Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 103, pagina 6341-6355 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 103, pagina 6341-6355 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het burgerservicenummer (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer) (30312).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Szabó (VVD):
Voorzitter. Vandaag bespreekt de Tweede Kamer het wetsvoorstel inzake de algemene bepalingen burgerservicenummer oftewel de WABB. Door de invoering van het burgerservicenummer ontstaat een nieuw stelsel van persoonsnummers voor de overheid. Het burgerservicenummer zal gelden als een algemeen persoonsnummer voor de overheid en vervangt onder meer het sofinummer. De WABB maakt het voor alle overheidsorganen mogelijk het burgerservicenummer te gebruiken, wanneer dat bij of krachtens de wet, mogelijk een sectorwet, is geregeld. Met het burgerservicenummer wordt wat ons betreft een stap gezet in de richting van eenmalige gegevensverstrekking door de burgers aan de overheid. Het burgerservicenummer is tevens van belang voor het slagvaardig optreden van de overheid.
In 2003 presenteerde de VVD-fractie in de Tweede Kamer het rapport De Belgen voorbij. Dit rapport bevatte een stappenplan tot modernisering van de dienstverlening van de overheid alsmede een uniforme overheidsarchitectuur. Het moedigde het kabinet aan met een eenduidige visie op die modernisering te komen. De afgelopen jaren zijn er stappen gezet die zullen moeten leiden tot die uniforme overheidsarchitectuur. De introductie van het burgerservicenummer zal hieraan een waardevolle bijdrage leveren. Een belangrijke voorwaarde, zoals in "De Belgen voorbij" wordt beschreven, voor deze modernisering is het strikt in acht nemen van wet- en regelgeving op het gebied van privacy op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het is een ingewikkeld onderwerp. Derhalve vraag ik de minister morgenochtend in zijn beantwoording aan de Kamer specifieker in te gaan op de vraag hoe dit precies is geregeld. Wij hebben een aantal heel interessante en moeilijke documenten gelezen, ook juridisch moeilijk. Voordat dit debat is afgelopen en voordat ik weer naar buiten ga naar de mensen op straat, wil ik in een aantal zinnen kunnen aangeven waarom men niet bang hoeft te zijn voor de privacy en hoe die gewaarborgd is. Nogmaals, het gaat erom dat de mensen rustig kunnen slapen en dat zij begrijpen dat met de introductie van het burgerservicenummer een aantal kleine veranderingen optreden, maar de privacy gewaarborgd blijft. Ik hoop dat de minister er morgen uitgebreid op kan ingaan.
Ik wil ook graag van de minister weten op welke wijze voorlichting wordt gegeven aan de burger in het kader van de invoering van de WABB. Je kunt veel voorlichting geven, je kunt weinig voorlichting geven en je kunt ook voldoende voorlichting geven. Het gaat om evenwichtige voorlichting richting burgers, opdat men precies begrijpt wat hier wordt geïmplementeerd: geen overbodige publiekscampagnes, wel voldoende informatie. Ik wil voorts van de minister weten welke overheidsorganen op welke wijze de burgers de komende tijd zullen informeren inzake de introductie van het burgerservicenummer. Wij gaan ervan uit dat die informatieoverdracht consistent is.
De VVD-fractie kan zich in grote lijnen vinden in dit wetsvoorstel. Wel hebben wij nog een aantal vragen die dienen te worden beantwoord alvorens wij definitief akkoord kunnen gaan. De vragen hebben betrekking op de voorwaarden voor het gebruik van het burgerservice nummer, de informatiebeveiliging, de introductie van de sectorwetten, het gebruik van de "landkaart" in relatie tot de persoonlijke internetpagina en daaraan gekoppeld mogelijk ook de doorzettingsmacht die de minister nodig heeft, informatie klachtenloket, introductie van de eNIK, de elektronische identiteitskaart en de invoeringsdatum voor het burgerservicenummer.
Ik begin met de voorwaarden voor het gebruik van het burgerservicenummer. De WABB is in eerste instantie bedoeld voor gebruik door overheidsinstellingen. Dit laat onverlet dat ook niet-overheidsinstellingen in de toekomst op basis van additionele wetgeving het burgerservicenummer kunnen gebruiken. Het verbod op het gebruik van persoonsnummers is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. Per geval zal moeten worden bekeken in hoeverre het bedrijfsleven het burgerservicenummer kan gebruiken voor bepaalde wettelijke taken. Ik denk onder meer aan de zorgverzekeraars. Het gebruik voor commerciële, niet-wettelijke doeleinden is vooralsnog niet toegestaan. Hoe kijkt de minister aan tegen de wens van het bedrijfsleven om het burgerservicenummer binnen ondernemingen in de administratie te gebruiken voor zaken als bedrijfsinterne ordening, ontdubbeling, zoeksleutels, etc.? Ziet de minister hiervoor een basis binnen de Wet bescherming persoonsgegevens? Wordt het sofinummer nu ook voor dit soort activiteiten gebruikt? Zo ja, welke controlemechanismes worden daarop losgelaten?
De heer Van der Ham (D66):
Kunt u deze vraag namens de VVD-fractie beantwoorden?
De heer Szabó (VVD):
Nee, daarom stel ik de vraag ook.
De heer Van der Ham (D66):
U vroeg ook naar de wenselijkheid. Vindt u het wenselijk?
De heer Szabó (VVD):
Wij hebben daar in de fractie uitgebreid over gesproken en wij zijn er nog niet uit. Ik kan het mij voorstellen dat het op een bepaald moment wenselijk wordt geacht, maar dan moet het omgeven zijn door goede waarborgen krachtens wet- en regelgeving.
De heer Slob (ChristenUnie):
Heeft de heer Szabó ook kennisgenomen van het amendement op stuk nr. 11, dat ik samen met de heer Van der Ham heb ingediend? Daarin geven wij aan dat het ondoenlijk is om in de wet voor alle gebruikers en alle omstandigheden voorwaarden voor het gebruik te stellen. Wij willen het via een AMvB nader invullen. Als je dat zou willen, kun je discussiëren over de categorieën. Dan ligt het goed vast en heeft het een wettelijke basis. Dat kan het vertrouwen van de burgers versterken.
De heer Szabó (VVD):
Ik ben juist aan dat punt toe. In artikel 1 van het wetsvoorstel wordt aangegeven wie de gebruikers van het wetsvoorstel zijn: "een overheidsorgaan en ieder ander dan een overheidsorgaan of degene aan wie het burgerservicenummer is toegekend, voor zover deze werkzaamheden verricht waarbij het gebruik door hem of haar van het burgerservicenummer bij of krachtens de wet is voorgeschreven". "Bij of krachtens de wet" betekent dat niet alleen bij wet andere dan overheidsorganen kunnen worden aangewezen. Het kan ook bij lagere regelgeving, bijvoorbeeld bij AMvB. Waarom is niet gekozen voor "bij wet"? Mijns inziens geeft dat meer waarborgen. Deze beslissing is te belangrijk om aan lagere regelgeving dan de wet over te laten. De medewetgever moet er aan te pas komen. Een mogelijkheid kan zijn een voorhangbepaling. Dat wil zeggen dat een AMvB aan de Staten-Generaal moet worden voorgelegd voordat hij in werking treedt.
Wat als burgers door een organisatie buiten de overheid, zonder dat die organisatie het recht heeft het burgerservicenummer te gebruiken, wordt gevraagd het burgerservicenummer te verstrekken? Wat als burgers onder druk worden gezet? Welke mechanismen heeft de overheid om dit soort zaken te voorkomen?
Een goede informatiebeveiliging is niet alleen cruciaal voor het gebruik van het burgerservicenummer, maar ook voor het maatschappelijk draagvlak, bijvoorbeeld op het gebied van het waarborgen van de privacy. Artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens verplicht de verantwoordelijke participanten passende technische en organisatorische maatregelen te treffen ter beveiliging van de persoonsgegevens tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau, gelet op de risico's die de verwerking en de aard van de bescherming met zich meebrengen. Het burgerservicenummer zal worden gebruikt door de Belastingdienst, het onderwijs, de gezondheidszorg, de sociale zekerheid, identiteitsbewijzen, salarisadministraties en bankadministraties. Op welke wijze wordt door alle verantwoordelijken aan de informatiebeveiliging op basis van artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens op een voldoende wijze invulling gegeven? Op welke wijze worden bijvoorbeeld uniforme standaarden gewaarborgd en software- en hardware-updates uitgevoerd? Welke sanctie staat de minister ter beschikking indien verantwoordelijken niet aan hun verplichtingen voldoen? Wie bepaalt de minimumnorm van technologische standaarden en een redelijk kostenniveau voor implementatie en beheer? Ik kom zelf uit de automatiseringswereld en ik weet dat het al heel moeilijk is om op twee kamers naast elkaar dezelfde standaarden te gebruiken en op dezelfde manier met de informatie om te gaan, laat staan dat dit gebeurt bij de implementatie van een groot project als dit. Aangezien ik weet dat de overheid niet uitpuilt van de specialisten op dit gebied, wil ik van de minister de waarborg hebben dat wij de risico's van implementatie van dit wetsvoorstel zo veel mogelijk van tevoren doornemen opdat wij die in de toekomst kunnen voorkomen. Kan de minister trouwens aangegeven, uitgaande van de introductie van het burgerservicenummer op uiterlijk 1 januari 2007, welke planning het kabinet voorstaat voor de specifieke sectorwetten?
Met het wetsvoorstel Algemene bepalingen burgerservicenummer introduceert de overheid de landkaart. Burgers en bedrijven worden via het internet op een interactieve wijze in staat gesteld om te zien welke categorieën van persoonsgegevens gebruikers hebben, welke gegevensuitwisselingen met behulp van het burgerservicenummer plaatsvinden en wat de wettelijke grondslag daarvoor is. De VVD-fractie ziet de landkaart als een nuttig, statisch overzicht, maar is tegelijkertijd buitengewoon teleurgesteld dat burgers geen inzicht krijgen in wat er gebeurt met hun eigen gegevens. In dit kader wijs ik op artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens waarin staat dat de burger een inzagerecht in zijn gegevens heeft. Aangezien er tegelijkertijd een persoonlijke internetpagina beschikbaar komt, zou dat het instrument moeten zijn om burgers en bedrijven daadwerkelijk inzicht te bieden in de inhoud van hun persoonlijke gegevens en de informatiestroom daaromtrent. Welke toegevoegde waarde heeft de landkaart volgens de minister, met name voor de burgers? Wie worden de gebruikers en met welk doel? Hoe ziet de minister het functioneren van de landkaart? Wanneer komt de werkelijke persoonsinformatie beschikbaar op de landkaart via de PIP? Welke doorzettingsmacht heeft de minister richting de verantwoordelijke partijen – dat zijn met name de lagere overheden – om persoonsinformatie aan te leveren op de PIP? Wij hebben namelijk uit een rondvraag begrepen dat het wel zes tot acht jaar kan duren voordat de burgers via de PIP inzicht krijgen in wat er met hun gegevens gebeurt. Zij kunnen natuurlijk naar de gemeente om te vragen waar hun vergunningaanvraag in de procedure zit, maar het zou veel efficiënter en kostenbesparender zijn als men die gegevens thuis via internet kan inzien. Dit zou een heel mooie mogelijkheid zijn om tot een efficiëntere overheid te komen. Echter, niet iedere burger beschikt over elektronische informatiedragers, met name de ouderen onder ons. Wil de minister toezeggen dat, als de landkaart wordt geïntroduceerd, deze via een harde kopie beschikbaar wordt gesteld aan degenen die niet via internet gebruik kunnen maken van dit soort informatie? Indien dat zal gebeuren, waar kan die kopie dan worden opgehaald?
Ik kom op het informatie- en klachtenloket. Bij de introductie van het burgerservicenummer zullen zonder twijfel door burgers en bedrijven vragen worden gesteld over het gebruik van het nummer evenals over de validiteit van de gegevens. Er kunnen bijvoorbeeld fouten optreden bij de informatieverwerkingsprocessen. Burgers en bedrijven hebben nu al meer mogelijkheden om een klacht in te dienen bij een overheidsinstantie over een vermeende fout bij het verwerken van persoonsgegevens. Voorbeelden hiervan zijn het recht op bezwaar bij gemeenten, de Belastingdienst, beroep, hoger beroep, de Nationale ombudsman, een ombudsman of -commissie ingesteld krachten de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet of de WGR. Er bestaan dus vele loketten voor het indienen van klachten. Een mogelijk nadeel hiervan is dat betrokkene, lees gedupeerde, niet meer weet waar hij terecht kan en welke klachtenprocedures hij moet volgen. Hij mag echter niet van het kastje naar de muur worden gestuurd. Derhalve zou gestreefd moeten worden naar de introductie van een loket waar betrokkene via een eenvoudig keuzemenu op een klantvriendelijke wijze doorverwezen kan worden naar de bevoegde instantie ter verwerking van de klacht. Het loket kan tegelijkertijd worden gebruikt als informatiepunt voor vragen over het gebruik van het burgerservicenummer. Is de minister bereid om deze éénloketfaciliteit te waarborgen en te introduceren?
Mevrouw Fierens (PvdA):
U noemt allerlei voorbeelden van punten waar burgers terechtkunnen als zij een klacht hebben. Toch voegt u er nog een bij. Het klinkt heel sympathiek dat er weer een nieuw meldpunt moet komen, maar vergroot u daarmee niet eigenlijk de bestuurlijke verrommeling? De minister stelt dat er geen extra ombudsfunctie komt, omdat dat allemaal al is afgedekt, maar u komt toch weer met een nieuw meldpunt.
De heer Szabó (VVD):
U stelt een goede vraag. Ik toon u hier mijn pasje van CZ, waarvan ik lid ben als het gaat om mijn gezondheid. Op dit pasje staat: "burgerservicenummer" in plaats van "sofinummer". Volgens mij mag dat nog niet eens, maar goed; het staat er al op. Als ik problemen heb met mijn gegevens, als ik bijvoorbeeld zie dat de straat niet goed is gespeld op de facturen die ik uitbetaald krijg, bel ik nu nog naar CZ. Straks staat echter mijn burgerservicenummer ook op mijn eNIK en op andere documenten. Het zou prettig zijn dat, als er ergens een fout wordt gemaakt en ik niet weet waar dat is gebeurd, ik via één loket binnen kan komen zodat eenvoudig kan worden achterhaald waar de fout is gemaakt. Ik wil de foutmeldingen ook goed geregistreerd hebben. Vandaar dat mijn fractie naar een eenvoudige manier zoekt waarop de burger een klacht kan indienen als er fouten worden gemaakt.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Is niet de gemeente daarvoor de aangewezen instantie? Wij hebben immers natuurlijk ook nog alle basisregistraties.
De heer Szabó (VVD):
Dat zou kunnen. Het kan echter ook op een andere manier geregeld worden. Je zou bijvoorbeeld ook achter je pc kunnen gaan zitten, op Google BSN kunnen intypen, om vervolgens bij een loket uit te komen. Of daarachter een gemeente of een andere instantie zit, dat vind ik niet belangrijk; het gaat er slechts om dat de burger op een gemakkelijke manier zijn klacht kan indienen. De vraag hoe dit geregeld gaat worden, stel ik aan de minister.
De heer Van der Ham (D66):
Voor heel veel burgers is het soms een groot doolhof. Soms zijn er zo veel bestanden aan elkaar gekoppeld, dat zij niet meer weten waar zij heen moeten. Bent u het niet eens met het amendement van de heer Slob en mijzelf, waarin gestreefd wordt naar één plek die enige doorzettingsmacht krijgt om fouten te herstellen en die deze taak een beetje overneemt, ook van gemeenten? Hoe staat u tegenover dit amendement?
De heer Szabó (VVD):
Ik vind het een interessant amendement, waarin u een stapje verder gaat dan ik. Ik heb het met name over het registreren van een fout, en ga ervan uit dat de overheid voldoende volwassen is om die fout daarna via een goede procedure te herstellen. Als echter morgen uit de beantwoording van de minister blijkt dat dit niet het geval is, zal ik uw amendement nog een keer met veel interesse lezen.
Ik kom bij de eNIK. Het is zeer ongewenst dat persoonsnummers geïsoleerd als legitimatiemiddel gebruikt worden. In de Verenigde Staten gebeurt dit bijvoorbeeld regelmatig, waardoor identiteitsfraude gemakkelijk wordt gemaakt. De introductie van de eNIK maakt het mogelijk om op een optimale wijze identiteitsfraude bij frontofficegegevensverwerking tegen te gaan. Het feit blijft echter staan dat zorgvuldig moet worden omgegaan met de identificatie- en vergewisplicht. Kan de minister de Kamer informeren op welke datum alle ingezetenen over een elektronische identiteitskaart kunnen beschikken? Ik heb begrepen dat in België een en ander buitengewoon snel wordt uitgerold. Het zou goed zijn om te weten wanneer alle Nederlandse burgers gebruik kunnen maken van zo'n kaart nadat bijvoorbeeld in het najaar de eerste kaart is geïntroduceerd, opdat zij optimaal van de dienstverlening gebruik kunnen maken. Ik kan mij voorstellen dat, als alle burgers een eNIK hebben, de minister met een additionele promotiecampagne over DigiD begint, bijvoorbeeld via Postbus 51 of op een andere wijze. Dat zijn immers belangrijke bouwstenen om de dienstverlening richting burgers te vergroten. Wij willen daar vaart achter houden.
Kan de minister aangeven op welke datum het onderhavige wetsvoorstel naar zijn mening zonder risico kan worden ingevoerd voor alle betrokken sectoren? Ik verwijs daarbij naar een vraag die ik eerder heb gesteld over de sectoren en de planning daaromtrent.
De heer Slob (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om minister Nicolaï te feliciteren met zijn nieuwe positie. Het is de eerste keer dat wij elkaar op die manier in debatten tegenkomen. Als het om de onder zijn verantwoordelijkheid vallende dossiers gaat, valt hij overigens wel met zijn neus in de bestuurlijke boter. Allereerst was er de invoering van het biometrisch paspoort met direct al enige problemen rond de uitvoering. En nu is er de behandeling van dit wetsvoorstel inzake het burgerservicenummer, waarvan de voorbereiding heel erg lang heeft geduurd. Aangezien het een belangrijk onderwerp betreft, is het van belang dat wij het in alle zorgvuldigheid met elkaar behandelen. Bij de invoering van het biometrisch paspoort en van het burgerservicenummer ontstaat bij een aantal burgers het beeld dat de overheid wel heel ver wil gaan in het verzamelen van informatie over burgers. Als het lukt om de foto goed op het paspoort te krijgen, zal er nog een vingerafdruk aan worden toegevoegd. In combinatie met de invoering van het burgerservicenummer wordt het een stuk eenvoudiger en aantrekkelijker om gegevens te koppelen. Het is weinig zinvol om zaken en sentimenten die kunnen ontstaan, zwaarder te maken dan ze zijn. Ik behoor ook niet tot de categorie George Orwell, maar duidelijk is wel dat met deze voortschrijdende technieken, inzichten en mogelijkheden de overheid met de invoering van het biometrisch paspoort en het burgerservicenummer meer mogelijkheden heeft om het informatieoverzicht compleet te krijgen. Daar zitten positieve kanten aan. In de memorie van toelichting zijn die uitgebreid onder woorden gebracht. Positieve kanten voor de burgers én de overheid. De veelbesproken en vaak ook bekritiseerde trage dienstverlening van de overheid kan met dit soort technieken een stuk efficiënter en sneller plaatsvinden. Het zal voor burgers een hoop ergernis schelen als zij kunnen volstaan met het opgeven van een nummer en niet altijd en overal opnieuw alle gegevens hoeven uit te wisselen.
De communicatie over al deze maatregelen is interessant. Die roept de nodige vragen op. De regering probeert de indruk te wekken dat er niet zo veel aan de hand is. Dat sluit aan bij de adviezen die het kabinet heeft gekregen naar aanleiding van een onderzoek naar hoe het burgerservicenummer mogelijkerwijs zal worden ontvangen. De Kamer heeft die stukken ook ontvangen. Een van de aanbevelingen daarin was om het burgerservicenummer met weinig tamtam te introduceren. Als het als iets nieuws wordt neergezet, zou dat veel vragen bij de burgers oproepen en mogelijkerwijs angsten opwekken. Ik sprak zo-even over George Orwell. Dat soort beelden zou bij mensen kunnen ontstaan. Het advies is om het "low level" te presenteren om juist dat te voorkomen.
In dat opzicht is het verschil in toonzetting tussen de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag opvallend. In de memorie van toelichting wordt lovend gesproken over de mogelijkheden van het burgerservicenummer. Dat wordt tot uitentreuren onder woorden gebracht. In de nota naar aanleiding van het verslag is de toon milder en wordt gesteld dat het slechts gaat om vervanging van een overbelast sofinummer. Als het kabinet het op deze wijze presenteert, wordt een klein beetje onrecht gedaan aan wat hier plaatsvindt. Het is misschien een knap stukje "downplaying". Het kan echter een hoop onduidelijkheid en onzekerheid als gevolg hebben. De verslagen van de expertmeetings met de mensen in het veld, de mensen die ermee moeten werken, laten zien dat die de invoering als behoorlijk ingrijpend ervaren. Wat ons betreft mag dat op die wijze ook met de burgers worden gecommuniceerd. Maak het niet minder of groter, maar wees eerlijk over de ingrijpende consequenties.
De heer Szabó (VVD):
Wat verstaat de heer Slob onder "ingrijpend"?
De heer Slob (ChristenUnie):
Het is ingrijpend als allerlei persoonlijke gegevens gekoppeld kunnen worden en als de mogelijkheid bestaat dat anderen daar bij kunnen komen. Dat is niet plezierig en dat kan nogal wat gevolgen hebben. Aan de wijze van werken zitten voor zowel burger als overheid zeer positieve kanten. De overheid moet wel duidelijk zijn over de reikwijdte daarvan. Ik kom straks uitgebreid te spreken over het privacyverhaal. Daar moet open over worden gecommuniceerd. De toon daarbij moet liggen tussen die van de memorie van toelichting en die van de nota naar aanleiding van het verslag.
Het verminderen van technische barrières voor het uitwisselen van informatie en het meervoudig gebruiken van persoonsgegevens maken de vraag wat de overheid eraan doet om de privacy van burgers te waarborgen extra relevant. Op dat punt is zowel het wetsvoorstel als de beantwoording van de schriftelijke vragen wat tegenvallend. Het moet nog een stukje scherper. Vandaar dat een aantal amendementen is ingediend met de heer Van der Ham. Onze zorg is dat dit wetsvoorstel te veel uitgaat van het vergroten van de informatiemacht van de overheid en te weinig van de mogelijkheden van burgers om daar invloed op uit te oefenen. Beide kanten moeten voldoende benadrukt worden.
Dat brengt mij bij mijn vragen over privacy en de ingediende amendementen. Wat kan de burger bijvoorbeeld doen als er een fout is geconstateerd bij het gebruik en de verwerking van het bij hem behorende nummer? Wij vinden dat er geen maanden overheen moeten gaan voordat er concreet iets met zo'n melding wordt gedaan en de fouten worden hersteld. Evenmin vinden wij dat de burger alle mogelijke overheidsorganen langs moet om te weten te komen of zijn nummer daar naar behoren wordt gebruikt. Een mogelijk gevolg is een brij aan klachtenprocedures, tenminste als burgers voldoende zin hebben om zaken door te zetten. Het initiatief ligt dan trouwens ook vooral bij de burger. Erkent de minister niet dat een goede dienstverlening aan de burger impliceert dat een fout in het gebruik en de verwerking van het burgerservicenummer zo snel mogelijk wordt hersteld? Ik vraag de minister daar morgen op in te gaan. Om te waarborgen dat burgers geen grote strijd hoeven te voeren tegen "de" overheid, heeft het CBP voorgesteld om een ombudsfunctie in het leven te roepen, die de bevoegdheid of de doorzettingsmacht krijgt om fouten van de overheid jegens burgers te herstellen. De heer Van der Ham heeft een amendement ingediend om een wettelijke basis te geven aan deze functionaris. Wij hebben dat amendement op stuk nr. 13 graag met hem ingediend. Het is voor ons erg belangrijk dat een dergelijke ombudsfunctie straks in de wet is geregeld.
Het amendement op stuk nr. 12 ziet op een informatieplicht: degene die fouten constateert, moet degene aan wie het nummer is toegekend daarvan op de hoogte brengen en melden op welke wijze de fout is hersteld. Ook dat vinden wij een heel belangrijke toevoeging aan het wetsvoorstel. Ik ben ervan overtuigd – nog afgezien van de werkelijke noodzaak ervan, al vind ikzelf wel dat het nodig is – dat dit soort waarborgen in de wet de burger vertrouwen geeft om verder te gaan met dit burgerservicenummer en alles wat daarmee samenhangt. Ook in dat vertrouwen moet je investeren. Dat vertrouwen moet blijken uit de wijze waarop de privacy van burgers in de wet is geregeld. Je kunt dan beter iets te veel doen – al kun je erover twisten of dat het geval is – dan te weinig, met een gebrek aan vertrouwen en alle andere gevolgen van dien.
Verder is er de onduidelijkheid voor de gebruikers van het burgerservicenummer. In artikel 10 is via een nota van wijziging het woord "publiekrechtelijk" geschrapt, omdat het te veel onduidelijkheid zou opleveren. Mijn fractie heeft daar moeite mee: wij vinden dat met het schrappen van die woorden een verkeerd signaal wordt gegeven. Van ons mag het woord "publiekrechtelijk" gewoon blijven staan; het is in het maatschappelijk verkeer zeer gebruikelijk en door het schrappen ervan wordt alleen maar meer onduidelijkheid gecreëerd. Dit raakt echter wel de kern van het bestuursrecht, in de zin dat daarin wordt gediscussieerd over wat publiekrechtelijke en privaatrechtelijke bevoegdheden zouden zijn. Dat zijn juridisch heel interessante debatten, waarin tegenstanders elkaar met veel geweld – niet letterlijk opgevat – proberen te overtuigen. Ik wil daar nu niet in treden, maar door het schrappen van "publiekrechtelijk" heeft het kabinet hierin een positie ingenomen. Het lijkt me toch beter om de werking van de wet te beperken tot handelingen van overheidsorganen die voortvloeien uit publiekrechtelijke taken en bevoegdheden. Laat het daarom maar gewoon staan. Gemeente laat die eventuele jurisprudentie hierover maar gewoon komen. Alles afwegende, is schrappen volgens ons het slechtste wat je kunt doen.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Graag ga ik hierover nog even met u door. Eerst stond er "publiekrechtelijk". Naar aanleiding van opmerkingen is dat "taak" geworden. Verder zou er worden uitgebreid, mogelijk ook buiten de overheid, naar het bedrijfsleven. Zo ontstaat dat juridische debat dat misschien wel interessant is, maar waarmee we nu wat pragmatisch zullen moeten omgaan. Als er "publiekrechtelijk" staat, wat is dan de brede werking van de wet? Een woningbouwcorporatie die zaken doet buiten de deur, die met projectontwikkelaars onderhandelt? Waar leg je dan de grens? Daarmee begrenzen wij het BSN misschien weer, waardoor er dadelijk weer additionele nummers, dubbele boekhoudingen en dubbele administratieve lasten nodig zijn.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb net al aan de heer Szabó laten doorschemeren dat er wat mij betreft best eens een discussie mag worden gevoerd over het verbreden van de reikwijdte en het gebruik van het burgerservicenummer. Wij praten nu natuurlijk wel over de overheid die hiervan gebruik gaat maken. De minister zal er morgen wel op ingaan, maar ik heb begrepen dat de term "publiekrechtelijke taak" is geschrapt omdat er onduidelijkheid bestaat over de vraag hoe dit begrip precies zou moeten worden gedefinieerd. Je zit dan dus midden in een discussie over een vraag waarover juristen het absoluut niet eens worden. Het is van belang dat wij bij de invoering van het burgerservicenummer heel duidelijk maken dat als overheidsorganen met het burgerservicenummer gaan werken, het gebruik daarvan en de handelingen die zij daarbij moeten verrichten nadrukkelijk moeten voortvloeien uit de publiekrechtelijke bevoegdheid en taken die zij hebben. Om die reden moet het woord "publiekrechtelijk" nu niet uit de wet worden geschrapt. Wij kunnen nog vervolgdiscussies krijgen op dit punt, bijvoorbeeld over verbreding. Ik sta op zich open daarvoor, maar dat gaat natuurlijk niet over het wetsvoorstel waarover wij nu met elkaar in discussie zijn.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Als het publiekrechtelijk wordt, kom je weer bij de grens van het gebruik van het BSN. Ik wil graag weten of voor de fractie van de ChristenUnie het voordeel van de dienstverlening doorslaggevend is of de angst dat het BSN ook buiten de overheid zal worden gebruikt. Ik denk overigens dat dit laatste in de toekomst toch zal gebeuren.
De heer Slob (ChristenUnie):
De discussie is meer dat een overheid niet alleen publiekrechtelijk activiteiten en handelingen verricht, maar ook op het gebied van het privaatrecht bezig is. Het is vrij diffuus welke handelingen daar allemaal onder zouden vallen. Ik denk dat wij elkaar nu niet lastig moeten vallen om dit te definiëren en in te vullen. De vraag is of je vindt dat dit terrein, dat vrij open is, ook zou moeten worden vrijgegeven voor het gebruik van het burgerservicenummer. Ik heb gezegd dat het mij beter lijkt dat overheidshandelingen eenduidig worden gedefinieerd, ook in juridische zin. Daar mag best over worden gediscussieerd, maar houd het dan bij de term "publiekrechtelijk". Zwaarder dan dit zou ik het overigens niet willen maken. Het gaat maar om één woordje in het wetsvoorstel. Wij weten echter hoe dat gaat met juristen: het kan nogal wat gevolgen hebben voor de praktijk. Ik heb hierover samen met de fractie van D66 een amendement ingediend. Ik wacht wel af hoe de minister daar morgen op reageert.
De heer Haverkamp (CDA):
De verandering van artikel 10 is niet nieuw. Wij hebben dat al eerder gedaan in artikel 88 van de Wet GBA. Daar werkt het op dit moment, dus ik begrijp niet dat de heer Slob een probleem heeft met de verandering van de publiekrechtelijke taak in een gewone taak.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb net al gewezen op de discussie die hierover in juridische kringen wordt gevoerd. Er is verschil van opvatting over publiekrechtelijk/privaatrechtelijk. Het lijkt ons goed om die termen in deze wet wel te handhaven. Ik heb dit ook geplaatst in het kader van het zoeken van draagvlak bij burgers en het bieden van waarborgen dat de overheid niet meer met een burgerservicenummer gaat doen dan noodzakelijk is. In dat opzicht is het een helder signaal als het burgerservicenummer beperkt blijft tot handelingen van overheidsorganen die voortvloeien uit publiekrechtelijke bevoegdheden en taken. Ook in dat opzicht zou ik het nu niet zwaarder willen maken dan nodig is.
De heer Haverkamp (CDA):
Ik wil mij toch aansluiten bij het pleidooi van mevrouw Fierens. Wij proberen met elkaar een klantgerichtere overheid op te tuigen. Bij de Wet GBA, een van de onderliggende wetten, hebben wij dat al doorgevoerd. Er wordt geregeld dat het BSN alleen voor bepaalde zaken mag worden gebruikt. Het zou toch heel jammer zijn als wij nu weer terug in de tijd gaan door hier niet de kans te grijpen die wij hebben om de service aan de burger te verbeteren.
De heer Slob (ChristenUnie):
Hier is al gelijk een verschil van opvatting te zien. Aan de ene kant gaat het om het bieden van service en duidelijkheid aan burgers. Aan de andere kant gaat het om het waarborgen van privacy. Het is duidelijk dat daartussen een bepaald spanningsveld zit. Laten wij dat debat morgen maar voortzetten met de minister erbij.
Het toetsingskader is nog niet gereed tijdens deze plenaire behandeling van het wetsvoorstel, althans ik heb het nog niet gezien. Het is echter wel van belang dat er inzicht is in de afbakening, het gebruik en de verwerking van gegevens op grond van het burgerservicenummer. Dit betreft ook de vraag naar de reikwijdte van de wet. Ook voor de Kamer is dit belangrijk, want als het goed is krijgen wij zo voldoende zicht op de vraag of de bescherming van persoonsgegevens ook voldoende is gewaarborgd. Het minste dat nog wel geregeld zou kunnen worden, is dat het gebruik van het toetsingskader verplicht wordt gesteld door deze een wettelijke verankering te geven. Net als het instellen van een ombudsfunctionaris kan het wettelijk verankeren van het toetsingskader bijdragen aan het vertrouwen in het burgerservicenummer. Dat is ook de reden dat wij met de D66-fractie een amendement hebben ingediend dat het toetsingskader een wettelijke verankering geeft. Mijn fractie ontvangt graag nog een nadere toelichting op een zinsnede die wij ergens tegenkwamen, namelijk dat er eventueel ook sectorale toetsingskaders worden opgesteld. Vindt de minister dat nu wel of niet nodig? Het lijkt ons handig om daar wat duidelijkheid over te krijgen.
Het burgerservicenummerstelsel maakt het technisch mogelijk dat aan de hand van het burgerservicenummer gegevens anders dan voor verificatiedoeleinden worden opgezocht of geraadpleegd in personenregistraties waarin het burgerservicenummer is opgenomen. De regering stelt dat het aan de verantwoordelijke voor de registratie is om binnen de grenzen van hetgeen wettelijk is toegestaan zo'n zoekmogelijkheid wel of niet te implementeren en het gebruik ervan voor anderen mogelijk te maken. De aard van de raadplegingen wordt eveneens door de verantwoordelijke vastgesteld. Wij zouden graag een nadere concretisering op dat punt krijgen. Wat zou dat in de praktijk kunnen betekenen?
Ik koppel de invoering van het burgerservicenummer ook aan de invoering van het biometrisch paspoort. Het is misschien een heel kleine groep, maar er blijken ook mensen te zijn die gewetensbezwaren hebben als het gaat om het gebruikmaken van dergelijke nummers, een paspoort met gegevens die ver gaan en het koppelen van gegevens. Deze gewetensbezwaren kunnen levensbeschouwelijk van aard zijn, maar dat hoeft niet het geval te zijn. Ik vraag de minister wat nu de positie van gewetensbezwaarden is. Dit is een lastige discussie, maar ik heb de indruk dat deze gewetensbezwaarden eigenlijk helemaal geen positie hebben. De trein rijdt door en het is voor deze mensen heel moeilijk om weerklank te krijgen voor de bezwaren die zij hebben en eventueel keuzemogelijkheden voor deze personen te creëren. Het is misschien een kleine groep en het is voor mij ook moeilijk om precies zicht op aantallen te krijgen. Ik zou graag van de minister horen wat wij hieraan gaan doen. Als één ding duidelijk is, dan is het wel dat wij ook oog moeten hebben voor mensen die gewetensbezwaard zijn.
Ik sluit mij aan bij de vraag of de invoeringsdatum van 1 januari 2007 nog wel haalbaar is gezien de omvang van de operatie. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij een aantal vragen gesteld over de fraudegevoeligheid van het burgerservicenummer. Dit is wat ons betreft nog steeds een zorgpunt. Ik vraag de minister hierop morgen in te gaan. Wij zien het burgerservicenummer als een behoorlijk ingrijpende operatie. Dit kan behoorlijke implicaties hebben. Wij zijn overwegend positief over de doelstellingen van het burgerservicenummer, maar wij zijn wel kritisch over het waarborgen van de privacy van de burgers bij invoering. Wij hechten ook zeer aan het creëren van draagvlak voor deze operatie. In dat opzicht denken wij dat de wet nog op een aantal punten moet worden aangepast. Daarover gaan wij morgen graag verder met de minister in debat.
De heer Szabó (VVD):
U vindt het heel ingrijpend en noemde een aantal maal de naam George Orwell.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb aangegeven dat ik niet tot die categorie behoor.
De heer Szabó (VVD):
Hoe ziet u de voorlichting aan burgers? Ik denk dit heel belangrijk is. Als wij verkeerde signalen geven waardoor het lijkt of de gegevens van iedereen opeens worden gegijzeld door de overheid en dat de burger geen enkele inspraak heeft, dan kan ik mij voorstellen dat het de verkeerde kant op gaat. Vindt u niet, net als de VVD-fractie, dat dit met name een technische exercitie is? Er verandert voor veel burgers weinig, alleen de dienstverlening wordt verbeterd. Bent u het met mij eens dat wij daarom terughoudend moeten zijn in de voorlichting?
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik verwijs naar wat ik al heb gezegd over voorlichting. Het is goed om de positieve kanten van het burgerservicenummer uit te dragen. Burgers moeten er van op de hoogte worden gebracht dat het voor hen een stuk makkelijker wordt en dat de overheid misschien hierdoor wat sneller gaat werken. Dat zijn punten waar burgers veel belang bij hebben, dus dat moeten wij uitdragen. Bij het koppelen van gegevens is het echter van groot belang dat er voldoende waarborgen zijn voor de privacy. De minister onderkent in de nota naar aanleiding van het verslag dat er een aantal risico's is en dat wij niet moeten doen alsof het alleen een technische operatie is die niet zo veel voorstelt. Ook daar moeten wij eerlijk over communiceren.
Ik denk dat de communicatie met de burgers veel meer kracht kan krijgen als in de wet de privacy voldoende is gewaarborgd. De burger moet ook mogelijkheden worden geboden om ontstane fouten snel te herstellen, zodat hij of zij niet zelf overal achteraan moet jagen bij de moloch van de overheid waar soms geen doorgang te vinden is. Er moeten dus aanspreekpunten zijn voor dit soort zaken. Als wij er met deze aanvulling een mooi pakket van maken, zouden wij de wet kunnen steunen. Zo ver zijn wij echter nog niet.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Voorzitter. Mijnheer Nicolaï, ik wil u welkom heten als minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties bij dit debat over het burgerservicenummer. U valt met uw neus in de boter. Hartelijk gefeliciteerd. Weer een ander gezicht, maar wij wennen snel.
Voorzitter. Ik denk dat de belangrijkste kwestie bij de behandeling van het wetsvoorstel over het burgerservicenummer de volgende is. De vraag kan zijn of er sprake is van een soort Big Brother en, zo ja, hoe die eruitziet. Men kan echter ook uitgaan van het tegenovergestelde, namelijk dat het instellen van een burgerservicenummer niet veel voorstelt. De vraag is dan of het niet alleen gaat om het omzetten van het sofinummer in een burgerservicenummer, hetzelfde nummer in een ander juridisch jasje.
In het debat binnen fracties, onder toekomstige gebruikers en onder burgers, lopen de meningen hierover sterk uiteen. De Big Brothergedachte leeft heel breed, maar aan de andere kant wordt gesteld dat het sofinummer gewoon burgerservicenummer wordt. Het CBP zit wat aan de voorzichtige kant. Het heeft ernstige zorgen, nog steeds, over koppelingen die tot stand zouden kunnen komen en over het verlies van privacy bij burgers. In een discussie die ik met hen had, zeiden zij dat een eventuele foute regering hier misbruik van zou kunnen maken. Als lid van de oppositie zei ik toen nog dat er al een foute regering zit, maar men bedoelde een echt foute, dictatoriale regering. Deze zorgen zijn niet weggenomen. Dat is belangrijk, want het CBP is een belangrijk orgaan. Ik zou graag willen dat de minister hier nog op reageert.
Ik wil terug naar de bedoeling van het instellen van een burgerservicenummer. De PvdA-fractie vindt de instelling van het burgerservicenummer een belangrijke stap voorwaarts in de verbetering van de dienstverlening aan burgers. Die dienstverlening is een topprioriteit. Vooral de eenmalige gegevensverstrekking is een oude wens van mijn fractie. Wij vinden het belangrijk dat mensen niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd. Als het burgerservicenummer er is, hoeven zij niet iedere keer weer opnieuw dezelfde gegevens door te geven, dus niet meer bij herhaling aan te geven waar zij wonen, wie zij zijn, hoe zij heten, hoe oud zij zijn en of zij wel of niet getrouwd zijn. Ik hoef niet meer steeds door te geven dat ik een dochter ben van André Willem en Oranda Nathalie.
Bij de PvdA-fractie is het burgerservicenummer van harte welkom. Als wij werkelijk een betere dienstverlening willen, moeten wij niet te bang zijn. Wij moeten niet te veel koudwatervrees hebben. Wij zijn toch niet het eerste land met een burgerservicenummer? Een belangrijke vraag is dan ook welke ervaringen andere landen hiermee hebben opgedaan. Zij hebben immers al ervaring opgedaan met het burgerservicenummer.
Een aantal onderdelen had scherper geregeld kunnen worden. Zo mis ik in het hele verhaal de visie op de privacy. Het BSN zet namelijk toch de deuren open naar een breder gebruik in de zorg en het onderwijs, alsook eventueel in andere sectoren. Ik mis ook harde regels voor een optimale beveiliging.
Ik wil allereerst iets zeggen over de coördinerende rol van de minister van Bestuurlijke Vernieuwing en over de technische beveiliging. De invoering van het burgerservicenummer maakt deel uit van het programma de Andere Overheid. Deze minister is hierbij de coördinerend minister. Met de coördinatie is het echter niet altijd zo gemakkelijk gegaan. Wat is dus de doorzettingsmacht van deze minister ten opzichte van andere ministers bij dit BSN-dossier? Er is echt sprake van een heel belangrijke samenhang. Ik noem nogmaals de zorgsector, het onderwijs en de GBA. Toen er eerder problemen waren met de beveiliging van de gegevens in de zorgsector zijn daarover vragen gesteld aan de minister van Bestuurlijke Vernieuwing, maar hij heeft deze doorverwezen naar de zorgsector en de minister die daarover gaat. De minister van Bestuurlijke Vernieuwing heeft die vragen dus niet zelf beantwoord. Daaruit blijkt dat er wordt geschoven in die verantwoordelijkheid en coördinatie. Dat zou ik niet wenselijk vinden bij het BSN-dossier. Ik wil dan ook heel precies weten welke afspraken er gemaakt zijn over de doorzettingsmacht en de coördinatie van de minister van Bestuurlijke Vernieuwing. Immers, de fysieke en elektronische veiligheid moet goed geregeld worden.
Dit is mijns inziens wat te krap bemeten in artikel 16. Vandaar dat ik daarop een amendement heb ingediend tot toevoeging van een lid. Artikel 16 komt er in het kort wel op neer dat de veiligheid goed geregeld moet worden, maar dat moet ook gelden voor de inhoud van de veiligheidseisen. Dat onderdeel moet dus niet vrij ingevuld kunnen worden. Dit is de achtergrond van mijn amendement.
Ik maak nog enkele opmerkingen over de vergewisplicht. Het burgerservicenummer kan heel goed gaan werken, waardoor de dienstverlening aan burgers verbeterd wordt. Toch ben ik bezorgd en vraag ik mij af of de minister niet wat te lichtvoetig heeft gereageerd op soms heel reële angsten dan wel vragen van burgers. In de praktijk moeten namelijk heel veel verschillende mensen in verschillende organisaties om het BSN vragen. Ik noem ziekenhuizen, apotheken, banken, uitkeringsinstanties en het onderwijs. De genoteerde gegevens moeten in alle systemen verwerkt worden. De beveiliging daarvan staat of valt met een heel goede identificatie van de personen die van het BSN gebruik maken.
Stel, de minister staat voor de balie van de gemeente en hij zegt: dit is mijn BSN en ik ben mijnheer Nicolaï. Daar moet men zich achter de balie wel van vergewissen; dat onderdeel moet dus zeker gesteld worden. Dit betekent dat de minister of wie dan ook altijd een paspoort moet laten zien, in dit geval met de foto waarvoor zoveel moeilijke voorschriften gelden. Gebeurt dit ook daadwerkelijk? Hoe wordt dit in de praktijk geregeld met het oog op het risico van fraude? Ook dit wordt straks geregeld in de uitvoeringsinstructies en in het toetsingskader, aldus de minister in de nota naar aanleiding van het verslag. Er is echter geen toetsingskader en daar hebben wij wel om gevraagd. Dat is nu echt een gemiste kans. Er is eerder gezegd dat dit kader er is, als de wet in werking treedt. Het lijkt mij handig als dat er nu al is, zodat wij het kunnen bekijken. Wij kunnen ook nagaan of het voldoende is. Nogmaals, het gaat daarbij onder andere over de uitvoeringsinstructies.
Doordat de behandeling van deze wet is uitgesteld, zijn er enkele maanden extra bij gekomen. Ik neem dan ook aan dat het toetsingskader gereed is. Ik wil graag dat de minister dit bevestigt. In dat geval willen wij het graag uiterlijk morgenochtend om negen uur hebben.
Voorzitter. De minister heeft er heel goed aan gedaan om te onderzoeken hoe burgers aankijken tegen de invoering van het burgerservicenummer. Daaruit is gebleken dat burgers er in eerste instantie positief tegenover staan. Toch zijn er gevoelens geuit, zoals eerder bij de schriftelijke vragenronde is gebeurd, van Big Brother is watching you.
Er is een aantal aanbevelingen uit voortgekomen. Ik wil graag dat de minister die allemaal onverkort en goed uitvoert. Ik hoor graag hoe hij die uitvoering wil aanpakken.
Het gebruik buiten de overheid is nu nog niet echt aan de orde, maar ik vind het onhandig dat dit vooraf nog niet aan de orde is geweest. Het bredere gebruik wordt in een aparte wet geregeld, maar er is nu al een praktijk ontstaan rond het sofinummer. Daar wordt eigenlijk niets over gezegd. Natuurlijk wordt het BSN ook buiten de overheid gebruikt. Ik had een kort interruptiedebat met collega Slob, waarin wij dat al hebben geconstateerd.
In de financiële sector moet op dit moment noodgedwongen gewerkt worden met dubbele bestanden. Het ene is bijvoorbeeld een koppeling van rekeningnummer en naw-gegevens. Daarnaast is er een aparte administratie waarin het sofinummer gekoppeld wordt aan financiële gegevens, die dan weer moeten worden doorgegeven aan de Belastingdienst. Die koppeling maakt mensen onrustig. Hoe ziet die er uit? Is dat niet onhandig? Ook is daar weer het verhaal van de privacy. Ik kom dan terug op hetzelfde punt. Ik mis een visie op privacy in het wetsvoorstel en de toelichting daarop. Ik hoor daar graag nog iets over van de minister. Een brede aanpak is belangrijk.
Het volgende punt is de relatie met de GBA, die op dit moment in de Kamer in behandeling is. Wij hebben al een eerste ronde daarover gehad. Het BSN heeft natuurlijk een heel nauwe relatie met de GBA. De gemeenten moeten extra kosten maken voor de GBA, want er komen extra terugmeldingen nu het BSN wordt uitgevoerd. Dat levert extra kosten en drukte op voor de gemeenten, die het financieel toch al niet zo breed hebben. Staat daar een financiële compensatie voor de gemeenten tegenover?
Mijn tweede zorg over de GBA is dat in sommige steden de GBA sterk is vervuild. Dat is vooral het geval in oudere wijken. Hoe moet ik mij dan de relatie met het BSN voorstellen? Moet de GBA niet eerst op orde komen, misschien doordat eerst de wetswijzigingen daarvoor worden ingevoerd, voordat wij aan het BSN beginnen? De grote vervuiling binnen de GBA is een groot risico.
Over de ombudsfunctie heb ik het al heel even gehad in het debatje met de collega van de VVD. Een extra nummer of een extra ombudsfunctie klinkt altijd sympathiek. Ik ben altijd bang dat wij gaan stapelen, dat er een brij van initiatieven en goede bedoelingen ontstaat. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Ik ben op zichzelf voor één servicepunt, maar dat moet dan echt als frontoffice dienen Er moet niet weer iets extra's bovenop worden gelegd. Dan ontstaan toch weer allerlei extra loketten. Het zou jammer zijn als het zestiende goedbedoelde en niet werkende loket zou ontstaan.
De heer Szabó (VVD):
Dat is ook wat wij bedoelen. Ik heb al het voorbeeld Google aangegeven, waar je uiteindelijk bij een backoffice komt waar je je vraag kunt poneren. Wat ons betreft moet het zo simpel mogelijk, liefst door een technische oplossing.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Als dat de uitleg is van het amendement, zal ik er met sympathie naar kijken.
De heer Van der Ham (D66):
Zoals is gesuggereerd in het amendement dat ik met de heer Slob heb ingediend, zou het kunnen worden ondergebracht bij de Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten, een bestaande organisatie. Kan dat op de sympathie van mevrouw Fierens rekenen?
Mevrouw Fierens (PvdA):
Mogelijk wel! Als de heer Van der Ham het zo innemend vraagt, wil ik daar wel goed naar kijken. Het is in ieder geval mijn zorg dat wij er op het punt van de Andere Overheid samen een verantwoordelijkheid voor hebben om niet te stapelen, maar juist schijven te verwijderen, opdat de overheid echt toegankelijk wordt voor burgers, en niet alleen in woorden, maar vooral in daden.
Tot slot. Onze fractie is heel erg blij met de administratievelastenverlichting die dit zal opleveren, maar wij willen dat ook de niet-digitale dienstverlening echt helemaal op peil blijft, want 80% van de mensen is digitaal, dus 20% niet. Wat wil de minister hier heel concreet aan doen? De niet-digitale burgers vormen een zeer kwetsbare groep burgers, niet iedereen kruipt achter de computer om internet te gebruiken.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Ook ik heet graag de nieuwe minister voor Bestuurlijke Vernieuwing welkom en ook ik houd wel van woordgrappen. Deze minister heeft de voorkeursdrempel teruggetrokken, hij wil de conventie niet overnemen en hij heeft nog een paar wetsvoorstellen op dit terrein ingetrokken, dus ik kan het niet nalaten om hem minister voor Bestuurlijke Verdwijning te noemen. Maar goed, hierover kunnen wij later nog wel een keer discussiëren, want ik ben erg blij met dit wetsvoorstel. Het is overigens een uitvloeisel van een motie van verleden jaar bij het aantreden van minister Pechtold om hem haast te laten maken met het invoeren van het burgerservicenummer. Vandaag ben ik dus op hoofdlijnen blij met deze minister; bij andere onderwerpen is het wat minder, maar daar zullen wij het ongetwijfeld binnenkort nog over hebben.
De voordelen van het burgerservicenummer worden in de memorie van toelichting overtuigend aangegeven. De introductie van het BSN vormt een belangrijke bouwsteen voor het verbeteren van de elektronische overheid; daar zijn wij erg blij mee. De mensen zullen hiervan kunnen profiteren, want de dienstverlening van de overheid zal hierdoor soepeler en beter worden. Ik heb uit de stukken begrepen dat dit ook nog afhankelijk is van het succes van de uitrol van DigiD; hoe staat het daarmee? Burgers zullen in contacten met de overheid niet meer elke keer hun gegevens behoeven te verstrekken. Deze besparing wordt door het Actal geschat op maximaal 1,1 miljoen uur per jaar, dat is 1,1 miljoen uur minder ergernis. Dat is nu echt welzijnswerk! Daarnaast zal de overheid efficiënter kunnen functioneren en ten slotte zal het bedrijfsleven nog 1,3 mln. per jaar besparen.
VNO-NCW schrijft in zijn brief van 28 oktober 2005 dat wachten met het verschaffen van duidelijkheid over toepassing van het BSN door het bedrijfsleven een gemiste kans is om het voordeel van dit nummer te vergroten. Ik begrijp heel goed dat een bredere toepassing van het BSN voor bedrijven winst kan opleveren, bijvoorbeeld bij het achterhalen van oninbare vorderingen, maar ik vind dat de privacy hierbij heel goed gewaarborgd moet zijn. Ik vind het dan ook jammer dat er volgens de memorie van toelichting aan deze problematiek bewust geen aandacht is geschonken. De heer Slob heeft zojuist een amendement ingediend om deze waarborg een wettelijke basis te geven door een toezichtkader op te stellen met gebruiksvoorwaarden voor niet-overheidsgebruikers. Wij steunen dit amendement graag.
Ik zou mij ook willen aansluiten bij de woorden van de heer Slob over het vertrouwen van burgers in deze maatregel. De regering geeft zelf al aan dat niet minder dan 8000 organisaties in de onderwijssector en 35.000 organisaties in de zorg dit nummer moeten gaan gebruiken. Al deze organisaties maken zich er zorgen over of het straks allemaal wel goed zal gaan. En natuurlijk zijn er ook nog 16 miljoen mensen die er straks gebruik van gaan maken en die niet zo met de uitvoering bezig zijn, dus er is nog steeds een grote kans op onrust en onzekerheid. Terecht of niet, opiniestukken in de krant getuigen ervan dat deze angst er is. Ik denk aan de bezorgdheid over de bescherming van persoonsgegevens, het ongebreideld koppelen van gegevens, Big Brothersyndromen of domweg menselijke en machinale fouten. Ik ben het ook van harte met vorige sprekers eens dat het heel belangrijk is om de mensen echt aan de hand mee te nemen in dit hele proces. En dit geldt zeker voor de uitvoerders, want de uitvoering is ongelooflijk belangrijk. Vertrouwen van burgers in de overheid en in het BSN is essentieel, dus er moeten in de wet maatregelen worden genomen om dit vertrouwen te laten postvatten. Een gedegen voorlichtingsbeleid kan veel problemen voorkomen en het kan zorgen wegnemen. De opstelling van een landkaart is in ieder geval een mooi initiatief en ik vraag mij af in welke mate niet-overheidgebruikers hierin zullen worden opgenomen. Hoe zal de minister dus te werk gaan? Ik verneem graag welke plannen de minister op dit punt heeft.
Een deel van de zorgen zal blijven bestaan, bijvoorbeeld doordat fouten nooit helemaal zijn uit te sluiten en doordat het wegnemen van technische barrières voor het combineren van bepaalde persoonsgegevens toch een unheimisch gevoel geeft. Daarom meen ik dat enkele aanvullende maatregelen wenselijk zijn om het vertrouwen van de mensen te winnen of te schragen. Een van die maatregelen is het helder aangeven voor welke taken het BSN wel en welke taken het niet gebruikt mag worden. Collega Slob heeft mede namens mij een amendement ingediend en toegelicht. Met dat amendement wordt beoogd de publiekrechtelijke taak uit de oorspronkelijke tekst weer op te nemen. Dat is voor ons van groot belang, omdat daarmee helder kan worden waar precies de grens ligt en het bieden van die helderheid is heel belangrijk. Natuurlijk is hierover discussie mogelijk. Collega Slob heeft erop gewezen dat op dit punt jurisprudentie ontwikkeld kan worden, maar ik meen dat het huidige grijze gebied dat inherent aan de wet is, per definitie onwenselijk is. Daarom zie ik liever een duidelijke afbakening en niet dat de beantwoording van een belangrijke vraag wordt overgelaten aan de interpretatie. Bovendien gaat het hier om een van de weinige plaatsen in de wet waar normering mogelijk is.
Dan heb ik een vraag over het onderscheid tussen nodig en handig. Wanneer mag het BSN gebruikt worden? In de memorie van toelichting wordt op het concept "noodzakelijk gebruik en doelbinding" ingegaan, maar graag zie ik dat de minister helder het onderscheid tussen nodig en handig aangeeft. Hoe verhoudt zich dit onderscheid tot het realiseren van potentiële besparingen?
Een andere manier van het inbouwen van een extra mechanisme voor het inboezemen van meer vertrouwen is het instellen van een inlichtingenplicht. Samen met collega Slob heb ik daartoe een amendement ingediend. Dit wijzigingsvoorstel regelt dat gebruikers burgers direct informeren als zij een fout constateren bij de verwerking van het BSN of bij de daaraan gekoppelde persoonsgegevens. Bovendien stelt de gebruiker degenen die het BSN was toegekend schriftelijk op de hoogte van wat gedaan is om de fout te herstellen. Het idee is de transparantie van het functioneren van het BSN-stelsel vergroten. Ik verwacht dat daardoor het vertrouwen van de mensen in het juiste gebruik van het BSN door de overheid en niet-overheidsorganen zal toenemen.
Ik heb ook een amendement ingediend op het punt van de ombudsfunctie. Het amendement waarover ik het net had, vraagt om een actieve benadering van de burger door de overheid bij het constateren van fouten. Dit amendement zorgt ervoor dat mensen ergens terechtkunnen als zij zelf een fout ontdekken, bijvoorbeeld als zij een belastingaanslag krijgen voor een baan die zij nooit hebben gehad, omdat iemand anders onder hun BSN heeft gewerkt. Als iemand een brief krijgt dat er iets fout is gegaan met zijn BSN en als daarin wordt gezegd hoe de fout is hersteld, kan hij dan altijd nog besluiten daarover een klacht in te dienen. Op die manier wordt het vorige amendement aangevuld.
De heer Haverkamp (CDA):
Wat is voor iemand de meest logische plek om te klagen als hij denkt dat hij ten onrechte een belastingaangifte heeft gekregen? Is dat de Belastingdienst of een aparte ombudsman?
De heer Van der Ham (D66):
Een burger moet natuurlijk overal kunnen aankloppen. Hij zou zich dus in het onderhavige geval zeker tot de Belastingdienst kunnen wenden. Je kunt echter talloze voorbeelden bedenken van situaties waarin burgers tussen wal en schip geraken. Zij vragen zich bijvoorbeeld af hoe gehandeld moet worden, omdat zij niet weten hoe de fout ontstaan is en hoe de fout hersteld moet worden. Zij willen weten waar zij een klacht kunnen indienen. Ik wil te allen tijde voorkomen dat zij verdwalen tussen de overheidsdiensten. Collega Slob heeft de kwestie zojuist zeer eloquent verwoord. Misschien zou de burger zijn weg wel kunnen vinden met de huidige wetgeving, maar ik zie liever dat er als het ware nog wat slagroom bijkomt en dat het voor de burger heel gemakkelijk wordt om zijn weg te vinden en om zijn beklag te doen. Ik doe dus vooral een handreiking en wil een extra mogelijkheid bieden.
De heer Haverkamp (CDA):
Bent u niet bang een schijnwerkelijkheid te creëren? Stel dat er iets fout gaat met de belastingaangifte. De burger wendt zich tot de gemeente en zegt keurig tegen de desbetreffende ambtenaar dat er iets mis is gegaan met de belastingaangifte, maar dan is vervolgens die ambtenaar zijn weg kwijt. Hij weet niet waar het BSN vandaan komt. Het is dan toch veel gemakkelijker om het boompje bij het beestje te houden en naar de Belastingdienst te gaan als men een klacht met de aangifte heeft. Waarom moet daarvoor weer een aparte ombudsfunctie worden ingesteld?
De heer Van der Ham (D66):
Een burgerservicepunt kan een laagdrempelig en een herkenbaar aanspreekpunt zijn voor mensen met zorgen en klachten over het BSN. Ik zal straks uitleggen waaronder dat loket zou kunnen vallen. Ik stel dus niet voor om daarvoor een geheel nieuwe instantie in het leven te roepen. Mevrouw Fierens sprak in dat verband over een backoffice.
De heer Haverkamp (CDA):
Dan heb ik uw amendement misschien verkeerd gelezen, want dat introduceert namelijk wel een nieuwe ombudsfunctie.
De heer Van der Ham (D66):
Ik zal het uitleggen. Het is niet de bedoeling om hiermee een extra toezichthouder in te stellen. Wat mijn fractie betreft, krijgt deze voorziening dan ook niet de bevoegdheid om boetes uit te delen of nadere regels te stellen. Het gaat erom dat, als iemand een probleem heeft met zijn of haar BSN, dit wordt opgelost. Dan zal deze voorziening wel bepaalde bevoegdheden moeten krijgen om de geconstateerde fouten daadwerkelijk te kunnen herstellen. Hij krijgt dus doorzettingskracht, want anders zullen burgers nog steeds van het kastje naar de muur worden gestuurd. Bovendien is het belangrijk dat zij weten waar zij hun klacht precies kunnen deponeren. Het overheidslandschap is voor burgers een doolhof. Zoals ik in het amendement heb toegelicht, zou zo'n burgerservicepunt kunnen worden ondergebracht bij het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten. Dat agentschap is immers al verantwoordelijk voor het beheer van de gemeentelijke basisadministratie.
De heer Haverkamp (CDA):
Ik vrees dat u het doolhof alleen maar groter maakt. Het is toch heel eenvoudig. Ik krijg een brief binnen die niet klopt. Ik zie wie mij deze brief heeft gestuurd en ik stuur een brief terug dat het niet klopt. Ik zie het probleem niet.
De heer Van der Ham (D66):
Ik denk toch dat een ombudsfunctie, puur voor deze problematiek, ondergebracht bij een instantie die daar al ervaring mee heeft, een extra veiligheid biedt, een extra vangnet voor burgers die zich er misschien ongerust over maken. Wij gaan niet eindeloos stapelen, maar wij geven een instantie, het burgerservicepunt, doorzettingsmacht om overal waar enige onduidelijkheid ontstaat door te zetten. Wij willen niet de suggestie laten bestaan dat men op meerdere punten zijn beklag moet doen. Wat ons betreft, is het een veiligheidsklep in de wet.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Er begint verwarring te ontstaan. Ik had er net ook een vraag over. Toen had ik uit de toelichting begrepen dat het alleen maar een telefoonnummer was, niet meer en niet minder. Nu heeft u het over doorzettingsmacht. Wat is het nu? Als het doorzettingsmacht is, is het wel een extra laag en gaan wij toch de hele boel verkavelen. Wilt u er heel precies in zijn?
De heer Van der Ham (D66):
Ik kan het niet preciezer zeggen. Ik vind dat zo'n aanspreekpunt doorzettingsmacht moet hebben. Als iemand een klacht deponeert die gegrond wordt verklaard – dat kan worden gewogen door zo'n servicepunt; dat is een andere ombudsfunctie – dan moet het servicepunt de kracht hebben om dat overal te herstellen. Een burger moet daarop kunnen vertrouwen. Hij moet niet denken: als ik het nu alleen bij de gemeente of bij de belastingdienst aanlever, dan wordt dat niet hersteld op een andere plek waar dat ook moet gebeuren. Het aanspreekpunt, dat daarvoor wordt gecreëerd in ons amendement, biedt een extra veiligheid en kan ook een extra kracht zijn binnen de overheid om ervoor te zorgen dat het daadwerkelijk gebeurt. Je mandateert iemand. Het is een extra steun aan de burger die zich wellicht enigszins dolend voelt binnen de rijksoverheid.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Het is weer een extra laag. Ik weet dat D66 erg dol is op ombudsfuncties et cetera, maar het kan heel erg verrommelen. Dat is mijn zorg. Uw uitleg maakt mij daar dan ook bezorgd over.
De heer Van der Ham (D66):
Ik heb al duidelijk aangegeven dat de dienst waarbij het kan worden ondergebracht, het agentschap BPR, al bestaat en goede expertise heeft. Wij voegen er alleen iemand aan toe die op dit punt daadwerkelijk doorzettingsmacht heeft. Er komen niet heel veel lagen bij. Het is waar dat het ons wat waard is dat iemand op dit punt naast de burger staat om ervoor te zorgen dat, als het echt noodzakelijk is, het op alle fronten wordt doorgevoerd.
Ik sluit mij overigens aan bij de vraag van de heer Slob over de gewetensbezwaren.
Ik wil graag nog opmerken dat de wet wel heel open is met heel veel delegatiebepalingen. Dat is logisch, als een wet de titel "algemene bepalingen" heeft. Ik ben benieuwd of er al concepten beschikbaar zijn van enkele van de algemene maatregelen van bestuur. Dit zou het beoordelen van de uitwerking van de wet gemakkelijker maken.
Ik heb nog wat korte vragen. Hoe ver is de registratie van niet-ingezetenen gevorderd? Klopt het dat op in het buitenland uitgegeven paspoorten geen BSN wordt vermeld? Wij krijgen signalen van grenswerkers dat zij hiermee problemen verwachten.
De heer Haverkamp (CDA):
Voorzitter. Wij praten alweer enige tijd over het burgerservicenummer, en dat doen wij natuurlijk voor de burgers. Ik moest mij voor vanavond bij een aantal mensen verontschuldigen dat ik niet bij hen kon zijn. Ik zei waarom ik niet kon komen: ik ging over het burgerservicenummer praten. Dat was de eerste keer dat ik mijn ambassadeursfunctie kon vervullen. De reacties waren minder prozaïsch dan uit het onderzoek van de minister naar voren kwam. Bij mij werden er geen associaties met hamburgers gelegd. Een aantal mensen dacht dat het over een telefoonnummer zou gaan. Toen ik aangaf dat het eigenlijk een soort omzetting van het sofinummer was, viel het mij op dat de meeste mensen dachten dat de invloed van de overheid vele malen groter is dan hij is. Dat is de kern van de discussie van vanavond: welke zaken mag de overheid nog wel administreren en welke zaken niet?
Een aantal mensen is bezorgd dat door de introductie en het gebruik van het burgerservicenummer een grens wordt overschreden. Het bedrijfsleven ziet de introductie van een algemeen persoonsnummer echter als een kans, ook om de efficiëntie binnen de eigen organisatie en in contacten met de overheid te verbeteren. Het bedrijfsleven ziet graag een bredere toepassing van het burgerservicenummer. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het bedrijfsleven enthousiaster over het nummer is dan mijn fractie.
Misschien is het na de beantwoording door de minister helemaal over, maar op dit moment is mijn fractie teleurgesteld over de reactie op het punt van de mogelijk te boeken efficiencywinst. Wij hebben daarover indringende vragen aan de minister gesteld, maar dan blijft het stil. Een van de doelstellingen van de introductie van het burgerservicenummer zou efficiencywinst kunnen zijn. Ook zou een verbetering van de dienstverlening aan de burger kunnen worden gerealiseerd. Ik geef een voorbeeld uit de praktijk. Mijn nicht Britt had het vwo niet gehaald, wilde een aantal deelcertificaten halen, en nam daartoe contact op met de IBG. Gelukkig heeft zij volgehouden en is het haar uiteindelijk gelukt om ingeschreven te raken bij het roc en haar studiefinanciering gedeeltelijk te behouden, maar je wordt er nerveus van als je hoort hoe vaak zij terug moest naar de overheid, hoe vaak zij haar gegevens weer moest overleggen. Er blijkt totaal geen correspondentie plaats te vinden tussen de verschillende overheidsinstellingen. Ik zou erg geholpen zijn als ik de toezegging zou kunnen krijgen dat de introductie van het burgerservicenummer een eerste stap is richting eenmalige gegevensverstrekking. Dat zouden de mensen pas echt zien als een van de zegeningen van dit wetsvoorstel.
Vanuit de LNV-hoek kwam de vraag of het ook voor agrariërs zou gaan gelden. Kunnen ook zij straks met slechts één nummer corresponderen met de overheid? Men schijnt buitengewoon veel administraties met verschillende nummers te moeten bijhouden.
Gevraagd naar een kosten-batenanalyse komt de minister niet verder dan de constatering dat het heel lastig is om zoiets op te stellen. Wij hopen dat hij morgen toch kan aangeven waar hij denkt dat de winst te halen is. Zoals eerder gezegd, het bedrijfsleven staat er vrij positief tegenover.
Mevrouw Fierens (PvdA):
De heer Haverkamp is wat tobberig. Het CDA is natuurlijk ook een tobberige partij. Waarom toch? Wij zijn met het programma Andere Overheid toch uit op een betere dienstverlening en op eenmalige gegevensverstrekking?
De heer Haverkamp (CDA):
Het CDA is een realistische partij. Toen het wetsvoorstel bij ons in de bus viel, hadden wij het idee: kat in het bakkie. Vervolgens kregen wij een memorie van toelichting en een hele schriftelijke ronde. Wij hebben de regering uitgedaagd om aan te geven waar de winst te boeken is: kom met voorbeelden, maak een kosten-batenanalyse. Het kost een aantal miljoenen om het nummer te introduceren, maar er zal toch ook ergens winst moeten kunnen worden behaald. En dan blijft het stil. Wij kunnen allemaal voorbeelden bedenken van hoe het beter zou kunnen, maar in het wetsvoorstel wordt dat op zichzelf niet geregeld. Met het wetsvoorstel wordt geregeld dat het nummer er is. Vervolgens moet je wel iets gaan doen met dat nummer. En dat is de uitdaging die bij de minister ligt.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Wat is de visie van het CDA daarop? Ik mag althans aannemen dat u daar ideeën over hebt.
De heer Haverkamp (CDA):
Ja, wij hebben daar wel ideeën over. Wij vinden het belangrijk dat er service wordt verleend aan de burgers van Nederland. Daarom vinden wij ook dat het burgerservicenummer er moet komen. Wij willen echter wel van de minister weten waarom hij niet kan aangeven wat de kosten en de baten zijn. Blijkbaar ziet het ministerie hindernissen die wij niet zien. Mij lijkt het echter vrij eenvoudig: je introduceert een nummer en vervolgens ga je daarmee aan de gang. Ik ben dan ook heel erg benieuwd wat de minister hierover zal zeggen.
De heer Slob (ChristenUnie):
Denkt de heer Haverkamp dat je het gemak van burgers kunt kapitaliseren en dat je daar dus een bedrag voor kunt noemen? Ik zou dat heel knap vinden en ben heel benieuwd hoe u dat zou doen. Ik dacht dat een van de doelstellingen was dat wij het voor de burgers gemakkelijker gaan maken. Ik heb daar zelf al wel wat kanttekeningen bij geplaatst, maar het lijkt mij heel moeilijk om daar een prijs aan te koppelen.
De heer Haverkamp (CDA):
Wij vragen ook niet om een getal met drie cijfers achter de komma. Door de diverse voorstellen die door de Kamer zijn of worden behandeld, loopt het aantal formulieren dat mensen moeten invullen evenwel terug van bijvoorbeeld vier naar één. Dat levert tijdwinst op. In mijn familie is er nog het eenvoudige voorbeeld dat wij soms wel drie keer moeten uitleggen wie wij zijn. Daar gaat tijd overheen. Dat zijn wat mij betreft zaken die wel te kwantificeren zijn, zeker bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Aangezien het toch een zekere lading heeft, moet je mensen kunnen zeggen dat er tegenover de zorgen die zij hierover hebben, ook verbeteringen staan. Dat moet straks in de voorlichting gebeuren. Wij dagen de minister dan ook uit om met een aantal concrete voorbeelden te komen en deze wellicht met bedragen te onderbouwen.
De heer Slob (ChristenUnie):
Het laatste lijkt mij lastig. U had het over de afweging die uw eigen fractie moet maken. U hebt aangegeven dat het veel geld kost en wilt weten wat het oplevert. Ik heb de indruk dat u in dat licht bedragen wilde horen. Over de zegeningen van het wetsvoorstel is men in de memorie van toelichting al duidelijk. Daarin raakt men namelijk niet uitgejubeld over hoe mooi het allemaal is. In dat opzicht hebt u volgens mij dus al een antwoord gehad.
De heer Haverkamp (CDA):
Wij hebben hier niet voor niets nog een schriftelijke vragenronde over gehouden. Aangezien u toen ook vragen hebt ingediend, was de memorie van toelichting ook voor u niet helemaal zaligmakend. Wil je een en ander aan mensen kunnen uitleggen, met name op het punt van privacy, dan moet je kunnen aangeven wat de winst van het wetsvoorstel is en welke vervolgstappen de overheid vervolgens gaat zetten met dit nummer. Het gaat namelijk om de introductie van een nummer. De regering stelt terecht dat het voorliggende wetsvoorstel dient tot de omzetten van de al bestaande sofinummers en onderwijsnummers in een burgerservicenummer. Daarnaast maakt het wetsvoorstel het mogelijk dat de overheid het nummer in de toekomst toekent en beheert. Het wetsvoorstel bevordert voorts dat binnen de overheid zo veel mogelijk gebruikgemaakt wordt van het burgerservicenummer.
Mijn fractie kan er begrip voor opbrengen dat er sectoren binnen het overheidsdomein zijn waar gebruikgemaakt wordt van andere nummers. Te denken valt aan de justitieketen, omdat het buitengewoon lastig is als iemand die een nieuwe identiteit krijgt, met zijn oude burgerservicenummer door het leven moet gaan. Wanneer via het oude burgerservicenummer vervolgens de halve wereld van zijn nieuwe verblijfplaats op de hoogte wordt gesteld, wordt dat leven nog avontuurlijker dan het anders al zou zijn. Ik zal deze casus niet verder uitwerken, maar mijn fractie is wel van mening dat het eerder uitzondering dan regel dient te zijn dat er binnen de overheid met een ander nummer dan het burgerservicenummer gewerkt wordt. Wij verwachten dan ook een toezegging van de minister op dit punt en krijgen graag uitgelegd waar dit geregeld is. Immers, als wij constateren dat iedereen toch weer gaat hobbyen met eigen nummers, moeten wij kunnen zeggen dat het zo niet is afgesproken.
Zoals eerder aangegeven, is men binnen het bedrijfsleven overtuigd van nut en noodzaak van het gebruik van het burgerservicenummer. VNO-NCW en individuele bedrijven vragen om het burgerservicenummer ook open te stellen voor gebruik binnen de bedrijven, anders dan nu het geval is met het sofinummer. Tijdens de schriftelijke behandeling hebben wij hierover van gedachten gewisseld met de minister en met hem zijn wij van mening dat het mede gezien de gevoeligheid van de materie niet verstandig is om met het voorliggende wetsvoorstel te regelen waar het burgerservicenummer buiten de overheid gebruikt mag worden. Het denken stopt echter niet na vandaag. Wij willen van de minister de toezegging dat bij aanname van dit wetsvoorstel de deur naar eventuele uitbreiding van het gebruik van het burgerservicenummer door het bedrijfsleven nog niet dicht zit. Wij hechten ook op dit punt aan een goede voorlichting, ook richting het bedrijfsleven. De Wet bescherming persoonsgegevens, bijvoorbeeld de artikelen 8f en 8g daarvan, regelt al dat een aantal zaken gebruikt kan worden. Het zou natuurlijk heel jammer zijn dat op de plaatsen waar men nu gebruik zou kunnen maken van deze gegevens, men daarmee stopt omdat men bang is dat het niet meer mag. Het beeld dreigt te ontstaan dat de overheid aan de ene kant alles mag en het bedrijfsleven aan de andere kant straks niets meer mag.
De minister heeft in de schriftelijke beantwoording al aangegeven dat hij bereid is na te denken over de wijze waarop er in de toekomst ook door het bedrijfsleven gebruikgemaakt zou kunnen worden van het burgerservicenummer. De schriftelijke beantwoording ligt al enige tijd achter ons en de minister ziet er op dit moment uitgerust uit, dus ik denk dat hij heel goed heeft kunnen nadenken tijdens het reces. Kan hij in zijn termijn aangeven hoe het met dit denkproces staat? Hoe kan op termijn het burgerservicenummer eventueel worden gebruikt om tussentijds verhuisde klanten terug te vinden ten behoeve van bijvoorbeeld nog niet afgeronde transacties? Op welke wijze denkt de minister de gegevensoverdracht tussen markt en overheid te gaan regelen op punten waar het burgerservicenummer niet verplicht is?
Deze discussies spelen al erg lang. Ziet de minister iets in de suggestie die is gedaan door VNO-NCW om te komen met een kaderwet dan wel een nota waarin het gebruik van het burgerservicenummer door het bedrijfsleven wordt geregeld? Dit om te voorkomen dat er voor heel veel sectoren specifieke wetgeving gemaakt moet worden en het overgrote gedeelte van het gebruik onder de Wet bescherming persoonsgegevens valt.
Wij staan nu voor de vraag of wij akkoord gaan met het thans voorliggende wetsvoorstel. Zoals al eerder is aangegeven, is onze fractie nog niet geheel overtuigd.
De heer Szabó (VVD):
Er wordt aan de minister een aantal vragen gesteld door de CDA-fractie over het gebruik van het burgerservicenummer en over de wijze waarop VNO-NCW daartegenaan kijkt. Hoe ziet de fractie echter zelf het gebruik van het burgerservicenummer door niet-overheidsinstellingen?
De heer Haverkamp (CDA):
Wij hebben daar op zichzelf geen moeite mee. Ik probeer aan te geven dat het sofinummer op dit moment al door het bedrijfsleven gebruikt wordt; dat wordt keurig geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. Wij zouden er echter wel moeite mee hebben als er vervolgens allerlei zaken buiten de wet om gebeuren, maar daarvoor is juist de onderliggende wetgeving bedoeld. Om duidelijk te maken wat wel en niet kan, is het goed om een kaderwet te maken waarin de spelregels worden aangegeven. Wij verplichten immers het bedrijfsleven tot allerlei zaken, bijvoorbeeld tot het maken van een kopie van iemands paspoort of tot het melden van allerlei transacties aan de overheid. Als het bedrijfsleven dan niet alleen in de correspondentie met de overheid die gegevens mag gebruiken maar ook richting zijn eigen klanten, dan kan ik mij niet voorstellen dat men daar moeite mee kan hebben. Er moet natuurlijk wel zorgvuldig naar gekeken worden. Wij vragen de minister bij dezen dat ook te gaan doen.
Zoals eerder aangegeven, is mijn fractie nog niet tevreden over de business case die gemaakt is ten behoeve van de introductie van dit wetsvoorstel. Ik denk daarbij specifiek aan de landkaart. Uit onderzoek blijkt dat de term landkaart verwarring oproept bij eventuele gebruikers ervan. Via de landkaart worden burgers via een website op de hoogte gesteld van het gebruik van het burgerservicenummer door de overheid. Aan deze landkaart kunnen echter geen rechten worden ontleend. Uit onderzoek van het ministerie zelf blijkt dan ook dat hoewel velen het goed vinden dat er eventueel een landkaart is, slechts weinigen er daadwerkelijk gebruik van zullen maken. Aangezien er geen rechten aan ontleend kunnen worden en het ook niet wettelijk verplicht is om de landkaart te updaten, zouden de cynici onder ons zich de vraag kunnen stellen of wat de mensen dan te zien krijgen wel actueel is. Als Kamerleden verkeren wij in een bevoorrechte positie; wij hebben al een kijkje mogen nemen op de website. Deze draait al. Ik zou wel graag van de minister willen vernemen of er straks onderzoek gaat plaatsvinden naar het aantal mensen dat daadwerkelijk op de website gaat kijken. Gaat zijn doorzettingsmacht zo ver dat als straks blijkt dat de website niet voldoet aan de verwachtingen, deze ook uit de lucht gaat? Of moet hiervoor de wet gewijzigd worden? Het heeft weinig zin om iets te gaan neerzetten waarvan je je vervolgens de vraag moet stellen waar je het eigenlijk voor doet.
De heer Szabó (VVD):
Ik heb in eerste termijn gesproken over de landkaart. Heeft de heer Haverkamp hetzelfde idee daarover? Wat ons betreft is het een statisch geheel. Iemand die een procedure doorloopt, kan daar zien wat de procedure inhoudt en wat de bijhorende wetgeving is. De landkaart is dus niet te vergelijken met een website zoals de persoonlijke internetpagina (PIP), waarop te zien is wie op welk moment op welke wijze met jouw gegevens aan de slag is gegaan en waar je op dat moment in de procedure zit. Zover zijn wij nog lang niet. Sterker nog, de minister heeft geen doorzettingsmacht om lagere overheden ertoe te brengen om bij een procedure met een burger aan te geven waar die in dat procedure zit. Wie wil weten waar hij in een procedure zit, moet immers naar de gemeente. De landkaart is leuk, maar statisch en voegt dus weinig tot niets toe.
De heer Haverkamp (CDA):
Ik deel de lijn dat de landkaart weinig toevoegt.
Los van deze kritische kanttekeningen heeft mijn fractie de overtuiging dat het op termijn noodzakelijk is om binnen de overheid te beschikken over een algemeen persoonsnummer. Het wetsvoorstel zal mijn fractie dan ook steunen. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid wordt aandacht gevraagd voor twee punten.
De heer Slob heeft een amendement ingediend over de juridische verankering van het toetsingskader. Ik wil van de minister een specifieke reactie op de rol daarbij van het College Bescherming Persoonsgegevens.
Los van de juridische aspecten van het wetsvoorstel is er een praktische kant. Mevrouw Fierens heeft een amendement ingediend over de beveiliging. Ik kan nog niet zeggen daar heel sympathiek tegenover te staan. De vraag is of wij technische kwalificaties van een beveiligingssysteem via een wet of andere zware methodes moet regelen. Het is meer de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat het geregeld is. De overheid moet daarop aangesproken kunnen worden. Hoe dat vervolgens geregeld wordt, is aan de technici. Wij moeten ons daar niet op die manier mee bemoeien.
Van belang is wel dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de gegevens voorgelicht worden. De minister stelt dat introductie van het burgerservicenummer voor iedere gebruiker aanleiding moet zijn om te bezien of de persoonsgegevens die hij verwerkt, beveiligd zijn in overeenstemming met de wettelijke eisen. De minister zal dat proces ondersteunen door aan de gebruikers een hulpmiddel ter beschikking te stellen waarmee zij begeleid worden in het proces van analyse van de benodigde beveiliging in een specifieke situatie. Dat hulpmiddel zal de wettelijke achtergrond en andere relevante achtergrondstukken bevatten en de voorwaarden identificeren die in acht moeten worden genomen. Daarnaast bevat het een stappenplan om te komen tot een verantwoorde verwerking van de persoonsgegevens.
Niemand kan tegen een stappenplan zijn. Ik vraag de minister of hij de eerste stap heeft gezet om de gebruikers te informeren en om te toetsen. Het kan nooit kwaad voor de rijksoverheid om bij een lagere overheid op bezoek te gaan om te zien hoe een en ander beveiligd is. Het klinkt allemaal abstract en technisch. Wij willen echter voorkomen dat gegevens op straat komen te liggen. Wij hebben al vaak genoeg meegemaakt dat informatiedragers van de overheid op onverwachte en ongewenste plekken terechtkomen.
Voorlichting is heel belangrijk, zoals duidelijk blijkt uit het onderzoek van het ministerie. Ik zou het waarderen als de minister in zijn antwoord specifieke aandacht besteed aan hoe de winst van het burgerservicenummer aan de mensen wordt verkondigd.
De heer Van der Ham (D66):
Er is al veel gezegd over het burgerservicepunt. Hoe staat de heer Haverkamp daar tegenover?
De heer Haverkamp (CDA):
Op dit moment vind ik dat niet noodzakelijk. Ik heb dat bij interruptie reeds aangegeven. Als iemand met mij correspondeert als inwoner van dit land en daarbij een fout maakt, wil ik die persoon daarop kunnen aanspreken. Het wordt straks echter verstoppertje spelen. Ik ga bijvoorbeeld naar het gemeentehuis om aan te geven dat de gegevens in een brief van een bepaalde instantie niet kloppen. Een beetje welwillende ambtenaar neemt dit nog met een glimlach in ontvangst, maar als hij er niet meteen weg mee weet, blijft het liggen en uiteindelijk is de betrokken ambtenaar ook zoek. Waar moet deze naartoe om uit te vinden waar het fout is gegaan? Nee, degene die mij confronteert met een probleem door een verkeerd gebruik van welk gegeven dan ook, moet het maar voor mij oplossen. Vandaar dat die kaderwetgeving zo'n goede zaak is. Men mag het burgerservicenummer pas gebruiken als men onder een bepaalde wet valt. In die wet staat keurig waar men in beroep kan tegen misbruik van deze gegevens.
De heer Van der Ham (D66):
U schetste zonet een prachtige scène van het gemeentehuis waar u blijkbaar vaak komt en daarmee schetste u een mogelijke probleemsituatie. Natuurlijk moeten alle gemeentehuizen en overige instanties hun best doen. In het algemeen doen ze dat ook, maar er zullen ongetwijfeld rotte appels bij zitten waar de burger helemaal gek van wordt. Een centraal punt, een burgerservicepunt, een onafhankelijk orgaan zonder connecties met de organisaties die mogelijk fouten hebben gemaakt, kan naast de burger gaan staan en helpen met doorzetten. Dat is toch heel handig? U zou het toch ook heel plezierig vinden als zo iemand bij het loket naast u kwam staan?
De heer Haverkamp (CDA):
Ik ga niet zo vaak naar een loket, ik ga naar degene die dit probleem voor mij veroorzaakte; als ik een probleem heb met de Belastingdienst, ga ik bijvoorbeeld niet naar het gemeentehuis. Hiervoor bestaan gewoon spelregels. Als de overheid de burger een dienst verleent of iets van hem verlangt, is mogelijk bezwaar geregeld. Het is aan de overheid om aan te tonen dat zij tot de juiste afweging is gekomen. Als burgers hierover ontevreden zijn, is er altijd nog de Nationale ombudsman. Stel dat ergens een rotte appel zit; aan welke concrete casus kan dan worden gewerkt? Eerst zou moeten worden achterhaald of de fout door het burgerservicenummer komt; pas als dat duidelijk het geval is, is de doorzettingsmacht bevoegd. Vervolgens moet worden achterhaald welke van de vele instanties betrokken is...
De heer Van der Ham (D66):
Bij zo'n uitgebreid verhaal waar je niks van snapt, gooi je al snel de handdoek in de ring. Rotte appels zie je heel snel, vele beurse appels niet. Bij een klacht aan het adres van, bijvoorbeeld, de Belastingdienst maakt deze zelf uit of deze gegrond is. Voor een burger die het daarmee niet eens is, is het toch prettig om een laagdrempelige instantie te hebben die er onafhankelijk tegenover staat. De ombudsman is dan wel weer erg hoog, maar waarom bent u tegen zo'n makkelijk toegankelijk punt?
De heer Haverkamp (CDA):
Om een lang verhaal kort te maken: mij lijkt dat dus overbodig.
De heer Slob (ChristenUnie):
U had het over uw nicht. Heette zij niet Britt? Dat was kennelijk een heel assertieve dame, die haar weg wel gevonden heeft. Maar stel dat zij iets minder assertief was, en toch het vermoeden of bewijs dat met haar burgerservicenummer niet goed is omgegaan. Voor haar zou het dan mooi zijn geweest om een vangnet te hebben, een instantie waar bovendien voldoende expertise aanwezig is.
U vindt het belangrijk dat de privacy wordt gewaarborgd, maar ook dat er draagvlak komt voor het burgerservicenummer. Ik denk dat een burgerservicepunt dat draagvlak juist kan versterken. Je kunt dan bij de voorlichting tegen mensen zeggen: op het moment dat u echt twijfels hebt over het gebruik, hebben wij een plek waar u terechtkunt. Ik begrijp niet dat de heer Haverkamp dat nu met zo veel snelheid aan de kant schuift. Ik zou hem toch willen vragen om er nog eens even over na te denken. Dat kan ook nog eventjes, dus ik vraag hem om niet direct al een conclusie te trekken.
De voorzitter:
Eigenlijk vraagt u de heer Haverkamp dus om nu geen antwoord te geven. Daar is de voorzitter natuurlijk heel erg voor!
De heer Haverkamp (CDA):
Voorzitter, ik moet u dan toch teleurstellen. Bij dezen mijn excuses! Mijn nicht Britt liep er tegenop dat er nog geen burgerservicenummer was. Dat was haar handicap. Er waren zo veel verschillende gegevens waarover zij correspondentie moest aangaan. Alle mensen verscholen zich daarachter met opmerkingen in de trant van: je kunt het daar wel hebben ingeleverd, maar dan hebben wij er nog niets aan. Ik hoop dus ook de toezegging van de minister te krijgen dat dergelijke situaties tot het verleden behoren als het burgerservicenummer straks is geïntroduceerd. Wij komen dan dicht bij de motie van de heer Szabó over eenmalige gegevensverstrekking. Dat is de eerste stap die wij nu met elkaar gaan zetten. Dat was het verhaal van mijn assertieve nicht.
Dan kom ik bij het verhaal over het draagvlak. Ik wil mensen geen doekje voor het bloeden geven dat achteraf gezien de bloeding niet stopt. Als straks iemand iets nadeligs overkomt, moet hij eerst achterhalen of dat komt door het gebruik van het burgerservicenummer. Die stap wil ik niet eens hebben voor de burger! Er overkomt hem iets waardoor hij een probleem heeft met de overheid. Hij gaat dan gewoon naar de instantie die het probleem veroorzaakt, die het vervolgens moet oplossen. Als die instantie het niet goed oplost, omdat het een beurse dan wel rotte appel is, gaat de burger naar de groenteboer in de vorm van de Nationale ombudsman.
Mevrouw Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen):
Voorzitter. Als je de discussie niet vanaf het begin hebt gevolgd maar er slechts over hebt gelezen, zou je, als je vandaag meeluistert, zeggen dat het eigenlijk heel simpel is. Ik sta helemaal achter de PvdA-fractie: het is een heel gemakkelijke oplossing voor de burger. Ik zat net op mijn stoel eventjes te kijken naar alle verschillende kaarten. Ik heb ze nu in mijn handen. Ik dacht toen: die ergernissen van de burger moet je ook een beetje kwijtraken. Toen vroeg ik mij af waarom ik dan nog zo veel kaartjes had. Ik hoop niet dat wij nu alleen maar een goed nummer hebben. Ik hoop dat met de huidige techniek niet alleen wordt gekeken naar wat je allemaal met dat nummer kunt openbreken, maar dat je ook kijkt wat je allemaal op één kaartje kunt zetten. Hebben alle instellingen die ervan gebruik kunnen maken, wel één soort systeem waarbij je met je kaartje terecht kunt? Ik hoop dat niet weer wordt gezegd: nee, maar daarvoor heeft u toch nog een ander kaartje nodig. Ik neem aan dat alle ambtenaren en ICT-mensen daarover hebben meegedacht en dat er zo meteen een kaart uit de kast komt waarmee het klaar is.
Een ander punt is de fraude. Als je over fraude praat, zou je zeggen dat je het over diefstal of wat dan ook hebt, maar er is natuurlijk een heel grote groep Nederlanders die minder mondig is. Ook zijn er een heleboel mensen – ik kom uit Amsterdam – die het zwervend bestaan aangaan en hun kaartje kwijtraken. Op dat moment moeten zij ergens een nummer gaan halen. Wat gebeurt er dan? Ik ben wel eens met iemand meegegaan die zijn portemonnee kwijt was. Die persoon was trouwens wel mondig. Je komt dan bij zo'n burgerafdeling waar men zegt dat het € 35 kost om je gegevens weer terug te krijgen. Maar je bent dan ook je pinpasje kwijt. Het is een prachtig drama hoe je je eigen nummer en je eigen identiteit niet kunt terugkrijgen, alleen al omdat wij het allemaal in die computers hebben opgeslagen. Hoewel het heel goed is dat er dadelijk één kaart met één nummer is, moet wel aandacht worden besteed aan de vraag of wij zelf nog wel bij ons nummer kunnen komen. Ik ben iemand die altijd iets kwijt is en zich dan afvraagt waar ze nu weer moet zoeken.
Is de fraudegevoeligheid een normale fraudegevoeligheid of kun je er echt heel nare dingen mee doen? Laatst raakte iemand bijvoorbeeld een computer kwijt met creditcardgegevens van veel mensen waarna daarmee fraude werd gepleegd voordat men het doorhad.
Mijn collega's hebben het toetsingskader al genoemd. Ik hoop dat de minister daar nader op ingaat. Het voorlichtingsbeleid is erg belangrijk. Als overheid doen wij daar wel eens te gemakkelijk over. Wij denken dat iedereen wel op internet kijkt. Ik deed hier vanmiddag een rondleiding en daarbij waren veel mensen die verbaasd waren over veel dingen waarvan wij denken "dat weet je toch wel?". Wij gaan er te gemakkelijk vanuit dat mensen al iets weten.
Moet je een aparte ombudsman instellen voor klachten of moet je dit of dat? Het volgende vind ik slecht geregeld en daar heb ik ook andere vragen over gesteld. Het is een van mijn ergernissen. Het gaat erom wanneer mensen in moeilijkheden komen. Hier hebben wij een heel ambtenarenapparaat om dat uit te zoeken. Dat heeft ook iedere gemeente. Er mogen echter maar minimale kosten in rekening worden gebracht als je er een advocaat bij moet halen om ergens verder mee te komen. Die prijzen zijn niet meer van deze tijd. Ik geloof dat wij € 176 voor een heel proces mogen rekenen. Als mensen te maken krijgen met fraude, gevoeligheden et cetera, dan zijn de prijzen die wij hanteren niet meer van deze tijd. Volgens mij heb ik de meeste dingen gezegd. Ik sta voor een stukje achter het CDA, namelijk met betrekking tot hun laatste opmerking. Net als de PvdA vind ik dat het de burgers zo gemakkelijk mogelijk moet worden gemaakt.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
De regering zal morgen antwoorden.
Sluiting 22.01 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-6341-6355.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.