Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels omtrent een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen (Handelsregisterwet 200.) (30656).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. In het economisch verkeer moeten de deelnemers vertrouwen hebben in degenen die producten aanbieden en afnemen. Dit onderlinge vertrouwen is van cruciaal belang voor een goed verloop van het economisch verkeer. Aanbieders van producten en diensten moeten er van op aan kunnen dat de bedrijven en dergelijke en de mensen met wie zij zaken doen, werkelijk beslissingsbevoegdheid en tekenbevoegdheid hebben om zaken te regelen. Zij moeten er ook van op aan kunnen dat, wanneer er bepaalde afspraken zijn gemaakt, zij hun zakenpartners kunnen houden aan de afspraken die zijn gemaakt. Men moet precies weten met wie men te maken heeft, of men te maken heeft met de personen die bevoegd zijn om zaken te doen. Deelnemers aan het economische verkeer moeten deze gegevens op een gemakkelijke en vertrouwenwekkende manier kunnen vinden. Ook moeten de gegevens op een gemakkelijke manier kunnen worden aangeleverd, zonder dat het tot verhoging van de administratieve lasten leidt. Sterker nog: het zou wat ons betreft juist tot een vermindering van deze administratieve lasten moeten leiden.

In dit licht beoordeelt de CDA-fractie het wetsvoorstel voor een Handelsregisterwet, zoals dat nu op tafel ligt en dat moet leiden tot een Basisbedrijvenregister, op de volgende doelstellingen: in de eerste plaats de vertrouwenwekkende informatie, in de tweede plaats de opname van alle deelnemers aan het economisch verkeer in het register en in de derde plaats de vermindering van de administratievelastendruk. Dit allemaal onder het motto "Wij moeten het niet alleen leuker maken, maar ook gemakkelijker".

Wie moeten er precies opgenomen worden in het basisbedrijvenregister? In het wetsvoorstel staat dat alle deelnemers aan het economisch verkeer zich moeten laten registreren. Het gaat immers om een basisregister, waardoor de uitvraag van gegevens, vooral de authentieke gegevens, slechts één maal hoeft plaats te vinden; daarna hoeft dit niet meer te gebeuren. In zo'n geval is het uiteraard van groot belang dat alle deelnemers zich ook werkelijk laten registreren. Hierin ligt een belangrijk verschil met de bestaande Handelsregisterwet; in vergelijking daarmee moeten er zich nogal wat extra groepen gaan inschrijven. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld agrarische ondernemingen, kerken, verenigingen van eigenaren en vrijeberoepsbeoefenaren. Een dergelijke uitbreiding kan wat ons betreft volledig gerechtvaardigd worden als ook voor deze groepen evident is welke vermindering van de administratieve lasten dit gaat opleveren. Dit is een van de onderwerpen die wij namens de CDA-fractie naar voren hebben gebracht. Wij waren nogal ontevreden over het antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag. In dit antwoord stond namelijk dat het niet zozeer zou moeten gaan om de voordelen van de ingeschrevenen, als wel alleen om de registratie. Dit vindt onze fractie een veel te dun antwoord op de vraag naar het waarom van deze wet. Er moeten meer voordelen zijn en volgens ons zijn deze er ook. Wij dagen de staatssecretaris uit om deze voordelen in ieder geval nog eens helder weer te geven.

Verder heeft de CDA-fractie gevraagd of bestaande registers, met name voor agrarische ondernemingen, kunnen verdwijnen. Kunnen wellicht ook in bestaande registers minder gegevens worden uitgevraagd? Kan er vermindering van de lastendruk voor productschappen optreden, een onderwerp waarover wij toevallig deze ochtend in de Kamer van gedachten hebben gewisseld? Ook op deze vragen hebben wij een wat onvoldoende antwoord gehad. Wij zien graag een beter en meer toegespitst antwoord tegemoet dan het antwoord dat er nu ligt.

Hoe zit het verder precies met kerkgenootschappen? De staatssecretaris verwijst voor een antwoord naar artikel 2 van deel 2 van het Burgerlijk Wetboek, maar de CDA-fractie heeft daarover toch nog wat vragen. Een van die vragen is: wie moet er nu precies tekenen? Wie moet zich laten inschrijven? Laat ik het voorbeeld van de rooms-katholieke kerk noemen. Ik ben zelf niet katholiek, maar laat ik dat voorbeeld in dezen toch maar gebruiken. Hoe zit dat precies met de katholieke kerk? Kan worden volstaan met één inschrijving namens de Bisschoppenconferentie voor de Nederlandse kerkprovincie? Of moeten de zeven bisdommen of alle plaatselijke parochies met begraafplaatsen zichzelf inschrijven? Daar zit een groot verschil tussen. In het eerste geval betaal je een bedrag van om en nabij de € 22. In het tweede geval is het bedrag opgelopen naar ongeveer € 150 tot € 155. In het derde geval loopt het bedrag op tot enkele honderdduizenden euro's. Wij willen graag van de staatssecretaris weten hoe zij dit probleem beoordeelt en wil oplossen, want noch het wetsvoorstel is daar helder over, noch de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag.

De staatssecretaris stelt voor de groep die moet zijn ingeschreven uit te breiden, maar dan moet zij wel consequent zijn. Een heel grote groep moet zich laten registreren. Er moet een forse uitbreiding plaatsvinden, maar één specifieke groep hoeft dat niet volledig te doen, namelijk de publiekrechtelijke rechtspersonen. Zij hoeven niet de authentieke gegevens aan te leveren die degene die tekenbevoegd is, wel moet leveren, want dat is volgens de staatssecretaris te vinden in een ander openbaar register. Het basisbedrijvenregister moet echter wel een basisbedrijvenregister zijn. Dat betekent dat in dit register ook alle authentieke gegevens, in ieder geval de tekeningsbevoegdheid, van dit soort rechtspersonen te vinden moeten zijn. De staatssecretaris verwijst naar dat openbare register, maar de vraag is hoe openbaar dat is. Het is buitengewoon lastig om daar uit te komen. Ik overweeg daarom op dit punt een amendement in te dienen.

Dan kom ik op de vermindering van de administra­tievelastendruk. Dat is een belangrijke doelstelling. Ik heb er al iets over gezegd in relatie tot de agrarische sector. Een ander onderwerp hangt hier echter ook nauw mee samen, namelijk de implementatie van de derde Europese richtlijn op het terrein van antiwitwasmaatregelen. Op basis van de eisen die daarin worden genoemd, moeten veel instellingen laten registreren wie de begunstigde van de onderneming is. Dit heet "ultimate beneficial owner", maar hoe zit het daar precies mee? WID-instellingen (Wet identificatie dienstverrichtingen) moeten dat in de toekomst gaan registreren, maar de vraag is hoe dat het beste kan. Wij hebben met banken en Kamers van Koophandel besproken of het verstandig is om dat in het Handelsregister op te nemen.

Wij zijn tot de conclusie gekomen dat dit element uitstekend past in de systematiek van de Handelsregisterwet. Om die reden dringen wij erop aan dit element in de wet op te nemen. Wij hebben dat ook in het verslag aangegeven, maar de staatssecretaris zit daar niet op te wachten. Zij heeft daarvoor twee argumenten. Het eerste luidt dat de Kamer geen verificatieactiviteiten kan ontplooien op dit terrein. Dat klopt, maar dat moet de Kamer ook helemaal niet doen. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de staatssecretaris voorts dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de gegevens ligt bij degene die zich laat registreren. Dat argument is dus onvoldoende valide. Voorts stelt de staatssecretaris dat de WID-instellingen hiermee van hun verplichting worden ontslagen om zeer kritisch te staan ten opzichte van alles wat er gebeurt bij transacties die het daglicht eigenlijk niet kunnen verdragen. Ook dit klopt niet, want de antiwitwasrichtlijn heeft vier elementen, terwijl wij vragen om slechts een ervan uit te voeren. Andere elementen, zoals het volgen van transacties, zouden nog steeds door WID-instellingen moeten worden uitgevoerd. Het gaat ons alleen maar om de vraag, waar degene zich laat registreren die uiteindelijk de begunstigde is van de activiteiten van een onderneming. Dit past volledig in de systematiek van de Handelsregisterwet. Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris af, maar ik sluit niet uit dat wij op dit punt een amendement zullen indienen.

Bij het hoofdstukje over de administratievelastendruk gaat het ook om de vraag hoe hoog de tarieven zouden mogen zijn. De staatssecretaris stelt een basistarief van € 10,81 voor. Afhankelijk van de grootte van de onderneming of de rechtspersoon die zich laat inschrijven, kan dit tarief oplopen tot een bedrag van € 310. Dit zijn voor ons geen schrikbarende bedragen, maar velen hebben de ervaring dat zo'n bedrag langzaamaan zal toenemen. Graag zouden wij een stok achter de deur hebben om dit te voorkomen. Natuurlijk, wij kunnen ons voorstellen dat de staatssecretaris dit bedrag wil indexeren met het inflatiepercentage, maar gelet op wat er op andere terreinen gebeurt, gaan wij ervan uit dat dit tarief niet structureel verhoogd hoeft te worden.

Het laatste hoofdstuk is vertrouwenwekkend. De aangeleverde gegevens moeten vertrouwenwekkend zijn; dan is het allereerst de vraag hoe het zit met de "natte" handtekening. In het TROS-programma Opgelicht is duidelijk geworden dat het makkelijk is om hiermee te frauderen. De Kamer heeft hierover al eerder vragen gesteld, met name mevrouw Smeets van de PvdA-fractie. De mogelijkheid om digitaal alle gegevens op te vragen biedt malafide ondernemers de mogelijkheid om fraude te plegen. Wij vragen ons af hoe wij dit zouden kunnen voorkomen.

De manier van inschrijving wordt gewijzigd, je kunt je overal in het land laten registreren. Is het mogelijk dat bepaalde kamers zich gaan specialiseren, zoals de Kamer van Koophandel in Rotterdam zich bijvoorbeeld op de binnenschippers zou kunnen specialiseren? Hiermee gaat de staatssecretaris wel erg zuinigjes om: "ik kan dit gaan doen". Gaat zij dit stimuleren of is zij juist een groot tegenstander van een dergelijke specialisatie?

Als iemand zich wil laten inschrijven in het Handelsregister, dan moet de Kamer van Koophandel dit toestaan, maar zij kan wel bij de kantonrechter vragen om een inschrijving alsnog te schrappen. In zo'n geval is er in feite sprake van een weigering van een inschrijving. De staatssecretaris zorgt ervoor dat het anders kan, namelijk dat de Kamer van Koophandel dit zelf doet. Maar zij geeft niet aan op grond waarvan een inschrijving geweigerd zou kunnen worden. Dit element ontbreekt in de wet. Wellicht is dit ook niet nodig en kan het ook in een algemene maatregel van bestuur geregeld worden, maar nu is het in ieder geval op geen enkele manier in de wet te vinden.

Mijn conclusie. Wij zijn een voorstander van de wet zoals die uiteindelijk vorm zal krijgen, wij staan positief tegenover de doelstellingen ervan. Wij vinden wel dat sommige vragen nog onvoldoende beantwoord zijn. Wij willen er een helder antwoord op, want wij willen dat het makkelijker, maar zeker ook leuker wordt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Uit de beschouwingen van de SGP-fractie in het verslag zal het de staatssecretaris al duidelijk zijn geworden dat wij niet meteen juichend zijn over dit wetsvoorstel. Hopelijk lukt het ons om vandaag in een constructief debat tot een andere opvatting te komen. Graag vraag ik daarom van de staatssecretaris een welwillende houding. Hebben wij dan bezwaar tegen een Handelsregister als zodanig? Moet de vraag niet worden beantwoord waar wie met wat bezig is dat gevolgen kan hebben voor derden? Het is natuurlijk van belang dat ondernemingen gemakkelijk te traceren zijn, zeker als er grote financiële belangen in het spel zijn of belangrijke contracten, bijvoorbeeld met de overheid, gesloten moeten worden. In een dergelijk geval is het goed dat in het Handelsregister bepaalde gegevens adequaat zijn opgenomen. Met name voor de deelname aan het rechtsverkeer is dat inderdaad van groot belang.

Hebben wij dan bezwaar tegen stroomlijning en vereenvoudiging van gegevensstromen? Nee, het verlichten van de administratievelastendruk is voor ons ook een belangrijk gegeven. Sterker nog, met name om deze reden staan wij hier vandaag met onze kritiek.

Het lijkt zo simpel. Als je aan een Handelsregister denkt, denk je aan ondernemingen, niet, althans niet in de eerste plaats, aan stichtingen, kerkgenootschappen en overheden. Een eerste punt van kritiek betreft voor ons dus al de verkorte aanduiding van het register. Nu erkennen wij gelijk dat de officiële titel van het Handelsregister is "een register van ondernemingen en rechtspersonen", maar de verkorte naam laat goed zien dat de blik bij het maken van dit wetsvoorstel vooral op de onderneming gericht was. Dat blijkt al uit het gegeven dat pas op pagina 28 van de memorie van toelichting plotseling de kerkgenootschappen om de hoek komen kijken. In het algemene deel – dat zit voor pagina 28 – is hierover geen letter te lezen en dat terwijl dit wetsvoorstel juist voor deze inschrijvingsplichtigen de grootste administratievelastendruk op zal leveren, vergeleken met de bestaande situatie. En dat terwijl uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat er eigenlijk van tevoren geen onderzoek is gedaan naar de wijze van organisatie van de kerken en de belasting die dit oplevert. Dat vinden wij een misser. Daar wil ik in het vervolg de vinger bij leggen.

Mijn fractie kan lange beschouwingen houden over de scheiding van kerk en staat en de bijzondere, wettelijke positie van kerkgenootschappen daarin. De Raad van State heeft daarbij overigens al de vinger gelegd en dat hebben wij in het verslag ook gedaan. Waarom is er niet gewoon voor gekozen alleen kerkgenootschappen op te nemen die tevens een onderneming drijven? Dat zou een veel logischer oplossing zijn en tevens veel beter aansluiten bij de verhouding tussen kerk en staat, zoals wij die in Nederland hebben. Naar onze overtuiging wordt in de stukken te gemakkelijk langs die bijzondere positie heen gelopen. Weliswaar wordt gezegd dat dit wetsvoorstel niet treedt in de interne regelingen binnen een kerkgenootschap – gelukkig maar, want dat moest er nog eens bijkomen ook – maar intussen wordt hiermee uit het oog verloren dat er een grote diversiteit aan organisatievormen is bij kerkgenootschappen, met de nodige problemen om binnen het wetsvoorstel gepast te worden.

Kerkgenootschappen zijn in ons land op diverse manieren georganiseerd. Er zijn twee hoofdcategorieën. De eerste wordt gevormd door landelijke kerken met plaatselijke afdelingen. Hierbij vormt de landelijke kerk het kerkgenootschap. De plaatselijke kerkelijke gemeenten vormen zelfstandige onderdelen, zonder zelf een kerkgenootschap te zijn. Het is echter zo – en dat is de tweede categorie – dat er verbanden zijn van plaatselijke gemeenten die ieder zelfstandig een kerkgenootschap vormen. In het wetsvoorstel is sprake van een verplichting tot registratie van kerkgenootschappen alsmede de zelfstandige onderdelen en lichamen ervan. Dan bestaat er onduidelijkheid over wat precies moet worden geregistreerd. Dit leidt tot moeilijke en onnodige discussies over de reikwijdte van de wet en de juridische afbakeningen die gelden. Artikel 6 bepaalt immers dat over een kerkgenootschap wordt opgenomen: een kerkgenootschap alsmede de zelfstandige onderdelen en lichamen waarin dit is verenigd.

Met name in het tweede geval, de landelijke koepels, is er in deze definitie sprake van onduidelijkheid. Indien een plaatselijke gemeente zelfstandig een kerkgenootschap is, zouden zelfstandige onderdelen gaan over de kerkelijke clubs en verenigingen die in een dergelijke gemeente functioneren. Dat aantal kan per kerkelijke gemeente sterk oplopen. Zonder te streven naar volledigheid noem ik alleen maar de clubs van jonge jeugd, jeugd, ouderen, zangverenigingen, kerkelijke commissies, regionale koepels en de kerkelijke classis, zonder hiermee te streven naar volledigheid. Normaal gesproken nemen zij niet deel aan het rechtsverkeer voor bijvoorbeeld het aankopen van gebouwen en dergelijke. Aangezien bijvoorbeeld de besturen van dergelijke verenigingen vaak van samenstelling wisselen zou een registratieverplichting een enorm stevige verzwaring van de administratieve rompslomp opleveren. Dat lijkt mijn fractie nu precies niet de bedoeling van dit wetsvoorstel. Een belangrijke doelstelling van dit wetsvoorstel is immers het terugdringen van de administratieve lasten. Een zodanig sterke registratieverplichting kan dus nooit de bedoeling van de wetgever zijn. Naar wij aannemen leidt het wetsvoorstel daarom onbedoeld tot ongewenste ontwikkelingen. De SGP-fractie ziet dan ook graag de bepaling over de kerkgenootschappen gewijzigd. Waarom is het niet mogelijk om bijvoorbeeld allen de landelijke kerk of de landelijke koepel te registreren? Daarmee is vervolgens toch een duidelijk aanspreekpunt beschikbaar. Hiermee wordt naar onze opvatting al ruimschoots voldaan aan de doelstelling van het wetsvoorstel. Graag ontvangen wij op dit punt een heldere toezegging.

De heer Aptroot (VVD):

Ik kan het betoog van de heer Van der Vlies volgen. Het is waar dat er veel meer moeten worden ingeschreven. Het is niet altijd duidelijk, dus het zal voor veel organisaties een extra handeling betekenen, dus een nieuwe administratieve last. Ik vind dat het betoog wat eenzijdig over de kerkgenootschappen gaat. Hier zou ook vastgesteld kunnen worden dat het voor heel veel verenigingen en stichtingen geldt. Als mevrouw Thieme er was, zou zij zeggen dat dit ook voor de dierenbescherming geldt die landelijk en lokaal is georganiseerd. Het geldt overigens ook voor politieke partijen die landelijk zijn georganiseerd, maar ook plaatselijk en die soms moeten kiezen wie waarvoor verantwoordelijk is. Zouden wij het niet uitbreiden naar al degenen die tot nu toe nog niet ingeschreven zijn en die nu wel moeten worden ingeschreven?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik vind dat wij een verantwoordingsplicht hebben als wij de reikwijdte van de wet uitbreiden. Daarbij moet duidelijk zijn welk probleem wij ermee willen bestrijden en waarom wij dat willen doen. Ik heb mij al verontschuldigd over de thematiek in die zin dat ik dat aan de orde wil stellen omdat ik daarover in het verslag een discussie had met de regering en ik hierover een amendement heb ingediend. Ik zal nu uitleggen waarom ik dat heb gedaan. Ik ben het met de heer Aptroot eens dat uitbreiding van de reikwijdte van de wet nuttig kan zijn, maar dan moet wel duidelijk zijn waarom dat nuttig is en wat de consequenties ervan zijn. Ik deel dus met de heer Aptroot zijn betoog over de veralgemenisering, de administratievelastendruk en alles wat daarbij hoort.

Tegen deze achtergrond heeft mijn fractie samen met de heer Cramer van de ChristenUnie een amendement ingediend dat de regeling rond kerkgenootschappen naar een lager niveau brengt. Via een AMvB is immers veel beter rekening te houden met de verschillende structuren binnen die kerkgenootschappen. Ook kan er dan nog eens grondig overlegd worden op welke manier de registratieplicht vorm moet krijgen om de doelstelling van de wet in zijn algemeenheid te dienen. Die AMvB zou dan te zijner tijd moeten worden voorgehangen aan de Kamer. Daarin voorziet het amendement op stuk nr. 10 dat ik mede namens de heer Cramer heb ingediend nog niet. Dat moet dus nog of worden aangevuld, of klip en klaar door de staatssecretaris worden toegezegd. Een andere mogelijkheid is om het amendement van mevrouw Smeets uit te breiden. Zij noemt daarin enkele artikelen en daaraan zou artikel 6 moeten worden toegevoegd, maar daartoe moet zij natuurlijk wel bereid zijn.

Voorzitter. Als u mij toestaat, nog enkele korte opmerkingen. Voor alle duidelijkheid wil ik nog even ingaan op de tweede nota van wijziging, want gemakkelijk kan immers het idee postvatten dat de door de SGP-fractie aangedragen problematiek daarmee zou zijn geregeld. Wij waarderen de poging en de tegemoetkoming van de staatssecretaris op dat punt, want zo is in ieder geval geregeld dat het soort gegevens dat geregistreerd moet worden beperkt is. In de kritiek van onze fractie gaat het echter niet alleen om het soort gegevens, maar vooral om het aantal en het soort kerkgenootschappen en zelfstandige onderdelen die moeten worden geregistreerd. Als de wet in voorgestelde vorm in stand blijft, zijn de huidige problemen, zo schatten wij naar eer en geweten in, onoverzienbaar. Weliswaar zou tot een soepele toepassing kunnen worden besloten, maar de wet laat dat eigenlijk niet toe en dan kun je toch beter de tekst van de wet aanpassen.

De financiering. Kerkgenootschappen moeten vervolgens een heffing gaan betalen die weliswaar relatief beperkt is, maar als die heffing ook voor de zelfstandige onderdelen moet worden betaald, zal dat bedrag stevig kunnen oplopen. Ik krijg graag van de staatssecretaris de toezegging dat zij dit punt echt in de gaten houdt en misschien een totaalbedrag per koepel inbrengt.

Als gevolg van dit wetsvoorstel zullen ook eenmansbedrijven – ik kom nu in de buurt van hetgeen de heer Aptroot bij interruptie naar voren bracht, zoals agrariërs en vrije beroepsbeoefenaren, zich moeten inschrijven. Mijn fractie heeft tot nu toe niet helder gekregen welk voordeel zij daarvan hebben en waarom wij het überhaupt doen. Voor velen zal immers gelden dat ze nooit een belang hebben bij het opvragen van gegevens. Zij hebben daar helemaal niet mee te maken. Deze regeling vormt voor de genoemde groepen en mogelijk ook nog andere een belasting die niet veel voordelen toevoegt en eigenlijk alleen een financieel nadeel oplevert. Graag een nadere verklaring.

Meer in het algemeen iets over de heffingen. Mijn fractie vindt dat er een duidelijke scheiding moet blijven tussen de heffing voor de registratie en de heffing voor andere activiteiten van de Kamer van koophandel, zoals de regionale stimuleringsactiviteiten. Hierbij moet geen vermenging optreden van kosten en heffingen. Graag ontvangen wij de toezegging dat daar nauwgezet op wordt toegezien.

Voorzitter. Het zal duidelijk zijn wat ik aan het begin van mijn bijdrage bedoelde met de opmerking over de sterke verhoging van de administratievelastendruk. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn. Graag zien wij de reactie van de staatssecretaris met vertrouwen tegemoet. Er moet toch een fatsoenlijke oplossing gevonden kunnen worden voor het door mij geconstateerde probleem, overigens ook voor de andere doelgroepen die ik overigens niet limitatief heb opgesomd.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Het Handelsregister is een van oudste registers in Nederland. Wet- en regelgeving voor het Handelsregister is tot stand gekomen in 1918. De laatste omvangrijke wetswijziging dateert van 1996. Vandaag behandelen wij het voorstel voor een geheel nieuwe wet en wij juichen dat toe. Het is immers onze grote wens om administratieve en bestuurlijke lasten voor bedrijven maar ook voor overheden te beperken. De PvdA sluit zich dan ook aan bij de woorden van de staatssecretaris in de memorie van toelichting: Het motto moet zijn: de overheid vraagt niet naar de bekende weg.

Het Handelsregister is aangewezen als een van de basisregistraties die opgenomen gaan worden in een stelsel van basisregistraties. Basisregistraties maken een eenmalige gegevensverstrekking mogelijk en kunnen daardoor met elkaar communiceren. Zij gaan functioneren als een koppelpunt tussen de verschillende overheidsinstanties. Dat betekent dan wel dat er een zo compleet mogelijk register moet komen van alle ondernemingen en rechtspersonen in Nederland. Daarom wordt het Handelsregister ook uitgebreid met organisatievormen of rechtsvormen die thans niet zijn opgenomen, zoals eenmanszaken in de landbouw en vrije beroepsbeoefenaren. De sprekers voor mij hebben al vragen gesteld over de voordelen voor hen. Daar sluit ik me graag bij aan.

Verder stel ik de staatssecretaris een aantal vragen die naar de mening van mijn fractie ook na de schriftelijke behandeling nog niet voldoende zijn beantwoord. Mijn eerste vraag gaat over de meerwaarde van deze wet. Zoals juist gememoreerd, is de uitbreiding met meerdere organisatievormen of rechtsvormen noodzakelijk voor een feitelijke reductie van administratieve en bestuurlijke lasten. Mijn fractie vraagt zich daarbij wel af wanneer het gehele stelsel van basisregistraties daadwerkelijk gaat functioneren. De memorie van toelichting is daar vaag over en stelt ons niet gerust. Concreet vraag ik de staatssecretaris: wanneer is de kwaliteit van het register voldoende en hoeveel tijd is er nodig om alle bestuursorganen verplicht aan te sluiten?

Sprekende over de meerwaarde van het nieuwe register, plaats ik grote vraagtekens bij de handhaving van het bestaande registratiesysteem met betrekking tot de tekenbevoegdheid van publiekrechtelijke rechtspersonen. Een van de doelstellingen van het wetsvoorstel is dat het systeem van basisregistraties moet bijdragen aan een efficiëntere en effectievere overheid en dat bestaande registers, waar mogelijk, worden opgeschoond. Waarom moeten twee aparte systemen naast elkaar blijven bestaan?

Voor degenen die zich inschrijven in het register is het van belang dat dit de rechtszekerheid in het economisch verkeer bevordert. Daarnaast zijn er nog twee zaken van belang voor degenen die zich inschrijven: de administratieve lasten die zo'n inschrijving meebrengt en de hoogte van de kosten voor de registratieheffing. Mijn fractie is er niet gerust op dat die heffing op of onder het huidige gemiddelde zal blijven. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de staatssecretaris aan dat de kosten per bedrijf kunnen dalen door een toename van het aantal inschrijfplichtigen. Met hoeveel gaat hun aantal dan stijgen? En welke kostentoename – want volgens de staatssecretaris is die er ook – is dan verbonden met de terugmeldplicht? Mijn fractie heeft in diverse overleggen al laten weten dat zij van mening is dat de ondernemers niet moeten worden geconfronteerd met extra kosten.

Over de administratievelastendruk het volgende. In de artikelen 9 tot en met 14 van de Handelsregisterwet staan de authentieke gegevens vermeld. Over de vermelding van overige, niet-authentieke gegevens wordt beslist in een algemene maatregel van bestuur. De beantwoording van onze vraag over welke gegevens het hierbij gaat, is niet geheel duidelijk. Het zou gaan om gegevens die bijdragen aan de rechtszekerheid in het economische verkeer en die vrijwel overeenkomen met de gegevens op basis van de huidige wet. Deze niet geheel duidelijke formulering draagt op zichzelf juist niet bij aan die rechtszekerheid. Ik heb daarover een amendement ingediend; graag een reactie van de staatssecretaris.

Het register zal worden beheerd door de Kamers van Koophandel. De kamers hebben reeds een grote ervaring met het voeren van het Handelsregister. De PvdA vindt het daarom juist dat voor het beheer weer is gekozen voor de kamers, ook omdat de startende ondernemers ermee vertrouwd zijn geraakt en hun weg naar de Kamers van Koophandel weten te vinden. Mijn fractie heeft echter ook een grote zorg, namelijk voor misbruik. Immers, fraude is schadelijk voor de ondernemers, maar ook voor de goede naam en betrouwbaarheid van de Kamers van Koophandel. Dat hebben we vorig jaar uitgebreid kunnen zien in een uitzending van Opgelicht van de TROS. Vorige maand hebben we daarover in een landelijke krant ook het een en ander kunnen lezen. Het advies van de Raad van State inzake wettelijke waarborgen tegen mogelijk misbruik van het Handelsregister wordt door het kabinet niet gevolgd. Als argument hiervoor wordt aangevoerd dat er, voor zover de gegevens afkomstig zijn uit de gemeentelijke basisadministratie en het Basisregister Adressen en Gebouwen, vertrouwd moet worden op het kwaliteits- en controleregime van deze registers. Voor het overige moet misbruik zoveel mogelijk bestreden worden met praktische maatregelen. Graag verzoek ik de staatssecretaris om over dit punt meer helderheid te geven.

Dan kom ik op het punt van de afscherming van handtekeningen. Op basis van huidige en toekomstige wet- en regelgeving is het niet helemaal duidelijk of in de toekomst handtekeningen kunnen worden afgeschermd of dat zij verplicht op internet getoond moeten worden. Als dit laatste het geval zou zijn, zouden er miljoenen handtekeningen op internet verschijnen die vervolgens weer misbruikt en "gestolen" kunnen worden. Met een valse handtekening kunnen bijvoorbeeld goederen worden besteld die niet worden betaald. Acht de staatssecretaris het mogelijk om in het Handelsregisterbesluit 1996 een bepaling op te nemen die erin voorziet dat handtekeningen niet hoeven te worden getoond op het internet, maar dat slechts de huidige gebruikelijke fysieke raadpleging op het kantoor van de Kamer van Koophandel mogelijk blijft? Daarnaast wil ik graag van de staatssecretaris horen welke voortgang is geboekt met betrekking tot het elektronisch identificatiemedium. In een eerder antwoord op schriftelijke vragen over het onderwerp misbruik heeft de staatssecretaris geantwoord dat de Kamers van Koophandel eind 2006 overgaan op de verbeterde versie van DigiD.

De PvdA-fractie staat ook sceptisch tegenover de mogelijkheid om bij elke willekeurige Kamer van Koophandel de inschrijving in het register mogelijk te maken. Wij gunnen de ondernemer het gemak, maar ook hier geldt weer: werken wij zo misbruik niet in de hand? Het wordt namelijk voortaan mogelijk om de inschrijving bij iedere willekeurige Kamer van Koophandel in te leveren. Daarna vindt de daadwerkelijke inschrijving plaats bij de lokale Kamer van Koophandel. Het is dus niet meer nodig om als persoon te verschijnen bij de lokale Kamer van Koophandel. Het antwoord van de staatssecretaris heeft mij er niet volledig van overtuigd dat het op afstand inschrijven niet kan leiden tot vormen van misbruik. Ik wil van de staatssecretaris graag informatie over de mogelijke voordelen van inschrijven op afstand en over het aantal keren dat dit mogelijkerwijs zal voorkomen. Hoe meer gevallen, des te hoger het risico dat er op inschrijving door de lokale Kamer van Koophandel geen echte controle plaatsvindt. Ik overweeg op dit punt een amendement in te dienen. Graag ontvang ik een reactie.

Ik sluit mijn eerste termijn af met een vraag over de omgekeerde enquête. De nieuwe inschrijfplichtigen zullen worden aangeschreven door middel van een omgekeerde enquête, waarbij zij moeten aangeven of de genoteerde gegevens juist zijn. Uit de beantwoording is mij niet duidelijk welke stok achter de deur er is voor het geval de inschrijfplichtige niet reageert. Komt dan de strafrechtelijke handhaving in beeld? Komt de inning van de heffing in gevaar als er geen reactie volgt, of wordt de aangeschrevene toch automatisch ingeschreven in het Handelsregister? Als wij kiezen voor basisregisters, moeten deze ook zo volledig mogelijk zijn.

De PvdA-fractie kan instemmen met het wetsvoorstel zoals het voorligt en met de intenties ervan, maar op de genoemde punten willen wij graag nog nadere informatie.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is het eens met het doel van het wetsvoorstel, namelijk te komen tot één basisregister van ondernemingen en andere organisaties. Daardoor kan de gegevenshuishouding van de overheid verbeteren. Er zal geld worden bespaard bij de overheid en een en ander kan bijdragen tot een betere dienstverlening door de overheid. Nog belangrijker is het dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en andere organisaties worden verminderd. Basisregistraties maken eenmalige gegevensverstrekking door ondernemingen en andere organisaties aan de overheid mogelijk. Het Handelsregister gaat conform het voorstel uitbreiden met niet-geregistreerde ondernemingen, eenmanszaken waarin uitsluitend landbouw of visserij wordt uitgeoefend, kerkgenootschappen, nevenvestigingen van stichtingen en verenigingen, alsmede bepaalde overheidsorganisaties. Wij vinden het erg dat niet duidelijk is wat dit wetsvoorstel bijdraagt aan de vermindering van de administratieve lasten voor burgers, voor bedrijven en voor de overheid zelf. Er wordt een beetje gegoocheld met allerlei toe- en afnamen van de administratievelasten, en het advies van Actal is tot dusver niet opgevolgd. Dat advies was drieledig. In de eerste plaats moet duidelijk zijn dat behalve de identificerende ook de overige gegevens in het Handelsregister onder het regime van eenmalige levering en meervoudig gebruik worden gebracht. In de tweede plaats moet in het wetsvoorstel worden gedefinieerd wat onder een bedrijf wordt verstaan en welke bedrijven met minimale activiteiten inschrijfplichtig zijn. In de derde plaats moet het mogelijk zijn, het verplichte gebruik van het basisregister uit te breiden naar private handelingen van de overheid. Wij willen van de staatssecretaris duidelijk weten op welke wijze de administratievelastenvermindering wordt gerealiseerd en hoeveel deze bedraagt.

Ten aanzien van deze administratieve lasten is ook de vraag belangrijk welke gegevens er in het register moeten komen. Daar is ook door collega's over gesproken, en ik herken mij zeer in de inbreng van de drie voorgaande sprekers. Hoe wordt compleetheid van de gegevens in het register gegarandeerd? Hoe wordt gegarandeerd dat er geen overcompleetheid is, dat wij geen gegevens gaan vragen aan bedrijven die wij vervolgens in de praktijk helemaal niet gebruiken? Hoe kunnen wij garanderen dat gegevens altijd actueel en correct zijn? Hoe betrouwbaar is het register? Dat blijft voor ons nog onduidelijk.

Met betrekking tot het doel om alle ondernemende organisaties te registreren, is al gesproken over de bijzondere status van de publiekrechtelijke rechtspersonen die aparte registers krijgen waarin een deel van de gegevens komt te staat. Collega's hebben er al op gewezen, dat doe ik niet weer. In de nog in behandeling zijnde Postwet staat echter ook dat er een verplichte, aparte registratie van postvervoersbedrijven komt. Deze informatie kan volgens de minister van Economische Zaken – ik neem aan dat de minister en de staatssecretaris toch wel eens binnen dat ministerie met elkaar overleggen – niet worden gehaald uit het Handelsregister.

Van het Handelsregister wordt gezegd dat er een korte omschrijving van het uitgeoefende bedrijf of de uitgeoefende bedrijven wordt opgenomen. Als dat niet kan met betrekking tot de postvervoerbedrijven, omdat die definitie kennelijk niet aansluit bij de Handelsregisterwet, dan komt er dus een aparte registratie. Dat vinden wij slecht, onlogisch en strijdig met het doel van deze wet. Hoe kan dat dan toch? Is dat niet te regelen? Wij hebben straks voor die publiekrechtelijke rechtspersonen al aparte registers. Onder de Postwet komt er een apart register voor postbedrijven. Dan krijgen wij straks weer allerlei registers. Er zit dus kennelijk iets structureel niet goed in dit voorstel. Welke uitzonderingen krijgen wij nog meer? En willen wij die? Wij van de VVD-fractie willen ze niet.

De registratieplicht voor het Handelsregister wordt uitgebreid met de vrije beroepsbeoefenaren en de eenmanszaken in de landbouw. Dat zijn er 95.000 stuks in totaal. Zij worden allemaal ingeschreven, net als de publiekrechtelijke rechtspersonen. Uiteindelijk wordt dus iedereen ingeschreven die handelt binnen het economische verkeer. Op zichzelf begrijpen wij dat. Zij zullen ook worden aangeslagen voor een heffing of voor drie heffingen. Wij vinden het heel bijzonder dat volgens de memorie van toelichting conform eerdere toezeggingen voor de nieuw in te schrijven agrarische ondernemingen vrijstelling wordt verleend voor de heffingen 2 en 3. Zij betalen dus alleen heffing 1. Alle overige ingeschrevenen – de vrije beroepsbeoefenaren, allerlei bedrijven die net zo klein van opzet zijn als de kleine agrarische ondernemingen – moeten drie heffingen betalen. De staatssecretaris geeft er in de nota naar aanleiding van het verslag een heel interessante motivatie voor.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik wil terugkomen op iets wat u drie minuten geleden zei. Welke kant wilt u op met uw constatering dat er verschillende registers zijn? Wilt u de andere registers laten opheffen en dit hét register laten worden, of wilt u die andere registers laten bestaan en dit register minder als basisbedrijvenregister beschouwen? Welke kant wilt u op?

De heer Aptroot (VVD):

Wij willen de kant op die voor de betrokkenen buiten de overheid het beste is. Als straks een deel van de benodigde gegevens in het Handelsregister staat, terwijl men ook elders gegevens moet aanleveren en opvragen – wat wij kunnen concluderen uit het feit dat in de Postwet al een extra register wordt aangekondigd – deugt de opzet niet en moeten wij die herzien. De bedoeling moet toch zijn om eenmalig gegevens aan te leveren op één plek, waar zij ook gemakkelijk zijn op te halen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Dat is nog niet het antwoord op mijn vraag. U draait er een beetje omheen. Wilt u nu dat alles op één plek wordt neergelegd? Of zegt u: als dit toch niet kan, laten wij dan dit instrument maar vergeten en dan maar voortgaan met aparte registers?

De heer Aptroot (VVD):

De omschrijving van het doel van de onderneming en van degenen die tekeningsbevoegd zijn horen in het Handelsregister, zoals dat altijd al gold in het register van de Kamer van Koophandel. Als in de Postwet wordt aangegeven dat dat niet geldt voor postbedrijven, zit er structureel iets fout. Dergelijke basisgegevens, waarin veel mensen geïnteresseerd zijn en die men gemakkelijk kan opvragen, horen in het Handelsregister thuis. De heer Van Dijk vraagt of alles op één plek moet worden neergelegd. Alles is misschien wat veel; er zal misschien ergens wel een uitzondering zijn, maar als een postbedrijf al niet goed kan worden omschreven, slaat de twijfel bij ons wel heel sterk toe.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Dan is het de vraag of de wet voor het postregister niet zou moeten worden gewijzigd, waardoor al deze gegevens in dit basisbedrijvenregister terecht zouden moeten komen.

De heer Aptroot (VVD):

De omschrijving wat een bedrijf doet hoort in dit register te komen. Het is dus eigenlijk onacceptabel dat wij bij de opzet hiervan al constateren dat een ander wetsvoorstel dat nu in procedure is bepaalt dat gegevens voor bedrijven niet uit het Handelsregister te halen zijn maar dat daarvoor een apart register wordt opgezet. Het doel van de onderneming hoort hier zonder enige twijfel klip en klaar te blijken. Hierover zijn wij het dus met elkaar eens.

Een bijzonder gegeven is dat kleine agrarische ondernemingen worden uitgezonderd van de heffingen 2 en 3. De staatssecretaris geeft de motivatie daarvoor in de nota naar aanleiding van het verslag, waarin staat dat het gaat om ondernemingen die van oudsher uitgezonderd zijn van de heffingen 2 en 3 omdat deze sector beschikt over een eigen, hoogontwikkeld voorlichtingsapparaat en zij weinig of niets van doen hebben met regionale stimuleringsactiviteiten van de kamers. Wij zijn het met de staatssecretaris eens dat de landbouwsector een hoogontwikkeld voorlichtingsapparaat heeft en dat men zich ook goed vertegenwoordigd voelt door organisaties zoals LTO Nederland, maar het argument dat daarmee de heffingen 2 en 3 niet zouden moeten worden betaald, geldt wat de VVD betreft ook voor veel andere beroepstakken en branches. Er zijn ook andere branches die een goed voorlichtingsapparaat kennen. Daar vinden ondernemers ook dat zij niet dag in dag uit de steun van de Kamer van Koophandel nodig hebben en dat zij geen belang hebben bij regiostimulering. Ik noem als voorbeeld de horeca, die perfect georganiseerd is en heel veel informatie bundelt, met Koninklijke Horeca Nederland als vraagbaak en steun voor de ondernemers. Hetzelfde geldt voor de detailhandel of voor de metaalbewerkende industrie, met zelfs twee heel goede brancheorganisaties.

In dit wetsvoorstel zit dan ook rechtsongelijkheid. Dat vinden wij zeer ernstig. De ondernemers in de agrarische sector hoeven de heffingen 2 en 3 niet te betalen, maar die in andere sectoren, die hetzelfde goede voorlichtingsapparaat kennen, moeten die wel betalen. Wij vinden dat dat niet kan. Rechtsongelijkheid hoort niet thuis in een wet. Daar horen wij als overheid tegen te zijn. Dat geldt overigens ook voor pensioen-bv's en allerlei kleine vennootschappen, die helemaal geen behoefte hebben aan een voorlichtingsapparaat, noch aan regiostimulering. Daarom zeggen wij dat dit moet worden gelijkgetrokken. Dat kan wat ons betreft door al deze ondernemingen de heffingen 2 en 3 niet meer te laten betalen. Wij steunen het voorstel voor de kleine agrarische bedrijven, maar wij vinden dat dit ook moet gelden voor alle andere bedrijven in vergelijkbare omstandigheden. Dat betekent dat een groot deel van de kleinere ondernemingen moet worden gevrijwaard van de heffingen 2 en 3 en alleen voor de registratie betaalt.

Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft in een advies gevraagd om een algemene maatregel van bestuur waarin beperkingen worden gesteld met betrekking tot openbaarheid van het register ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen die in het register zijn opgenomen. Wij willen van de staatssecretaris weten in hoeverre in dit wetsvoorstel de privacy voldoende is gewaarborgd. Komt er zo'n AMvB? Welke maatregelen worden genomen en waarom is dit niet nu al geregeld?

Verder wordt er een groot beroep gedaan op de Kamers van Koophandel voor de implementatie en coördinatie van het register, met name op de 21 Kamers van Koophandel gezamenlijk. Het is vreemd dat het beheer van het register wordt opgedragen aan de 21 Kamers van Koophandel gezamenlijk en niet aan elk van 21 kamers afzonderlijk. Hoe wordt zekergesteld dat de invoering van het basisregister goed wordt gecoördineerd tussen de 21 onafhankelijk opererende kamers? Aan wie moeten zij uiteindelijk verantwoording afleggen voor het adequaat beheren van het register? Er wordt in de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken uit 1997, de wet die nu moet worden gewijzigd en waarover op dit moment óók wordt gesproken – er loopt nogal wat – voorzien in een samenwerkingsverband tussen de afzonderlijke kamers. De Kamer van Koophandel Nederland zou in dit samenwerkingsverband de coördinerende en faciliterende taak tussen de kamers onderling en tussen de kamers en de overheid op zich kunnen nemen. De staatssecretaris erkent dat het huidige samenwerkingsverband van de kamers niet is toegerust, in ieder geval nóg niet is toegerust, op de nieuwe taak die in het wetsvoorstel staat.

Als wij constateren dat juist de desnoods afdwingbare samenwerking en coördinatie essentieel is voor een goede invoering van het basisregister en een goed beheer ervan, dan moeten wij deze samenwerking en coördinatie nu ook regelen. Ik vraag de staatssecretaris daarom, waarom zij dit niet eerst regelt. Waarom doet zij niet wat de VVD-fractie de beste oplossing vindt, namelijk ervoor zorgen dat de Kamers van Koophandel niet blijven bestaan als 21 of straks 17 afzonderlijke zelfstandige bestuursorganen, maar dat er één zbo "Kamers van Koophandel" komt. Dit zbo kan regionaal een eigen inbedding en bestuur houden, maar op deze manier is er wél één organisatie verantwoordelijk voor het geheel. Wellicht kunnen wij op die manier ook veel overhead kwijtraken. Een aantal zaken kan gezamenlijk worden geregeld en de kosten kunnen verminderen. Met moderne communicatie is een en ander goed te regelen. Wij willen toch immers ook toe naar één plek waar alles in de computer staat?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik kauw nog even op uw wens om tot één zbo te komen. Later komen wij nog te spreken over de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken; dan kunnen wij dit punt ook nog inbrengen. Denkt u dat het komen tot één zbo de enige manier is om dit probleem op te lossen? Kunnen er wellicht ook gewoon contractafspraken worden gemaakt tussen de individuele Kamers van Koophandel, samen met het ministerie of met Kamer van Koophandel Nederland?

De heer Aptroot (VVD):

Uiteraard kun je met 21 kamers een contract afsluiten, of straks met 17 kamers.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Het gaat over 12 kamers.

De heer Aptroot (VVD):

Oké, ik haal nu zaken door elkaar; bij de PBO's speelt het aantal van 17. Het is in dit verband allemaal wat mistig.

Het zou veel beter zijn als je niet overal in het land je voor allerlei zaken kon inschrijven, maar dat er één centraal computersysteem kwam dat efficiënt en eenduidig is. Voor zo'n systeem moet ook één organisatie verantwoordelijk zijn. De eigen regio's en de eigen besturen kunnen goed gehandhaafd worden. Eén financiële administratie kan gaan innen. Al met al zal dit ondernemers veel geld schelen. Waarom zouden wij het daarom niet gewoon zo doen?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Het waarom hebt u mij nog niet helemaal helder gemaakt. Zonder te komen tot één zbo kunnen uw wensen ook worden gerealiseerd; er komt dan óók een systeem dat overal in het land kan worden gebruikt terwijl de gegevens uiteindelijk op één plaats worden geregistreerd. Dat wordt allemaal geregeld. U hebt mij nog niet helder gemaakt waarom daarvoor één rechtspersoon nodig is. En juist daarin zit uw voorstel.

De heer Aptroot (VVD):

Wij vinden dit nodig, omdat de aansturing en de aansprakelijkheid beter door 1 organisatie gedragen kan worden dan op dit moment door 21 verschillende organisaties. Die organisaties gaan allemaal naar elkaar wijzen. In het wetsvoorstel staat overigens dat als één Kamer van Koophandel in gebreke blijft, de staatssecretaris een naburige Kamer van Koophandel kan aanwijzen om de verantwoordelijkheid over te nemen, maar al met al wordt dit gerommel. Laten wij dit gewoon duidelijk regelen en de verantwoordelijkheid op één plaats neerleggen. Dan kunnen de kosten ook fors naar beneden.

Mevrouw Smeets (PvdA):

De heer Aptroot laat een beetje in de lucht hangen dat de 21 kamers afzonderlijk beslissen over de uitvoer van de Handelsregisterwet. Ik neem aan dat hij op de hoogte is van de statuten van de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland, waarin staat dat de leden verplicht zijn tot het naleven van besluiten die betrekking hebben op de uitvoer van de Handelsregisterwet. Daaraan zijn alle 21 kamers dus al gehouden.

De heer Aptroot (VVD):

Ik weet niet wat uw opmerking toevoegt. Als het in de wet staat, zijn zij er al aan gehouden.

Mevrouw Smeets (PvdA):

U wil komen tot één zbo, omdat u voorziet dat de 21 kamers anders allemaal verschillende ideeën over de Handelsregisterwet kunnen hebben. Dat is niet het geval. Zij zijn verplicht om samen te werken.

De heer Aptroot (VVD):

Dat kunnen zij onderling in hun vereniging wel geregeld hebben, maar straks moet de staatssecretaris met een kleiner aantal Kamers van Koophandel zaken doen. Als er één achterwege blijft, dan kun je dat samenwerkingsverband, zoals het nu is geregeld, daar niet op aanspreken. De staatssecretaris kan dan een naburige kamer aanwijzen die de verantwoordelijkheid voor de falende kamer overneemt. Ik vind dat een beetje een rammelend en riskant systeem, maar wij wachten het antwoord van de staatssecretaris af.

Mevrouw Smeets (PvdA):

In de ogen van de PvdA-fractie is dit wel geregeld.

De heer Aptroot (VVD):

U bent wel tevreden, wij nog niet.

De elektronische handtekening voor burgers en bedrijven, DigiD, zal hierbij een rol spelen. Wij horen graag in hoeverre de kamers dit systeem hebben ingevoerd en of fraude kan worden voorkomen.

Ik kom tot een conclusie. Wij steunen het doel van de wet, maar de uitvoering zoals die nu geregeld is, vinden wij riskant. De kamers zijn er nog niet klaar voor. Één juridische eenheid vinden wij noodzakelijk. De lasten van ondernemers kunnen dan omlaag. Dat moet wat ons betreft ook gebeuren. Er moet sprake zijn van goede gegevens, maar niet meer dan nodig, en de privacybescherming moet worden geregeld. De VVD wil met de regering dat de heffingen 2 en 3 niet gelden voor kleine agrarische ondernemingen. Wij willen, anders dan de regering, dat dit geldt voor alle kleine ondernemingen, het liefst voor elke onderneming. De rechtsongelijkheid in dit voorstel is voor ons onaanvaardbaar. Een winkelier, een klein kantoor en een klein metaalbewerkingsbedrijf zijn ons net zo lief als een kleine agrarische onderneming. Heffing 1 moet voor hen allemaal gelden. Daar laten wij het bij.

De Raad van State is ook zeer kritisch over het wetsvoorstel. Wij verzoeken de staatssecretaris daarom te luisteren naar onze kritiek en die van voorgaande sprekers, de wet in te trekken en die eerst aan te passen. De VVD kan dit broddelwerk niet steunen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Erkent de heer Aptroot dat sprake is van verschil tussen de werkzaamheden van de Kamers van Koophandel voor de agrarische sector en van die voor de middenstand?

De heer Aptroot (VVD):

Neen, dat erken ik niet. De middenstand is zeer verschillend. De term is eigenlijk ook verouderd. Het argument is dat dit soort bedrijven de heffing niet hoeft te betalen, omdat ze geen gebruikmaken van de diensten van de kamers. Ze hebben namelijk een eigen voorlichtingsapparaat. Horecaondernemers gaan ook niet naar de kamers voor informatie en voorlichting, maar naar Koninklijke Horeca Nederland. Wat dat betreft zijn ze vergelijkbaar. Ze hebben geen behoefte aan de kamers en aan die extra diensten, dus waarom moeten ze daarvoor betalen? Ik zou graag zien dat de heer Van Dijk erkent dat niet alleen een deel van de agrarische sector geen gebruikmaakt van die diensten, maar dat ook heel veel andere kleine ondernemers dat niet doen. Het gaat niet aan om de ene dan vrij te stellen en de andere te laten betalen. Dat werkt niet. Het gelijkheidsbeginsel is wel belangrijk.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Het gelijkheidsbeginsel moet gelden voor gelijke gevallen. Daar val ik de heer Aptroot in dit geval op aan. Hij stelt dat sprake is van gelijkheid en dat sprake is van hetzelfde profijt. De VVD is een partij die altijd pretendeert voorstander te zijn van het profijtbeginsel. Dan verbaast het mij dat de heer Aptroot dat beginsel nu heel snel laat varen. In feite stelt hij dat niemand dat profijt heeft en dat niemand de heffingen 2 en 3 nog zou moeten betalen.

De heer Aptroot (VVD):

Het profijtbeginsel wil zeggen dat je betaalt op het moment dat je gebruikmaakt van de dienst. Het gaat niet aan vooraf een heffing te krijgen, ook als je de dienst niet gebruikt. Het argument van de staatssecretaris van de heer Van Dijk en van ons, want het is nog steeds ook ons kabinet, is dat de agrarische sector een eigen organisatie heeft die informatie en voorlichting geeft, dat men de kamers daar niet voor nodig heeft en dat men dus geen heffing hoeft te betalen. Dat geldt echter net zo goed voor de leden van de Metaalunie en de FME en ook voor de leden van Koninklijke Horeca Nederland. Dat wordt van die kant ook bevestigd, want men gebruikt de kamers niet voor voorlichting en informatie, dus waarom zouden zij wel moeten betalen?

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Gesthuizen, die haar maidenspeech zal houden. Ik wens haar veel succes.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Onze fractie steunt het uitgangspunt van deze wet, namelijk dat ondernemingen niet telkens weer om dezelfde gegevens wordt gevraagd. Wij hopen dat bedrijven door deze wet inderdaad geld en tijd zullen besparen. Nu echter alleen de authentieke gegevens moeten worden opgevraagd, zoals de handelsnaam, de naam van degene aan wie de onderneming toebehoort, en de datum waarop de onderneming is gestart, vragen wij ons af of dit allemaal wel zo heel veel uitmaakt. Deze authentieke gegevens zijn hoofdzakelijk identificatiegegevens. Uit het Handelsregister is echter veel meer te halen; vennootschappen laten er bijvoorbeeld ook hun jaarverslagen in opnemen. Zou het niet makkelijker zijn als de overheid eerst alle gegevens uit het Handelsregister bekeek voordat zij bij de onderneming zelf aanklopte?

Publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten, zullen zich ook in het Handelsregister moeten inschrijven. Mijn fractie vindt het vreemd dat gegevens over tekenbevoegdheid en dergelijke daarin niet hoeven te worden opgenomen. Volgens de staatssecretaris is dit niet nodig omdat de Comptabiliteitswet 2001 voorziet in een register waarin zulke gegevens zijn opgenomen. Aan de andere kant horen wij uit de praktijk dat dit register niet makkelijk te vinden is. Ook gelet op de doelstelling van het aanhouden van een Handelsregister zou het logisch zijn om de tekenbevoegdheid voor publiekrechtelijke lichamen er wél in op te nemen.

Het uitgangspunt van de wet is dat een ingeschreven onderneming zelf verantwoordelijk blijft voor de kwaliteit van de in het register opgenomen gegevens. Maar het is ook de bedoeling dat de Kamers van Koophandel actiever worden bij het onderhoud van de gegevens. Dit betekent dat zij meer dan nu verantwoordelijk worden voor eventuele foutieve gegevens. Wij vrezen dat niet duidelijk zal zijn wie uiteindelijk aansprakelijk is bij eventuele schade.

Er staat in de memorie van toelichting dat bij een softwarestoring de leverancier van die software in principe aansprakelijk is voor eventuele schade. Dit zou betekenen dat iemand die schade heeft geleden, zich direct tot die leverancier moet wenden. Mensen en ondernemingen hebben echter alleen contact met de Kamer van Koophandel zelf. Kan de staatssecretaris aangeven waarom zij er niet voor heeft gekozen, de Kamer van Koophandel het centrale aanspreekpunt voor derden met schade te laten zijn?

De SP-fractie maakt zich bovenal zorgen over de veiligheid van de opgeslagen gegevens. Wij kennen de voorbeelden van een in een taxi achtergelaten USB-stick en van een computer die door overheidspersoneel achteloos bij het vuil wordt gezet. Hieruit blijkt dat mensen zich niet goed realiseren wat de gevolgen van hun doen en laten kunnen zijn. Nu worden er niet-openbare gegevens aan het Handelsregister toegevoegd ten behoeve van het functioneren van de overheid, maar er is weinig tot niets geregeld voor de veiligheid van deze gegevens. De staatssecretaris geeft aan dat de beveiliging en het voorkomen van ongeoorloofd gebruik van de gegevens met een ministeriële regeling kan worden geregeld; dit is in onze ogen een te vrijblijvende formulering. Graag zouden wij van de staatssecretaris vernemen welke concrete maatregelen er genomen kunnen worden om de veiligheid van deze gegevens te waarborgen. Kan zij de veiligheid van de opgeslagen gegevens garanderen?

De Kamers van Koophandel zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor het beheer en dus ook voor de beveiliging van het register. De al genoemde ministeriële regeling is daarbij volgens de staatssecretaris het uitgangspunt. Aangezien er nu nog 21 Kamers van Koophandel zijn, is het belangrijk om te voorkomen dat zij verschillend te werk gaan. De staatssecretaris denkt dat een overlegverplichting hiervoor voldoende is. Mijn fractie deelt deze mening niet en zij zou graag zien dat de samenwerkingsverplichting verder gaat. De verantwoordelijkheid voor het register wordt bij 21 afzonderlijke kamers neergelegd, mijn fractie vraagt zich af of dit wel zo verstandig is. Wij denken dat het handiger is om met één afzonderlijke beheerder te werken. Waarom is de Kamer van Koophandel Nederland hier niet bij betrokken? Wij overwegen om op dit specifieke onderdeel van de wet een amendement in te dienen om ervoor te zorgen dat alle Kamers van Koophandel op dezelfde manier te werk gaan bij de zorg voor toegankelijkheid, maar ook bij de beveiliging van het register.

Bestuursorganen moeten volgens artikel 30 van dit wetsvoorstel verplicht gebruikmaken van de authentieke gegevens, dus de naam van de onderneming en de naam van degene tot wie de onderneming behoort. Hetzelfde artikel kent ook een paar uitzonderingen op de regel. Een daarvan is dat het bestuursorgaan niet verplicht is die gegevens te gebruiken indien dit voor een goede taakvervulling nodig is. Dat is een heel algemene uitzondering. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dit concreet in zijn werk gaat? Per slot moet voorkomen worden dat ondernemingen alsnog continu om gegevens wordt gevraagd die zij al lang en breed correct bij de Kamer van Koophandel hebben aangeleverd. Dat zou een gemiste kans zijn in het licht van deze wet.

De voorzitter:

Ik heb de eer om u als eerste te feliciteren met uw maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik meende even het genoegen te mogen smaken de bijna voltallige SP-fractie te mogen toespreken, maar dat is helaas niet zo. Ze zijn weer gevlucht. Dat betreur ik. Ik wil mevrouw Gesthuizen echter van harte feliciteren met haar maidenspeech. Ik heb buitengewoon geboeid zitten luisteren, maar ik wil haar toch een advies geven. Ik raad haar aan iets meer rust in haar speech te brengen. Dat bevordert het genot om naar een inhoudelijk goede speech te luisteren. Er zaten punten in de speech die ik van harte kan onderschrijven.

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken heeft verschillende doelen. Het wil de rechtszekerheid bevorderen, de administratieve lasten voor ondernemingen terugdringen en alle ondernemingen en organisaties registreren. Een hoop ambities in één wetsvoorstel. Bij mij rijst dan ook de vraag of al deze doelen wel verenigbaar zijn. Mijn fractie heeft daar op dit moment twijfels over. Hopelijk kan de staatssecretaris hier vandaag meer licht op werpen.

Bestuursorganen mogen straks authentieke gegevens alleen nog uit het basisregister opvragen. Het is dus van het grootste belang dat deze gegevens kloppen en dat wijzigingen correct doorgevoerd worden. Eenmaal geregistreerd zullen de gegevens immers overal doorwerken. De staatssecretaris stelt dat de juistheid van gegevens nu beter beschermd wordt, onder andere door de terugmeldplicht. Ook krijgen Kamers van Koophandel meer mogelijkheden om gegevens eigenstandig te wijzigen. Ik vraag mij af of dit laatste niet beter ingekaderd moet worden. Een juiste registratie is toch primair de verantwoordelijkheid van de ondernemingen en organisaties. De voorgestelde werkwijze brengt met zich dat de genoemde rechtspersonen goed op de hoogte gebracht moeten worden wanneer Kamers van Koophandel gegevens willen wijzigen. Het eerst wijzigen en achteraf bieden van de mogelijkheid tot bezwaar en beroep brengt bedrijven in de positie dat zij achter hun eigen gegevens moeten aanhobbelen om ze in orde te houden. Op welke wijze blijkt dat de staatssecretaris heeft nagedacht over een zorgvuldigheidsprocedure bij het wijzigen van de gegevens door de Kamer van Koophandel.

De staatssecretaris geeft aan dat het wetsvoorstel een lastenverlichting voor het bedrijfsleven met zich brengt. Dit is naar mijn mening een erg snelle conclusie. Het effect van de kostendaling door de eenmalige gegevensuitvraag is niet duidelijk. Wel is duidelijk dat de uitbreiding van het aantal taken van de Kamers van Koophandel meerkosten met zich zal brengen. Omdat deze meerkosten over meer organisaties uitgespreid gaan worden, zal het tarief misschien niet stijgen, zo stelt de staatssecretaris. Daar kan zij gelijk in hebben, maar dat wil niet zeggen dat het per saldo geen lastenverzwaring voor organisaties en ondernemingen betekent. Immers, partijen die eerste niet hoefden te betalen, gaan dat nu wel doen. Het valt daarbij op dat het wetsvoorstel vooral organisaties confronteert met extra kosten die geen winstoogmerk hebben of met veel vrijwilligers werken, zoals verenigingen en kerken. Ter illustratie: volgens een grove schatting gaan kerkgenootschappen allen tezamen voor dit wetsvoorstel jaarlijks zo'n € 400.000 aan inschrijfkosten betalen. Hier komen de interne administratieve kosten nog bovenop. Dit zou ik niet willen bagatelliseren. Ook de vrije beroepsbeoefenaars en eenmanszaken in landbouw en visserij zullen deze kosten nadrukkelijk gaan merken.

Hiernaast kun je je afvragen of een basisregister dat van maatschappelijk belang wordt geacht wel kosten voor wijzigingen moet doorberekenen. Kan de staatssecretaris aangeven waarom voor een basisregister als het GBA niet betaald behoeft te worden wanneer er wijzigingen doorgevoerd worden, en voor het Handelsregister, ook een basisregister, wel?

Een van de doelen van dit wetsvoorstel is administratievelastenverlichting. Een goed streven, lijkt mij. Mijn fractie ziet het belang van een basisregister om dit doel te realiseren. Toch roept dit wetsvoorstel de vraag op of het daadwerkelijk zal leiden tot administratievelastenverlichting. Bestaande bedrijven moesten zich al inschrijven. Dat verandert dus niet echt. Daarbij wil ik nu verwijzen naar de posities van verschillende stichtingen, kerken en verenigingen, waaronder bijvoorbeeld verenigingen van eigenaren. Zij zullen straks administratieve kosten gaan maken om ingeschreven te staan. Meer nog zal het een papieren rompslomp en kosten met zich brengen om telkens wijzigingen in het bestuur of bijvoorbeeld een kerkenraad door te geven. De staatssecretaris heeft al in de nota van wijziging aangegeven dat zij het probleem met betrekking tot de kerken onderkent en zij laat de mogelijkheid open dat zij bepaalde authentieke gegevens niet behoeven te registreren. Om welke authentieke gegevens gaat het hier dan? Wat vindt de staatssecretaris van de mogelijkheid om alleen koepels van kerken of verenigingen of vergelijkbare centrale verbanden te registreren?

Meer in het algemeen vraagt mijn fractie zich af welk doel gediend wordt met de registratieplicht van organisaties als kleine verenigingen, waaronder verenigingen van eigenaren en de lokale kerken. Het roept de vraag op welk doel van deze wet prevaleert, de registratieplicht of de administratievelastenverlichting. De indruk bestaat dat de registratieplicht alle andere doelen ondergeschikt maakt. Als dat zo is, dan lijkt het mij niet zuiver om onder de titel "administratievelastenverlichting" het hoofddoel aan te merken. Graag een reactie hierop van de staatssecretaris.

Tevens is het op zijn minst opmerkelijk dat verenigingen van eigenaren zich moeten gaan registreren terwijl de staatssecretaris amper weet waar die zich allemaal bevinden. Ik krijg niet de indruk dat door een oproep in de lokale krant zij zich massaal zullen registreren. Sommige bewoners weten niet eens of zij er wel in zitten, laat staan of zij zich ervan bewust zijn dat de vereniging geregistreerd moet gaan worden. Hoe wil de staatssecretaris controleren of alle vve's zich hebben geregistreerd? Gaat zij boetes opleggen als actieve of slapende verenigingen zich niet registreren?

Tot slot heb ik nog enkele vragen over de effectiviteit van het register. Het basisregister, de naam zegt het al, bevat alleen basisgegevens. In de praktijk zullen bestuursorganen waarschijnlijk meer gegevens van een onderneming of organisatie willen weten dan in het register is opgenomen. Punt is dat zij eerst het basisregister moeten raadplegen voordat zij de onderneming rechtstreeks benaderen voor aanvullende gegevens. Op deze manier bouw je een extra schakel in die bij bestuursorganen zeker niet tot lastenverlichting zal leiden. Is het een mogelijkheid om de stap van het basisregister over te slaan als duidelijk is dat de onderneming of organisatie ook rechtstreeks benaderd zal gaan worden voor aanvullende informatie of ziet de staatssecretaris andere mogelijkheden om deze extra schakel in het proces te elimineren?

Mevrouw de voorzitter. U merkt dat de ChristenUnie buitengewoon kritisch is over de doelstellingen van deze wet en ik wacht dan ook met spanning de beantwoording van de staatssecretaris af.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Dank aan de verschillende woordvoerders voor hun inbreng in eerste termijn. Het was een brede uiteenzetting met vragen en opmerkingen met betrekking tot het wetsvoorstel, maar de doelstellingen van het wetsvoorstel werden ook onderschreven.

Deze wet vormt volgens mij een belangrijke impuls voor de kwaliteit en de volledigheid van het Handelsregister. Dat is in het belang van velen: natuurlijk van overheidsorganisaties die met het register werken, maar ook van bedrijven en burgers die daardoor een betere dienstverlening krijgen. Bovenal is dit in het belang van de individuele ingeschrevenen, die voortaan een eenmalige gegevensuitvraag vanuit de overheid krijgen. Dat is echt een groot winstpunt. Allereerst betekent dit 10 mln. à 11 mln. minder aan administratievelasten, maar dat is nog maar het begin. Het betekent ook veel minder ergernis en uiteindelijk een significante reductie van regeldruk van gegevensuitvraag vanuit de overheid. Bedrijven hoeven slechts eenmaal gegevens te verschaffen en alle overheden zijn verplicht om gebruik te maken van het register.

Ik ga achtereenvolgens in op de volgende thema's waar verschillende opmerkingen over zijn gemaakt: de kwaliteit van het Handelsregister en de mogelijke verbetering daarvan; de vermindering van de administratievelasten; het systeem en de werking van het Handelsregister; de inschrijving van de agrarische eenmanszaken, vrije beroepen en vve's; de inschrijving van de overheidsinstanties; de inschrijving van de kerkgenootschappen; de regels met betrekking tot het witwassen; het amendement van mevrouw Smeets; de fraude met een handtekening via internet. Daarna komen de overige vragen.

Allereerst de verbetering van de kwaliteit van het Handelsregister. Het Handelsregister is op dit moment het register voor economische entiteiten in Nederland, maar het is onvolledig. Met deze wet wordt het een volledig dekkend register van ondernemingen en rechtspersonen. Dat betekent betere rechtszekerheid, niet alleen voor de nieuw ingeschrevenen, maar voor alle economische actoren in Nederland; ten aanzien van klanten, ten aanzien van zakelijke contacten, ten aanzien van allerlei contracten en contacten die zij aangaan.

Hoe verbeteren we de kwaliteit van het Handelsregister nog verder, behalve dan met de volledige dekking? Doordat de beheerders, de Kamers van Koophandel, in tegenstelling tot nu met de verantwoordelijkheid over de kwaliteit van de gegevens een actieve rol krijgen. Als een Kamer van Koophandel signaleert dat iemand een onderneming drijft zonder ingeschreven te staan, kan die persoon of onderneming ambtshalve worden ingeschreven en daarmee worden geregistreerd bij de andere registers.

Naast die bestaande rechtszekerheidsfunctie komt ook de functie van bronregister voor alle ondernemingen en rechtspersonen in Nederland. Dat betekent dat al die overheden, of dat nu de Belastingdienst is, het UWV, of het CWI dat misschien straks wat anders is, dit Handelsregister gebruiken. Dat betekent ook dat zij uitgaan van de gegevens die daarin staan. Als zij op fouten stuiten – en dat is interessant – hebben zij de terugmeldplicht: dan moeten zij terugmelden en moet de beheerder nagaan welke gegevens juist zijn en zonodig het bronregister aanpassen. Zo krijg je een levendige aanpassing van de gegevens en blijf je steeds up-to-date. Dit betekent een sterke stijging van de kwaliteit van het bronregister.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik kan de redenering van de staatssecretaris volgen, maar nu zijn de ondernemingen ook al verplicht om die actualiteit zelf bij te houden. Dat doen ze misschien niet helemaal netjes. Maar in het kader van de vermindering van de belastingdruk geeft u aan dat het voor bedrijven heel veel zal schelen. Dat is dus niet zo, want de Kamer van Koophandel zal heel actief moeten blijven monitoren of er iets bij de bedrijven verandert en ze zal daarin actief een rol moeten spelen; ze gaat dus naar die bedrijven toe. Wat blijft er dan over van die vermindering van de belastingdruk?

Staatssecretaris Van Gennip:

Stel dat een bedrijf vanwege de drukte zijn eigen verhuizing vergeet door te geven en dat een van de andere overheidsdiensten daar achter komt, omdat de Belastingdienst een ander adres heeft doorgekregen dan er in het Handelsregister staat. Dan wordt dit gemeld aan de beheerder, de Kamer van Koophandel. Die gaat er dan achteraan om ervoor te zorgen dat die adreswijziging wel degelijk wordt doorgegeven en dat het adres juist is. De heer Cramer kan dat wel beschouwen als een extra administratieve last, maar dit bedrijf had gewoon zijn juiste adres moeten doorgeven. Dat is een handeling die het bedrijf sowieso moet verrichten.

Een extra vraag betekent een extra administratieve last. Die heeft het bedrijf zich dan echter wel zelf op de hals gehaald. Als een bedrijf zijn gegevens goed bijhoudt en zijn adres wijzigt op het moment van verhuizing, is er verder niets aan de hand en is er geen sprake van extra lasten voor het bedrijf. Het grootste voordeel is dat dit allemaal door overheden onderling wordt gecheckt. Op het moment dat een gegeven niet blijkt te kloppen, heb je te maken met de terugmeldplicht en schoont de beheerder het bestand op. Het bronregister wordt dus door de overheden aangepast.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik heb ook niet gesproken over een lastenverzwaring, maar heb gevraagd waar de lastenverlichting in schuilt. Per saldo ben je dus even vaak aan de beurt om je gegevens door te geven. Of je dat nu actief zelf doet, of dat de Kamer van Koophandel dat vraagt, omdat men vermoedt dat er een verhuizing is geweest. Ik zie niet in dat er sprake is van een lastenverlichting.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ondernemingen wordt nu, bijvoorbeeld door de Belastingdienst, gevraagd basisgegevens aan te leveren. De gemeente en allerlei andere overheidsinstanties vragen die gegevens ook. De bedoeling van dit register is dat de vraag naar het adres niet steeds opnieuw wordt gesteld. Net zoals bij de Belastingdienst nu het geval is krijgt men een ingevuld voorblad, waarop naam, adres en sofinummer staan. Als alle overheidinstanties op basis van dit ene register zo gaan werken, hoeft een bedrijf niet steeds opnieuw al die regeltjes in te vullen die al lang ergens bij de overheid bekend zijn. Dat is wat er precies met lastenverlichting wordt bedoeld. Je leest dan de gegevens, ziet dat het klopt en je kunt naar de volgende pagina, in plaats van dat je die hele pagina opnieuw moet invullen en via internet moet opsturen. De kwaliteit van het register zal dus sterk toenemen door de terugmeldplicht en de volledigheid.

Mevrouw Smeets heeft gevraagd wat de kostentoename is als gevolg van de terugmeldplicht. Op dit moment weten wij dat nog niet omdat de terugmeldplicht nog niet is ingevoerd. Wees er echter wel van verzekerd, dat de staatssecretaris of de minister van Economische Zaken hierop natuurlijk heel erg goed zal letten. Maar op de discussie over de heffingen komen wij later terug. Alles wat te maken heeft met de heffingen van de Kamers van Koophandel houden wij scherp in de gaten.

Mevrouw Gesthuizen en mevrouw Smeets vroegen hoe wij de kwaliteit gaan bewaken. In het wetsvoorstel zijn hiertoe de volgende maatregelen voorzien. Allereerst krijgen de Kamers van Koophandel meer bevoegdheden om ambtshalve wijzigingen door te voeren. Nu moet dat via de kantonrechter. De tweede maatregel is de strafbaarstelling als men verzuimt de gegevens in het register juist en actueel te houden. Op grond van de huidige wet geldt die verplichting ook al min of meer. In de derde plaats is er de terugmeldprocedure waarover wij zojuist spraken. Verder komt er minimaal één keer in de drie jaar een steekproefsgewijze controle op de juistheid van de gegevens. Ten slotte heeft de minister of de staatssecretaris van Economische Zaken zelf de mogelijkheid om bindende beleidsregels op te leggen of, als de zaken verkeerd lopen, in te grijpen. Ik heb het nu over de taakverwaarlozingsregeling.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

In het eerste deel van uw antwoord gaat u meer in op het feit dat er misschien verkeerde gegevens zouden kunnen staan in de basisregistratie, maar waar het mijn fractie om gaat, is dat er misbruik gemaakt zou kunnen worden van de gegevens in dit register. Hoe wordt er nu concreet voorkomen dat er problemen ontstaan door nalatigheid van de mensen die met die gegevens moeten werken? Het blijft immers mensenwerk. En hoe wordt voorkomen dat er bijvoorbeeld gehackt wordt? Waar komt een dergelijke database fysiek te staan?

Staatssecretaris Van Gennip:

Mag ik dat meenemen naar wat ik later ga zeggen over fraude? Dat heeft ook met de handtekening te maken waar wij het over hebben gehad, en met de beveiliging. Nu heb ik het over de kwaliteit en straks kom ik op de vraag hoe wij ervoor zorgen dat mensen die niet van goede wil zijn, er niet zomaar met gegevens vandoor kunnen gaan.

Ik ga even terug naar de heer Cramer. Hij uitte zijn zorgen over de zorgvuldigheid van het eigenstandig wijzigen van gegevens in het Handelsregister door de Kamer van Koophandel. Als wij de bevoegdheid aan de Kamer van Koophandel geven, moeten wij een balans vinden tussen de accuratesse van de gegevens aan de ene kant en de belangen van de betrokken partijen aan de andere kant. Zoals het er nu in staat, valt de eigenstandige wijziging onder de AWB en de in die wet vastgelegde regels voor overheidshandelen, en die zijn mijns inziens zorgvuldig. Dat betekent twee dingen: bezwaar en beroep achteraf, natuurlijk, maar ook het vooraf in kennis stellen van de betrokken partijen. Op het moment dat de Kamer een voornemen heeft om een besluit te nemen, bijvoorbeeld om gegevens te wijzigen, zal zij dat moeten meedelen.

Dan kom ik op de vermindering van de administratieve lasten.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Is het ten aanzien van het onderwerp waar u het net over had ook niet logisch dat u antwoord geeft op de vraag, op grond van welke motieven men kan weigeren?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja. De criteria op basis waarvan er geweigerd kan worden, staan op dit moment nog niet in de wet. Dat is omdat wij die nog aan het uitwerken zijn. Dat zijn dus zaken die straks duidelijk zullen worden.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Dan ga ik ervan uit dat dit in de vorm van een AMvB gedaan moet worden. Is het dan niet handig om in de wet te verankeren dat u daar bij AMvB op terugkomt?

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat ligt voor de hand, toch?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ja, dat wel. Ik vermoed dat ik op dat punt toch nog even terugkom met een amendement. U geeft ten aanzien van de kwaliteit van het basisbedrijvenregister aan dat u met een AMvB zult komen met daarin een aantal onderdelen zoals de procedure en dergelijke. Dan kom ik waarschijnlijk met een amendement om het element van de criteria daar ook in verankerd te krijgen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het lijkt mij logisch dat het in die AMvB zit. Wilt u expliciet in de wet opnemen dat het in die AMvB komt te staan?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ja.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik was bij de administratieve lasten en de vergaande besparingen voor burgers en bedrijven. Als wij tussen de basisregistraties gegevens uitwisselen, hoeft iedere burger die gegevens slechts eenmaal aan te leveren, waarop ze meerdere malen worden gebruikt bij de overheid. Dan hebben wij het over een duidelijke administratievelastenvermindering.

De heer Van Dijk wilde graag een afspraak tussen de beheerders van bestaande registers en het Handelsregister over de vermindering van de uitvraag van gegevens. Die afspraak staat in deze wet. Dat is heel duidelijk. Alle overheden, ook de overheden die een bestaand register beheren, moeten verplicht het Handelsregister gebruiken voor de daarin staande gegevens. Dat betekent – en dat suggereerde de heer Van Dijk al – dat registers met dezelfde informatie op een gegeven moment geheel kunnen verdwijnen. Dat geldt met name voor de agrarische sector.

De heer Aptroot (VVD):

Dit is een essentieel punt, afgezien van de kwaliteit van de registratie. Er is een enorme vermindering van de administratievelasten, doordat gegevens één keer worden aangeleverd en iedereen er gebruik van maakt. Maar hoe gaat dat? Als je je gegevens wijzigt, hoef je niet meer naar de Belastingdienst, de gemeente of de PBO waar je bij hoort. Dat wordt allemaal automatisch doorgegeven en geregistreerd. Er komt dan ook een soort verbod om dat nog een keer aan de betrokken onderneming, vereniging of kerk te vragen.

Staatssecretaris Van Gennip:

In het Handelsregister is een lijstje van gegevens opgenomen. Dat is een beperkte lijst. Overheidsinstanties zijn verplicht om die gegevens uit het Handelsregister te halen. Die mogen zij niet zo maar opnieuw aan de onderneming vragen. Als zij er op enige manier in het zakelijk verkeer achter komen dat een ondernemer eigenlijk een ander adres heeft, geldt weer de terugmeldplicht. Er kunnen echter geen brieven komen van UWV, Belastingdienst en gemeenten waarin telkens wordt gevraagd wat het adres ook alweer was. Het adres is bekend in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Daar moeten zij het uit halen.

De heer Aptroot (VVD):

Daar zijn wij het over eens. Als het echter eenmaal goed geregistreerd is, vragen zij zoiets ook niet steeds opnieuw. Het adres wordt gewijzigd. Geef je dan één wijziging door aan de basisregistratie en wordt die wijziging dan doorgegeven? Of moet je toch al die instellingen opnieuw de informatie geven, waarna er teruggemeld wordt en dergelijke?

Staatssecretaris Van Gennip:

Er wordt één wijziging doorgegeven aan het Handelsregister. Alle organisaties raadplegen die bron, het Handelsregister. Het Handelsregister geeft een wijziging niet door aan de Belastingdienst. De Belastingdienst raadpleegt het Handelsregister, het bronregister.

De heer Aptroot (VVD):

Misschien ben ik niet duidelijk. De Belastingdienst moet, iedere keer dat hij iemand aanspreekt, dus even in het register kijken.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja. Nu kijkt de Belastingdienst in de eigen basisregistratie.

De heer Aptroot (VVD):

Dat moet dus heel goed geregeld zijn. Het moet echt ook de database van die andere instellingen zijn. Anders moeten zij elke keer opnieuw informeren. Dat is een enorme administratievelastenstijging. Hoe is dat in het wetsontwerp geregeld?

Staatssecretaris Van Gennip:

De heer Aptroot gaat ervan uit dat de Belastingdienst, elke keer als de dienst iets checkt, dat terugmeldt aan de ondernemer. Op dit moment heeft de Belastingdienst, UWV of de gemeente een eigen administratief systeem. Via de computer van een medewerker komt een bedrijf daar in. In plaats van het eigen administratieve systeem komt nu het bronregister, het Handelsregister. Of het eigen administratieve systeem put uit het Handelsregister dan wel direct in het Handelsregister kijkt, is een zaak van techniek. Men ziet echter direct de gegevens uit het Handelsregister. Die worden niet een keer per jaar ververst. Wat daarin staat zijn de actuele gegevens. Een gemeente kan er niet van afzien om zich bij het Handelsregister aan te sluiten. Zij is bij wet verplicht de gegevens van het Handelsregister te gebruiken.

Het is een enorme vooruitgang. De heer Aptroot zou hier blij mee moeten zijn.

De heer Aptroot (VVD):

Over het principe zijn wij het volstrekt eens. Het is hartstikke goed dat de eenmalige verplichting om gegevens aan te leveren er is. Mijn kritiek is dat een aantal zaken niet goed geregeld is en dat er rechtsongelijkheid is. Wij zijn het echter eens over wat wij willen bereiken. Wij vinden echter wel dat de wet een beetje moet worden aangepast om het echt goed te regelen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Daar komen wij in het verloop van de discussie op. Dit is de eerste basisregistratie. Wij lopen voor op alle andere basisregistraties. Laten wij nu echt proberen dit voor elkaar te krijgen. Aan het eind van mijn betoog wilde ik zeggen dat wij vandaag met elkaar een grote stap kunnen zetten voor ondernemend Nederland. Natuurlijk gaat dat hier en daar met schokken en uitproberen. Halverwege zullen wij wel aanpassingen moeten plegen, want dit gebeurt voor de eerste keer. Het is echter een enorme vooruitgang. Ik ben blij dat de heer Aptroot dat deelt.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik ben nog niet zo blij als de staatssecretaris. De Kamer van Koophandel, die het register gaat beheren, moet het up to date houden. Nu krijgt de Kamer van Koophandel van een andere overheid de melding dat er iets aan de hand is, even los van de discussie die zojuist is gevoerd. De Kamer van Koophandel moet dan met het voornemen om de gegevens te wijzigen linea recta terug naar de betrokken onderneming. Per saldo wordt de onderneming toch gevraagd of de gegevens correct zijn. Daarmee kom ik weer terug op de vraag waar die lastenverlichting nu in zit. De staatssecretaris doet nogal jubelend over het feit dat de bedrijven het maar één keer hoeven te melden, maar daarna zijn er nog vele controlemomenten. Ik deel de blijdschap van de staatssecretaris dus nog niet.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik zal een praktisch voorbeeld geven. Een bedrijf moet tien keer per jaar – het is veel meer – gegevens aanleveren aan de Belastingdienst, aan de gemeente, aan het UWV enzovoort. Tien keer per jaar moet het op een formulier naam-, adres- en woonplaatsgegevens invullen, met alle gegevens erbij. Een adreswijziging moet het bedrijf aan alle instanties doorgeven. Als het Handelsregister op de nieuwe manier werkt, staat het adres van het bedrijf erin. De Belastingdienst stuurt in het vervolg dan een formulier waarop het adres al is ingevuld. Datzelfde geldt voor de gemeente. Dat betekent dat het bedrijf tien keer minder zijn adres hoeft door te geven. Als er een discrepantie is tussen de gegevens in het Handelsregister en de gegevens van een andere overheidsinstantie, dan betekent dat dat het bedrijf iets heeft gewijzigd in zijn communicatie met een van de overheden. Het heeft een verhuizing bijvoorbeeld wel aan de Belastingdienst doorgegeven, maar niet aan de gemeente. Het bedrijf zal dan worden gevraagd om het juiste adres door te geven. Een bedrijf dat het goed doet, krijgt tien deels ingevulde formulieren. Bij een verhuizing is één adreswijziging aan het Handelsregister voldoende.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik kom terug op de koppeling van de bestanden en de verplichting voor bestuursorganen om gebruik te maken van elkaars basisregistratie. Wanneer zal deze koppeling definitief zijn? Ik heb gezegd dat het tot nu toe allemaal heel vaag is: "op termijn" en "daar waar mogelijk in de toekomst". Als wij de administratievelastenverlichting en de eenmalige uitvraag willen bereiken, dan moet er voortgang gemaakt worden met de koppeling. Wanneer zal het totale basisregister met de acht stelsels actief zijn?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik kom daarop terug.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik heb gewezen op artikel 30, waarin een uitzondering wordt gemaakt in verband met het goed kunnen functioneren van een overheidsorgaan. In dat geval hoeft het basisregister niet te worden geraadpleegd en kan het orgaan direct naar de onderneming stappen. Om welk soort uitzonderingen gaat het hierbij?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik kom daarop terug bij de inschrijving van de overheidsinstanties.

Over de administratieve lasten hebben wij duidelijkheid geschapen. Uiterlijk vier jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal voor alle bestuursorganen het gebruik van authentieke gegevens uit het Handelsregister verplicht zijn. Dus er geldt een fasering van vier jaar. Daarmee is nog niet aangegeven wanneer alle acht basisstelsels zijn ingevoerd.

Dan wil ik ingaan op de vraag hoe het Handelsregister precies werkt. Met het wetsvoorstel hebben wij ervoor gekozen het beheer van het Handelsregister onder te brengen bij de afzonderlijke Kamers van Koophandel. Het wetsvoorstel schrijft expliciet voor dat de kamers moeten samenwerken ter bevordering van de uniforme uitvoering van de wet. Met het wetsvoorstel dat reeds naar de Kamer is gestuurd en dat zij ongetwijfeld binnenkort zal behandelen, wordt speciaal met het oog op het beheer voorzien in een samenwerkingsverband tussen de afzonderlijke kamers. Dat samenwerkingsverband heeft een coördinerende en een faciliterende taak en regelt het contact onderling, het contact met de Kamer van Koophandel Nederland en met de minister of de staatssecretaris.

De heer Aptroot (VVD):

Ik begrijp wel dat er een samenwerkingsverband is en dat daarmee het contact tussen de kamers onderling en het contact met de Kamer van Koophandel Nederland en de minister of de staatssecretaris wordt geregeld, maar is er ook iemand die men kan aanspreken voor het beheer, die dus verantwoordelijk is voor het Handelsregister? Ik zie nergens staan dat er zo'n aanspreekpunt is. Laten wij dat beheer nu in één keer goed regelen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik verwijs naar hetgeen op dit punt met deze wet is geregeld en naar wat er in de wet staat die, naar wij mogen hopen, over een paar weken door de Kamer zal worden behandeld. Daaruit blijkt heel duidelijk dat er één aanspreekpunt is. Die persoon kan dan vanuit het ministerie aangesproken worden en tegen die persoon kan gezegd worden: u doet uw zaken niet goed. Of: u doet uw zaken goed. Dat is ook met deze wet geregeld. Er is één afdwingbaar samenwerkingsverband. De Kamers van Koophandel werken samen, opdat ze hun taak naar behoren vervullen. Ik wijs erop dat er maar één Handelsregister is en dat er niet eenentwintig Handelsregisters zijn.

Mevrouw Gesthuizen loopt met haar amendement over de Kamer van Koophandel Nederland vooruit op de behandeling van het wetsvoorstel Kamers van koophandel. De antwoorden op de schriftelijke vragen in het kader van de behandeling van dat wetsvoorstel hoop ik deze week naar de Kamer te sturen. Dat betekent dat het wetsvoorstel over een paar weken kan worden behandeld. Ik stel voor om het amendement bij de behandeling van dat wetsvoorstel te bespreken. Dan wordt namelijk ook gesproken over de vraag wat precies de verantwoordelijkheid is van de Kamer van Koophandel Nederland, van de verschillende zbo's en van de minister of de staatssecretaris.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Waar staat precies in de wet dat er een afdwingbaar samenwerkingsverband is? Zowel in de wet die wij nu behandelen als in de wet die nog behandeld moet worden, kan ik dat niet vinden.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat staat er wel degelijk in en ik zal straks zeggen waar precies. De bedoeling is om aan te geven dat het samenwerkingsverband tussen de verschillende Kamers van Koophandel het aanspreekpunt is voor de minister of de staatssecretaris. De persoon die bij dat aanspreekpunt hoort, is ook degene met wie het gesprek wordt gevoerd en tegen wie bijvoorbeeld wordt gezegd: zo moet het eruit zien, de kosten stijgen te hard, zo moet u omgaan met de terugmeldplicht enzovoorts. Dat samenwerkingsverband bestaat al en daarmee worden de gesprekken gevoerd. Dat dit zo gebeurt, wordt met deze wet verankerd.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Er staat misschien in de wet dat er een overlegplicht is, maar niet dat een afdwingbare samenwerkingsverplichting geldt.

Staatssecretaris Van Gennip:

De overlegplicht in combinatie met de aanwijzingsbevoegdheden die de staatssecretaris of de minister ook op grond van het nog te behandelen wetsvoorstel heeft, betekent in feite dat als de kamers niet zouden samenwerken of niet zouden werken op de manier die de staatssecretaris of de minister in overleg met de Kamer voor ogen staat, tegen de kamers gezegd kan worden: gij zult die kant op gaan. Het gaat om de combinatie: de kamers moeten overleggen, terwijl de staatssecretaris een aanwijzingsbevoegdheid heeft.

De naam "Handelsregister" is historisch zo gegroeid, zeg ik tegen de heer Van der Vlies. Hij heeft gelijk als hij zegt dat het register meer bevat dan rechtspersonen alleen, de focus is het economisch verkeer. Hierin participeren stichtingen en kerkgenootschappen. Zij kunnen economische transacties aangaan. Ik hecht eraan om vast te houden aan deze bekende naam.

Hoe gaan wij om met specialismen binnen de Kamers van Koophandel? Kan een kamer zich specialiseren in de registratie van bepaalde gegevens, bijvoorbeeld als het gaat om binnenschippers, gevestigd in Rotterdam? Wij moeten een balans vinden tussen het gemak voor ondernemers, en het systeem dat erachter zit. Is specialisatie een goede zaak, omdat je daarmee ruimte geeft aan gevoel voor en ervaring met een bepaalde branche? Ik vind dat een verantwoordelijkheid van de Kamers van Koophandel. Als je je in Arnhem inschrijft, terwijl je in Limburg gevestigd bent, geeft een Kamer van Koophandel in Arnhem dat door aan Limburg, en dan neem ik aan dat Limburg net als altijd, of misschien nog wel beter kijkt naar de fraudeaspecten. Ik heb niet de overtuiging dat het wel of niet moet, ik vind dit een zaak van de kamers zelf. Wederom zullen wij de vinger daarbij goed aan de pols houden.

Mevrouw Smeets (PvdA):

In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat iedere "innemende" kamer nog eens controleert. Dat kan dus niet worden overgedragen aan een andere kamer. Er moet altijd een lokale toetser zijn.

Staatssecretaris Van Gennip:

Als een onderneming is gevestigd in Limburg en zich inschrijft in Arnhem, is de Kamer van Koophandel in Limburg de inschrijvende kamer, die krijgt de gegevens door vanuit Arnhem en bekijkt of het allemaal klopt. Die afspraken moeten de kamers onderling maken.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Die afspraak zou dus ook kunnen zijn dat Limburg er verder niet naar kijkt, omdat Arnhem dat doet.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat zou een afspraak kunnen zijn. De bedoeling is echter dat de kamer waar de inschrijving plaatsvindt, de gegevens ook controleert.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Er is één systeem waarmee geregistreerd wordt. Dan maakt het inderdaad niet uit wie het controleert, en dan lijkt het mij handig om de gegevens niet over te hevelen naar een andere kamer, die het dan moet controleren. Kunt u toelichten waarom u het anders doet? Ik ben even het spoor kwijt.

Staatssecretaris Van Gennip:

Mevrouw Smeets doelde vooral op fraude. De normale controle vindt plaats aan de balie. De Kamers van Koophandel kunnen geen inschrijving weigeren, terwijl zij soms het vermoeden hebben dat er iets niet klopt. Het is toch vaker de lokale kamer die dat weet dan de kamer waar je het meldt. Het zal dus echt niet zo zijn dat voor elke onderneming het allemaal 37 keer gecheckt wordt. De lokale kamer binnen welk gebied de onderneming gevestigd is, is de kamer die natuurlijk het beste in de gaten heeft of er sprake is van fraude of misbruik.

De hoogte van heffing 1 wordt met de nieuwe wet voortaan door de staatssecretaris/minister van Economische Zaken vastgesteld. Met het aantal inschrijvingen stijgen dus ook de inkomsten, maar door de betere controle stijgen ook een aantal kosten. De extra kosten in verband met de terugmeldplicht zijn nog onduidelijk. Eerste uitgangspunt is wel dat de heffingen niet mogen stijgen. Sterker nog, ik vind eigenlijk dat ze moeten dalen. Wij zijn daar met elkaar overigens bij, omdat ze uiteindelijk worden vastgesteld door de minister of de staatssecretaris van EZ. Aangezien er meer inschrijvers zijn die vroeger geen heffing betaalden maar dat nu wel zullen doen, kan het zijn dat de totale lasten omhooggaan.

Verder is gevraagd waarom er niet voor is gekozen om voor het Handelsregister het tariefsysteem af te schaffen. Er loopt op dit moment een brede discussie over de financiering van de basisregisters. Dit Handelsregister loopt vooruit op de andere basisregistraties. Ik vind het niet aan dit demissionaire kabinet om daarop nu een voorschot te nemen. Het lijkt mij typisch iets voor het volgende kabinet om te kijken of er op een of andere manier iets aan zou moeten veranderen. In dit geval hebben wij de kosten die al bekend waren, overgenomen.

De voorzitter:

Voordat ik de heer Van Dijk het woord geef, wil ik een opmerking maken over het aantal interrupties en de lengte ervan. Ik meen dat wij ons daarin vanaf nu zeer moeten beperken, want ik heb nog een bepaalde planning in mijn hoofd.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Die wil ik niet doorkruisen, maar ik wil wel precies weten waar wij straks ja of nee tegen zeggen. De staatssecretaris zegt dat de heffingen in totaliteit naar beneden moeten. Bedoelt zij daarmee dat de registratieheffing, de heffing 1, omlaag moet in de komende periode? Als ik met een motie zou komen waarin ik vraag om die heffing in de komende vijf jaar niet meer te laten stijgen dan met het inflatiepercentage, kan zij daarop dan volmondig ja zeggen?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja, mijn inzet is dat die heffing 1 niet meer stijgt dan met het inflatiepercentage. Sterker nog, ik vind dat die op een gegeven moment naar beneden moet.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Dan scheelt dat straks weer wat tijd, want dan behoef ik de motie niet meer voor te lezen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. De heer Van der Vlies wil ik toezeggen dat ik de scheiding tussen de heffing 1 en de andere heffingen graag zuiver wil houden. Dat geldt niet alleen voor wat nu voorligt, maar ook voor hetgeen straks voorligt ten aanzien van de wijziging van de Wet op de Kamers van Koophandel.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd naar de aansprakelijkheid voor fouten in het Handelsregister. Die aansprakelijkheid is nu niet apart in het wetsvoorstel geregeld. Dat betekent dat die dus bepaald wordt op basis van het aansprakelijkheidrecht uit het Burgerlijk Wetboek. Op het moment dat de Kamers van Koophandel een onrechtmatige overheidsdaad begaan, zijn zij waarschijnlijk aansprakelijk. Het is uiteindelijk aan de rechter om het uit te maken. De burgers en bedrijven zijn primair wel zelf verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens die zij aanleveren bij het Handelsregister. Zij kunnen daar eventueel op aangesproken worden. Dat doet overigens niets af aan de taken van de Kamers van Koophandel bij het beheer van het Handelsregister.

Ik kom op de inschrijving van de agrarische eenmanszaken, de vrije beroepen en de verenigingen. Voor het economisch verkeer is het van belang dat wij alle economische actoren in Nederland in het Handelsregister inschrijven: 55.000 vrije beroepsbeoefenaren, maximaal 80.000 eenmanszaken en ongeveer 112.000 verenigingen van eigenaren. Dan wordt het daadwerkelijk een basisregistratie.

De heer Aptroot heeft gevraagd hoe wij willen bewerkstelligen dat al die verschillende eenmanszaken, vrije beroepen en verenigingen zich inschrijven. Op het moment dat met name agrarische eenmanszaken vergunningen en subsidies aanvragen, wordt het vanzelf wenselijk om zich in te schrijven. Als dat nog niet aan de orde is, kan gebruik worden gemaakt van allerlei registratiesystemen. Daarmee kan het Handelsregister worden gevuld. Het is mogelijk om alles in dat register over te nemen: wij kennen de BIG voor de zorgverleners, de KNB en de NOvAA. De vereniging van eigenaren staan in het Kadaster. Ik vraag mij dan ook af of het nodig zal zijn om daarvoor een oproep in de krant te plaatsen. Dat neemt niet weg dat, als er creatieve acties nodig zijn, wij daarvoor zullen zorgen.

Ik kom op de inschrijving van de overheidsinstanties. Ik hecht eraan om publiekrechtelijke rechtspersonen in het Handelsregister in te schrijven en krijg de indruk dat de meerderheid van de Kamer daarvan voorstander is. Het eenmalig uitvragen van gegevens is voor die rechtspersonen belangrijk, omdat ook zij deelnemers zijn in het economisch verkeer. Zij doen zowel onderling zaken als met andere instanties. Ik doel met het laatste onder andere op de loonopgave voor de Belastingdienst.

Mevrouw Gesthuizen heeft ook een pleidooi gehouden voor het opnemen in het Handelsregister van gegevens van overheidsorganisaties zoals de tekenbevoegdheid. Wij moeten wat dat betreft onderscheid maken tussen datgene wat publiekrechtelijk en privaatrechtelijk met de overheid is geregeld. De beleidsbeslissingen die genomen kunnen worden, horen uiteraard niet in het Handelsregister thuis. De zaken die nu in de Comptabiliteitswet 2001 geregeld zijn, willen wij wel terugzien in het Handelsregister. Om die tekenbevoegdheid gaat het immers. Ik doel bijvoorbeeld op de vraag welke directeur uit naam van een minister meubilair mag aanschaffen. Ik zeg de Kamer toe dat ik in overleg met het ministerie van Financiën en dat van Justitie zal bewerkstelligen dat de registers die op basis van de Comptabiliteitswet 2001 aangeven wie namens de overheid privaatrechtelijke rechtshandelingen mag verrichten – dat zijn de volmachtregisters – met het Handelsregister worden geïntegreerd.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De commissie voor Economische Zaken heeft signalen ontvangen waaruit blijkt dat het bestaande register niet goed is te vinden en derhalve niet is te raadplegen in verband met de tekenbevoegdheid in privaatrechtelijke gevallen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat betekent een ondersteuning van het pleidooi van mevrouw Gesthuizen en de heer Van Dijk om dat op de een of andere manier te integreren met het Handelsregister. Dan is er immers werkelijk sprake van één bron.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik maak er bezwaar tegen dat de staatssecretaris zegt dat zij in overleg zal treden met anderen, omdat ik wil weten waarmee ik akkoord ga indien ik het wetsvoorstel aanvaard. Om die reden overweeg ik om een amendement in te dienen. In tweede termijn zouden wij daarover met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Ik wil een en ander namelijk in deze wet geregeld hebben. Ik vertrouw de staatssecretaris blindelings, maar ik wil het zeker weten om te kunnen beoordelen of ik voor het wetsvoorstel zal stemmen.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik ben verbaasd dat de staatssecretaris aankondigt hierover te zullen overleggen met haar collega's. Zij verdedigt vandaag immers de stelling dat sprake is van een eenmalige uitvraag en van een lastenverlichting. Waarom is dit overleg niet eerder gevoerd? Het was toch te verwachten dat gesproken zou worden over een extra uitvraag?

Staatssecretaris Van Gennip:

In het huidige wetsvoorstel wordt uitgegaan van een basisregistratie, de Comptabiliteitswet en het volmachtenregister. De eerste inzet was om deze naast elkaar te laten bestaan. Voortschrijdend inzicht van mijzelf, mede als gevolg van discussies met de Kamer, maken dat ik mij het ook goed anders kan voorstellen. Ik ga echter niet in mijn eentje over de Comptabiliteitswet. Daarover moet ik in overleg treden met mijn collega's van Financiën en Justitie.

De heren Van der Vlies, Cramer en Van Dijk hebben aandacht gevraagd voor de consequenties van inschrijving van kerkgenootschappen. Het gaat om de volgende vragen: wie moet zich inschrijven, met welke gegevens en met welke financiële consequenties? Wie moet zich inschrijven? Ik hoor van de heer Van der Vlies en de heer Cramer een voorkeur voor beperking van de inschrijvingsplicht. Zij doen tevens een oproep tot verduidelijking. In deze discussie staat voor mij voorop dat de kerken organisatievrijheid hebben. De overheid moet zich er niet mee bemoeien of de kerken kiezen voor een landelijke koepel met plaatselijke verenigingen of anders. Het moet echter duidelijk zijn als een kerk of een onderdeel daarvan als afzonderlijk rechtssubject in het maatschappelijke verkeer wil optreden. Dan moet ook duidelijk zijn wie bevoegd is tot vertegenwoordiging. Wat de basisregistratie betreft, is van belang wie de economisch actieve entiteit is. Wie kan er met een aannemer een contract aangaan om het dak van de kerk te vernieuwen? Wie kan er iemand in dienst nemen? Als er geen sprake is van een economisch actieve entiteit, vraagt de wet niet om inschrijving. De kerk beslist dus weliswaar hoe zich te organiseren, maar als sprake is van een economisch actieve entiteit, hoort daar een inschrijving bij.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is nu juist het punt. De kerken zijn terecht vrij in het kiezen van een organisatievorm. Die verschillen dan ook in de praktijk. De consequentie daarvan is dat de variant waarin de kerkgemeenschappen lokaal een kerkgenootschap vormen, en zich dus moeten registreren, onterecht een bijzondere constellatie is. Ik vraag mij dan ook af of hierbij geen registratie mogelijk is zoals in het geval van een landelijk kerkgenootschap met zelfstandige plaatselijke eenheden. Het wordt dan toch een stuk eenvoudiger in het licht van de lastenverlichting?

Staatssecretaris Van Gennip:

Als de lokale eenheden zelfstandig economisch opereren, moeten zij zich in het Handelsregister inschrijven. Hun partners, de genoemde aannemer of iemand die bij hen in dienst treedt, moeten immers kunnen nagaan met wie zij van doen hebben. Op het moment dat het om een lokale vereniging gaat die bij een koepel hoort en een aannemer het contract aangaat met de koepel, is het voldoende als de koepel is ingeschreven.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik begrijp dat. De toepassing van de wettelijke bepaling die u verdedigt, heeft voor verschillende organisaties dan verschillende consequenties. Als een landelijke kerk plaatselijke kerkgemeenschappen heeft, zoals de PKN, dan is het de vraag onder wiens verantwoordelijkheid bijvoorbeeld een dak op die kerken moet worden hersteld. Gaat het ook om de jeugdclubs die daar als onderdeel onder ressorteren? Ik zie dat niet in. Ik stel mij voor dat deze bij wet worden aangewezen. Aangezien ook ik op dit moment niet met een schaartje kan knippen hoe de zaken precies zitten, stel ik voor om het punt te parkeren in via de route van een AMvB. Dan is er ruimte om in overleg te treden met al die kerkgenootschappen. Ik ben er namelijk nog niet uit en er niet aan toe om een wettelijke tekst te fiatteren die deze vragen onbeantwoord laat.

Staatssecretaris Van Gennip:

De jeugdclub of de bijbelleesclub hoeft zich natuurlijk niet in te schrijven, ervan uitgaande dat deze niet opeens een contract aangaat met een aannemer om het dak te laten repareren, maar daar ga ik even niet van uit. De normale jeugdclub en de normale bijbelleesclub hoeven zich niet te registreren, tenzij deze opeens economische activiteiten ontplooien en daarvoor contracten aangaan. Ik denk te begrijpen waar u om vraagt. Het gaat u vooral om duidelijkheid over welke organisatievorm zich al dan niet moet inschrijven. Het is niet alleen van belang om daarover goed te communiceren met de kerkelijke organisaties, maar ook nodig om onder andere met het CIO te overleggen over wat dat precies betekent. Met het amendement om dit punt bij AMvB te regelen, wordt het onderwerp in een bepaald stramien gezet terwijl dat niet uw bedoeling is. Het is uw bedoeling om duidelijkheid te scheppen; het gaat u niet principieel om het regelen van het onderwerp bij AMvB. Zou het voor u voldoende zijn als wij goed met het CIO en de verschillende kerkgenootschappen overleggen over de consequenties van verschillende organisatievormen voor inschrijving in het Handelsregister, met als uitgangspunt dat een economische entiteit ingeschreven moet zijn? Ik heb geen bezwaar tegen de AMvB maar ik vind dat het punt daarmee in een ander stramien wordt gezet dan het probleem waarvoor u een oplossing zoekt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is heel duidelijk. Er heeft een schriftelijke uitwisseling van gedachten plaatsgevonden. Wij kwamen er nog niet uit en daarom zijn wij met dezen en genen in beraad gegaan. Vervolgens is het wetsvoorstel plenair geagendeerd en vindt vandaag de behandeling plaats. Volgende week wordt daarover gestemd. Dat is een normaal proces waarmee ik geen enkele moeite heb. Ik wil op het moment van stemmen echter wel weten waar ik "ja" tegen zeg. Ik kom daar tussen nu en een paar dagen niet in alle opzichten uit. Ook u moet zich nog verstaan met de kerkgenootschappen over wat al dan niet onder het wetsvoorstel valt. Die precisie is nodig om te weten of een en ander mogelijk is. Als het punt wordt geregeld via een AMvB, dan geven wij onszelf als medewetgever de tijd om daar nog eens precies in te duiken. Het voorbeeld dat u gaf, gaat bijvoorbeeld niet op voor de jeugdclub van mijn kerkelijke gemeente. Die gaat binnenkort op weekend en huurt daarvoor vakantiewoningen. Dat is prima want dat kan een heel goede activiteit zijn om de onderlinge band te versterken. Ik zie aan uw glimlach dat u het al helemaal voor u ziet. Dat huren is echter een zakelijke transactie waar het kerkbestuur totaal buiten staat. Dat neemt daar kennis van. Dat zijn complexen die ik graag netjes geregeld zie.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik begrijp wat u zegt. Ik denk dat wij met het uitgangspunt van economische, zelfstandige entiteit duidelijk zijn, maar ik begrijp ook dat dat voor u en uw achterban niet helemaal duidelijk is. Ik heb dus geen bezwaar tegen de AMvB. Ik denk dat wij met een goed communicatietraject en goed overleg veel verder komen. Dat is in mijn ogen de crux van deze discussie, en niet zo zeer de AMvB. Ik heb echter, zoals gezegd, geen bezwaar tegen de AMvB.

De heer Aptroot (VVD):

Wat vindt de staatssecretaris van de wijze waarop Actal dit punt verwoordt? Actal zegt dat eerst goed moet worden vastgesteld wat een economische entiteit is die deelneemt aan het economisch verkeer. Er is geen enkele club of organisatie die niet af en toe iets huurt of ergens wat drukwerk laat doen. Er moet dus een grens worden aangegeven waarbij het voor derden die eventueel zaken doen met een organisatie, van belang is dat die club staat ingeschreven. Dat moeten wij toch principieel regelen in plaats van alleen met de kerken te onderhandelen? Dit geldt voor elke voetbalclub, vereniging of wat dan ook, maar zelfs voor ouders die voor een schoolklas wat organiseren. Volgens de staatssecretaris zouden zij per schoolklas moeten worden ingeschreven. Wij moeten dus een goede definitie hebben.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik ben het met de heer Aptroot eens dat wij een goede definitie moeten hebben. De aantallen nieuwe ingeschrevenen die ik net noemde naar aanleiding van een vraag van mevrouw Smeets, laten al zien dat er een duidelijke definitie is. Als je kijkt naar verenigingen of eenmanszaken, is het duidelijk wie er wel en niet onder vallen. De jeugdclub valt er natuurlijk niet onder, maar er zit wel iets boven die jeugdclub wat er wel onder valt.

De heer Aptroot (VVD):

De staatssecretaris kan toch niet zeggen dat de jeugdclub er niet onder valt?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik doelde op de jeugdclub in het voorbeeld van de heer Van der Vlies.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Mijnheer Aptroot loopt weg en zegt: dat is nog maar zeer de vraag. Ik sluit daar even bij aan. Welk probleem wil de staatssecretaris nu precies oplossen? Wij praten over een aantal instellingen dat geen winstoogmerk heeft, zoals kerken, maar ook een deel van de verenigingen. Die hebben dus een marginale deelname aan het economische verkeer: een visitekaartje of een keer een borrel. Die deelname is er dus wel, maar niet in de zin van een zakelijke onderneming. Welk doel dient deze inschrijving dan? Ik word alleen maar nerveuzer als ik mij afvraag wat de staatssecretaris beoogt. Volgens mij schiet het echt zijn doel voorbij.

Staatssecretaris Van Gennip:

Of een vereniging, stichting of eenmanszaak een winstoogmerk heeft of niet, is niet de crux. Stichtingen en verenigingen hebben over het algemeen geen winstoogmerk, maar zijn wel economische entiteiten die actief zijn. Ook een stichting of vereniging zonder winstoogmerk zal op een gegeven moment dat dak van die kerk moeten laten repareren en gaat dus economische contracten aan. Het hebben van een winstoogmerk is dus geen criterium. Het gaat erom dat het in het economisch verkeer voor de zakelijke partner duidelijk is met wie hij van doen heeft, zodat hij een contract kan afsluiten en weet wie of wat die Jansen bv is waarover wij het net hadden. Dan kan hij verhaal halen als iemand niet betaalt of geen diensten levert.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Het belangrijkste is dat je in het economisch verkeer precies weet wie je kunt aanspreken wanneer er iets is gebeurd. Verenigingen en stichtingen, behalve verenigingen van eigenaren, stonden al ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Verenigingen van eigenaren zijn daar nu aan toegevoegd. Nu is er het punt ten aanzien van de kerken. Ik heb dat in mijn eerste termijn naar voren gebracht. Ik stelde toen de vraag: wie moet dat nu precies doen? De staatssecretaris had het net over de jeugdsoos. Als die jeugdsoos valt onder een kerkenraad, is het simpel. De kerkenraad is dan uiteindelijk verantwoordelijk. Mocht er iets misgaan, dan is de kerkenraad degene die uiteindelijk ervoor moet opdraaien. Het feitelijke probleem waartegen wij nu aanlopen, is de vraag wie de bevoegdheid heeft om over bepaalde dingen iets te zeggen. Laat ik het voorbeeld nemen van de PKN, de Protestantse Kerk in Nederland. De PKN is één kerkgenootschap, maar heeft allemaal lokale kerken, die ook nog weer een eigen kerkenraad en een eigen bestuur hebben. Moeten die zich nu allemaal afzonderlijk laten registeren en inschrijven? Of vindt u dat zij zich allemaal plaatselijk moeten laten registreren? Dat is mij nog steeds niet helder.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het gaat dan om hun eigen keuze welke organisatie economisch actief kan zijn. Als de lokale kerk de handtekening zet onder het contract om het dak te laten repareren, zal de lokale kerk ingeschreven moeten zijn. De aannemer weet dan welke kerkenraad of welk kerkbestuur hij kan aanspreken op het moment dat zijn rekening niet wordt betaald. Daar gaat het om.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Dan kom ik daar in tweede termijn op terug.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik zie de voorzitter streng deze kant op kijken. Ik denk dat het daarom beter is om de oplossing van de heer Van der Vlies te volgen, namelijk kiezen voor een AMvB. Wij hebben dan nog een volgende ronde om in het kader van de AMvB uit te discussiëren wat er met betrekking tot de kerkgenootschappen moet worden ingeschreven.

De voorzitter:

Ik keek alleen streng, omdat ik de discussie niet helemaal helder vind. Het lijkt mij wel belangrijk om precies te weten waarom het gaat.

Staatssecretaris Van Gennip:

De Kamer heeft een tweede nota van wijziging ontvangen inzake de gegevens die moeten worden ingeschreven. In verband met de heffing zal ik de verschillende kerkgenootschappen met overkoepelende organisaties als één organisatie zien die slechts één heffing betaalt. Dit is typisch een voorbeeld van voortschrijdend inzicht. Als alle individuele kerkverenigingen zich apart inschrijven, kun je uitkomen op heffingen die in de tonnen kunnen lopen. Ik heb een nota van wijziging opgesteld om ervoor te zorgen dat die kosten voor de kerkgenootschappen niet de pan uit rijzen. Dat betekent dat alleen de overkoepelende organisaties een heffing betalen. De kerken worden zo niet op kosten gejaagd. Ik heb de betreffende, zeer korte, nota van wijziging nu bij mij.

De heer Van der Vlies vroeg waarom er geen onderzoek is gedaan naar de wijze van organisatie van kerkgenootschappen. De overheid kan niet treden in de wijze waarop kerkgenootschappen zijn georganiseerd. Mijn mensen hebben wel verschillende malen overlegd met het CIO. De aansluiting van 21 kerkgenootschappen bij het CIO laat zien dat dit een vertegenwoordigende organisatie is waarmee goed kan worden besproken wat de gevolgen zijn van de keuze van inschrijving.

Ik kom te spreken over de regels inzake witwassen. De heer Van Dijk vroeg naar de mogelijkheden om een deel van de derde richtlijn inzake witwaspraktijken te implementeren via dit wetsvoorstel. Die richtlijn zal eind 2007 moeten zijn geïmplementeerd. Ter implementatie van de richtlijn moet de Wet identificatie bij dienstverlening worden gewijzigd. Dat betekent dat dienstverleners zoals banken, advocaten en accountants de plicht krijgen om bepaalde zaken vast te stellen, waaronder de ultimate beneficial owner. Die lijn kan niet worden vervangen door opname van de UBO in het Handelsregister, want dan ontstaat het risico dat de dienstverleners achterover gaan leunen, wat niet in het belang is van effectieve fraudebestrijding.

Fraudebestrijding organiseren vereist een maximale inzet van alle daarvoor verantwoordelijke partijen. Zij moeten die verantwoordelijkheid ook echt voelen. Zij moeten niet het gevoel hebben dat zij er niet zo op hoeven te letten, omdat het ergens anders al is geregeld.

Wie de ultimate beneficial owner is, is vaak aan wijziging onderhevig. Die wijzigingen houden niet op bij de Nederlandse landsgrenzen. Als de UBO toch in het Handelsregister wordt opgenomen, creëer je een mogelijke schijnzekerheid voor partijen. Een onderzoeksplicht voor dienstverleners heeft de voorkeur.

Waar het verschijnsel van de UBO zich over de landsgrenzen heen uitstrekt, is het ook de vraag of je registratie daarvan door de Kamers van Koophandel op de manier van het wetsvoorstel kunt verwachten.

Dit zijn de bezwaren tegen opneming in het basisregister. Belangrijker vind ik nog dat de wet nog moet worden geïmplementeerd. De verschillende alternatieven moeten nog worden afgewogen. Wat is de beste manier om de richtlijn te implementeren? Gebeurt dat via de Kamers van Koophandel, de basisregistratie of op een heel andere manier? De afweging tussen de verschillende vormen van implementatie, met voor- en nadelen, zal bij de implementatie van de richtlijn aan de orde moeten komen. Ik wil er niet één onderdeel uithalen zonder goede discussie over de richtlijn en de implementatie van de samenhang van de vier pijlers. Hoe zorgen wij voor effectieve fraudebestrijding, zonder te veel administratievelasten, maar waarbij degenen die verantwoordelijk zijn die verantwoordelijkheid ook voelen? Eén pijler daaruit kan op verschillende manieren worden geïmplementeerd. Ik heb zojuist een aantal bezwaren tegen het scenario van het wetsvoorstel genoemd, maar er zijn ongetwijfeld ook voordelen. Ik verzoek de Kamer, de discussie hierover te voeren bij de implementatie van de richtlijn, ook omdat daarbij heel veel andere dingen komen kijken, in het kader van de fraudebestrijding en van allerlei financiële regelingen, zoals terugmeldtransacties. Het gaat echt te ver om er vandaag één pijler uit te lichten om die in het onderhavige wetsvoorstel te implementeren, terwijl wij de alternatieven voor die pijler en de samenhang met andere pijlers niet besproken hebben. Dat komt in het komende jaar nog aan de orde.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik vind het argument dat de implementatie pas aan het eind van het jaar klaar hoeft te zijn en dus in één keer kan worden bezien, niet sterk. De Handelsregisterwet bevat een hele reeks authentieke gegevens. Er wordt in aangegeven wat volgens ons de belangrijke gegevens zijn voor iedereen die deelneemt aan het economisch verkeer. Een van die elementen is de vraag wie nu uiteindelijk profiteert van wat de economische entiteit nu precies aan het doen is, de stichting, de vereniging, de kerk of wat dan ook. Waarom is het bedrijvenregister van de Handelsregisterwet nu niet de uitgelezen plek om dat vast te leggen? Ik ben het volstrekt met de staatssecretaris eens dat instellingen als banken, notarissen enzovoort niet achterover mogen gaan leunen, maar zij moeten nog heel actief aan het werk met drie andere elementen uit de wet. Zij moeten er bijvoorbeeld voor zorgen dat een klantprofiel wordt opgesteld. Zij moeten de transacties volgen.

Als het element van de ultimate benificial owner in het Handelsregister wordt opgenomen, worden fraudebestrijding en terrorismebestrijding gemakkelijker. Het register is openbaar. Iedereen kan de gegevens eruit halen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Mijn argument was niet: de behandeling hoeft pas aan het eind van het jaar afgerond te zijn. Ik zei: in de loop van het jaar moet de richtlijn geïmplementeerd worden. Mijn hoofdargumenten betreft het feit dat deze richtlijn nog in haar geheel moet worden geïmplementeerd. Zoals u zei, kent deze richtlijn vier pijlers. Het gaat mij te ver om met zo'n complexe richtlijn die nog niet in de Kamer uitgebreid is besproken, terwijl de samenhang tussen de verschillende pijlers ook nog aan de orde moet komen, verdere stappen te zetten. Met name de overgang naar het elektronisch werken is ontzettend belangrijk. Daarom kunnen wij nu niet zomaar een van die vier pijlers behandelen. Dat gaat mij echt te ver. Ik ontraad u dan ook sterk om die weg op te gaan. Ik adviseer u hiermee verder te gaan als de richtlijn aan de orde is. Dan kan heel gemakkelijk weer het alternatief van het Handelsregister als een van de scenario's aan de orde komen. Daarbij kunnen de voors en de tegens van alternatieven bekeken worden en kan de samenhang van de verschillende pijlers in aanmerking worden genomen. Vervolgens kan worden bepaald wat de meest effectieve manier van fraudebestrijding is. Zo krijg je ook een goede discussie met de verantwoordelijke bewindspersonen van Financiën en van Justitie. Zij gaan hier namelijk ook over. Op het moment dat de bespreking van de implementatie van deze zeer belangrijke richtlijn aan de orde is en gesproken worden over de WID, kan de Kamer natuurlijk de Handelsregisterwet wijzigen. Door zo te handelen, sluit u alternatieven niet uit. Ik kan mij voorstellen dat u de voordelen van deze wijze van opereren ziet en ook de bezwaren waarop ik heb gewezen. Het belangrijkste argument vind ik echter dat fraudebestrijding een belangrijk onderwerp is en het hierbij gaat om een complexe materie. Daarom zeg ik: neem de gehele richtlijn in aanmerking.

Mevrouw Smeets beoogt met haar amendement een voorhangprocedure voor de AMvB voor te schrijven. Daarbij speelt een aantal zaken. Onlangs heeft het kabinet geconstateerd dat er thans veel voorhangprocedures gelden. Binnenkort zal het kabinet de Kamer daarover een brief sturen waarmee wordt bepleit om een aantal procedures te stroomlijnen. Op zichzelf ben ik geen tegenstander van aanneming van het amendement van mevrouw Smeets, maar mijn collega van Justitie kan het geheel aan voorhangmomenten overzien. Ik kan mij voorstellen dat vanwege het grote aantal voorhangprocedures wij moeten nagaan hoe wij het proces kunnen stroomlijnen. Het afzonderlijk toezeggen van voorhangprocedures zou tot wildgroei leiden. Wel wil ik het voorstel voor de eerste vaststelling van de AMvB naar de Kamer sturen. Daamee voorkomen wij dat wij ook bij toekomstige, kleinere wijzigingen steeds aan een geformaliseerde procedure vastzitten. De AMvB waarin de verschillende bepalingen voor de eerste keer staan, zal ik dus naar de Kamer sturen, maar ik wil niet voor elke AMvB een voorhangprocedure laten gelden.

Er is gevraagd: hoe zorgen wij ervoor dat het risico van fraude met handtekeningen via internet zo klein mogelijk wordt? Het is natuurlijk de vraag of wij fraude altijd kunnen voorkomen. Wij kunnen wel proberen het risico zoveel mogelijk te verkleinen. Het afschermen van de handtekening is wellicht de beste oplossing. Dat betekent dat je die alleen maar op papier aan de balie kunt inzien.

Mevrouw Smeets vroeg of er praktische maatregelen mogelijk zijn om fraude te voorkomen. Ik zal ze niet alle noemen. Die moet je namelijk niet te veel toelichten, maar de Kamers van Koophandel hebben maatregelen getroffen. Daarover wordt ook overleg gepleegd. Uiteraard moet eenieder die een wijziging opgeeft, zich kunnen legitimeren. Dat kan die persoon doen met bijvoorbeeld een paspoort. Daarna sturen de kamers een bericht naar het huisadres van degene die heeft opgegeven dat een wijziging is doorgevoerd. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat fraude zoveel mogelijk wordt bestreden.

De heer Van Dijk vroeg naar de mogelijkheden om inschrijving in het Handelsregister te weigeren. De kamers onderzoeken nu en in de toekomst de juistheid van de gegevens, en zo nodig overleggen zij met bedrijven, die de gelegenheid krijgen om de opgaven aan te passen. Als de kamers nog steeds constateren dat opgaven onjuist zijn, kunnen zij die opgaven weigeren. Daarvoor zijn op dit moment geen specifieke criteria voorzien. Het weigeren van inschrijving is een besluit waartegen bezwaar en beroep open staan.

De heer Aptroot (VVD):

Als er geen criteria zijn op basis waarvan kan worden geweigerd, is beroep aantekenen ook wel heel lastig. Wij zouden toch criteria moeten hebben? Een van de criteria zou kunnen zijn dat je eerder met vennootschappen de boel hebt opgelicht. Wij hebben in Nederland nog een aantal notoire oplichters, en de grote ergernis daarbij is dat zij dat al tien of honderd keer hebben gedaan. Laten wij dat gewoon als criterium opnemen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Daarover hebben wij het al aan het begin van het debat gehad. Die criteria zijn nu niet in de wet opgenomen, en de heer Van Dijk wil dat wel. Dat moet dan via een AMvB gebeuren.

Op dit moment functioneert DigiD nog niet goed genoeg. De eisen zijn hoog, juist omdat wij goed letten op de risico's van fraude. Ik heb al bij de minister van BZK aangedrongen op een spoedige totstandkoming, en dat zal ik wederom doen. Wij moeten wel een afweging maken tussen snelheid en fraudegevoeligheid.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Uit de woorden van de staatssecretaris beluister ik dat DigiD niet voldoende waarborgen biedt. DigiD wordt nu gebruikt, ja is zelfs verplicht voor je belastingaangifte. Wat suggereert de staatssecretaris nu? Ik maak mij nu ineens heel ernstig zorgen!

Staatssecretaris Van Gennip:

Het gaat om deze toepassingen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Het gaat om de consistentie en de betrouwbaarheid van gegevens. Waarom is DigiD in dit geval niet geschikt, terwijl dat wel het geval is bij belastingaangiftes?

Staatssecretaris Van Gennip:

DigiD is op dit moment niet beschikbaar om te gebruiken bij inschrijving in het Handelsregister. DigiD heeft verschillende functies. Kennelijk is het technisch gezien lastig om te zorgen dat alle verschillende functies zo goed zijn als wij willen. DigiD is nog niet voldoende voor de gegevens, benodigd voor inschrijving in het Handelsregister. Wij moeten dus spoed betrachten met de verdere ontwikkeling van DigiD.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Moeten wij dan niet wachten tot DigiD wel beschikbaar is, dan in plaats daarvan een ander systeem te kiezen, om later weer te moeten switchen?

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat is toch precies wat ik zeg? Het systeem is duidelijk, en wij moeten er nu voor zorgen dat DigiD met gezwinde spoed toereikend wordt gemaakt.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Dat betekent dus eigenlijk materieel dat wij de wet niet gaan invoeren totdat DigiD gebruikt kan worden?

Staatssecretaris Van Gennip:

Nee. Ik geloof dat er van enige verwarring sprake is.

De voorzitter:

De vraag is wat u gaat doen in plaats van DigiD. Wat doet u tot de tijd dat het systeem geschikt is voor DigiD?

Staatssecretaris Van Gennip:

Zoals wij het nu doen.

De voorzitter:

En dat is?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik kom met mijn paspoort bij de balie.

De voorzitter:

Dan is dat helder. Dus gewoon met een paspoort.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja. DigiD is een elektronische handtekening en identificatie die je kunt gebruiken om je te identificeren. Op het moment dat die nog niet werkt voor deze inschrijving, zal je je moeten identificeren op de nu gebruikelijke manier. Dat is de standaardmanier, maar dat behoeft de invoering van het wetsvoorstel niet tegen te houden. DigiD is een handig hulpmiddel maar het moet dan wel goed werken. De invoering was voorzien voor eind 2006. Dat hebben wij niet gehaald. Zoals ik al heb aangegeven, wil ik dat er meer spoed achter wordt gezet, maar dat behoeft invoering van dit wetsvoorstel niet tegen te houden.

De heer Aptroot vroeg waarom er een voorstel ligt om de postbedrijven in te schrijven in een apart register. Die keuze is gemaakt omdat in de nieuwe Postwet een specifieke omschrijving is opgenomen van postbedrijven, waarop de Opta toezicht moet houden. Uitgangspunt is eenmalige gegevensverstrekking. Sowieso moeten alle bedrijven in Nederland, dus ook de postbedrijven, in het Handelsregister opgenomen zijn. Ook hierbij geldt dat gegevens die al in het Handelsregister staan, niet opnieuw aan de postbedrijven worden gevraagd. Dat register voor de postbedrijven is dus eigenlijk bovenop het Handelsregister. De Opta heeft kennelijk meer gegevens nodig om het juiste toezicht te kunnen houden. Dit punt is bij mijn weten ook gewisseld tussen de Kamer en de minister van Economische Zaken. Ook de Opta moet overigens verplicht gebruikmaken van het Handelsregister.

De heer Aptroot (VVD):

Ik zou zeggen "dit zoeken wij op", want volgens mij is er wel degelijk sprake van een dubbele registratie omdat de definitie bij de een anders is dan bij de ander. En dat zouden wij toch moeten kunnen aanpassen, want anders krijgen wij daarmee straks te maken in tien, twintig wetsvoorstellen.

De voorzitter:

Misschien is het een idee dat de staatssecretaris voor het begin van haar tweede termijn dit precies even uitzoekt.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja. Overigens blijft gelden het uitgangspunt van eenmalige gegevensuitvraag en verplicht gebruik van het Handelsregister, ook door de Opta.

De heer Aptroot heeft verder gevraagd naar het aspect van de privacy. De bestaande privacywetgeving biedt voldoende waarborgen in dit geval. Het wetsvoorstel biedt evenals de huidige wet de mogelijkheid om bepaalde gegevens af te schermen. Als wij dat dus op een gegeven moment willen, kunnen wij het bij AMvB regelen.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd naar de beveiliging van het register. Er zijn diverse maatregelen getroffen tegen misbruik. Voor het aanleveren van een wijziging van een zakenadres wordt om een legitimatie gevraagd. Die moet men aan de balie kunnen tonen en er moet een kopie worden meegestuurd. Dat betekent dat onbevoegden niet met een vervalste handtekening zo'n mutatie kunnen doorvoeren. Op technisch vlak is het register optimaal beveiligd. Er is ook heel hard aan gewerkt. Daarom heeft het ook een aantal jaren geduurd voordat wij het op deze manier konden opzetten. Verder is voorzien in een noodaggregaat met het oog op stroomuitval evenals in een back-up op een andere locatie. Dat betekent dat het register op die manier beveiligd is tegen alle mogelijke vormen van inbreken om bijvoorbeeld gegevens te wijzigen. Uiteraard kan ik niet uitsluiten dat er iets gebeurt, maar ik kan de Kamer wel verzekeren dat de beveiliging voortdurend aandacht heeft.

Er wordt een uitzondering gemaakt als er sprake is van twijfel aan de juistheid van een gegeven. Als men met de terugmeldregeling te maken heeft en het is anders dan het brongegeven, is het mogelijk om een tijdelijke uitzondering te maken. Die uitzondering is tijdelijk, omdat het bronregister dan moet worden aangepast. Ook in geval van opsporing is er sprake van een uitzondering. Hetzelfde geldt voor zaken die grote spoed vereisen. Het betreft allemaal procesmatige uitzonderingen.

De planning voor al die verschillende basisregistraties loopt tussen 2010 en 2012. Wanneer de registraties gereed zijn, hangt af van de snelheid van goedkeuring van het wetsvoorstel per basisregistratie. De GBA is als eerste gereed. Het voorstel met betrekking tot het burgerservicenummer ligt voor in de Eerste Kamer en dat over het Handelsregister in de Tweede Kamer. Dan volgen de kwesties van het Kadaster, van de topografie en van de basisgegevens adressen en gebouwen enzovoorts. De fasering is dus verschillend.

Ik spreek de hoop uit dat deze wet op 1 januari 2008 van kracht wordt. In dat geval wordt ernaar gestreefd om in de loop van 2009 de volledige dekking te bereiken. Naarmate de basisregistraties en basisregisters beter op elkaar zijn afgestemd en de overheden hun eigen informatievoorziening hebben aangepast aan het stelsel van basisregistraties, zal de administratievelastenvermindering beter voelbaar zijn. Vooral irritaties van bedrijven bij meervoudige gegevensuitvraag zullen straks minder zijn. De ministeries van Economische Zaken, Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen samen met andere betrokken overheidsorganisaties een actief beleid voeren om te bewerkstelligen dat alle organisaties meedoen. Pas dan komt een en ander daadwerkelijk van de grond, kunnen wij met elkaar verschil maken en een en ander vereenvoudigen voor de ondernemingen in Nederland.

De heer Aptroot (VVD):

Ik wil graag een korte schorsing voor overleg over het vervolg met de Kamerleden en de staatssecretaris.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dat verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Aptroot (VVD):

Ik stel voor om de tweede termijn tot volgende week uit te stellen. De staatssecretaris kan dan een aantal ingewikkelde zaken en lastige vragen uitzoeken. Zij stuurt vervolgens een brief aan de Kamer, zodat wellicht volgende week woensdag de tweede termijn kan worden ingepland.

De voorzitter:

Kan de staatssecretaris zich in het voorstel vinden?

Staatssecretaris Van Gennip:

De staatssecretaris kan zich daarin prima vinden.

De voorzitter:

Wanneer ontvangt de Kamer uw brief?

Staatssecretaris Van Gennip:

Maandag.

De voorzitter:

Ik stel voor, na ommekomst van de brief te bekijken of het mogelijk is om het debat voor volgende week woensdag te plannen.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 17.45 uur

Naar boven