Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet in verband met het creëren van de mogelijkheid voor de burgemeester om bestuursdwang toe te passen ter handhaving van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in woningen en lokalen of bij woningen of lokalen behorende erven (30515).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik stel het mede namens mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bijzonder op prijs dat dit wetsvoorstel nu behandeld kan worden. Het is goed dat het wetsvoorstel zo veel steun heeft ondervonden van de leden van de Kamer. Er zijn opmerkingen gemaakt over verscheidene onderwerpen die ook te maken hebben met de drugsproblematiek. Ik zal daar aan het slot van mijn beantwoording een paar opmerkingen over maken, maar ik zal mij concentreren op het voorliggende wetsvoorstel.

Ik heb het in het bijzonder op prijs gesteld dat ook de aanvullende waarde van het wetsvoorstel is onderkend door de verschillende sprekers van vanochtend: naast artikel 174a van de Gemeentewet en in aanvulling op de mogelijkheden die vervat zijn in het huidige artikel 13b van de Opiumwet. Terecht is opgemerkt dat de gedachte aan een dergelijke aanvulling van de Opiumwet al veel eerder is verwoord, mede naar aanleiding van de vragen die in de praktijk zijn opgekomen. Als deze Kamer en de Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemmen, wordt deze nuttige aanvulling in de wetgeving aangebracht.

Er is gevraagd waarom in het nieuwe artikel 13b niet ook hennepteelt is opgenomen. Soortgelijke vragen zijn gesteld over andere vormen van produceren van drugs. Ik keer daarvoor terug naar de aanleiding voor het wetsvoorstel: de behoefte aan zodanige verbreding, dat ook woningen kunnen worden gevat onder de bevoegdheid van de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang, naast de mogelijkheden die bestaan in verband met het openbareordecriterium in de Gemeentewet. Er is in de praktijk gebleken dat hieraan behoefte bestaat. Er zijn namelijk mogelijkheden om net tussen de twee regelingen door te fietsen als deze aanvulling niet wordt aangebracht. De doelstelling van de bestaande wetgeving wordt hiermee effectiever bereikt. Het is een wetsvoorstel dat in hoge mate op basis van praktische argumentatie is afgebakend.

De vraag is gesteld of wij niet een stapje verder moeten gaan en het produceren op de een of andere manier moeten opnemen. Gelet op de bevoegdheden van de burgemeester om op te treden op grond van de Woningwet, is er niet onmiddellijk een dringende aanleiding om het wetsvoorstel in deze zin te verbreden. Artikel 97 van de Woningwet geeft de burgemeester de bevoegdheid een woning te sluiten indien daarin overtredingen plaatsvinden die een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren. Bij de invoering van dat artikel werd, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, mede gedacht aan illegale hennepteelt. Een duidelijke aanleiding om verder te gaan zie ik dus niet. Mocht de gedachte toch uitgaan in deze richting, dan zal er goed moeten worden gekeken naar de verhouding tussen het eerste en het tweede lid. In het eerste lid zou je niet kunnen spreken van produceren maar, om in de terminologie van de Opiumwet te blijven, van telen, bewerken, verwerken, vervaardigen en bereiden. Dat roept wel onmiddellijk de vraag op wat je met het tweede lid moet doen. Daar zou je mogelijkerwijs meer uitzonderingen in moeten opnemen dan die welke er nu in vervat zijn. Als ik terugkeer naar het praktische startpunt van dit wetsvoorstel, zou het mijn voorkeur hebben om het wetsvoorstel zoals het nu luidt af te handelen.

Mevrouw Joldersma en de heer Van der Staaij hebben gevraagd wat precies moet worden verstaan onder de woorden "daartoe aanwezig hebben" zoals die zijn opgenomen in het eerste lid van artikel 13b van de Opiumwet. Het betreft hier een onderdeel van de bestaande tekst. Dus het is niet iets wat verandert met het voorliggende wetsvoorstel. In de praktijk vindt optreden pas plaats als er geconstateerd is dat sprake is van illegale verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Die constatering is vaak vastgelegd in processen-verbaal van de politie over waarnemingen van gedragingen. Het enkele aantreffen van drugs zonder dat er sprake is van enige indicatie van verkoop betreft niet het soort situaties waaraan nu wordt gedacht. Als er indicaties voor verkoop zijn, kan wel worden opgetreden. Bij een gebruikerspand, waarover mevrouw Joldersma specifiek sprak, is dat ook heel vaak het geval. Grote hoeveelheden drugs kunnen dan zeker een indicatie voor nader onderzoek zijn.

Verder heeft mevrouw Joldersma gevraagd naar de noodzaak om de termen drugspand, dealerspand en teeltpand toe te voegen of te verhelderen in dit wetgevingsproject. Ik zou daar niet voor zijn. Er is sprake van een aantal bevoegdheden die ten opzichte van elkaar complementair zijn. Ik heb het dan over de bestuurlijke bevoegdheden, naast de strafrechtelijke bevoegdheden. Die bevoegdheden zijn vervat in de Gemeentewet, de Woningwet en de Opiumwet. Waar in de praktijk sprake was van een lacune om doeltreffend op te treden, wordt die gedicht met dit wetsvoorstel. Dat lijkt mij ook de kern van het antwoord op de vraag of er nu behoefte is aan het op de een of andere manier introduceren van de verschillende panden in de terminologie van het wetsvoorstel. Het gaat dus om woningen, lokalen en erven waar zich de dingen voordoen die in artikel 13b zijn beschreven. En dan kan er worden opgetreden. Aan een terminologische bepaling van het type panden hebben wij in de systematiek van het wetsvoorstel geen behoefte. Dat neemt niet weg dat het natuurlijk heel zinnig kan zijn in discussies over het beleid, de onderscheidingen te maken die mevrouw Joldersma in discussie bracht.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik ben blij met uw toelichting. Wel krijg ik nog graag een nadere toelichting op het woord "daartoe", zoals dat is opgenomen in artikel 13b van de Opiumwet. Moet ik dat woord beschouwen als een inperking of eerder als een verruiming van de toepassing van het artikel? U heeft zo-even gezegd dat grote hoeveelheden drugs een indicatie van verkoop kunnen zijn. Punt is evenwel dat de bewijslast bij de verkoop vooralsnog een probleem is.

Minister Hirsch Ballin:

Het gaat om een bestuurlijke maatregel en die heeft toch een andere context dan wanneer er sprake is van strafvorderlijk optreden. Het gaat dus om een beoordeling aan de hand van de processen-verbaal die worden opgemaakt over de situatie die wordt aangetroffen. Er is via het woordje "daartoe" inderdaad een relatie tussen het aanwezig zijn van de middelen als bedoeld in lijst I en lijst II en het verkopen, afleveren of verstrekken daarvan. Als het daarbij gaat om belangrijke hoeveelheden is dat een indicatie dat het zal gaan om een woning of lokaal of een daarbij behorend erf waar wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt. Als je de koppeling geheel loslaat, zou de bepaling een veel ruimere strekking krijgen dan hier wordt bedoeld.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik deel de vraag van mevrouw Joldersma. Het gaat er natuurlijk om over welke hoeveelheden wij het hebben. Kan de minister daar een toelichting op geven?

Minister Hirsch Ballin:

De vraag naar de hoeveelheden zou moeten worden gesteld als je de koppeling zou loslaten. Dan zou je echter een sluitingsbevoegdheid creëren waaraan in de praktijk geen behoefte is, want die zou dan wellicht op een zeer kleine hoeveelheid betrekking hebben. Via die koppeling en het woordje "daartoe" wordt de vraag naar een afbakening in hoeveelheid onnodig gemaakt. In de bestuurlijke beoordeling van het aanwezig zijn, moet de relatie met het verkopen, afleveren of verstrekken aannemelijk worden gemaakt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Het is dus aan de onderzoekers die daartoe bevoegd zijn, af te wegen of de hoeveelheid bedoeld is om verhandeld te worden.

Minister Hirsch Ballin:

Het woordje "daartoe" is een onderdeel van de conditie voor de toepassing van de bevoegdheid. Als dat uw vraag is, is het antwoord ja.

De heer Van der Staaij (SGP):

Kan dit "daartoe" niet betekenen dat, ook al zijn er grote hoeveelheden drugs aangetroffen in een pand en je dus op je klompen kan aanvoelen dat het bepaald niet om eigen gebruik zal gaan, het niet meer dan een indicatie is dat er sprake is van handel? Moet je dan niet weer een behoorlijke bewijslast gaan leveren om de verkoopbewegingen en dergelijke zichtbaar te maken?

Minister Hirsch Ballin:

Het antwoord op die vraag is "nee". Het gaat hier niet om een strafvorderlijk optreden, maar om een bestuurlijke beoordeling of het een pand is waarvoor deze sluitingsmaatregel gepast is. Ook als je kijkt naar de bestaande jurisprudentie van de rechtbanken en de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie je dat een bestuurlijk beoordelingskader er anders uitziet dan een strafvorderlijk kader. Als het gaat om een huis vol drugs is dat uiteraard een duidelijke indicatie dat het om meer gaat dan een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik weet dat bestuursrechtelijke bewijzen minder verder gaan dan strafrechtelijke bewijzen. Het kan echter ook meer zijn dan zo maar een indicatie. Een bestuurder staat dus al heel sterk bij een handhavingsactie, als er sprake is van een zodanig grote hoeveelheid drugs dat daarmee voor de hand ligt dat er sprake is van handel en dergelijke.

Minister Hirsch Ballin:

Het antwoord op die vraag is "ja" als ik daar aan mag toevoegen "bijvoorbeeld". Zoals ook blijkt uit de toepassing van de sluitingsbevoegdheid op grond van de huidige wetgeving, moet de verantwoordelijke burgemeester op basis van rapportages van met name de politie beoordelen of voldaan is aan de condities voor het toepassen van de sluitingsbevoegdheid en bestuursdwang. Dat is iets anders dan de aanwezigheid van een strafrechtelijke veroordeling. In de rechtszaken die daarop betrekking hebben, is dat ook uitdrukkelijk uitgesproken.

De heer Van der Ham (D66):

Even heel precies. Stel je voor, je wilt voor eigen gebruik telen en je hebt een aantal planten in huis. Op welk moment kan op grond van deze wet worden ingegrepen, omdat dan geacht wordt dat je een handelaar bent of dat het zo'n hoeveelheid is dat de verdenking terecht is en er ingegrepen kan worden?

Minister Hirsch Ballin:

Ik herhaal wat in feite al in de wet te vinden is. Het criterium voor toepassing van bestuursdwang is en blijft – verkijkt u zich niet op wat er verandert ten opzichte van bestaande wetgeving – verkopen, afleveren of verstrekken, dan wel daartoe aanwezig zijn. Je mag aannemen dat de teelt in een huis dat is ingericht als een plantage, niet is bedoeld voor eigen consumptie. Als dat wel het geval is, zal dat volgens mij snel eindigen. Het is riskant om voorbeelden te geven vooruitlopend op het oordeel van de burgemeesters. Burgemeesters hebben met de bestaande bepaling in de praktijk geen andere problemen dan wij met dit wetsvoorstel proberen op te lossen.

De heer Van der Ham (D66):

Mensen die voor zichzelf telen, gaan soms zeer professioneel te werk met cabines die perfect in hun huis passen. Toch is de opbrengst daarvan bestemd voor eigen gebruik. Dat kan echter ter discussie worden gesteld, want als je zo goed kan telen, zou je de opbrengst ook kunnen verkopen. Ik maak mij zorgen dat er op grond van deze wet eerder wordt ingegrepen dan nu. De minister geeft aan dat de burgemeesters in de praktijk goed zullen wegen of er werkelijk sprake is van teelt voor verkoop.

Minister Hirsch Ballin:

Burgemeester zullen bij het overwegen of optreden van toepassing is, nagaan welke bepaling van toepassing is. Ik heb zojuist gewezen op artikel 97 van de Woningwet op grond waarvan het mogelijk is om op treden tegen activiteiten die een gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid. Die bepaling blijft onverkort overeind, naast de bepalingen van artikel 13b van de Opiumwet en naast de bepalingen van de Gemeentewet.

De heer Van der Ham (D66):

Het gaat dus niet om de hoeveelheid planten.

Minister Hirsch Ballin:

Het is moeilijk voor mij om in de casuïstiek te treden. Aan de hand van deze bepalingen kan ik nu niet zeggen bij welke planten en bij welke hoeveelheid de grens ligt. De praktijk en de jurisprudentie leren dat burgemeesters hier goed mee kunnen omgaan.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik begrijp uw zorgen over de casuïstiek, maar hier wordt naar gevraagd omdat gemeenten een brede bevoegdheid hebben om op treden. Als een gemeente een nuloptie hanteert, kunnen mensen die puur voor eigen gebruik softdrugs in huis hebben in moeilijkheden komen.

Minister Hirsch Ballin:

De nuloptie heeft betrekking op coffeeshops. Het huidige artikel 13b van de Opiumwet zegt dat de burgemeester bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen of op de daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Ik roep dit in herinnering opdat u niet meer nieuws in de bepaling ziet dan zij werkelijk bevat. Het probleem dat wordt opgeheven, is de beperking tot de voor het publiek toegankelijke lokalen.

De heer Teeven heeft over de erven gesproken. Er hoeft geen onmiddellijke functionele relatie of verwevenheid te zijn. Het gaat om de erven die behoren bij een woning of een lokaal, zoals omschreven in de wet. Er is geen reden om beperkingen in de wet te lezen die er niet in staan. Ik zeg tegen mevrouw Joldersma dat het begrip "lokaal" voldoende duidelijk is. Er wordt met deze wetswijziging juist een beperking op dat vlak opgeheven.

De heer Anker heeft gevraagd of het wetsvoorstel mogelijkheden biedt om op treden tegen coffeeshops die de AHOJG-criteria overtreden. In zekere zin moet die vraag bevestigend worden beantwoord. Dat is echter niet nieuw, want dit kan ook op grond van de huidige wetgeving als het gaat om bedrijfsruimten. In dat geval is het bestaande artikel 13b van toepassing. Het wetsvoorstel is op geen enkele wijze een verslechtering van het bestaande artikel, dus zeker ook niet op dit punt.

De heer De Wit, mevrouw Azough en de heer Van der Ham hebben een vraag gesteld over de verhouding tot de bescherming van de grondrechten, zoals omschreven in het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden; ik voeg daaraan toe: en in artikel 1 van het daarbij behorende Protocol nr. 1. Die vraag is ook in de memorie van toelichting aan de orde gesteld en is op zich niet nieuw in verhouding tot de bestaande bepaling. Ook daarbij is een afweging vereist ten opzichte van de grondrechten, bijvoorbeeld de grondrechten inzake eigendom, bedrijfsruimte enzovoort. De betreffende bepalingen kennen echter ook de beperkingsclausules die in acht genomen zijn bij de opzet van dit wetsvoorstel. Het gaat immers om optreden ten aanzien van activiteiten die zonder twijfel illegaal zijn. Met dit wetsvoorstel wordt niets toegevoegd aan de strafbaarstelling van gedragingen. Het gaat om een manier van bestuurlijk optreden die juist in een genuanceerde en geschakeerde manier van handhaven van de Opiumwet betekenis heeft. Daarbij hoort ook bestuurlijk optreden op het punt van panden. Bij woningen speelt natuurlijk ook het element van de persoonlijke levenssfeer en de eigen woning een rol. Daar is terecht op gewezen. Dat speelt trouwens ook bij de bevoegdheid die te vinden is in artikel 97 van de Woningwet, waarnaar ik zojuist verwees. Dat punt speelt ook bij de toepassing van de bestuursdwangbevoegdheden op grond van de Woningwet altijd een rol als onderdeel van het beoordelingskader van de burgemeester en van de toetsende rechter.

Om het antwoord op de vragen over dit punt samen te vatten: de wettelijke criteria voldoen aan de beperkingsclausules zoals die in het EVRM en in de daarbij behorende protocollen zijn gegeven. Ook de concrete toepassing moet daar uiteraard aan voldoen. Dat behoort tot datgene wat eerst door de burgemeester en vervolgens door de rechter kan worden getoetst.

Ik ga straks in op de amendementen over de juiste toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid. Bij stappenplannen en handhavingmatrices wordt gebruikgemaakt van een set maatregelen die oplopen in sterkte en in kracht van de handhaving. Daarvoor geven wij de gemeenten en de burgemeesters een handreiking via de website van het Centrum voor Criminaliteitspreventie. Daar hoort ook de procedure bij, inclusief de mogelijkheid voor degene tot wie het besluit zich richt, om zich te doen horen. Dat is uiteraard allemaal gebaseerd op de algemene bepalingen over de bestuursdwang, zoals die te vinden zijn in de Algemene wet bestuursrecht. Daarin is ook omschreven welke varianten van de toepassing van bestuursdwang wettelijk toelaatbaar zijn. De vraag of dat beleid in de driehoek van burgemeester, OM en politie besproken behoort te worden, beantwoord ik met "ja".

Ik ben al ingegaan op de opmerkingen van de heer Anker over de informatievoorziening jegens de gemeenten en over de driehoek. Namens mijn collega van BZK kan ik antwoord geven op de vraag van de heer De Roon of er een recenter percentage is met betrekking tot het aantal gemeenten zonder drugsbeleid. In het rapport Coffeeshops in Nederland 2005 wordt vermeld dat slechts 5% van de gemeenten geen coffeeshopbeleid heeft. De toenmalige minister van BZK heeft op 22 februari 2006 aan alle gemeenten een brief hierover gestuurd, uiteraard om ook de laatste 5% op dit punt tot bewustwording te prikkelen. Het onderzoek op dit terrein wordt tweejaarlijks uitgevoerd. Vandaar dat dit de laatste informatie is waarover het ministerie van BZK beschikt.

Mevrouw Kuiken, mevrouw Azough en de heer Van der Ham spreken over het risico van verschuivingseffecten. Ik herken die vraag. Verschuivingseffecten zijn een algemeen onderwerp van aandacht bij elk handhavingsoptreden. De leden hebben de vergelijking gemaakt met een waterbed. Ik begrijp dat gebruikers van een waterbed daar graag op liggen. Ik behoor overigens niet tot die gebruikers. Ik teken hierbij aan dat verplaatsingseffecten bij rechtshandhaving geen goed argument vormen om daarvan af te zien. Die effecten zijn immers bij allerlei handhaving te zien. Een gerichte actie op een woonwijk om woninginbraken tegen te gaan, kan tot een zekere verschuiving van inbraken naar andere wijken leiden. In de praktijk leidt het echter vrijwel altijd ook tot een algehele vermindering van het aantal inbraken. Zo'n actie betekent immers dat er meer moeite moet worden gedaan. Inbrekers lopen ook meer risico's op sancties.

Gemeentebesturen hebben bevoegdheden om op te treden tegen panden die gerelateerd zijn aan drugsproblemen. Het is van belang dat die bevoegdheden ingezet kunnen worden als zich in een bepaald deel van de gemeente problemen voordoen. Het toepassen van deze bevoegdheden kan dus onderdeel zijn van een goed wijkenbeleid. Vervolgens kan sneller dan in het verleden gereageerd worden op verplaatsingseffecten. Burgemeesters moeten bedacht zijn op het risico van verplaatsing met het oog op een goede handhaving. Het gaat echter vaak om situaties die zich al jaren voortslepen. Als er eindelijk kan worden opgetreden, krijgen burgemeesters mogelijkheden waar zij misschien al jaren naar hebben verlangd. Bij verplaatsingsverschijnselen naar een andere wijk of buurt in dezelfde gemeente of naar een naburige gemeente, is er dankzij de voorliggende wetgeving de mogelijkheid om de ongewenste activiteiten in de kiem te smoren. Met de invoering van de nieuwe handhaving door het wetsvoorstel zullen wellicht bepaalde verplaatsingseffecten optreden. Dat vormt een aansporing voor burgemeesters om, waar nodig in contact met de collega's van de nabuurgemeenten, daarop bedacht te zijn.

De heer Van der Ham (D66):

Ik wijs op de verplaatsingseffecten naar andere landen. Door de opgevoerde druk in Zuid-Limburg is er een groter probleem op het platteland van Belgisch Limburg. Kan de minister daarop ingaan? Minister Donner heeft gezegd dat als de overheid het probleem van de illegale panden goed in de klauwen heeft, het moment ontstaat waarop regulering van de teelt van cannabis overwogen kan worden. Hij heeft het natuurlijk veel zuiniger geformuleerd dan ik nu doe. Is dit voor deze minister ook een optie?

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevragen om vast te kunnen stellen of hij op dit punt ooit onvoorzichtige uitspraken heeft gedaan. Ik kan mij dat moeilijk voorstellen. Ik zal het zelf in ieder geval niet doen.

De heer Van der Ham (D66):

Dat is toch iets te gemakkelijk. De redenering van minister Donner was toen dat je kunt gaan denken aan reguleren als er goed wordt gehandhaafd en als je de situatie rond softdrugs goed in de klauwen hebt. Je zult het op een of andere manier moeten regelen dat coffeeshops aan softdrugs kunnen komen. Als je de situatie goed in de klauwen hebt, dan kun je het sommige telers onder strenge voorwaarden toestaan om de coffeeshops te voorzien van de spullen die zij mogen verkopen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb een aantal wenkende perspectieven geschetst, maar het perspectief dat de heer Van der Ham vind ik niet wenkend genoeg om het eraan toe te voegen.

De heer Teeven (VVD):

Deelt de minister de mening dat er voor Nederland nog steeds internationale wettelijke en juridische belemmeringen bestaan als de problemen die collega Van der Ham schetst zijn opgelost?

Minister Hirsch Ballin:

Mocht de heer Teeven mijn voorganger hiermee hebben aangehaald, dan heb ik het vermoeden dat het citaat goed is. Ik sluit mij op dit punt ook aan bij mijn voorganger.

Mevrouw de voorzitter. Mevrouw Kuiken heeft terecht gewezen op het belang om aandacht te besteden aan een goede toepassing van deze wet door de politie. Ik heb al iets gezegd over de handreikingen. De politie werkt in ondergeschiktheid, hetzij aan de burgemeester, hetzij aan het Openbaar Ministerie. Daarnaast kan er ook een rol zijn voor politie in relatie tot OM en burgemeester. Dat wetsvoorstel is in consultatie gegeven. Aan de schakering in het politieoptreden, hetzij onder gezag van de burgemeester, hetzij onder gezag van het OM wordt al aandacht gegeven.

De heer Van der Ham heeft gesproken over de wenselijkheid van een goede herbestemming van een dichtgespijkerd pand. Ik ben het geheel met hem eens dat dit wenselijk is als een pand wordt gesloten. Er is een grote schakering van maatregelen mogelijk in de bestuursdwang. Dichtspijkeren kan een negatieve uitstraling hebben in de wijk. Ik wil daarmee niet beweren dat het pand voordien een positieve uitstraling had. Het kan echter op een andere manier een negatieve uitstraling krijgen. Het is wenselijk dat er goed gebruik wordt gemaakt van het pand in het kader van het beleid ter verbetering van het leefklimaat in de straat en in de wijk. Er zijn mogelijkheden op grond van de zogenaamde Wet Victor en die mogelijkheden blijven bestaan. Artikel 16a van de Woningwet biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om de eigenaren aan te schrijven en bepaalde maatregelen te treffen, bijvoorbeeld het in gebruik geven aan personen of instellingen, maar het kan ook betekenen dat het weer voor bewoning geschikt wordt gemaakt. Ten slotte bestaat de mogelijkheid op grond van artikel 77 van de Onteigeningswet. Ik denk dat bij een goede toepassing van deze bevoegdheid door de burgemeesters ook een inkadering in het beleid voor de wijk of buurt hoort.

De heer Van der Ham (D66):

Op dit punt is er ook een amendement ingediend. Volgens mij zijn wij het op dit punt eens. Het is van groot belang dat alle mensen in de wijk en ook de oud-eigenaars weten waar zij aan toe zijn en dat er een tijdslimiet komt. Er moet in ieder geval met een tijdstip aangeduid worden wanneer er een beroep op deze wet wordt gedaan. Daarom heb ik het amendement ook ingediend.

Minister Hirsch Ballin:

Het amendement van de heer Van der Ham strekt ertoe de tijdsduur te bepalen in het geval van toepassing van bestuursdwang. Dit amendement gaat in zekere zin net de andere kant uit dan het amendement van mevrouw Azough. Voor geen van beide geldt dat zij een noodzakelijke of wenselijke aanvulling zijn op hetgeen al geldt op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Dit wetsvoorstel is belangrijk, maar het nieuws dat het bevat in vergelijking met bestaande, bekende en gepraktiseerde bevoegdheden mag niet worden overschat. Het toepassingsbereik van de bestuursdwang wordt uitgebreid ten opzichte van de huidige situatie, maar alle andere vereisten, goede praktijken en toetsingspunten voor de rechter bij de toepassing van bestuursdwang blijven bestaan. In de Algemene wet bestuursrecht is ook bepaald dat er een schriftelijk besluit moet worden vervaardigd. Al naar gelang het type bestuursdwang kan er behoefte bestaan aan een termijnbepaling. In dat geval kan de burgemeester die opnemen, maar als er sprake is van een type bestuursdwang dat naar zijn aard eenmalig is, bestaat die behoefte niet. Als men op een gegeven moment van mening is dat de sluiting kan worden opgeheven of zoiets, is het mogelijk om daarom te vragen en zijn er ook de mogelijkheden van de rechtsbescherming. Daarom zie ik het amendement als een onnodige detaillering van de bestaande mogelijkheden die bovendien ongewenste gevolgen zou kunnen hebben.

De heer Van der Ham (D66):

Het amendement beoogt niet alleen de mogelijkheid om de sluiting van een pand aan te vechten, maar ook dat het bestuur zich op een gegeven moment de vraag stelt of sluiting nog wel nodig is. Soms kan die gewoon worden beëindigd, maar blijft een pand toch eindeloos dicht getimmerd. Dit is een extra stok achter de deur.

Minister Hirsch Ballin:

Als er behoefte zou bestaan aan zo'n stok achter de deur, zou die over de hele breedte van bestuursdwangbevoegdheden in de Nederlandse wetgeving moeten gelden. Het is niet nodig, juist omdat dit onderwerp is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Daarin is vastgelegd dat de inhoud van het besluit schriftelijk moet worden weergegeven. Al naar gelang de aard van de maatregel wordt daar vanzelf een termijnbepaling aan toegevoegd, tenzij het een eenmalige of duurzame aangelegenheid betreft. Dit behoort tot het gewone beoordelingskader van de bestuursdwang. De toelichting bij en de wettelijke bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de jurisprudentie die daarvoor geldt, gelden vanzelf ook hiervoor.

Het amendement van mevrouw Azough is vooral gericht op een zware vorm van bestuursdwang, namelijk het tijdelijk verzegelen of anderszins sluiten van de woning, het lokaal of het erf. In de toelichting wordt gesproken over het proportionaliteitsvereiste. Ik verwijs opnieuw naar de algemene bepalingen en de jurisprudentie over de toepassing van bestuursdwang. Er zijn ook lichtere vormen mogelijk dan die mevrouw Azough specificeert in haar amendement. Zo kan er ook voor een dwangsom worden gekozen. Het amendement legt de nadruk op de zwaarste vormen van bestuursdwang. Ik wil niet beweren dat die hier buiten de orde zijn, want ik kan mij heel goed voorstellen dat dit type maatregelen nodig is, maar gelet op de bestaande wetgeving is het niet nodig om die er speciaal in deze bepaling uit te lichten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik volg de redenering van de minister, want die is ook al in de nota naar aanleiding van het verslag opgenomen, namelijk dat er geen rangorde of hiërarchie in maatregelen zou moeten worden aangegeven. De Raad van State stelt echter duidelijk dat hij dit een zinvolle en nodige aanvulling vindt, juist in het kader van het proportionaliteitsbeginsel, om aan te geven dat dit de zwaarste mogelijkheid is, maar dat er ook nog andere mogelijkheden zijn. Zo kan ervoor worden gezorgd dat niet alleen de zwaarst mogelijke maatregel wordt toegepast.

Minister Hirsch Ballin:

Ik begrijp dat punt. Het is goed dat het deel uitmaakt van de wetsgeschiedenis, inclusief de reactie van de regering op dit advies van de Raad van State. Dat geldt uiteraard ook voor hetgeen ik zo-even heb gezegd over de gewone toepasselijkheid van de algemene leerstukken van de Algemene wet bestuursrecht en van de jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ik heb net aangegeven dat sommige amendementen niet naast elkaar in hetzelfde wetsvoorstel kunnen worden opgenomen. Voor deze amendementen geldt daarbij echter dat het gewoon niet past bij het karakter van het wetsvoorstel om dingen die bij elk stuk bestuursdwang aan de orde zijn nader te regelen, zeker omdat in de algemene wet al een regeling is getroffen. Daar zit ook het proportionaliteitsvereiste in. Artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht geldt vanzelf ook voor de uitoefening van deze bevoegdheid. Daarvoor hoeft geen enkele aanvullende bepaling tot stand worden gebracht.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik kom graag terug op hetgeen ik in eerste termijn naar voren heb gebracht, namelijk dat dit punt raakt aan het dilemma dat met bestuurlijke bevoegdheden strafrechtelijke handhaving wordt nagestreefd. Kunt u daar nader op ingaan?

Minister Hirsch Ballin:

Het gaat om bestuurlijk optreden; het wetsvoorstel is bestuursrechtelijk van aard. De bestuursrechter van de Raad van State heeft bij herhaling geoordeeld over de toepassing van bestuurlijke bevoegdheden ten aanzien van lokaliteiten die met drugs hebben te maken. Uiteraard is het toetsingskader daarbij de Algemene wet bestuursrecht, inclusief de procedurele en materiële normen die daarvoor gegeven zijn.

Ik heb met belangstelling geluisterd naar de opmerkingen die vanochtend zijn gemaakt over vormen van teelt en gebruik van hallucinerende middelen, in het bijzonder qat en paddo's. Ik werd daarmee herinnerd aan het feit dat toen in 1928 de Opiumwet tot stand kwam, de minister van landbouw behoorde tot de ondertekenaars van het wetsvoorstel. Het kabinet neemt het onderwerp serieus; mijn collega van VWS heeft inmiddels meegedeeld dat hij een onderzoek laat instellen naar de aard van deze producten van teelt. De Kamer zal over de bevindingen daarvan uiteraard met het kabinet kunnen overleggen.

De heer Teeven (VVD):

Ik zal niet zeggen dat de minister zich er gemakkelijk van afmaakt, want het is een moeilijk onderwerp. Hoe gaan wij op het moment dat dit wetsvoorstel in werking treedt om met de kweek van paddo's, qat en dat soort harddrugs? Moet dat soort overlast gewoon voortduren, zoals in Uithoorn? Hoe ziet de minister dat?

Minister Hirsch Ballin:

Mijn collega van VWS heeft er geen gras over laten groeien. Hij heeft aangegeven wat het kabinet ging doen. Verder heb ik vanochtend bij alles wat over dit onderwerp werd gezegd aantekeningen gemaakt. Samen met de minister van VWS neem ik daar goede nota van.

De heer Teeven (VVD):

Past de minister ook artikel 3a van de Opiumwet aan als het onderzoek van zijn collega aanleiding geeft om de stoffen onder de werking van lijst I te brengen? Krijgen wij daar snel bericht over?

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb goed begrepen dat dat een van de vragen is. Mijn collega van VWS heeft dat ook begrepen. Vanochtend is in dit verband gesproken over de verschillen in gewassoorten. Mijn collega van VWS heeft ervoor gekozen om dat eerst te laten onderzoeken. Daarna is het moment om hier nader op te reageren.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voor alle duidelijkheid: paddo's en andere soorten gewassen vallen nog steeds niet onder harddrugs en pas nadat de onderzoeksresultaten bekend zijn, kunnen wij bekijken of er verdere stappen wenselijk zijn. Zo heb ik de minister toch goed begrepen?

Minister Hirsch Ballin:

In antwoord op Kamervragen heb ik vrij recent de huidige wettelijke situatie uiteengezet. Dat waren de antwoorden die ik heb gegeven op 13 februari jongstleden. In nr. 780 vindt u dus een goede weergave van de huidige wettelijke situatie.

De heer Van der Ham (D66):

Op andere Kamervragen over paddo's heeft de vorige minister van VWS geantwoord. Daarin staat dat ook de mogelijkheid wordt onderzocht van certificering en van het plaatsen van waarschuwingen op de verpakking. Ik hoop dat dit ook bij het desbetreffende onderzoek wordt betrokken. Kan de minister bevestigen dat het uitgangspunt moet blijven dat het beleid de volksgezondheid moet verbeteren? Dit zou wel eens kunnen inhouden dat mijn suggestie, die ik zojuist heb gedaan, wordt overgenomen, namelijk dat dit valt onder het beleid van de coffeeshops. Daarmee blijft dit gedoogd, echter onder bepaalde voorwaarden, zoals boven een bepaalde leeftijd en onder bepaalde omstandigheden met een goede informatieverschaffing. Het kan dus uitdrukkelijk het geval zijn dat dit uit dat onderzoek blijkt. Ik hoop ook dat de minister kan bevestigen dat de nadruk op de volksgezondheid nog steeds leidend is bij ons drugsbeleid en niet alleen maar het pure vervolgen ervan. In andere landen leidt dit laatste namelijk niet tot betere resultaten.

Minister Hirsch Ballin:

Het lijkt mij het meest ordelijk dat de vragen over de volksgezondheid beantwoord worden door mijn collega van VWS. Hij heeft daarvoor ook het traject aangegeven, en wel via een onderzoek naar de desbetreffende gewassoorten. Ik denk dat ik het daarbij moet laten.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden.

In dit debat is het wetsvoorstel aardig breed en diep aan de orde geweest. Met name de uitleg van het woord "daartoe" stemt mijn fractie tevreden. Dat woord kunnen wij namelijk breed uitleggen, ook in die zin dat grote hoeveelheden drugs reden kunnen zijn om via de bestuurlijke beoordeling de verkoop aan te pakken.

Voor mij is het begrip "verkoop" nog niet helemaal duidelijk geworden, maar dat kan in een vervolgdebat besproken worden. Ik doel hierbij vooral op de voorbereidende handelingen, zoals die in de growshops en in andere instellingen waar het in wezen over drugs gaat, terwijl dat woord niet gebruikt wordt. Het gaat erom dat die handelingen ook onder de werking van de Opiumwet kunnen vallen. Het wordt te ingewikkeld om dat nu duidelijk te krijgen. Ik zal mij daar nu dan ook niet meer over buigen.

Ik wil nog wel iets zeggen over de middelen waarvan wij het heel belangrijk vinden dat die via het onderhavige wetsvoorstel aangepakt kunnen worden. Het moet in dat kader mogelijk zijn om in panden en lokalen op te treden waar paddo's en qat verhandeld worden. De minister heeft daar wel iets over gezegd, maar ik wil dit punt graag onderstrepen met een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wenselijk is om via de Opiumwet tegen panden en lokalen op te treden waar paddo's en qat worden verhandeld;

overwegende dat verse paddo's en qat schadelijke genotsmiddelen zijn;

overwegende dat de werkzame stoffen in paddo's en qat wel op de lijsten van de Opiumwet staan, maar de verse paddo's en de qat zelf niet;

verzoekt de regering, na te gaan of vanwege de gezondheidsrisico's de verse paddo's en qat onder de Opiumwet zijn te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Joldersma, Teeven, Anker, Van der Staaij en De Roon.

Zij krijgt nr. 12(30515).

Indien de leden daarmee instemmen, zal ik na de heer De Wit het woord verlenen aan mevrouw Azough opdat zij daarna een algemeen overleg kan bijwonen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik wil nog een drietal zaken aan de orde stellen om de puntjes op de i te zetten.

Het eerste betreft het begrip "daartoe aanwezig". Gesteld dat de betrokkene na een controle of inval stelt dat daarbij weliswaar aanzienlijke hoeveelheden zijn aangetroffen, maar dat deze volledig voor eigen gebruik zijn. Ik neem aan dat dergelijke subjectieve opvattingen geen stand houden en dat voor het hanteren van artikel 13b objectieve maatstaven gelden, waarbij de aanwezigheid op zichzelf en de hoeveelheid doorslaggevend zijn en niet de motivering van de betrokkene. Ik verzoek de minister om dit te bevestigen.

Het tweede betreft de toetsing van de grondrechten die aan de orde zijn geweest: het woongenot en het huisrecht. Is het juist dat het feit dat sprake is van het strafbaar feit van overtreding van de Opiumwet op zichzelf voldoende rechtvaardiging is om inbreuk te maken op deze rechten? Met andere woorden: speelt in dit verband de mate van overlast of verloedering geen enkele rol bij de toepassing van de wet? Dient de burgemeester, of het overheidsorgaan dat de dwangmiddelen toepast ten aanzien van de ernst en ingrijpendheid van het toe te passen middel een afweging te maken omtrent de ernst van de situatie die zich concreet voordoet, waarbij een rol speelt of het de eerste, tweede of derde maal is? Ik verzoek de minister om hierop nog expliciet in te gaan.

De minister heeft verwezen naar de mogelijke dwangmiddelen die voortvloeien uit de Algemene wet bestuursrecht. Mijn derde punt betreft de vraag of het juist is dat wij in het kader van dit debat geen behoefte hebben aan een nadere uiteenzetting van de minister waarmee de gemeenten nog eens worden gewezen op het feit dat zij deze wet in het oog moeten houden, evenals de fasering en de ernst van de middelen die men hanteert en dat daarin een zekere volgorde dient te bestaan. Mogen wij aannemen dat de mogelijkheden zo duidelijk in deze wet zijn geformuleerd, dat de inzet ervan aan de plaatselijke overheden kan worden overgelaten zonder dat wij het risico lopen dat buitenproportioneel wordt opgetreden? Met andere woorden: kunnen wij dit al dan niet aan de lagere overheden overlaten? Ik heb deze vraag ook in eerste termijn al gesteld.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Een aantal vragen die ik in eerste termijn heb gesteld ten aanzien van proportionaliteit en effectiviteit is nog niet beantwoord. Ik heb een aantal concrete vragen gesteld met betrekking tot de noodzaak. Hoe vaak is artikel 174a toegepast? Hoe vaak is het de afgelopen jaren met succes bij de rechter bestreden? Ik verzoek de minister ons hierover cijfers te geven. Ik heb de vraag gesteld of het niet voor de hand ligt dat het openbaar bestuur zal kiezen voor de weg van de minste weerstand. Dat lijkt mij logisch en voorspelbaar. Ik vraag mij af wat de reactie van de minister hierop is en of ook hij verwacht dat artikel 174a in de toekomst een loos artikel zal worden omdat voortaan artikel 13a van de Opiumwet hiervoor in de plaats zal worden gebruikt. Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer De Wit ten aanzien van de term "daartoe aanwezig". Mijn fractie acht het essentieel dat de wet niet zo ruim wordt opgevat dat problemen ontstaan voor mensen die dit soort producten puur voor thuisgebruik in huis hebben.

Ik heb in eerste termijn ook een vraag gesteld over de fasering van de aanpak. Ik ben het eens met de minister dat dit een essentieel aspect is. Ik heb daarover een amendement ingediend, maar de minister ontraadt de aanneming ervan. Ik hoop wel dat de minister de motie van de heer Van der Ham onderschrijft, waarin wordt gesproken over een instrument voor het lokale bestuur met betrekking tot de fasering van deze aanpak. Mijn fractie vindt dat een essentieel onderdeel van de proportionaliteit en subsidiariteit in dit wetsvoorstel.

Het debat is een beetje doordesemd geraakt van een bepaalde ideologie met betrekking tot het drugsgebruik. Dat is misschien traditie bij debatten over drugsgebruik of drugshandel, maar ik hoor wel graag van de minister dat paddo's of qat geen middelen zijn die onder de harddrugs vallen. Ik hoop voorts dat de minister aangeeft dat pas nadat in het debat over het onderzoek van minister Klink concrete conclusies zijn getrokken, eventueel stappen worden gezet, al ga ik daar nog niet van uit. Mijn fractie is nog steeds trots op het beleid dat vooralsnog in Nederland wordt gehanteerd, een beleid dat vooral is gericht op het centraal stellen van de volksgezondheid. Ik hoop niet dat dit kabinet zich daarvan afkeert.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden op diverse aspecten van voorliggend wetsvoorstel. Ik constateer wel dat de minister nog geen bevredigend antwoord heeft gegeven op elk detail waarnaar ik heb gevraagd. Misschien wil hij dat alsnog doen.

Ik kom eerst te spreken over de kwestie van gemeenten die nog geen beleid hebben ontwikkeld ter zake van de aanpak van illegale verkooppunten van drugs. Het is mij inmiddels duidelijk dat er geen nieuwe cijfers bekend zijn. Als dit wetsvoorstel straks kracht van wet krijgt, kunnen er nog steeds gemeenten zijn die dit beleid nog niet hebben ontwikkeld. Er is vandaag gesproken over de mogelijkheid van verschuiving. Ik vraag mij af, als het wetsvoorstel straks wet is geworden, of de verkopers zich niet verplaatsen naar gemeenten die dat beleid nog steeds niet hebben ontwikkeld. Ik ben bang dat gaat gebeuren. Als zo'n situatie zich voordoet, is het dan juridisch mogelijk een gemeente te dwingen een beleid ter zake te ontwikkelen? Moet dat niet nu al worden geïnitieerd om te voorkomen dat straks blijkt dat sommige gemeenten niet klaar zijn voor de nieuwe situatie?

Dan de gefaseerde aanpak. Ik heb de minister gevraagd of het in gevallen, waarin manifest sprake is van de constatering van drugshandel vanuit een bepaald pand door personen die op dat onderwerp al een strafblad hebben, noodzakelijk is nog een stappenplan te volgen. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt een beschrijving van een stappenplan gegeven. Er wordt eerst een besluit voorbereid. Daarna wordt een waarschuwing aan de belanghebbende gestuurd. Deze wordt ook nog gehoord, voorafgaand aan het besluit. Is dat allemaal wel nodig als wij te maken hebben met een geharde crimineel van wie wij constateren dat hij opnieuw in een bepaald pand bezig is met de verkoop van drugs? Is het niet wenselijk en juridisch mogelijk om in dat soort gevallen op dezelfde dag dat iets dergelijks is geconstateerd, de deuren van het pand te sluiten en dat dicht te doen? De rechtswaarborgen die de Algemene wet bestuursrecht in het stappenplan tot uiting laat komen, wil ik niet aantasten, maar ik kan mij voorstellen dat daar achteraf naar wordt gekeken en dat het pand wel onmiddellijk wordt gesloten in dit soort gevallen.

Mijn laatste punt betreft de kwestie van de verkooppunten voor paddo's en qat. Ik begrijp wel de toezegging van minister Klink dat hij de werking van paddo's gaat onderzoeken, maar ik vind het ietwat teleurstellend dat deze problematiek pas weer bekeken gaat worden nadat zich een ernstig incident heeft voorgedaan, terwijl dit alles niet nieuw en geen verrassing is. Ik heb zojuist al gezegd dat de politie in Amsterdam ongeveer wekelijks incidenten meemaakt waarbij mensen na gebruik van paddo's zeer gevaarlijke dingen doen en de politie moet ingrijpen om te voorkomen dat het verkeerd afloopt. De heer Teeven wees er al op dat de effecten van het gebruik van paddo's lijken op die van lsd-gebruik. Het gebruik van paddo's leidt tot allerlei gevaarlijke situaties. Het is jammer dat weer zo'n ernstig incident moet plaatsvinden voordat er opnieuw naar gekeken wordt.

De heer Van der Ham (D66):

Ik wil hierop toch een kleine correctie aanbrengen. Een poos geleden, twee maanden geleden, heeft de minister van VWS naar aanleiding van vragen van mijzelf een onderzoek toegezegd naar bijvoorbeeld waarschuwingen op verpakkingen. Ongetwijfeld zal daarbij ook gekeken worden welke waarschuwingen erop moeten en welke gevaren er precies zijn. Het is dus niet alleen vanwege dit incident dat het ministerie ermee bezig is. Het is overigens ook niet alleen op basis van incidenten dat Kamerleden hierover vragen hebben gesteld. Toen was er namelijk geen incident, althans niet het incident waarover het nu gaat. Wat dat betreft klopt niet helemaal wat u zegt. Gelukkig maar!

De heer De Roon (PVV):

Ik laat het hierbij en dank de heer Van der Ham voor deze aanvulling.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. ik dank de minister voor zijn beantwoording.

Op één punt heb ik nog een vraag overgehouden. Het is ook al door de heer De Roon aangegeven. Hoe zit het met gemeenten die als het ware doordat een verschuiving optreedt, voor het eerst geconfronteerd worden met drugspanden en die tot dat moment nog geen voldoende handhavingsbeleid hebben geformuleerd omdat daar nog te weinig aanleiding voor was? Mag ik het zo begrijpen dat het in die gevallen wel wenselijk is om te komen tot een integraal handhavingsbeleid, maar dat het geen formele voorwaarde is en dat men om zo'n situatie te keren niet hoeft te wachten totdat aan allerlei overlegformaliteiten is voldaan?

Wat betreft de amendementen van mevrouw Azough en van de heer Van der Ham vond ik de argumentatie van de minister dat het elementen betreft die in het algemene bestuursrecht geregeld zijn, overtuigend. Ik vind het ook belangrijk niet te redeneren in de trant van "baat het niet, dan schaadt het niet". Het algemene bestuursrecht is bedoeld om losse eindjes op te lossen en onvolledige onderdeeltjes van zo'n proces niet in specifieke wetten nog eens dunnetjes over te doen. Daarom vind ik het van belang om het daarbij te houden en zullen wij die amendementen te steunen.

Dat is anders bij het amendement van de heer Teeven, waar hij vraagt of wij niet ook de productie onder de reikwijdte van dit instrument moeten brengen. Als ik de minister goed heb begrepen is de formulering in de Woningwet beperkter en aan specifiek aangeduide belangen, zoals veiligheid en gezondheid, gekoppeld. Deze bevoegdheid is ruimer en bovendien is het vanuit wetssystematiek de vraag of het niet passender is om het in dit artikel in deze wet te regelen dan afzonderlijk in de Woningwet. Ik ben dus geneigd om de heer Teeven hierin wel te volgen.

De heer Van der Ham (D66):

De minister zegt dat hij het eigenlijk niet nodig heeft. Het is dus dubbelop. Het staat al in een andere wet. Wat is dan precies de overweging, als hij zelf zegt dat hij het niet nodig heeft? Ik heb ook wel sympathie voor het amendement, maar hij heeft het niet nodig.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb gehoord dat de minister zei dat het in de Woningwet is geregeld in het belang van de veiligheid en de gezondheid. Daarin is het gekoppeld aan nader aangeduide belangen. Ik weet niet wat dat voor de bewijslast en dergelijke betekent. Mijn redenering is dan meer andersom: kunnen wij het niet beter in deze bepaling zo volledig mogelijk regelen en ons afvragen of het in de Woningwet nog wel een aparte regeling behoeft? Ik wil onnodige versnippering tegengaan. Het is op zichzelf ook wel een logische plaats: er wordt een algemene bevoegdheid geformuleerd ten aanzien van overtredingen van de Opiumwet.

De heer Van der Ham (D66):

De Nederlandse Orde van Advocaten heeft mijn amendement aanbevolen, omdat daarmee een check voor burgers in het leven wordt geroepen. Het moet niet zo zijn dat eindeloos panden kunnen worden afgesloten. In bepaalde gevallen is dat echt een probleem: het worden vergeten panden. Een regeling zoals ik voorstel, kan dan uitkomst bieden. Juist omdat het naast de bepaling wordt gezet waarmee een pand kan worden gesloten.

De heer Van der Staaij (SGP):

De Nederlandse Orde van Advocaten was zo'n beetje de enige adviesinstantie die negatief was over dit wetsvoorstel. Dat standpunt was gebaseerd op argumenten die op bepaalde punten evident onjuist en onvolledig waren. Ik heb mij daar eerlijk gezegd over verbaasd. Dat de orde het met uw amendement eens was, vind ik dus geen sterk argument. Het is bijna spiegelbeeldig met de niet-overtuigende advisering over dit wetsvoorstel.

De heer Van der Ham (D66):

Dat ging over het hele wetsvoorstel, dit gaat puur over dit amendement.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind het glashelder. In de Algemene wet bestuursrecht is het uitputtend geregeld. Wij moeten oppassen dat wij het niet nog eens overdoen. Daarmee ondermijnen wij de uniformering die de AWB beoogt en rijst de vraag waarom je andere vereisten die horen bij een bestuurlijk zorgvuldig optreden, niet opneemt. Dan zal al snel de vraag worden gesteld of wij daaraan in het kader van deze wet minder hechten. Ik vind dat wij het gewoon helder moeten houden. Datgene wat in de AWB staat, geldt ook hier.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik begin met het verdringingseffect voor de toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet. Het is nu natuurlijk veel makkelijker om via de Opiumwet in te grijpen. Zullen wij niet zien dat men steeds kiest voor de easy way-out via de Opiumwet? Wat zullen daar de nadelen van zijn en hoe wil de minister daarmee omgaan?

Ik heb al aangegeven dat mijn amendement een extra check voor gemeenten biedt om ervoor te zorgen dat panden niet eindeloos leeg blijven staan. Collega Azough heeft een amendement ingediend met betrekking tot de professionaliteit en het handhavingsarrangement. Op zichzelf zijn er best argumenten te geven om het niet in de wet op te nemen, maar veel partijen vinden het wél belangrijk. Ik dien een motie in waarmee deze bezwaren wellicht kunnen worden ondervangen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het sluiten van een woning een ultimum remedium dient te zijn om de problematiek rondom een drugspand op te lossen;

overwegende dat het voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit daarbij een essentiële voorwaarde is;

verzoekt de regering, te bevorderen dat in elke gemeente een handhavingsarrangement wordt opgesteld waarin deze eisen worden verankerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(30515).

Mevrouw Joldersma (CDA):

Door dit wetsvoorstel gelden de criteria van uiterste redmiddel en subsidiariteit juist niet meer. Ik vind het dus vreemd dat de heer Van der Ham ze nu toch weer aan de Opiumwet wil koppelen. Daarmee ontkracht hij als het ware datgene wat wij met het wetsvoorstel willen regelen.

De heer Van der Ham (D66):

In de memorie van toelichting staat dat een pand natuurlijk niet zomaar in één klap dicht moet. Er moeten goede argumenten worden aangevoerd. Op grond van bepaalde argumenten zou je ook tot versnelling kunnen overgaan. Wat dit betreft steunen wij het wetsvoorstel. Wij willen wel dat gemeenten er zorgvuldig mee omgaan. Dat hoort bij de handhaving. Bij de handhaving hoort ook dat goed en inzichtelijk wordt aangegeven wat er met een gesloten pand gaat gebeuren. Sommige gemeenten gaan daar slordig mee om. Ik roep de minister met mijn motie op om bij de gemeenten te bevorderen dat daar meer werk van wordt gemaakt. De werking van de wet moet zo gunstig mogelijk uitvallen. Wat dat betreft hoop ik op de steun van de minister.

Verder heeft de minister gezegd niet in detail te willen ingaan op de thuisteelt omdat het altijd een weging betreft. Ik ben blij dat hij dat zegt omdat het namelijk zo is. Als iemand voor zichzelf en voor zijn buurman teelt, is dat niet hetzelfde als iemand voor de gehele wijk aan het te telen is. Een burgemeester moet dan een weging kunnen maken. Een minister mag daarin dan niet te veel treden. In ieder geval mag deze daarbij geen absolute getallen noemen.

Op mijn vraag wat leidend moet zijn in het gehele drugsbeleid heeft de minister gezegd dat de minister van VWS daarop het antwoord moet geven. Dat is een belangrijke uitspraak omdat hij daarmee aangeeft dat nog steeds volksgezondheid en volksgezondheidsmotieven leidend zijn voor ons drugsbeleid. Ook bij de werking van qat en paddenstoelen is het van belang je de vraag te stellen wat effectief is voor de volksgezondheid. Als een totaal verbod ervan effectief blijkt te zijn, moeten wij daarover met elkaar kunnen spreken. Ik vermoed overigens dat het uiteindelijk niet effectief zal zijn en dat het effectiever zal zijn om tot een soort constructie te komen zoals wij die nu kennen met de softdrugs, namelijk strenge verkoopcriteria. Het voorbeeld is genoemd van een pand in Uithoorn waar qat wordt verkocht en dat overlast kan geven. Als het onder het coffeeshopbeleid valt, kan in het geval van overlast vestiging tegengegaan worden. De uitkomst van het onderzoek zou wat mij betreft in ieder geval moeten inhouden dat minimaal wordt voldaan aan de eisen conform het coffeeshopbeleid.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Het lijkt nu alsof u zichzelf een beetje tegenspreekt. Het coffeeshopbeleid is er juist omdat cannabis onder de werking van de Opiumwet is gebracht. Dus daarmee zegt u eigenlijk dat u qat en paddo's onder de werking van de Opiumwet wilt brengen.

De heer Van der Ham (D66):

De huidige situatie Van der Hamwaarin er eigenlijk geen regels zijn met betrekking tot paddo's vind ik ongewenst. Via Kamervragen heb ik aangegeven dat ervoor gezorgd zou moeten worden dat er waarschuwingen worden aangebracht. Dat zou wat mij betreft ook voor softdrugs moeten gelden. Een liberaal softdrugsbeleid is dus sowieso strenger dan het zomaar vrijlaten. Ik wil meer regels om het aan banden te leggen om ervoor te zorgen dat het niet overal verkocht mag worden en niet aan iedereen. De reden waarom ik uw motie niet heb meeondertekend is erin gelegen dat de formulering in de motie wel heel erg "trechtert" in de richting van een verbod. Van dat laatste ben ik nog niet zo overtuigd. Er zijn de laatste jaren heel veel onderzoeken geweest naar de werking van paddo's waaruit blijkt dat een verbod niet gerechtvaardigd zou zijn. Wellicht komt er iets geheel anders uit het nieuwe onderzoek; dat wachten wij rustig af.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Van der Ham maakt een heel scherpe tegenstelling tussen de justitiële kant en de volksgezondheidskant. Is hij het niet met mij eens dat de strafbaarstelling van bepaalde middelen juist is gericht op bescherming van de volksgezondheid?

De heer Van der Ham (D66):

Ja. Daarom ben ik het er bijvoorbeeld zeer mee eens dat een coffeeshop wordt gesloten als daar wordt verkocht aan mensen onder de 18 jaar. Ik herinner mij een algemeen overleg met toenmalig minister van Justitie Donner. Daarbij gaf hij aan dat wanneer er drie keer aan minderjarigen wordt verkocht, de desbetreffende coffeeshop moet worden gesloten. Ik riep toen: dat mag wat mij betreft onmiddellijk. Als wij een liberaal softdrugsbeleid voeren, moeten de regels die wij daarbij hanteren wel streng gehandhaafd worden. Zeker ten aanzien van de verkoop aan minderjarigen ben ik daar zeer streng in, hetgeen hopelijk voor u geen verrassing zal zijn.

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de inbedding van het voorliggende wetsvoorstel, dat wij zullen steunen, in het beleid rond softdrugs in brede zin. Het zou niet effectief zijn om de discussie over softdrugs en de uitwassen ervan te beperken tot alleen maar dit wetsvoorstel. Ik hoop dat de minister in gesprek blijft met de gemeenten over het probleem van de achterdeur, dus de teelt om de gedoogde coffeeshops te kunnen voorzien van hun softdrugs. Anders is het "free for all" op de markt van de coffeeshops. Dan zullen coffeeshopeigenaren moeten blijven handelen met criminelen. Dat is geen goede omstandigheid, maar daar dwingt de overheid ze dan eigenlijk wel toe. Dat vind ik niet goed. Dat is niet zuiver. Wat mij betreft zouden op termijn zeker experimenten vormgegeven moeten worden in bepaalde steden die daar zelf om vragen om tot gereguleerde teelt te komen. Ik denk dat dat uiteindelijk de oplossing zou kunnen zijn van heel veel problemen rond softdrugs. Ik hoop dat de minister dat inzicht de komende jaren zal krijgen en dat hij in ieder geval de dialoog aan blijft gaan met de gemeenten die dit wensen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik heb in mijn eerste termijn al gezegd dat ik een voorstander ben van deze wetswijziging. Ik zie vooralsnog geen redenen om daar nu al aanpassingen in aan te brengen. Al blijft het natuurlijk belangrijk dat je kijkt hoe het straks in de praktijk zal gaan werken.

Ik ben het eens met wat de heer Van der Ham heeft gezegd. Wij moeten voorkomen dat wijken verkrotten, omdat panden dicht blijven en er niets mee gebeurt. Het zou wenselijk zijn als gemeenten daar beleid op voeren. Het gaat dan niet alleen om de panden waar de gemeente van verordineerd heeft dat die gesloten moeten worden, maar ook om panden die nog wel in verhuur zijn of het eigendom van iemand anders zijn. Dat is een beleid dat de PvdA-fractie onderschrijft.

De minister is kort ingegaan op de positie van bewoners. Ik heb nog steeds zorgen over bewoners die misstanden in de wijk aantonen, bijvoorbeeld als het gaat om illegale verkoop of teelt of intimidatie. Hoe kunnen wij die bewoners nader beschermen? Dat is overigens een discussie die breed gevoerd moet worden.

Paddo's en aanverwante zaken horen eigenlijk geen onderwerp van discussie te zijn, maar wij kunnen er niet helemaal bij weg blijven. Ik heb de motie van mevrouw Joldersma ook niet ondertekend, omdat minister Klink al heeft toegezegd dat hij zal onderzoeken wat precies de gezondheidsrisico's zijn. Mijn fractie ziet dat rapport graag tegemoet. Het incident met de Franse scholiere is heel erg. Helaas zijn er ook incidenten waarbij bijvoorbeeld sterke drank een rol speelt. Een aantal jaren geleden heeft bijvoorbeeld een jongeman uit Groningen daarbij het leven gelaten. Dat heeft ertoe geleid dat is gekeken hoe verstandig kan worden omgegaan met alcohol. Dat heeft echter niet geleid tot een algeheel verbod. Wat de uitkomsten van dat onderzoek ook moge zijn, ik hoop dat het kabinet verstandige keuzes zal maken. Ik vertrouw erop dat goed wordt gekeken naar de gezondheidsrisico's en dergelijke aanverwante zaken. Ik zie dat rapport dan ook met vertrouwen tegemoet.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Wij danken de minister ook voor zijn antwoorden. Wij zijn blij met zijn ruime uitleg van het begrip "erf". Voor zover dat nog niet duidelijk was, is het na vandaag wel volledig duidelijk. Wij zijn ook blij met zijn ruime uitleg van het begrip "daartoe aanwezig". Het is nu volstrekt helder wat daarmee wordt bedoeld. Wij danken de minister ook voor zijn toezegging – die hebben wij in ieder geval zo opgevat – dat mocht de uitkomst van het onderzoek zo zijn dat paddo's en/of qat schadelijk zijn voor de volksgezondheid, hij er in lijn met artikel 3a van de Opiumwet voor zal ijveren dat die spullen op lijst I van de Opiumwet komen te staan. Mijn fractie voelt niet zo heel veel voor het voorstel van de fractie van D66 om de paddo's op lijst II te zetten. Het is een middel dat vergelijkbaar is met lsd en volgens mij moet je dat niet gaan behandelen als softdrug, maar moet je dat onder de harddrugs laten vallen.

De heer Van der Ham (D66):

U vraagt...

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, als u nu even wacht tot ik u het woord geef, dan kunnen ook de mensen die naar de radio luisteren – dat is de achtergrond hiervan – horen dat u het woord krijgt.

Het woord is aan de heer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Dank u wel voorzitter. Ik groet alle luisteraars.

De heer Teeven heeft mede om het onderzoek naar paddo's gevraagd, maar hij weet nu al dat die op lijst I moeten. Dat vind ik gek. Vervolgens zegt hij dat de volksgezondheid leidend moet zijn. Nu is het heel goed mogelijk dat het voor de volksgezondheid effectiever is om paddo's niet helemaal te verbieden, maar om ze in een of andere vorm te gedogen. Wij moeten ervoor zorgen dat de schade bij de mensen die geneigd zijn om paddo's te gebruiken zo veel mogelijk beperkt blijft. Ik hoop dat de heer Teeven aan beide aspecten aandacht wil besteden.

De heer Teeven (VVD):

De heer Van der Ham en ik zijn het volstrekt oneens. Overigens moet ik hem even corrigeren. Onze fractie heeft niet om dit onderzoek gevraagd. De regering heeft dit zelf voorgesteld. Voor ons is het duidelijk wat er met paddo's aan de hand is. In gedroogde paddo's zitten stoffen die op lijst I staan en die vallen onder het enkelvoudig verdrag van New York. De discussie is nu blijkbaar of natte paddo's daar ook onder moeten vallen. Het is al jaren bekend dat het gebruik van paddo's heel rare effecten kan hebben. Er staat niets voor niets op de verpakking dat je paddo's niet in je eentje moet gebruiken en dat er gevaar is dat je ergens af gaat springen.

De vergelijking die mevrouw Kuiken maakte, is volstrekte onzin. Alcohol is verslavend. Paddo's zijn dat niet, maar hebben wel heel rare bijeffecten, zoals lsd twintig jaar geleden had. De VVD-fractie vindt dat wij gewoon niet aan die rotzooi moeten beginnen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter...

De voorzitter:

Nee, mijnheer Van der Ham, het ging hier vandaag niet over en ik wil het er ook echt niet meer over hebben.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Het lijkt mij dat de heer Teeven eerst de onderzoeksresultaten dient af te wachten voordat hij conclusies trekt die hij niet kan staven. Ik verbaas mij erover dat de van oudsher vrijheidsgezinde en liberale VVD zo'n vooringenomen standpunt inneemt. De VVD lijkt nu meer de partij van het verbieden en de verboden te worden.

De heer Teeven (VVD):

Ik kan u wel uit de droom helpen. Ik hoef dat onderzoek niet af te wachten, want er is al onderzoek gedaan naar de stoffen in paddo's. Dat hoeven wij niet opnieuw te doen, maar als het kabinet dat wil, dan kunnen wij dat niet tegenhouden. Het is heel goed om liberaal en vrijdenkend te zijn, maar de VVD voelt er niets voor dat mensen stoffen gebruiken waardoor zij de neiging krijgen om van het dak te springen. Dat is geen kwestie van vrijdenkend zijn, maar wel van gebruik van je gezonde verstand.

De heer Van der Ham (D66):

In het onderzoek uit 2000, waarnaar u verwijst, staat letterlijk dat de uitkomst van de risicoschatting geen noodzaak geeft tot een wettelijk verbod op paddo's. Wij hebben beiden grote zorgen over de uitwerking van het gebruik van paddo's. Wij hoeven elkaar er niet van te overtuigen dat sommigen er volledig van door het lint gaan. De vraag is echter of een verbod helpt om dat te voorkomen. Daar moeten wij het de komende jaren uitgebreid over hebben.

De heer Teeven (VVD):

Er zullen ook mensen zijn die verstandig omgaan met een vuurwapen, maar heel veel mensen doen dat niet. In paddo's zitten stoffen die op lijst I staan. Mijn fractie heeft geen onderzoek nodig om zich daar een oordeel over te vormen.

De minister heeft gezegd dat het woord "productie" uit mijn amendement niet in lijn is met de begrippen uit artikel 2 en artikel 3 van de Opiumwet. Daarin gaat het over bereiden, bewerken, verwerken, vervaardigen en telen. De jurisprudentie van deze artikelen heeft echter tot de conclusie geleid dat die begrippen elkaar helemaal niet ontlopen, omdat ze allemaal betrekking hebben op de productie. Bij de ontstaansgeschiedenis van het wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van de verhoogde strafmaat voor beroepsmatige of bedrijfsmatige teelt is gebleken dat het inrichten van panden voor telen van wiet niet valt onder het begrip "telen" zoals omschreven in artikel 3 van de Opiumwet. Het gebeurt nu ook dat ontruimde panden opnieuw worden ingericht voor de teelt van wiet. De politie moet wachten tot er weer plantjes groeien voordat zij kan ingrijpen op grond van artikel 3 van de Opiumwet. Juist omdat de jurisprudentie over de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, ook gelet op de ontstaansgeschiedenis van de wet, de vijf door de minister genoemde begrippen allemaal beschouwt als productie, lijkt het heel juist om het begrip "productie" op te nemen in de wet als je wilt werken met bestuursdwang. Ik vraag de minister dus om dat punt te heroverwegen en om dat amendement over te nemen.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ook na de tweede termijn van de Kamer kom ik tot de conclusie dat het wetsvoorstel als zodanig brede steun geniet. Op de naar aanleiding van het wetsvoorstel gestelde vragen over de paddo's en de verhouding tot de Algemene wet bestuursrecht kom ik uiteraard terug.

Mevrouw Joldersma en de heer De Wit hebben bevestigd dat zij de toelichting op het woordje "daartoe" helder vonden. Dat woord komt trouwens ook al voor in de bestaande tekst van artikel 13b.

Bij mijn reactie op de motie van mevrouw Joldersma neem ik meteen de opmerkingen en vragen over de paddo's mee. De heer Van der Ham heeft er terecht aan herinnerd dat hij in het najaar van 2006 vragen heeft gesteld over het kweken, verhandelen, drogen en verkopen van paddo's. Hij sloot daarmee aan bij een arrest van de Hoge Raad in 2002. Die vragen zijn door mijn toenmalige collega van VWS en mij beantwoord. Dat betreft Aanhangsel nr. 780, waarnaar ik eerder heb verwezen. Daarin is de situatie ten aanzien van wetgeving en beleid inzake paddo's en inzake de verse producten precies aangegeven. Er is dus een verschil tussen de gedroogde en bewerkte paddenstoelen en de verse paddenstoelen. Ik neem aan dat die antwoorden duidelijk zijn.

De vraag die nu gesteld is, is of er aanleiding is om te komen tot wijziging van de wetgeving. Daarover heeft mijn collega van VWS inmiddels ook het een en ander meegedeeld. Hij heeft opdracht gegeven voor een onderzoek naar de paddenstoelen. Dat is van belang, zowel uit het oogpunt van de volksgezondheid als uit het oogpunt van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, die uiteraard ook betrekking heeft op de Opiumwet. Uiteraard trekken wij daarbij evenzeer samen op als bij andere aspecten van het drugsbeleid van ons mag worden verwacht. Dat risicoschattingsonderzoek wordt nu uitgevoerd door het Coördinatiepunt assessment en monitoring nieuwe drugs. Daar is dat dus op gericht. Als ik het goed zie, is dat ook wat er gevraagd wordt in de door mevrouw Joldersma ingediende motie, even afgezien van de uitbreiding tot qat, waarvan ik mag aannemen dat die geen bezwaren zal ontmoeten. Ik zal uiteraard aan mijn collega van VWS, tot wie de motie zich in het bijzonder richt, overbrengen dat deze motie hier is ingediend. Ik neem aan dat hij geen problemen met de motie heeft, omdat hij al heeft aangekondigd dat hij dat onderzoek naar de gezondheidsrisico's wil laten doen.

De heer Van der Ham (D66):

In de beantwoording van de Kamervragen is aan mij toegezegd dat er onderzoek wordt gedaan naar etikettering. Dat wordt dus natuurlijk meegenomen in dat onderzoek.

Minister Hirsch Ballin:

De heer Van der Ham merkt terecht op dat deze twee vragen met elkaar te maken hebben. Met de conclusie dat er reden is voor plaatsing op de lijsten behorende bij de Opiumwet komt de etiketteringsvraag in een ander perspectief te staan. Bij verboden artikelen worden gewoonlijk immers geen etiketteringsvoorschriften gehanteerd. Het kan overigens dat voor sommige gewassoorten het ene gebeurt en voor andere gewassoorten het andere. Dat kan worden beoordeeld aan de hand van het onderzoek. De relatie die de heer Van der Ham legt, is echter zakelijk juist.

De motie van de heer Van der Ham en mevrouw Azough heeft betrekking op de wijze van handhaving. Het door mij in eerste termijn besproken amendement heeft daar ook betrekking op. Dit raakt aan de overtreding van de Opiumwet en de fasering en het stappenplan. Over dat laatste punt heeft de heer De Wit gesproken. Ik wijs er met enige nadruk op dat het niet nieuw is voor burgemeesters dat zij dit soort bevoegdheden uitoefenen. Een veelheid van besluiten van burgemeesters in de afgelopen jaren heeft betrekking op de huidige tekst van artikel 13b, de Gemeentewet en de Woningwet. De gedachte dat wij hier nieuw land betreden en dat de burgemeesters hiermee geen raad weten, is dan ook onterecht.

Dat geldt ook voor de verhouding tot het strafrecht. Die is in de jurisprudentie van ook de hoogste bestuursrechter meermalen aan de orde geweest. Daarbij is onderkend dat constatering van strafbare feiten die leiden tot een veroordeling een zeer hard element vormen in de beoordeling van de burgemeester om bestuurlijke maatregelen toe te passen. Het is niet zo dat de burgemeester slechts een back-upfunctie heeft bij wat er strafrechtelijk, tot en met een veroordeling, is vastgesteld. Ook dat is in de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter aan de orde geweest. Een burgemeester kan op basis van processen-verbaal, ook als die niet leiden tot een veroordeling, tot de conclusie komen dat voldaan is aan de toepassingsvoorwaarde van zijn bestuurlijke bevoegdheid. Dat is de opzet en de werkwijze die al vele malen is getoetst door de rechter en de politiek.

Burgemeesters verantwoorden zich aan de gemeenteraden. De bevoegdheden waarover wij spreken, worden dan ook niet aan een orgaan van de centrale overheid toegekend. De bestuursrechter beoordeelt vervolgens de rechtmatigheid. Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik hebben via de website over criminaliteitspreventie handreikingen gedaan voor een goed handhavingsarrangement. De minister van BZK heeft gemeenten zonder handhavingsarrangement of beleid op dat gebied daarop geattendeerd. Het blijft gemeentelijk beleid, in dit geval beleid van de burgemeester, binnen de grenzen van het recht.

De heer Teeven (VVD):

Nieuw is dat de woningen erbij komen. Bij het aantreffen van opiumproducten bij het binnentreden en doorzoeken van woningen in het kader van het strafrecht hoorde een lange procedure. De gemeente moest een lange weg volgen met allerlei voorwaarden. Met artikel 13b is nu de snelle weg van de bestuursdwang mogelijk gemaakt. Mijn vraag is hoe de minister het gecombineerd optreden met het Openbaar Ministerie ziet. Er zit immers een kleiner tijdsverloop tussen het strafrechtelijk onderzoek en het toepassen van bestuursdwang dan voor het in werking treden van dit artikel.

Minister Hirsch Ballin:

Exact om die reden vinden wij het wenselijk dat deze bestuurlijke bevoegdheden in het gehele stelsel van handhaving van de Opiumwet een plaats hebben gekregen naast het strafrecht. Bestuursrecht en strafrecht werken uiteraard in dezelfde richting; zij zijn complementair. In eerste termijn heb ik gewezen op de Gemeentewet, de Woningwet en de Opiumwet. Toen de Gemeentewet in 1997 op dit punt werd aangevuld, is er in de Eerste Kamer al een opmerking over gemaakt. Ik herinner mij dat goed, want ik maakte die opmerking in mijn toenmalige hoedanigheid. Een aantal woordvoerders in de Eerste Kamer verwoordden het toen zo dat ook de Opiumwet een bevoegdheid zou moeten krijgen voor bestuurlijk handhaven. Die complementariteit wordt tot stand gebracht. Wij zijn nu echt niet de verhouding tussen bestuursrecht en strafrecht opnieuw aan het uitvinden. Dat bepaalt ook mijn reactie op de amendementen en de motie over proportionaliteit en goede procedures.

In artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat een bestuursorgaan de nodige kennis van de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft. Als een burgemeester op basis van de bestaande bevoegdheden tekortschiet in het verwerven van kennis en inzicht in de af te wegen belangen, dan is dat een toetsingscriterium waartegen in beroep een voorziening gevraagd kan worden. Zo kan ook een voorziening worden gevraagd tegen bestuursorganen die nalatig zijn in het gebruik maken van hun bevoegdheden. De inkadering in het nationale beleid vertaalt zich in deze schakering van wetgeving, de handreikingen waar ik het net over had, de politieke controle op gemeentelijk niveau en de juridische toetsing aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht.

In artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht staat de verplichting van een bestuursorgaan tot afweging van de betrokken belangen. Daarin staat de norm van de proportionaliteit die is ingeroepen. Daar is vandaag in het debat ook terecht op gewezen. Het behoort tot de verworvenheden van ons bestuursrecht dat die norm geldt. In artikel 3:4 staat dat de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In de bepalingen over de bestuursdwang is de schriftelijke vastlegging, de mogelijke schakering, de mogelijkheid om een dwangsom toe te passen als doeltreffend, in bepaalde opzichten een lichter maar effectief middel in plaats van de toepassing van bestuursdwang. Ook dat is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

De heer Van der Staaij merkte terecht op dat wij niet opnieuw hoeven vast te leggen wat al in de wetgeving staat over de uitoefening van deze bestuurlijke bevoegdheden. Daar zou alleen maar verwarring over kunnen ontstaan. Ik heb de wetten al genoemd: de Woningwet, de Gemeentewet en de Opiumwet. De praktijk heeft geleerd dat het van belang is voor een goede handhaving van de Opiumwet om niet alleen te steunen op het strafrecht maar ook op de bestuurlijke bevoegdheden, bijvoorbeeld als het gaat om sluiting van coffeeshops en drugspanden. Het gat dat met dit wetsvoorstel wordt gedicht, is zowel beleidsmatig als juridisch goed ingekaderd.

Er ligt nog een vraag van mevrouw Azough over aantallen bij de toepassing van artikel 174a. Die cijfers zijn niet beschikbaar. Wij weten dat goed gebruik is gemaakt van artikel 174a, maar het gekwantificeerde materiaal ontbreekt. Het punt van de verdringingseffecten heeft uiteraard de aandacht. Ik heb hier in eerste termijn al iets over gezegd. Juist doordat de ontbrekende schakel wordt aangebracht in het geheel van bestuurlijke bevoegdheden, zullen burgemeesters ook alert kunnen zijn op het risico dat in een naburige gemeente verdringing optreedt. Er zijn ook zo veel contacten in de grensgemeenten met naburige regio's dat men zich wel bewust is van eventuele verdringingseffecten over de grens, al moet ik hier bij zeggen dat ik op dit moment geen gedetailleerde kennis heb van de bevoegdheden van de burgemeesters naar Belgisch recht. Uiteraard is er in het regio-overleg ruimte om hierover te spreken.

De wens om serieus van deze bevoegdheden gebruik te maken, ligt aan dit hele wetsvoorstel ten grondslag. Ik kan dit alleen maar bevestigen.

De heer De Roon sprak over de 5% gemeenten zonder beleid. De gemeenten zijn daar inmiddels op aangesproken. Dit zal uiteraard ook in het oog worden gehouden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen over het wetsvoorstel en de ingediende moties en amendementen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 15.05 uur tot 15.30 uur geschorst.

Naar boven