is nodig voor economische groei, maar wij slagen er keer op keer niet in dat te bereiken. Betekent dit dat wij Afrika moeten vergeten? Nee, mijn partij is een zeer verantwoordelijke partij en is zeer begaan met het lot van Afrika. Wij denken dat het wel degelijk mogelijk is de voorwaarden voor economische groei te scheppen zonder dat wij er werkelijk in slagen het goede bestuur te verbeteren.

Wat het NIMD betreft, is persvrijheid een belangrijke zaak. Wij steunen het NIMD, omdat wij het een belangrijk orgaan vinden. Wij zijn liberalen in Nederland en dus ook in Afrika. Wij moeten echter eerlijk tegen elkaar zeggen dat de gedachte dat je Afrika van buitenaf op een goed bestuurlijk peil kunt brengen dat nodig is voor economische groei, niet heeft gewerkt.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik constateer dat de heer Boekestijn niet alleen het ABC van de private sector kwijt is, maar ook van ontwikkelingssamenwerking. Wij exporteren geen goed bestuur. Er is geen bedrijf dat goed bestuur exporteert. Wij werken aan capaciteitsopbouw en dat is iets anders. Dat verschil moet de heer Boekestijn toch echt maken.

De heer Boekestijn (VVD):

Daar waar wij capaciteitsopbouw op een intelligente wijze kunnen versterken, vindt mevrouw Gill'ard mij aan haar zijde. Laten wij echter eerlijk toegeven dat uit evaluatieonderzoek steeds blijkt dat die capaciteitsversterking behoorlijk tegenvalt. Wij moeten daar nog een grote slag maken. Ik vind het vreemd dat de PvdA-fractie daarvoor haar ogen sluit. Ik benoem de problemen die er zijn. Wij kunnen niet de stelling verdedigen dat de capaciteitsversterking in Afrika tot spectaculaire resultaten heeft geleid. Dat is niet zo. Dat betekent dat wij iets aan het beleid moeten veranderen, en daar sta ik voor.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wij zullen voor allerlei andere debatten met de liberalen onthouden dat je voor een florerende private sector geen enkele aandacht hoeft te hebben voor het vestigingsklimaat. Dat wordt hier eigenlijk gezegd.

De heer Boekestijn (VVD):

Dat heb ik niet gezegd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat gaat allemaal vanzelf en daar moeten wij ons niet mee bemoeien.

De heer Boekestijn wil de private sector nog meer gaan subsidiëren, dus meer staatssteun geven. Dat noemen wij dan echter ontwikkelingssamenwerking. Dat is interessant. Nu heb ik laatst een heel mooi rapport gelezen van het wetenschappelijk bureau van de VVD. De auteur was de heer Voorhoeve, een vooraanstaand VVD-lid. Hij zegt eigenlijk twee dingen die haaks staan op het betoog van de heer Boekestijn. Ten eerste is er juist te veel aandacht geweest voor de economie. Wij moeten het veel meer hebben over mensenrechten, goed bestuur, enzovoort. Ten tweede is daar extra geld voor nodig. Er moet veel meer in geïnvesteerd worden. Daarin valt een grote slag te maken. Welke VVD staat hier nu eigenlijk? Is dat de VVD van de heer Boekestijn, is er nog een VVD van de heer Voorhoeve of is er misschien nog een aparte VVD van de heer Rutte sinds dit weekend? Namens wie spreekt de heer Boekestijn hier eigenlijk voor welke achterban, met welk mandaat? Kan hij dat stoelen?

De heer Boekestijn (VVD):

Er is maar één woordvoerder voor ontwikkelingssamenwerking bij de VVD en dat is de heer Boekestijn. Verder is het mij opgevallen dat het wetenschappelijk bureau van GroenLinks een buitengewoon interessant epistel heeft opgesteld, waar ik twee dagen geleden over mocht debatteren. Daarin wordt over veiligheid en ontwikkeling bijvoorbeeld een positie ingenomen die inhoudt dat Ontwikkelingssamenwerking ook wordt geacht het geld te gaan betalen voor het opleiden van de krijgsmacht. Ik stel vast dat de heer Vendrik dat niet overneemt uit het rapport van zijn eigen partij. Dus het komt wel vaker voor dat er spanning bestaat tussen een wetenschappelijk rapport en wat de woordvoerder vindt.

Het is onjuist dat ik op alle terreinen tegen de gedachte ben dat capaciteit versterkt kan worden. Ik zeg dat het slecht en moeizaam gaat en dat wij het intelligenter moeten aanpakken. Laten wij daarom om te beginnen het budget verschuiven naar terreinen met meer succes. Immers, alle projecten die wij doen waarbij ondernemers naar Afrika gaan om Afrikaanse ondernemers te helpen, worden ontzettend goed geëvalueerd. Die leiden tot duurzame werkgelegenheid. Al die projecten met heel belangrijke capaciteitswinst, die ik ook heel graag zou willen, worden heel slecht geëvalueerd. Ik sluit mijn ogen daar niet voor. Ik wil naar een modern OS-beleid waarbij wij de dingen die niet goed werken afbouwen en de dingen die werken intensiveren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik zou bijna uit het antwoord van de heer Boekestijn concluderen dat het met de VVD van de heer Boekestijn nog wel meevalt wat OS betreft. Hij zegt dat zijn partij het vooral effectiever wil maken en vooral blijft investeren in goed bestuur en het vestigingsklimaat. Dus uiteindelijk zou het allemaal wel meevallen.

De heer Voorhoeve houdt een indringend pleidooi. Hij is niet de minste; hij is oud-minister van Defensie en hij is politiek leider van de VVD geweest. De heer Voorhoeve schrijft in zijn rapport van september: er moet meer geld komen en wij moeten ons meer focussen op goed bestuur, handhaving en bevordering van mensenrechten. Dat is een forse politieke uitspraak.

De voorzitter:

Dat is geen nieuwe vraag, mijnheer Vendrik.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Moet ik daaruit concluderen dat de heer Voorhoeve de boom in kan met zijn rapport of trekt de heer Boekestijn zich nog iets aan van wat deze voormalig politiek leider van de VVD heeft gezegd over het belangrijke terrein van ontwikkelingssamenwerking? Wat leert de heer Boekestijn van de heer Voorhoeve? Laat ik het zo eens vragen.

De voorzitter:

De vraag is wat de heer Boekestijn van het rapport van de heer Voorhoeve vindt.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik prijs mij gelukkig dat wij in de VVD zulke erudiete en knappe mensen hebben als professor Voorhoeve. Verder ben ik op dit punt een andere mening toegedaan dan professor Voorhoeve.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een helder verhaal. De heer Vendrik mag nog een korte opmerking plaatsen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Iets meer tekst en uitleg zou welkom zijn. Ik erken dat de heer Voorhoeve een knappe kop is en een interessante man. Hij heeft een goed rapport geschreven, waarover goed valt te debatteren. Waarom heeft de heer Voorhoeve ongelijk? Waarom moet er niet meer, maar minder geld naar OS? Waarom zetten wij niet in op mensenrechtenbeleid en good governance?

De heer Boekestijn (VVD):

De reden is heel eenvoudig. Ik heb die eigenlijk al heel helder uiteengezet, maar ik wil het graag nog een keer doen. De reden is: uit evaluaties komen good governance-projecten slecht naar voren. Wij moeten dus vaststellen dat wij daar niet goed in zijn. Ik vind dat wij zaken die een slechte evaluatie krijgen, moeten verminderen. In mijn analyse is de evaluatiepraktijk doorslaggevend voor de vraag waar het geld naartoe moet. Dat is mijn visie op een modern ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.

De heer Irrgang (SP):

Ik vind het goed om te horen dat ook de VVD-fractie van mening is dat er effectieve ontwikkelingssamenwerking bestaat. Dat is dan weer winst in dit debat, denk ik. Ik hoorde de heer Boekestijn ook wel eens zeggen dat het anders is. Ik vind dat hij het belang van goed bestuur een beetje overschat. Bangladesh is ontzettend corrupt en er is slecht bestuur, en toch is het heel snel aan het groeien. Voor Mali geldt het omgekeerde. Ik ben het wel met hem eens dat het stimuleren van goed bestuur moeilijk is. Vindt de VVD-fractie niet ook dat het de moeite waard is om bijvoorbeeld mensenrechtenactivisten in het Zimbabwe van Mugabe te ondersteunen en om te proberen om daar beter bestuur te stimuleren, hoe moeilijk dat ook is? Vindt de VVD-fractie het bijvoorbeeld interessant om de corruptiebestrijding in ontwikkelingslanden te stimuleren? Dat zijn toch goede vormen van hulp waar ook de VVD-fractie zich senang bij zou moeten voelen?

De heer Boekestijn (VVD):

Op dit punt kan ik uw vrees geheel wegnemen. Ik wijs er ook op dat onze woordvoerder Buitenlandse Zaken de mensenrechten hoog in zijn vaandel heeft, net zoals onze minister van Buitenlandse Zaken overigens. Als wij in Nederland voor mensenrechten zijn, dan zijn wij daar in de hele wereld voor. Ik wijs wel op één punt, en dat zullen de heer Van Balen en de minister van Buitenlandse Zaken met mij eens zijn: als wij de persvrijheid stimuleren, moeten wij dat wel zo doen dat er niemand om wordt doodgeschoten. Het is een buitengewoon ingewikkeld terrein. Ik kan echter uw vrees geheel wegnemen. Wij steunen dat voluit, want het is heel belangrijk.

De heer Irrgang (SP):

Dan constateer ik dat zelfs als het gaat om ontwikkelingshulp voor goed bestuur, althans om bepaalde vormen daarvan, zoals bijvoorbeeld mensenrechtenactivisten ondersteunen of corruptiebestrijding, dat de VVD-fractie daar voor is.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik zal het nog even nuanceren. Dat geldt zeker voor de bevordering van de mensenrechten. Ik stel ook vast dat wij heel erg slecht zijn in corruptiebestrijding. Ik daag iedereen uit om met goede plannen daarvoor te komen. Dat is namelijk heel moeilijk. Voor de rest wijs ik erop dat ik in algemene zin vind dat de fondsen voor goed bestuur – die met 600 mln. zeer hoog zijn – naar beneden zouden moeten.

Ik ga door met de medefinancieringsorganisaties. Zij krijgen nu, als zij in aanmerking komen voor overheidssteun, driekwart van hun begroting betaald door de staat. Dat heeft drie gevolgen. In de eerste plaats zijn deze organisaties door het feit dat de onderlinge concurrentie heel gering is, weinig innovatief. Zij richten zich vooral op de sociale sectoren – gezondheidszorg en onderwijs – terwijl wij ons juist op de private sector moeten richten als wij werkelijk groei willen genereren. Dat blijkt dus ook uit evaluatieonderzoek. In de tweede plaats zijn die organisaties door de hoge overheidsbijdrage en geringe controle eigenlijk aan niemand verantwoording schuldig, hetgeen ernstig is, omdat er namelijk alle reden is om aan hun effectiviteit te twijfelen. Kijkt u eens naar het interdepartementale beleidsonderzoeksrapport, het BOR-rapport uit 2003, waarin vastgesteld werd dat die organisaties niet erg effectief zijn. In de derde plaats hebben de mensen die in deze organisaties werken, heel vaak ideologische bezwaren tegen de groeidiscussie. Zij richten zich dus vooral op de verdeling. Dat is echter precies waar het misgaat. Ondoordachte projecten in de sociale sectoren leiden alleen maar tot hulpverslaving, en daar moeten wij juist vanaf zien te komen. Mijn fractie vreest dat er slechts één enkele manier is om deze wereld te moderniseren, namelijk dat wij de overheidssteun afschaffen. Dat kan pas na een paar jaar, vanwege allerlei juridische verplichtingen. Mijn vraag aan de minister is of hij bereid is om de overheidssteun af te bouwen.

Dan heb ik nog een punt. Er is een heel belangrijk artikel verschenen van Easterly met de titel "Where does the money go?", waarin het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid wordt beoordeeld. Daarin komen wij heel slecht naar voren wat betreft de transparantie, de fragmentatie, de selectiviteit, de ineffectiviteit van de kanalen en de overheadkosten. De overhead is hoog, en er gaat veel naar corrupte landen. Ik zou dat artikel graag straks aan de minister willen aanbieden en ik zou hem willen vragen om daar morgen op in te gaan. Dit is namelijk een grote aanval op het Nederlandse OS-beleid en ik denk dat dit grote gevolgen zou moeten hebben voor dat beleid.

De voorzitter:

Minister Koenders wil hier nu iets op zeggen.

Minister Koenders:

Voorzitter. Wij hebben in de laatste vier algemene overleggen gesproken over de studie van Easterly. Die studie is mij bekend. Ik heb daar inmiddels ook al vier keer op gereageerd aan het adres van de heer Boekestijn. De vraag is of ik opnieuw moet reageren, als het hetzelfde rapport betreft waar hij eerder over gesproken heeft en waar ook een onjuiste interpretatie aan wordt gegeven.

De voorzitter:

Minister Koenders, u mag morgen in uw termijn zelf bepalen of u er wel of niet op wilt reageren. De inbreng van de heer Boekestijn is aan hem. Ik laat hem zijn inbreng nu ook voortzetten.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik kan kort zijn. Ik zou buitengewoon teleurgesteld zijn als de minister van Ontwikkelingssamenwerking deze kans zou laten lopen. Hij heeft op geen enkele manier inhoudelijk op dat rapport gereageerd. Het rapport is ernstig. Er wordt gewoon gezegd dat wij veel te veel geld geven aan corrupte landen. Er wordt gewoon gezegd dat onze overhead tot de hoogste behoort. In de ranking bungelen wij een beetje onderaan. De transparantie is laag. Ik ben er een voorstander van dat wij over rapporten die kritisch zijn over het beleid een inhoudelijke discussie voeren in het parlement en dat dit gevolgen heeft voor het beleid.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Is dit nu alles? Is dit nu alles wat de heer Boekestijn te melden heeft, na zo veel maanden van ketelmuziek buiten de deur? Waar blijven de grote verhalen over het afschaffen van de hulp? Waar blijven de forse amendementen om er 2 mld. af te halen? Waar blijven de visies van de VVD-fractie over de besteding van het geld?

De voorzitter:

Mijnheer Boekestijn, geeft u korte antwoorden en weidt u niet uit.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik kan de heer Vendrik zeggen dat ik nog een tweede inbreng heb. Ik heb nog heel veel voor hem op de rol. Ik stel de heer Vendrik een tegenvraag. Waar zijn de voorstellen...

De voorzitter:

Nee, mijnheer Boekestijn. De vragen worden nu niet door u gesteld. U moet nu een antwoord geven.

De heer Boekestijn (VVD):

Wacht u op mijn tweede inbreng, mijnheer Vendrik. Die wordt prachtig. Overigens ben ik de enige in het parlement die überhaupt dingen ter discussie stelt. Ik heb van de heer Vendrik geen voorstellen gehoord om de hulpindustrie open te breken. Ik heb niet gehoord wat er beter moet. De heer Vendrik wil alleen maar meer, terwijl dat juist niet werkt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Boekestijn heeft blijkbaar geen kennisgenomen van bijvoorbeeld een rapport van GroenLinks uit 1999 over de Wereldbank.

De voorzitter:

Wij gaan niet de geschiedenis in.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Toch is dit niet onbelangrijk, voorzitter. De heer Boekestijn verwijt een politieke fractie dat zij niet met voorstellen komt, maar die voorstellen lagen er tien jaar geleden al. Toen ging het ook al over de effectiviteit van de hulp, de problemen rond de multilaterale hulp en de vraag hoe Nederland op dit punt anders zou moeten opereren. Dat debat loopt al heel lang. De GroenLinks-fractie is een voortrekker in dat debat.

De voorzitter:

Nu uw vraag.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Boekestijn heeft in de afgelopen maanden grote woorden gebruikt in de richting van het Nederlands publiek. Hij heeft gezegd dat de hulp helemaal niet werkt, dat die nergens toe leidt, dat die verzandt in illusies en dat die hulp neerkomt op weggegooid geld. Aldus de heer Boekestijn. Dat hoor ik hem vandaag niet zeggen. Ik hoor hem vandaag ook niet komen met een interessant amendement – een amendement dien je meestal in de eerste termijn in – waarin wordt voorgesteld om maar eens flink te beknibbelen op die hulp. Vandaar dat ik mijn vraag herhaal: is dit nu alles wat de heer Boekestijn te melden heeft?

De heer Boekestijn (VVD):

Ik snap het punt van de heer Vendrik helemaal niet. Ik kom in tweede termijn met een voorstel. Ik heb gezegd waarop ik wil bezuinigen. Al die punten heb ik afgelopen. Ik kom dus met een voorstel om daarop te bezuinigen. Ik begrijp derhalve niet waar de heer Vendrik een probleem mee heeft. Bij de VVD-fractie is het boter bij de vis. Wat ik zeg, doe ik. Exact.

De voorzitter:

De heer Boekestijn komt er in de tweede termijn op terug. Wij kunnen hem niet dwingen om zijn tweede termijn nu al te houden. De vraag van de heer Vendrik is nog niet beantwoord. Ik vraag de heer Boekestijn om dat in tweede termijn te doen.

De heer Irrgang (SP):

Het is toch vrij gebruikelijk om amendementen in een eerder stadium in te brengen, zodat wij hier een interessant debat kunnen voeren naar aanleiding van die amendementen. Ik heb echter geen amendementen van de heer Boekestijn gezien. Ik hoor tevens dat hij op allerlei andere punten extra geld wil uittrekken. Hij sprak onder meer over de private sector. Ik ben erg benieuwd naar zijn voorstellen. Door het niet indienen van amendementen over deze punten belemmert hij het debat. Dat vind ik erg teleurstellend, zeker gezien het feit dat de heer Boekestijn een grote broek aantrekt.

De heer Boekestijn zegt dat er in het parlement geen voorstellen zijn gedaan. Ik wijs er echter op dat wij vorig jaar al 65 voorstellen hebben gedaan. Toen hebben wij van de VVD-fractie geen enkel voorstel gehoord. Ik vind het jammer dat de heer Boekestijn geen oog heeft voor de rol van de andere fracties – onder andere van de fractie van GroenLinks – op dit punt.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik wijs erop dat het op grond van de procedure in dit parlement mogelijk is om in de tweede termijn te komen met moties en amendementen. Daar heb ik mij ook aan gehouden.

De heer Irrgang (SP):

Dan kent de heer Boekestijn de procedures niet. Hij kan voor...

De voorzitter:

Mijnheer Irrgang, u dient te wachten tot ik u het woord gegeven heb.

De heer Boekestijn (VVD):

Het is misschien gebruikelijk om in eerste termijn amendementen in te dienen, maar dat hoeft helemaal niet.

De heer Irrgang (SP):

De heer Boekestijn had al weken geleden amendementen kunnen indienen. Mijn fractie heeft dat gedaan. Waar zijn de amendementen van de heer Boekestijn? Op basis van die amendementen hadden wij op dit moment, tijdens de begrotingsbehandeling, al een debat kunnen voeren. Hij trekt een grote broek aan, maar ik zie hier geen enkel amendement van hem verschijnen waarmee hij tot een wijziging van de begroting kunt komen.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik zal een deel van mijn inbreng in de tweede termijn nu in twee zinnen samenvatten. Het probleem is dat mijn bezuinigingsvoorstel door alle artikelen heen loopt. Ik heb mij verstaan met het Bureau Wetgeving en Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven. Technisch gesproken is er geen amendement te bedenken om dit te veranderen. Dit kan alleen met een motie waarin de regering wordt opgeroepen om een nota van wijziging op te stellen. Zo'n motie zal ik indienen in mijn tweede termijn. Het is heel simpel; ik ga...

De voorzitter:

Mijnheer Irrgang, u kunt uw laatste opmerking hierover maken.

De heer Irrgang (SP):

Ik kan op dit moment slechts met moeite mijn lachen onderdrukken. Het amendement is het zwaarste machtsmiddel van het parlement. Daarmee kunnen wij begrotingen wijzigen. Een motie is een simpele Kameruitspraak die door de minister genegeerd kan worden. Dat gebeurt helaas steeds vaker. De heer Boekestijn maakt nu geen gebruik van zijn machtigste middel, namelijk het recht van amendement. Als hij zegt dat hij het niet kan, dan moet hij geen grote broek aantrekken.

De heer Boekestijn (VVD):

Luister eens, mijnheer Irrgang, wij hebben te maken met juridisch verplichte uitgaven. Dat maakt het beeld complex. Er mag geen enkel misverstand zijn over de positie van de VVD-fractie. Wij willen een andere begroting. Daarom zal ik in mijn tweede termijn hierover een motie indienen. Ik doe precies wat ik vóór dit debat heb gezegd.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Wij wachten al heel lang op het door de heer Boekestijn aangekondigde plan van de VVD over ontwikkelingssamenwerking. Een paar maanden terug bereikten ons via de krant dertien punten. Nu is er sprake van zeven punten en straks komen er wellicht zes. Hoe langer wij debatteren, hoe minder punten er zullen zijn en hoe minder er overblijft. De heer Boekestijn heeft al lang geleden aangekondigd dat hij tegen deze begroting zal stemmen. Wat wil hij nu nog met amendementen?

De heer Boekestijn (VVD):

Ik dank mevrouw Gill'ard voor haar vraag. Zij stelt terecht dat ik tijdens mijn Kamerlidmaatschap ongeveer twintig artikelen over ontwikkelingssamenwerking heb geschreven. Er is niemand die hierover zo veel ideeën naar buiten heeft gebracht als ik. Ik had het op prijs gesteld als mevrouw Gill'ard op de argumenten was ingegaan die ik naar voren heb gebracht.

De voorzitter:

Verscheidene leden roepen nu wat in de zaal. Het debat wordt echter via de voorzitter gevoerd. Als de leden vragen willen stellen, moeten zij bij de microfoon komen staan. Had de heer Boekestijn zijn betoog afgerond?

De heer Boekestijn (VVD):

Ik heb nog een laatste opmerking. Het Centraal Planbureau heeft onze tegenbegroting doorgerekend. Het bureau stelt vast dat wij niet meer dan 1 mld. op ontwikkelingssamenwerking kunnen bezuinigen vanwege de heel ingewikkelde kwestie van de juridisch verplichte uitgaven. Ik zal dat daarom voorstellen.

De voorzitter:

Ik vraag de woordvoerders om even bij mij te komen. Ik wil kort met ze spreken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Op 4 november 2004 opende R.E.M. zijn concert in Madison Square Garden met de hit uit 1987: "It's The End Of The World As We Know It". Het was een reactie op de herverkiezing van president Bush van twee dagen daarvoor. Exact vier jaar later, op 4 november 2008, kwam er een einde aan het tijdperk-Bush met de historische verkiezing van Barack Obama. Bush laat hem een historische erfenis na met missers in Afghanistan, de inval in Irak, gevangenschap zonder proces, illegale verdwijningen, geheime gevangenissen, marteling, een beschadigd bondgenootschap, een moeizame relatie met Rusland en China, geen vooruitgang in het Midden-Oosten of Darfur, klimaatproblematiek, de financiële crisis, een paniekerige oliemarkt, een enorm begrotingstekort en een groeiende staatsschuld. Op YouTube is een toepasselijk filmpje te vinden waarin Bush zelf de woorden van R.E.M. uitspreekt. "It is the end of the world as we know it and I feel fine."

De voorzitter:

Ik wil graag dat de heer Van Dam eerst zijn inleiding afmaakt. Daarna kan de heer Pechtold een vraag stellen. Was dit uw inleiding?

De heer Van Dam (PvdA):

Ik heb mijn tekst niet op die manier ingedeeld. Ik ben klaar voor interrupties.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Pechtold.

De heer Pechtold (D66):

U maakte een verschrikkelijke opsomming. U noemde het een erfenis, waarvan Irak onderdeel was. Vindt u dat de boedel van Irak al genoeg is verkend? Weten wij daarvan al alles? Is het niet hard nodig dat het Nederlandse parlement eens gaat kijken naar de Nederlandse rol? De Amerikanen hebben wel hun eigen rol verkend, terwijl dat hier steeds niet lijkt te kunnen.

De heer Van Dam (PvdA):

U stelt twee verschillende vragen. Wij hebben allemaal kunnen volgen dat de Amerikanen zelf onderzoek hebben gedaan.

De voorzitter:

De heer Pechtold had nog een tweede vraag.

De heer Van Dam (PvdA):

Die vraag stelt de heer Pechtold ongeveer elke drie maanden. Het is zijn favoriete onderwerp; wij kunnen er bezig over blijven.

De heer Pechtold (D66):

In die frisse manier van deze woordvoerder met popmuziek en YouTube zit ook iets ontzettend conservatiefs. Balkenende heeft afgedwongen dat er geen onderzoek komt en de heer Van Dam houdt daaraan vast. Men mag niet leren van de oorlog in Irak. De heer Van Dam past zelf niet bij deze enorme aanval op Bush, hoewel ik mij daarbij van alles kan voorstellen. De heer Van Dam misgunt Nederland dat er onderzoek naar gedaan wordt. Nederland is het enige beschaafde land dat afziet van een dergelijk onderzoek. Het is goed om dat nog eens te onderstrepen, bij alle gevoelens van de heer Van Dam voor Barack Obama.

De heer Van Dam (PvdA):

De heer Pechtold moet ook onderstrepen dat het eerste kabinet dat een dergelijk onderzoek afwees, het kabinet was waarin hijzelf minister was, zonder dat hij daarbij enige aantekening maakte. Vanuit de oppositie is het gemakkelijk praten. Ik weet precies hoe het werkt, maar het blijft gemakkelijk praten.

De heer Pechtold (D66):

Of ministers aantekeningen maken, komt niet openbaar naar buiten. Dat is een traditie. Het gaat echter om het stemgedrag van de fracties. De fractie van D66 heeft altijd – ook ten tijde van de coalitie – voor het onderzoek gestemd. Dat is het verschil. De PvdA-fractie heeft 33 zetels en stemt tegen.

De heer Van Dam (PvdA):

Als de heer Pechtold een aantekening heeft gemaakt als minister, kan hij dat nu zelf openbaar maken. Ik heb daar geen enkel probleem mee. Hij doet het echter niet, dus is het niet zo.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

De heer Van Dam maakt zich druk om de houding van de Verenigde Staten ten aanzien van de mensen in Guantánamo Bay. Als deze mensen vrijgelaten worden en niet terug kunnen naar hun land van herkomst vanwege martelingen en dergelijke, is de heer Van Dam er dan voor om die mensen op te nemen in de EU of in Nederland?

De heer Van Dam (PvdA):

Op dit moment niet. Ik vind dat de Verenigde Staten hun eigen probleem hebben gecreëerd. De Verenigde Staten zullen dan ook de eerste stap moeten zetten voor de oplossing van dat probleem. Wij hoeven dat niet te doen. Eén president kon het verschil maken en één nieuwe president kan dat dus ook. Alle hoop lijkt gericht op Barack Obama. De hele wereld lijkt te hopen dat hij alles oplost, van de financiële crisis tot de situatie in het Midden-Oosten. Hoe graag hij het ook zal willen, het is haast onmogelijk om alle verwachtingen waar te maken.

Toch is er nu een duidelijk momentum. Internationale politiek gaat over energie en dan bedoel ik niet olie of gas, maar de energie van mensen die erin geloven dat zij het verschil kunnen maken. Met de verkiezing van Obama is die energie weer terug. De Verenigde Staten waren toe aan verandering, maar Nederland en Europa nog veel meer. Ook wij willen hoop, optimisme, toekomstgerichtheid, saamhorigheid, verandering en geloof in eigen kunne. Dat is geen toeval. Overal in het Westen zijn mensen onzeker: over de dreiging van terrorisme; over autoritaire regimes in Rusland, Iran en Saudi-Arabië die de olie en het gas beheersen; over China en India die pijlsnel groeien; over de Verenigde Staten die geld hebben moeten lenen bij China en bij rijke olielanden en over de financiële crisis.

Wij zien de economische en politieke macht verschuiven van het Westen naar het Oosten; van democratische landen naar autoritaire regimes; van vrije markten naar centraal geleide economieën; van idealistische verdedigers van mensenrechten en vrijheden naar landen bij wie het eigenbelang ten koste van alles mag gaan. Natuurlijk worden wij daar onzeker van. Natuurlijk zoeken wij naar houvast, maar dat vinden wij niet door ons af te keren van de buitenwereld, hoe populair dat soms ook lijkt.

Toen ik eerder dit jaar op de radio discussieerde over Birma, reageerden luisteraars dat Nederland zich eerst maar eens druk moest maken over haar eigen problemen. Toen ik vorige week aandrong op Europees ingrijpen in Congo, vernam ik op Standpunt.nl dat Afrikanen nu eindelijk maar eens moesten leren om hun eigen problemen op te lossen. Die reacties staan niet op zichzelf. De VVD-fractie wil de ontwikkelingshulp aan de allerarmsten halveren. De SP-fractie stemde tegen de bescherming door Nederlandse mariniers van de vluchtelingen uit Darfur en de ontheemden uit Tsjaad. Het is simpel om binnenlandse politiek te bedrijven over de rug van de allerarmste of de allerkwetsbaarste. Kies nu eens niet voor de gemakkelijke weg. Het is niet gemakkelijk om op te komen voor internationale solidariteit.

De heer Van Baalen (VVD):

De heer Van Dam schetst een messiaans beeld van inspiratie. "Yes, we can." Ja, wij kunnen het. Als hij de Nederlandse bevolking wilinspireren, moet hij dat doen. Dat is tot nu toe niet gelukt. Hoe verklaart de heer Van Dam dat?

De heer Van Dam (PvdA):

Ik zou niet weten wat ik met deze interruptie moet.

De heer Van Baalen (VVD):

President elect Obama inspireert. De heer Van Dam heeft dat ook op de radio gezegd. Hij kan dingen voor elkaar krijgen waar de bevolking van de Verenigde Staten wellicht helemaal geen voorstander van was. Ik noem als voorbeeld het internationalisme, vrede en veiligheid. Als de heer Van Dam om meer betrokkenheid van de Nederlandse burgers bij bijvoorbeeld vrede en veiligheid vraagt, dan moet hij ze inspireren. Dat lukt hem niet en dat lukt ook de kabinetsleden niet. Hoe verklaart hij dat?

De heer Van Dam (PvdA):

Ik meen de heer Van Baalen nu beter te begrijpen. Ik voel mij zeer vereerd dat hij probeert een vergelijking te trekken tussen mijn optreden hier en dat van president elect Obama in de Verenigde Staten, maar het is niet helemaal een logische vergelijking. Wij voeren dit debat over de vraag hoe belangrijk internationale solidariteit en internationale betrokkenheid is. Dat debat ga ik graag met de Kamer aan en ik hoop inderdaad dat daar een inspirerende werking vanuit gaat.

De heer Van Baalen (VVD):

Het gaat niet zozeer om de inspiratie, maar om de transpiratie. Als president elect Obama vraagt om een versterkte Nederlandse defensie-inspanning, is de heer Van Dam dan bereid daar positief op te reageren?

De heer Van Dam (PvdA):

Ik ben van mening dat geen enkele Amerikaanse president op dit moment te klagen heeft over de militaire verantwoordelijkheid die wij dragen in internationale zin.

De heer Irrgang (SP):

De heer Van Dam trekt een grote broek aan en spreekt over de interventiemacht in Tsjaad. Deze interventiemacht is er niet in geslaagd om de vluchtelingen in hun kampen te beschermen. Hij spreekt grote woorden over internationale solidariteit. Is de heer Van Dam bereid om de steun aan Nkunda, die medeverantwoordelijk is voor de oorlog in Congo, in te trekken en het geld te gebruiken voor de vluchtelingen in Congo als blijk van internationale solidariteit?

De heer Van Dam (PvdA):

De heer Irrgang stelt twee kwesties aan de orde. De eerste kwestie betreft de EU-missie in Tsjaad, die wel degelijk functioneert. Dit wordt bevestigd door ngo's in het gebied. Het probleem zit echter in de kampen zelf, waarvan de heer Irrgang weet dat de EU-missie daar niet actief is. Dat was bekend op het moment dat wij over de EU-missie moesten stemmen. Desondanks zien wij nu dat de missie functioneert. De SP-fractie sprak grote woorden over het mislukken van de missie. De missie beschermt en redt echter levens, alleen niet in de kampen aangezien ze daar niet opereert.

De heer Irrgang (SP):

De heer Van Dam geeft nu zelf al de essentie aan. In de kampen waar het om gaat, is de EU-missie niet effectief. Daarom heeft mijn fractie ook gepleit voor een VN-macht. De EU-missie houdt namelijk op en waar blijft de VN-macht? Kan de heer Van Dam ook nog ingaan op mijn vraag over de internationale solidariteit en steun aan Kagame, die moet worden gestopt?

De heer Van Dam (PvdA):

De VN-macht waar de heer Irrgang destijds zo voor heeft gepleit, is precies de macht die op dit moment problematisch functioneert en waarvan wij ook niet zeker weten of die na maart volgend jaar wel gaat functioneren. Het pleidooi van de heer Irrgang van destijds om te wachten op de VN-macht, had voor de vluchtelingen uit Darfur en ontheemden in Tsjaad betekend dat zij een jaar langer hadden moeten wachten op bescherming. Dat was het standpunt van de heer Irrgang, maar dat is niet mijn standpunt.

Over de steun aan Kagame is volgens mij al gedebatteerd in deze Kamer. Ik heb begrepen dat er binnenkort een reis van de minister naar het gebied is gepland en dat naar aanleiding van de conclusies die naar aanleiding daarvan worden getrokken, verder gesproken zal worden over de steun aan Kagame. Ook ik zie dat Rwanda een kwalijke rol speelt in het conflict.

De heer Irrgang (SP):

Ook voor u geldt dat wij nu spreken over de autorisatie van de begroting voor Buitenlandse Zaken. Als u zegt dat Rwanda een kwalijke rol speelt, zou u als u het over internationale solidariteit hebt, ook mee moeten werken aan een beperking van die begrotingssteun. Anders wordt het wel heel hol wat u zegt.

De heer Van Dam (PvdA):

Dan hebt u een verkeerd begrip van wat een begroting is. Een begroting geeft de minister het recht om geld uit te geven maar niet de plicht om geld uit te geven. De minister kan dus, ook als wij de begroting hebben vastgesteld, naar bevind van zaken handelen.

De heer Boekestijn (VVD):

Verdedigt de PvdA hier nu werkelijk de stelling dat Kagame inderdaad Nkunda heeft gesteund en handhaaft zij daarbij tegelijkertijd de stelling dat wij in 2009 gewoon begrotingssteun gaan geven aan Kagame? Is dat wat u hier verdedigt?

De heer Van Dam (PvdA):

Ik geloof niet dat ik dat zo gezegd heb.

De heer Boekestijn (VVD):

Vindt u dat wij in 2009 4 mln. algemene begrotingssteun aan Kagame moeten geven, ja of nee?

De heer Van Dam (PvdA):

Het lijkt bij dit soort zaken verstandig om niet op de zaken vooruit te lopen en dus af te wachten met welk resultaat de minister terugkomt van zijn bezoek aan de regio en op dat moment te beoordelen of er reden is om te handelen.

De voorzitter:

Ik laat nu even geen interrupties meer toe. Als de heer Van Dam wat verder in zijn betoog is, kijken wij weer verder.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Ik zei dat het in deze tijd niet gemakkelijk is om op te komen voor internationale solidariteit. Het is niet gemakkelijk om verantwoordelijkheid te dragen voor lastige militaire missies. Het is niet gemakkelijk om op te komen voor eenheid in Europa. Maar het is wel allemaal keihard nodig. Wij moeten namelijk vooruit. Niet alleen uit idealisme, maar ook uit eigenbelang. De wereldwijde strijd om energie, grondstoffen en politieke invloed is weer opgelaaid. Nederland is simpelweg te klein en te onbelangrijk om hierin alleen op te treden. Wij hebben daarbij vrienden keihard nodig. In de eerste plaats kan Nederland niet zonder de EU. De EU zou economisch en qua bevolkingsomvang een grootmacht kunnen zijn, maar is dat niet, want hier is verdeeldheid troef. Of het nu gaat om energiedeals, om het Midden-Oosten, om Congo of om de relatie met Rusland, Europa heeft steeds weer moeite om op een lijn te komen. Het resultaat is vaak slap. Het Verdrag van Lissabon kan helpen, maar als Europa werkelijk een rol wil spelen, moet een cultuur ontstaan, gericht op eenheid en daadkracht, zoals wij die wel hebben gezien bij de aanpak van de kredietcrisis. Waarom lukt dat nooit als het om buitenlands beleid gaat?

De VS is wel een grootmacht en wij delen veel. Onze geschiedenissen zijn verbonden, onze economieën zijn verweven en onze waarden zijn gedeeld. De erfenis van Nederlandse invloed die in 1609 begon, is meer dan de vlag van de stad New York. Tolerantie, persoonlijke vrijheid, de American dream en democratie zijn alle terug te voeren op Nederlandse wortels. Wij moeten de banden met onze belangrijkste bondgenoot aanhalen. Na 20 januari is daar ook alle gelegenheid toe. Hoe gaat het kabinet dat aanpakken? Het volgend jaar biedt een perfecte kans. Het is dan 400 jaar geleden dat Hudson aanmeerde – Hudson was in Nederlandse dienst – in wat later Nieuw Nederland werd. Wat zou er nu mooier zijn dan dat de nieuwe Amerikaanse president volgend jaar op de Dam in Amsterdam komt spreken over de waarden die ons binden en de noodzaak in deze veranderende wereld samen op te trekken? Ik weet dat het een hoge inzet is, maar ik wil het kabinet vragen om hem hiervoor uit te nodigen.

De wereld verandert snel en wij hebben onze Europese en Amerikaanse vrienden nodig om in te kunnen spelen op de veranderende politieke wereldorde. Economische macht wordt steeds vaker gebruikt voor politieke doeleinden. Vooral Rusland en China doen het met andere normen en andere middelen dan de Westerse landen gewend waren. Het is aan Nederland, de EU en de VS om zich aan deze nieuwe situatie aan te passen, zonder daarbij af te doen aan onze idealen en ons eigenbelang. De wereld is veranderd, maar de gereedschapskist van de minister van Buitenlandse Zaken niet. Is dat niet gek? Kan de minister daarop ingaan? China groeit en groeit bijvoorbeeld. Onze economieën raken steeds meer met elkaar verweven. Maar die groei gaat gepaard met stevige onderdrukking in eigen land en een totaal gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid buiten de grenzen. China is medeverantwoordelijk voor de ellende in Darfur, in Congo en in Birma. Wij gebruiken oude instrumenten als diplomatiek contact om druk uit te oefenen op China, maar nog steeds doen wij dit zonder resultaat.

De vraag is of wij niet het handelsinstrument moeten durven inzetten. Mijn fractie zou graag een wereldwijde handelstop willen op grondstoffen die conflicten aanjagen. Voorts wil zij een verbod op Europese investeringen in bedrijven die handelen in bijvoorbeeld olie of coltaan uit conflictgebieden. Al eerder heb ik aangegeven dat ook onze eigen pensioenfondsen over het algemeen gewoon doorinvesteren in bedrijven waarvan wij weten dat zij medeschuldig zijn aan de financiering van dergelijke conflicten.

Als voorbeeld neem ik Congo. Het conflict daar heeft alles te maken met grondstoffen. Veel metalen uit Congo zitten in onze mobieltjes. Later vandaag zal ik een onlinepetitie openen gericht aan fabrikanten van mobiele telefoons, om aan hen te vragen aan te tonen dat zij geen Congolees coltaan of kassiteriet gebruiken. Ik hoop dat mijn collega's als eerste vandaag willen tekenen. Wat is de reactie eigenlijk van de regering en van de EU op het verzoek dat Ban Ki-moon nu wel heel duidelijk heeft gedaan, om extra militairen te sturen. Het gaat om een search van 3000 extra militairen. Ik wil de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking vragen om later in een nota nader in te gaan op de relatie tussen grondstoffen en conflicten en op het instrumentarium dat wij zouden kunnen inzetten om de angel van gewin uit conflicten te trekken. Hoe zit het bijvoorbeeld met initiatieven om de transparantie van de productieketens te vergroten?

China gebruikt ook zijn positie in de Veiligheidsraad: verkoop ons uw olie en wij zorgen ervoor dat de Veiligheidsraad u niet lastig valt. Zo wordt de Veiligheidsraad ingezet als handelsinstrument. Kan de minister ingaan op de consequenties van dit gedrag voor het functioneren van de Veiligheidsraad?

Iets soortgelijks geldt voor Rusland. De EU is de grootste koper van Russische producten en van Russisch gas natuurlijk. Rusland gebruikt zijn macht op de energiemarkt steeds vaker om assertiever en bij tijd en wijle zelfs agressief te opereren. Rusland is economisch zeer afhankelijk van ons. Wij maken tenslotte jaarlijks veel geld over. Maar wij gebruiken die macht niet. Voor China en Rusland geldt dat zij momenteel beide economisch gezien sterker afhankelijk zijn van de EU dan andersom. Is de minister bereid om samen met de staatssecretaris van Economische Zaken in een brief in te gaan op de strategische ontwikkeling van onze handelsrelaties? Hoe vinden wij het evenwicht tussen handelsbelangen en idealen? Tot op welke hoogte zijn wij bereid ons belang te schaden om mensenrechtenschendingen te bestrijden? Is het bijvoorbeeld slim om de handelsrelatie met China en Rusland verder uit te breiden en, zo ja, onder welke voorwaarden? Zijn wij tevreden met de huidige betalingsbalans? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat China en Rusland sterker van de EU afhankelijk blijven dan andersom?

De EU is te zeer afhankelijk van Russisch gas. Wij moeten minder afhankelijk worden om politiek niet chantabel te zijn. Kan de regering in een nota ingaan op energiebeleid als onderdeel van buitenlands beleid, waarin ook aandacht zou moeten zijn voor de waarschuwing die het IEA ook vandaag weer gaf voor een voorzien olietekort onder meer door het terugschroeven van de productie door de OPEC-landen?

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik zag zojuist, terwijl deze litanie aan ellende over ons heen gestort werd, de wereldkaart voor mij met de landen waar de regering het fout doet: Noord-Amerika, Afrika, China, Rusland. Ik zou bijna ook IJsland noemen, maar daar is de regering druk mee bezig. Ik zag weinig witte vlekken meer. De PvdA is nu twee jaar coalitiepartij. Is het zo erg? Ik begin dadelijk met een compliment over mensenrechten en ik zal het hebben over zaken waar het beter kan. Maar dit is één grote litanie aan ellende. Ik heb de PvdA helemaal niet gehoord over China in de aanloop naar en tijdens de Olympische Spelen. Daar durfde de ChristenUnie nog wel iets over te zeggen. De PvdA was nergens. Toen minister-president Balkenende daar in die zaal van vrienden in het Kremlin stond bij de ondertekening van het gascontract, hoorde ik de PvdA niet. Wij hebben de minister van Buitenlandse Zaken toen nog op zijn mobieltje gebeld. Dat was ook zo'n succes. Ik hoor nu zoveel kritiek en dan denk ik: waar was de PvdA de rest van het jaar?

De heer Van Dam (PvdA):

De heer Pechtold heeft er vandaag wel meer last van dat hij niet goed luistert, want ik heb nauwelijks een kritische noot gekraakt. Ik heb wel aangezwengeld dat ik het nodig vind dat hier bepaalde debatten gevoerd moeten worden. Bovendien vind ik dat de heer Pechtold de geschiedenis geen geweld moet aandoen met zijn opmerking over de Olympische Spelen. Wij zijn allemaal kritisch geweest over de rol van China. Er was alleen een verschil van opvatting over de vraag of je het Chinese gedrag het beste zou kunnen beïnvloeden met een boycot of juist met contact. Ik dacht met contact. Vorig jaar tijdens de begrotingsbehandeling spraken wij hier inderdaad over Rusland. De heer Pechtold weet nog prima op wiens verzoek de minister-president destijds in Moskou werd gebeld.

De heer Pechtold (D66):

De heer Van Dam moet helder zijn. Daar zitten twee kabinetsleden van zijn kleur. Hij moet hun opdrachten gaan geven. Hij moet zeggen: dat moet anders. Hij moet niet alleen tijdens het reces een stevig artikel schrijven waarin staat dat de enige CDA'er van de drie in het Midden-Oosten wordt gehinderd door zijn christelijke achtergrond. Dat staat een oplossing in de weg, schreef de heer Van Dam heel stevig op zijn weblog. Maar nu wil ik dat hij na twee jaar uit de wittebroodsweken komt. Hij gaat zeggen dat het Chinabeleid niet klopt, dat het Ruslandbeleid niet klopt en dat de omgang met de Amerikanen niet klopt en wel hierom en hierom en dat wij wat gaan veranderen. Als oppositie kunnen wij alleen debatten aanzwengelen. Hij kan dadelijk ook met een meerderheid zorgen dat zaken veranderen.

De voorzitter:

De wittebroodsweken, mijnheer Van Dam.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik heb net al gezegd dat de heer Pechtold vandaag kennelijk een groot probleem heeft met het luisteren naar wat er in dit debat gebeurt. Dat bleek zo-even al tijdens zijn interrupties op collega's en nu weer. Ik kan wel gaan opsommen wat ik allemaal van de regering heb gevraagd, maar volgens mij was dat niet weinig. Daarbij gaat het wel om de vraag hoe wij omgaan met de grotere ontwikkelingen in de wereldpolitiek op dit moment, de veranderende rol van de VS, de veranderende rol van China, de veranderende rol van Rusland en de manier waarop de EU daar een antwoord tegenover zet.

De heer Van Baalen (VVD):

Laten wij dan ook concreet worden. De heer Van Dam noemde terecht de afhankelijkheid van energie uit bijvoorbeeld Rusland. De CDA-fractie heeft onlangs het taboe op het gebruik van kernenergie in Nederland opgeheven. Wat doet de PvdA-fractie? Is die ook van plan dat taboe op te heffen? In dat geval draagt zij bij aan een mogelijke oplossing. Anders is het praten in de lucht.

De heer Van Dam (PvdA):

Dat ziet de heer Van Baalen iets te zwart-wit, want er zijn meerdere opties, meerdere wegen om minder afhankelijk te worden van Russisch gas. Op dit moment geldt dit probleem voor Nederland overigens nauwelijks, maar voor Europa wel. Er zijn allerlei manieren waarop je in je energiebehoefte kunt voorzien zonder dat je daarbij gas uit Rusland moet importeren. Een van die wegen, die voor het klimaat het meest aantrekkelijk is, is het investeren in duurzame energie. De heer Van Baalen weet dat dit kabinet als geen ander investeert in duurzame energie. Dat is waarschijnlijk een van de beste en meest verstandige wegen om te zorgen dat je onafhankelijk blijft en ook nog bijdraagt aan het verbeteren van het klimaatprobleem.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat is palaveren in de wind. Ik vroeg de heer Van Dam of hij bereid is, het taboe op kernenergie ook in Nederland op te heffen. Dat is een simpele vraag.

De heer Van Dam (PvdA):

Volgens mij heerst er ook bij mijn fractie geen taboe op kernenergie. Dat heeft ook de woordvoerder, de heer Samsom, nooit gezegd. In de energiemix die je als land wenst te hanteren, maak je echter keuzen voor wat het meest verstandige is, waaraan je het meeste hebt. Onze opgave in verband met het onafhankelijk blijven in onze energievoorziening en het duurzaam zijn, gaat veel verder dan de vraag of er wel of niet één kerncentrale bij komt.

De heer Van Baalen (VVD):

De PvdA-fractie blijkt het taboe te hebben opgeheven. Dat heeft zij heel stilletjes gedaan. Maar goed, die incasseren wij dan. In dat geval moet de heer Van Dam in ieder geval de minister van Economische Zaken steunen, die die opties wil bekijken. Als de heer Van Dam zegt dat hij liever niet kijkt, dan is het nog steeds babbelen wat hij doet.

De heer Van Dam (PvdA):

Zoals ik al heb gezegd, is het taboe niet heel stilletjes geslecht. Er stond onder andere heel duidelijk in ons verkiezingsprogramma hoe wij tegen deze zaken aankijken. Het debat over hoe precies de energiemix in Nederland eruit moet zien, moeten de energiewoordvoerders maar met de minister van Economische Zaken voeren. Mij gaat het erom dat Nederland, maar vooral Europa – want het probleem bestaat voor heel Europa – zorgt dat het onafhankelijk kan blijven van bijvoorbeeld Rusland en dat het zorgt dat de energievoorziening duurzaam wordt. Daarvoor zijn nog heel wat stappen nodig, ook op Europees niveau.

De voorzitter:

Mevrouw Diks, kort graag.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik heb nog even gewacht met mijn interruptie, want ik dacht dat de heer Van Dam misschien nog op Georgië en de NAVO zou komen. Maar nu het toch over energie gaat, wil ik mijn vraag hier wel aan vastplakken. Voor de oorlog tussen Georgië en Rusland was de heer Van Dam tegen toetreding van Georgië tot de NAVO. Na de oorlog heeft hij een discussiestuk geschreven waarin hij daar nadrukkelijk voor was, vooral om handelsbelangen en energietoevoer naar Europa in stand te houden. Denkt de heer Van Dam niet dat het NAVO-lidmaatschap van Georgië juist tot veel meer instabiliteit in de regio kan leiden?

De heer Van Dam (PvdA):

U moet wel even ervoor zorgen dat u op de hoogte bent van alle feiten. In april heeft de NAVO unaniem besloten dat Georgië en de Oekraïne lid worden van de NAVO. Dat is een besluit geweest van de voltallige NAVO en dat is de situatie waar wij op dit moment van uitgaan. Als u vindt dat de regering daar na een halfjaar, op basis van de oorlog tussen Rusland en Georgië op terug moet komen, dan moet u daartoe een voorstel doen aan de regering. Ik denk echter dat daarmee het verkeerde signaal uitgaat naar Rusland.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

In uw standpunt voor de oorlog tussen Georgië en Rusland was u ook tegen toetreding.

De heer Van Dam (PvdA):

Nee, voor alle helderheid, dat hebben wij toen niet in het debat ingebracht. De vraag die steeds op tafel heeft gelegen is in welk tempo het moet worden gedaan. Daarbij bekijk je natuurlijk elke keer de ontwikkelingen in de regio.

De voorzitter:

Rondt u af want u bent bijna door uw tijd heen.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik zie de tijd hier niet lopen dus het is voor mij moeilijk om het in de gaten te houden.

De voorzitter:

Nu ziet u die wel.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Rusland stuurt aan op de oprichting van een soort OPEC voor gas met in elk geval Iran en Katar. De bedoeling daarvan is niet anders dan ervoor te zorgen dat wij meer gaan betalen. De hoop die wij gevestigd hebben op een soort bemiddelende rol van Rusland in het conflict met Iran lijkt dan ook ijdel. Welk belang zou Rusland daar immers bij hebben? Rusland heeft er juist belang bij dat het conflict tussen het Westen en Iran blijft voortbestaan zodat Rusland Iran wat meer kan inkapselen.

De voorzitter:

Rondt u af.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik heb nog twee alinea's. Ik gebruik wel minder tijd in tweede termijn. Het is mijn eigen tijd.

De voorzitter:

Als u door wilt gaan, dan noteren wij dat.

De heer Van Dam (PvdA):

Iran heeft met de felicitaties aan president Obama laten zien vorige week dat het bereid is om te praten. Laten wij die kans niet laten lopen en vooral geen verkeerde signalen uitzenden. Naar mijn mening moet er na 20 januari snel een top komen van EU en VS om te spreken over Iran, het Midden-Oosten, Afghanistan, Irak, de sluiting van Guantánamo Bay en het geheime detentieprogramma van de CIA. Is de regering bereid om dit voorstel over te nemen en in Europees verband in te brengen? Obama zegt een andere koers te willen varen. Laten wij het ijzer dus smeden nu het heet is. Wij zullen samen moeten optrekken. De wereld is onzeker en het is niet meer ideologie die ons verdeelt maar vooral eigen belang. Steeds vaker is het ieder voor zich. In zo'n wereld vind je geen houvast door je af te keren van het buitenland, maar door de handen ineen te slaan, de vriendschappen en bondgenootschappen te koesteren en gezamenlijk in het geweer te komen tegen iedereen die die idealen bedreigt.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Voorzitter. Afgelopen zaterdag heeft minister Koenders een inleiding gehouden over de effectiviteit in ontwikkelingssamenwerking. Het was een grensverleggend verhaal. Hoewel ik eigenlijk vind dat het parlement zoiets uit eigen hand moet vernemen, zwaai ik hem toch lof toe. Minister Koenders doet meer dan op de winkel passen. Ik vat het thema van zijn rede als volgt samen. Kunnen effectiviteit en solidariteit samengaan? Ja, dat kan.

Net als velen van u ben ik opgegroeid met de beelden van de hongersnood in Biafra. Ik ben dus opgegroeid met de morele eis dat je je bordje leeg moest eten, vanwege die kindertjes in Afrika. Net als alle andere kinderen heb ik wel eens gedacht: wat hebben die Afrikaantjes eraan als ik mijn boterham opeet? Zoiets zei je echter niet hardop, want ik wist heel goed dat het niet ging om die boterham maar om een idee. Later zou ik dat idee benoemen: de universaliteit van menswaardigheid en de noodzaak van solidariteit. De verdeling tussen hier en daar was onrechtvaardig en dat moest veranderen. Waar is dat besef nu? Hier in de Kamer wordt soms keihard gepleit voor minder geld naar ontwikkelingssamenwerking. De beredenering is een koel kosten-batenverhaal.

Voor mij staan nog steeds de morele overtuiging en de solidariteit voorop. Tegelijkertijd gaat het mij ook om ons welbegrepen eigenbelang. Bestrijding van armoede in de wereld is ook nodig vanwege migratie, radicalisering tegen het Westen en virussen die zich niet door de douane laten tegenhouden. Koele realisten hebben zo mogelijk nog meer redenen om ontwikkelingssamenwerking te bepleiten dan de idealisten uit de jaren 70. Ik ben echter niet alleen maar realist. Ik citeer Mariëtte Hamer: "Wij willen onze kinderen een betere wereld nalaten dan die wij geërfd hebben." Onze fractievoorzitter is streng en zakelijk, maar solidariteit is voor haar de leidraad. Zakelijkheid plus solidariteit; ja, dat kan.

"De" derde wereld is opgehouden te bestaan; een aantal landen in Afrika en met name in Azië en Zuid-Amerika ontwikkelt zich tot middeninkomenslanden. Er is sprake van een kloof tussen de zeer rijke bovenlaag en de nog steeds straatarme onderlaag. Fragiele of falende staten bevinden zich op de rand van uitzichtloze armoede en algehele wetteloosheid. De mensen zijn alleen bezig met overleven. Wij moeten een adequaat antwoord formuleren op deze veranderende wereld. Mijn fractie behoort niet tot degenen die de handdoek in de ring gooien, zogenaamd omdat het toch allemaal niet helpt. Net zo onvruchtbaar is echter het krampachtig vasthouden aan oude vormen van en gedachten over ontwikkelingssamenwerking nu de omstandigheden veranderen.

De opkomende herpolitisering van ontwikkelingssamenwerking is hard nodig. De populisten willen het liefst iedere cent in Nederland uitgeven. Minister Koenders kiest hiertegenover eveneens een politieke stelling, namelijk ontwikkelingssamenwerking als politiek project om te komen tot een meer rechtvaardige wereld. Ik ga in op vier kwesties in relatie tot de herpolitisering van de internationale samenwerking.

De heer Pechtold (D66):

Ik dacht dat de opmerking dat minister Koenders koos voor politisering, te maken had met alle PvdA'ers die uit die wereld bijeen waren geroepen, maar ik begrijp dat het reactie op iets anders is. Het is een reactie op de aanval van de VVD-fractie. Is dat nu sterk? Moeten wij ons in de verdediging opeens tot nieuwe theorieën laten dwingen, omdat een fractie roept dat er maar moet worden bezuinigd?

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Het gaat erom welke keuzes je maakt, als je ziet dat de wereld aan het veranderen is. Landen werken zich van heel arme landen op tot middeninkomenslanden. De kloof tussen de mensen die wel of geen geld hebben, verandert ook. Je moet dus een nieuw antwoord hebben. Dat antwoord kan niet zijn dat er minder geld komt en dat het geld in Nederland moet worden besteed. Je moet er juist veel meer politiek op inzetten dat de landen zelf aan herverdeling gaan doen en hun interne conflicten oplossen.

De heer Pechtold (D66):

Gaan wij dan weer terug naar de heer Pronk, die vanuit een maakbaarheidsgedachte alle landen ter wereld wilde verheffen? Ik heb sterk het gevoel dat mevrouw Gill'ard door de aanval op het beleid van de PvdA met een reactie komt in plaats van koers te houden.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Wat bedoelt de heer Pechtold met een aanval op het beleid van de PvdA?

De heer Pechtold (D66):

Ik bedoel een aanval op de budgetten van de PvdA-minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Financiën zijn iets anders dan een strategie rondom ontwikkelingssamenwerking. De VVD-fractie oppert telkens een nieuw idee, zoals het geven van geld aan Defensie en het opknappen van ambassades, en nu hoor ik mevrouw Gill'ard opeens roepen dat wij iets anders moeten gaan doen.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik denk dat het een politieke keuze is van de VVD-fractie om te kiezen voor minder geld voor ontwikkelingssamenwerking. Dit is duidelijk een keuze vanuit een bepaalde hoek, vanuit het naar binnen keren en het principe van "onze eigen mensen eerst". Die keuze maken wij niet. Wij staan voor solidariteit en denken dat wij effectiever kunnen zijn door herpolitisering.

De heer Boekestijn (VVD):

Erkent mevrouw Gill'ard dat hulpverslaving en machtsbestendiging bestaan? Wat gaat zij daaraan doen?

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik denk dat het belangrijk is drie zaken tegelijkertijd in te zetten. Ten eerste moet je de politiek inzetten, ten tweede moet je hulp inzetten, omdat landen het niet alleen redden, en ten derde moet je werken aan de veiligheid. Dat is de 3D-benadering. Als de politieke inzet niet voldoende is, kan men komen tot hulpverslaving en dat moeten wij bestrijden. Wij moeten zorgen dat landen op eigen benen kunnen staan.

De heer Boekestijn (VVD):

Erkent mevrouw Gill'ard dus dat wij in het verleden hulpverslaving hebben bevorderd?

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Nee, dat erken ik niet. Als het toch gebeurd is, zijn wij daartegen. Wij hebben echter niet ingezet op hulpverslaving en hebben er geen beleid op gemaakt.

Voorzitter. De PvdA-fractie was blij verrast met het initiatief van minister Verhagen en over het feit dat er een VN-resolutie over geweld tegen vrouwen is aangenomen. Het is echter slechts het begin. Vrouwen in het zuiden en het rijke noorden hebben de hulp nodig van de internationale politiek bij het garanderen van hun reproductieve rechten. Want nog steeds hebben meisjes en vrouwen geen toegang tot anticonceptie, krijgen zij geen eerlijke seksuele voorlichting en zijn zij genoodzaakt uit te wijken naar illegale abortus. De beterbedeelden moeten uitwijken naar wat abortustoerisme wordt genoemd. De ICPD, de Beijing Declaration en de Beijing Platform for Action zijn nog steeds niet doorgevoerd in ons buitenlandbeleid. Ook het aangenomen rapport van Van Lancker wordt in Europa niet nageleefd. Ik roep minister Verhagen op om reproductieve rechten expliciet op te nemen in zijn mensenrechtenbeleid. Het recht op SRGR is door 180 landen onderschreven tijdens de ICPD-conferentie in Caïro in 1994. Universele toegang tot anticonceptie moet in 2015 zijn bereikt. Daarin moet hij het voorbeeld van minister Koenders volgen en laten zien dat Nederland zowel op het gebied van internationale samenwerking als op het gebied van buitenlands beleid tot de vooruitstrevende landen behoort. De Raad van Europa nam in april van dit jaar resolutie 16-07 aan over toegang tot legale en veilige abortus. Deze moet worden nageleefd. Legale abortus moet voor iedere vrouw in Europa een optie zijn. In Centraal-Europa en in Oost-Europa willen organisaties strijden voor hun reproductieve rechten. Is de minister bereid om deze financieel te ondersteunen? Ik zal eventueel hiervoor een motie indienen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Nu krijgen wij weer dezelfde teksten van mevrouw Gill'ard. Daar heeft staatssecretaris Timmermans ondertussen ook al op gereageerd. Hij zei dat het niet aan dit kabinet is om abortussen in Europa te stimuleren, ook niet in de lijn van de verdragen die wij hebben met Europa. Gaat zij nu weer tegen haar eigen staatssecretaris in door alsnog ervoor te pleiten om abortussen in Europa te promoten?

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Niemand promoot abortussen. Wij willen juist allemaal dat abortus wordt voorkomen. Ik weet niet in welke realiteit de heer Voordewind leeft. Wij hebben een beleid in Nederland, dat wij ook in het buitenland uitdragen, om zo veel mogelijk ongewenste zwangerschappen te voorkomen, zodat vrouwen zo weinig mogelijk abortussen hoeven te ondergaan. Dus de vraagstelling van de heer Voordewind is totaal onjuist. Ik was niet bij het genoemde debat aanwezig, maar mevrouw Wiegman, de heer Tang en staatssecretaris Timmermans wel. Daarin ging het over het subsidiariteitsbeginsel. Daar kom ik helemaal niet aan. Dus de heer Voordewind stelt twee vragen over zaken die totaal niet voorkomen in mijn betoog.

De voorzitter:

De heer Voordewind hoeft niet te reageren als hij geen vraag heeft. Mevrouw Gill'ard is helder geweest in haar antwoord. Als u toch wilt reageren, dan graag kort.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben blij dat zij nu zegt dat het subsidiariteitsbeginsel voor Europa geldt. Dat betekent dat het exporteren van het idee van abortussen ook geen optie is voor de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik heb nooit anders bepleit. Ik vraag echter om reproductieve rechten op te nemen in het mensenrechtenbeleid, zodat deze dus ook als zodanig erkend worden. Ik denk wel dat de heer Voordewind net als ik ervoor moet strijden dat vrouwen niet genoodzaakt zijn om hun toevlucht te kiezen tot abortustoerisme, als zij daarvoor het geld hebben, of tot onveilige abortuspraktijken die hen het leven kunnen kosten, als zij het geld niet hebben.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb toen ook meegedaan aan het Europese debat. Daarin werd door de woordvoerder van de PvdA-fractie, de heer Tang, nadrukkelijk afstand genomen van pleidooien om overal in Europa eenzelfde liberaal beleid rond abortus te voeren en uit te dragen. Dat is nu ook het standpunt van mevrouw Gill'ard begrijp ik.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

De heer Van der Staaij luistert ook niet goed. Ik ben trots op het gehele Nederlandse beleid, dus zowel inzake anticonceptie, goede voorlichting als de toegankelijkheid tot abortus. Ik ben het er echter ook mee eens dat je niet je eigen abortusbeleid, bijvoorbeeld de termijn van 22 weken, aan een ander land kunt opleggen. Ik vind wel dat je hier solidair kunt zijn met de vrouwen daar, die niet eens kunnen kiezen voor een veilige abortus. Daarom verwees ik naar de resolutie van de Raad van Europa. Daarin wordt precies dat gezegd: abortus moet gelegaliseerd worden en vrouwen moeten toegang hebben tot veilige abortus. Dat herhaal ik hier even.

De voorzitter:

Mevrouw Gill'ard vervolgt haar betoog.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Voorzitter. Ik hoor graag van minister Koenders hoe hij concreet uitvoering gaat geven aan de motie die ik vorig jaar het ingediend en die door de Kamer is aangenomen. Die motie betreft een VN-top over MDG 5. Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw zijn de ngo's het meest effectieve hulpkanaal om de armen te bereiken die niet of nauwelijks aandacht krijgen van hun regeringen. In de veranderende wereld moeten ook de ngo's zich heruitvinden. Naast de microfinancie­ringsprojecten zou er meer moeten worden samengewerkt met andere sectoren, zoals het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven valt voor een ontwikkelingsland te interes­seren als dit zich tot een middeninkomensland ontwikkelt. Waarom dan niet samen optrekken? Het zijn de ngo's die, meer dan wie dan ook, de ondernemende types in ontwikkelingslanden weten te vinden. Welke rol spelen de particuliere initiatieven hierin? Deze kunnen niet worden gezien als antwoord op het falen van de hulp door ngo's. Een groot deel van de bevolking staat immers nog steeds achter ons en achter Novib en Cordaid.

De opkomst van de doe-het-zelfhulp getuigt van een toenemende mondigheid en een groeiend individueel zelfvertrouwen van burgers. Het is een praktische vormgeving van de aloude solidariteit. Is het effectief? Soms wel en soms niet, maar het zijn allemaal hartverwarmende gebaren waarover wij allemaal veel willen horen in Nederland. Wij moeten vooral niet proberen om deze gebaren te stroomlijnen of ze onder te brengen bij de ngo's, want dan verliezen zij hun unieke aantrekkingskracht. Ik zie dat de geïnstitutionaliseerde ngo-wereld hier wel vijandig op reageert. De ngo-wereld moet oppassen dat zij zich niet gaat gedragen als een kartel dat nieuwkomers buiten de deur wil houden. Ik heb de volgende vragen. Wat zijn de gedachten en plannen om de synergie te bevorderen tussen de ngo-wereld en het bedrijfsleven? De ngo's zijn door hun politiek neutrale signatuur bij uitstek geschikt om in fragiele staten te opereren, maar dat gebeurt jammer genoeg te weinig. Wat zijn de plannen van de minister om deze noodzakelijke vorm van hulp te versterken? De te versnipperde bilaterale hulp baart ons zorgen. Er is weinig harmonisatie en er worden te veel geplant. In Europa moeten wij veel meer samenwerken met een heldere taakverdeling tussen landen. De EU-gedragscode voor ontwikkelings­samenwerking zegt dat er per ontvangend land één lead-donor moet zijn. Elk donorland richt zich op maximaal drie sectoren en begrotingssteun dient te worden gegeven waar dat mogelijk is. Nederland moet inzetten op waar het goed in is. Mijn vraag is wat de minister hiervan vindt en welke expertise Nederland kan aanbieden.

Tot slot. Vorige week kregen wij de notitie Falende staten toegestuurd. De vanzelfsprekende vragen aan de minister zijn: hoe komt de minister tot zijn keuze? Hoe draagt hij zorg voor goede monitoring? Wat wordt gedaan aan diplomatie? Op de lijst van falende staten staat ook Sudan. Daar is de vaste Kamercommissie van Buitenlandse Zaken begin juli geweest. Samen met collega Waalkens heb ik een analyse en een plan voor Sudan gemaakt. Minister Verhagen heeft aangegeven dat de uitgangspunten van dat plan overeenkomen met de uitgangspunten van het Comprehensive Peace Agreement: eerlijke verdeling van de opbrengst van grondstoffen en het slechten van etnisch en religieus verschil. Toch worden die uitgangspunten nauwelijks doorvertaald in concrete inzet van de internationale partners. De PvdA-fractie vindt dat deze gecombineerde inzet voorwaarde moet zijn bij de te financieren projecten. Ik zal daar eventueel een motie over indienen. Minister Koenders heeft tijdens het debat over Sudan aangegeven, met een aanvullende reactie te komen. Graag krijg ik die reactie tijdens dit debat.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik heb begrepen dat mevrouw Gill'ard vindt dat de wereld van de ngo's zich niet als een kartel moet gaan gedragen en dat daarin echt verandering moet komen. Ik heb een simpele vraag. Waarom komt zij daar nu mee en niet anderhalfjaar geleden? Dat is precies dezelfde vraag als ik ook aan de minister heb gesteld. Waarom?

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Waarom luistert u nu pas naar mij?

De heer Boekestijn (VVD):

Laat u mij dan zien waar u dat eerder gezegd hebt. Dan wil ik daar graag kennis van nemen.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Het is een standpunt dat de PvdA altijd al had.

De heer Boekestijn (VVD):

En vandaag is het nog steeds zo.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mevrouw Gill'ard vraagt zich af waarom de CDA-fractie met voorstellen zou moeten komen over het aanplanten van suikerpalmen. Dat kunnen landen immers heel goed zelf. Ik hoor hier echter ook dat de PvdA komt met plannen voor Sudan. Ik begrijp dat zij de problemen in Sudan gaat oplossen. Ik ben heel benieuwd hoe de PvdA over ownership denkt.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik hoop niet dat ik daar een cynisch lachje zag, want de situatie in Sudan is zeer schrijnend. Als ik minister Verhagen hoor zeggen dat de analyse die ik gemaakt heb, overeenkomt met het Comprehensive Peace Agreement dat is afgesloten tussen de partijen in Sudan, onder supervisie van de internationale gemeenschap, dan is dat wat ik bedoel met ownership. Ik vind echter wel dat wij dan ook de verplichting hebben, ervoor te zorgen dat het echt gebeurt. Dan moeten wij ze ook helpen bij de naleving. Als wij geld stoppen in Sudan, dan moet het volgens hun voorwaarden zijn. Als het Comprehensive Peace Agreement uitgaat van het slechten van etnisch en religieus verschil en van een goede verdeling van de opbrengst van grondstoffen, dan moeten wij ze daar ook bij helpen en dus ook die voorwaarde stellen aan het geven van hulp.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter...

De voorzitter:

Mevrouw Ferrier, heel kort. Wij lopen echt uit en jullie hebben net zelf beloofd om het wat rustiger aan te doen met vragen stellen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Wat is dan het verschil met de suikerpalmen? Die zijn ook een voorstel van de landen zelf.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Ik heb nog helemaal niets gezien en ik heb uw vraag beantwoord. Als het een voorstel is van de landen zelf, dan betekent dit dat wij hier het budget hebben en dat zij daar geld van kunnen aanvragen. Het punt hier is dat wij allemaal partijen subsidiëren, geld aan hen geven om werk te doen in Sudan, maar dat wij die voorwaarden niet stellen, terwijl dat wel een eis is van de landen zelf. Daar heb ik het over. Daar moeten wij aan gaan werken.

De voorzitter:

Ik zie de heer Vendrik nu weer bij de interruptiemicrofoon staan, maar hij mag slechts één vraag stellen, want hij heeft al veel vragen gesteld.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Maar ik heb nog geen vragen gesteld tijdens de inbreng van mevrouw Gill'ard.

De voorzitter:

Dat is waar.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn vraag gaat over klimaatadaptatie. Afgesproken was dat daar in toenemende mate geld voor beschikbaar komt. Er zou snel geld beschikbaar komen voor concrete projecten in ontwikkelingslanden, zodat die zich zouden kunnen voorbereiden op een veranderend klimaat. Is de PvdA-fractie tevreden over wat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking doet in het jaar 2009? Er wordt slechts 25 mln. beschikbaar gesteld – dat is minder dan beloofd – en dat geld wordt vooral weggezet, als ik het onparlementair mag zeggen, in het kletscircuit. Dat geld gaat niet naar concrete projecten.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Waar haalt de heer Vendrik dit vandaan? Er komt een klimaatfonds aan voor duurzame energie in het gebied van de Grote Meren, om maar iets te noemen. Ik vind dat de huidige minister verder gaat dan anderen. Wij hebben al eerder een dergelijke PvdA-minister gehad, die van 0,7% naar 0,8% ging, ook in verband met de klimaatverandering. Deze minister zet daar nu ook weer een flinke som geld bovenop. Wij zijn dus tevreden.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De inbreng van mijn fractie bij de behandeling van de begroting 2008 van het ministerie van Buitenlandse Zaken had als thema: mensenrechten en democratie. Ik heb geconstateerd dat de term "democratie" in de beleidsdoelstellingen van het ministerie voor het jaar 2009 slechts zeer mondjesmaat blijkt voor te komen. Sterker nog, democratie wordt als doelstelling slechts genoemd met betrekking tot de Europese Unie en de landen met een EU-toetredings­perspectief. Is de verspreiding, versterking, onderbouwing en ondersteuning van democratie geen algemene doelstelling van het Nederlands buitenlands beleid? Uit deze begroting blijkt dat in ieder geval niet. Waarom wordt in deze begroting de democratiedoelstelling beperkt tot de Europese Unie en de EU-toetreders? Is democratie als doelstelling niet van belang voor de rest van de wereld? Zijn verspreiding en versterking van democratie in de wereld voor Nederland van geen belang meer? Gelooft de regering niet in de universele waarde van democratie? Graag horen wij waarom de regering het heldere en witte licht van het democratisch ideaal voor de niet-Europese landen heeft gedoofd. Mijn fractie is van oordeel dat verbreiding van democratie en van mensenrechten hand in hand behoren te gaan, dat mensenrechten niet levensvatbaar zijn zonder democratie en dat democratie niet levensvatbaar is zonder naleving van de mensenrechten.

Niet alleen is democratie non-existent als doelstelling van ons buitenlands beleid buiten Europa, er zijn zelfs aanwijzingen dat ons buitenlands beleid afbreuk doet aan de democratie buiten Europa. In de eerste plaats doel ik dan op het feit dat grote hulpstromen naar arme landen – stromen die ook nog eens niet of nauwelijks hebben bijgedragen aan de verhoging van de economische groei in die landen – tot gevolg hebben dat die landen minder democratisch worden. Sterker nog, volgens de prominente ontwikkelingseconoom Simeon Djankov blijft er na twintig jaar forse ontwikkelingshulp van de democratie uiteindelijk vrijwel niets meer over. Ontwikkelingshulp leidt tot corruptie in overheidskringen. Bovendien is de hulpstroom voor ontwikkelingslanden zo substantieel, dat de regeringen geen prikkel hebben om de economie aan de praat te krijgen. Op deze wijze bezien, heeft alle budgetsteun uit Nederland een antidemocratisch effect. Dat is niet alleen ongelofelijk slecht nieuws voor de democratie, maar ook voor de mensenrechten.

In de tweede plaats wekt het Nederlands buitenlands beleid verwondering, waar het de overheersende rol van non-democratische landen in de internationale mensen­rechtenorganisaties niet genadeloos aan de kaak stelt. Door die overheersende rol van de non-democratische landen te gedogen, bevestigt Nederland de fata morgana dat die landen ook maar iets goeds met de mensenrechten voorhebben. Ik doel hierbij uiteraard op de VN-Mensen­rechtenraad en de Organisatie van de Islamitische Conferentie. Sinds de oprichting in 2006 is de VN-Mensen­rechtenraad er niet in geslaagd om de meest flagrante voorbeelden van mensenrechtenschen­dingen in Sudan, Wit-Rusland, Iran, Saudi-Arabië, China en elders te veroordelen. Niettemin is onze regering van mening "dat de Raad nog steeds voldoende mogelijkheden biedt om de universaliteit van de mensenrechten te blijven benadrukken, en de effectiviteit en geloofwaardigheid van de Raad te bevorderen". Het is volgens mijn fractie onbestaanbaar dat OIC-lidstaten Bahrein, Bangladesh, Burkina Faso, Djibouti, Egypte, Gabon, Indonesië, Jordanië, Maleisië en Pakistan, Katar en Saudi-Arabië lid zijn van de VN-Mensenrechtenraad. Er is een causaal verband tussen de islam en mensenrechtenschendingen. Het is geen toeval dat alleen islamitische landen zoals Iran, Sudan, Saudi-Arabië, Pakistan en Jemen aan kinderen de doodstraf opleggen. Iran, Jemen, Mauritanië en Nigeria kennen de doodstraf voor homoseksualiteit. Pakistan kent de doodstraf voor blasfemie. Katar en Saudi-Arabië kennen de doodstraf voor afvalligheid.

Op 28 maart van dit jaar nam de VN-Mensenrech­tenraad een resolutie aan waarmee het mandaat van de speciale rapporteur voor het recht op vrije meningsuiting zodanig werd gewijzigd, dat deze voortaan niet alleen moet rapporteren over schendingen van dit recht, maar ook over misbruik van deze vrijheid. Ik leg de nadruk op het woord "misbruik". De islamitische landen drukten er, met hulp van China, Rusland en Cuba, een amendement van deze strekking door. In feite is hiermee de essentie van het mandaat voor deze rapporteur compleet veranderd. Deze gang van zaken heeft kennelijk minister Hirsch Ballin geïnspireerd tot zijn voorstel om artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht uit te breiden. De regering doet daarmee precies wat ze in Riad graag willen, namelijk inperking van de mogelijkheden om kritiek te uiten op godsdiensten, en dus op de islam.

Verder is nog van belang om te vermelden dat in de vergaderingen van de VN-Mensenrechtenraad discussie over de islamitische interpretatie van mensenrechten onmogelijk is. Elke kritiek en elke discussie over shariarecht wordt beschouwd als een belediging van de islam. Hoe is het mogelijk dat de Organisatie van de Islamitische Conferentie een permanente vertegenwoordiging heeft bij de VN? In de Caïro-declaratie van de OIC over de mensenrechten staat dat alle rechten en vrijheden van mensen onderworpen zijn aan de sharia. Alle mensen zijn volgens deze declaratie verenigd in hun ondergeschiktheid aan Allah. Ik leg hierbij de nadruk op het woord "alle". Kan met deze landen en deze landengroep de universaliteit van de mensenrechten worden benadrukt, iets wat de regering beweert? Dit kan alleen in ondergeschiktheid, in ondergeschiktheid aan Allah en de sharia.

Mijn fractie vindt dat Nederland zich daar niet bij mag neerleggen en de omgang met deze landen tot een minimum moet beperken. De permanente vertegenwoordiging van de OIC moet weg. De bepalingen in de Caïro-declaratie over ondergeschiktheid van alle mensen en alle rechten aan Allah en de sharia moet eerst worden geschrapt. Zolang er grote mensenrechtenschenders in groten getale in de VN-Mensenrechtenraad zitting hebben, is deze Raad een aanfluiting. Nederland heeft daarin dan in principe niets te zoeken. Het moreel leiderschap is verschoven in de richting van de islamitische staten en hun handlangers. Met het laatste doel ik op de staten die hun toekomstige politieke en economische belangen het best gediend zien worden door allianties met islamitische staten. Door in deze Raad te blijven zitten, bevestigt Nederland de fata morgana, de hersenschim dat deze landen iets goeds voorhebben met de mensenrechten. De regering ondermijnt daarmee de mensenrechten en democratie in de wereld. Ik hoor graag een reactie op deze punten van de regering.

Ik heb nog enkele vragen. Waarom heeft onze ambassade in Londen het Britse ramadanfestival gesponsord? Waarom wordt Saudi-Arabië steeds gespaard als het gaat om schendingen van mensenrechten in dat land? Kan de minister ons drie voorbeelden geven van resoluties van de VN-Mensenrechtenraad, van de Europese Unie of van demarches van de minister zelf die zijn gegaan richting Saudi-Arabië en waarin mensenrechtenschendingen in dit land aan de kaak worden gesteld?

De fractie van de PVV vindt de ambassadeursfunctie erg belangrijk. Daarom vinden wij dat kandidaat-ambassadeurs ook door de Tweede Kamer moeten worden gehoord, alvorens zij kunnen worden benoemd. Tenslotte representeren de ambassadeurs ons land in het buitenland. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

Ten slotte de nucleaire ambities van Iran. Zoals de Volkenbond onmachtig was in kwesties als die van herbewapening van Duitsland, zo is nu de VN onmachtig als het gaat om de nucleaire ambities van Iran. Ik las vanmorgen in de krant dat Benny Morris een aanval van Israël op Iran inmiddels onvermijdelijk acht. Ik denk dat hij gelijk heeft. Waar staat de Nederlandse regering in dezen? Ik mag toch hopen aan de kant van de enige democratie in het Midden-Oosten en niet aan de kant van het land dat Israël van de kaart wil vegen. Hoe bereidt Nederland zich voor om steun aan Israël te geven als het zo ver is?

Jeruzalem is de hoofdstad en de regeringszetel van de staat Israël. Onze ambassade hoort dan ook daar te zijn gevestigd en niet in Tel Aviv. Ik vraag de regering om dit nu eindelijk eens te regelen.

De heer Van Dam (PvdA):

De heer De Roon heeft uitgebreid betoogd dat je niet met twee maten mag meten en dat mensenrechten universeel zijn. Hij vroeg de regering, drie voorbeelden te geven van het aan de kaak stellen van mensenrechtenschendingen in Saudi-Arabië. Ik denk dat de minister die wel kan geven. Ik vraag de heer De Roon om drie voorbeelden te geven van mensenrechtenschendingen door Israël die door zijn fractie in de Kamer aan de orde zijn gesteld.

De heer De Roon (PVV):

Mensenrechten zijn universeel. Daarover is geen twijfel mogelijk. Als er mensenrechtenschendingen in Israël plaatsvinden, moeten die op dezelfde wijze worden beoordeeld als mensenrechtenschendingen elders. Wij hebben geen reden om daar onderscheid tussen te maken en dat doen wij dan ook niet.

De heer Van Dam (PvdA):

Dat is nu juist het punt, want dat doet u wel. U stelt alleen maar mensenrechtenschendingen door islamitische landen aan de kaak. U vraagt drie voorbeelden van het aan de kaak stellen van mensenrechtenschendingen door Saudi-Arabië. Geeft u mij drie voorbeelden van het aan de kaak stellen van mensenrechtenschendingen door Israël. Ik zal niet het spelletje van de heer Bos herhalen, dus ik blijf vragen om drie voorbeelden.

De heer De Roon (PVV):

Wij vinden de mensenrechtenschendingen in de islamitische wereld qua aantal, omvang en impact op onze wereld en onze wereldbevolking van duizendmaal grotere importantie, gewicht, ernst en dreiging dan de mensenrechtenschendingen die in Israël plaatsvinden. Daarom leggen wij de prioriteiten zoals wij die leggen.

De heer Van Dam (PvdA):

Concluderend: u doet precies wat u zojuist de regering heeft verweten, namelijk meten met twee maten. Daarmee is uw verhaal wat mij betreft ongeloofwaardig.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Roon heeft duidelijk aangegeven welke dreiging er op dit moment van Iran uitgaat. Hij heeft niet gesproken over mogelijke aanscherping van de sancties van de EU. Hoe staat hij daar tegenover nu de VN geen aanscherping wil?

De heer De Roon (PVV):

De EU is voor ons niet het forum om buitenlandse politiek te bedrijven. Dat neemt niet weg dat het wel verstandig om, als je buitenlandse politiek bedrijft, met andere landen samen te werken. In die zin steunen wij de samenwerking met andere landen op dit punt. Nogmaals, wij vinden de EU niet het podium om dat te doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Wij leven in een tijd van nieuwe uitdagingen en gevaren: voortgaande spanningen in Georgië, de humanitaire crises in Congo, Somalië en Sudan, opkomende grootmachten zoals China en India, hernieuwd nationalisme in Rusland en een nieuwe president in de VS. Minister Verhagen citeert in zijn toespraak "Veranderende wereld, vaste waarden; Nederlands buitenlands beleid in de 21e eeuw" een aantal keren uit The Return of History and the End of Dreams van Robert Kagan. Wat zijn de antwoorden van de minister op de daarin geformuleerde uitdagingen? Hoe om te gaan met de terugkeer van nationalisme in opkomende wereldmachten met een autoritair regime? Dit is concreet in de begroting terug te vinden, met name als het gaat om de verhouding met Rusland en China, maar ook met landen uit het Midden-Oosten. Kagen geeft een analyse van het zoeken van coalities met de landen die de democratie voorstaan. Dat kan met landen uit alle werelddelen gebeuren. Dit kan aanvullend op de VN, nu deze organisatie verschillende malen wordt lamgelegd door veto's. Graag een reactie van de minister van Buitenlandse Zaken op het voorstel van Kagan.

Wij hebben waardering voor deze minister van Buitenlandse Zaken en zijn prioriteiten: de mensenrechten en het Midden-Oosten. Deze prioriteiten zijn ook de onze. Adeldom verplicht, vandaar een aantal kanttekeningen en misschien ook aanmoedigingen voor de minister van Buitenlandse Zaken.

Allereerst wil ik het hebben over het Midden-Oosten. Hoe beoordeelt de minister de politieke impasse die het vredesproces momenteel in de greep houdt? Wat verwacht hij van de komende verkiezingen? Is de minister ervan op de hoogte dat een delegatie van het Europees Parlement vorige week maandag tijdens een bezoek aan de Gaza heeft gesproken met Ahmad Bahar, een parlementslid van Hamas, en daarbij Hamas heeft uitgenodigd om naar Brussel te komen? Let wel, ik heb het over een officiële EU-delegatie die praat met de Hamas. Kan de minister proberen om binnen de EU het bezoek van de Hamas af te houden, gezien de officiële lijn van de EU dat er niet gesproken kan worden met Hamas zolang die niet voldoet aan de voorwaarden die het kwartet altijd heeft gesteld?

De heer Van Bommel (SP):

Volgens mij vergist de heer Voordewind zich. Dat is niet de gedragslijn van de Europese Unie en ook niet die van Nederland. Het staat parlementariërs altijd vrij om eigen gesprekspartners te kiezen. Dat de Europese Commissie, de Nederlandse regering of anderen zeggen dat zij dat niet doen, is hun zaak. Het is echter een uitgemaakte zaak dat parlementariërs het recht hebben om met wie dan ook te spreken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dit was niet een gesprek met een individuele parlementariër. Het was een gesprek van een officiële EU-delegatie uit het Europees Parlement met de Hamas.

De heer Van Bommel (SP):

Dat is alleen maar een bevestiging van wat ik zeg. Het gaat om parlementariërs en niet om de Europese Commissie of de Nederlandse regering. Het staat parlementariërs – ook al maken zij deel uit van een officiële delegatie – vrij om te spreken met wie zij wensen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De EU heeft de Hamas aangemerkt als een terroristische organisatie. Ik vraag de minister om te reageren op dit feit. Verder vraag ik de minister wat hij denkt te kunnen doen om de EU hierop te wijzen. Misschien kan dat via de Europese Commissie.

Voorzitter. Wij hebben vanmorgen gehoord dat Iran nieuwe testen heeft gedaan met raketten. Wij hebben ook het rapport-ElBaradei gelezen, waarin een scherpe analyse staat over wat er niet goed gaat in Iran in verband met de opwerking van uranium. Ik vraag de minister of het niet tijd wordt om de sancties binnen de EU aan te scherpen, nu de VN alleen maar met een slappe verklaring kan komen. Graag hoor ik op dit punt een reactie.

De mensenrechten in Iran staan blijvend onder druk. Klopt de berichtgeving, dat een wet is aangenomen die de doodstraf stelt op geloofsafval? Dit zou in ieder geval tot een aanpassing van het ambtsbericht moeten leiden. Ik hoor op dit punt graag een reactie van de minister.

De voorzitter:

Ik heb iedereen ruimte gegeven om te interrumperen. Ik sta vanaf nu nog maar één vraag per persoon toe omdat wij anders veel te veel uitlopen. Eén vraag van de heer Van Bommel en vervolgens een van de heer Van Dam. Ik geef het woord aan de heer Van Bommel.

De heer Van Baalen (VVD):

De heer Van Bommel zit in zijn stoel. Die is van de SP. Ik ben de heer Van Baalen van de VVD.

De voorzitter:

Ik bied mijn excuses aan. Het woord is aan de heer Van Baalen.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik maak mijn nu echt zorgen om de politieke duidelijkheid van de heer Van Bommel en mijzelf, want wij lijken uitwisselbaar geworden.

De voorzitter:

Dan heb ik dat kennelijk goed gezien.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik wil een vraag stellen aan de heer Voordewind. Verscherpte sancties tegen Iran binnen de Europese Unie betekenen dat ons bedrijfsleven op grote achterstand wordt geplaatst ten opzichte van bedrijven van buiten de Europese Unie, omdat die sancties niet door de VN worden overgenomen. Dat is in ieder geval zo als de heer Voordewind denkt aan economische sancties. Hoe kijkt hij daarnaar?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voor zover ik het begrijp wordt er gedacht aan verscherping van de bestaande sancties, waarbij gedacht kan worden aan een verscherpt toezicht op financiële transacties of uitreisbeperkingen voor de regering-Ahmadinejad.

De heer Van Dam (PvdA):

Vorige week heeft de Iraanse president, voor het eerst sinds 1979, een felicitatie verstuurd naar de nu gekozen Amerikaanse president. Dat wordt alom opgevat als een diplomatiek signaal dat Iran bereid is om te praten. Dat kan pas na 20 januari, wanneer de nieuwe president in functie treedt. Is het verstandig om op het moment dat Iran zelf de deur iets opent, die meteen in het gezicht van Iran weer dicht te gooien door de sancties te verscherpen? Is dat niet een beetje een rare timing?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het rapport-ElBaradei is heel scherp. Ik ga niet uit van een eventuele felicitatie van de regering van Iran aan de Verenigde Staten. Ik ga uit van de harde feiten uit het rapport en van de dreiging van president Ahmadinejad naar Israël. Dat is niet één keer, maar verschillende keren gebeurd. Het lijkt mij een goed signaal als de Europese Unie dit nu serieus gaat oppakken en tot een aanscherping van de sancties komt. Dat kan een stok achter de deur zijn voor de nieuwe Amerikaanse president, om een verscherpt toezicht van het atoomagentschap los te krijgen van de Iraanse president. Laten wij de druk maar opvoeren.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog, mijnheer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. De Olympische Spelen liggen inmiddels achter ons. Wij hebben in een brief gevraagd daar lessen uit te trekken. Wij staan nu aan de vooravond van de Wereld Expo; er zijn nog 550 dagen te gaan. Is de minister bereid om binnen de EU te pleiten om bij de EU-Chinatop eind deze maand en begin volgende maand, druk uit te oefenen op China om de arbeidsrechten te eerbiedigen bij de bouw van de Expo, om persvrijheid te geven aan de binnenlandse journalisten en voldoende financiële compensatie te geven als er sprake is van huisuitzettingen? Wij maken ons grote zorgen, ook als het gaat om de kunstcensuur die China dreigt toe te passen. Dat kan niet de bedoeling zijn. Wij mogen daarin niet zomaar meegaan; wij moeten lessen leren. Ik hoor graag een reactie van de minister van Buitenlandse Zaken.

De minister heeft eerder toegezegd te zullen onderzoeken of er geld uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar zou kunnen komen, om de positie van de christenen in India, die sterk onder druk staat, te verbeteren. Kan de minister dat nogmaals toezeggen? Zijn Mensenrechtennota en ook deze begroting verwijzen naar de mogelijkheid dat hier middelen vanuit het Mensenrechtenfonds voor beschikbaar gesteld kunnen worden. Ook de hulporganisaties hebben bij de zaak van de 50.000 vluchtelingen in India nog steeds geen goede toegang.

Wij zijn onlangs op bezoek geweest in Indonesië. Er is daar sprake van een verdere islamisering. Ik noem in dat verband de sluiting van de 108 kerken. In vier regio's worden delen van de sharia ingevoerd. Onlangs zijn er 1600 studenten van een theologische seminar uit Jakarta geslagen. Zij bevinden zich nu in tentenkampen buiten Jakarta. Ik noem ook de transmigratie van de Molukken en Papoea. Wat doet de regering bilateraal of in EU-verband om dit aan de kaak te stellen in Jakarta en waarom besteden wij niet meer OS-geld aan het ondersteunen van mensenrechtenactivisten en het bevorderen van godsdienstvrijheid zoals wij dat ook doen bij corruptiebestrijding?

Dan Sudan. UNMIS komt nog steeds niet goed van de grond. Ik begrijp dat verder onderzoek in het kader van de notificatie rondom het veldhospitaal in ieder geval niet meer nodig is, omdat de Zweden dat veldhospitaal inmiddels hebben geleverd. Wel hebben ze het alleen maar kunnen leveren op niveau 1. De vraag is of het kabinet ook bereid is om te kijken of wij een ok-unit kunnen toevoegen aan het veldhospitaal van de Zweden. Graag een eerste reactie daarop en mogelijk kom ik daarop terug bij de Defensiebegroting.

Voorzitter: Verbeet

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. De vorige Durban-conferentie in 2001 verzandde in racisme en antisemitisme. Graag krijg ik informatie over de positie die Nederland volgend jaar bij de tweede Durban-conferentie zal gaan innemen.

Vervolgens kom ik bij het blokje OS. Minister Koenders wil de hulpindustrie openbreken, zegt hij in zijn toespraak. Ook ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Ferrier op dit punt. Ik stoor mij aan de term "hulpindustrie". Ik heb er zelf in gewerkt; het zijn zeer gedreven mensen. Wij kunnen kritisch kijken naar de effectiviteit maar noem het geen industrie, want het is geen industrie. Het zijn mensen die met zeer veel passie en inspanning werken aan een betere wereld en armoedebestrijding.

Het is goed dat de minister er proactief over aan het nadenken is of het nog beter kan, maar het overboord gooien van jarenlange ervaring van de Nederlandse MFO's lijkt de fractie niet de eerstaangewezen weg.

Daarnaast zal er naar de mening van mijn fractie gekeken moeten worden naar de meerwaarde van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsinspanningen. Die liggen volgens mijn fractie op drie gebieden, waarop Nederland gedurende vele decennia ervaring en expertise heeft opgebouwd.

Ten eerste: het watermanagement, met onze prins als beste ambassadeur. Ten tweede: milieu en klimaat, met ons bedrijfsleven en de vele milieuorganisaties als voorlopers. Ten derde: versterking van het justitiële apparaat, de corruptiebestrijding en de bevordering van mensenrechten, met onder meer het Internationaal Strafhof in Den Haag. De minister stelt de meerwaarde van OS-beleid ook centraal in zijn verschillende speeches. Dus krijg ik graag een reactie op deze drie speerpunten, waarbij ik ook inzie dat de minister al aardig wat doet op dat vlak. Maar laten wij de expertise die wij in Nederland hebben, nog meer aanboren zodat wij die effectief kunnen aanbieden, niet "donor driven" maar wel aan de landen die deze expertise heel goed kunnen gebruiken. Ik werd ook door die prioriteiten gestimuleerd toen ik ons OS-programma in Indonesië bekeek.

Dan kom ik te spreken over de kwetsbare groepen. De gehandicapten in ontwikkelingslanden verdienen meer aandacht, omdat meer dan tweederde van de gehandicapten in ontwikkelingslanden woont. Het grootste deel van de gehandicapte kinderen gaat niet naar school. De minister wil geen doelgroepenbeleid maar zet wel in op inclusief beleid. Hoe meet hij of het beleid werkelijk inclusief is en dat bijvoorbeeld geld voor onderwijs inderdaad ook aan de gehandicapten toekomt? Hoe geloofwaardig is het pleidooi voor een inclusief beleid als Nederland zelf het Verdrag inzake de Rechten van personen met een handicap nog niet heeft geratificeerd? Wat mij betreft gebeurt dat zo snel mogelijk. Is de minister daarnaast bereid tot het opstellen van een richtlijn voor de ambassades en de delegaties ter bevordering van insluiting van gehandicapten in het beleid voor armoedebestrijding, dit in navolging van Engeland en de EU?

Aan de kinderarbeid heb ik ook vorig jaar uitgebreid aandacht besteed. Het afgelopen jaar lag de focus bij mij op onderwijs en bedrijven. Dat zet ik graag door. Wat is er gedaan met de moties die aangenomen zijn over de rol van het bedrijfsleven? Wat is de inzet van de ambassades? Zijn er vorderingen gemaakt in de koppeling van overheidssteun aan bedrijven die geen gebruikmaken van kinderarbeid? Is de minister tevens bereid om na te denken over de mogelijkheden om bedrijven die zich inzetten voor bestrijding van kinderarbeid en eventueel de bevordering van scholing, ook op de een of andere manier te belonen, wellicht fiscaal? Een goed voorbeeld zouden de Levi's-scholen kunnen zijn. Tijdens de conferentie over kinderarbeid hebben wij daarover ook gesproken. Het SER-advies zet deze casus ook centraal. Graag ziet mijn fractie een deel van de OS-gelden ingezet worden om kinderen actief uit de kinderarbeid te krijgen en ze toe te leiden naar school. Kan de minister dit toezeggen?

Dan de weeskinderen. Vorig jaar heeft mijn fractie een amendement ingediend over de versterking van de social protection en de weeskinderenstructuren, waarmee een bedrag van 5 mln. is gemoeid. Graag ziet mijn fractie een en ander herbevestigd voor volgend jaar met eventueel de toezegging om het geld structureel in te zetten. Eenjarige investeringen in dit soort programma's werken niet. Graag dus een bevestiging van de minister. Gelet op het amendement van de heer Van der Staaij is wellicht zelfs een verruiming mogelijk.

Voorzitter. Ik zie het lampje knipperen wat betreft mijn spreektijd, maar ik heb volgens mij nog twee minuten speling om mijn verhaal af te ronden.

De voorzitter:

Het is een waarschuwing van ons in uw richting, maar u mag het zelf helemaal bepalen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik moedig ook aan om te kijken naar het totale Social Protection Program. De Engelsen ondersteunen dat al ruimhartig met 250 mln. pond per jaar. Nu is er ook een Livingstone-conferentie geweest in Nairobi en daar hebben twaalf Afrikaanse landen zich gecommitteerd aan het Social Protection Program, dat een vangnetwerk is voor familiestructuren waarbinnen degene die het inkomen verschaft, wegvalt. Ik verzoek om een bredere visie van de minister. Wij moeten kijken of wij bij de Engelse initiatieven kunnen aansluiten.

Ik had al aangekondigd dat ik iets over het milieu zou zeggen. Er is geld en winst te behalen in het koppelen van ontwikkelingssamenwerking en verduurzaming. De minister doet dit ook. De fractie van de ChristenUnie ondersteunt het overslaan in de ontwikkelingslanden van het vervuilende tijdperk zoals wij dat hier in Europa hebben gekend. Dat kan door in te zetten op het voorkomen van ontbossing en op herbebossing in de vorm van gemengde bossen met een multifunctioneel karakter. Dat kan ook door solar cookers en biogasinstallaties te promoten. Ik verzoek om een stevige inzet van de minister voor juist die projecten die duurzaamheid aan ontwikkeling koppelen en daarmee inzetten op de lange termijn. De minister heeft daar 500 mln. voor vrijgemaakt.

Ik kom op de noodhulp. Wij hebben eerder gesproken over Irak. Wat is de stand van zaken rond Ninevé? Wij hebben onlangs weer gehoord dat 15.000 mensen uit Mosul zijn gevlucht naar de vlakte van Ninevé. Ik ben daar zelf geweest en heb aangrijpende beelden gezien. Arnold Karsken is daar ook onlangs geweest en heeft gisteren uitgebreid de pers gesproken. Het is een schrijnende situatie. Hoe staat het nu met de noodhulp die Nederland daar zou kunnen geven? Welke mogelijkheden ziet de minister van Buitenlandse Zaken om de internationale gemeenschap druk te laten uitoefenen op de Iraakse autoriteiten om deze minderheden te beschermen?

Ik kom op Congo. Gaat Europa nog de VN-missie bijstaan en wat kan Nederland doen? Ik denk daarbij aan het versterken van het luchttransport om 17.000 mensen naar Oost-Congo te krijgen. Zijn wij bereid om daar fysiek of met financiële middelen de capaciteit te versterken?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Kan de heer Voordewind mij vertellen wat de positie is van de fractie van de ChristenUnie ten aanzien van de voorstellen van het kabinet op het gebied van klimaatadaptatie? Is hij daar wellicht een tikje ontevreden over? Vindt hij met mij dat er in 2009 meer geld beschikbaar moet komen, dus niet 25 mln., maar bijvoorbeeld 50 mln.? Vindt hij met mij dat er een dezer dagen meer helderheid moet komen over de Nederlandse positie? Wat moet mondiaal zo snel mogelijk beschikbaar komen voor middelen voor klimaatadaptatie?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het is juist heel belangrijk dat dit kabinet nu 500 mln. in het duurzaam­heidsfonds heeft gestopt boven de 0,1% voor duurzame investeringen. Dit kabinet investeert enorm en ik vraag om binnen die investeringen te kijken naar de onderwerpen die ik zojuist heb genoemd, namelijk de herbebossing en het niet inzetten op monocultuur. Ik denk daarbij ook aan de kleinschalige projecten die wij nog kunnen versterken in de ontwikkelingslanden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik wil mijn vraag graag verduidelijken. Ik spreek niet over klimaatmitigatie, dus niet over hernieuwbare energie, maar over adaptatie, oftewel het aanpassen aan klimaatveranderingen die onvermijdelijk zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben geen milieuwoordvoerder, maar ik heb uiteengezet wat wij met het internationale milieubeleid doen. Dat is de inzet van de fractie van de ChristenUnie. Ik heb daar een aantal zaken aan toegevoegd richting de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en ik wacht zijn antwoord af.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Mensenrechten zijn de kern van de buitenlandvisie van de fractie van GroenLinks. Nu staat het beleid van de minister ook in het teken van een menswaardig bestaan. Het lijkt ons daarom een goed idee om onze minister van mensenrechten tegen de nieuwe GroenLinks-mensenrechten­meetlat te leggen. Welk cijfer krijgt de minister voor zijn werk? Hierna volgen een aantal cases op basis waarvan de minister zijn cijfer heeft gekregen. Hoewel het bij zijn eerste bezoek aan president Bush nog leek alsof de minister een handtekening van hem wilde vragen, zo keek hij tegen hem op, is hij altijd heel duidelijk geweest over Guantánamo Bay: sluiten die toko! Zo is de minister ook heel duidelijk geweest over de doodstraf. Dat is een straf die niet hoort bij deze tijd en al helemaal niet uitgeoefend mag worden op kinderen of voor feiten die in de jeugd zijn begaan. Het recht op water heeft de minister ook als mensenrecht betiteld; een belangrijk gegeven met de schaarste die hieraan in de nabije toekomst zal ontstaan. Ook persvrijheid is een mensenrecht volgens minister. Dat is een goed signaal aan journalisten en bloggers die in hun land de dictatuur en eenzijdige berichtgeving van de regering proberen te ontmaskeren.

Maar tegen de doodstraf zijn en speeches houden over het lot van troostmeisjes is toch aanmerkelijk makkelijker voor de minister dan dictaturen waar wij ook uitgebreid handel mee drijven, aanspreken. Dan wordt de toon van de minister toch veel voorzichtiger. Neem Saudi-Arabië waar heel veel mensenrechtenschendingen plaatsvinden, waar vrouwen de straat niet op kunnen of zelfs veroordeeld worden als zij door een man worden verkracht. Dan is de koopman in de minister toch sterker dan de dominee; oftewel dan wint olie van recht. De Olympische Spelen hadden als springplank moeten dienen naar een verdere Chinese inpassing in het internationale verkeer. Daar heeft stille diplomatie nauwelijks iets opgeleverd. In plaats daarvan werden potentiële lastpakken naar strafkampen gestuurd en Tibetanen afgeranseld en veroordeeld. En wat doet de Nederlandse regering? Niets. Zij heeft met een uitgestreken gezicht alle ceremonies bijgewoond. Ook de implementatie van de EU Guidelines on Human Rights Defenders door de Nederlandse ambassade in Beijing is tekort geschoten.

Nu blijkt dat de Spelen weinig goeds voor de mensenrechten in China hebben opgeleverd, is GroenLinks ook buitengewoon kritisch over het enthousiasme van minister Plasterk over de Wereld Expo 2010 die in China plaats zal vinden.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik vind dat GroenLinks de regering wel recht moet doen als het gaat om de situatie in Tibet. Mevrouw Diks zegt daarover: de regering deed niets. De regering was er echter als de kippen bij om het geweld te veroordelen. De Chinese ambassadeur werd ontboden en premier Balkenende en minister Verhagen hebben later tijdens de Olympische Spelen ook van de gelegenheid gebruikgemaakt om de mensenrechten aan de orde te stellen. Dat is niet gemakkelijk op het moment dat een land een feestje viert. Ik vind dan ook dat mevrouw Diks geen recht doet aan de regering. Ik ben er altijd snel bij als er kritiek geleverd moet worden op de regering, als zij onvoldoende doet, maar in dit geval heeft de regering gedaan wat zij hoorde te doen. Dat zou mevrouw Diks ook kunnen erkennen.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik dacht dat ik ook al de nodige complimenten had uitgedeeld. Ik wil ook niet onaangenaam zijn. De minister en de minister-president hebben deze zaken weliswaar in China aan de orde gesteld, maar wat is het effect daarvan geweest? Er is nauwelijks iets veranderd in China. Dat wij daar af en toe aandacht voor vragen, daar kopen de mensen in China – of Rusland of al die andere landen waar ik nog opmerkingen over zal maken – niets voor.

De heer Van Dam (PvdA):

Dat diplomatieke inspanningen niet altijd meteen effect hebben, dat is helaas zo. Nederland is ook niet een groot land dat China de les kan lezen en kan zeggen: zo hoort u zich te gedragen. U zei echter dat de regering niets had gedaan. Dat is gewoon niet waar.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Waarvan akte. Ik ga daar niet op in, want ik wil graag door met mijn verhaal, omdat ik dan de andere dingen ook nog kan aangeven. Misschien kunnen wij hier dan nog op terugkomen.

De heer Haverkamp (CDA):

Het is natuurlijk gemakkelijk om te constateren dat er niets is gebeurd, maar wij hebben net al geconstateerd dat er meer persvrijheid is gekomen voor Westerse journalisten. Wij zien nu ook dat een aantal misstanden, zoals die met de babymelk, nu ook worden erkend in de buitenwereld, terwijl dat vroeger niet het geval was. Het is dan toch ook goed om te zeggen dat wij de goede kant op gaan? Het is misschien nog niet waar wij willen zijn, maar er worden in ieder geval stappen de goed kant op gezet.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Het lijkt mij in ieder geval een heel goede constatering van het CDA dat wij als het gaat om China nog niet helemaal zijn waar wij willen zijn. Natuurlijk is er beweging in China, maar om te zeggen dat de bijdrage van de Nederlandse minister-president of de ministers in onze regering een positieve bijdrage hebben geleverd aan de eventuele veranderingen of bewegingen die zich in China hebben afgespeeld, lijkt mij een beetje te veel gezegd. Wij hebben het vanmorgen al een paar keer gehad over die grote broek.

De heer Haverkamp (CDA):

Het is lastig wat u zegt. U zegt dat de Nederlandse regering niets doet. Wij constateren dat de regering wel bepaalde dingen doet en dat er kleine stapjes worden gezet. Wat verwacht u nu? Of wij kiezen ervoor om de witte vlag te hijsen omdat het toch geen zin heeft wat Nederland doet of wij kunnen proberen om met de middelen die wij wel hebben een positieve bijdrage te leveren aan deze wereld. Ik kies dan voor het laatste.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Wij hebben natuurlijk nog veel meer middelen, ook binnen de EU. Wij zien nu dat de keuze is gemaakt "to change a system from within", dus om deel uit te maken van een systeem en om van daaruit China, en trouwens ook een heleboel andere landen, te veranderen. Voorts is er voor gekozen om een dialoog aan te gaan. Het gaat dan wel heel erg langzaam met die veranderingen. Er zijn ook andere methoden, zoals handelsboycotten of handelssancties. Maar ja, dat ligt een stuk ingewikkelder.

Voorzitter. Israël is met reden een vriend van Nederland. Maar juist onze vrienden moeten wij soms streng toespreken als wij zien dat mensenrechten onder het mom van terrorisme en religie op grote schaal worden geschonden. Ik denk aan Palestijnse kinderen in administratieve detentie, of aan de minimale rechten die niet-joden hebben in Israël, of aan Gaza. Dat de minister het moeilijk vindt om harde woorden te gebruiken tegen een vriend is begrijpelijk. Maar om Israël hiervoor te belonen met het intensiveren van het EU-Associatieakkoord is echt onbegrijpelijk. VN-resolutie 1325 over vrede, vrouwen en veiligheid beoogt vrouwenrechten te integreren in beleid. In de mensenrechtenstrategie van de minister worden vrouwen voornamelijk als slachtoffer genoemd en niet als actor, terwijl veel vrouwelijke mensenrechtenactivisten juist grote risico's lopen. Hoewel de minister de specifieke problematiek van vrouwen nadrukkelijk heeft geadresseerd in de voorliggende begroting voor 2009, blijft het moeilijk om goed geïntegreerd beleid uit te zetten. Onder de twaalf civielen in Uruzgan zit bijvoorbeeld geen enkele genderspecialist. Vrouwen vallen buiten de boot bij re-integratieprogramma's voor rebellen in Sudan. Wat GroenLinks betreft moet elke brief over de stand van zaken in een land een vrouwenparagraaf krijgen, waarin de situatie van vrouwen op het gebied van veiligheid, gezondheid, onderwijs en rechten wordt besproken. Graag krijg ik hierop een reactie.

Ambassades hebben er veel verantwoordelijkheden bij gekregen om het ambitieuze mensenrechtenbeleid van de minister uit te voeren. Ik noem de ambassade in Iran, die de deelnemers aan de One Million Signatures campagne goed heeft gemonitord. Of ik noem de ambassade in Cuba, die regelmatig ontmoetingen heeft met dissidenten en die ook regelmatig processen van dissidenten waarneemt. Maar heel vaak komt ambassadepersoneel de ivoren toren niet uit. Ambtsberichten over de situatie in hun land en over de mogelijkheid tot terugkeer van asielzoekers stroken lang niet altijd met de "facts on the ground". Opbouw- en mensenrechtenprojecten worden nogal eens slecht gekozen of slecht gecontroleerd, zoals in de ambassade in Kabul, waar projecten door middel van foto's worden beoordeeld. GroenLinks is ervoor om ambassades te versterken met mensenrechtenspecialisten om zo mensenrechten beter te kunnen ondersteunen.

Met de 15 mln. voor transitional justice in Afghanistan, die minister Koenders onlangs heeft teruggevorderd, weet de GroenLinks-fractie wel raad. Maar heeft hij hiervoor inmiddels al een invulling gevonden?

Al met al moet worden gezegd dat de minister serieus aan de slag is gegaan met de mensenrechten. Met extra geld in het Mensenrechtenfonds geeft hij nogmaals aan dat het hem menens is. Zijn inhoudelijke stukken zijn goed en zijn inzet is aardig. Maar in de uitvoering moet de minister nog meer ruggengraat krijgen. Hij moet zich niet alleen bezighouden met de makkelijke onderwerpen, hij moet ook de moeilijke oppakken. Hij moet dit ook in Nederland zelf doen, waar minister Plasterk mensenrechteneducatie moet opnemen in de curricula van het primair en het voortgezet onderwijs. Ook in de EU heeft de minister een taak, want ook in Europa worden Roma gediscrimineerd. Wij moeten ervoor oppassen dat wij niet hypocriet overkomen als wij in Gambia met ons vingertje wijzen. Daarom krijgt de minister op de GroenLinks-mensenrechtenmeetlat een zeven min. Ik zou zijn rapport graag in de Handelingen laten opnemen en hem zijn rapportcijfer willen overhandigen.

De voorzitter:

Wij zullen dit rapport laten opnemen in de Handelingen, ik zal het ook ter inzage leggen en misschien moet ik het nog naar huis sturen ook, zodat ik het getekend terugkrijg: met de handtekening van alle familieleden terug graag!

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat de GroenLinks-mensenrechtenmeetlat ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. De klimaatcrisis, de kredietcrisis, de voedselcrisis en de oliecrisis raken wereldwijd de mensen met de geringste kansen het meest. Maar ze bieden ook een kans. Tegen minister Koenders zeg ik: maak van globalisering een project waaraan iedereen kan meedoen en waarbij iedereen kan winnen, de armsten voorop. Globalisering met een menselijk gezicht, laat dat zijn politieke missie zijn. Ik vraag hierop een reactie. Ik ben met anderen benieuwd naar wat de minister afgelopen zaterdag eigenlijk bedoelde te zeggen, toen hij de ontwikkelingsindustrie de maat nam. Misschien was dit een wat verlate reactie op een oud debat dat sommigen niet nalaten te willen voeren, namelijk over de vraag of ontwikkelingssamenwerking werkt. Anders dan de heer Boekestijn soms zegt, is deze vraag van alle tijden. Ook vandaag is de stagnatie in de armste delen van de wereld soms nog even hardnekkig als onacceptabel. De gewenste terugdringing van bijvoorbeeld armoede, een belangrijk Millennium Development Goal, hapert. De GroenLinks-fractie heeft altijd gevonden en vindt ook vandaag dat het bereik van de ontwikkelingssamenwerking te gering is. Er bestaat gebrek aan middelen, aan impact en aan samenhang met andere beleidsterreinen. Dat is heel velen te verwijten. Aan ontwikkelingslanden zelf, die er soms een potje van maken, aan multilaterale instellingen als de Wereldbank – praat er ons niet van– en aan de bureaucratie van westerse regeringen. Het verwijt mag soms ook de ontwikkelingsorganisaties zelf gelden.

Boven alles, en dat wil ik hier namens de fractie van GroenLinks nadrukkelijk stellen, worden succes en falen van ontwikkelingssamenwerking bepaald door twee cruciale factoren. De eerste is de geopolitieke factor. Neem de geschiedenis van Afrika sinds de Tweede Wereldoorlog. Je moet constateren dat ontwikkeling van dit continent eigenlijk nooit echt belangrijk wordt gevonden. Neem de Koude Oorlog. Decennialang heeft die gewoed en het vormde de legitimatie om de grootste dictators op dat continent te steunen, van Mobutu tot Mengistu, die Congo en Ethiopië volledig leeggeplunderd aan de rand van het ravijn hebben gebracht. Tot op de dag van vandaag hebben die landen daar last van. En het Westen? Het Westen vond dit verbijsterend slechte bestuur allemaal best zolang de heren de goede kant kozen.

De tweede cruciale factor is al even oud als die geopolitieke factor. Het is een elementair gebrek aan samenhang tussen ontwikkelingssamenwerking en wat daarin wordt geprobeerd en ander beleid: handelspolitiek, landbouwpolitiek, financiële politiek, energiepolitiek, grondstoffenpolitiek, defensiepolitiek, belastingpolitiek, bankenpolitiek, migratiepolitiek. Ze hebben stuk voor stuk op heel veel arme landen vaak veel meer impact dan ontwikkelingssamenwerking en de bijbehorende budgetten. Dat is de realiteit van de globalisering vandaag de dag. Dat maakt de missie van deze minister van OS, samen met al zijn collega's wereldwijd, ook zo lastig. Veel arme landen krijgen inderdaad uit die OS-pot aan een kant een eurootje, maar aan de andere kant leveren zij er met hetzelfde gemak weer twee in.

Laat ik twee voorbeelden noemen. Neem de grondstoffenhausse in de jaren zeventig. Eindelijk was er een kans voor arme landen om iets te verdienen. Dat heeft ertoe geleid dat vanaf die periode arme landen zo snel mogelijk hun grondstoffenexport moesten opvoeren. Dat heette toen ontwikkeling. Met werkelijke ontwikkeling had dat niet heel veel te maken, met een evident materieel belang van de donoren des te meer. Vanaf de jaren tachtig is daar de mondiale ideologie van meer markt en minder overheid bij gekomen. Alle lessen over succesvolle ontwikkeling in vroegere tijden werden rücksichtslos terzijde geschoven en ideologisch verblind rolden IMF en Wereldbank de Washingtonconsensus uit over de wereld. Dat was goed bestuur volgens het jaren-tachtigmodel, met steun van de VVD-fractie, mijnheer Boekestijn. Ik trek hieruit twee conclusies. Arme landen hebben heel veel last gehad van verkeerd beleid, verkeerd liberaal beleid, verkeerd VVD-beleid. Dat zou eindelijk een keer anders moeten. Laat de heer Boekestijn het daarover ook een keer hebben.

Laten wij realistisch zijn over de belangrijke maar bescheiden plaats die de ontwikkelingssamenwerking heeft in het vooruit helpen van arme landen. Ik vraag minister Koenders op beide punten een reactie. Wat gaan de heren Heemskerk, Bos en Balkenende en de dames Verburg, Van der Hoeven en Cramer en andere leden van dit kabinet doen om de missie van deze minister van OS te versterken? Misschien zou het goed zijn om de Koenderscriteria op te stellen, in navolging van de Cramercriteria voor brandstoffen. Al het beleid dat dit kabinet voert en dat in Europa op de politieke tafel ligt, zou eigenlijk moeten worden getoetst aan de vraag of het een meerwaarde heeft in termen van ontwikkelingsrelevantie. Dan zouden wij werkelijk een stap vooruit zetten, want het is onzin om te verlangen dat deze minister in zijn eentje met 5 mld. de wereld grote stappen vooruit kan helpen. Daarvoor is nog veel en veel meer nodig. In plaats van een debat over de effectiviteit van OS zouden wij een debat moeten voeren over elementair gebrek aan samenhang en hoe zeer wij andere, arme landen in de weg zitten door dat stelselmatig niet te organiseren, zeg ik tot de heer Boekestijn. Daarover hoor ik hem nooit. Dat vind ik jammer.

Over de klimaatcrisis sprak ik al bij interruptie. Landen hebben straks 50 tot 100 mld. nodig om zich te weren tegen het wassende water. Om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, is 180 mld. nodig. De GroenLinks-fractie vindt dat dit geld toegezegd moet zijn zodat in 2009 een revolutionair klimaatakkoord kan worden gesloten; linksom of rechtsom moet dat geld er komen. Ik zag de brief van minister Koenders vanochtend; die kwam een beetje laat. Het schiet in ieder geval niet op. Ik zie geen concrete inzet van het Nederlandse kabinet voor dat grote, internationale adaptatiefonds en het bedrag van 25 mln. is te weinig en verkeerd gericht. Het moet gewoon aangewend worden voor concrete adaptatieprojecten. Er liggen projecten klaar. Neem dat rapport van Bangladesh; de minister kan daar zo mee starten, het kost 80 mln., en dan kan Bangladesh stappen nemen om zich daadwerkelijk te weren tegen de onvermijdelijke klimaatverandering.

Ik stel de drie heren graag gezamenlijk een vraag: hoe staat het met mijn motie over kinderarbeid? Het betreft de handelspolitiek, het importverbod; dat betreft Europa, dus dat gaat de heer Timmermans aan, ontwikkeling, wat de heer Koenders aangaat, en mensenrechten. Wordt het importverbod bepleit aan de WTO-tafel zodat wij niet langer schoenen kopen in onze winkels die gemaakt zijn met kinderarbeid?

De heer Boekestijn (VVD):

Ik ben echt teleurgesteld in de heer Vendrik. Ik ken hem als een intelligent en creatief man. Ik hoor hem nu zeggen: Afrika is arm vanwege ons beleid. Is de heer Vendrik het met mij eens dat Vietnam, Zuid-Korea en China bewijzen dat ondanks de handelsprotectie, die verkeerd is, het toch mogelijk is om in de vaart der volkeren omhoog gestuwd te worden, met andere woorden dat de hoofdreden dat Afrika arm is gewoon slecht bestuur is? Dat ligt niet aan ons.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het is niet de hoofdreden maar het is zeker een reden. Ik heb het net zelf aangegeven. Er zijn buitengewoon slechte bestuurders geweest in Afrika. Zij konden blijven zitten omdat wij ze steunden, omdat ons dat zo uitkwam. Ontwikkelingsdoelen, het werkelijk verder brengen van arme landen in Congo of Ethiopië – het lag ook aan de Russen hoor in de tijden van de Koude Oorlog, wij kennen de geschiedenis allemaal – was allemaal niet erg relevant. U moet niet anno 2009 ontwikkelingssamenwerking de maat nemen als vanuit het Noorden verkeerd gereageerd is op ontwikkelingen aldaar.

De heer Boekestijn (VVD):

De Koude Oorlog ligt nu geruime tijd achter ons. Dat heeft niet geleid tot verbetering in Afrika. Het tweede is: juist hulpgeld leidt tot machtsbestendiging. Waarom praat u daar niet over?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het is niet zo dat er sinds de Koude Oorlog geen progressie is geboekt. Juist in de laatste jaren komt er in Afrika, omdat de Koude Oorlog voorbij is, ruimte voor een werkelijk ontwikkelingsbeleid in een aantal landen. Dankzij de Azië-crisis zijn de grote pretenties en de ambities van het Internationale Monetaire Fonds en de Wereldbank een beetje teruggedrongen en is men daar beter gaan nadenken over de blauwdrukken die zij legden op landen in een staat van ontwikkeling. Dat biedt ruimte en kansen voor landen om goed bestuur te volgen, om een zekere economische ontwikkeling op gang te brengen. Dat zie je in een aantal landen in Afrika.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Daar vindt een redelijk spectaculaire economische groei plaats. Het gaat dus redelijk de goede kant op.

De voorzitter:

Ik sta alleen nog heel korte vragen toe. U hebt allen zeer ruim geïnterrumpeerd. Uw collega's hadden al een kwartier eerder willen beginnen en wij hebben ook nog een lunchpauze te gaan.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Op het punt van coherentie in beleid staan de fracties van GroenLinks en de PvdA op gelijke hoogte. De heer Vendrik stelt dat de minister het niet alleen kan. Ik ben dat met hem eens; bij de andere ministeries moeten dingen veranderen. Laat de heer Vendrik eens een aantal voorbeelden geven van waar hij op heeft ingezet, via een motie of anderzijds. Hij kan dat makkelijk binnenhalen. Waarom werkt dat dan niet?

De voorzitter:

Uw punt is gemaakt.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Geef die realiteit eens. U doet net of het zo gemakkelijk gaat.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U wilt dat ik kort ben maar er worden voorbeelden gevraagd. Laat ik één voorbeeld noemen, of liever twee. Ik kan er tien noemen. Op alle terreinen die ik genoemd heb, ben ik in de afgelopen jaren actief geweest. Ik noem als voorbeeld de handelspolitiek. In november 2001 is in Doha besloten om van de nieuwe WTO-handelsronde een ontwikkelings­ronde van te maken, met de aanval van de twin towers in gedachten. Het is een bloody shame wat er aan die tafel gebeurt. Ik heb Frank Heemskerk in de afgelopen zomer helaas onvoldoende gehoord over de belangrijkste politieke conclusie die getrokken zou moeten worden. Op de vraag "voldoen wij aan de belofte van Doha, is het een ontwikkelingsronde geworden?" moet het antwoord nee zijn, gelet op wat er aan conceptakkoorden op tafel ligt. Het is geen ontwikkelingsronde geworden. Het akkoord is onvoldoende voor ontwikkelingslanden om een kans te krijgen in tijden van globalisering.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Er zijn karrenvrachten aan moties geweest, ook van mijn fractie, over Singapore-issues, over een andere inzet, over de mogelijkheid van arme landen om hun markten te beschermen. Denk aan de hele EPA-discussie. De meerderheid van die moties is helaas niet aangenomen. Voor zover ze wel zijn aangenomen, zijn ze aan de Europese tafel niet uitgevoerd. Daar valt dus tot op de dag van vandaag nog een wereld te winnen.

Mevrouw Gill'ard (PvdA):

Wij zijn het ermee eens dat er een wereld te winnen valt. Ik constateer echter dat een aantal partijen, PvdA, GroenLinks en de SP, coherentie in beleid heel belangrijk vinden. Er is meer aan de hand dan even simpel zeggen dat het allemaal kan worden opgelost. Dan moet de heer Vendrik ook reëel zijn en uitleggen waarom zaken niet van vandaag op morgen kunnen worden gerealiseerd, hoezeer wij het ook eens zijn met de stelling dat de minister een veel groter mandaat moet krijgen en over veel meer zaken moet kunnen beslissen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De reden waarom dit zo moeizaam gaat, heeft alles te maken met belangen. Waarom hebben wij vijftig jaar een ontwikkelingsonvriendelijke landbouwpolitiek gevoerd? Omdat er een keuze werd gemaakt voor eigen boeren en vooral voor de eigen agro-industrie. Waarom hebben wij geen grote stappen vooruit gezet met de handelspolitiek? Omdat wij onze eigen industriële en economische belangen belangrijker vinden.

Wij maken niet fundamenteel de keuze om de armste ontwikkelingslanden kansen te geven. Als het aan de WTO-tafel zelfs een beetje dreigt mis te gaan, gaat Europa dat via de economic partnership agreements nog even repareren. Dan gaan wij meer concessies binnenlaten van landen dan dat wij hen kansen bieden. Op dat punt heeft minister Koenders overigens sinds zijn aantreden een aantal goede interventies gepleegd. Het is een begin, maar er valt nog een wereld te winnen.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Het ministerie van Buitenlandse Zaken kent vele diplomaten, maar wordt geleid door een raspoliticus, de eerste sinds de heer Van Mierlo. Zo veel is duidelijk en mijn fractie vindt dat niet verkeerd. De minister ontplooit een heldere visie in zijn mensenrechtenstrategie, bijvoorbeeld bij de opening van het academisch jaar. Alleen de uitwerking van de visie is minder helder. Voor mijn fractie staan dan ook de volgende vragen centraal bij deze begroting. Hoe wordt er uiting gegeven aan alle beleidsplannen? Hoe functioneert de uitvoering in Nederland en in de diplomatieke posten in het buitenland? Hoe dalen goede voornemens neer in bijvoorbeeld Europese programma's?

Ik begin met het Europese veiligheidsbeleid. Ik dank de minister voor de brief die de Kamer daarover heeft ontvangen. Ik moet zeggen dat de brief wel enigszins leest zoals de minister spreekt. Er staan veel woorden en soms mooie zinnen in. Zo waarschuwt hij voor "een race to the bottom met een premie voor gebrek aan ambitie". Het wordt echter niet duidelijk hoe die race moet worden voorkomen. Daarom heb ik enkele vragen uit de praktijk.

Wanneer en hoe was de minister van Buitenlandse Zaken betrokken bij het bezien van verschillende alternatieven in het proces voor de vervanging van de F16? Het gaat immers ook om een politiek-strategische keuze voor veiligheidsbeleid. Aanvankelijk werd gekozen voor een Amerikaanse samenwerking en niet voor een Europese. Graag een toelichting.

Hoe ziet de minister de rol van de NAVO versus de rol van de EU in enkele fragiele landen, zoals Afghanistan? De nieuwe Amerikaanse president is voornemens meer aandacht te geven aan Afghanistan. Het zal niet als een verrassing komen dat hij dan wellicht ook meer gaat verwachten van de Europese bondgenoten. Wat zeggen wij dan?

De uitwerking geldt ook de mensenrechtenstrategie. Mijn fractie is er voorstander van een Associatieakkoord af te sluiten met Israël. De economische ontwikkeling zal alle spelers in de regio ten goede komen en dat biedt de mogelijkheid in gesprek te blijven over belangrijke zaken als mensenrechten. Er moet dan wel een stevige mensenrechtenclausule zijn. Als wij de opmerkingen over mensenrechten uit het Actieplan EU-Israël vergelijken met bijvoorbeeld het Actieplan EU-Marokko, zien wij dat de opmerkingen over Israël veel minder specifiek zijn en dat er veel minder in staat. Waarom worden niet net als bij de meeste landen specifieke acties opgetekend die van de Israëlische regering worden verwacht? Dus graag wil ik een toelichting op het onderwerp Israël en het EU-Israël Associatieakkoord.

Dan kom ik op het interdepartementaal beleid. Voor mijn fractie is het van belang dat de verschillende departementen eenduidig aan beleid werken. Te vaak wordt beleid niet uitgevoerd of zelfs gefrustreerd omdat de verschillende ministeries verschillende belangen denken te hebben. Denk hierbij aan het dossier kennismigranten. Daarbij stond minister Van der Hoeven tegenover minister Donner en staatssecretaris Albayrak. Bij duurzame-energiepolitiek was dat minister Cramer versus minister Van der Hoeven. Zo is het ook bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zo zijn er de Roma. Een Europese aanpak van de grensoverschrijdende problemen bij uitsluiting van sociale basisvoorzieningen en onderwijs is hard nodig. Het ministerie van SZW is echter niet enthousiast. Zal de minister van Buitenlandse Zaken gewoon zorgen dat het grensoverschrijdende Europese initiatief er komt? Vanuit het ministerie van Economische Zaken worden allerhande handelsmissies naar landen als China, Rusland, Iran of Saudi-Arabië gestuurd. Ook lagere overheden vliegen met grote regelmaat heen en weer. Het gaat om landen die grove schendingen van mensenrechten op hun conto hebben. Kan de minister uiteenzetten op welke wijze hij ervoor zorgt dat al deze overheden doordrongen zijn van de mensenrechtenstrategie? Is het ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken bij de gesprekken die deze overheden gaan voeren over hun mensenrechten? Worden er bijvoorbeeld cursussen gegeven of hoe gaat dat?

In verschillende internationale verdragen waar Nederland als partij aan gebonden is, ligt een verplichting vast om mensenrechteneducatie te verzorgen in het onderwijs. Toch is mensenrechteneducatie nog geen vast onderdeel van de curricula. Meerdere malen is Nederland hierop aangesproken door verschillende internationale verdragscommissies. Ook de Europese Commissie tegen racisme en intolerantie heeft zich hier zeer kritisch over uitgelaten. Wanneer zal ook in het Nederlandse onderwijs structureel aandacht worden besteed aan mensenrechten? Daarbij gaat het ons er niet om, te treden in de vrijheid van onderwijs zoals wij die kennen, maar de overheid is wel verantwoordelijk voor de randvoorwaarden.

D66 wil Nederlandse diplomatieke aanwezigheid in het buitenland efficiënter benutten. De lidstaten van de Europese Unie moeten vaker één post delen waar consulaire dienstverlening aan EU-burgers wordt verricht. Daarnaast kunnen de lidstaten zogenaamde diplomatieke attachés sturen om specifieke nationale belangen te vertegenwoordigen, zoals wij dat eigenlijk nu al kennen bij culturele attachés. Zo kan Nederland op sleutelgebieden van Nederlandse cultuur, wetenschap en industrie een diplomaat of vakkundige leveren op een EU-post. Denk bijvoorbeeld aan een "food and flowers"-attaché, een attaché voor "peace and justice" vanuit onze ervaring met internationale rechtbanken hier in Den Haag of een waterinnovatie-attaché. De sleutelgebiedenaanpak, die gelanceerd is door het Innovatieplatform en die breed wordt gedragen door industrie, wetenschap en overheid, sluit hier goed bij aan. Graag hoor ik een reactie van de minister op dit punt.

Mijn fractie steunt het initiatief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking om de ontwikkelingssector tegen het licht te houden. Belangrijk daarbij is om goed te bezien welke taken door de organisaties in ontwikkelingslanden zelf kunnen worden opgepakt. De sleutelgebiedenbenadering past ook in deze portefeuille. Nederland kan kennis en ervaring goed ten dienste stellen van de problematiek waar veel ontwikkelingslanden mee kampen. Denk aan de kennis over seksuele reproductieve gezondheidszorg, watermanagement, microkrediet, enzovoort. De onderwerpen zijn allemaal bekend. Ook op het gebied van transitional justice kan Nederland de ervaring uit Den Haag delen. Graag een reactie op dit punt.

Dat was mijn bijdrage. Overigens ben ik van mening dat er zo snel mogelijk een parlementair onderzoek naar de oorlog in Irak moet komen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De wereld is een dorp, zeggen we, maar als je de wereld in acht minuten wilt bespreken, blijkt er op die stelling nog wel iets af te dingen. Ik zal mij daarom niet laten verleiden tot brede algemene inleidingen en mij vooral beperken tot wat opmerkingen op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking.

De discussie over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking is weer opgelaaid in de afgelopen tijd. Laat ik voorop stellen dat, zoals geldt voor alle overheidsuitgaven, ook ontwikkelingssamenwerking doorlopend getoetst moet worden op doeltreffendheid en doelmatigheid, al moeten wij ons daarbij realiseren dat ontwikkelingshulp per definitie moeilijker stuurbaar en controleerbaar is, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder vaak geopereerd moet worden.

Wij zijn bezorgd over het ontstaan van een eenzijdig negatief beeld rond ontwikkelingshulp. Wie de recente publicaties van de "Human Development Index" van de Verenigde Naties op zich laat inwerken, ziet dat het met welvaart, opleiding en levensverwachting in bijvoorbeeld de nodige Afrikaanse landen de goede richting opgaat. Dit betekent echter niet dat er niet nog veel moet verbeteren. Gunstige ontwikkelingen zijn evenmin een reden om het rustiger aan te doen met de ontwikkelingshulp, integendeel. Het is wel een aansporing om vol te houden. Alle investeringen en geleverde energie verdwijnen niet in een bodemloze put, maar hebben ook positief effect. Ik denk dat het goed is als het departement en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ook dit goede nieuws uitstralen, ook richting bedrijfsleven: het loont de moeite om in Afrika te investeren; het is geen verloren continent dat zonder effect ontwikkelings­geld absorbeert. Ik denk dat die discussie aan kracht wint als wij haar zo concreet mogelijk voeren. Het is net als met een discussie over zonneschijn. Ik kan er niet veel mee. Het is soms een zegen en soms bepaald niet, maar het is in ieder geval onmisbaar en het brengt ook heel wat goede zaken. Laten wij die discussie dus zo concreet mogelijk voeren.

Voorzitter. In het afgelopen jaar heeft de Kamer meermalen aangegeven, het belangrijk te vinden om in het kader van ontwikkelingssamenwerking uitdrukkelijk ook aandacht en middelen te besteden aan kwetsbare groepen kinderen, zoals weeskinderen, straatkinderen en kinderen met een handicap. Daarover heeft de Tweede Kamer bij de begrotingsbehandeling 2007 een motie aangenomen (31200-V, nr. 57). Wij moeten ons realiseren dat de omvang van de groep kwetsbare kinderen de komende jaren fors zal toenemen, in het bijzonder als gevolg van de hele aidsproblematiek.

Het is duidelijk dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking geen nieuwe doelgroepen wil onderscheiden. Dat wil ik niet ter discussie stellen. Wel betwijfel ik of die grote, zeer kwetsbare groep op dit ogenblik kan rekenen op voldoende coherente, beleidsmatige en structurele aandacht. Wij bepleiten een samenhangende aanpak, waarmee de zorg, de weerbaarheid en de rechtspositie van deze kwetsbare groep wordt versterkt. Ouderlijke zorg is cruciaal voor de gezonde ontwikkeling van kinderen. Als die zorg wegvalt, zal er aandacht moeten zijn voor vervangende zorg, die zoveel mogelijk aansluit bij de natuurlijke situatie, een gezinsomgeving. Dat kan zijn zorg in familiekring, pleegzorg door familieleden dan wel niet-familieleden, of lokale adoptie. Daar moet allereerst op worden ingezet.

Het gaat hier bovendien om een zaak van lange adem. Veel van de projecten die – een aantal jaren geleden ook bij amendement van mijzelf en mevrouw Huizinga – zijn opgezet op dit terrein, bleken kortdurend te zijn. Dat schiet niet echt op. Wij pleiten voor een langdurige integrale aanpak van deze problematiek. Als ik zeg samenhangend, dan denk ik aan het opzetten, uitvoeren en ondersteunen van nationale actieplannen voor kwetsbare kinderen in partnerlanden. Dat kan allerlei vormen krijgen, ook die van de zogeheten "social cash transfers" aan weeskinderen zelf of aan families en gemeenschappen die hen opvangen, alternatieve onderwijsvormen die toegankelijk zijn voor kinderen die het huishouden runnen. Ik heb op dit punt ook een amendement ingediend.

Voorzitter. Het kindersekstoerisme is een miljardenindustrie. Wij hebben daar vorig jaar bij de begrotingsbehandeling ook over gesproken. Daar schuilt een wereld van wanhopige armoede en moreel verval achter. Schrijnend is dat de daders in heel veel gevallen ongestraft blijven. Wij hebben afgelopen week een brief gekregen over de uitvoering van een motie die vorig jaar hierover is aangenomen. De inspanningen op dat terrein worden opgesomd. Wij waarderen het dat een aantal activiteiten op het gebied van kindersekstoerisme zichtbaar versterkt en verbeterd zijn. Toch blijft het een druppel op een gloeiende plaat, zowel wat betreft de beschikbaar gestelde middelen als wat betreft de focus. Die is nu met name op Cambodja, maar het speelt natuurlijk in veel andere landen ook. Kan deze zaak niet nog wat ambitieuzer en breder worden opgepakt? Kunnen de genoemde activiteiten niet op korte termijn worden uitgenut in meer relevante landen? Zou ook de EU op dit punt niet meer specifiek beleid kunnen ontwikkelen?

Terecht wordt in de begroting veel aandacht besteed aan het bestrijden van seksueel geweld tegen en misbruik van vrouwen en meisjes. Dat moet ook neerslaan in actieprogramma's. Dat is een heel goede zaak, die wij van harte ondersteunen. Wij hebben daar in Nederland inmiddels ervaring mee opgedaan. Ligt het daarom niet in de rede om ook meer internationaal – ik denk nu in het bijzonder aan partnerlanden – bij te dragen aan het opzetten en ondersteunen van zogeheten uitstapprogramma's, die een uitweg bieden aan vrouwen die zich onvrijwillig of noodgedwongen in de prostitutie bevinden? Hierover heb ik een amendement ingediend, waarop ik graag een nadere reactie hoor.

In de bijbel, in een van de brieven van de apostel Paulus aan zijn leerling Timotheüs, wordt gezegd dat degenen die de Here Jezus willen liefhebben en volgen, vervolging te wachten staat. Dit zijn tekstwoorden die op veel plaatsen op deze wereld regelmatig worden gelezen door mensen die dat zelf aan den lijve ervaren. De huiveringwekkende realiteit ervan blijkt op veel plaatsen in deze wereld. Ik leg de vinger bij twee voorbeelden. Tijdens de vorige begrotingsbehandeling is uitvoerig stilgestaan bij de hachelijke positie van christenen in Irak, die zuchten onder islamitische terreur. Wij waarderen het dat in het afgelopen jaar door het kabinet meermalen in internationaal verband aandacht is gevraagd voor deze groep en ook voor andere minderheden. Dit punt dient op de agenda te blijven. Vorig jaar is via een amendement extra geld vrijgemaakt voor deze situatie in Irak. Mijn vraag is of hiervoor ook voor het komende jaar voldoende middelen beschikbaar zijn. De aandacht zou gericht moeten zijn op een verdere verbetering van de opvang- en uitwijkmogelijkheden in de gebieden waar inmiddels veel Assyrische vluchtelingen zijn neergestreken, evenals op gerichte humanitaire hulp, het opzetten van werkgelegenheidsprojecten en dergelijke. Het gaat erom dat de groep die wij daarmee willen helpen ook zo goed mogelijk bereikt wordt.

Sprekend over vervolgde christenen, wil ik ook dringend aandacht vragen voor het lot van christenen in India. Vorige week zijn in de Indiase deelstaat Orissa ruim 500 christenen vermoord en zijn enorme verwoestingen aangericht. Duizenden christenen zijn gevlucht. De politie doet nauwelijks iets ter bescherming. Is de minister bereid om alle mogelijkheden aan te grijpen om dit geweld te veroordelen en de autoriteiten op te roepen dit geweld krachtig tegen te gaan?

Tot slot ondersteun en onderstreep ik graag wat mijn collega Voordewind heeft gezegd over Indonesië.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering tot 15.20 uur. Dit is ook een late schorsing voor de lunch. Na de schorsing beginnen wij met de regeling van werkzaamheden.

De vergadering wordt van 14.50 uur tot 15.20 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven