Aan de orde is de voortzetting van het debat over het Nederlandse drugsbeleid.

De voorzitter:

Wij zijn toe aan het antwoord van de regering in eerste termijn. Ik geef het woord aan minister Klink. Zoals u weet, doen wij een poging om uiterlijk om vijf uur klaar te zijn. Ik heb geprobeerd om afspraken te maken met de leden. Ik zal weer proberen, de leden daaraan te houden.

Ik heb begrepen dat het kabinet probeert om in een aantal blokken te antwoorden. Als de ministers ons aangeven welke blokken dat zijn, kunnen wij aan het eind van ieder blok een ronde interrupties plaatsen.

Minister Klink:

Mevrouw de voorzitter. Ik heb een viertal blokken. Ik wil beginnen met een algemeen blok. Vanwege de samenhang wil ik daarin een aantal thema's meenemen: de benadering die het kabinet kiest, hoe die zich vertaalt in onze internationale inbreng volgend jaar, de vraag in hoeverre wij met een beleidsnota komen en de indeling van de middelen over lijst 1 en 2 met daarbij de paddo's.

Het tweede blok gaat over preventie, het derde over verslavingszorg en het vierde over een aantal varia waaronder de rookvrije coffeeshop. U begrijpt dat ik dat laatste zeg met een knipoog. Het gaat natuurlijk niet om een coffeeshop die rookvrij wordt, maar voor de werknemer in elk geval veilig is in die zin dat er geen gezondheidsschade kan optreden.

Ik begin met mijn algemene inleiding en herhaal dat vier elementen hierin een rol spelen: de algemene benadering van het kabinet, hoe zich dat internationaal vertaalt in onze inbreng bij UNGASS en het daarbij spelende assessment, de beleidsnota en omdat ook de indeling van de middelen aan de orde is, wil ik de paddo's daarbij meenemen. Dat zal ongetwijfeld tot interrupties leiden, dus dat lijkt mij een goede afsluiting van het eerste blok.

Drugsbeleid krijgt veel aandacht van de burger, de media en de politiek. Dat blijkt vandaag ook. Opvattingen over de te volgen aanpak liggen soms ver uit elkaar en soms ook niet. Verwonderlijk zijn de verschillende inzetten van de fracties en de verschillende opinies in de samenleving natuurlijk niet. Wij hebben te maken met een gecompliceerde materie die onder meer raakt aan vraagstukken rond individuele gezondheid en de volksgezondheid, rond opsporings- en vervolgingsbeleid, veiligheid, overlast en internationale verdragen. Het raakt ook direct aan de leefwereld van mensen. Vanmorgen is niet ten onrechte telkens verwezen naar ouders met drugsverslaafde kinderen en naar kinderen met drugsverslaafde ouders, want ook dat komt voor. Het zijn situaties die iedereen raken en daarmee is het een moral issue naast een politiek issue. Die twee lopen vaak in elkaar over.

Gezien de complexiteit is het duidelijk dat voor de drugsproblematiek geen eenvoudige oplossing voorhanden is. Er is geen panacee. Een drugsvrije wereld is een illusie. Voor zover dat in 1998 in de internationale context gesuggereerd werd, is dat inderdaad een illusoir. Ik ben het met de heer Van der Ham eens: jede Konsequenz führt zum Teufel; idealisme kan ontzettend nadelige gevolgen hebben op het moment dat je die laatste consequentie daarmee wilt realiseren. Het zou onverstandig kunnen zijn om daarnaar in absolute termen te streven. Wel is het onze bedoeling om de drugsproblematiek zo ver mogelijk terug te dringen. Ik meen dat wij het in elk geval daar Kamerbreed over eens zijn en dat de discussies over de aanpak gaan, niet over de doelstelling.

De hoofddoelstelling van het Nederlandse drugsbeleid is al enkele decennia het voorkomen van drugsgebruik en het beperken van de risico's voor het individu, zijn of haar directe omgeving en de samenleving als geheel. Die hoofddoelstelling noodzaakt tot een uitgebalanceerde, afgewogen aanpak van vraag- en aanbodbeperking waarbij preventie, zorg en harm reduction samengaan met bestrijding van drugscriminaliteit en -overlast. Het gaat ons dus niet om de vraag of wij ons meer moeten richten op repressie of juist meer moeten investeren in vraagbeperking. Wel gaat het om de vraag welke combinatie van maatregelen de beste is om specifieke problemen effectief aan te pakken. Die uitgebalanceerde aanpak is wat ons betreft een beproefd recept. In die zin zeg ik in de richting van mevrouw Azough dat wij ons bepaald niet dociel zullen opstellen in de internationale discussies die plaatsvinden in de richting van volgend jaar bij het assessment van UNGASS. Immers, met name harm reduction is een ontzettend beproefd recept – ik herhaal dat woord maar even – met betrekking tot het vermijden van hiv, besmettingsgevaar enzovoort. Dat inzicht verbreedt zich gaandeweg, maar het kan geen kwaad om dat te blijven benadrukken.

Al met al denk ik dat wij redelijk succesvol zijn in het aanpakken van een groot aantal knelpunten. De aanpak – dan kom ik even op het justitieel terrein – van synthetische drugs is met de uitvoering van de nota Samenspannen tegen XTC goed van de grond gekomen en zal ook de komende jaren worden gecontinueerd. De cocaïnesmokkel via Schiphol is effectief aangepakt en ook met de aanpak van de teelt van nederwiet zijn successen geboekt. Het feit dat bijvoorbeeld de prijs van nederwiet is gestegen, is daarvoor een indicator. Door een goede samenwerking tussen gemeenten, verslavingszorg, politie en justitie zijn er op lokaal niveau goede voorbeelden te zien van succesvolle overlastbestrijding en goede zorg. Utrecht is hiervan een prachtig voorbeeld. Met de minister van Justitie bracht ik er afgelopen jaar een goed werkbezoek aan.

Wanneer wij kijken naar de vraagkant, is het zinvol een vergelijking met het buitenland te maken. Het jaarrapport van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving geeft een overzicht van de stand van zaken binnen de Unie. Ten aanzien van de omvang van het gebruik onder de algemene bevolking en scholieren, de prevalentie dus, scoren wij rond het Europese gemiddelde. Positief is dat de schatting van het aantal problematische drugsverslaafden laag is evenals de sterfte en het aantal infectieziekten als gevolg van drugsgebruik. Ons stelsel van preventie, zorg en harm reduction is zeker debet aan deze relatief gunstige cijfers. Ik kom zo meteen bij een aantal punten die aanvulling behoeven, mede naar aanleiding van de verzoeken van onder meer de heer Van der Ham. Ik zal dan preciseren waar ik een aantal aanvullingen noodzakelijk vind. Desalniettemin gaat het hierbij om een algemene benadering. Die zullen wij in elk geval niet verlaten.

De relatief positieve resultaten laten onverlet dat er zeker terreinen zijn die onze aandacht vragen. Veel van deze terreinen hebt u in uw eerste termijn aan de orde gesteld. Wij zullen deze nalopen, maar wel binnen het kader van preventie, zorg, harm reduction en bestrijding van de handel in verboden middelen. Het voorkomen van drugsgebruik door een actief ontmoedigingsbeleid is vanzelfsprekend een belangrijke pijler voor onze aanpak. Dat zal niemand bestrijden, denk ik. De realiteit is echter dat ondanks al onze inspanningen een kleine minderheid van de bevolking, met name jongeren, toch met illegale drugs experimenteert en een kleine minderheid daarvan vervolgens verslaafd raakt. Voorkomen is beter dan genezen. Wij zetten dan ook fors in op preventie. Ik zal er naar aanleiding van uw vragen nog op terugkomen.

Preventie zorgt voor bewustwording, maar geeft nog geen garantie dat men niet gaat gebruiken. Daarom is behandeling van verslaafden van groot belang. Daarbij moeten wij inderdaad wat meer differentiëren. Mevrouw Bouwmeester heeft dat gevraagd bij het debat over de verslavingszorg; het is terecht dat zij het nu weer aankaart. Ik kom er zo meteen op terug. Ook hier is de realiteit dat het niet eenvoudig is om verslaving te behandelen. Sommige verslaafden zijn goed te behandelen en blijven drugsvrij, maar bij anderen is de terugval erg hoog.

In beginsel is behandeling te prevaleren boven harm reduction, maar voor veel verslaafden is het bereiken van een drugsvrij bestaan een lang proces van vallen en opstaan. Dat maakt rehabilitatie een belangrijk punt van aandacht voor dit kabinet. Het is ook onze verantwoordelijkheid om mensen bij wie verslaving zich heeft ontwikkeld tot een chronische recidiverende aandoening te ondersteunen en helpen en de gezondheidsrisico's te beperken. Wij hebben kwalitatief goede verslavingszorg. Hierover hebben wij met u vorige maand al uitgebreid gedebatteerd. De medicinale verstrekking van heroïne dient altijd gepaard te gaan met behandeling, en met pogingen om mensen (weer) op een weerbare manier in de samenleving te krijgen. Wij nemen ook verantwoordelijkheid voor de beperking van risico's bij jongeren die niet verslaafd zijn, maar wel riskante drugs zoals XTC gebruiken, ondanks alle waarschuwingen en gevaren. Harm reduction is beter dan niets doen. Daarom is deze benadering eveneens een belangrijke pijler van drugsbeleid.

Natuurlijk vraagt een aantal aspecten onze aandacht. Een daarvan is de discussie over de risico's van cannabis. Wat is de exacte relatie tussen cannabisgebruik en psychische aandoeningen, hoe gevaarlijk is wiet, et cetera? Ik heb inmiddels het RIVM opdracht gegeven de in The Lancet gepubliceerde Engelse studie in Nederland te herhalen. Hieruit moet blijken wat de relatieve risico's zijn van de verschillende middelen. Ik zeg dat met enige nadruk, omdat ik vind dat wij als kabinet de feiten nooit uit de weg moeten gaan en op basis van feiten moeten discussiëren. Eerst de feiten, dan de emoties. Ik zal het CAM vragen een nieuwe risicoanalyse van cannabis te maken, mede gebaseerd op de laatste stand van het onderzoek. Overigens wijzen de meeste cijfers uit dat het gebruik onder jongeren afneemt. Het Trimbos-instituut zal over een paar maanden de nieuwe cijfers van het peilstationonderzoek publiceren. Vooralsnog concludeer ik dat er geen aanleiding is om ons beleid substantieel te wijzigen. Ons imago in het buitenland wordt – ik meld dat ook met het oog op het assessment – steeds beter. Enerzijds gaat het om de inspanningen op het gebied van aanbodbestrijding, anderzijds nemen andere landen ons beleid ten aanzien van preventie en harm reduction over. Op het gebied van kennis van en onderzoek naar de drugsproblematiek nemen wij in Europa een vooraanstaande plaats in. Uit de eerste indicaties van het peilstationonderzoek blijkt dat er geen stijging is van het gebruik van cannabis. Er lijkt ook sprake te zijn van een dalende tendens in het drugsgebruik. Minder jongeren experimenteren met drugs. Deze resultaten zijn mede te danken aan de gebalanceerde benadering van de afgelopen jaren.

In hoeverre stond bij UNGASS repressie voorop? Formeel was het op alle aspecten gericht, dus repressie en preventie. Bij "a drugsfree world" als ambitie is gekozen voor een balanced approach, met supply reduction en demand reduction. De aanbodzijde is vooral repressief ingevuld, maar er werd vaak ook op een repressieve manier naar de vraagreductie gekeken. Wel zijn er toen al guiding principals aangenomen, evenals een actieplan, die wezen in de richting van risk reduction, wat in het verlengde ligt van wat wij verstaan onder harm reduction. Het is onze inzet om daar volgend jaar zwaar op in te zetten, ook al omdat het geen vrijblijvende zaak is. Wij hebben nu eenmaal te maken met hiv-besmetting, wat niet stopt aan de grenzen. Wij hebben dus geen plannen om ons beleid dienaangaande te wijzigen.

Er is gevraagd of Nederland bij de discussie rond het assessment een pleidooi gaat houden voor wijziging van internationale verdragen, zoals onder andere bepleit in de resolutie van de heer Leers en anderen. Nee, dat gaan wij niet doen, wij hebben niet de intentie ons beleid zodanig te wijzigen dat niet meer wordt voldaan aan de internationale verdragen. Wij gaan dus niet aandringen op verdragswijziging. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat wij het prima voor elkaar hebben, maar toch is door de Kamer gevraagd om een evaluatie en om een nieuwe integrale drugsnota. Die nota zeggen wij toe, zij het dat een evaluatie over dertig jaar lopend beleid erg lastig is, al was het alleen maar omdat wij geen nulmeting hebben en achteraf heel moeilijk allerlei factoren kunnen isoleren. Wat wij wel kunnen en willen doen, is vergelijken met het buitenland om te zien in hoeverre onze doelstellingen – zoals scheiding van softdrugs- en harddrugsmarkt en bestrijding van cannabisgebruik – zijn gehaald.

Is daarvoor nu heel veel nieuw onderzoek nodig? Er wordt op dit moment al heel veel onderzoek verricht, kwalitatief en kwantitatief. Ik wijs daarbij op het DIMS, de THC-monitor en het trend watch-onderzoek. Bij dat laatste onderzoek worden de trends in het uitgaanscircuit geïnventariseerd. Eerder verwees ik naar het peilstationonderzoek. Ook is er nog het nationaal prevalentieonderzoek – wij onderzoeken heel wat af in dit land – en het onderzoeksprogramma van ZonMw. De resultaten ervan, die nu gebundeld en wel in een Nationale Drug Monitor terugkomen, zijn redelijk snel in kaart te brengen. Vervolgens kunnen wij dus uit dien hoofde conclusies trekken over de behaalde successen en over eventueel bestaande leemtes. In dat kader wijs ik dus op het RIVM, dat in lijn met The Lancet de verschillende middelen gaat verkennen en zal bekijken in hoeverre de plaatsing op de lijsten, zoals wij die nu kennen, aan revisie toe is. Ik wees er ook al op dat wij cannabis door het CAM zullen laten onderzoeken.

Mevrouw Bouwmeester sneed al het punt aan van de sociale effecten van verslaving. Dat lijkt mij een belangrijke aanvulling met betrekking tot de onderzoeksvragen die wij nodig hebben voor die drugsnota. Bij sociale effecten kan gedacht worden aan schooluitval en aan het eventueel aanhaken bij andere verslavingen, schizofrenie, psychosen en psychiatrische aandoeningen. Daarbij heb ik het meer over sociaalpsychologische effecten en over de vraag hoe die effecten op elkaar inwerken, ook binnen de sociale context. Ik noem de sociale context, omdat daarbij ook meespeelt de vraag of het nu de meest kwetsbaren, bijvoorbeeld de licht verstandelijk gehandicapten of degenen met ADHD of een andere aandoening zijn die vatbaar zijn voor verslaving. Als wij dat weten, is de vraag wat dit dan betekent voor onze benadering van de drugsproblematiek. Dat lijkt mij een buitengewoon relevante vraag. Wij willen die meenemen, naast alle lopende onderzoeken, om vervolgens via een totaalbeeld met een drugsnota te komen.

De heer Teeven vroeg in hoeverre het kabinet een herclassificatie voor ogen heeft op basis van inschattingen die het nu kan maken. Ik kom zo meteen op de paddo's. Het CAM heeft onderzoek gedaan naar qat. Het vond dat er geen reden was dit middel onder de Opiumwet te brengen. Onlangs is in EU-verband bepaald dat de stof BZP (1-benzylpiperazine) – deze stof wordt overigens in Nederland weinig aangetroffen – onder de controle wordt gebracht. Op grond van deze Europese lijn moet Nederland de Opiumwet op dit punt aanpassen; op dit moment wordt daaraan gewerkt. Mogelijk komen dergelijke vragen ook nog aan de orde als wij via het RIVM naar de relatieve schade van verschillende soorten drugs kijken. Dat zou dan best tot een nieuwe indeling kunnen leiden.

Ik heb lang nagedacht over de paddo's. De heer Teeven heeft mij in een eerder verband al min of meer lichtelijk gevraagd waarom het zo lang duurde. Ik zeg lichtelijk, want als ik mij goed herinner, vroeg hij het met een knipoog. Als ik die knipoog verkeerd heb opgevat, neem ik dat direct terug. Het is echter ook niet niks. Het CAM-rapport – het CAM is een officieel orgaan met wetenschappelijk inzichten dat onder het RIVM hangt – zegt dat er eigenlijk wel aanknopingspunten zijn om de schadelijkheid van paddo's toch op een bepaalde manier in te schatten, maar adviseert desalniettemin ze niet te verbieden. Waarom doet iemand dat dan wel? Ik zal de overwegingen geven, welke wij overigens in de brief al hebben toegelicht.

De belangrijkste is misschien wel dat het gebruik van paddo's per definitie risicovol is; ik kom daar zo meteen op terug. Bij alcohol is het misbruik ervan risicovol. Het gebruik als zodanig van alcohol is niet per definitie schadelijk. Paddo's kunnen onvoorspelbare reacties met zich brengen. De gevolgen liegen er dan overigens niet om en zijn voor veel landen mede aanleiding geweest om tot een verbod over te gaan. De gevolgen zijn behoorlijk excessief. Mensen plegen zelfmoord of springen uit het raam. Een half jaartje gelden vloog een Deense meneer in Amsterdam zijn vriend onverhoeds aan. De betrokkene kon gelukkig geholpen worden, anders had het veel slechter kunnen aflopen. De gevolgen zijn dus behoorlijk dramatisch. Wij kennen het voorbeeld van het Franse meisje dat in Amsterdam de dood vond, alsmede het voorbeeld van de hond die in een auto helemaal aan flarden gescheurd werd. Ik hoef het allemaal niet al te beeldend te herhalen. Het is een effect dat nogal onvoorspelbaar is op het moment dat men de paddo's gebruikt. Het CAM onderkent dit ook en doet vervolgens de aanbeveling om voorzorgsmaatregelen te nemen vanwege die onvoorspelbare reacties. Ik citeer uit het CAM-rapport: om een bad trip te voorkomen, moet je alleen gebruiken als je je gezond en goed voelt, in een rustige en ontspannen omgeving. Ik heb op internet gegrasduind en sites geraadpleegd die over paddo's gaan. Deze aanbevelingen komen daarin in alle toonaarden terug. De teneur is: zorg ervoor dat je in een rustige omgeving gebruikt en dat er begeleiding is, want het kan zomaar gebeuren dat er een angstaanjagend, hallucinerend effect optreedt dat tot risico's leidt. Het is moeilijk voor te stellen dat wij een product in de vrije handel toelaten dat vanwege het onvoorspelbare karakter ervan met zoveel zorgvuldigheid moet worden omgeven en dat de dramatische effecten heeft die ik zojuist schilderde.

Ik geef nog een aantal andere overwegingen. Het CAM-rapport meldt dat uit onderzoek is gebleken dat vrijwilligers een kans van 31% hebben op angstaanvallen en een kans van 17% op paranoia, zelfs als zij in een veilige omgeving gebruiken. De onvoorspelbaarheid van de effecten wordt nog groter als gebruikers niet bekend zijn met het gehalte aan werkzame stoffen. Feit is dat het gehalte aan werkzame stoffen per definitie sterk kan fluctueren. Het onvoorspelbaarheidsgehalte neemt dan, behalve vanwege de fysiologische reacties, ook nog eens toe vanwege het gehalte aan werkzame stoffen. Bovendien kan de dosis-effectrelatie, hoe een persoon op de paddo reageert, ook nog eens sterk variëren.

Verder duurt het na consumptie even voordat de effecten merkbaar zijn. Je weet dus niet in hoeverre de effecten zich bij jou voordoen. Dit kan leiden tot overconsumptie. Bovenstaande was voor mij een belangrijke overweging. Bovendien is er weinig verschil in de gezondheidsrisico's tussen gedroogde, dus bewerkte, en verse paddenstoelen. De effecten zijn nagenoeg gelijk. Het enige dat verschilt, is de dosering en die is ook nog eens moeilijk in te schatten. De gedroogde paddo hebben wij al op lijst 1 van de Opiumwet gezet, de verse, die dezelfde effecten heeft, niet.

De heer Teeven verwees al naar de Advisory Council of the Misuse of Drugs, de ACMD. Dit is een Brits onderzoeksorgaan dat in 2005 aanbevolen heeft om de paddo op de lijst van verboden middelen te zetten. Dat heeft voor mij ook een rol gespeeld. Die aanbeveling is overigens aangevochten door het parlement. Ik moet de heer Teeven daarin licht corrigeren: het was niet de regering die het aanvocht, maar het parlement. De Britse regering heeft het advies namelijk overgenomen. Vervolgens is er een reactie gekomen van de ACMD. Die heeft op grond van precies dezelfde punten als die ik zojuist aangaf, gezegd dat zij de aanbeveling van het parlement om erop terug te komen, niet zou overnemen. Dat vond zij over de hele linie namelijk te gevaarlijk. Ik had overigens nog geen kennis van het rapport van de ACMD toen ik mijn eigen punten formuleerde.

De schadelijkheid en de effecten ervan – die overigens door de ACMD worden onderkend – zijn dusdanig dat zij niet bij de harddrugs ingedeeld dienen te worden, maar wel bij de softdrugs. Dat heeft ons er toch toe gebracht om het op lijst 2 te zetten.

De heer Van der Ham (D66):

Er is ontzettend veel gezegd. Ik heb drie opmerkingen. Allereerst ben ik erg blij dat de minister het RIVM er nog naar laat kijken. Het is wel van belang om te weten wanneer het desbetreffende rapport gereed is. Als wij namelijk onze internationale inzet gaan bepalen, is het van belang daar stevig in te staan.

Ten tweede zegt de minister over de internationale context dat de regering de verdragen niet wil veranderen. Er zijn echter heel veel landen waar wel degelijk, ook de afgelopen tien jaar, discussie is gevoerd. Bijvoorbeeld Portugal, Canada en elf staten in Amerika zeggen dat zij het toch anders willen doen dan het gros van de landen het doet. Zij zeggen, soms heimelijk, op ambtelijk niveau, dat de verdragen eigenlijk aangepast moeten worden. Ik roep de minister op een coalitie te smeden met die landen en met die mensen die wel degelijk iets willen veranderen en die harm reduction op een hoger plan willen stellen.

Ten slotte heb ik nog een vraag over de paddo's. De minister zegt dat hij het RIVM een onderzoek laat doen. De paddo's zijn niet per definitie bij het onderzoek van The Lancet meegenomen. Je zou de werking echter kunnen vergelijken met LSD, en die drug stond ergens onderaan op het lijstje. Ik ben zeker niet deskundig op dit gebied, dus ik ga niet vooruitlopen op het onderzoek. Als de minister echter een onderzoek laat uitvoeren is het gek als er nu al op vooruit wordt gelopen. Het lijkt mij dus zinnig dat de minister wacht met het paddoverbod, in ieder geval tot die second opinion van het RIVM is gekomen.

Minister Klink:

In tweede termijn hoop ik te kunnen melden wanneer het RIVM-rapport gereed is. Ik kijk nu naar mijn ambtenaren. Op het moment weet ik het niet. Als het niet lukt, zal ik een educated guess doen. Ik kom terug op de internationale context. Ik wil wel een coalitie sluiten met die landen, voor zover het om de harm reduction gaat. Als het gaat om het wijzigen van ons beleid, de samenhang die ik zojuist noemde, wil ik dat niet. Wij gaan niet tegen de grenzen van het verdrag aanzitten, maar wij gaan wel de grenzen verkennen die te maken hebben met de interpretatie van de regels voor harm reduction. Ik vind dat van groot belang. Wij hebben daar in het kader van het verslavingsdebat ook al over gesproken. Ik denk daarbij aan de medicinale verstrekking van heroïne.

Het RIVM gaat komen met een classificatie van genotmiddelen, waaronder de paddo's. Ik kan niet uitsluiten dat men met een soortgelijk advies komt daar waar het bijvoorbeeld de paddo's betreft. Maar een ding geldt wel en dat is dat de regering uiteindelijk een afweging maakt. Dat doet zij uiteraard in nauw overleg met de Kamer, voor zover het de formele wetgeving betreft. De regering heeft haar mind voor de paddo's opgemaakt.

Er is een belangrijk criterium dat het RIVM moet meenemen. Ik heb dat zojuist niet voor niets gezegd. Je kunt misbruik van alcohol maken, met ernstige effecten tot gevolg. Maar het gebruik van een middel waarvoor veel veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen om de verstrekkende hallucinerende effecten te ondervangen, vind ik dusdanig dat ik het mezelf niet toesta zo'n middel als legaal te kwalificeren. De ernst van het effect, ook op derden, de onvoorspelbaarheid daarvan en de mate waarin het simpele gebruik ervan tot onvoorspelbaarheid kan leiden, zijn criteria die moeten worden meegenomen.

De heer Van der Ham (D66):

Over het RIVM horen wij nog nader. De minister zegt binnen de internationale context op zoek te willen gaan naar harm reduction. De grenzen zijn echter oud; ze zijn aan het begin van het vorige millennium opgesteld. Op een aantal punten corresponderen ze niet meer met de praktijk. Als uit de second opinion van het RIVM blijkt dat een aantal drugs op de verkeerde lijst staat, moet dat leiden tot internationale aanpassing van de regels. Waarom sluit men dat per definitie uit?

Minister Klink:

De feiten gaan wij niet uit de weg. Mochten er uit het RIVM-rapport feiten naar voren komen waarover wij een keertje moeten nadenken, gaan wij dat zeker doen. Als de heer Van der Ham vraagt of wij de coffeeshops gaan legaliseren, kan ik hem melden dat wij dan natuurlijk per definitie tegen de internationale grenzen oplopen en dat dat internationale onwil oplevert. Het is van mij te veel gevraagd, ook maar de suggestie te wekken dat zoiets binnenkort gebeurt. Over de feiten willen wij echter debatteren en dat zal implicaties opleveren voor onze instelling en opstelling in het buitenland.

De heer Van der Ham (D66):

Dit is van belang. Wij gaan waarschijnlijk het internationale drugsbeleid voor de komende tien jaar vastleggen. De minister hoeft tijdens het debat niet direct alle verdragen open te breken, maar hij kan wel een voetje tussen de deur houden om het debat met anderen internationaal aan te gaan. De minister spreekt over de internationale context. Dat gaat vaak over landen. Je ziet dat de lagere niveaus, zoals de gemeenten en burgemeesters, ook in de Verenigde Staten, vaak veel meer geneigd zijn om het Nederlandse beleid te steunen dan de nationale politie. Ik verzoek de minister ook met hen in gesprek te gaan.

Minister Klink:

Het laatste durf ik niet direct toe te zeggen. De heer Van der Ham overvraagt mij. Met betrekking tot de uitkomst van het RIVM-rapport heb ik gezegd dat wij de feiten niet uit de weg gaan en deze laten meewegen in onze beslissingen en onze opstelling. Wij vragen zo'n onderzoek natuurlijk niet voor niets aan.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik dank de minister voor het toegezegde onderzoek en de evaluatie. Ze lijken mij wel zinnig. Ik zie graag dat de kosten en baten van het softdrugsbeleid worden meegenomen in de evaluatie. Ik noem met nadruk de kosten, omdat juist door het niet gedogen van de achterdeur, hoge kosten ontstaan en ik heb daar geen inzicht in. Het is niet specifiek het terrein van deze minister, maar meer dat van de bewindslieden van Justitie en Binnenlandse Zaken. Ik krijg graag de toezegging dat het een integrale evaluatie wordt.

Het kabinet is voornemens de paddo's te verbieden. Ik maak mij zorgen over het effect op de toeristen die naar Amsterdam komen en nog steeds denken een interessant kort weekend te krijgen met een drugservaring. Daar komen veel toeristen nu eenmaal voor. Als zij geen paddo's kunnen kopen, krijgen ze misschien op straat een heel ander aanbod. Daarmee vervlakt de grens tussen softdrugs en harddrugs en wordt het risico voor de volksgezondheid vergroot. Ik wil graag een reactie op dat angstbeeld dat ik heb.

Minister Klink:

U sprak over de kosten en baten van het softdrugsbeleid van de afgelopen jaren. De minister van Justitie zal daarop ingaan. Ik wil er wel bij aantekenen dat het naar mijn beleving vrij lastig zal zijn om een vergelijking te maken. Je moet het dan namelijk ook afzetten tegen de tijd voordat wij het gelegaliseerd hadden. Als je softdrugs zou legaliseren krijg je andere fenomenen, want ik neem aan dat u niet voor een bijna drempelloze verstrekking bent en dat er geen enkel accijns op zou moeten zitten. Integendeel, uit preventief oogpunt zult u de prijs ook wel op een zekere hoogte willen hebben. Dat lokt vervolgens wellicht weer nieuwe markten uit, zoals wij ook bij tabak hebben gezien. Daar moet je dan ook weer handhaven. Het is in mijn beleving dan ook een vrij lastige afweging. Ik laat echter aan de minister van Justitie over of hij het al dan niet wil meenemen in de inventarisatie.

Wat betreft de paddo's heb ik mij uiteraard ook gerealiseerd dat die kant er ook aan zit. Het kan het illegale circuit in gaan. Dan geldt overigens wel wat de heer Van der Staaij heeft gezegd, maar dat geldt voor bijna elk verbod. Ik verwees zo-even al naar tabak, waar de smokkel en de miljarden die daarmee verdiend worden, soms buitengewoon groot zijn, bijna net zo groot als bij drugs. Dat is altijd de keerzijde als je als overheid zegt dat iets niet wordt gelegaliseerd, maar juist wordt verboden. Wij zullen dat moeten afwachten.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Nu u een knoop heeft doorgehakt en dit middel wil gaan verbieden, hoeven wij niets af te wachten. Wij weten namelijk dat deze schaduwkant eraan vast zit. Ik denk dat de risico's groter zijn dan de voordelen die u opsomt.

Als het gaat om de evaluatie, stel ik voor dat u informeert bij de ons omringende landen wat daar de kosten zijn voor politie en brandweer voor het oprollen van plantages. Dat kunnen wij dan vergelijken met de kosten in Nederland. Ik wil graag inzicht in de feiten. Op de conclusies komen wij later wel te spreken.

Minister Klink:

Het eerste punt dat u noemde, laat ik over aan de minister van Justitie. Ik weet niet in hoeverre het gemakkelijk internationaal kan worden vergeleken. U sprak namelijk over het verder legaliseren van de handel in softdrugs.

Als het gaat om de evaluatie ga ik uiteraard kijken wat de effecten zijn. Wij debatteren nu over drugs en een eventuele herindeling van middelen, maar dat zal in de komende jaren ongetwijfeld nog wel vaker gebeuren. Ik heb overigens niet uit de internationale literatuur die ikverkend heb, kunnen opmaken dat daar ineens een schaduwcircuit van paddo's ging ontstaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Als drugstoeristen zouden wegblijven, omdat wij hier zulke strenge maatregelen hebben, lijkt mij dat prachtig. Maar dit terzijde.

De minister heeft gezegd dat er een nota en een onderzoek komt. Dat vind ik een prima toezegging. Aan de hand daarvan kunnen wij dan later verder spreken. Wanneer kunnen wij die nota tegemoet zien? Ik mag aannemen dat maatregelen die nu al zijn aangekondigd ten aanzien van de coffeeshops, afstand tot scholen en dergelijke al ter hand zullen worden genomen.

Minister Klink:

Ik zal in tweede termijn terugkomen op de termijn waarop het onderzoek ter beschikking zal komen. Er zal geen vertraging ontstaan als het gaat om de voorgenomen maatregelen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ook mijn dank voor de toegezegde nota en het onderzoek. Ik ben benieuwd of die inventarisatie naar bestuurlijke gedoogvormen in internationaal opzicht daarbij betrokken wordt. Dat zou u kunnen gebruiken om het draagvlak voor herziening van verdragen te vergroten.

Wij hebben de neiging om vooral op Nederland gefocust te zijn, maar Nederland is ook op internationaal niveau betrokken bij bijvoorbeeld de militaire strijd tegen drugs in de Andesgebieden. Hoe kijkt u daar tegen aan? Mijn fractie zet daar toch grote vraagtekens bij.

Wat betreft het paddoverbod bent u nog niet ingegaan voorstellen van bijvoorbeeld de burgemeester van Amsterdam om een wachttermijn in te stellen. Dat zou wellicht veel van de problemen die u ook schetst uit de weg kunnen helpen, zonder dat daarmee een illegaal, ondergronds circuit ontstaat van nog gevaarlijker paddo's.

Minister Klink:

De periode van drie dagen is voor mij een illustratie van de vraagtekens die bij dit product te zetten zijn. Een dergelijke bezinningsperiode, opdat mensen zich realiseren waaraan zij beginnen, illustreert de risico's. Het is overigens een koud kunstje om via vrienden of kennissen of anderen een bestelling te plaatsen en die drie dagen later op te halen.

Ik heb een en ander overigens serieus overwogen. Het CAM is met een rapport gekomen. Vervolgens is door Amsterdam een alternatief aangedragen. Ik ben daarna niet over één nacht ijs gegaan. Ik heb de opstellers van het rapport uitgenodigd voor een gesprek. Ik heb ook een tweede rapportage gevraagd. Vervolgens is het kabinet tot een beslissing gekomen. Het is de aard van het product en de onvoorspelbare werking, ook bij eerste gebruik, die mij tot mijn beslissing hebben gebracht. Die beslissing blijft staan bij een voorzorgsmaatregel van een bezinningsperiode van drie dagen.

Het is wellicht flauw van mij om de drie dagen aan te pakken als illustratie van de risico's. Zo is die periode immers niet bedoeld. Ik vind het product als zodanig echter kwestieus. Dat vinden ook alle andere landen in Europa. Ierland is twee jaar geleden tot een verbod overgegaan. Engeland drie jaar geleden. Daarvoor was het binnen alle andere Europese landen al verboden. Bovendien staat het middel dat wordt bedoeld op de VN-lijst. Dat middel zit in zowel de gedroogde als de verse paddo's.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De minister weet dat de wachttermijn van drie dagen vooral gericht is op het uitselecteren van toeristen die drie dagen in Nederland verblijven. Daarmee gebeuren helaas de fatale incidenten. Ik heb ook gevraagd naar een recente inventarisatie van bestuurlijke gedoogbeleidsvormen in de VS en de Europese lidstaten. Dat is ook goed voor het door de minister toegezegde onderzoek. Ik vraag nogmaals naar de betrokkenheid van Nederland bij de militaire bestrijding van drugs. Ik doel op de "war on drugs" in het Andesgebied.

Minister Klink:

Ik kom daarop terug in tweede termijn. Ik kan dat nu niet overzien. De minister van Justitie zal er ook op ingaan.

Het is relevant of er in andere landen gaandeweg een gedoogcultuur komt. Ik zag vanmorgen een overzichtje van Zwitserland, Nederland en Zweden. Merkwaardig is dat in Zweden het cannabisgebruik vele malen lager is dan in Nederland. Daar wordt een repressief beleid gevoerd. Het aantal drugsdoden daar is echter hoger. Daar moet een keuze worden gemaakt. Het aantal drugsdoden is immers ook een punt van overweging.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Is dit een toezegging?

Minister Klink:

Ja.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Wacht de minister met de invoering van het paddoverbod tot de nieuwe drugsnota? De minister zet de paddo op lijst 2, wat begrijpelijk is gezien de discussie over de precieze risico's. Betekent dat ook een gedoogbeleid, zoals voor cannabis op lijst 2? Een verbod betekent toch geen paddo's meer in souvenirwinkels of smartshops? Zeven jaar geleden is discussie gevoerd over de paddo's. Toen is geopperd om die op lijst 2 van de Opiumwet te plaatsen. De regering heeft indertijd echter gezegd dat daarvoor belemmeringen bestaan. Zijn die belemmeringen er niet meer?

Minister Klink:

Voor zover ik de juridische complicaties kan overzien, is het niet mogelijk de verse paddo op lijst 2 te plaatsen en de gedroogde paddo op lijst 1 te handhaven. Ik sprak zo-even over de ACMD uit Engeland. De voorzitter daarvan zegt dat de logica van de indeling van de stoffen op de lijsten in Engeland zoek is. De paddo's staan daar op lijst A, onze lijst 1. Uit Duitsland krijg ik vergelijkbare berichten. Wij staan voor de vraag of het op lijst 1 of lijst 2 moet komen te staan. Omdat de effecten niet te vergelijken zijn met die van cocaïne enzovoort, kiest het kabinet voor lijst 2. Wij gedogen het niet.

De heer Teeven (VVD):

De minister heeft mijn knipoog goed ingeschat. Blijven de stoffen in de gedroogde paddo's op lijst 1 te staan?

Minister Klink:

Nee, ook de gedroogde paddo komt op lijst 2.

De heer Teeven (VVD):

Laat ik de vraag dan maar heel concreet stellen. Binnen het kabinet is niet gezegd: we zetten het nu op lijst 2 en dan kijken wij over een paar jaar toch nog naar de regeling die burgemeester Cohen voorstelt met dat reguleren? Het is dus niet een tussenstapje?

Minister Klink:

Ik heb die inventiviteit niet bij mijn collega's aangetroffen!

Mevrouw Joldersma vroeg of het afstandscriterium ook niet van toepassing zou moeten zijn op basisscholen. Wij zijn daar eigenlijk niet voor. Dat zou betekenen dat er nog maar weinig coffeeshops zouden overblijven, in sommige steden zou het het feitelijk afschaffen van ons stelsel van coffeeshops zijn. Ikzelf ben bevreesd dat dit zal leiden tot een ongecontroleerd aantal verkooppunten van cannabis, tot dealers op scooters op elke straathoek – de heer Van der Ham had het daar ook al over – en bij schoolpleinen, verkoop onder de toonbank of vanuit woonhuizen. Het artikel in Der Spiegel dat ik vanmorgen las, wees ook in die richting van die scooters bij het schoolplein. Bovendien kunnen wij nu nog eisen stellen aan de coffeeshop, bij sluiting verdwijnt bijvoorbeeld de mogelijkheid van het stellen van een leeftijdsgrens. Een en ander zou naar onze mening leiden tot een oncontroleerbare overlast. Het belangrijkste is echter dat er op de basisschool nauwelijks cannabis wordt gebruikt. Ten eerste natuurlijk al niet vanwege de leeftijd, maar ook feitelijk zien wij niet dat het gebruik zich daar op dit moment aftekent en gelukkig maar.

Mevrouw Bouwmeester vraagt of wij regels kunnen stellen op scholen en welke instrumenten er met betrekking tot regels aanwezig zijn om drugsgebruik te beperken. Schoolregels rond gebruik van genotmiddelen zijn in het belang van iedereen. Het schept duidelijkheid en draagt bij aan overzichtelijk leef- en leerklimaat binnen de school. Vanuit VWS financieren wij schoolpreventieprojecten, waaronder "de gezonde school en genotmiddelen", waarin een module beschikbaar is waarin aandacht wordt besteed aan de veiligheidsaspecten rondom drugsgebruik en het dealen op scholen. Onder andere via het instellen van een werkgroep van docenten, ouders, leerlingen, de GGD en instellingen voor verslavingszorg en de politie wordt dan een genotsmiddelenreglement opgesteld. Het is ook de taak van zo'n werkgroep om die vervolgens te communiceren en te bepalen wie toezicht houdt op naleving van die regels.

Gegeven dat preventieproject dat vanuit VWS gefinancierd wordt, moge duidelijk zijn dat wij drugsgebruik onder scholieren een probleem vinden dat echt aandacht vraagt. Of gebruik van drugsspray past binnen preventie is met name aan het schoolbestuur zelf. Vooralsnog zijn wij niet echt van plan om dat nu zwaar te gaan stimuleren. Het is nog vrij onduidelijk wat de spray precies aantoont. Het geeft geen inzicht in de omvang van de drugsproblematiek op een school, want hoe lang blijven sporen achter om die te kunnen detecteren, hoe worden ze verspreid en wat betekent het als op een leerling bijvoorbeeld cocaïnesporen worden aangetroffen? Die hoeven niet te komen van betrokkene zelf. De test van Netwerk toont niet zonder meer aan dat de betreffende scholen ook echt een groot drugsprobleem hebben. Ik zal een illustratie geven. Door de Duitse tv werden de toiletten van het Europees Parlement in Brussel onderzocht; op 90% van de toiletten werden sporen van cocaïne gevonden. In het jaar 2000 werd ook zo'n test gedaan in de Duitse Bondsdag en daar werd op 80% van de toiletten cocaïne gevonden. Met andere woorden: je kunt dit moeilijk herleiden naar personen en je kunt zo moeilijk de omvang inschatten. Het geeft wel een indicatie dat er gebruikt wordt, maar je kunt er vervolgens weinig mee.

Het is aan de scholen zelf om te bepalen of en in hoeverre zij hiervan gebruikmaken. Dit geldt overigens ook voor urinetesten. In Amerika schijnt dit wel vaker te gebeuren.

De heer Van der Ham vroeg naar onze mening over het voornemen om poliklinieken voor drugshulpverlening op scholen op te zetten. Wij zijn enthousiast over lokale initiatieven waarbij problematisch drugsgebruik in een vroeg stadium wordt gesignaleerd en tegengegaan. Een nauwe samenwerking tussen en doorverwijzing van scholen en verslavingszorg vinden wij een goede ontwikkeling. In sommige andere regio's is deze vorm van vroegsignalering al van de grond gekomen. Ik hoop dat andere regio's dit ook zullen doen. De term polikliniek is als zodanig nogal zwaar. Die doet veronderstellen dat er een zware, bijna medische ingreep wordt gepleegd. Dit kan de drempel van deze vorm van hulpverlening verhogen.

Verschillende leden hebben gevraagd om een onderzoek naar het gebruik van verdovende middelen door jongeren. Er wordt al om de vier jaar onderzoek gedaan naar het gebruik van verdovende middelen door 12- tot 18-jarigen. Deze zomer worden de nieuwe resultaten van het peilstation bekend. In dat onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de vraag hoe jongeren aan drugs komen. Uit het laatste onderzoek in 2003 bleek dat er sprake was van een lichte daling van het gebruik van cannabis, cocaïne en XTC. Volgens het peilstationonderzoek in 2007 waarvan ik al een lichte indicatie heb gegeven, lijkt dit naar voorlopige inzichten niet te zijn toegenomen. De Kamer wordt hierover nog uitvoerig geïnformeerd.

De ontwikkeling van het drugsgebruik onder jongeren zal ik natuurlijk betrekken bij de drugspreventienota die in het najaar aan de Kamer wordt toegezonden. Het voorgestelde actieplan met vier punten: onderzoek naar de omvang van de problematiek, hulpverleneraanbod, vergroten van de kennis van de professionals en de effectmeting, zal ik meenemen bij de voorbereiding van de drugspreventienota. Als daaruit zou voortvloeien dat je inderdaad een vrij gerichte aanpak nodig hebt, zal ik het verzoek om een actieplan honoreren.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd wat drugspreventie onder jongeren op dit moment inhoudt. Er wordt veel voorlichting gegeven om het gebruik van drugs te ontmoedigen en gezondheidsschade te voorkomen. Via preventieprogramma's worden kinderen, jongeren en hun ouders geïnformeerd over de risico's. Ik noem onder andere het programma De gezonde school en genotmiddelen. 55% van de basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs doen hieraan mee. Er wordt voorlichting op maat gegeven via de drugsinfolijn en jaarlijks zijn er massamediale campagnes. Door middel van het project Uitgaan en drugs worden gemeenten ondersteund bij het ontwikkelen van een gezonder uitgaansleven. Dan heb ik het nog niet over de initiatieven voor harm reduction in het uitgaansleven. Hier kom ik later nog op terug.

Mevrouw Bouwmeester heeft gevraagd wanneer wij de aangekondigde drugspreventienota aan de Kamer zullen toesturen. Wij zullen dit vrij snel na het zomerreces doen. Wij zullen een overzicht geven van de huidige inspanningen en ik zal mijn beleid presenteren voor drugspreventie in de komende jaren. Er wordt aangesloten bij de bestaande uitgangspunten van het drugsbeleid: wetenschappelijke onderbouwing en preventieve interventies, preventie, harm reduction, innovatie en uitvoering op lokaal niveau.

Wij willen de instellingen voor verslavingszorg meer stimuleren om innovatieve projecten te ontwikkelen en die wetenschappelijk te onderbouwen. Verder willen wij meer "inzoomen" op risicogroepen. Dit heb ik ook tijdens het algemeen overleg over de verslavingszorg gezegd. Ik denk dan aan kinderen van verslaafde ouders, mensen met een licht verstandelijke handicap en het uitgaansgebied. Wij zullen bekijken op welke manier beginnende problemen zo snel mogelijk kunnen worden opgepakt.

De heer Van der Ham heeft gevraagd in hoeverre er op dansfeesten sprake is van een toenemende mate van repressie. Ik onderschrijf de gedachte dat drugsdealers moeten worden opgepakt en opgespoord. Het is aan de lokale driehoek om het beleid op dansfeesten te bepalen. Inderdaad zijn er wel signalen dat er in enkele gemeenten een repressief beleid wordt gevoerd. Het primaire doel van ons drugsbeleid is het voorkomen en beperken van de risico's. Het beschermen van de gezondheidszorg is een belangrijk uitgangspunt. Het is niet denkbeeldig dat repressie ongewenste neveneffecten kan hebben. Jongeren kunnen voordat zij naar een dansfeest toegaan, veel te veel middelen innemen. Dit kun je ook terugzien in de cijfers van de EHBO. Wij houden nauwlettend in de gaten in hoeverre dit gebeurt. Dan ontstaat inderdaad het risico dat de gezondheid van deze personen in het geding komt.

Ik kom te spreken over het tegengaan van verslaving onder kwetsbare groepen jongeren. Ik heb zojuist gezegd dat het gebruik redelijk stabiel lijkt. De laatste jaren bereiken ons wel signalen uit het veld dat de verslavingsproblematiek toeneemt onder bepaalde groepen kwetsbare jongeren, zoals de licht verstandelijk gehandicapten. Het gebruik van verslavende middelen door deze jongeren is des te riskanter, omdat zij door een verstandelijke beperking niet goed in staat zijn om maat te houden en de consequenties van hun handelen te overzien. Ik heb het Trimbos-instituut daarom subsidie gegeven om een onderzoek uit te voeren naar de aard en omvang van de problematiek. Ik verwacht de resultaten van het onderzoek dit voorjaar. Voor deze groep jongeren is ook drugspreventiemateriaal ontwikkeld. In het kader van de drugsnota – niet te verwarren met de drugspreventienota – wil ik onderzoek doen naar de mate waarin juist de sociaal kwetsbare groepen vatbaar zijn voor drugsgebruik en welke effecten dat op hen heeft. Ik let daarbij niet alleen op de fysiologische, maar ook op de psychische effecten – denk aan schizofrenie – en op hun sociale functioneren. Ik doel daarmee op schooluitval, vrienden, peer group enzovoorts.

Op het punt van de behandelingscapaciteit voor jongeren heeft VWS aan de sector ruimte geboden om de behandelcapaciteit voor jongeren uit te breiden. In totaal hebben nu vier instellingen ruimte gekregen voor 84 behandelplaatsen. Tot op dit moment zijn er 300 plaatsen voor jeugdig verslaafden aangevraagd en deze zullen in de toekomst ook beschikbaar komen. Volgens GGZ Nederland is dat voldoende voor de bestaande vraag. De inschatting is dus dat met deze behandelplaatsen ruimschoots kan worden voldaan aan de behoefte.

Ik kom te spreken over de privéklinieken. Sinds de invoering van de modernisering van de AWBZ in 2003 en de inwerkingtreding in 2006 van de WMG, Wet marktordening gezondheidszorg, zijn er meer zorgaanbieders op de markt gekomen. Privéklinieken als zodanig zijn niet toegestaan; commerciële initiatieven mogen ambulante verslavingszorg en ggz aanbieden. Dit gebeurt dan in combinatie met een hotel waarvan de kosten wel worden betaald. Men moet voldoen aan de Kwaliteitswet zorginstellingen, waar de inspectie op dit moment de privéklinieken op controleert. Ik heb eerder gezegd dat deze privéklinieken zijn ontstaan door het gebrek aan differentiatie van de behandelingen in de richting van specifieke groepen, namelijk de licht verstandelijk gehandicapten en de kinderen van verslaafde ouders. Ook hiervoor geldt dat sommigen nog een sociaal netwerk hebben en nog functioneren. De verslavingszorg is nog te weinig gericht op deze doelgroep. Aangezien wij een laagdrempelige verslavingszorg willen waarbij mensen zo snel mogelijk worden geholpen, zullen wij die laagdrempeligheid ook in termen van differentiatie van het aanbod aangrijpen en proberen te verbeteren.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik stel graag nog een vraag over de preventie. Het betreft de vrijwilligersinitiatieven op scholen en het clean college. U hebt gesproken over school en genotsmiddelen, en dat is allemaal prima. Moedige Moeders die op de scholen willen komen spreken, worden soms echter gewoon tegengehouden. Ik verzoek u om dergelijke vrijwilligersinitiatieven te bevorderen en mee te nemen in uw drugspreventienota.

Minister Klink:

Ik was die vraag inderdaad vergeten te beantwoorden. Dat punt wordt zeker meegenomen.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Voorzitter, let op. Ik ga deze minister een dik compliment geven voor de toezeggingen die hij heeft gedaan op het punt van differentiatie in de verslavingszorg met oog voor de meest kwetsbaren. Dat is heel hard nodig. Ik heb het idee dat de minister zich daar vol voor in gaat zetten. Ik ben daar echt heel blij mee. Ik maak graag nog één opmerking. Ik dacht dat de minister zei dat ik hem heb gevraagd om met regels te komen voor scholen over hoe zij moeten omgaan met preventie. Dat was nadrukkelijk niet mijn bedoeling. Ik vraag mij wel af welke taak de minister voor zichzelf ziet weggelegd om te stimuleren dat drugsgebruik en drugspreventie op scholen besproken wordt. Als zoiets vanaf deze plaats wordt opgelegd, dan werkt dat op scholen zeker niet goed.

Minister Klink:

Ik gaf zo-even al aan dat 55% gebruikmaakt van hetgeen het ministerie van VWS aanbiedt op het punt van de gezonde school. Het glas is dus half vol en half leeg, want 45% doet dat kennelijk nog niet. Het kan best zijn dat er sprake is van een spreiding die te maken heeft met lokale inkleuring en dat problematiek soms minder speelt, bijvoorbeeld in kleine dorpen. Ik kan dat niet helemaal overzien, maar zal dat wel even nagaan. Mocht blijken dat er belangrijke witte vlekken zijn, bijvoorbeeld locaties waarvan je al aan de postcode kunt zien dat het belangrijk is om daar aan preventie te doen, dan zullen wij proberen die nader in te vullen via de lokale overheden, schoolbesturen en besturenorganisaties.

De heer Van der Ham (D66):

Ik kom nog even terug op die feesten. Het is fijn dat u in de gaten houdt dat repressie niet gaat inhouden dat er allerlei neveneffecten optreden. Er zijn 23 plekken beschikbaar voor die XTC-testen. Daarvan zijn er negentien in handen van de verslavingszorg. Heel veel mensen gaan daar gewoon niet heen, omdat zij niets te maken willen hebben met de junks die daar komen. Dit terwijl zij daar testen kunnen doen om gezondheidsschade te voorkomen. Kunt eens kijken of daaraan op een andere manier vorm kan worden gegeven?

Minister Klink:

Ik kom daar graag in tweede termijn op terug.

De voorzitter:

De minister gaat door met het blokje verslavingszorg. Ik heb even laten informeren naar de spreektijd van de andere bewindslieden en voorzie dat wij een tijdprobleem krijgen. Ik verzoek de bewindslieden om te bezien of zij beknopter kunnen antwoorden.

Minister Klink:

Ik had al een aantal punten met betrekking tot de verslavingszorg behandeld. De heer Anker vroeg of wij willen inzetten op meer verplichtende vormen van hulp bij verslaving. Dat gebeurt op dit moment binnen de justitiële kaders. Wij hebben onlangs een algemeen overleg gehad waarbij justitie in het kader van forensische zorg zelf de inkoop gaat doen en daarbij het disciplinerende kader van justitie gebruikt om die verslavingszorg vervolgens aan te bieden. Dat is dus de stok achter de deur. Als een verslaafde buiten de justitiële kaders dusdanig ernstig verslaafd is dat het denken, willen en handelen van een persoon wordt belemmerd, kan inmiddels ook de Wet BOPZ van toepassing zijn. Dat betekent dat er dwang kan worden toegepast. De perioden van gedwongen opname dienen natuurlijk zo veel mogelijk gebruikt te worden om een persoon te motiveren om zich na het gedwongen kader te laten blijven behandelen. Dat geldt natuurlijk met name ook binnen de justitiële kaders.

De heer Van der Ham vroeg of er aanpassing van wetgeving nodig is om personen eerder te kunnen behandelen voor verslaving. Dat is niet het geval. In het verleden werd de Wet BOPZ niet gebruikt binnen de verslavingszorg. Ik zei zo-even al dat dit op dit moment wel kan en daarvoor is ook een richtlijn ontwikkeld.

Mevrouw Van Velzen vroeg naar het voorschrijven van harddrugs op recept. Wij hebben daarover eerder in het kader van de verslavingszorg gesproken. Toen hebben wij ook gesproken over de inclusiecriteria. De Kamer heeft van mij in elk geval de verkenning naar het eventueel verlagen van de leeftijd van 35 jaar tegoed. Wellicht wordt dit ingepast in het eventueel verlengen van de duur dat de betrokkene verslaafd dient te zijn, want ik wil toch voorkomen dat wij te snel overgaan – opgeven is niet het goede woord, omdat wij blijven behandelen – tot het verstrekken van harddrugs op recept bij jonge mensen.

Voorzitter. Ik kom nu toe aan enkele varia. Wij hebben gesproken over de toegenomen hulpvraag bij cannabis. Hetzelfde geldt voor differentiatie in de verslavingszorg en privé-initiatieven. Het gaat nu dus snel. Ik kan inmiddels iets zeggen over het onderzoek en de termijnen. De RIVM-classificatie komt begin 2009 en de CAM audit inzake cannabis is er voor het einde van 2008. De bredere drugsnota, dus niet de drugspreventienota, beogen wij de Kamer in het voorjaar van 2009 te doen toekomen.

Mevrouw Bouwmeester heeft een vraag gesteld over de relatie tussen cannabis en psychoses. Cannabisgebruik kan bij sommige personen onder sommige omstandigheden inderdaad leiden tot een acute psychose. Deze is meestal van voorbijgaande aard. Bij schizofrene patiënten kan cannabisgebruik leiden tot psychotische symptomen. Opmerkelijk is dat juist schizofrene patiënten een kwetsbare groep vormen, omdat zij sneller verslaafd zijn. Dat komt waarschijnlijk omdat blowen verlichting brengt in de negatieve symptomen die zij in eerste aanleg zelf ervaren. Daarom zei ik juist ook iets over kwetsbare groepen die sneller verslaafd zijn dan andere.

Er is nog geïnformeerd naar de vervuiling van cannabis. Afgelopen jaren zijn er diverse signalen geweest over het versnijden van wiet. Daarbij zou het gaan om zand-, zetmeel- en glasbolletjes. Begin 2007 is in het kader van een THC-monitor een honderdtal monsters onderzocht. Daarbij werd nauwelijks of geen glaspoeder aangetroffen of andere verontreinigingen. Het RIVM heeft daarnaast nog monsters onderzocht die uit coffeeshops werden aangeboden. Sommige daarvan bleken glaspoeder of kalk te bevatten. Kalk is onschadelijk en glaspoeder wordt uitgehoest. Beide brengen dus geen gevaar voor de gezondheid met zich. De omvang van de verontreiniging was dus niet zorgelijk.

Ik kom te spreken over de rookvrije coffeeshop. In de debatten die wij hebben gevoerd over de rookvrije horeca heb ik verschillende keren gemeld dat het niet mijn bedoeling is om via "de achterdeur" (in dit geval een toepasselijke beeldspraak) de coffeeshops af te schaffen. Integendeel. Voor zover wij dat willen, moet dat gebeuren via de koninklijke weg, dus via debatten in de Kamer. Ik heb die ambitie dus niet, in elk geval niet via de Tabakswet.

Een ding geldt wel: de coffeeshops zullen aan dezelfde bepaling moeten voldoen als de reguliere horeca. De coffeeshops kunnen ook dezelfde faciliteiten creëren: een rookruimte. Het belangrijkste is dat het personeel in een rookvrije omgeving werkt. Aangezien ook het inhaleren van cannabis schadelijk is voor de werknemer, omdat het met tabak gemengd wordt, is er alle reden om daarvoor geen uitzondering te maken. Anders gaat het op wat de heer Teeven zei: het is merkwaardig dat je in de ene locatie wel kunt roken en niet in de andere.

Er zijn verschillende mogelijkheden. Men kan een gebruiksruimte inrichten. Het gaat ons om de scheiding tussen consumptie en verkoop. Het gaat ons er niet om, het roken in een coffeeshop onmogelijk te maken. Integendeel. Het gaat erom dat de verkoop gescheiden is van de locatie waarin geconsumeerd wordt. Uit voorbeelden blijkt dat dit bereikt kan worden door het aanbrengen van een glazen scheidingswand. Op die manier kan er nog toezicht worden gehouden op de mensen die in de zaak aanwezig zijn. Afhaalcentra vormen een ander voorbeeld. Dit is onder andere in Amsterdam het geval. Op het moment dat iemand een rookruimte wil creëren, wat echter niet mogelijk is qua locatie, zie ik dat er een probleem kan ontstaan. Het is dan ook belangrijk dat wij daarover in de VNG overleg hebben met de gemeenten. Daarbij kunnen wij met de gemeenten nagaan in hoeverre een andere locatie gewenst is. Dit zal ik dus zeker met mijn collega van Binnenlandse Zaken bekijken.

Ik heb in een brief aangegeven dat ik na een halfjaar een onderzoek zal doen om na te gaan in hoeverre de praktijk zich gevoegd heeft naar datgene wat wij willen en in hoeverre daarbij onoverkomelijke problemen zijn ontstaan, ook met het oog op de overlast. Zo nodig zullen wij actie ondernemen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Een vegetariër zal niet snel een werkplek in een slachterij opeisen. Iemand die iets tegen roken heeft, zal niet snel in een coffeeshop gaan werken, omdat daar gerookt wordt. Dat is het idee van een coffeeshop. Tegen deze achtergrond is in 2003 al de motie-Kant/Schippers door de Kamer aangenomen, waarin het kabinet de opdracht krijgt om met voorstellen te komen voor een regeling waarbij de inzet is dat roken in coffeeshops mogelijk blijft en dat daarvoor nadrukkelijk geen aparte ruimtes gecreëerd moeten worden. Gaat de minister die motie uitvoeren?

Minister Klink:

Ik heb zojuist gezegd dat wij de consumptie, in dit geval het roken, en het werken in een coffeeshop willen scheiden met het oog op de gezondheid en de veiligheid van de werknemer. Ik snap het argument dat je rookt, als je in een coffeeshop gaat werken. Dit kan leiden tot de volgende redenering over een rookvrije werkplek: als een werkgever het maar eens wordt met een werknemer dat beiden roken, zal een en ander moeten worden toegelaten. Daar hebben wij niet voor gekozen. Over de hele linie hebben wij daarvoor dus geen uitzonderingen gecreëerd. Dat wil ik in dit geval ook niet doen.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Van Velzen wil interrumperen. Ik merk op dat ik er nauwlettend op herhalingen toezie. Ik geef toe dat het lastig is om dat te vermijden.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ja, let u goed op. Ik heb dus niet gezegd dat degene die in een coffeeshop werkt, rookt. Ik heb gezegd dat die van tevoren weet dat daar gerookt wordt. In de horeca is de situatie heel anders. Daar ga je naartoe om iets te drinken. Naar een coffeeshop ga je om iets te roken. Het is daarom helemaal niet gek om daarvoor een uitzonderingsbeleid te maken. Sterker, de Kamer roept de minister daartoe op. Mijn vraag is slechts: minister Klink, voert u aangenomen moties gewoon uit.

De voorzitter:

Dit was toch echt een herhaling.

Minister Klink:

U zou mij zelf nu ook bijna gaan herhalen, maar ik zal het niet doen. Wij staan ook niet toe dat iemand zich op voorhand afficheert als werkgever die roken toestaat om wellicht op de arbeidsmarkt een streepje voor te hebben. De mate van vrijwilligheid speelt in dezen gewoon geen rol, of het nu om vrijwilligheid gaat en of die op voorhand nu kenbaar is, doet daar geen afbreuk aan. Daarom kennen wij de rookvrije werkplek. Wij doen in feite niets anders dan de rookvrije werkplek voor iedereen verplicht stellen. Wij stellen die over de gehele linie gelijk. Dit geldt ook voor deze Kamer, waar vroeger veel werd gerookt. Nu kan dat niet meer. Ik herhaal dat wij gelijktijdig daaraan een gebruiksruimte mogelijk maken, anders zouden wij te ver doorschieten en zouden consumptie en werknemersschap beleidsmatig niet worden gescheiden. Onder die conditie willen wij dit verbod opleggen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. In hoeverre heeft de minister onderzoek laten doen naar de problemen die dit verbod mee kan brengen? Hij had het al over overlast, maar coffeeshops hebben inderdaad ook een informerende, voorlichtende functie. U zegt dat het allemaal kan omdat wij gewoon een gebruikersruimte instellen. Als dat niet gebeurt, wat dan?

Minister Klink:

Ik meen het wel serieus. Ik ga samen met mijn collega zeker met de gemeenten spreken, met de VNG, om na te gaan in hoeverre het mogelijk is om op andere locaties een coffeeshop te openen, indien men echt te smal behuisd is enzovoort, dus als het echt niet anders kan. Ik had het ook over het alternatief van afhaalcentra. Die bestaan in Amsterdam al. Je kunt via glas verkoop en consumptie van elkaar scheiden. Laten wij eerst maar eens kijken hoe het zich feitelijk aftekent.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U bent zich er in ieder geval van bewust dat dit tot meer overlast kan leiden en dat dit het draagvlak voor het coffeeshopbeleid uiteindelijk juist kan ondergraven? U zegt dat u dat niet wilt, maar het zou wel eens het gevolg kunnen zijn van dit soort maatregelen.

Minister Klink:

Eerlijk gezegd, heb ik zo veel vertrouwen in de creativiteit en het oplossingsgerichte vermogen van mensen dat ik eerst nog maar eens moet zien of dit echt zo dramatisch uitpakt. Ik geloof dat eerlijk gezegd niet.

De heer Van der Ham (D66):

Net zei de minister dat hij begin 2009 het RIVM-rapport bekendmaakt. Daar heb ik een vraag over. Hij zei er namelijk bij dat hij over wiet een CAM-rapport laat uitbrengen. Daarover zat ik te malen. Hij zei eerst namelijk dat het RIVM alles gaat bekijken wat The Lancet heeft gedaan. Daar zit ook wiet bij. Wat doet hij dan precies extra met wiet? Dat moet de minister even uitleggen. Kunnen wij het rapport van het RIVM dat in 2009 verschijnt, wel betrekken bij de evaluatie die volgend jaar plaatsvindt en eigenlijk nu al begonnen is?

Minister Klink:

Het RIVM gaat een classificatie van alle genotmiddelen opstellen. Die gaan wij tegen het licht houden. Het CAM gaat een risicoschatting van cannabis maken. Dat zijn twee onderscheiden dingen. Dat laatste gaat iets verder. Je gaat de diepte in en nog eens goed analyseren wat de risico's zijn. Het RIVM bestudeert in hoeverre de huidige classificatie van genotmiddelen, gegeven de stand van de wetenschap over het risicogehalte, toereikend is.

De heer Van der Ham (D66):

Ecstasy is volgens mij nog nooit aan zo'n uitgebreide test van het CAM onderworpen. Hoe gaat u dat dan precies beoordelen? In hoeverre is voorts het onderzoek naar wiet anders dan het RIVM-rapport over de schadelijkheid en hoeveelheid THC in wiet, dat twee jaar geleden is verschenen?

Minister Klink:

Ik vind het belangrijk dat de jongste inzichten in de psychische stoornissen ten gevolge van cannabisgebruik worden verkend. Als er nog nooit een verkenning naar ecstasy is geweest en het noodzakelijk is om ecstasy door het RIVM goed in de classificatie op te laten nemen, vraag ik het CAM daar ook naar. Dit zeg ik u toe.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik zal mijn antwoord in vier blokjes indelen. Het eerste gaat over het algemene handhavingsbeleid inzake drugs, het tweede over de growshops, het derde over de handhaving van de AHOJG-criteria en het additionele afstandscriterium ten opzichte van scholen en het vierde over coffeeshops in de grensstreken en andere internationale aspecten. Ik begin met het algemene handhavingsbeleid inzake drugs. Ik sluit mij uiteraard geheel aan bij de opmerkingen van collega Klink over de nieuwe nota die wij zullen voorbereiden, waarmee wij ook een suggestie van de heer Anker hebben opgepikt. Daarbij zullen wij ook de wens van een onderzoek betrekken, dat vooral gericht is op de vraag hoe wij verder kunnen en minder op de geschiedenis, hoe interessant die ook mag zijn.

Ik verwijs in dit verband ook naar de algemene aspecten van de manier waarop wij de handhaving willen aanpakken. Samen met onder meer de collega's Ter Horst en Albayrak heb ik op 6 november jongstleden een brief aan uw Kamer gestuurd over het project Veiligheid begint bij voorkomen. Daarin past het ook dat wij aandacht hebben voor de onderliggende en achterliggende sociale problematiek, inclusief de aspecten van drugsgebruik die verweven zijn met maatschappelijk onwenselijk gedrag, probleemgedrag, schooluitval en dergelijke. Vanuit de optiek van het handhavingsbeleid en van het veiligheidsproject dat ik zojuist noemde onderschrijf ik met de meeste nadruk wat collega Klink zojuist zei over het verdisconteren van de sociale dimensie van het onderwerp drugs in de manier waarop wij nu verder tegen het beleid aankijken en waarop wij de nieuwe brief vormgeven. Het is buitengewoon belangrijk om dit ook onder ogen te zien. Dit zou wel eens het meest verwaarloosde onderdeel kunnen zijn van de manier waarop in het verleden over en weer is gesproken over dit onderdeel van het drugsbeleid.

Ik onderstreep uiteraard de aanpak van de drugshandel bij de georganiseerde misdaad, waarover wij in december jongstleden een brief aan uw Kamer hebben gestuurd, inclusief de aanpak op Schiphol van cocaïne en de vertakkingen naar landen op het westelijk afrond. Ik zal daarop nu niet verder ingaan, maar uiteraard geldt ook dit volop bij de manier waarop wij het drugsbeleid benaderen, inclusief het programma versterking aanpak georganiseerde misdaad in verband met het witwassen.

Ten slotte merk ik nog op dat ik samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de instelling voorbereid van een taskforce hennepteelt, waarmee een aantal problematische aspecten aan de orde zal komen die aan de hennepteelt verbonden zijn. Mevrouw Van Velzen stelde in dit verband vragen over de voordeur en de achterdeur van coffeeshops.

Dit betekent al met al dat wij die aspecten van hennepteelt zullen betrekken in het werk van deze taskforce, maar uiteraard ook in de nieuwe drugsnota die in voorbereiding is. Daarbij kwam ook het Manifest van Maastricht van inmiddels enige jaren geleden aan de orde. Uit de manier waarop wij hierover spreken zal men begrijpen dat wij zeer wel zien dat dat manifest de vinger legde bij een aantal inderdaad problematische aspecten van de situatie zoals die in het kielzog van het gedoogbeleid zijn ontstaan. Dat onderkennen wij ook, maar wij slaan onze eigen weg in, die in het verlengde ligt van de reactie die destijds door het kabinet is gegeven op die problemen. Die eigen weg zullen wij uiteraard, overeenkomstig het coalitieakkoord verder vormgeven in de nieuwe nota die wij gaan voorbereiden.

Op de aspecten in verhouding tot het Europees en internationaal recht zal ik in het laatste blokje van mijn beantwoording ingaan, inclusief de kwestie van de verdragen.

De vraag die in verband met het handhavingsbeleid is gesteld of het coffeeshopbeleid misschien ook goede diensten zou kunnen bewijzen voor onze buurlanden zal ik eveneens betrekken bij de discussies die in verband met Maastricht zijn ontstaan. Wel wil ik nog specifiek iets zeggen over de plaats van de drugstesters in het verkeer, een punt dat de heren Van der Ham en Van der Staaij hebben aangesneden. Hoe staat het daarmee? Dit is een onderwerp dat ik uiteraard behandel samen met collega Eurlings. Op dit moment is het vooral gericht op een betrouwbare vormgeving van het verbod van drugsgebruik in het verkeer. Het is evenmin als met het drugsbeleid zelf de bedoeling om te ver terug te gaan in de geschiedenis van mensen. De heer Van der Ham heeft daarnaar gevraagd. Het gaat om de aanwezigheid van de werkzame stoffen op het moment dat men aan het verkeer deelneemt. Daar gaat het om. Dat is een toetsingscriterium voor de drugstesters.

Mevrouw Azough vraagt om een inventarisatie van het justitieel-bestuurlijk beleid op het punt van gedogen of anderszins. Ik heb wel eens de indruk dat wanneer kranten daarover berichten, een en ander heel sterk wordt bepaald door de optiek van waaruit men bepaalde ontwikkelingen in het buitenland waarneemt. Het is altijd heel moeilijk om betrouwbare vergelijkingen te maken met het beleid in het buitenland. Dat hebben wij ook gezien bij de ontwikkeling van het beleid in België. Op het moment dat de beleidsverandering daar plaatsvond, werd dat door sommigen geprezen, maar door anderen afgekeurd als een navolging van het Nederlandse gedoogbeleid. Intussen weten wij beter. Dat is ook aan de orde bij de situatie die zich bijvoorbeeld in Maastricht voordoet. Er is wat dat betreft sprake van significante verschillen tussen het Nederlandse en het Belgische beleid. Wij moeten dus niet te snel concluderen dat iets in het buitenland lijkt op wat er in Nederland is. Mijn voorganger heeft de Kamer in 2005 een brief gestuurd over de hoofdlijnen van de uitkomsten van een vergelijking. Sindsdien hebben wij geen majeure wijzigingen geconstateerd in de andere lidstaten van de Europese Unie.

Ik hoop dat ik met mijn opmerkingen tijdens mijn inleiding enigszins ben ingegaan op de vraag van mevrouw Bouwmeester over de systematische aanpak van wietteelt. Met die verwijzing wil ik wat dat betreft vooral naar de toekomst kijken en naar wat er staat in het programma Versterking aanpak georganiseerde misdaad dat wij op 13 december 2007 aan de Kamer hebben gestuurd. Daarin worden de hoofdlijnen beschreven van de aanpak van de georganiseerde criminaliteit in de wietteelt. Andere vormen van wietteelt worden via de taskforce hennepteelt systematisch in beeld gebracht.

De heer De Roon heeft een aantal meer algemene opmerkingen gemaakt. Ik hoop dat uit het geheel van mijn antwoord blijkt hoe wij de zaken beoordelen die hij naar voren heeft gebracht. Ik hoop dat hij daarin een krachtige, maar wel doordachte aanpak wil onderkennen. De benadering die hij voorstaat en de bewoordingen die hij daarbij gebruikte, waren alleszins krachtig, maar ik denk dat wij bij een zo complex onderwerp als het drugsbeleid wat preciezer moeten zijn in wat wij aanpakken en op welk moment en in welke situaties. Ik hoop een beeld daarvan te kunnen geven in het geheel van mijn antwoorden in dit debat.

Daar hoort ook bij de ontneming van criminele winsten. Ik kan daar kort over zijn. Zoals wij al vaker hebben geconstateerd, zijn de heer Teeven en ik op dit onderwerp geheel eens van zin. Ik verwijs verder naar de brief van december 2007.

De heer Van der Staaij vraagt of de coffeeshops niet te veel geïnternationaliseerd zijn door de presentie op internet. De handhaving van het afficheringsverbod op internet is een regulier onderdeel van het lokale beleid. Je kunt coffeeshops wel afficheren op internet, maar je kunt ze niet distribueren via internet. Dat is een verschil met andere verboden waren die wel via internet kunnen worden gedistribueerd, zoals kinderpornografie. De aflevering van drugs vereist altijd een fysiek proces. Dat betekent dat wij in dit geval handhavingmogelijkheden hebben, ook bij handel via internet. Het afficheringsverbod wordt ook gehandhaafd ten aanzien van deze manier van het te koop aanbieden van de waar.

Dan nog iets over de effectiviteit van het beleid als het soms onmogelijk blijkt te zijn om hennepkwekers uit hun woning te zetten. Wij weten dat dit voorkomt, als is de precieze omvang niet bekend. Mijn collega van Binnenlandse Zaken zal nader ingaan op dit punt.

De heer Van der Ham (D66):

Over drugstesten merkt minister Hirsch Ballin terecht op dat je niet eindeloos moet teruggaan in iemands drugsgebruik. Hij zei dat iemand niet meer onder invloed moet zijn. Ik hoop dat hij goed beseft dat je sporen van cocaïne-, wiet- of zelfs alcoholgebruik nog vrij lang kunt terugvinden in iemands gestel. Het is wel belang om een goede marge in te bouwen, zodat je mensen niet ten onrechte uit het verkeer haalt omdat zij niet meer onder invloed van deze middelen verkeren. Deze vraag parkeer ik bij de minister.

Zijn ambtsvoorganger heeft over het Manifest van Maastricht gezegd dat hij zich er intellectueel wel iets bij kon voorstellen. Eigenlijk zegt de huidige bewindsman dat ook en meent hij dat men wel een punt van terechte kritiek op het huidige gedoogbeleid had. Hij heeft hierover gezegd: mocht de teelt een beetje aan banden gelegd zijn, dan kun je hierover beginnen na te denken. Heeft hij deze opvatting nog steeds? Ik heb deze vraag eerder schriftelijk gesteld. Ik hoop dat de minister als doel voor ogen houdt dat de teelt gereguleerd wordt. Dat hoeft niet direct morgen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb de teksten van mijn voorganger niet paraat. Het is waarschijnlijk dan ook het beste dat ik zeg hoe ik er zelf tegenaan kijk. Hierbij zou ik geen onderscheid willen maken tussen theoretische en praktische aspecten van het onderwerp, maar het uitsluitend willen bezien in het perspectief van het beleid dat wij te voeren hebben. Ik heb zo-even gezegd dat de beschouwingen in het manifest de vinger leggen bij een aantal inderdaad problematische aspecten van het huidige beleid. Sindsdien – wij hebben het over een paar jaar geleden – is er wel het een en ander gebeurd. Hieraan wil ik niets afdoen. Wij moeten het manifest hierin ook serieus nemen. De vraag is vervolgens welk beleid je in reactie hierop formuleert. Mijn voorganger, mijn huidige collega's en ikzelf hebben op dit punt verdere stappen gezet, bijvoorbeeld wat de wijzigingen van de Opiumwet betreft teneinde de teelt aan de pakken. In het vervolg van mijn betoog zal ik iets zeggen over de aanpak van growshops. Ik heb het een en ander gezegd over de bestrijding van de internationale aspecten en ik zal nog nader ingaan op de negatieve aspecten die zich voordoen in de grensregio's. In reactie op hetgeen toen geschreven is, onderkennen wij dat er inderdaad onder ogen gezien moet worden dat dingen niet over de gehele linie goed functioneren. Mijn collega heeft het zo-even ook al gezegd en het is ook een van de redenen dat wij de genoemde nota van belang achten. Het is tevens een gemeenschappelijke conclusie in de bijdragen van de Kamerleden aan dit debat. De reactie hierop is niet het volgen van de aanbevelingen van het manifest, maar ons eigen beleid. Zo simpel is het.

De heer Van der Ham (D66):

In het regeerakkoord staat: geen experimenten. De minister van Justitie gaat nu een nota schrijven en een onderzoek doen om te bezien hoe het huidige beleid verbeterd kan worden. Het zou toch wel eens zo kunnen zijn dat experimenten een uitkomst kunnen zijn, ook al omdat vanuit het veld door mensen die er dagelijks mee te maken hebben, wordt geroepen dat hiernaar gekeken moet worden? Als de minister die voor zijn nota een open houding wenst aan te nemen, zich nu al strikt houdt aan de grenzen van het regeerakkoord, komen wij nooit een stap verder. Dingen zijn hierin immers al afgekaart. Kan de minister toezeggen dat hij dit soort signalen serieus neemt in zijn nota en niet bij voorbaat al niet ter discussie wil stellen?

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan kort zijn. In het coalitieakkoord staat: geen experimenten. Naar ons oordeel is dat ook de juiste lijn. Wel kiezen wij voor nieuwe elementen in het beleid. Zo kom ik straks te spreken over de growshops. Een en ander zal aan de orde komen in de nota.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik dacht een toezegging binnen te hebben gehaald van minister Klink, maar ik geloof dat de minister van Justitie deze weer onderuit haalt. Ik doel op de inventarisatie van de bestuurlijke en justitiële gedoogbeleidsvormen. Deze minister zegt dat dit heel ingewikkeld en moeilijk en bijna niet te doen is. Ik had van minister Klink begrepen dat bij het onderzoek dat het RIVM gaat doen, deze aspecten op een gedegen manier uitgebreid onderzocht zullen worden op internationaal niveau, niet beperkt tot Europa.

Minister Hirsch Ballin:

Mijn collega sprak over het inventariseren van verschillende modaliteiten die aan de orde zijn. Hieraan doe ik uiteraard niets af. Ik heb gezegd dat wij niet moeten overgaan tot een nieuw rechtsvergelijkend onderzoek al zo kort na het vorige. Uiteraard kunnen wij wel bij die nota betrekken wat wij weten uit het reeds uitgevoerde rechtsvergelijkende onderzoek. Wij kunnen de uitkomsten daarbij betrekken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dan zal ik daarover waarschijnlijk een motie indienen. Er lag nog een vraag over de kosten van de politiële en justitiële inspanningen voor het niet-gedoogde onderdeel van het softdrugsbeleid.

Minister Hirsch Ballin:

Mijn collega Ter Horst doet de kosten van de politie.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Prima. Hartstikke fijn. Daarnaast had ik een vraag over de betrokkenheid bij de militaire bestrijding, de letterlijke "war on drugs".

Minister Hirsch Ballin:

Daarover kom ik te spreken in mijn vierde blokje. De internationale aspecten had ik voor het laatste blokje gereserveerd. Ik wil deze vraag ook wel nu beantwoorden, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Ik zou uw eigen volgorde aanhouden, als ik u was.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister zei zo-even dat het afficheringsverbod ook voor internet geldt. Ik heb al het voorbeeld gegeven van online winkels: uw bestelling wordt thuisbezorgd. Er zijn meerdere sites met zulke winkels te vinden. Via het internet vind je ook wervende beschrijvingen van diverse coffeeshops, met allerlei opwekkende gebruikerservaringen. Kennelijk kan dat allemaal wel bestaan. Wil de minister bezien of dit soort sites in de praktijk aangepakt kan worden? Kan hij berichten wat daarvoor de mogelijkheden zijn?

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal dit betrekken bij onze algemene aanpak van criminaliteit op het internet. Mocht er aanleiding zijn om in het vervolg op deze specifieke verschijningsvorm in te gaan, dan zal de Kamer dat horen. Het gaat om het monitoren van het internet. Ik heb de Kamer al eerder een brief daarover toegezegd.

Dan kom ik op het onderwerp dat in het bijzonder mevrouw Joldersma aan de orde heeft gesteld. Hierover zijn instemmende opmerkingen naar voren gebracht ter ondersteuning van wat zij zei. Het gaat om de uitvoering van de motie van de heer Van Haersma Buma inzake een verbod op growshops. In deze motie, die hier in november van het vorig jaar is aangenomen, wordt gevraagd om concrete voorstellen voor het verbieden van growshops. Daarbij werd een mogelijkheid aangegeven om dat te regelen. Ik ben voornemens om een wijziging van de Opiumwet te bevorderen, die goed samengaat en zal worden gecombineerd met een intensivering van de bestuurlijke en strafrechtelijk inzet op dit terrein. Via deze wijziging van de Opiumwet zullen wij dit regelen door middel van een zelfstandige strafbaarstelling van het te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en aanwezig hebben van stoffen, voorwerpen en gegevens waarvan men weet dat deze bestemd zijn voor de productie van cannabis. Het gaat dus om een strafbepaling met deze brede omschrijving van activiteiten die betrekking heeft op alles wat dienstbaar is aan de productie van cannabis en deze faciliteert. De reikwijdte van deze nieuwe bepaling is niet beperkt tot het telen. De bepaling richt zich op de hele keten van telen, bereiden, bewerken, verwerken, te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren. De hele keten wordt hiermee bestreden. Ik denk dat wij daarmee een solide uitvoering geven aan de motie-Van Haersma Buma die door de Tweede Kamer is aangenomen. Ook de mogelijkheden om nieuwe niches van straffeloosheid op te zoeken, zullen wij hiermee effectief afdichten.

De voorzitter:

Is dit alles wat u over growshops wilde zeggen?

Minister Hirsch Ballin:

Ik zou nog een opmerking kunnen maken over artikel 10a van de Opiumwet, maar misschien is het het beste dat ik eerst de interruptie van de heer Teeven op dat punt afwacht.

De heer Teeven (VVD):

Die hangt daarmee natuurlijk een beetje samen. De minister kiest nu voor de zelfstandig strafbaarstelling voor growshops. Daarmee voert hij concreet de motie uit. Daar is dus niets tegen in te brengen. Waarom beperkt hij zich bij dit onderwerp tot cannabis? Waarom heeft hij het niet meteen over andere middelen die ook op lijst 2 staan? Waarom verklaart hij niet gewoon artikel 10a mede van toepassing op lijst 2? Dan laat hij ook de growshops daaronder vallen.

Minister Hirsch Ballin:

Als de heer Teeven denkt aan het uitstrekken van artikel 10a naar softdrugsdelicten, dan wil hij eigenlijk iets de andere kant op uitbreiden. Dan krijg je een buitengewoon brede aanpak, die het hele systeem van het onderscheid in lijst 1 en lijst 2 doorkruist. De gevolgen daarvan zijn niet goed te overzien. Die zouden wel eens verder kunnen reiken dan wat de heer Teeven redelijkerwijs kan wensen. Ik denk dat deze gerichte aanpak, naast het bestaande artikel 10a, een zeer effectieve benadering is ten aanzien van de softdrugs waar het in feite om gaat, de cannabisproducten. Dit zou ik willen zeggen over dit onderwerp. Uiteraard leidt dit allemaal tot een wetsvoorstel dat hier in behandeling zou moeten komen.

De heer Teeven (VVD):

Kan de minister nog wat explicieter aangeven welke consequentie het volgens hem heeft wanneer je lijst 2 onder de werking van artikel 10a brengt? Het is mij helemaal niet helder. Kan de minister een voorbeeld geven van waaraan hij denkt?

Minister Hirsch Ballin:

Ik zou liever hebben dat de heer Teeven een voorbeeld geeft dat duidelijk maakt waarom hij het nuttig vindt om zijn benadering te kiezen en niet de specifieke en heldere strafbaarstelling die mij voor ogen staat van de activiteiten gericht op de zaken waarover de motie gaat. Dit is de aanpak van de growshops. Hennepbeurzen vallen er bijvoorbeeld ook onder. De heer Teeven heeft de hele reeks van activiteiten gehoord die onder deze aanpak vallen. Hij kan zich ongetwijfeld voorstellen dat dit ook zeer bruikbaar is voor het formuleren van tenlasteleggingen voor een verscheidenheid van situaties. Een fenomeen als de hennepbeurs kunnen wij evenzeer aanpakken met die strafbepaling. Mijn vraag is dus eigenlijk eerder omgekeerd: wat wil de heer Teeven nog meer? Wat denkt hij nog te kunnen doen zonder dat wij het hele systeem van het onderscheid tussen de substanties op lijst 1 en lijst 2 laten verbleken met strafbaarstellingen die soms verder gaan voor de voorbereidingshandelingen dan voor de handelingen gericht op de productie en op de handel? Je krijgt een heel merkwaardig patroon als je het aanpakt op de manier die de heer Teeven zojuist schetste. Ik leg bij hem graag de uitdaging neer, die hij misschien ook bij de behandeling van het wetsvoorstel wil substantiëren, om aan te geven wat door het wetsvoorstel dat ik zal voorbereiden niet wordt gedekt, maar wel moet worden aangepakt.

De heer Teeven (VVD):

Laat ik de minister nu alvast iets voor de gedachtevorming meegeven. Dit kan op het departement misschien worden meegenomen in het denken. Stel eens voor dat organisaties die zich bezighouden met cannabisteelt zich gaan concentreren op marihuana. Als dit in Nederland geteeld kan worden en geperfectioneerd wordt, kan dit ook bijeffecten krijgen die wij allemaal niet willen.

De voorzitter:

Het punt is helder.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het punt is mij niet helemaal helder. Marihuanateelt en cannabisteelt zijn voor mij hetzelfde. Misschien moet de heer Teeven toch nog eens wat uitleggen.

De minister komt met een verbod op allerhande zaken die te maken hebben met de teelt van cannabis. Ik maak mij er hard voor dat de meeste zaken die je daarvoor nodig hebt ook toepasbaar zijn in alle andere vormen van teelt van allerlei mooie plantjes en andere zaken. Ik ben dus benieuwd hoe de minister de bewijslast in de wet gaat neerleggen. Dat zullen wij netjes afwachten. Wij zijn nu al een paar uur aan het praten. Gaandeweg verwondert het mij meer en meer dat de minister deze kant zo wil vastleggen. Eigenlijk wil hij een heksenjacht op de teler ontketenen. Als de teler door dat hele circuit netjes onder de wet en door alle mazen gedoken is, staat aan het einde een coffeeshop te wachten en een reeks van duizenden mensen die het product graag willen kopen. De minister doet hier dan niets aan. Vindt hij dit met mij niet bijzonder hypocriet?

Minister Hirsch Ballin:

De laatste aanduiding is in ieder geval misplaatst. Wij zijn heel helder in onze doelstellingen. Ik heb verwezen naar de uitgangspunten van ons beleid. In de nieuwe drugsnota gaan wij daar uiteraard verder op in. Het is niet een beleidsdoel om de aanvoer van handelswaar in de coffeeshops te faciliteren. Wij constateren dat dit fenomeen zich voordoet en dat er problemen zijn. De Kamer heeft zich daarover uitgesproken. Mevrouw Van Velzen zal toch niet bepleiten dat wij een motie van de Kamer naast ons neerleggen? Wij geven uitvoering aan de motie door deze aanpak van de growshops. Wij hebben daarin de substitutie-effecten die kunnen optreden als je een bepaling te krap opzet, meegevangen. Uit de gedragingen zal moeten blijken dat men zich richt op dit doel. Dit wordt op deze manier strafbaar gesteld.

De heer Van der Ham (D66):

Ik wil even checken of ik het goed begrijp. Telers met vijf plantjes, wat volgens de richtlijnen mag, hebben er geen hinder van en kunnen nog steeds terecht bij zo'n growshop? De grote telers, de grote jongens, de echte criminelen kunnen toch gewoon bij de tuincentra terecht? Zij kunnen op allerlei andere plekken terecht. Op basis van artikel 13b van de Opiumwet kan toch allang tot bestuurlijke sluiting worden overgegaan wanneer het vermoeden van grootschalige misbruik bestaat? Ten slotte sluit ik mij van harte aan bij de opmerking van mevrouw Van Velzen. Het is toch wel heel gek dat op alle punten zelfs kleinschalige teelt onmogelijk wordt gemaakt, terwijl aan de voordeur nog wel cannabis wordt verkocht. Daar moet in een volgende nota concreet naar worden gekeken, in plaats van hierover alleen ideologie te bedrijven.

Minister Hirsch Ballin:

Dat is het laatste wat past bij wat collega Klink en ik net hebben gezegd. Wat wij hier verdedigen, is erop gericht de problemen effectief aan te pakken. De maatregelen die ik net aankondigde, zijn complementair aan de bestaande maatregelen, gericht op de bestrijding van de georganiseerde grootschalige hennepteelt, waarbij ik ook verwijs naar mijn brief van december 2007. Die maatregelen bestrijden een fenomeen dat een te grote vlucht heeft genomen, en waarbij de growshops een rol spelen.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Ik ben het helemaal met deze minister eens dat moties van de Kamer altijd moeten worden uitgevoerd. Als ik het goed heb begrepen, blijft het voor de kleine teler mogelijk om een growshop te bezoeken, maar de grote onwillende crimineel gaat de minister met dit wetsvoorstel aanpakken. Daar zijn wij helemaal voor, want je moet de goedwillenden scheiden van de kwaadwillenden. Maar wij hebben altijd gezegd niet alle growshops te verbieden, maar ze vergunningsplichtig te maken. In de APV is het nu al mogelijk om daaraan voorwaarden te stellen, maar toch zijn er heel veel gemeenten die dat niet doen. Blijven de growshops open? Zo ja, wat is dan de relatie met de APV en hoe is het mogelijk dat daarvan meer gebruik wordt gemaakt?

Minister Hirsch Ballin:

Ik reageer op de onvoorwaardelijkheid waarmee u zei dat moties van de Kamer moeten worden uitgevoerd. Het is denkbaar dat er situaties intreden waarin het kabinet gemotiveerd aan de Kamer uiteenzet, waarom het de uitvoering van een motie niet verantwoord acht. Dat is bij deze motie niet het geval. Deze motie voeren wij graag uit. Daarin is gevraagd om het verbieden van growshops, waarbij wij geen onderscheid maken tussen growshops met meer of minder slechte bedoelingen, het gaat om het verbieden van growshops. Daarom zijn de activiteiten concreet omschreven in het wetsvoorstel dat wij in voorbereiding hebben genomen. Maar ik voeg wel aan toe dat dit complementair is aan andere maatregelen, waar trouwens een bij de georganiseerde misdaad passend zwaar sanctiepakket bij hoort.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Gaan de growshops nu allemaal dicht, of niet?

Minister Hirsch Ballin:

Dat is wel de bedoeling van het verbieden daarvan. Het is ook exact waar de motie om vroeg: het verbieden van growshops.

Ik kom toe aan de AHOJG-criteria en het schoolcriterium. Ik begrijp de vraag van mevrouw Joldersma daarover. In de richtlijn van het OM wordt een definitie van het begrip "overlast" gegeven die al zo ruim is geformuleerd, dat naar mijn indruk daarmee wordt voldaan aan dat wat mevrouw Joldersma als wenselijkheid uitsprak. Zij noemde parkeeroverlast rond de coffeeshops, geluidhinder, vervuiling en/of rondhangende klanten. Er is een ruime mogelijkheid om strafrechtelijk op te treden bij overtreding van het criterium. Ik zie daarom geen noodzaak voor een verdere verscherping. Gemeenten geven hier zelf, afhankelijk van de situatie, invulling aan. Wij onderzoeken op dit moment hoe het staat met de feitelijke hantering van dat criterium. Wij hopen half juli daarin meer inzicht te hebben, wat wij uiteraard ook zullen betrekken bij de nota die mijn collega reeds heeft toegezegd, en waarover ik het al had uit een oogpunt van handhaving.

Mevrouw Joldersma en de heer Anker spraken over het afstandscriterium voor scholen. Op dit moment hanteert 77% van de gemeenten met een coffeeshop al het afstandscriterium. Een van de drie afspraken uit het coalitieakkoord houdt in dat alle gemeenten uiterlijk in 2011 een minimale afstand moeten hanteren tussen scholen en coffeeshops. Het doel van dit beleid is helder. Mevrouw Joldersma en de heer Anker hebben het ook voluit onderschreven in hun vragen op dit punt; het ging hen om de realisering van dit onderdeel van het coalitieakkoord. Dat betekent dat wij nu in het kielzog van het bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten met de VNG in gesprek zijn over de manier waarop die doelstelling wordt gehaald. Gemeenten moeten op dat punt het eigen beleid kunnen bepalen om de afstand tussen scholen en coffeeshops af te bakenen. De ervaringen van gemeenten die al over een afstandscriterium beschikken, zullen daarbij zeker van grote waarde zijn. Het is dus niet onze bedoeling dat er vervolgens afstand ontstaat tussen het coalitieakkoord en de realisering ervan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Waarom pas in 2011 dat resterende deel van het afstandscriterium? Waarom kan dat bijvoorbeeld niet in 2009 of 2010 gerealiseerd zijn?

Minister Hirsch Ballin:

Dat heeft te maken met wat ik net zei over het uitgangspunt van het kabinet om rekening te houden met de wens van gemeenten om met de lokale situatie rekening te kunnen houden; dat is ook naar voren gekomen in het overleg met de VNG. Dit heeft te maken met twee zaken: de spreiding van scholen over de gemeente en de feitelijke aanwezigheid van scholen in die gemeente. Als wij aan het eind van deze kabinetsperiode moeten constateren dat aan de voorwaarden niet wordt voldaan, dan is uiteraard vervolgens de vraag hoe wij daarop kunnen reageren, waarbij de mogelijkheid van een aanvulling van de AHOJG-criteria, met iets wat specifiek betrekking heeft op dit punt, in beeld komt. Het lijkt mij echter wenselijk dat wij gemeenten eerst ruimte geven voor het ontwikkelen van lokaal beleid, in de wetenschap dat lokale factoren daar een belangrijke rol bij spelen en dat 77% van de gemeenten reeds over een afstandscriterium beschikt. Het kabinet heeft zich dat voorgenomen en heeft dat ook zo besproken met de gemeenten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vraag het nog één keer. Wat is dan het probleem om dat al een jaar eerder of zo rond te hebben? Dan kan ook dit kabinet nog gewoon kijken of de eigen doelstelling gehaald is. Bij de termijn die u voorstelt, kan aan het eind van de kabinetsperiode gesteld worden dat het jammer genoeg niet gelukt is, maar dan moet een volgend kabinet bekijken wat ermee moet gebeuren. Als het eerder gecheckt wordt, heeft het kabinet meer zelf de mogelijkheid te bekijken wat er nog aan gedaan kan worden om het meer in overeenstemming te brengen met zijn doelstellingen.

Minister Hirsch Ballin:

Afgaande op het verkiezingsritme heeft het kabinet een kabinetsperiode van vier jaar en een paar maanden. Het coalitieakkoord heeft betrekking op die volle periode. Voor sommige onderwerpen geldt dat je deze van de ene op de andere dag kunt realiseren, maar voor andere geldt dat een periode van voorbereiding nodig is.

Een van de situaties waarin dat laatste het geval is, is bij zoiets als het realiseren van voldoende afstand tussen scholen en coffeeshops. Coffeeshops kunnen gesloten worden; scholen moeten noch gesloten nog verplaatst worden wegens de aanwezigheid van coffeeshops. Er moet dus ruimte zijn in het gemeentelijk beleid om rekening te houden met de manier waarop scholen over een gemeente verspreid zijn. Ik zei al dat 77% van de gemeenten zo'n beleid heeft. Als u kijkt naar de kaarten van sommige gemeenten die nog niet zo'n criterium hebben geformuleerd, dan zult u zien dat daar gemeenten bij zijn waar de scholen op zo'n manier over de gemeente verspreid zijn, dat het knap lastig is om een afstandscriterium met reëel effect te realiseren. Desalniettemin willen wij ook bij die gemeenten dit beleid realiseren. Het heeft geen zin dat wij ons dan voornemen dat wij dat per heden of per eind 2008 doen, als wij weten dat dat een ruimere periode van overleg vereist. Die ruimte hebben wij ook aan de gemeenten gegund.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik begrijp heel erg goed dat het eerste driekwart wel redelijk snel te halen is. Waarschijnlijk zitten de echte problemen in de overige procenten. Het zou zo jammer zijn als wij aan het einde van deze kabinetsperiode niet verder komen dan de constatering dat het gewoon toch erg lastig te realiseren was. Ik zou dus graag ook tussentijds op de hoogte worden gehouden over wat precies de inzet van een gemeente is op dit punt.

Ik weet niet of mijn tweede vraag, over de openingstijden van coffeeshops, beantwoord kan worden door de minister van Justitie of dat dit door de minister van Binnenlandse Zaken moet gebeuren. Ik vind het heel waardevol om de coffeeshops uit de logische routes van bijvoorbeeld scholieren te houden. Ik doel dan voornamelijk op de wat oudere scholieren die richting de 18 jaar gaan, dus van een jaar of 16, 17. De coffeeshop moet niet tijdens schooltijd open zijn. Het moet niet mogelijk zijn dat die scholieren in een tussenuur of na schooltijd of als ze aan het spijbelen zijn naar een coffeeshop gaan. Ik vraag mij af welke bewindspersoon hierop gaat reageren.

Minister Hirsch Ballin:

Voor zover het gaat om de criteria waaronder coffeeshops worden geaccepteerd, zal ik dit onderdeel van de vraag graag beantwoorden. Ik kan niet ingaan op vragen over schooltijden en dergelijke. Ik geloof ook niet dat wij die moeten aanpakken in het kader van dit beleid. Er zijn uiteraard problemen rondom de scholen die voor een deel onderwerp zijn van het ordebeleid op de scholen. Dat is echter een andere kwestie.

Het huidige AHOJG-beleid bevat een overlastcriterium waarop wordt gehandhaafd. Dat criterium is zeer breed, zoals ik al zei in antwoord op de vragen van mevrouw Joldersma. Relaties tot de scholen spelen ook nu al een rol in dat brede overlastcriterium. Daarom betrok ik dit onderdeel bij de beantwoording van de vragen over het AHOJG-beleid. In feite gaat het bij dit onderdeel van het coalitieakkoord om een uitwerking en een toespitsing van de O en de J in AHOJG.

Het overlastcriterium en het leeftijdscriterium van het bestaande beleid, zoals dat door mij en mijn voorgangers steeds is verdedigd en toegelicht aan de Kamer, worden ondermijnd wanneer coffeeshops te dicht bij scholen zitten en er feitelijk leerlingen van die scholen naar de coffeeshop worden getrokken. Dat kan voor een deel worden tegengegaan door strikt toe te zien op de leeftijd van de klanten. In de praktijk van het leven zijn er echter ook situaties waarin een meerderjarige klant doorverkoopt aan leerlingen. Ook is het bezwaarlijk dat bepaalde voorbeelden en gedragspatronen kunnen worden meegegeven aan leerlingen die de leeftijdsgrens naderen. Er zijn soms ook leerlingen die de leeftijdsgrens al gepasseerd zijn.

Daarom hebben wij in het coalitieakkoord het afstandscriterium voor de scholen opgenomen. Dit is niet bedoeld om de AHOJG-criteria af te schaffen, maar als versterking, ondersteuning en aanvulling ervan. Daarom bespreek ik het afstandscriterium in het kielzog van de AHOJG-criteria. Een en ander betekent dat wij de ruimte willen geven aan de gemeenten om dit goed uit te zoeken, rekening houdend met de lokale situatie. Dit betekent ook dat wij de gemeenten daarin niet willen forceren, omdat het mede een kwestie is van het ruimtelijk beleid van de gemeenten en het vestigingsbeleid ten aanzien van coffeeshops. Het sluitstuk is en blijft echter – ik hoop dat de implicatie duidelijk is – het handhavingsbeleid met de AHOJG-criteria, inclusief de mogelijkheid dat in de toekomst daarin scherper rekening wordt gehouden met het punt van de scholen.

Mijn volgende punt betreft de 23%. De heer Anker vraagt om meer duidelijkheid hoe dit gerealiseerd gaat worden. Hij ziet uiteraard en begrijpelijkerwijs niet graag dat er vlak voor de volgende verkiezingen geconstateerd moet worden dat het helaas een beetje heeft tegengezeten bij dit onderdeel van het coalitieakkoord. Dat is ook absoluut niet onze bedoeling. Wij willen daar geen ruimte voor geven. Wij willen wel ruimte bieden voor goed overleg met de gemeenten. Ik zeg graag toe dat wij de Kamer zullen informeren over de voortgang die wordt geboekt op de route van 77 naar 100. De eerste gelegenheid daartoe is de nota die mijn collega reeds in het vooruitzicht heeft gesteld.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb de indruk dat bij het criterium voor de afstand tussen scholen en coffeeshops sprake is van enige willekeur. Het wordt aan de gemeenten overgelaten maar ook de 300 metergrens heeft geen wetenschappelijke onderbouwing. Deskundigen van het Trimbos-instituut zeggen dat daar nooit onderzoek naar is gedaan en dat het wenselijk is te onderzoeken of het überhaupt effecten heeft. Is de minister bereid daar nog eens naar te kijken? Op 350 meter staat net zo goed een coffeeshop. De minister spreekt met name over meerderjarige scholieren die doorverkopen. Anders is het een kwestie van handhaving. Naar mijn inschatting zijn die scholieren best bereid die 350 meter per fiets of te voet te overbruggen, als het maar lucratief is. Ik vrees dat de minister geen onderbouwing kan geven. Kan hij het Trimbos-instituut een opdracht geven te onderzoeken wat wel werkt?

Minister Hirsch Ballin:

Wat mevrouw Van Velzen zegt, is zoals gewoonlijk fel realistisch. Het maatschappelijk effect van 300 meter afstand is niet overal hetzelfde. Om die reden komen wij dan ook niet met een centrale regel, die vervolgens wordt toegevoegd aan de AHOJG-criteria. De uitwerking laten wij over aan de gemeenten, die een realistische inschatting moeten maken, zoals mevrouw Van Velzen ook beoogt, van een goede afstand vanaf de scholen. Wij laten dat niet over aan het Trimbos-instituut.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik houd de minister een ander realistisch scenario voor. Ik neem als voorbeeld de gemeente Emmeloord. Voor zover ik weet, is daar geen enkele coffeeshop. Ik noem geen getallen, maar ik durf te wedden dat het gebruik onder middelbare scholieren daar niet veel afwijkt van dat onder scholieren in een stad als Den Haag. Wat gaat de minister daaraan doen? Heeft hij het idee dat het op afstand houden van een coffeeshop ook maar enig effect heeft op het softdrugsgebruik door scholieren?

Minister Hirsch Ballin:

Niet alleen. Ik zei aan het begin van mijn antwoord al dat het drugsbeleid een complex onderwerp is. Ik heb dan ook geprobeerd mij te onthouden van elke simplificatie. Dat geldt ook voor het punt dat mevrouw Van Velzen naar voren brengt, namelijk het afhouden van scholieren van de aankoop van softdrugs. Als je alleen maar de coffeeshops op afstand houdt, bijvoorbeeld in een gemeente zonder coffeeshops, en vervolgens het optreden tegen handel buiten de coffeeshops verwaarloost, ben je niet goed bezig. Dat zou zeer wel het fenomeen kunnen verklaren waarop mevrouw Van Velzen duidt. Het is overigens een goede zaak een dergelijke gemeente mee te nemen in het percentage gemeenten dat nog geen afstandscriterium heeft.

Hetzelfde geldt voor de growshops. Het feit dat wij optreden tegen bepaalde uitwassen, betekent niet dat er ook maar iets wordt afgedaan aan andere elementen van ons beleid. Ons beleid is gericht op praktische resultaten. Generaliserende uitspraken alsof het drugsbeleid met een toverformule is op te lossen, heeft de Kamer vandaag niet vanachter deze tafel gehoord.

Ik kom op de coffeeshops in de grensstreek en andere internationale aspecten. De aanleiding daarvoor was het ongenoegen dat ons van Belgische zijde heeft bereikt naar aanleiding van het plan van de gemeente Maastricht. Mevrouw Joldersma heeft daarover al gesproken. Dat plan had zelf ook een aanleiding en dat is het ongenoegen dat daar heerst over de voor de burgers nadelige effecten van de drugstoeristen die de coffeeshops bezoeken in het centrum van de gemeente. Er is een spanningsveld tussen het begrijpelijke ongenoegen in de stad en de wens van onze Belgische buren en collega's om niet geconfronteerd te worden met de effecten van ongewenste aankopen in ons land als gevolg van de verplaatsing van de coffeeshops.

Wij moeten onder ogen zien dat dat spanningsveld er is en dat wij samen naar een oplossing moeten zoeken. Dat was ook de inzet van het overleg dat ik, samen met mijn collega, en marge van de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van de Europese Unie, heb gevoerd met onze Belgische collega's. Dat heeft inmiddels ook in nadere contacten met hen, een vervolg gekregen. Wij hebben ook overlegd met de autoriteiten in Maastricht. Dat heeft geleid tot een paar afspraken. Aan de ene kant is er overleg van het lokaal bestuur, de burgemeester van Maastricht in het bijzonder, met de relevante lokale Belgische autoriteiten over de best mogelijke locatie van de coffeeshops in de gemeente Maastricht. Aan de andere is er een overleg van de hoofdofficier van justitie te Maastricht, de justitiële en politiële diensten met hun Belgische counterparts over de vraag hoe het drugstoerisme beter en effectiever kan worden bestreden. Dit vanuit de overtuiging dat met het drugstoerisme niemand is gediend, aan geen van beide kanten van de grens. Ik heb daarover gesproken met de betrokken Belgische collega's. Zij hebben dit bericht van onze kant, met instemming ontvangen en zij hebben dat aan hun autoriteiten doorgegeven. Dat overleg wordt nu opgestart.

De heer Anker heeft gevraagd of er al zicht is op de resultaten met betrekking tot de poging om een ingezetenencriterium te hanteren bij de coffeeshops. Daarover heb ik nog geen mededelingen, tenzij de uitspraak van de bestuursrechter van de rechtbank van Maastricht zojuist is binnengekomen. Op het moment dat ik mij voorbereidde op dit debat, was dat nog niet het geval. Ik kan dus nog niet melden hoe de rechtbank daarover heeft geoordeeld.

De heer Van der Ham heeft gevraagd naar de verplaatsingseffecten van teelt naar buurlanden. In andere landen worden inderdaad meer cannabisplantages aangetroffen. Of dat een geheel nieuwe ontwikkeling is of dat het een versterking is van aanwezige autonome tendensen, is op dit moment moeilijk te zeggen. Verschillende zuidelijke politiekorpsen en het bureau Euroregionale samenwerking van het Openbaar Ministerie werken op dit punt concreet samen met de buurlanden. Die buurlanden zullen overigens niet blij zijn met de suggestie van de heer Teeven om de coffeeshops op de grens te plaatsen. Dat zou ook afwijken van de afspraken die inmiddels zijn gemaakt, en waar ik zojuist naar verwees, over de manier waarop wij het probleem gaan aanpakken. Dat is gericht op het minimaliseren van de problemen voor zowel de burgers van Maastricht als die van de aangrenzende Belgische gemeenten.

Mevrouw Azough had een vraag over de militaire aanpak van de drugsbestrijding in de Andes. Wij zijn ons zeer bewust van wat daar speelt – overigens niet alleen daar, maar ook in Afghanistan – en van de rol die militaire en paramilitaire organisaties spelen bij het kweken van en handelen in drugs, en van de terroristische activiteiten die daar worden gefinancierd. Ik zou daarover nu echter geen beschouwing willen geven. Ik wil wel onderstrepen dat de kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba, waaraan ook wordt deelgenomen door Nederlandse militairen en politieambtenaren, in ieder geval bij de export van drugs uit die regio een actieve rol speelt.

De heer Teeven (VVD):

De VVD constateert dat de regering zich heel druk maakt over de inwoners van Maastricht, dat is mooi, en over de Belgische buurgemeenten en de Belgen, dat is ook mooi, maar de inwoners van de omliggende gemeenten van Maastricht laat zitten. Daar heeft u het namelijk niet over gehad. De drugsboulevard in Maastricht komt nu op de grens tussen Maastricht en Eijsden te liggen. Al die schoolkinderen uit Eijsden en de randgemeenten van Maastricht, waar de regering zich zo druk over maakt, moeten nu allemaal via die weg naar school. Kan de minister uitleggen waarom hij het probleem legt bij de inwoners van de buurgemeenten van Maastricht en niet bij de drugstoeristen die ons land vanuit het zuiden binnenkomen?

Minister Hirsch Ballin:

De constatering van de heer Teeven is niet juist. De gemeente Maastricht is over dit onderwerp voortdurend in gesprek geweest, ook met de buurgemeenten. Dit onderwerp is ook aan de orde in de regionale driehoek. De door de heer Teeven veronderstelde verplaatsing naar nieuwe locaties is ook geen onderwerp waarover wij in dit debat uitspraken kunnen doen, ook niet van regeringszijde. Het overleg met de Belgische counterparts moet nog beginnen. Ik wijs er bovendien op dat de doelstelling helemaal niet is om de omzet van de coffeeshops in de gemeente Maastricht te maximaliseren. Als het eind van het liedje is dat er noch voor de klandizie uit de buurgemeenten over de grens, noch voor de klandizie vanuit de Nederlandse buurgemeenten een gemakkelijk bereikbaar aanbod van drugs is, is daar vanuit het oogpunt van ons beleid helemaal niets tegen, integendeel.

De heer Teeven (VVD):

Dan adviseer ik de minister om snel contact op te nemen met de regionale driehoek in Maastricht en met de burgemeesters van die randgemeenten, want zij hebben helemaal niet het idee dat er enig overleg is met Maastricht en dat zij ergens bij worden betrokken.

Minister Hirsch Ballin:

Er is van onze kant haast voortdurend contact met de driehoek. Dat was ook de basis van wat ik zojuist zei over de mededelingen die wij konden doen aan onze Belgische counterparts. Wij hebben ook afgesproken dat wij het verdere overleg over dit onderwerp volgen. Het wordt dus niet overgelaten aan de lokale autoriteiten. Zowel de betrokken Belgische ministers als wij volgen wat er verder gebeurt in dat overleg. Natuurlijk letten wij daarbij ook op de buurgemeenten waar de heer Teeven op wees.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb twee vragen over het internationale aspect. Op dit moment valt cannabis vanuit het oogpunt van de WHO onder een regime dat steviger is dan het regime van cocaïne. Als Nederland in z'n eentje een verzoek zou doen aan de WHO om dat te veranderen, zou dat in het internationale drugsdebat van dit en volgend jaar een rol kunnen spelen. Wilt u dat toezeggen? De International Narcotics Control Board heeft een uitgebreide correspondentie met de regering over de werkingskracht van de internationale regelgeving voor de Nederlandse situatie. Wij hebben eigenlijk geen inzicht in wat daar precies gebeurt. Aangezien de VN-verslagen wel allemaal openbaar zijn, lijkt het mij goed om die briefwisseling tussen de regering en de INCB openbaar te maken, zodat zij ook voor ons inzichtelijk wordt. Dan kunnen wij die informatie meewegen in het debat over de internationale drugsverdragen. Ook op dat punt krijg ik graag een toezegging.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal de door de heer Van der Ham aangesneden punten samen met collega Klink opnemen met onze collega van Buitenlandse Zaken. Daar zal een nader bericht over volgen. Als de conclusie is dat wij op dit punt nadere informatie kunnen geven, nemen wij die mee in het bericht dat collega Klink al heeft toegezegd.

De heer Van der Ham (D66):

Even voor de goede orde: wij krijgen dus een bericht over hoe dat overleg met het WHO en de INCB gelopen is.

Minister Hirsch Ballin:

Ja, u krijgt daar op de een of andere manier een bericht over.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Ik ben erg blij dat de minister heeft toegezegd dat hij heel serieus bezig is met het overleg, zowel met onze buren uit België als met betrekking tot de situatie van Maastricht en Eijsden. Ik snap heel goed dat Maastricht de coffeeshops wil verplaatsen om overlast te gaan. Dat is prima, maar ik snap ook heel goed dat de gemeente Eijsden kiest voor een nuloptie, geen zin heeft in een coffeeshop aan de rand van de gemeente en dus zegt: hoepel op met die coffeeshop. Dat snap ik allemaal. De provincie heeft hier een rol in, de gemeenten hebben een rol en u als minister hebt een rol. Overleg is goed, maar wie heeft uiteindelijk doorzettingsmacht? Wat zijn de mogelijkheden van de verschillende bestuurslagen?

Minister Hirsch Ballin:

Wij hebben beide gouverneurs – de gouverneur van de Belgische provincie Limburg en de gouverneur van de Nederlandse provincie Limburg, met als officiële functieaanduiding "Commissaris der Koningin" – gevraagd om een wakend oog te laten gaan over deze gesprekken. Wij onderkennen dat er ook een spanningsveld aan de Nederlandse kant is, maar het zou voorbarig zijn om te zeggen dat dat spanningsveld niet oplosbaar is. Dat moet hierin natuurlijk worden meegewogen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik blijf vasthoudend op dit punt. Ik doel op de militaire acties in de Andes waarbij Nederland betrokken is. Bij die acties in de bronlanden worden chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt waarvan mensen veel hinder ondervinden. Als de minister harm reduction centraal wil stellen bij de volgende UNGASS-overleggen, moet dit punt toch serieus genomen worden? Dit kan toch niet zomaar opzij geschoven worden?

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb zo-even gezegd waar Nederland in dat deel van de wereld bij betrokken is. Er is samenwerking met de landen in de Caribische regio om de drugssmokkel te bestrijden. Het betreft ook de inzet van de kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba en de inzet van de Koninklijke Marine voor het tegenhouden van drugstransporten en de stationering van liaisonofficieren van de KLPD in deze regio. Bij dat laatste gaat het vooral om het vergemakkelijken van rechtshulp. Daarnaast zijn er zaken in Afghanistan aan de orde. Daar hebben mijn collega's al uitgebreid over gesproken met de Kamer. Ik reken het niet tot mijn taak om dat debat over te doen.

De heer Anker (ChristenUnie):

De zaak omtrent Maastricht vind ik vervelend. Een opeenhoping van coffeeshops kan immers wat betekenen voor de AHOJG-criteria. Dat moeten wij scherp krijgen. Ik kan mij herinneren dat er prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Europese Hof van Justitie over de pilot voor het weigeren van toegang voor niet-ingezetenen. In eerste termijn heb ik naar de stand van zaken gevraagd.

Minister Hirsch Ballin:

Die vraag heb ik al beantwoord. Er is nog geen uitspraak van de rechtbank, laat staan dat het gaat om prejudiciële vragen. Die worden vermoedelijk pas bij een hoger beroep gesteld. In dat verband is in eerdere berichten de mogelijkheid van prejudiciële vragen genoemd.

Gemeenten hebben een eigen beleid. Je mag van gemeenten verwachten dat die met elkaar rekening houden. Justitie voert landelijk beleid en kent een regio die de betrokken gemeenten omvat. Overlast doet zich ook voor als de ene gemeente effecten heeft op de andere gemeente.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Een aantal elementen die de minister noemt, heb ik in eerste termijn samengevat als een aanpak van de grensregio. De minister heeft voor volgend jaar een drugsnota toegezegd. Kan daarin niet als thema de grensregio meegenomen worden? Het gaat om drugstoerisme, de coffeeshops en het bundelen van de overlast. Het gaat ook over het opsporingsonderzoek. Volgens een aantal onderzoeken verschilt het opsporingsonderzoek per regio. De kleinhandelaren uit Frankrijk ontspringen daardoor elke keer de dans. Is de minister bereid om deze onderwerpen als één thema in de drugsnota te behandelen?

Minister Hirsch Ballin:

Wij zoeken praktische samenwerking met andere landen. Onlangs heb ik met de Franse minister van Justitie, mevrouw Dati, een overeenkomst ondertekend die is gericht op de vergemakkelijking van de vorming van gemeenschappelijke onderzoeksteams bij drugs en andere onderwerpen. Een bericht over de stand van zaken zal ik graag een plaats geven in de nota.

Minister Ter Horst:

Voorzitter. Ik antwoord de aan mij gestelde vragen in willekeurige volgorde.

Mevrouw Azough vraagt naar een inventarisatie van de kosten gepaard met drugsbestrijding. De productie van en handel in drugs wordt krachtig bestreden door het kabinet. Wij vinden het van belang om er veel energie in te steken. De handel in cocaïne en heroïne en de productie en handel in synthetische drugs heeft de belangstelling van het kabinet, het Openbaar Ministerie en de regiokorpsen. Het ene korps kan daar meer capaciteit in stoppen dan het andere. Het zou veel energie en mankracht kosten om dat overzicht te krijgen en de vraag is of dat wel zo de moeite waard is.

Mevrouw Bouwmeester vroeg hoe het zit met de bevoegdheden van de burgemeester in het kader van de overlast. Een van de bevoegdheden van de burgemeester is om toezicht te houden op het coffeeshopbeleid en om de criteria te handhaven die hier regelmatig aan de orde zijn geweest. Verder heeft de burgemeester c.q. de gemeente een regierol bij de integrale aanpak van de hennepteelt en bij bestrijding van de overlast. Misschien is het goed om wat dat laatste betreft nog enkele recente ontwikkelingen te noemen. U weet wellicht dat artikel 13b van de Opiumwet in november verleden jaar in werking is getreden. Daardoor kunnen gemeenten panden – woningen of andere panden – sluiten waarin drugs worden verhandeld. In het verleden moest overlast worden aangetoond voordat tot sluiting kon worden overgegaan, maar sinds die wijziging van de Opiumwet kan het ook uitsluitend op basis van het feit dat er gehandeld wordt. De gemeenten zijn van die wijziging op de hoogte gesteld. Zoals altijd helpen wij en de VNG desgewenst bij het uitvoeren van die maatregel.

Dit sluit mooi aan op een vraag van de heer Anker, namelijk hoe het zit met dat blowverbod. Misschien is het wel aardig om te vertellen dat een aantal gemeenten dat blowverbod ook daadwerkelijk heeft ingevoerd: Amsterdam, Haarlemmermeer, Dordrecht en Doetinchem. Rotterdam en Maastricht hebben in de APV openbaar drugsgebruik verboden. Er zijn dus nogal wat gemeenten die er gebruik van maken. Mijn voorganger heeft de gemeenten hierover geïnformeerd. Wij hebben niet de indruk dat wij daar nog expliciet aandacht aan moeten besteden. Ik zeg u in ieder geval toe dat wij de VNG zullen vragen of zij de indruk heeft dat het blowverbod wel tussen de oren van de gemeenten zit of dat er op dat punt nog wat stimulerende werkzaamheden zouden kunnen worden verricht.

De heer Van der Staaij vroeg hoe het zit met de effectiviteit van het beleid om hennepkwekers uit hun woning te zetten. Dat is niet altijd simpel. Woningbouwcorporaties kunnen dat doen, veel corporaties maken ook afspraken met gemeenten in welke gevallen zij degenen die de woning of garage of anderszins gebruiken voor het kweken van hennep eruit kunnen verwijderen. Veel corporaties, de meeste, nemen dat ook op in het huurcontract. Om een beeld te geven: vorig jaar hebben 350 uithuiszettingen plaatsgevonden. Het is een eigen beoordeling of dat nu veel of weinig is, maar ik heb de neiging te zeggen dat het in ieder geval substantieel is. In het kader van de integrale aanpak van hennepteelt hebben wij op ambtelijk niveau regelmatig overleg met de woningbouwcorporaties. Wij zullen polsen of er problemen zijn met het uit huis zetten van mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan hennepteelt. Verleden jaar is er ook een strafverhoging is gekomen voor hennepteelt. De maximale straf is verhoogd van vier jaar naar zes jaar en dat is niet mis.

Voorzitter. Ik denk hiermee de mij gestelde vragen te hebben beantwoord.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik had maar een vraag aan deze minister, namelijk of zij zicht heeft op de kosten van inzet van politie en brandweer bij het oprollen van wietkwekerijen.

Minister Ter Horst:

Nee, maar dat was ook zo'n beetje de vraag van mevrouw Azough al formuleerde zij het iets algemener. Het is een regionale taak. Op landelijk niveau maken we wel afspraken over het belang ervan. Wij geven zowel aan de politie, als aan de burgemeesters en natuurlijk ook het OM, duidelijk aan dat het een prioriteit is van dit kabinet. Het is per regio verschillend hoeveel capaciteit erin wordt gestopt. Daarom zei ik al dat het niet simpel is om dit eruit te halen. Dit zou betekenen dat je alle activiteiten van een politiekorps moet turven, dat je daar een elementje uit moet halen en dat bij elkaar moet optellen. Dat hebben wij niet voorhanden. Het zou erg veel energie en dus ook weer veel tijd kosten om dit op een rij te zetten. Wij kunnen onze energie en tijd nu ook wel voor andere dingen gebruiken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb opgeroepen om het beleid te evalueren en dan is het belangrijk om kosten en baten van het Nederlandse gedoogbeleid neer te zetten. De kosten zitten nadrukkelijk aan die kant: het oprollen van de aanleverlijnen waar de vraag bestaat en ook door coffeeshops wordt gefaciliteerd. Ik vind het heel belangrijk om dit in beeld te krijgen. Ik het er begrip voor als de minister dan zegt dat dit met terugwerkende kracht moeilijk kan worden aangeleverd, maar is zij bereid om dit een paar maanden te volgen en in beeld te brengen wat de kosten zijn van het beleid dat nu wordt gevoerd?

Minister Ter Horst:

Ik heb begrepen dat de collega's hebben gezegd dat wij het drugsbeleid zullen evalueren. Wij kunnen bezien of dit element daarvan onderdeel kan uitmaken. Ik probeer te bedenken waarom mevrouw Van Velzen dit wil weten. Je zou dan eigenlijk te voren een hypothese moeten formuleren zoals: hoeveel uren inzet vind je veel en hoeveel weinig. Het zou zo maar kunnen zijn dat mevrouw Van Velzen als zij die cijfers krijgt, zegt dat zij het erg veel vindt en de vraag stelt of dit het wel waard is. Het is goed om te voren een beeld te hebben van wat veel is en wat weinig. Iemand die van mening is dat er te weinig wordt gedaan aan de aanpak van de hennepteelt zal als hij de cijfers ziet, al snel zeggen dat het te weinig is. Met andere woorden: wat helpt dit ons in de discussie die wij nu voeren?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Mijn hypothese is kort gezegd dat waar wij coffeeshops gedogen, de vraag consistent zal blijven. Waar een plantage wordt opgerold, zal weer een nieuwe wietplantage worden ingericht. Handhaving is dus alleen maar een loze kostenpost. Ik wil graag inzicht hebben in die kosten om die te vergelijken met de situatie in het buitenland waar coffeeshops niet worden gedoogd. Ik wil kunnen zien wat het Nederlandse gedoogbeleid nu eigenlijk inhoudt, kosten en baten. Ik krijg graag een toezegging op dit punt en anders overweeg ik een motie in te dienen.

Minister Ter Horst:

Dat klinkt wel heel dreigend. Ik zeg toe dat wij zullen nagaan of het mogelijk is om dit met niet al te veel inspanning op een rij te zetten. Als het antwoord is dat de kosten en de baten van die inspanning niet tegen elkaar opwegen, zal ik dat aan de Kamer melden. Mevrouw Van Velzen kan dan alsnog beslissen om een motie in te dienen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik wijs erop dat mijn vraag geen betrekking had op het bestrijden van alle drugs, dus ook de harddrugs. Het ging mij juist om het softdrugsbeleid en de handhaving van het niet gedoogde deel. Mijn insteek is dat juist regulering zou kunnen leiden tot een grote kostenbesparing. Als ik getallen hoor als 100.000 manuren in Maastricht dan schrik ik daarvan. Het lijkt mij dat die tijd ook op een andere manier goed kan worden gebruikt. Als Maastricht kan zeggen: 100.000 manuren per jaar, moet dit soort schattingen toch niet al te moeilijk te maken zijn voor het nationale beleid?

Minister Ter Horst:

Wij moeten de discussie zuiver houden. Je kunt altijd zeggen: dit kost zo veel inspanning en laten wij het geld en de energie aan andere dingen besteden. Dit is afhankelijk van de beoordeling van het alternatief. De beoordeling van het alternatief van mevrouw Azough, namelijk reguleren, is niet de keuze die het kabinet maakt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Nee, maar als minister Klink zegt dat wij moeten uitgaan van cijfers en feiten, dan lijkt mij dit een feit of een cijfer waarover de Kamer zou moeten kunnen beschikken om dit soort dingen beter te kunnen beoordelen. Het lijkt mij dat het niet al te ingewikkeld hoeft te zijn om daaraan tegemoet te komen.

Minister Ter Horst:

Wij zullen zien wat wij kunnen doen. Ik heb alleen willen zeggen dat mevrouw Azough die informatie zal gebruiken om haar standpunt te onderbouwen, namelijk dat er gereguleerd zou moeten worden, terwijl het omgekeerde voor het kabinet niet zal gelden, omdat het voor ons geen kwestie is van de vraag of er veel of weinig capaciteit mee is gemoeid. Voor ons is dit een principieel punt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Die discussie kunnen wij dan voeren.

Minister Ter Horst:

Zeker.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik ben blij met de toezegging dat er nog eens met de VNG zal worden gesproken over het blowverbod om het tussen de oren te krijgen. Ik vind het belangrijk dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen op dit punt en echt een drugsbeleid voeren waardoor de jeugd van hun gemeenten uit de buurt van drugs kan blijven. Ik heb u daarom ook de suggestie gedaan om eens te kijken naar de openingstijden van coffeeshops en te bezien of deze niet samenvallen met schooltijden.

Minister Ter Horst:

Ik sluit mij aan bij de minister van Justitie die zei dat de neiging om iets te doen aan de openingstijden niet zo groot is. Het kabinet wil geen coffeeshops in de directe omgeving van scholen. Daarvoor heeft 77% van de gemeenten al een regeling getroffen; dat is een mooie score. Ik weet niet of het een goed idee is om daar nu verder in te gaan. Ik neem als voorbeeld uw suggestie om geen coffeeshops toe te staan langs voor de hand liggende looproutes van scholieren. Dat is lastig te realiseren, want scholieren laten zich niet aan bepaalde looproutes houden. Verder kan iemand ook gewoon in de buurt van een coffeeshop wonen. Het kabinet is met u eens dat je moet regelen wat je kunt regelen, maar je moet niet overdrijven. Het heeft ook te maken met de manier waarop ouders met hun kinderen omgaan. Zij moeten duidelijk maken dat zij hun kinderen niet in die coffeeshop willen zien. Het is onmogelijk om via gemeentelijke regelgeving bepaald onwenselijk gedrag te voorkomen.

De heer Anker (ChristenUnie):

De minister heeft mij verkeerd begrepen. Ik sprak niet over de "looproutes" maar over de "logische route". Daarmee bedoel ik dat een scholier uit school komt en volgens een logische route zijn weg kiest. Het is niet mijn bedoeling om een looproute op te leggen, hoewel het idee van coffeeshopvrije gemeentes heel mooi is. Er zijn gemeenten waar de coffeeshop pas open gaat als de school uit is. Almere is daar een voorbeeld van. Ik vind dat heel verstandig bedacht. Overdag kunnen scholieren niet de coffeeshop in. Dat is een heel slimme suggestie en een manier waarop gemeenten kunnen omgaan met hun coffeeshopbeleid. Ik geef dat graag mee.

Minister Ter Horst:

Ik weet niet of het een voorwaarde betreft die de gemeente heeft gesteld. Mogelijk gaat de coffeeshop gewoon later open dan de school dichtgaat. Er is geen bezwaar tegen het stellen van een dergelijke voorwaarde ten aanzien van coffeeshops. De vraag is echter of dat landelijk moet worden afgedwongen. Ik meen dat dat niet moet gebeuren. In het overleg met de VNG kan het punt zeker als suggestie worden neergelegd. Overigens wijs ik erop dat steeds meer scholen van acht tot acht open zijn, en soms nog later dan dat. Het is lastig om de openingstijden van coffeeshops daarop af te stemmen. Ik beloof evenwel dat ik de suggestie meeneem in het overleg met de VNG.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Bouwmeester wil interrumperen. Weet u zeker dat u dit wilt? Er is nog een half uur voor de tweede termijn.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Ik weet het zeker. Ik kom namelijk uit de mooiste gemeente van Nederland: Almere. Daar ligt de blowboot. Die ligt in de buurt van een school, maar niet in de looproute.

De voorzitter:

In de zwemroute.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Ja, dat wel. Op die boot wordt een pasjessysteem gehanteerd en er is een glazen scheidingswand tussen verkoop- en consumptieruimte. Eigenlijk wordt daar alles gedaan volgens de door ons gewenste manier. Er is wel een coffeeshop, maar die wordt heel strikt gecontroleerd.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Nou, het zou mooi zijn als er meer van dit soort coffeeshops komen. Nee, dat is heel flauw. Ik ondersteun het beleid van dit kabinet.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik vond het een goed debat. Het is op een redelijk niveau gevoerd, zonder elkaar allerlei dingen aan te wrijven. Er is gekeken naar waar de problemen zitten en ik ben heel erg blij dat eruit is gekomen dat er een onderzoek komt. Het is goed dat naar de classificatie van drugs wordt gekeken. Op die manier kan op feiten gebaseerd beleid worden opgesteld. Mijn fractie is daar blij mee. Ik maak mij wel zorgen over de opmerking dat de uitkomst van een en ander binnen de grenzen van het regeerakkoord moet blijven. Ik maak mij daar zorgen over. In 1976 is er een onderzoek uitgevoerd waarbij de onderzoekers op afstand van de regering stonden en waarbij over de engtes van regeerakkoorden heen werd gekeken. Men liet zich niet op voorhand op resultaten vastleggen. Ik wil dat het nieuwe onderzoek in alle vrijheid wordt uitgevoerd en dat daar niet op voorhand taboes op liggen. Ik hoop op een toezegging op dat punt. Ik hoop overigens ook dat juist het punt van de XTC en de marihuana en de wiet die in de eigen regio worden geproduceerd, wordt meegenomen in het onderzoek. In relatie daarmee moet een weging van ons drugsbeleid plaatsvinden. Dit is heel belangrijk bij het tegengaan van criminaliteit. Graag krijg ik ook op dat punt een toezegging. Ik hoop dat in het onderzoek ook zaken als het Manifest van Maastricht echt onder loep worden genomen en dat wij dit zo snel mogelijk krijgen.

Over het paddoverbod zullen wij nog uitgebreid discussiëren. Hulpverleners zeggen nu echter al dat de run op LSD toeneemt. Ik maak mij daarover zorgen en plaats dan ook een vraagteken bij het paddobeleid. Die marktwerking moeten wij goed onderzoeken om een goed en rationeel beleid te kunnen voeren. Anders wordt het contraproductief.

De voorzitter:

Als u moties hebt, moet u die nu voorlezen.

De heer Van der Ham (D66):

Dan ga ik nu over naar de moties en bewaar ik mijn slotopmerking voor straks. Mijn eerste motie gaat over het VN-verdrag.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat steeds meer landen hun drugsbeleid willen enten op het beperken van gezondheidsschade, harm reduction;

overwegende dat de huidige internationale verdragen een beleid gericht op harm reduction in de weg kunnen zitten;

verzoekt de regering, bij haar inbreng tijdens de UNGASS review te bepleiten dat harm reduction als uitgangspunt voor drugsbeleid leidend dient te zijn;

verzoekt de regering voorts, binnen de internationale gemeenschap het initiatief te nemen om een coalitie aan te gaan met gelijkgestemde overheden om de drugsverdragen hiertoe te herzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Azough en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 212(24077).

De heer Van der Ham (D66):

Bij interruptie heb ik net iets over de INCB gezegd. Wij krijgen daar nog een brief over, maar ik wil er wel een motie over indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat twijfels bestaan over de vraag of de INCB binnen de grenzen van haar mandaat opereert;

overwegende dat de geheime status van de correspondentie en overige stukken van de INCB het parlement en deskundigen de mogelijkheid beneemt om het functioneren van deze organisatie adequaat te beoordelen;

verzoekt de regering, haar correspondentie met de INCB openbaar te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Azough. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 213(24077).

De heer Van der Ham (D66):

Ik vond het een goed debat, maar soms werden er vreemde dingen geopperd. Zo werden de growshops tussen neus en lippen door verboden. Het viel mij daarbij op dat de PvdA-fractie zo stil was. Ik heb misschien te veel werk gestoken in interrupties, maar de PvdA-fractie toonde weinig energie en moed om haar afwijkende geluid te laten horen. Dat geldt voor het Manifest van Maastricht, maar ook voor allerlei andere zaken. De PvdA-fractie bleef stil. Ik heb nog eens in de geschiedenisboekjes gekeken.

De voorzitter:

U hebt echt geen tijd meer voor zo'n uitgebreide toelichting. Uw tijd is meer dan op.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter, ik kan het in één zin afsluiten. Heel vaak hebben voorgangers van de huidige PvdA-fractie moedige standpunten ingenomen. Ik denk daarbij aan de heer Apostolou, maar ook aan anderen. In dit debat was de PvdA-fractie echt afwezig en dat is jammer, want wij hebben haar juist zo ontzettend hard nodig.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de slotopmerkingen van de heer Van der Ham. Ik kan mij de tijden nog herinneren dat wij hier debatteerden met de heer Weekers van de VVD-fractie en mevrouw Albayrak van de PvdA-fractie. Zij hadden in ieder geval een duidelijke consistente lijn. De VVD-fractie is van standpunt veranderd. Dat kan, het is goed om dat te erkennen. De PvdA-fractie kiest er blijkbaar voor om maar wat minder woorden te gebruiken en minder standpunten in te nemen.

Er is een hypocriet beleid, waarbij het product wel mag worden geconsumeerd maar niet geproduceerd. Dat valt eigenlijk niet te verdedigen. Growshops worden nu aangepakt en verboden, coffeeshops niet. Dat is raar. Er ligt een volledig uitgewerkt voorstel uit de gemeenteraad van Tilburg om de achterdeur te legaliseren en de wietproductie binnen de gemeentegrenzen te regelen. Dit lijkt ons nog steeds een goed voorstel, maar het coalitieakkoord staat in de weg. Wij willen nog wel weten wat de kosten en baten van het huidige gedoogbeleid zijn. Ik ben blij met de toezegging van minister Ter Horst om serieus te kijken naar – hoewel zij de uitkomsten niet direct zal benutten – de kosten van de inzet van politie en brandweer bij het oprollen van de productiekant.

Mijn fractie ziet nog steeds de ratio niet achter het verbieden van de verkoop van paddo's. Dit stimuleert de illegale handel, waarin ook andere soorten drugs worden aangeboden. De toeristen blijven toch komen, omdat er in Amsterdam nu eenmaal aanbod is. De gevolgen van die illegale verkoop kunnen veel negatiever zijn dan van de huidige beperkte negatieve consequenties van de consumptie van paddo's in Amsterdam.

Mij moet van het hart dat minister Hirsch Ballin van Justitie wel erg willekeurig omgaat met zijn uitroep "De Kamer wil toch dat aangenomen moties worden uitgevoerd". Ja, dat klopt. Ten aanzien van de growshops is er een motie aangenomen, nadrukkelijk niet met de steun van mijn fractie, maar de motie is aangenomen en die voert de minister uit. Dat siert hem. Met het rookverbod is het een heel ander verhaal. Er ligt een motie van mijn fractie en de VVD-fractie om het rookverbod niet te laten gelden voor coffeeshops. Daar zit een logica in. Een coffeeshop is een ruimte waar gerookt wordt. Mensen die daar werken, weten dat ook.

De voorzitter:

Als u nog een motie hebt, moet u die nu gaan voorlezen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dank u, voorzitter. De mensen solliciteren naar een baan in een coffeeshop, omdat zij weten dat daar gerookt wordt. Daar gaan zij dus mee akkoord. Dat is een wezenlijk andere situatie.

Ik heb mijn handtekening gezet onder de motie die de heer Van der Ham zojuist indiende, omdat ik de indruk heb dat er nog steeds internationale verdragen in de weg staan. Dat geldt niet alleen voor het legaliseren van de achterdeur – daar is nu geen animo voor – maar ook voor de aanpak en de reductie van schadelijke gevolgen van drugsgebruik, de zogenaamde harm reduction. Internationale verdragen staan dat in de weg en moeten aangepast worden. Ik hoor graag dat het ook de inzet is van het kabinet om die verdragen op dat punt aan te passen. Graag hoor ik hierop een reactie.

De voorzitter:

Ik zag een papier en dacht dat u een motie wilde indienen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik wil de bewindslieden danken voor de beantwoording en voor een aantal toezeggingen. Ik zal ze niet herhalen. Belangrijk is wel dat dit debat, dat zonder een duidelijke beleidsbrief begon, is uitgemond in de toezegging, volgend jaar tot een integrale beleidsnota te komen. Daarin kunnen inderdaad allerlei dingen worden verwerkt, waaronder het punt van het afstandscriterium – dat een aantal gemeenten nog niet hebben – ten opzichte van scholen. De minister heeft de heer Anker toegezegd, in te willen gaan op de vraag hoe het daarmee staat. Voor mijn fractie is het dan ook van belang om te weten hoe gemeenten, die het criterium nog niet hebben, daarmee bezig zijn en of er daadwerkelijk beleid in voorbereiding is.

Ten aanzien van het coffeeshopbeleid blijken de meningen nog altijd te verschillen. Dat is niet verwonderlijk, maar het zou goed zijn als in de toegezegde nota ook de mogelijkheid verkend zou worden – ik zeg het maar heel voorzichtig – van een solide drugsbeleid zonder coffeeshops. Dat lijkt wel eens een doelstelling in zichzelf te zijn geworden. Daarom dien ik daarover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Nederlandse softdrugsbeleid uitgaat van gedoogbeleid voor het kopen van drugs en een verbod op de aanvoer van drugs;

van mening dat een eenduidig drugsbeleid van belang is voor de bescherming van de volksgezondheid;

voorts van mening dat gedogen van coffeeshops geen definitieve bevredigende oplossing kan zijn voor het drugsbeleid;

verzoekt de regering, in de toegezegde integrale drugsnota de mogelijkheden van een solide drugsbeleid zonder coffeeshops te verkennen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 214(24077).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik wil graag nog even terugkomen op het verbod op affichering. Ook daarover wil ik een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Van der Staaij

constaterende dat één van de AHOJG-criteria een verbod op affichering is;

van mening dat het belangrijk is dat reclame voor coffeeshops en presentie van coffeeshops op internet een ongewenste uitwerking hebben op terugdringing van het gebruik van drugs in Nederland;

constaterende dat op internet diverse online-winkels reclame maken voor hun softdrugsproducten en dat tevens wervende beschrijvingen van coffeeshops te vinden zijn op internet;

verzoekt de regering, afdoende maatregelen te nemen om het afficheringsverbod ten aanzien van coffeeshops ook op internet ten volle te handhaven en daartoe zo nodig de regels rond affichering aan te scherpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 215(24077).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Tot slot heb ik in mijn eerste termijn bij het punt van de affichering op internet al aangegeven dat wij zelfs coffeeshops met de naam Tweede Kamer tegenkomen. Ik heb dan ook het voorstel gedaan om in het Presidium te bezien of wij niet stelling moeten nemen tegen het misbruik van de naam Tweede Kamer. Inmiddels heb ik een telefoontje gekregen dat er in een andere plaats ook een coffeeshop bestaat met de naam Eerste Kamer. Vanzelfsprekend geldt daar hetzelfde voor.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zal met mijn collega bellen.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Voorzitter. Ik werd net stil genoemd. Ik denk dat er heel veel mensen binnen en buiten de politiek zijn die denken: mevrouw Bouwmeester stil? Geweldig, moet ze vaker doen! Ik vat het dus op als compliment.

Ik denk dat de PvdA-fractie heel duidelijk is geweest, ook over de gevoelige onderwerpen. Wij zijn tegen een verbod op de paddo's en wij zijn tegen een verbod op growshops. Wij geloven namelijk in reguleren en controleren. En ja, wij staan achter het Manifest van Maastricht. Dat manifest is opgesteld in een periode dat D66 deel uitmaakte van de regering. D66 heeft er geen meerderheid voor gekregen. Die is er nu ook niet. Het gaat in de politiek helaas om meerderheden. In het regeerakkoord hebben wij inderdaad een afspraak gemaakt. Wij maken het softdrugsbeleid niet strikter. Wij maken het evenmin soepeler. Om die reden focust de PvdA de aandacht op de vraag wat er wel kan. Wij willen de oplossing vinden voor de problemen die vandaag spelen. Ik ben blij met de toezegging die mij is gedaan op het gebied van zorg. Er zal worden geïnvesteerd in de zorg. Het gaat er om dat de meest kwetsbare mensen in de samenleving worden beschermd.

Daarnaast maken wij een punt van handhaven. Waar sprake is van overlast en criminaliteit, moet worden opgetreden. De minister heeft verklaard dat de gemeenten over voldoende bevoegdheden beschikken. Dan moeten de gemeenten wel optreden. Het eerste telefoontje dat ik krijg van een boze inwoner van een gemeente, zal ik linea recta naar de gemeente terugverwijzen. De gemeenten hebben de middelen. Dus moeten zij ook optreden. Het is voor ons heel belangrijk dat wij uitzoeken waar het mis gaat. Wij moeten er voor zorgen dat de oplossingen die wij vandaag bespreken, aansluiten bij de praktijk en bij de problemen van vandaag. Wij kunnen er wel over nadenken wat wij over een aantal jaar willen doen, maar het gaat om het hier en nu. Het gaat om het beperken van de schadelijke gevolgen voor de gezondheid en overlast.

Soms is het goed om weinig woorden te gebruiken. Dan ben je krachtig. Je kunt een vraag tien keer stellen. Dat wil niet zeggen dat je dan een ander antwoord krijgt.

De heer Van der Ham (D66):

Toch wil ik een interruptie plaatsen. Ik zal eerst een opmerking maken en daarna een vraag stellen. Mevrouw Bouwmeester stelt dat in de vorige kabinetsperiode niets is bereikt. Er is toen een motie van mijn hand aangenomen over de achterdeur. Alle criteria daaromtrent zijn uitgewerkt. Minister Donner zei, namens het kabinet waarvan ook D66 en de VVD deel uitmaakten, dat geen regeling voor de achterdeur zou worden getroffen, maar dat hij mijn standpunt wel begreep en zich er intellectueel iets bij kon voorstellen. Dat is meer dan de huidige minister van Justitie, die door mevrouw Bouwmeester wordt gesteund, nu uitspreekt. Ik beveel haar aan om de verslagen van de debatten van toen nog eens goed na te lezen.

Mijn vraagt betreft de motie over de UNGASS en het zoeken van coalities die ten doel hebben om de verdragen te herzien. Mevrouw Bouwmeester zal deze motie toch zeker wel steunen?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Ik heb zojuist in mijn inbreng gezegd dat wij van mening zijn dat harm reduction het leidend principe moet zijn in internationaal beleid en dat elke lidstaat zelf moet kunnen kiezen voor welk beleid men gaat. De minister heeft verklaard zich daarvoor te zullen inzetten. Dat is prima. Laten wij vooral overleggen en de kansen grijpen die zich voordoen. Daar gaat het om.

De heer Van der Ham (D66):

Het gaat erom dat verdragen worden herzien. De PvdA heeft daarvoor in het verleden gepleit. Dat kan de uiteindelijke consequentie zijn. Vindt mevrouw Bouwmeester ook dat deze consequentie moet kunnen worden getrokken door het kabinet?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Ik acht het hartstikke goed dat deze minister heeft toegezegd dat hij zich hard zal maken voor harm reduction. Dat is een nieuwe lijn. Daarmee ben ik absoluut heel tevreden.

Ik wil ook nog even reageren op de opmerking van de heer Van der Ham. Deze minister voert hetzelfde beleid als de vorige minister. D66 heeft het in de periode dat deze partij deel uitmaakte van het kabinet niet voor elkaar gekregen dat de achterdeur open gaat. Evenmin zal de Partij van de Arbeid dat in deze periode voor elkaar kunnen krijgen. Ik bepleit dat wij ons focussen op hetgeen wij wel kunnen bereiken. Wij kunnen heel lang discussiëren over de vraag wat wij het liefst zouden willen. Daarmee lossen wij echter de problemen in de wijken en de volksgezondheidsproblemen die zich op dit moment voordoen, niet op.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat doet mevrouw Bouwmeester ook niet. Zij zegt dat er geen soepeler beleid komt, maar ook geen strikter beleid. Coffeeshops krijgen te maken met een rookverbod. Er gelden afstandscriteria. Nu is sprake van een absoluut verbod op growshops, ongeacht de vraag of zij zich aan de wet houden. Dat acht ik wel degelijk een strikter beleid. Mevrouw Bouwmeester kan het daar dan wel niet mee eens zijn, maar zij gaat er wel in mee.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Het uitgangspunt voor de Partij van de Arbeid is dat de praktijk van de coffeeshop niet mag worden aangetast. Overlast van coffeeshops is gewoon onacceptabel. Gemeenten worden geholpen om die aan te pakken. Afstandscriteria leggen wij hier helemaal niet vast. Ik heb meer dan eens gezegd dat deze flexibel moeten zijn. In dat verband moet gekeken worden naar de openingstijden van scholen en de coffeeshop, de afstand, de toegang en het straatbeeld. Het is een ontzettend goede zaak dat er serieus wordt gekeken naar het voorkomen van overlast. Wij leggen verder helemaal niets op. Mensen kunnen gewoon naar de coffeeshop gaan. Wanneer mensen te maken krijgen met verslaving, moeten wij optreden. Daar staan wij voor.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat zijn allemaal dooddoeners. Dat kan al. Dat moet al gebeuren.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Maar het gebeurt niet.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wat dat betreft is het beleid dat dit kabinet voert alleen maar strikter geworden. Het voert eerder het CDA-beleid uit dan PvdA-beleid.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Dit kabinet staat voor een beleid dat aansluit bij de praktijk. Als nu niets wordt gedaan aan de overlast bij scholen, gaan wij de gemeenten helpen om dat wel te doen. Dat is een winstpunt, want dit is de afgelopen jaren niet gebeurd. Er is niet geïnvesteerd in jongeren met een probleem op het punt van het gebruik van middelen. Kijkt eens naar de toezeggingen van minister Klink. Die zijn geweldig en betekenen een innovatie in de zorg. Dit is een verbetering en daarop ben ik trots.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Voorzitter. Wie na de eerste termijn dacht dat de partijen in dit parlement eindelijk naar elkaar toegroeiden, ziet nu een tweede termijn, waarin partijen weer uit elkaar lijken te groeien. Ik ben blij met de reactie van de regering in de eerste termijn. Zij stelt voor om niet de dertig jaar gedoogbeleid te evalueren, maar om praktisch te zijn. De regering brengt volgend jaar de drugsnota uit. Daarvoor doet zij nu de relevante onderzoeken. Verder wordt de aanpak van de grensregio's daarin opgenomen en zal aandacht worden besteed aan vrijwilligersinitiatieven, ook op scholen. Op dit laatste punt komt minister Klink in zijn drugspreventienota op terug. Ik ben ook blij dat er eindelijk aandacht komt voor de meest kwetsbaren. Het maakt mij niet uit waar het mee te maken heeft, maar laten wij ervoor zorgen dat wij de meest kwetsbaren van de drugs kunnen weghouden. Ik ben ook blij met wat minister Klink zei over het rapport over cannabis en CAM en ben zeer benieuwd wat dit zal opleveren.

Wij hebben gezegd dat er ook eens gekeken moet worden naar wat de privéklinieken nu eigenlijk toevoegen. Een reactie hierop heb ik gemist. Met name een aantal mensen uit de wereld van de Anonieme Alcoholisten zegt ons: ik ben in de gewone verslavingszorg nooit op mijn eigen verantwoordelijkheid aangesproken. Minister Klink liet doorklinken dat hij de chronisch verslaafden niet wil afschrijven. De CDA-fractie is dit met hem eens. Toch merken wij ook dat in de gewone verslavingszorg mensen soms van alles worden voorzien. Zij worden afgeholpen van hun schulden en overal van ontdaan. Zij worden echter niet op hun eigen verantwoordelijkheid aangesproken. Het is goed dat in het Minnesotamodel wordt gesteld: je bent verslaafd en je hebt een ziekte, maar je moet er ook zelf aan werken. Die benadering van de chronisch verslaafden zou ik graag meer willen zien. Dat is niet afschrijven, maar mensen ook aanspreken op hun verantwoordelijkheid.

Wij zijn zeer tevreden over de manier waarop minister Hirsch Ballin de growshops wil aanpakken. Het lijkt ons prima dat dit niet via artikel 10a gaat, maar via een ander artikel. Volgens ons is het echt een innovatie als wij in Nederland de hennepbeurs niet meer zullen hebben. Over het overgangscriterium heeft de minister aangegeven dat er een soort feitelijk inzicht in komt. Dit wachten wij graag af.

De heer Teeven (VVD):

Volgens mij is mevrouw Joldersma blij met een lolly van de minister. Zijn toezegging stelt niet veel voor. Straks gaat de georganiseerde misdaad zich bezighouden met grootschalige teelt. Die gaat het materiaal niet kopen bij de growshop, maar elders. In die situatie doen wij daartegen in de voorbereidingssfeer helemaal niets. De minister staat dan met de strafbaarstelling van de growshops met lege handen, en mevrouw Joldersma ook. Het lijkt heel aardig, maar het leidt niet tot wat de CDA-fractie wil.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Volgens mij hebt u de minister verkeerd begrepen. Hij zei juist: ik ga niet het verschijnsel growshop in de wet zetten, maar ik ga de dingen die de growshops doen expliciet strafbaar stellen. Hij denkt dan aan het bevorderen van de teelt en van de handel. Op die manier doet hij hetzelfde als wat in artikel 10a staat. Daarin gaat het over harddrugs. De minister stelt voor om een soortgelijk artikel over voorbereidende handelingen rond de cannabis. Dat lijkt ons een goede manier om de growshops aan te pakken. Men biedt daar namelijk een soort fullservicepakket en misbruikt legale middelen om illegale activiteiten te vergroten. Daarom kunnen de growshops nu niet worden aangepakt. Daarin herken ik de aanpak die mijn fractie voorstaat. Wij zullen echter het wetsvoorstel afwachten. Aan de hand daarvan zullen wij over dit onderwerp opnieuw discussiëren.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben tevreden over het verloop van dit debat. Een van de belangrijkste dingen is het gegeven dat er een nieuwe drugsnota komt. Dat is goed. Ik ben ook blij dat er meer en meer aandacht is voor drugsgebruik onder jongeren. Wat mij betreft komt er een apart hoofdstuk over jongeren in de nota, hoewel ik uiteraard niet over de lay-out ervan ga. Ik vind het echter belangrijk dat de problematiek rond jongeren een expliciete plaats in de nota krijgt.

Ik heb het gehad over het blowverbod en de openingstijden van de coffeeshops. Ik wil niet dat dit een beetje wegloopt. Het was mijn bedoeling om voor te stellen, gemeenten een soort gereedschapskist te geven. Als men daar een lokaal drugsbeleid wil neerzetten, krijgt men dingen aangereikt die mogelijk zijn. Dat is het idee. Als dit overeenkomt met wat de minister zei over het tussen de oren krijgen bij de VNG, kan ik daarmee goed leven.

In verband met de verslavingszorg heeft mevrouw Joldersma nog de Minnesotamethode genoemd. Ook de VWS-woordvoerder van onze fractie heeft mij expliciet gevraagd, te letten op dit soort methoden die in de praktijk erg veel hebben opgeleverd.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de bewindslieden om een onderzoek in te stellen en een drugsnota op te stellen. Vooral een onderzoek naar het effect van het drugsbeleid in de afgelopen decennia weegt voor ons zwaar. Ik heb begrepen dat de toezegging wél in die zin opgevat moet worden, dus misschien kan minister Klink hier nog even op ingaan, want ik hoorde mevrouw Joldersma toch iets anders zeggen.

Minister Klink zei het goed: een drugsvrije wereld is een illusie, feiten moeten de basis vormen voor beleid. Hier ben ik het van harte mee eens, maar ik moet zeggen dat wetenschappelijke onderbouwing er na deze woorden op veel punten nauwelijks meer toe leek te doen. Dan gaat het dus vooral om emoties, zoals afstandscriteria voor coffeeshops, een rookverbod in coffeeshops, een absoluut verbod van growshops of een paddoverbod. Deze maatregelen hebben geen stevige, feitelijke onderbouwing, want overlast aanpakken kan en moet al en het is de vraag, welke risico's een paddoverbod zal opleveren. Wij maken ons hier zorgen over, dit leidt wellicht tot verschraling van het coffeeshopbeleid, een beleid dat minister Klink in eerste instantie stevig en duidelijk ondersteunde. Hij zei dat de regering dit beleid straks met volle overtuiging bij de UNGASS zal verdedigen, dus het gaat niet alleen om beperking van de schade, maar juist ook om het softdrugsbeleid, inclusief het coffeeshopbeleid. Ik vraag hem of hij ook daarvoor staat, want vanmiddag kreeg ik toch een andere indruk van de bewindslieden. Minister Hirsch Ballin wekte de indruk dat de regering toch een wat schamele nadruk op het coffeeshopbeleid legt. Wij vinden dit triest, want coffeeshops moeten goed in de gaten gehouden worden en er moet natuurlijk gehandhaafd worden als er problemen zijn, maar er zijn ook mogelijkheden in de vorm van voorlichten, informeren van oudere jongeren en volwassenen om ervoor te zorgen dat zij softdrugs op een goede manier gebruiken. Niet elk gebruik van softdrugs is per se slecht, het gaat om misbruik, dat moeten wij aanpakken.

Voorzitter, ik dien twee moties in, waarvan de eerste over het rookverbod in coffeeshops gaat.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door de invoering van het rookverbod de kans bestaat dat coffeeshops hun klanten niet binnenshuis kunnen laten blowen als ze hun personeel geen rookvrije werkruimte kunnen bieden;

overwegende dat het rookverbod in coffeeshops ertoe kan leiden dat de AHOJG-criteria niet langer gehandhaafd kunnen worden, de overlast op straat toeneemt en het toezicht op een verantwoorde geïnformeerde consumptie van cannabisproducten wegvalt;

verzoekt de regering, voorafgaande aan de invoering van het rookverbod voor coffeeshops onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijkheden van bestaande coffeeshops om een afzonderlijke rookruimte te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 216(24077).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. De tweede motie betreft het gedoogbeleid in "de rest van de wereld", waarover wij een aantal interruptiedebatjes hebben gevoerd. Mij is nog niet duidelijk wat de regering nu gaat doen met het gevraagde onderzoek door het RIVM, vandaar deze motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Nederlandse gedoogbeleid ten aanzien van de verkoop en het gebruik van softdrugs inmiddels door verscheidene andere landen in de praktijk wordt gebracht, zonder dat dit in alle gevallen in officieel beleid bestendigd is;

overwegende dat hierdoor het draagvlak voor het Nederlandse softdrugsbeleid althans in de dagelijkse praktijk van veel andere landen groter lijkt te worden;

verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen naar de mate waarin en de manier waarop andere Europese lidstaten en de afzonderlijke staten van de Verenigde Staten van Amerika (elementen van) het Nederlandse softdrugsbeleid in de praktijk brengen, en daarover de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Azough. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 217(24077).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Deze laatste motie is wat mij betreft een instrument, een wapen voor het debat dat wij nog zullen voeren over de UNGASS, over de verdragen en over een beter drugsbeleid in Nederland.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is blij met de toezeggingen van het kabinet, met name met de toezegging van minister Klink om opnieuw een onderzoek te laten uitvoeren naar de classificatie van drugs. Daarvoor geldt een lijst 1 en een lijst 2. Er komt dus een algemeen onderzoek om te achterhalen wat het gevaar is van een bepaalde drug en of middelen van lijst 1 naar lijst 2 kunnen, maar ook of middelen van lijst 2 op lijst 1 kunnen worden geplaatst. Dat vinden wij de winst van vandaag. Ik vind dat dit de eerste basale voorwaarde is om vervolgstappen te kunnen zetten met het Nederlandse drugsbeleid. Wij hopen dat het onderzoek vooraf zal gaan aan het opstellen van de meerjarenvisie. Wij zijn met het opstellen van die visie ook blij. Het kabinet zal namelijk een nieuwe drugsnota opstellen, waarmee voor meerdere jaren het beleid wordt uitgezet. Dat is winst. Toen ik vanmorgen aan het debat begon, was ik sceptisch, maar met deze twee toezeggingen kan de VVD-fractie heel goed uit de voeten.

Ik wil nog wel een paar kleine nuances aanbrengen. Mevrouw Van Velzen herinnerde aan een motie van collega Kant van de SP en collega Schippers van de VVD. Die betrof het roken in coffeeshops. Zij vergat er bij te vertellen dat dat een motie was uit een serie moties die alle het rookverbod in horecagelegenheden betroffen en dat je bij de beoordeling de onderlinge samenhang van de moties in aanmerking zou moeten nemen. De VVD-fractie kan heel goed leven met de toezegging van de minister van Volksgezondheid. Hij vindt dat er zowel in cafés als in coffeeshops ruimten moeten komen voor rokers. Ik snap dan niet zo goed waarom wij nu heel veel geduld zouden moeten hebben met de coffeeshops. Dat geduld hebben wij namelijk niet gehad met de cafés. Wij moeten de coffeeshops dan ook niet op een andere manier behandelen. De minister van Volksgezondheid zegt tegen coffeeshopeigenaren dat zij een ruimte moeten creëren waar mensen die de shop bezoeken kunnen roken. Dat vindt de VVD-fractie thans voldoende. De gemeenten zorgen natuurlijk voor handhaving van het beleid en zij kunnen anticiperen op voorgenomen maatregelen. Zij weten wat er vandaag is gewisseld. Ik meen dat bedoelde maatregelen in juli zullen gaan gelden en dus hebben de gemeenten een groot aantal maanden de tijd. Ook de coffeeshops kunnen anticiperen op het voorgenomen beleid en daarom zie ik geen problemen voor de praktijk.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Deze houding van de VVD verbaast mij. De fractie van de SP en de fractie van de VVD hebben destijds nadrukkelijk samen de motie ingediend en die motie werd aangenomen. Wat er in alle andere moties staat, doet er niet doe, want deze motie staat op zichzelf. Bovendien dienen aangenomen moties uitgevoerd te worden. De basishouding was destijds: als je naar een café gaat, doe je dat om een biertje te drinken, een glaasje cola te nemen enzovoorts, maar dan is niet je voornaamste doel: gaan roken. Daarentegen is een coffeeshop een horecagelegenheid met als hoofddoel gelegenheid bieden om te roken. Daarom is het logisch voor coffeeshops een uitzondering te creëren. Dat was ook de mening van de fractie van de VVD. Ik zie niet in waarom zij plotseling van mening veranderd zou moeten zijn.

De heer Teeven (VVD):

Ik verwachtte al dat u hierover een vraagje zou stellen en daarom heb ik even gebeld met collega Schippers om te kunnen achterhalen hoe dat nu precies zat met die motie. Ik was er namelijk niet bij toen die in 2003 werd ingediend. U wel en daarom wilde ik de feiten kennen. Mij is gebleken dat de houding van de VVD-fractie wat minder ideologisch is dan die van de SP als het gaat om het roken van een sigaretje in een café. De VVD vond dat dat in een rookvrije ruimte heel goed moest kunnen. Wij vonden ook dat cafés niet heel rigide aan een rookverbod gehouden moesten worden. Nogmaals, de motie was er één van een serie. Wij vonden dus niet dat je cafés en coffeeshops geheel verschillend zou moeten behandelen. Het zou toch te gek zijn als een willekeurige Nederlander zijn sigaretje niet kan opsteken in een café en als cafés geen tijd zouden krijgen om een geschikte ruimte te creëren, terwijl coffeeshops daarvoor tot eind 2009 de tijd gegeven zou worden. Ik meen dat de minister van Volksgezondheid voor een heel goede lijn heeft gekozen. Volgens mij voert hij met die lijn ook de motie uit. Ik heb hem vandaag namelijk niet horen zeggen dat er in een coffeeshop helemaal niet gerookt mag worden. Als mevrouw Van Velzen dat wel heeft gehoord, moet zij op dat punt een motie indienen. Ik kan met het antwoord van de minister goed leven. Ik vind dat daarmee de motie wordt uitgevoerd. Mevrouw Van Velzen stelt zich meer ideologisch op. Dat mag, maar dat is niet mijn keus.

Voorzitter. Dan wil ik nog een enkele opmerking maken over de grensstreek. Zeker omdat hij een achterban in Zuid-Limburg heeft, raad ik de minister van Justitie aan om navraag te doen en om zo te achterhalen of goed overleg is gepleegd met vertegenwoordigers van de grensgemeenten onder Maastricht. Daarbij denk ik niet alleen aan Eijsden, maar ook aan andere gemeenten. Ik heb van deze kwestie echt werk gemaakt. Ik zal niet meer spreken over signalen, want dan zegt de minister dat ik meer concreet moet zijn. Ik raad hem echter aan om te gaan praten met de besturen van die gemeenten. Volgens mij komen die echt in de knel te zitten. Zij hebben enerzijds te maken met hetgeen burgemeester Leers van Maastricht wil en anderzijds met wat de minister wil. De minister probeert de Belgen een beetje te vriend te houden. Als de VVD moet kiezen tussen de inwoners van België en de inwoners van de Zuid-Limburgse gemeenten, dan kiezen zij voor de laatsten.

Minister Klink:

Mevrouw de voorzitter. Tegen de heer Van der Ham zeg ik dat wij aandacht zullen besteden aan de classificatie.

Gevraagd is in hoeverre wij de grenzen van het regeerakkoord oprekken bij de beleidsindicaties die uit de overwegingen met betrekking tot de herclassificatie voortkomen. Dat moeten wij afwachten. Ik neem wat dat betreft een open houding aan. Dat geldt echter niet voor de internationale kaders. Ik voorzie niet dat wij die zullen oprekken. Dat is niet onze beleidsintentie.

Minister Hirsch Ballin zal de vragen over het eigen grondgebied en de teelt voor zijn rekening nemen.

Ten aanzien van de paddo's, de marktwerking en de run op de LSD heb ik al aangegeven dat het een afweging is. Er zullen ongetwijfeld nieuwe evaluaties komen. Misschien komt daar iets anders uit. Vooralsnog sluiten wij ons echter aan bij de rest van Europa door de paddo's te verbieden. Ik heb al gezegd dat ik geen signalen heb ontvangen – ik ben zelfs in de literatuur gedoken – waaruit blijkt dat er in Engeland en andere landen waar dat verbod onlangs is ingegaan, een enorme verschuiving is ontstaan. Ik zeg dat wel met enige voorzichtigheid, want het is niet meer dan een impressie.

Mevrouw Van Velzen is ingegaan op de kosten en de baten. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft daarover in relatie tot die opmerkingen het een en ander gezegd. Ook ik heb dat in eerste termijn gedaan en ik voeg daaraan toe dat het niet mogelijk is om zomaar een vergelijking te maken. Er zijn kosten gemaakt die betrekking hebben op ons huidige drugsbeleid. Dan moet je dus weten wat het alternatief is en daaruit vloeien ook kosten voort. Als dat een enorme accijnsverhoging is op grond van het feit dat je toch ergens een drempel wilt realiseren, brengt dat ook kosten met zich mee. Dat zal zeker het geval zijn als men zal proberen om onder die accijnsverhoging uit te komen. Bij een gewild product vergt dat ook weer handhaving, nog afgezien van het feit dat Nederland wellicht een eiland wordt dat het beginpunt is van drugssmokkel. Met deze woorden probeer ik aan te geven hoe lastig het is om een afweging over de kosten te maken.

Mevrouw Joldersma heeft gesproken over de meest kwetsbaren. Dat is een punt dat ik van harte onderschrijf. Het Minnesotamodel wordt in Nederland ook gebruikt. Die vorm van verslavingshulpverlening wordt dus aangeboden. Gelukkig kennen wij gaandeweg een cultuur van evidence based behandelingen. Er vindt dus een ontwikkeling plaats naar kwaliteitsindicatoren. Ook tegen de heer Anker zeg ik dat, als dit model werkt, het zichzelf op een gegeven moment zal bewijzen. Hopelijk zal het daarna breder worden ingezet.

Mevrouw Azough heeft gezegd "eerst de feiten en dan de emoties". De feiten zijn inderdaad belangrijk. Ik heb zelf gezegd dat daarna de emoties een rol spelen. Dat wil niet zeggen dat de feiten dan worden weggepoetst. Ik ben het dus niet eens met de strekking van de opmerking van mevrouw Azough dat wij geen recht doen aan de feiten. Onder andere ten aanzien van de paddo's heb ik aangegeven op welke feiten ik mij wil baseren en de minister van Justitie heeft gesproken over de afstand tot scholen. Ook heeft hij wat dat betreft argumenten gegeven.

Er is gesproken over coffeeshops en harm reduction. Het laatste heeft met spuitenomruil en dergelijke te maken. Met ons coffeeshopstelsel kunnen wij niet direct zeggen dat daardoor evident sprake is van een scheiding op de markt tussen harddrugs en softdrugs. Ik vind dan ook dat wij, anders dan bij harm reduction, minder recht van spreken hebben. Naar mijn idee kunnen wij dus niet tegen andere landen zeggen dat wij het op het terrein van de coffeeshops zo geweldig doen. Ik ben dus minder gedreven om dat op het internationale toneel helemaal naar mij toe te trekken.

Ik ben blij dat de heer Teeven zijn motie heeft toegelicht. Eerlijk gezegd had ik die zo wel geïnterpreteerd. De motie heeft betrekking op het bredere kader van de behandeling van het rookverbod.

Voorzitter. Ik ben toegekomen aan de behandeling van de moties. Ik begin met de motie nr. 212 van de leden Van der Ham, Azough en Van Velzen. Harm reduction is een belangrijk beginsel dat ik serieus zal uitdragen in het kader van de UNGASS en de assessment. Het is echter de vraag of het leidend moet zijn. Ook andere punten zijn leidend, zoals preventie en het bestrijden van de handel in drugs. In de motie wordt de regering verzocht binnen de internationale gemeenschap het initiatief te nemen om een coalitie aan te gaan met gelijkgestemde overheden om de drugsverdragen hiertoe te herzien. Ik heb zo-even aangegeven dat ik de drugsverdragen eigenlijk niet wil herzien, maar dat ik binnen de kaders van die drugsverdragen aan harm reduction wil werken. Tegen deze achtergrond ontraad ik aanvaarding van deze motie.

Op de motie nr. 213 kan ik nog niet ingaan, omdat ik eerst wil nagaan of het openbaar maken van de stukken van de INCB niet in strijd is met de internationale afspraken. Die zaak moet ik eerst bespreken met de minister van Buitenlandse Zaken. De Kamer zal hierover bericht ontvangen.

Dan kom ik bij de motie van de heer Van der Staaij, nr. 214, waarin de regering wordt verzocht in de toegezegde integrale drugsnota de mogelijkheden voor een solide drugsbeleid zonder coffeeshops te verkennen. Ik ontraad aanvaarding van deze motie, omdat het niet mijn inzet is om de coffeeshops te verbieden. Bij de discussie over de drugsnota kan dit vraagstuk weer aan de orde worden gesteld.

Mevrouw Azough verzoekt de regering in de motie nr. 216 om voorafgaande aan de invoering van het rookverbod voor coffeeshops onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijkheden van bestaande coffeeshops om een afzonderlijke rookruimte te realiseren. Ik ontraad aanvaarding van deze motie. Ik wil eerst kijken wat er mogelijk is. Creativiteit leidt vaak tot veel. Zo-even hoorde ik van mevrouw Bouwmeester dat in Almere met glas gewerkt wordt. Het gaat erom de consumptie van het roken te onderscheiden. Wij zullen dat overigens wel evalueren in overleg met de VNG.

Voorts heeft mevrouw Azough op nr. 217 een motie ingediend om onderzoek in te stellen naar de mate waarin en de manier waarop andere Europese lidstaten en de afzonderlijke staten van de Verenigde Staten van Amerika het Nederlandse softdrugsbeleid in de praktijk brengen en daarover de Kamer te informeren. Ik heb toegezegd dat er een internationale vergelijking zal plaatsvinden voorafgaand aan de nota. Ik zal dit punt daarin meenemen. Het oordeel over deze motie laat ik aan de Kamer over.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb nog een vraag naar aanleiding van mijn motie nr. 212. De minister zegt dat hij open staat voor het beginsel "harm reduction", maar dat er wel afspraken zijn gemaakt in het regeerakkoord. Als het goed is, zal het plan dat hierop betrekking heeft ook na deze kabinetsperiode nog waarde hebben. Het is heel goed mogelijk dat in dat rapport iets staat dat niet binnen de grenzen van het regeerakkoord past, maar dat aan het oordeel van een volgend kabinet wordt overgelaten. Dan doel ik op de mogelijkheden van het reguleren via de achterdeur, ook wanneer het gaat over internationale verdragen. Dat is de inzet van die motie. De minister zegt dat hij niet van plan is de drugsverdragen te herzien."Herzien" kan een interpretatie van de verdragen betekenen, maar het kan ook zijn dat het een aanzet is tot een discussie met een aantal landen om de verdragen open te breken op specifieke punten. Daartoe roept deze zeer genuanceerde motie op. Naar mijn idee hoeft de minister aanvaarding ervan niet te ontraden. Hij kan het meenemen en er zijn voordeel mee doen.

Minister Klink:

Ik lees de motie anders, eerlijk gezegd. Er staat dat harm reduction als uitgangspunt voor drugsbeleid leidend dient te zijn. Daar heb ik mijn nuancering bij gegeven. Vervolgens staat er dat wij de drugsverdragen hiertoe zouden moeten herzien. Ik heb aangegeven dat het binnen de kaders van de huidige drugsverdragen kan. Naar aanleiding van de opmerking van de heer Van der Ham over het regeerakkoord zeg ik dat nieuwe feiten tot nieuwe afwegingen kunnen leiden, anders heb je geen nieuwe feiten nodig. Nu staan wij echter voor de huidige afweging op basis van de kennis van zaken die wij nu hebben. Die geeft mij geen aanleiding om de drugsverdragen te knellend te vinden en ook niet om te zeggen dat het regeerakkoord knellend is. Maar nogmaals, zeker in het laatste verband meen ik dat nieuwe feiten tot nieuwe afwegingen kunnen leiden. Daar gaan wij niet aan voorbij.

De heer Van der Ham (D66):

De lezing van de indiener van de motie is geldend. Mijn lezing is iets anders dan de interpretatie van de minister.

De voorzitter:

Ja, dat is zo, maar de minister heeft dat ook gehoord.

De heer Van der Ham (D66):

Dan hoop ik dat hij die woorden meeneemt.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik kan kort zijn. Op verzoek van mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geef ik meteen een antwoord op het punt dat aan de orde werd gesteld door mevrouw Van Velzen en mevrouw Azough over politie-inzet. Mijn collega Ter Horst heeft in eerste termijn gezegd dat wij zullen bekijken of wij dat op een enigszins redelijke en hanteerbare manier in kaart kunnen brengen. Zij heeft niet gezegd dat wij al weten dat dit kan. Als dat helder is, hoeft daarover geen misverstand te bestaan. Wij wilden dat graag nog even preciseren. Dat is tenslotte belangrijk in een debat zoals dit. Wij hoeven het niet eens te zijn, maar wij moeten elkaar wel goed begrijpen.

Ik had het gevoel dat dit bij de heer Van der Ham even een beetje mis ging. Wij hoeven het niet eens te zijn, maar ik had niet de indruk dat de heer Van der Ham een erg goede karakteristiek gaf van de reactie van de regering over het drugsbeleid. Hij maakte een vergelijking en toonde zich als het ware gelukkiger met een theoretisch onderschrijven van bepaalde gedachten zonder dat dit praktische consequenties had in vergelijking met hetgeen de regering nu doet. Naar ik meen sprak hij toen over iets wat ik had gezegd over het Manifest van Maastricht en over hetgeen mijn collega's hadden gezegd. Ik had eigenlijk de gedachte dat hij ook had kunnen horen dat wij de problemen die zijn beschreven rondom het drugsbeleid en het Manifest van Maastricht serieus nemen. Wij volgen echter onze eigen lijn in de manier waarop wij daarop beleidsmatig reageren. Deze is uitgezet in het coalitieakkoord. Dat hebben mijn collega's en ik net toegelicht. Dat is absoluut geen gesloten benadering van wat dan ook. Wij hebben nieuwe initiatieven genomen. Wij pakken het probleem dat bijvoorbeeld in het manifest wordt genoemd, van de vervelende bijverschijnselen van de huisteelt van hennep, aan. Ook de growshops worden ter hand genomen. Als het beleidsmatig anders is dan de heer Van der Ham had gedacht, dan is dat prima, maar ik heb niet graag dat hij naar huis gaat met de gedachte dat wij op een of andere manier dit soort onderwerpen en de reële problemen niet serieus onder ogen zien. Ons beleid is erop gericht om de reële problemen op een praktische manier onder ogen te zien. Daarop reageren wij. Inderdaad doen wij dat met een krachtig handhavingsbeleid waar nodig en met een aanpak van problemen bij de oorzaken waar dat is vereist. Ik had echt gehoopt dat ook de fractie van D66, met een andere geschiedenis op dit onderwerp dan sommige andere fracties, bijvoorbeeld had opgepikt wat mijn collega en ik zeiden over het belang van het onder ogen zien van de maatschappelijke effecten van drugsgebruik. Op dat vlak is er nieuw beleid. Het is dus geen gesloten kader, noch theoretisch, noch praktisch. Het is het onder ogen zien van de reële problemen. Ik hoop dat de heer Van der Ham dat, wellicht bij een nadere terugblik op dit debat, nader zal onderkennen. Ik kan op dit punt dus alleen maar onderschrijven wat mevrouw Joldersma heeft benadrukt. De aandacht voor de meest kwetsbaren en de maatschappelijke problemen rondom het drugsbeleid is een belangrijk element dat degenen die achter de regeringstafel staan zich ter harte hebben genomen. Ik hoop dat wij daarmee echt een goed en belangrijk nieuw gezichtspunt hebben geopend in het drugsbeleid.

Dan kom ik op de opmerking van de heer Teeven. Uiteraard neem ik graag ter harte dat niet in plaats van, maar óók naar de Nederlandse buren van Maastricht moet worden gekeken. Ik voeg daaraan toe dat ook gekeken moet worden naar de inwoners van Maastricht zelf. Bij het tegengaan van drugstoerisme moet dus rekening worden gehouden met alle overlasteffecten voor alle betrokken gemeenten aan beide kanten van de grens.

Wat ik net heb gezegd, geldt eigenlijk ook voor de opmerking van mevrouw Azough. Ik proefde bij haar iets meer begrip voor de manier waarop wij tot een paar relevante gezichtspunten zijn gekomen. Naar ik meen heb ik er in de eerste termijn op gewezen dat wij in een nota de problemen rondom de coffeeshops wel degelijk onder ogen zien.

Wij zullen in de nota over handhaving op internet ook aandacht besteden aan het onderwerp van de motie van de heer Van der Staaij. Daarom lijkt deze motie mij op dit moment niet nodig. Misschien zou hij willen overwegen om deze aan te houden totdat wij die nota bespreken.

De heer Van der Ham (D66):

In het Manifest van Maastricht stonden een aantal heel goede en behartigenswaardige dingen, waaronder repressie, veel voorlichting, maar ook een experiment met regulering. Het is prima dat de minister wat aan repressie en voorlichting doet. Dat is maatschappelijk allemaal oké, maar hij wil geen experiment starten om te reguleren. Hij winkelt selectief.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik heb al in eerste termijn gezegd dat wij geen experimenten willen, maar wel de echte problemen willen aanpakken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. De minister zegt aan de slag te gaan met het afficheringsverbod. De heer Van der Staaij sprak over verslagen van toeristen die een coffeeshop hadden bezocht en daarover in lyrische bewoordingen schreven op internet. Valt dat ook onder het afficheringsverbod dat de minister voor ogen heeft?

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Als dat niet door de coffeeshops op het web wordt gezet, valt het er niet onder. Als de coffeeshops daar aanbevelingen van hun klanten neerzetten, vallen deze er wel onder, lyriek of niet.

De heer Van der Staaij (SGP):

In de motie is een koppeling aan een soort advertentie voor een coffeeshop bedoeld, met allerlei opwekkende gebruikerservaringen erbij, in de beperkende zin zoals de minister deze net uitlegde.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zou willen dat minister Hirsch Ballin wat dichter bij mijn fractie kwam. Ik heb de indruk dat hij kiest voor een wat schralere status quo bij het coffeeshopbeleid. Dat vinden wij heel jammer.

Minister Hirsch Ballin:

In het woord "schraal" herken ik niet de manier waarop wij het beleid hier uitzetten, maar ik verval in herhalingen als ik dat weer nader ga toelichten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de leden van zowel het kabinet als de Kamer voor de medewerking aan het uiteindelijk redelijk vlotte verloop van dit debat. De stemmingen over de moties zijn volgende week dinsdag.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven