Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Warenwet teneinde een mogelijkheid op te nemen tot het stellen van hygiënevoorschriften bij het tatoeëren en het piercen en tot het houden van toezicht daarop, de werking van die wet uit te breiden tot eet- en drinkwaren die worden verhandeld op het continentaal plat, alsmede tot strafbaarstelling van artikel 27, derde lid, van die wet op grond van de Wet op de economische delicten (30173)

, en van:

- de motie-Kant/Arib over de registratie van of een vergunningsysteem voor privé-klinieken (30173, nr. 8);

- de motie-Arib over toezicht op verwijderen van tatoeages (30173, nr. 9).

(Zie vergadering van 19 april 2006.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Voorzitter. Tijdens de eerste twee termijnen heb ik namens mijn fractie gezegd dat ik niet erg gelukkig ben met het wetsvoorstel dat voorligt. Dat komt niet omdat wij de hygiëne en de volksgezondheid niet belangrijk zouden vinden, maar vooral omdat het voorstel daaraan een te kleine bijdrage levert. De richtlijn is gebaseerd op de werkwijze in Amsterdam. Daar heeft het 20 jaar geduurd om de ondernemers binnen de sector op één lijn te krijgen. Dat is nu gelukt, en nu denkt de minister dat hij dit met het onderhavige wetsvoorstel in het hele land voor elkaar kan krijgen. Ik denk echter dat vooral een mentaliteitsverandering van belang is, want mensen zullen zich niet zomaar gaan houden aan regels die zij niet begrijpen. Dat zij de regels inderdaad niet begrijpen, heb ik van de sector wel begrepen.

De andere GG en GD's in Nederland dan die in Amsterdam hebben op dit dossier weinig ondernomen. Dat is eigenlijk wel gek, want zij stellen vast dat er zich een probleem voordoet op het gebied van de volksgezondheid. Volgens mij zijn de GG en GD's belast met het toezicht op de volksgezondheid. Zij willen dat wel doen, maar dan moet er een vergunningenstelsel komen, waarvoor apart betaald moet worden. Wij vinden dat vreemd, en ik moet daarbij vaststellen dat de lobby van de GG en GD's om hun voortbestaan op deze manier te verzekeren, succesvol is geweest.

De belangrijkste reden voor het wetsvoorstel is het infectiegevaar bij piercings en tatoeages. Daarbij gaat het niet alleen om gewone wondinfecties; de minister vreest vooral besmetting met hiv-aids en hepatitis A en B. In Brabant en Groningen is onderzocht hoe vaak infecties voorkomen. Het verband tussen tatoeëren en hiv-aids of hepatitis A en B is in Nederland nooit vastgesteld. Wel doet zich in 25% van de gevallen van piercing een wondinfectie voor; dit geldt niet bij tatoeëren. In de onderzoeken wordt echter geen uitsluitsel gegeven over de vraag wanneer de infectie is opgetreden: is de infectie ontstaan doordat de piercing op een niet-hygiënische manier is uitgevoerd, of doordat de wond niet goed is verzorgd tijdens de nazorg? Vooral bij een navelpiercing duurt het genezingsproces vrij lang. Ik wil graag dat de minister hierop reageert, want het was voor hem een belangrijke reden om voor het voorstel te zijn.

Ik denk dat de minister zijn rug recht houdt en het voorstel handhaaft. Wellicht gaat het voorstel het dan halen, en daarom wil ik graag aandacht vragen voor de administratieve lasten voor de kleine ondernemers. Daarbij gaat het niet alleen om tatoeëerders en piercers; ook juweliers en schoonheidsspecialisten vallen onder deze regeling. Daarom dien ik mede namens de CDA-fractie de volgende motie in, waarin ik de minister vraag om de administratieve lasten en de beoogde effecten van het vergunningenstelsel meer met elkaar in evenwicht te brengen.

De Van MiltenburgKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de ondernemer die een onderneming in stand wil houden waarin tatoeage- en piercingmaterialen worden gebruikt, dient te beschikken over een vergunning;

constaterende dat deze vergunning jaarlijks opnieuw moet worden aangevraagd;

overwegende dat de regering zich ten doel heeft gesteld de administratievelastendruk te verlagen en in het algemeen het aantal vergunningen met 20% wil verminderen;

van mening dat het jaarlijks aanvragen van een vergunning een zware administratieve last geeft voor de tatoeërende en piercende ondernemer, waaronder ook de schoonheidsspecialisten en de juweliers worden verstaan;

verzoekt de regering, te regelen dat niet een vergunning voor één jaar maar een periode van drie jaar wordt verleend,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Miltenburg en Buijs. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(30173).

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Het tweede onderdeel van mijn betoog handelt over het amendement dat ik heb ingediend om het mogelijk te maken leeftijdsgrenzen te stellen en het verplicht te stellen dat bij jongeren onder de zestien jaar de ouders meegaan als een tatoeage of piercing wordt geplaatst. Ik wil het niet verbieden, maar ik meen wel dat de ouders mee moeten komen wanneer zij het goed vinden dat er bij hun kind een piercing of tatoeage wordt geplaatst. Als dat niet gebeurt en het kind thuiskomt met een zogenaamde "kunstzinnige verminking" terwijl de ouders dit niet hebben gewild, meen ik dat zij de mogelijkheid moeten krijgen om een klacht bij de politie in te dienen op basis waarvan de tatoeëerder of piercer kan worden vervolgd.

Minister Donner heeft verklaard dat dit amendement niet uitvoerbaar is. Dat snap ik niet zo goed. Ik geef eerlijk toe dat ik geen jurist ben. Wat is nu duidelijker te constateren en gemakkelijker vervolgbaar dat dit zichtbare bewijsstuk. De tatoeage staat immers op het lichaam. Dat zou ik graag van de minister willen vernemen. Ik zou ook van hem willen weten waarom hij het zo moeilijk vindt om ouders een wat stevigere mogelijkheid te bieden om hun ouderlijke rol handen en voeten te geven. Lang niet alle ouders vinden het vervelend. Ook dat is hun goed recht. Maar waarom zouden wij hun niet de kans geven om wanneer er tegen hun zin zoiets met hun kind gebeurt, een concrete klacht in te dienen waarvan zij weten dat er ook daadwerkelijk zal worden vervolgd?

Ik kan er wel een grapje over maken, maar vanmorgen stond toevallig in de Telegraaf dat in China een Chinees tot de doodstraf is veroordeeld voor het tatoeëren van vrouwen. Daarvoor wil ik absoluut niet pleiten. Maar er zijn landen waar men inziet dat een tatoeage wel degelijk een ernstige verminking is en daarvoor wetgeving hebben die zij proportioneel vinden. Ik niet, maar enige mate van wetgeving acht ik wel degelijk op zijn plaats. Ik verzoek de minister daarom om zijn standpunt te herzien. Ik hoop dat hij hier positief tegenover zal staan. Per slot van rekening is hij de minister geweest die het ouders veel moeilijker heeft gemaakt om een corrigerende tik uit te delen. Eigenlijk is het nu zo geregeld dat de minister vindt dat ouders dat niet mogen, maar dat vreemden hetzelfde kind een verminking mogen toebrengen die niet mag worden vervolgd. Ik snap het niet zo goed, maar ik ben geen jurist. Ik ben slechts een moeder.

Mevrouw Kant (SP):

Ik ben ook een moeder, maar ik zou een tattoo of een piercing geen verminking willen noemen. Dat gaat mij echt te ver. Ik sta er absoluut van te kijken dat een liberaal als mevrouw Van Miltenburg dit strafbaar wil stellen. Het is prima dat er regels moeten komen en dat men voorzichtig moet zijn. Maar zij wil dat iemand die een piercing zet bij iemand van vijftien jaar die zonder zijn moeder komt, wordt vervolgd. Mijn grootste probleem is dat mevrouw Van Miltenburg geen enkel onderscheid maakt tussen een tattoo, een neuspiercing of een wenkbrauwpiercing. Dat begrijp ik niet.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Mevrouw Kant wil wel dat er hygiëneregels worden gesteld. Dat vindt zij erg belangrijk. Ik heb het gehad over onderzoek waaruit naar voren komt dat het onduidelijk is of de wondinfecties ontstaan bij het plaatsen of bij de nabehandeling. Van een navelpiercing duurt het soms wel een half jaar voordat deze is genezen. Ik meen dat het belangrijk is dat ouders op de hoogte zijn van de manier waarop de wond moet worden nabehandeld. Een tatoeëerder uit Den Haag zei het heel goed: je moet niet alleen een beetje zijn uitgegroeid, je moet ook in je hoofd een beetje zijn uitgegroeid om een dergelijke beslissing te kunnen nemen, of anders moet er iemand naast je staan die dat oordeel velt. In mijn beleving behoort dat de ouder te zijn. Ik verbied iemand onder de zestien niet om een tatoeage of piercing te nemen. Ik meen dat de ouders bij de beslissing betrokken moeten worden. Daarom wil ik het op deze manier geregeld zien.

Mevrouw Kant (SP):

Ten aanzien van de strafbaarstelling is de leeftijdsgrens zestien jaar, maar verder gooit mevrouw Van Miltenburg alles op één hoop: neuspiercing, wenkbrauwpiercing, navelpiercing, ik ga ze niet allemaal opnoemen.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik heb overwogen om het amendement alleen betrekking te laten hebben op tattoos en de piercings erbuiten te laten omdat zij vrij eenvoudig te verwijderen zijn, waarna er als je geluk hebt alleen een klein litteken overblijft, of als je pech hebt een groter litteken. Maar de hygiëne, de verzorging van de wond, vind ik ook heel belangrijk. Uit onderzoeken blijkt dat de nazorg heel belangrijk is. Ik heb van jonge mensen gehoord – de afgelopen weken is aan dit onderwerp in de media veel aandacht besteed – dat hun vaak niet wordt gezegd hoe de wond moet worden verzorgd en dat zij er weinig aandacht voor hebben. Daarom denk ik dat het juist ook voor piercings belangrijk is dat de ouder erbij aanwezig is.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Hygiënevoorschriften bij tatoeëren en piercen zijn beslist noodzakelijk. Daarover is geen enkel misverstand. De laatste cijfers van de GGD laten dit nog eens overduidelijk zien. Het infectiepercentage bij piercing is in Brabant 15 en in Groningen 14. Een derde van de infecties treedt op bij navelpiercings en een kwart van de infecties bij oorschelppiercings. Voorwaar een duidelijke signaal dat er iets moet worden gedaan. Meer dan waarschijnlijk zullen dit overigens onschuldige infecties zijn, maar toch kan niet worden uitgesloten dat hierbij in een aantal gevallen ook hepatitis- of hiv-infecties aan de orde zijn. Derhalve is er meer dan genoeg reden om wettelijke eisen te stellen op het gebied van de hygiëne en daarvoor voorschriften te hanteren. De CDA-fractie kan dan ook op die gronden het onderhavige wetsvoorstel onderschrijven, het wetsvoorstel dat een vergunningenstelsel voor tatoeages en piercings introduceert.

Mijn fractie is ook van mening dat degene die een tatoeage of piercing aanbrengt, minimaal aan bepaalde eisen moet voldoen. In België is iemand die dit beroep uitoefent, verplicht om klanten schriftelijk te informeren over bepaalde risico's en bijwerkingen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het waarschuwen voor bepaalde allergieën, of om het stellen van de vraag of men ergens allergisch voor is. Het gaat ook om de vraag of men geregistreerd staat als bloeddonor. Zoals men weet, kan men geweigerd worden als bloeddonor wanneer men piercings heeft waarbij de infectiekans groot is. Er zijn meer risico's, zoals het gebruik van antistollingsmiddelen en dus verhoogde bloedingsneigingen, of het lijden aan bepaalde bloedziekten. Ik denk dat het buitengewoon nuttig is om deze voorlichting ergens te introduceren. Ik vraag de ministers, artikel 9 van de Belgische reglementering van tatoeages en piercings te bestuderen, waarbij juist die voorlichting – zoals op de gebieden die ik zojuist heb genoemd – uitdrukkelijk wordt genoemd. Ik zou willen dat iemand die een vergunning krijgt, minimaal meewerkt om de voorlichting over datgene wat bij piercing noodzakelijk is aan de klanten te geven.

Mede gelet op het hieraan voorafgaande debat, vraagt de CDA-fractie om aandacht voor de leeftijdsbegrenzing. Mede gelet op het feit dat de Nederlandse Bond van Tatoeëerders zelf al leeftijdsgrenzen hanteert, maar ook op de toelichting bij het Belgische reglement over leeftijdsregulering, denken wij dat enige bescherming voor minderjarigen gewenst is. Wij volgen overigens niet de route om die bescherming in het Wetboek van Strafrecht op te nemen. Wij vinden de argumentatie van beide ministers, ook de minister van Justitie, voldoende om dit niet zo te doen. Ik stel iets anders voor. In het Belgische ontwerpbesluit is het verboden piercings uit te voeren bij minderjarigen en mag een piercing in de leeftijdscategorie tussen 16 en 19 jaar pas worden gezet indien de betrokkene al dan niet schriftelijk toestemming heeft van de persoon die de ouderlijke macht uitoefent.

Het argument dat mevrouw Kant heeft aangevoerd, deel ik. Ik denk dat wij niet de weg van het Wetboek van Strafrecht op moeten gaan. Je kunt je echter ook voorstellen dat je een apart reglement aan de vergunning koppelt. Of je dat al dan niet opneemt in de Warenwet, laat ik graag aan de minister zelf over. Ik kan mij voorstellen dat bijvoorbeeld aan de vergunningverlening wordt gekoppeld dat men zich moet houden aan de gedragscode die is omschreven in een aantal artikelen. Ik denk dat dit de essentie is. Tegelijkertijd kan de minister ook opnemen wat ik in eerdere instantie heb genoemd, de voorlichting op het gebied van hygiënisch werken, te maken hebbend met gezondheidsrisico's. In mijn voorstel vinden de controles dan gewoon door de VWA, de Voedsel en Waren Autoriteit, plaats, zoals in andere gevallen ook zal gebeuren. Indien men niet voldoet aan wat in dit wetsvoorstel geregeld wordt of indien men zich niet houdt aan de gedragscode die nader moet worden opgesteld, wordt de code doodeenvoudig ingetrokken. Ik verzoek de minister, toe te zeggen dat hij een en ander zal uitwerken, waarbij het Belgische besluit uit 2004 als voorbeeld zou kunnen dienen. Ik zeg niet dat alles moet worden overgenomen. Er kan zeker ook overleg met de beroepsgroep plaatsvinden. Wil de minister in overleg met de NBT eens kijken hoe de huidige gedragscode binnen de beroepsgroep is? Wil hij de Kamer nog voor het eind van het jaar informeren of binnen de Warenwet of een reglement annex aan de Warenwet een systeem van vergunningverlening zal worden opgenomen? Het maakt mij niet veel uit, als het er maar komt.

Als de toezegging er komt, ben ik graag bereid de motie die ik nu indien weer in te trekken. De motie laat de ministers veel vrijheden. Omdat er geen tweede termijn is, dien ik haar nu voor de zekerheid in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er op het gebied van tatoe en piercing eisen worden gesteld aan de hygiëne en dat hiervoor een vergunningensysteem wordt geïntroduceerd;

van mening dat naast hygiënische eisen ook op het gebied van preventie volksgezondheidsvoorwaarden dienen te worden gesteld, bijvoorbeeld op het gebied van voorlichting en leeftijdsbegrenzing;

van mening dat deze voorwaarden vastgelegd moeten worden in een reglement dat gekoppeld is aan de vergunningverlening;

verzoekt de minister, in overleg met de branche voor 1 januari 2007 een reglement te ontwikkelen en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Buijs. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(30173).

De heer Buijs (CDA):

Of de wijze van vergunningverlening wel of niet in de Warenwet komt, laat ik maar in het midden. Er was te weinig tijd om met mijn collega's overleg hierover te voeren. Wat mevrouw Van Miltenburg met haar amendement wil bereiken, wordt door mij onderschreven, maar ik kies een andere route, die mijns inziens minder problemen geeft en minder bezwaarlijk is voor de minister van Justitie. Als mevrouw Van Miltenburg met mijn route akkoord gaat, mag de motie wat mij betreft ook op haar naam komen.

Mevrouw Kant (SP):

Het is jammer dat er soms Buijsweinig tijd is voor overleg. Volgens mij maakt de heer Buijs het nodeloos ingewikkeld. Er is een hygiënerichtlijn, waarin per onderdeel, tattoo, piercing, navelpiercing enz., wordt aangegeven waaraan men zich moet houden, wil men een vergunning krijgen. Er staan ook adviesleeftijds­grenzen in. Mijn suggestie zou zijn, zoals ik heb gezegd, die adviesleeftijdsgrenzen in overleg met het veld tot richtlijnen te maken. De heer Buijs wil een apart reglement, maar het staat al in de bestaande richtlijn. Het staat er alleen als een advies, maar als het wordt omgezet in een richtlijn, zijn wij er.

De heer Buijs (CDA):

Mevrouw Kant en ik zitten helemaal op een lijn. Ik wil de richtlijn echter koppelen aan de vergunningverlening. De vergunning van iemand die zich niet aan de richtlijnen houdt, wordt ingetrokken. Ik voeg er bovendien een aantal dingen op het gebied van voorlichting aan toe. Het gaat mij te ver om het in het strafrecht op te nemen, maar ik wil wel dat er straks in de kring van beroepsgenoten, tatoeëerders en piercers een bepaalde gedragscode wordt gehanteerd die kan worden gecontroleerd door de Voedsel en Waren Autoriteit.

Mevrouw Kant (SP):

Volgens mij bedoelen de heer Buijs en ik hetzelfde, maar maakt hij het nodeloos ingewikkeld. De vraag is wel wat de richtlijn moet zijn. Wordt de leeftijdsgrens de grens die mevrouw Van Miltenburg aangeeft, zestien jaar voor alles? Of kunnen er binnen de richtlijn of het reglement gradaties worden gemaakt, bijvoorbeeld voor piercings twaalf jaar en voor tatoes zestien jaar?

De heer Buijs (CDA):

In het Belgische reglement is een grote verfijning opgenomen. Voor minderjarigen is het altijd verboden. Dat ontbreekt in het amendement van mevrouw Van Miltenburg, maar ik denk dat zij het wel bedoelt. Tepelpiercing, piercing van geslachtsdelen en ga zo maar door is helemaal verboden. Er wordt gekeken naar piercing van kraakbeen enz. Als lid van de Kamer heb ik daar te weinig inzicht in. Ik wil er mijn oordeel niet over uitspreken. Ik laat het dan ook over aan de minister om te kijken op welke manier een handzame gedragscode, of hoe je het ook wilt noemen, kan worden ontwikkeld, zodanig dat deze ook controleerbaar is en waarbij geldt dat bij overtreding ervan de vergunning wordt ingetrokken.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik ben heel verbaasd over de inbreng van de heer Buijs. De vorige keer heeft hij heel sterk gepleit voor een branchecode. Het moest geen wettelijke regeling zijn; de branche moest het zelf gaan regelen, want in het andere geval zou het tot veel bureaucratie leiden. Nu lijkt hij voor dit wetsvoorstel te zijn, zij het dat hij vindt dat de vergunning niet elk jaar, maar eens in de drie jaar geregeld moet worden. Daarnaast wil hij ook nog een wettelijk vastgelegde gedragscode, wat volgens mij alleen nog maar meer bureaucratie met zich meebrengt. Ik vraag mij af wat de heer Buijs bewogen heeft om zo van zijn koers af te wijken.

De heer Buijs (CDA):

Ik wijk helemaal niet af. Ik ben gewoon eens gaan kijken en erover gaan denken, mede na het signaal dat uit het amendement naar voren komt, hoe andere landen het geregeld hebben. Ik heb gezien dat daar nuttige dingen in staan, zoals het reglement in België, waarbij er door de voedsel- en warenautoriteit gecontroleerd wordt. Het betreft voorschriften op het gebied van hygiëne, maar tegelijkertijd wordt daarin ook een bepaalde wijze van werken zichtbaar gemaakt. Daarvan zou ik zeggen: laten wij dit, naast de aanwijzingen op het gebied van hygiëne, ook onderdeel van deze wet doen uitmaken. Of dat dan naast de wet komt of in de wet, zal mij worst zijn, als het maar geregeld wordt. Ik vraag dan ook de minister in deze motie om voor het einde van het jaar met een voorstel te komen.

De essentie waarop dit afwijkt van het voorstel van mevrouw Van Miltenburg, betreft het volgende. Ik heb dit de vorige keer in het debat ook gezegd en ik heb het later nog eens gezegd: het betreft het wettelijke traject dat mevrouw Van Miltenburg kiest. Zij kiest het strafrecht en ik denk dat zij zich daarmee in het kader van de motivering die de minister ook gegeven heeft, in de vier, vijf punten die aangevoerd worden, iets op de hals haalt wat op het gebied van handhaving niet of nauwelijks te realiseren is. Dat is het enige verschil. Onze doelstellingen wijken niet zoveel af.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Nee, de doelstellingen wijken niet zoveel af. Ik ben echter heel verbaasd over het feit dat u het wel wilt regelen, maar daartoe blijkbaar niet wilt kiezen voor de simpele weg, waarbij u de ouders en de kinderen uiteindelijk het meeste steunt. Dat is toch wat wij willen met dit wetsvoorstel? Als er iets gebeurt wat je niet wilt, moet je gewoon naar de politie kunnen gaan en daar je klacht kunnen indienen. Nu moet het allemaal via rare bochten en constructies. De meeste mensen in Nederland weten helemaal niet wat de Warenwet is en zij hebben daar dan ook niets mee. Dat zal dus niet werken en dan vraag ik mij af hoe daar het toezicht geregeld kan worden.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Ik probeer juist om samen met mevrouw Van Miltenburg eruit te komen. Ik constateer dat haar amendement volstrekt onvoldoende is. Ten eerste betreft dit het wettelijke traject; ten tweede is er geen verbod op tatoeëring en piercing onder de twaalf jaar; ten derde is niet omschreven wat er precies wordt bedoeld. Ik zou mijn steun dan ook niet aan dit amendement willen geven. Als zij zegt dat zij verbaasd is over mijn gedrag, merk ik op dat ik juist een voorstel doe dat de geest ademt van de bedoeling die wij beiden hebben en waarbij ik probeer haar tegemoet te komen: dan verbaast het mij dat zij daar niet op ingaat.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Het is soms heel bizar om te zien hoe discussies op een gegeven moment een bepaalde richting kunnen opgaan. Terwijl het de bedoeling was om hier een discussie te voeren over een wet die simpelweg eisen zou stellen aan hygiëne en waarbij een vergunningstelsel wordt ingevoerd in plaats van een rapport, is het nu ontaard in discussies over waar je wel en niet een piercing mag plaatsen en wat wel en niet wettelijk moet worden geregeld.

Ik stel voorop dat wij blij zijn met het wetsvoorstel. In het verleden hebben wij er schriftelijke vragen over gesteld dat tatoeages, hoe mooi zij ook kunnen zijn, niet onschuldig zijn en tot allerlei problemen kunnen leiden zoals infecties, terwijl als je er later vanaf wilt, dit ook verregaande gevolgen kan hebben. Het is derhalve belangrijk dat de overheid daar haar verantwoordelijkheid in neemt. Wij zijn dus blij met het wetsvoorstel en wij zullen er dan ook vóór stemmen.

Tijdens het debat hebben wij een aantal vragen gesteld, die voor een belangrijk deel zijn beantwoord. Sommige reacties op moties zijn echter niet voldoende onderbouwd. Wij vinden het belangrijk dat kinderen worden beschermd, want tatoeages zijn niet onschuldig. Ouders moeten de mogelijkheid krijgen, daarin hun stem te laten horen. Mijn collega Van Miltenburg heeft hierover een amendement ingediend om dit in het strafrecht te regelen, maar dat gaat ons te ver. De minister van Justitie zegt dat dit qua handhaving heel lastig wordt. Maar wat is dan het alternatief? Ik ben bereid naar de argumenten van de bewindslieden te luisteren; tegelijkertijd vraag ik hun, een alternatief te geven.

Tijdens het debat hebben wij gevraagd of kan worden ingegaan op de problematiek van de rimpelvullers, waarover de minister ons apart zou informeren. Omdat wij daarover nog niets hebben gehoord, vraag ik de bewindslieden alsnog om een reactie.

Samen met mijn collega Kant blijf ik van mening dat het heel raar is dat een vergunningstelsel wordt ingevoerd voor tatoeages, terwijl voor het verbouwen van lichamen van vrouwen in privé-klinieken voor cosmetische chirurgie helemaal niets bestaat. Daarover is een motie ingediend, waarop de minister heeft gereageerd door te zeggen dat die twee zaken niet zijn te vergelijken. Natuurlijk niet, want ik vind die verbouwingen, met alle consequenties van dien, veel verder gaan dan een tatoeage. Ik vraag de ministers daarom om opnieuw naar de motie te kijken en met betere argumenten te komen.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Het is inderdaad een ongerijmdheid dat privé-klinieken geen vergunningen hoeven aan te vragen, vandaar mijn motie. Het argument dat de minister geeft om de motie te ontraden, is dat er al een registratie is. Maar het probleem is dat die registratie niet verplicht is. Degenen die niet ontdekt willen worden, laten zich uiteraard ook niet registreren. Daarom laat ik mijn motie in stemming brengen, hopend op een Kamermeerderheid.

In eerste termijn heb ik al een oplossing aangedragen voor de leeftijdsgrenzen. In de hygiënerichtlijn wordt per soort tatoeage aangegeven wat de adviesleeftijd is. Als je dat advies laat staan, heb je het probleem dat zelfs erg jonge kinderen een navelpiercing kunnen en mogen krijgen. Ik heb begrepen dat er nog wordt overlegd met de sector over de hygiëneregels, en ik vraag de bewindslieden om in dat overleg de vraag mee te nemen of dat advies niet gewoon een richtlijn kan worden. Dan zijn wij er gewoon!

De heer Buijs (CDA):

Ik ben het volledig met mevrouw Kant eens. Ik heb er wel behoefte aan om haar een vraag te stellen over een ander punt. Onder andere in België staat in de richtlijnen dat het niet is toegestaan om pearcings en/of tatoeages aan te brengen bij personen die onder invloed zijn van alcohol of drugs. Is mevrouw Kant het daarmee eens?

Mevrouw Kant (SP):

Dat is een interessante toevoeging. Misschien kunnen wij nog meer verzinnen. Natuurlijk ben ik het daarmee eens.

De heer Buijs sprak eerder over een Belgische richtlijn die inhoudt dat iemand van negentien jaar begeleid moet worden door één van zijn ouders. Ik zou er als negentienjarige niet aan moeten denken om mijn moeder mee te nemen.

De heer Buijs (CDA):

Nee, die richtlijn geldt voor zestien- tot achttienjarige personen. Los daarvan merk ik op dat het ook niet mijn uitgangspunt is. Ik heb die opmerking gemaakt als inleiding op mijn vraag aan de minister. Vervolgens heb ik hem gevraagd om de huidige Nederlandse richtlijnen onder de loep te nemen en zich ook te verdiepen in de Belgische. Men gaat daar nog verder. In de Belgische richtlijnen staat immers ook iets over de psychische gesteldheid van mensen. Ik zeg dus niet dat de minister al die richtlijnen moet overnemen. Wel verzoek ik hem om met de huidige Nederlandse richtlijnen aan de slag te gaan en een blik te werpen op de Belgische. Dan kan de minister nagaan of de richtlijnen in Nederland moeten worden uitgebreid of aangepast. Met mevrouw Kant ben ik van mening dat de regels moeten worden opgenomen in de Warenwet, of in een gedragscode die gekoppeld is aan het vergunningenstelsel.

Minister Hoogervorst:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng. Minister Donner zal ingaan op de kwestie van de leeftijdsgrens. Ik ga op de overige opmerkingen in.

Mevrouw Van Miltenburg heeft gevraagd waarom deze wijziging nodig is. Zij vroeg naar een indicatie van de gezondheidsproblemen. De cijfers die de heer Buijs heeft genoemd over de regio Brabant zijn veelzeggend. Daaruit blijkt dat er behoorlijk vaak sprake is van infecties. Wij beschikken niet over harde cijfers. Er zijn sterke vermoedens dat een aantal gevallen van hepatitis herleidbaar zijn tot bepaalde tatoeëerders. Het is dus echt nodig dat er iets gebeurt. Door de oorgaatjes vergunningsvrij te maken heb ik de vergunningennoodzaak wat verlicht.

Mevrouw Van Miltenburg heeft samen met de heer Buijs een motie ingediend waarin gevraagd wordt de vergunning niet voor één jaar, maar voor een periode van drie jaar te verlenen. Ik vind een periodiciteit van drie jaar in de aanvangsfase wel heel gering, gelet op de noodzaak om in deze branche een zekere sanering te bewerkstelligen. Daarbij is het niet de bedoeling het aantal aanbieders drastisch te verminderen, maar wel om de problemen op orde te brengen. Wellicht kunnen wij elkaar vinden door voor de aanvangsfase een periode van twee jaar af te spreken die na twee keer twee jaar oploopt tot een periodiciteit van drie jaar. Dan hebben wij in het begin een wat hogere frequentie.

De heer Buijs verwees naar reglementen die in België bestaan. Hij zei dat wij daar misschien inspiratie uit kunnen putten omdat daarin zaken uit verschillende invalshoeken belicht worden. Ik ben daar graag toe bereid en ik zal nagaan of wij daar bij de nadere regelgeving rekening mee kunnen houden.

Dan de kwestie van de vergunningen voor privé-klinieken. Het verbouwen van lichamen is zeer ingrijpend. Dat mag alleen maar gedaan worden door BIG-geregistreerde chirurgen die bovendien ook onder de Kwaliteitswet vallen. Dus voor hen gelden veel strengere eisen dan voor tatoeëerders. Als tatoeëerders lichamen gaan verbouwen, moeten wij gewaarschuwd worden.

Minister Donner:

Voorzitter. Mevrouw Van Miltenburg vroeg wat het probleem is bij de bewijsvoering wanneer een kind bijvoorbeeld een tatoeage heeft. Dan is er wel het bewijs dat er een tatoeage is aangebracht, maar daarmee is niet bewezen wie het gedaan heeft. Dat bewijs zal zeer moeilijk te leveren zijn, tenzij ik bij iedere tatoeageshop een politieagent neerzet om te controleren. Het kind kan wel zeggen wie het gedaan heeft, maar daarmee is het bewijs niet geleverd. Dat is gewoon een verklaring waar ik de geldigheid van moet aantonen. Bovendien ligt de gehele bewijslast bij de overheid als het in het strafrecht wordt opgelost. Dan zal de overheid bovendien moeten aantonen dat de tatoeage opzettelijk werd aangebracht terwijl de tatoeëerder wist dat hij strafbaar was. Dat veronderstelt dat de tatoeëerder elke keer moet nagaan of het kind de juiste leeftijd heeft. Hij mag daar niet zonder meer van uitgaan. Een strafrechtelijke oplossing zorgt dus voor grote bewijsrechtelijke moeilijkheden. Dan is er wel wetgeving, maar die is dan symboolwetgeving. Precies om deze redenen wordt de pedagogische tik, waarnaar mevrouw Van Miltenburg verwees, niet opgelost via het strafrecht, maar via het burgerlijk recht. Vermoedelijk kan deze zaak nu al via het burgerlijk recht worden aangepakt, als een ouder dat wil. Het is zonder meer duidelijk dat een kind jonger dan twaalf jaar niet rechtsbevoegd is, zodat er toestemming van de ouders moet zijn. Wordt in een dergelijk geval een tatoeage aangebracht, dan levert deze afhankelijk van de plek waar deze wordt aangebracht, schade op en dan is het een onrechtmatige daad. Op die wijze kan daartegen eventueel worden opgetreden. Met het idee dat optreden makkelijker wordt gemaakt door niet de ouder te laten optreden, maar de politie, wordt puur symboolwetgeving gemaakt.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

De minister zegt dat het Burgerlijk Wetboek nu al een oplossing biedt. Ik heb mij laten adviseren door juristen. Zij zeggen dat hierover geen enkele jurisprudentie bestaat. Het is dus zeer te betwijfelen dat dit zal lukken. Daarom wil ik het op een andere manier regelen. Ouders voelen zich onmachtig. Ik hoop dat de minister dat in ieder geval begrijpt. Dat wil ik oplossen. Niet iedereen blijkt het even erg te vinden, maar ouders voelen zich onmachtig als het gebeurt en kunnen nergens hun klacht deponeren. Als wij hiervoor samen een oplossing kunnen vinden, vind ik dat geweldig.

Minister Donner:

De ouder de mogelijkheid gegeven om naar de politie te gaan en daar aangifte te doen, terwijl de politie daar niks mee kan doen, is niet de oplossing. Dat is net zo onbevredigend als bij al die fietsendiefstallen. Daar kun je wel aangifte van doen, maar daarmee krijg je de fiets niet terug.

Er is geen civielrechtelijke jurisprudentie omdat er tot nu toe geen ouders geweest zijn die daarop hebben ingezet en hebben doorgezet. Ik ben mij ervan bewust dat het regelen van verantwoordelijkheden op dit moment moeilijker is. De lijn die de heer Buijs aangeeft, namelijk dat wel degelijk regels worden opgesteld voor wat wel en niet binnen de branche mag gebeuren, biedt ook een beter houvast om civielrechtelijk aan te tonen dat er sprake is van een onrechtmatige daad. Dan heeft men zich immers niet aan regels gehouden, als de ouder kan aantonen dat een specifiek iemand het heeft gedaan. Als dat aangetoond kan worden, is ook de tweede, bestuursrechtelijke lijn de betere aanpak, namelijk het al dan niet intrekken van de vergunning als blijkt dat in strijd met dit soort regels een tatoeage of piercing wordt aangebracht. Dat is eenvoudiger omdat binnen het bestuursrecht de bewijsmogelijkheden ruimer zijn en de bewijslastverdeling een andere is dan in het strafrecht. Het strafrecht is immers zeer strikt en formeel: de overheid moet stellen, de opzet bewijzen en voldoen aan allerlei andere eisen die volgens het strafrecht gelden. Met het strafrecht wordt dus voor de moeilijkste weg gekozen, terwijl het civiele recht nu al houvast biedt. Het civiele recht kan een nog beter houvast krijgen met de benadering via het bestuursrecht, in ieder geval via regels voor de branche.

Naar ik meen is hiermee duidelijk wat de verschillende mogelijkheden binnen het rechtssysteem zijn. Ik zeg zeker niet dat dit punt geen zorgen baart. Ik kan mij voorstellen dat iemand wiens kind wat beklad thuiskomt, enigszins schrikt. Dat deed ik al met het gaatje in het oor.

De heer Buijs (CDA):

Mag ik uit de woorden van de minister van Justitie begrijpen dat hij de route die ik heb beschreven, door de regering verder wil laten ontwikkelen?

Minister Donner:

Ja.

De heer Buijs (CDA):

Dan kan ik mijn motie intrekken als de minister ook toezegt dat de Kamer voor 1 januari aanstaande zal worden geïnformeerd op welke wijze dat zijn beslag heeft gekregen. Dat wil ik graag van een van de ministers horen.

Minister Donner:

In de bestuursrechtelijke lijn zal het uitgewerkt moeten worden in het kader van het wetsvoorstel dat er nu ligt. Minister Hoogervorst heeft gezegd dat hij dat voor het eind van dit jaar zal bezien en verder zal uitwerken en daarover de Kamer zal berichten.

De heer Buijs (CDA):

Dat had hij nog niet gedaan, maar ik zie hem nu knikken. Derhalve trek ik mijn motie in, want op dit moment wordt invulling gegeven aan datgene wat met de motie wordt beoogd.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Buijs (30173, nr. 13) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Kant (SP):

Als ik het goed begrijp, wordt bekeken of de leeftijdsgrenzen die als advies in de hygiënerichtlijn staan, overgenomen kunnen worden als een richtlijn, gekoppeld aan de vergunningverlening. Dan zijn wij klaar.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

De minister heeft toegezegd dat hij zal zorgen dat de regelgeving wordt aangepast, zodat de vergunningverlening anders wordt. Daarom trek ik mijn motie in, evenals mijn amendement op stuk nr. 7.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Miltenburg/Buijs (30173, nr. 12) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Het amendement-Van Miltenburg (30173, nr. 7) is ingetrokken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik ga ervan uit dat wij aanstaande dinsdag over het wetsvoorstel en de overgebleven moties kunnen stemmen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven