Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 67, pagina 4237-4247 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 67, pagina 4237-4247 |
Aan de orde is de behandeling van:
de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat over de stand van zaken rond de uitvoering van de aanbevelingen van de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten (TCI) (29283, nr. 39).
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Tijdens de regeling van werkzaamheden gisteren is besloten dat ik zou informeren of de minister van Financiën aan dit debat zou kunnen deelnemen. Natuurlijk komt de minister naar de Kamer als zij daarom vraagt, maar zijn redenen om op zo'n korte termijn geen inbreuk te willen maken op zijn agenda, heb ik geaccepteerd. Daarom is van de kant van de regering alleen de minister van Verkeer en Waterstaat bij dit debat aanwezig.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Voorzitter. Hartelijk dank voor de gelegenheid om met de regering van gedachten te wisselen over de aanbevelingen van het rapport van de commissie-Duivesteijn. Veel van de aanbevelingen die aan het adres van de regering zijn gericht, zijn ter hand genomen. Ik ben daar verheugd over. Daarom wil ik voor de verandering eens beginnen met een compliment aan de minister van Verkeer en Waterstaat. Je kunt duidelijk zien dat de TCI invloed heeft op de projectorganisatie Zuiderzeelijn. Dit blijkt ook uit de manier waarop er mensen van buiten in de organisatie worden opgenomen om kritisch tegengas te bieden. Dit is nu precies de manier waarop het ministerie van Verkeer en Waterstaat naar de mening van mijn fractie te werk moet gaan. Met een open vizier, de luiken open en door critici binnen te halen, kan het voorkomen dat het voortdurend tegen de muren van de Kamer opbotst. Helaas gaat dit nog niet altijd goed, maar er is wellicht op andere dossiers vooruitgang te boeken.
Dit brengt mij op het punt waarover wij ernstig van mening verschillen met de regering, namelijk de Wet Fonds economische structuurversterking. De minister schrijft in haar brief van 2 december 2005 dat het kabinet op dit moment geen reden ziet om op dit punt af te wijken van het eerder ingenomen standpunt. Zij acht het niet nodig om de betrokkenheid van de Tweede Kamer te vergroten. De Tweede Kamer denkt daar echter anders over.
Zij schrijft voorts dat de door de TCI voorgestelde wetswijziging ongewenste effecten kan hebben. Welke ongewenste effecten voorziet de minister? Een versterkte parlementaire controle? Is dit een ongewenst effect? Het is curieus dat de Kamer praat over miljoenen, centen en komma's, maar dat zij geen rol van betekenis zou kunnen spelen als het over de miljarden gaat die in dit land worden besteed. Mijn fractie vindt dit onacceptabel. Wij vinden dat de aanbeveling van de commissie-Duivesteijn moet worden uitgevoerd. Wij vinden dat er op een andere en betere manier een integrale beleidsafweging moet worden gemaakt, inclusief de financiering van die grote projecten. Wij willen dat de Kamer een expliciete afweging kan maken. De regering zou daar toch naar moeten luisteren.
Er is al eerder gesuggereerd dat de Kamer een initiatiefwet zou moeten ontwerpen om dit te bewerkstelligen. De commissie had wat dit betreft een goed voorgevoel, want ik verwacht dat de Kamer haar verantwoordelijkheid neemt als de minister het niet doet. Er zijn twee mogelijkheden: of de minister zit erbij en bepaalt samen met de Kamer hoe het eruit zal zien, of zij staat buitenspel en mag straks commentaar leveren op een initiatiefwet. Ik denk dat ik wel weet welke positie het meest comfortabel zal zijn voor de regering. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.
Ik herinner mij dat wij eerder een interessant debatje met minister Pechtold hebben gevoerd over de Aanwijzing externe contacten ambtenaren. In dat debat werd toegezegd dat de manier waarop de zogenaamde oekaze van Kok wordt uitgevoerd, zou worden versoepeld. In mijn eigen contacten met ambtenaren heb ik geen problemen ondervonden, maar ik hoor toch graag of deze toezegging op alle departementen bekend is en of de departementen doordrongen zijn van de noodzaak van deze versoepeling.
Voorzitter. Het is goed dat u vandaag zelf de Kamer voorzit, want ik zou van de gelegenheid gebruik willen maken om het Presidium via u aan te spreken op de aanbevelingen van de commissie-Duivesteijn en in het bijzonder op de aanbeveling om een kennis- en controlecentrum op te richten. Wij hebben enige strijd moeten leveren voor meer geld voor de uitbreiding van de onderzoeks- en controletaak van de Kamer. Het is fantastisch dat er nu ook echt extra geld beschikbaar is, maar hoe gaan wij die uitbreiding in de praktijk handen en voeten geven?
De Kamer is volop in ontwikkeling, maar dat neemt niet weg dat de onderzoeks- en controletaak van de Kamer versterkt moet worden. De Kamer moderniseert. De kinderopvang is verbeterd, de beveiliging is tip top en nu nog de democratische controle door de Kamer! Toen u aantrad heeft u daaraan warme woorden gewijd, maar nu is het tijd voor boter bij de vis. Ik hoop dan ook van het Presidium een brief te krijgen waarin u samen met de overige leden van het Presidium haarfijn aangeeft hoe de 0,5 mln. die in het kader van de Voorjaarsnota is vrijgemaakt, zal worden gebruikt voor de versterking van de onderzoeks- en controletaak van de Kamer. Dat dit hard nodig is, lijkt mij evident. Er zijn heel veel mensen in dit gebouw aan het werk, maar het heeft mij altijd verbaasd dat de kerntaak van het parlement, medewetgeving en controle van de regering, zo weinig centraal staat in onze organisatie. Er zal een omslag gemaakt moeten worden en dat kan nu ook, want u hebt daarvoor de nodige middelen vrijgemaakt. Ik zou zeggen: maak er wat moois van!
De voorzitter:
De minister nodigde mij uit om naast haar in Vak-K te komen zitten. Dat lag procedureel wat moeilijk en daarom beperk ik mijn antwoord tot de opmerking dat dat deel van het stenogram dat op mij en meer in het bijzonder het Presidium betrekking heeft, formeel naar het Presidium zal worden doorgezonden. U zult daarop een reactie van het Presidium krijgen. Verder bedank ik u voor uw complimenten voor de kinderopvang en de beveiliging.
De heer Duyvendak (GroenLinks):
Voorzitter. Mijn fractie vindt de aanbeveling van de commissie-Duivesteijn om te komen tot een kennis- en controlecentrum een van de interessantste. Wij vinden het dan ook noodzakelijk dat dit centrum er daadwerkelijk komt. Het is ons beeld dat er onvoldoende wordt gedaan. Bovendien gaat wat er wel gebeurt, veel te traag.
De commissie voor de Rijksuitgaven en het Onderzoeks- en Verificatiebureau gaan beter samenwerken. Er is verder 0,5 mln. beschikbaar gekomen voor het onderzoeksbudget, wat wellicht betekent dat de staf van het OVB met enkele mensen kan worden uitgebreid. Mijn fractie vindt dit alles echt te weinig. Het is namelijk mijn beeld dat in dit gebouw veel meer mensen koffie rondbrengen dan onderzoek doen. Ik wil daarmee niets ten nadele zeggen van de mensen die de koffie rondbrengen, maar het is geen goede verhouding. Ik merk dagelijks hoe moeilijk het is om met anderhalve medewerker op te boksen tegen een ministerie waar honderden mensen werken. Die verhouding moet zoveel mogelijk rechtgetrokken worden. Daar heeft de Kamer zelf nog een dure plicht te vervullen.
De commissie heeft ook aanbevolen om de procedureregeling voor de grote projecten aan te passen; dat loopt nu. Wij zijn niet helemaal tevreden met wat er voorligt, maar in het kader van de procedure is daarover nog discussie mogelijk. Die zullen wij dan ook hebben. Daarnaast kwam de TCI met een aanbeveling inzake het informatierecht en het debat over de informatieplicht. Ik meen dat de heer Van der Staaij ook in de commissie zat die onderzoek deed naar de parlementaire enquête. Misschien kan hij er wat over zeggen. Wij wachten in dit kader nog steeds op vervolgstappen. Wil het Presidium de Kamer nader inlichten over deze vervolgstappen? Ook dat is een belangwekkende kwestie.
Ik kom bij de kant van de regering. Wij zien dat er vooruitgang wordt geboekt en dat het werk van de TCI door het kabinet wordt opgepikt. Bij het ministerie dat het brandpunt van het onderzoek was en waar ook het meeste moest gebeuren, het ministerie van Verkeer en Waterstaat, zien wij een ambitie om tot verandering te komen. Dat waardeert mijn fractie zeer. Ik zie zelfs dat de beste ambtenaren bij de Kamer worden weggekocht om naar het ministerie te gaan om daar hun zegenrijke werk voort te zetten. Daar hebben wij ambivalente gevoelens over. Aan de ene kant is dat natuurlijk heel prettig, aan de andere kant moeten wij nieuwe medewerkers zien te vinden.
De voorzitter:
Ik zou niet van de beste ambtenaren willen spreken. Alle ambtenaren zijn heel goed. Van die goede ambtenaren worden sommigen wel eens gevraagd om ergens anders naartoe te gaan.
De heer Duyvendak (GroenLinks):
De Zuiderzeelijn is een project waarmee het evident goed gaat en dat als voorbeeld kan dienen voor andere projecten. Er zijn ook voorbeelden van projecten waarmee het nog helemaal niet goed gaat. De A6/A9 is daarvan een voorbeeld. Daar wordt echt alleen gekeken naar asfalt en naar varianten van rekeningrijden. Het openbaar vervoer wordt niet integraal in de afwegingen meegenomen. Dan is er al zo ver voorgesorteerd dat je weet dat het later alleen maar tot problemen zal leiden.
Het grootste politieke punt in het debat met het kabinet zit hem voor mijn fractie in het FES, het Fonds Economische Structuurversterking, waarin alle aardgasbaten terechtkomen en volgens een bepaalde systematiek worden verdeeld. De TCI heeft gevraagd om een heldere, transparante systematiek waarbij de Kamer op een juist moment kan meespreken en alle onderliggende rapporten op een goede manier openbaar worden. Op dit vlak zien wij eigenlijk nog heel weinig vooruitgang. Wij zien ook dat het kabinet dwarsligt en eigenlijk niet wil meewerken. In de praktijk zien wij dat een deel van het FES vorig jaar is uitgegeven bij het paasakkoord, gewoon met politiek handjeklap. Dat is echt iets anders dan datgene wat de commissie-Duivesteijn heeft voorgesteld. Ik zie het straks in het kader van de Voorjaarsnota bij wijze van spreken alweer opnieuw gebeuren. Dat is dus echt niet de transparante, open, toetsbare manier waarop de commissie-Duivesteijn het heeft voorgesteld. Op dat terrein hebben wij dus beterschap van het kabinet nodig. Anders zeg ik de inbreng van mevrouw Dijksma graag na: dan zal de Kamer zelf maar stappen moeten nemen, want ik vind de manier waarop dat geld wordt besteed volstrekt niet transparant.
Een ander punt betreft de oekaze-Kok inzake het contact dat Kamerleden kunnen opnemen met ambtenaren. In de praktijk gaat dat beter, al is mijn ervaring dat het wisselend is bij de departementen. Er blijft dus een zekere willekeur in zitten. In het laatste debat dat wij hierover met hem voerden, heeft minister Pechtold toegezegd dat hij een leidraad zou geven voor de toepassing van de aanwijzing die in dezen bestaat, waarin hij die regeling zou verruimen. Die leidraad hebben wij niet gezien. Ik zou aan de minister willen vragen waar die leidraad is, of zij die aan ons kan tonen en, als er geen leidraad is, of zij deze per ommegaande wil opstellen zodat alle ambtenaren weten waar zij aan toe zijn. De Kamer dient hiervan een afschrift te krijgen.
Als het gaat om het versterken van de positie van de Kamer, is het wenselijk als de Kamer directe toegang krijgt tot de planbureaus om opdrachten te geven en vragen te stellen. Het kabinet heeft geweigerd de directe toegang formeel wettelijk vast te leggen, maar daarbij aangegeven dat het in de praktijk helemaal geen probleem is. Afgelopen zomer heb ik via staatssecretaris Van Geel het Natuur- en Milieuplanbureau verzocht om de luchtkwaliteitsplannen van de fractie van GroenLinks door te rekenen. Dit is goed gegaan. Mijn fractie heeft er behoefte aan om het nodige te laten doorrekenen rond een aantal wegenprojecten die het kabinet op stapel heeft staan, zoals de A4 door Midden-Delfland, de A4 door de Hoekse Waard, de A6 en de A9 en noem maar op. Kunnen wij met betrekking tot deze projecten volgens de minister onze eigen scenario's als alternatief te laten doorrekenen?
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik loop de aanbevelingen van de TCI langs, aan de hand van de brief van de minister daarover. Daarbij richt ik mij op de aanbevelingen die actie van de regering vergen.
De TCI heeft aanbevolen, de procedureregeling grote projecten op te waarderen tot een protocol procedure- en informatieregeling grote projecten. Dat is op een voortvarende manier in gang gezet. De commissie voor de Rijksuitgaven heeft enige tijd geleden al een ontwerp gemaakt voor de procedureregeling. Dit doorloopt thans het bekende traject en wij wachten nu de vervolgstappen af.
De TCI heeft ook aanbevolen, de Wet fonds economische structuurversterking te wijzigen. De betrokkenheid van de Tweede Kamer zou substantieel vergroot moeten worden, maar die aanbeveling is door het kabinet slechts zeer ten dele opgevolgd. Weliswaar heeft het kabinet bij de laatste toewijzing van FES-middelen de Kamer uitdrukkelijk geïnformeerd, ook over de manier waarop de besluitvorming tot stand is gekomen, maar het kabinet volhardt in de weigering om de FES-wet te wijzigen. Dat is niet vanzelfsprekend, want wij hebben het niet meer alleen over een aanbeveling van de TCI als zodanig, maar ook over een duidelijke wens van de Kamer, die de aanbeveling heeft overgenomen. Het kabinet moet wel met zeer grote en doorslaggevende bezwaren komen om van die koers af te wijken. Van dergelijke bezwaren hebben wij nog niet gehoord, dus dat vraagt nog wel wat nadere toelichting. De minister beweert dat een dergelijke wijziging ongewenste effecten zou hebben, maar dat wordt niet uitgewerkt of hard gemaakt. Welke ongewenste effecten zouden optreden dat deze het terzijde schuiven van de wensen van de Kamer rechtvaardigen? Wij wachten nog op een advies van de Stuurgroep Begrotingsruimte terzake. Politiek gesproken vinden wij dit het belangrijkste punt, en wij vinden het een ernstige zaak dat dit nog onvoldoende is opgepakt.
De TCI heeft aanbevolen om de tracébesluiten van grote infrastructurele projecten te integreren in de vernieuwde WRO. Ook daarover kan ik kort zijn. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is hier diepgaand over gesproken, en dat heeft zijn doorwerking gekend naar de wijze waarop structuurvisies worden opgesteld. Er zijn amendementen aangenomen die hierop betrekking hebben. Het kabinet voelde er niet veel voor om de Tracéwet onder te brengen in de WRO. De Kamer heeft zich op dat punt niet helemaal laten overtuigen. Collega Verdaas heeft bij de behandeling van de WRO een motie ingediend, die door de Kamer is aangenomen, waarin het kabinet wordt verzocht te onderzoeken in hoeverre een integratie van de Tracéwet in de WRO mogelijk zou zijn. Naar aanleiding van het onderzoek dat daarop betrekking heeft, zullen wij hier ongetwijfeld verder over spreken. Het zal het kabinet in ieder geval duidelijk zijn dat de Kamer hier nog steeds oren naar heeft; dat blijkt wel uit de steun voor de motie.
Over aanbeveling 4 is heel lang gesteggeld. Het betreft de Aanwijzing externe contacten rijksambtenaren. De regering wil deze soepel toepassen, maar de aanbeveling ging verder. Daarin werd om een wijziging van de aanwijzing gevraagd. Ook dit is een herhaling van een oude discussie. Wij wachten al langer op de toegezegde leidraad voor de toepassing van deze aanwijzing. Om definitief uitsluitsel te kunnen geven over het vervolg, moeten wij weten wat er in de leidraad staat en wanneer deze naar de Kamer komt. Kan de minister op dat punt nader ingaan?
Voorzitter. Dan kom ik op de aanbevelingen 5, 7 en 8 die gericht zijn op de Kamer. Op aanbeveling 6 heb ik verder niets aan te merken. Die drie aanbevelingen zijn wat mij betreft in dit debat niet aan de orde, maar ik wil er wel bij opmerken dat wij eraan hechten dat zij voortvarend worden opgepakt. De voorzitter heeft al aangegeven dat die punten in het Presidium verder aan de orde zullen komen. Dat lijkt mij voor dit moment voldoende. Collega Duyvendak vroeg net expliciet hoe het zit met het verzoek dat destijds aan de Commissie vernieuwing Wet op de parlementaire enquête is gedaan ten aanzien van de informatiepositie van de Tweede Kamer. Naast een initiatiefwetsvoorstel tot herziening van de Wet op de parlementaire enquête door deze commissie, waarvan ik inderdaad deel uitmaak, is toen ook een aparte brief gestuurd over de informatiepositie aan de Kamer, met daarin de conclusie dat het wenselijk zou zijn om de Grondwet aan te passen en een actieve informatieplicht expliciet vast te leggen. Voor zover ik weet, is er tot nu toe geen vervolgactie ondernomen op deze brief. De Kamer zou zich daar ook over moeten buigen.
Tot slot had aanbeveling 9 betrekking op het verzelfstandigen van de planbureaus. Daarin ziet het kabinet geen noodzaak. Ik merk maar weer op dat de Kamer daar dus anders over denkt, gelet op het aanvaarden van die aanbeveling. Dan kan het kabinet niet volstaan met een simpele herhaling van de bezwaren. Ik verwijs in dit verband naar de oprichting, via het ministerie van Verkeer en Waterstaat, van een zelfstandige Kenniseenheid Mobiliteit. Die kenniseenheid moet ook delen van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer overnemen. De Kamer heeft echter juist aanbevolen om de AVV een status te geven vergelijkbaar met die van het Planbureau. Mijn vraag is: hoe verhoudt zich dat nu precies tot elkaar?
Voorzitter. Tot zover mijn bijdrage.
De heer Duyvendak (GroenLinks):
Ik heb nog een verhelderende vraag over het punt van de informatieplicht en het informatierecht. U zegt – dat had ik ook geconstateerd – dat er eigenlijk helemaal niets is gebeurd met die brief, die wel interessant was. U zat in die commissie. Hebt u een route voor ogen hoe wij dat het beste kunnen aanpakken? Moet er een initiatief vanuit de Kamer komen? Moeten wij daar met de commissie over gaan debatteren? Moet het kabinet iets doen?
De heer Van der Staaij (SGP):
Het lijkt mij goed om dat in samenhang met de andere aanbevelingen te zien die zich op de Kamer richten. De commissie heeft eigenlijk op verzoek van de Kamer, van het Presidium, geconstateerd dat er een vraag ligt hoe het met die actieve informatieplicht moet. Daarover is een brief afgescheiden. Het lijkt mij inderdaad logisch dat dit niet weer heel lang blijft liggen. Er moet zo snel mogelijk door de Kamer worden aangegeven hoe zij daarmee verder wil.
De heer Duyvendak (GroenLinks):
U doet dus een oproep aan het Presidium om daar nu allereerst een stap in te zetten.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ja. Het Presidium is ook op andere punten opgeroepen om zich eens te buigen over alle aanbevelingen die zich op de Kamer richten. Het lijkt mij goed, dat in samenhang te doen en inderdaad voortvarend. Wat wij van de regering verwachten, mogen wij ook wel van onszelf verwachten.
De voorzitter:
Het is wellicht overbodig om te zeggen, maar alle opmerkingen die gericht zijn aan het Presidium zullen door het Presidium worden behandeld en daar zal een reactie op komen.
De heer Hermans (LPF):
Voorzitter. Ik zal omwille van de tijd in vogelvlucht de aanbevelingen nog eens doorlopen. Waar het kan, zal ik een beetje afsnijden.
De eerste aanbeveling betrof het informatieprotocol. Wij zijn inmiddels meer dan een jaar verder en het loopt. Wij hopen dat hier snel een einde aan gaat komen.
De FES-wet is een punt waar ons meer aan gelegen is dat hij hier besproken wordt. Wat ons betreft, is dit de belangrijkste aanbeveling van de TCI. De betrokkenheid van de Tweede Kamer bij de besluitvorming rond het FES moet worden vergroot. Om dit nog maar eens te illustreren: het ICES, het huidige ICRE, heeft ooit geadviseerd over de Betuweroute en de HSL. Er zijn drie oordelen mogelijk: sterk, twijfelachtig of zwak. Beide projecten hebben het predikaat zwak gekregen. Wij hebben gisteren nog over een van deze zwakke projecten uitgebreid mogen spreken en ik vind dat dit niet meer kan. De betrokkenheid van de Kamer bij het FES moet vergroot worden. Dat moet transparanter. Wij zullen dan ook een initiatiefwetsvoorstel van harte steunen, wie er ook mee moge komen. Minister Zalm heeft overigens gezegd dat de Studiegroep Begrotingsruimte voor het zomerreces met een voorstel zal komen, waarbij er welwillend is gekeken naar de conclusies van de TCI. Ik vraag de minister gaarne of dit daadwerkelijk het geval zal zijn. Mogelijk gaan dingen elkaar dan kruisen en dat is niet wenselijk. Ik ga ervan uit dat wij dat nog voor het zomerreces ontvangen. Hup met de geit dan maar op dit punt.
Aanpassing van de WAO is wat ons betreft geregeld; daarmee hebben wij geen problemen. De contacten met ambtenaren zijn wat ons betreft ook geen enkel probleem. Misschien zal dit in de toekomst anders zijn, maar vooralsnog hechten wij daaraan niet al te zeer. Kortheidshalve sluit ik mij wel aan bij de opmerkingen van de heren Van der Staaij en Duyvendak over het verbeteren van de informatiepositie van de Tweede Kamer. Ik hoop dat de laatste brief van de Commissie Vernieuwing Wet op de parlementaire enquête snel op de agenda van het Presidium zal komen. Ik begrijp dat de Voorzitter dit allemaal keurig doorgeleidt.
Wij zien dat het ministerie flinke vorderingen maakt met de projectorganisatie, de projectbeheersing, de publiek-private samenwerking en de contractering. Uitentreuren worden vooraf audits gedaan, worden risico's in kaart gebracht en wordt gezorgd dat de kwaliteit in het voortraject wordt verbeterd. Wij moeten er echter voor oppassen om hierin niet door te slaan. Wij moeten ervoor zorgen dat wij de zaak niet dusdanig gaan dichtregelen dat aan de innovatie en aan de flexibiliteit die ook nodig zijn voor een project, geweld wordt gedaan. Wat ons betreft, gaat het nog steeds om professioneel opdrachtgeverschap, om het programma van eisen en om ruimte voor innovatie en besparingen in de uitvoerende sfeer. Wij merken dat hierop in het veld nog wel eens negatief wordt gereageerd. Ik beperk mij hier tot een waarschuwing: ga zo door maar sla niet door.
Wij wachten de specifieke uitwerking af over de parlementaire controle, het kenniscentrum en de kennispositie van de Kamer. De weg die is ingeslagen heeft onze instemming. Wij hebben geen probleem met een ad hoc op te schalen expertisecentrum.
Bij de zelfstandige positie van de planbureaus ziet het kabinet in de praktijk geen probleem. Wij zijn echter van mening dat het hier om een principiëler keuze gaat. Wij vinden dat ook de Kamer opdrachtgever zou moeten kunnen zijn. Er zijn weinig problemen met de adviezen van planbureaus, maar wij zien bij andere adviezen wel dat het opdrachtgeverschap zeer van belang is en dat conclusies in ambtelijke rondes vaak worden veranderd. Wat ons betreft gaat het om een principiële keuze dat de Kamer zelf ook opdrachten zou moeten kunnen verstrekken. Wij zien dat bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat een zelfstandige kenniseenheid AVV wordt ingericht. Wij juichen dat van harte toe. Vandaag is er een algemeen overleg over preventie. Ik heb dat overleg voorbereid in de veronderstelling dat ik daaraan zou kunnen deelnemen. Helaas was de agenda ervan strijdig met deze plenaire vergadering. In de stukken voor het algemeen overleg wordt duidelijk hoe de Algemene Rekenkamer gehakt maakt van de werkwijze van het ministerie van Volksgezondheid. Er is onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing. Evaluaties voldoen niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Vaak gaat het daarbij om principiële zaken zoals validiteit. In een rapport van Brent Europe is gewezen op het belang van zelfstandige kenniseenheden. Met name het WODC werd als een voorbeeld genoemd van een kenniscentrum dat bijzonder goed werkt. Dat krijgt nu een evenknie bij Verkeer en Waterstaat. Dat is een goede zaak. Ik zou echter graag de discussie hierover wat breder willen trekken. Ik vraag het kabinet om aan te geven welke ministeries gebaat zouden zijn bij zo'n zelfstandige kenniseenheid. De trits beleid, beleidsevaluatie en nieuw beleid kan zeer sterk worden verbeterd door zo'n zelfstandige kenniseenheid. Daarom vinden wij dat daarvoor aandacht moet komen. Hiertoe heb ik inmiddels ook een motie voorbereid.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Gisteren hebben wij een debat gevoerd over de Betuweroute. Vandaag voeren wij een debat over de laatste stand van zaken rond de uitvoering van de aanbevelingen van de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten (TCI). Oude tijden herleven. Het kabinet heeft aangegeven dat in het voorjaar van 2007 een grotere evaluatie zal worden gehouden van de wijze waarop het kabinet de aanbevelingen van de TCI heeft uitgevoerd. Ik meen dat het ook goed is dat de Kamer zelf van tijd tot tijd de thermometer erin steekt en de stand van zaken onderzoekt met de uitvoering van de aanbevelingen. Wij weten dat negen van de tien aanbevelingen van de commissie met een grote meerderheid door de Kamer zijn overgenomen; van de negen raken er zes de handelwijze van de regering. Het zijn aanbevelingen waarmee wij met name structuurveranderingen beogen, maar wij weten allen dat ze ook gevolgen moeten hebben voor de cultuur. Die vormt een heel belangrijk aspect bij grote infrastructuurprojecten, en cultuurveranderingen kosten tijd.
Op basis van de brief van december is onze fractie in grote lijnen tevreden over de voortgang. Wij signaleren op een aantal terreinen positieve acties en wij hebben de indruk dat de regering lessen wil leren uit de aanbevelingen van de commissie. Wij zijn overigens niet bij alle aanbevelingen even tevreden over de uitvoering ervan. Evenals andere fracties is mijn fractie zeer ontevreden – ik gebruik dit woord maar even – over de gang van zaken rondom de FES-wet. De Kamer is hierover ontzettend duidelijk geweest en de regering kan dit punt toch niet min of meer terzijde leggen en wegvluchten in adviezen die zeer lang op zich laten wachten. Het lijkt mij goed als de Kamer hierin gewoon haar verantwoordelijkheid neemt; er is al een initiatiefvoorstel klaar en het zou misschien wel heel fraai zijn om het als hamerstuk te behandelen, gelet op de uitspraken van de Kamer over deze aanbeveling. Het moet gewoon geregeld worden, en wat ons betreft nog in deze kabinetsperiode.
Aanbeveling 3, aandacht voor de ruimtelijke aspecten bij de voorbereiding van grote infrastructurele projecten, zien wij ook als cruciaal. Hiermee houdt ook de hele discussie over de structuurvisie verband. Inmiddels hebben wij de herziening van de Wet op de ruimtelijke ordening achter de rug. Die komt misschien niet helemaal 1:1 overeen met de voorstellen van de TCI, maar ik denk dat de positie van de Tweede Kamer in de herziene WRO voldoende is geborgd. Nu komt het er natuurlijk op aan, dit alles in de praktijk te brengen. Ik moet zeggen dat mijn fractie met smart zit te wachten op de structuurvisie voor de Zuiderzeelijn. Wat is de stand van zaken daarbij? Volgens mij zouden de uitkomsten deze maand aan de Kamer worden voorgelegd; ik zeg dit ook omdat er twee weken geleden berichten in de media verschenen dat deze uitkomsten al bekend zouden zijn. Ik vind dat de minister ons niet langer dan nodig is in onzekerheid moet houden, dus graag opheldering. Uit de structuurvisie voor de Zuiderzeelijn zal blijken of de aanbevelingen die in de WRO zijn vastgelegd, in de praktijk worden uitgevoerd zoals wij beogen.
Dan de aanbeveling over de contacten tussen Kamerleden en rijksambtenaren. De aanwijzing voor externe contacten van rijksambtenaren zou volgens deze aanbeveling gewijzigd moeten worden. Wij weten dat de regering er niet zoveel voor voelde en dat zij aangaf dat het in de praktijk toch niet echt een probleem is. Zojuist is ook door mevrouw Dijksma bevestigd dat het in de praktij niet altijd tot problemen hoeft te leiden, maar mijn fractie vindt dat wij niet moeten afgaan op individuele ervaringen van Kamerleden, maar dat wij dit structureel goed moeten regelen, dus ook voor een nieuw kabinet en voor de Kamer in een nieuwe samenstelling. Ik vraag de minister dan ook waar de toegezegde aanwijzing blijft; wij willen daarover nog een keer met de regering kunnen spreken. Dit moet niet in de tijd wegglijden, dit moeten wij gewoon nog in deze kabinetsperiode regelen.
Tot slot de aanbevelingen aan de Kamer. Dit is geen goede gelegenheid om deze te bespreken, het moet op een ander moment. Iedere fractie heeft de mogelijkheden om bepaalde zaken in het Presidium aan de orde te stellen, maar het is wel goed om ook in dit opzicht de vinger aan de pols te houden. Het is natuurlijk wel heel makkelijk om tegenover de regering heel kritisch te zijn over de uitvoering van de aanbevelingen, maar de Kamer heeft ook zelf een verantwoordelijkheid om de drie aanbevelingen uit te voeren die tot haar gericht zijn. Wij zullen ervoor moeten zorgen dat ook dit niet in de tijd wegglijdt.
De heer Mastwijk (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Tijdens het debat over de adviezen van de TCI stond voor de CDA-fractie het herstel van het vertrouwen voorop, want besluiten over grote projecten moeten zorgvuldiger worden genomen en kritischer worden gevolgd. Als wij miljarden uittrekken voor een groot project, moet daarover goed zijn nagedacht. Nut en noodzaak, kosten en baten en alternatieven moeten inzichtelijk zijn. Dat is theoretisch simpel, maar in de praktijk nog niet zo eenvoudig.
De minister zegt in haar brief dat zij op koers ligt met de uitvoering van de aanbevelingen van de TCI. Mijn fractie denkt dat dit zo is, want bij de A6/A9, de Zuiderzeelijn en de Zuidas worden duidelijke fasen in de besluitvorming onderscheiden. Je zou kunnen zeggen dat het TCI-proof is.
Over risico's wordt openlijker gesproken. Ik noem de recente discussies over de exploitatie van de HSL en de Betuwelijn. Nu word je van de ontwikkelingen daaromtrent niet al te vrolijk, maar de open manier van communiceren is in elk geval winst. Mijn fractie beschouwt dat toch als een compliment aan de minister.
Ook het projectmanagement lijkt te verbeteren, want Rijkswaterstaat zegt in een rapport van de organisatie zelf dat de aansturing van aanbestedingen nog te wensen overlaat. Het ministerie is dus in staat tot zelfkritiek. En ook dat is winst. Het geeft in ieder geval aan dat de minister erin slaagt om de cultuur van onder de pet houden te doorbreken.
De TCI stelde ook vast dat de besluitvorming over de FES-middelen is uitgegroeid tot een sleutelmoment in de selectie van grote projecten. De CDA-fractie heeft de aanbeveling van de TCI gesteund om de rol van de Kamer bij de verdeling van de FES-middelen te versterken. Het FES is niet alleen een verdeelfonds ten behoeve van de deelbegrotingen, zoals het kabinet zegt, maar een fonds om de economische structuur in ons land te versterken. Het dreigt nu een grabbelton te worden. De CDA-fractie twijfelt nog over de vraag of wijziging van de wettelijke bepalingen noodzakelijk is, hoewel zij getriggerd is door de opmerking in de brief van de minister over de ongewenste effecten. Die ongewenste effecten worden niet onderbouwd. Mijn fractie vindt echter wel dat de besteding van het FES-geld op een ordentelijke wijze moet worden getoetst door de Kamer. Dat geldt ook voor de bijbehorende inhoudelijke onderbouwing en de externe adviezen. Dat betekent voor de CDA-fractie dat de Tweede Kamer voortaan een apart besluit neemt over de voorstellen van de regering tot besteding van de FES-middelen. Daarbij worden ook de zaken die ik zojuist noemde, getoetst en maken wij ook afspraken over de monitoring. Wij doen dat ook bij het MIT. Je zou een parallel kunnen trekken in de besluitvorming. Mijn fractie ziet niet in waarom het voor de besteding van de FES-middelen niet op soortgelijke wijze kan.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik verbaas mij een beetje over de aarzeling die de CDA-fractie heeft bij de wijziging van de FES-wet. De Kamer heeft in meerderheid uitgesproken dat dit moet gebeuren. Als de Kamer in meerderheid iets uitspreekt, wordt dat toch uitgevoerd. Dat zijn toch de afspraken die wij met elkaar hebben?
De heer Mastwijk (CDA):
Wij hebben indertijd bij de behandeling gezegd dat wij er twijfels over hadden. Wij zijn echter een democratische partij. Als er een wetsvoorstel komt, zullen wij ons er niet tegen verzetten. Ik heb alleen geprobeerd aan te geven dat het voor ons ook op een andere manier zou kunnen.
De heer Slob (ChristenUnie):
U hebt toch geen twijfels over het feit dat wij het met elkaar moeten oppakken, als de Kamer in ruime meerderheid uitspreekt dat de FES-wet gewijzigd moet worden? En als de regering het niet doet, moet de Kamer daartoe het initiatief nemen. Zo werkt het toch?
De heer Mastwijk (CDA):
Zo werkt het. Dat klopt. Als er een wetsvoorstel komt van de regering of vanuit de Kamer, zullen wij dat met open ogen bestuderen.
Mijn fractie is tevreden met de rolverdeling tussen de ministers van VROM en Verkeer en Waterstaat bij het opstellen van de structuurvisie. Mijn fractie denkt dat daarmee de integraliteit en de afstemming, het integraal werken tussen departementen, is gebaat. Dat roept bij mij wel de vraag op of de minister kan toelichten hoe de integraliteit bij de discussie over de Noordvleugel concreet inhoud krijgt. Ik heb begrepen dat daarover geen structuurvisie komt.
Wat de oekaze van Kok betreft vindt ook de CDA-fractie dat wij te krampachtig doen over contacten tussen Kamerleden en ambtenaren. Veel technische informatie kan prima langs deze weg worden uitgewisseld. Dat behoeft geenszins ten koste van de ministeriële verantwoordelijkheid te gaan. Het vraagt wel enige professionaliteit van de ambtenaar en wellicht enige zelfbeperking van de Kamerleden. Waarom laten wij de teugels niet wat vieren en waarom schrijven wij het niet op? Wat mijn fractie betreft wordt de oekaze van Kok omgebouwd tot iets wat ik zou willen en kunnen noemen de code van Karla, in elk geval tot een wat vriendelijker regime.
Ik heb er geen behoefte aan om dingen dubbel te doen. Een aantal vragen zijn gericht aan het Presidium. Daarop komt een antwoord. Ik laat het hierbij.
De heer Hofstra (VVD):
Voorzitter. Er is al veel gewisseld en dat maakt het mogelijk dat ik mij wat bescheiden opstel.
Ik herinner eraan dat de VVD-fractie tegen de aanbeveling heeft gestemd om het met het FES heel anders te doen. Ik zeg hier dan ook van harte dat wij het standpunt van de regering kunnen steunen. Weliswaar is daar het democratische principe, waarover de heer Slob zo-even collega Mastwijk al interrumpeerde. Het gaat mij echter wat te ver om te zeggen dat je vanwege dat soort democratische principes je eigen principes, als politieke partij, zou moeten opgeven. Ik blijf het dan ook maar vrij simpel op die manier zeggen.
Eén opmerking zou ik willen maken en wel naar aanleiding van de voorlopige ervaringen met de Zuiderzeelijn. Ik vind dat wij ervoor moeten oppassen dat de aanbevelingen van de TCI leiden tot nieuwe bureaucratie. Je kunt heel veel zeggen van de infrastructuur in dit land, maar niet dat wij deze snel en onverhoeds aanleggen. Wij zijn er jaren en jaren mee bezig. Als ik nu bij de Zuiderzeelijn zie dat de TCI-aanbevelingen ertoe hebben geleid om heel veel dingen opnieuw te doen en heel veel papier te produceren, dan zou ik er in de richting van de minister voor willen pleiten dat wij desondanks ook nog visie durven uit te stralen en op grond van visie tot duidelijke voorstellen zouden moeten kunnen komen.
De vergadering wordt van 12.04 uur tot 12.15 uur geschorst.
Minister Peijs:
Voorzitter. Dank aan de Kamer voor de in de richting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat uitgesproken waardering. Dat gebeurt niet iedere dag, deze week! Wij hebben de lessen en aanbevelingen uit het TCI-debat en het TCI-rapport heel goed in onze oren geknoopt: integrale besluitvorming, heldere "go or no go"-momenten, zakelijke afwegingen, kosten-/batenanalyses, risicomanagement enzovoorts. Wij gaan ervoor! Dit is goed doorgedrongen tot in alle lagen van Verkeer en Waterstaat. Het compliment incasseer ik daarom namens de hele organisatie.
In mijn decemberbrief aan de Kamer heb ik aangegeven dat wij het vaak eens zijn met de aanbevelingen, zij het dat wij de aanvliegroute soms anders zien dan de Kamer. Wij willen weliswaar hetzelfde doel bereiken, maar dan wel op een andere manier dan de Kamer, zonder dat wij het doel van de Kamer niet onderschrijven.
De Kamer heeft gesproken over de planfuncties. Ik heb geen overzicht van de planfuncties per departement, maar als de Kamerleden dat willen, kunnen zij dat bij ieder ministerie apart navragen. Hoe ligt dat voor Verkeer en Waterstaat? Wij hebben de Adviesdienst verkeer en vervoer (AVV). Verder zijn wij binnen Verkeer en Waterstaat bezig een kennisfunctie op het gebied van de mobiliteit op te starten. Het CPB rekent weliswaar al dat soort projecten door, maar een echte kennisfunctie op het gebied van mobiliteit is het niet. Het AVV is geen planbureau, maar onze dagelijkse rekenmeester. Als Rijkswaterstaat iets uitvoert, is het AVV onze onmisbare rekenmeester. Daarvoor kunnen wij niet in de rij gaan staan, want dan worden de wachttijden voor infrastructurele projecten nog langer! Het AVV doet een aantal dingen die meer toekomstgericht zijn, die wij daaruit willen lichten. Wij zouden die zaken willen overbrengen naar het ministerie. Dat is overigens nog een heel klein plantje, dat wij eerst willen laten groeien, voordat wij gaan praten over de vraag of dat plantje al of niet naar buiten kan. Binnen mijn ministerie is een kwartiermaker aangesteld, die de planfunctie gaat opstarten. Ik vind het een goede zaak dat op die manier naar mobiliteit gekeken zal worden. Wij nemen het documentatiecentrum binnen Justitie daarbij als voorbeeld. Het verheugt mij dat de Kamer zich daarin kan vinden.
De heer Duyvendak (GroenLinks):
De richting die u aangeeft wat de planfuncties betreft heeft de steun van mijn fractie, al weet ik niet of het WODC-model de eindrichting moet zijn. Maar goed, dat debat voeren wij nog wel eens. Ik had u ook, juist om te toetsen wat de intentie is, concrete vragen gesteld. Is het bij voorbeeld nu al mogelijk om vragen van fracties of door fracties voorgestelde scenario's of varianten die doorberekend moeten worden, door te geleiden naar het ministerie?
Minister Peijs:
Als de heer Duyvendak mij belooft dat het geen dagtaak wordt, is hij van harte welkom. Het lijkt mij geen probleem.
Voorzitter. Ik ben ontzettend blij dat alle leden zeggen dat het contact met de ambtenaren in de praktijk geen probleem is. Het kabinet heeft namelijk gezegd dat wij ons niet zo vast moeten houden aan de letter. De oekaze van Kok is niet een oekaze van deze regering. Op dit ogenblik is de praktijk een geheel andere. Ik kan mij niet voorstellen dat een Kamerlid bij mijn departement bot vangt bij een vraag om ondersteuning bij een initiatiefwet, zelfs niet bij ondersteuning van "wandelnota's". Iedereen krijgt, als dat mogelijk is, de ondersteuning waar om wordt gevraagd. Ik ben heel blij dat de Kamer dat erkent.
De leidraad die is toegezegd door mijn collega Pechtold is nog in statu nascendi. Ik zal aan mijn collega doorgeven dat de Kamer haast heeft met die leidraad, zodat daar druk achter gezet wordt. Ik denk dat bij de regering de indruk is ontstaan dat het in de praktijk goed gaat. Wij zien steeds meer technische briefings, wij zien dat er een regulier contact is met de Tweede Kamer en dat de informatie die nodig is ook verstrekt wordt. Als de Kamer dat graag geformaliseerd wil zien in een leidraad, zal ik haar wens overbrengen om daar enige spoed achter te zetten.
De heer Slob (ChristenUnie):
Misschien is het beter om af te spreken dat die leidraad voor het zomerreces bij de Kamer ligt. Soms is het goed om afspraken in de tijd vast te leggen. Ik vind het van belang dat het goed geregeld is voor de toekomst. Zou de minister willen bewerkstelligen dat de Kamer voor het zomerreces over die leidraad beschikt?
Minister Peijs:
Ik stel voor dat ik mijn collega Pechtold vraag de Kamer een brief te schrijven met een tijdschema.
Voorzitter. Dan kom ik bij de FES-wet. Allereerst ga ik in op de praktische vraag van de kant van mevrouw Dijksma en de heer Van der Staaij wat er mis was met die wet. Waarom ziet de regering ongewenste consequenties? Op dit ogenblik wordt heel breed gedragen dat het ook moet gaan om structuurversterkende kennisprojecten. Die kennisprojecten vallen echter niet onder de initiatiefwet TCI die er nu ligt. Dan zou het alleen gaan om ruimtelijk-economische projecten van meer dan 500 mln. Die kant willen wij niet opgaan, want dat is te beperkt. Er zijn niet zo heel veel projecten van meer dan 500 mln. Veel projecten zouden er dan voor eeuwig uitvallen en daar zijn wij geen voorstander van. Dat bedoelen wij dus met die ongewenste effecten.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Misschien mag ik dat misverstand uit de weg ruimen. Het is onzin om te zeggen dat kennisprojecten daar niet onder vallen. Wij hebben dat besproken in het debat met de commissie. Ik heb die vraag zelfs voorgelegd aan de voorzitter van de commissie en die heeft dat hartstochtelijk ontkend.
Minister Peijs:
Volgens mij staat het er wel.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Volgens mij is de toevoeging van de ruimtelijke ordening niet bedoeld om de kennisprojecten uit te sluiten. De achtergrond daarvan is dat het veel breder bekeken moet worden. Het doel is een verbreding in plaats van de versmalling die nu vaak aangebracht wordt binnen de FES-wet.
De heer Duyvendak (GroenLinks):
Als het al een misverstand oproept, dan kan dat bij de behandeling van het wetsvoorstel verduidelijkt of gepreciseerd worden. De hoofdmoot van het voorstel is niet de verandering van de inhoud maar de verandering van de systematiek en de positie van de Kamer. De Kamer moet er op een vroegtijdig tijdstip en op de juiste manier bij betrokken worden.
Minister Peijs:
Ik denk dat de regering de wens van de Kamer om meer betrokken te worden bij de praktijk heeft gehonoreerd. Bij de laatste verdeling van de FES-gelden hebben wij een duidelijk overzicht naar de Kamer gestuurd, met een onderbouwing en een uitleg van alles wat daaraan vooraf is gegaan. Dat heeft de Kamer bij de begrotingsbehandeling betrokken. Dat was volgens mij in de geest van de uitkomsten van het TCI-onderzoek. De studiegroep begrotingsruimte studeert op dit ogenblik op de FES-wet. De uitkomsten van die studie zullen ongewijzigd naar de Kamer gestuurd worden. Daar wordt niet mee gerommeld. Dan is het juiste moment aangebroken voor een discussie met de twee FES-beheerders. Dat zal in ieder geval nog voor de zomer gebeuren. Als de uitkomsten van die studie de Kamer niet bevallen, is het moment daar om met een initiatiefwet te komen. In december hebben wij de Kamer geschreven dat wij het zo zouden doen. Daar hebben wij verder niets op gehoord en wij zijn er dan ook van uitgegaan dat het zo zou gebeuren.
De heer Hermans (LPF):
Ik ben blij met de bevestiging dat wij daar voor het zomerreces nog over kunnen spreken. Ik kom toch nog even terug op de ongewenste effecten van de FES-wet. Als de effecten ongewenst blijken te zijn, dan sluit ik mij aan bij de collega's die hebben gezegd dat het wat hen betreft op te lossen valt. Dan zijn er geen ongewenste effecten meer en zou zelfs het kabinet zich erachter kunnen scharen.
Minister Peijs:
Zover gaat mijn mening op dit ogenblik nog niet. Ik heb de Kamer in december geschreven dat zij daarover moet discussiëren met de twee FES-beheerders. Ik denk dat het niet op mijn weg als coördinerend minister ligt om nu tot een nieuwe FES-wet te besluiten. In december heb ik de Kamer al geschreven dat er een standpunt van de werkgroep begrotingsruimte komt. Dat lijkt mij het geschikte moment om met de FES-beheerders te spreken over de manier waarop dit verder in het vat gegoten moet worden.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Ik begrijp dat het lastig is om de positie van de ministers van Financiën en EZ te vertolken, maar de regering spreekt nu eenmaal met één mond. U hebt ook de brief ondertekend waarin staat dat de regering overwegende bezwaren heeft. Ik vind het toch wat te gemakkelijk dat u niet antwoordt op de simpele vraag van collega Hermans. Wat let u dan nog om, als de inhoudelijke bezwaren van het kabinet zouden kunnen worden weggenomen, te zeggen dat u het gewoon gaat uitvoeren?
Minister Peijs:
Volgens mij heb ik dat al gezegd. In december heb ik de Kamer geschreven hoe de regering daarmee om dacht te gaan. Ik heb daar vanuit de Kamer niets op gehoord. Die werkgroep begrotingsruimte is dan ook aan het werk gegaan en komt in juni met de uitslag. Ik voeg daar niets aan toe, die gaat zo naar de Kamer, en dat lijkt mij het moment om fundamenteel over de FES-wet te praten.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Dat is volgens mij niet helemaal correct. Er ligt een duidelijke uitspraak van de Kamer, waarmee de regering in feite al de opdracht heeft gekregen om de aanbeveling uit te voeren. U zegt wel dat u niets hebt gehoord, maar op dit moment voeren wij het debat over uw brief van december. Met alle respect, het staat ons natuurlijk vrij om onze opvattingen te geven. De regering kan elke stuurgroep aan het werk zetten die zij maar wil, maar als de Kamer vindt dat een aanbeveling moet worden uitgevoerd, dan is dat toch het oordeel van de Kamer. Als u daar om u moverende redenen allerlei clubs op gaat zetten, dan is dat eerlijk gezegd niet ons probleem. Ik zeg het maar even huiselijk.
Minister Peijs:
Wij voeren hier een serieus debat. In december heb ik de Kamer geschreven hoe de regering erover dacht, wij zijn nu vier maanden verder. Stel je eens voor dat wij niets hadden gedaan! De werkgroep begrotingsruimte is nu in ieder geval vier maanden bezig. Dat vind ik een goede zaak, want het is inderdaad een heel belangrijk onderwerp. Straks ligt er een gedegen studie waaruit de voors en de tegens zullen blijken. Dan is mevrouw Van Gennip ook weer terug en kan u met de beide FES-beheerders praten over de FES-wet.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Het is natuurlijk wel van belang om de instelling van de regering te vernemen als het gaat om de opdracht aan die stuurgroep. Was het alleen maar "zet even wat voor- en nadelen op een rijtje, zodat wij de Kamer met die nadelen voor ogen kunnen zeggen dat wij het toch niet zo zien zitten" of was het opdracht in de zin van "wat is ervoor nodig om die opdracht gewoon uit te voeren"? Dat zijn wel heel verschillende opdrachten. Welke heeft de regering gegeven?
Minister Peijs:
De werkgroep is gevraagd om ten principale na te denken over het FES, om de beheersstructuur te bezien en om de TCI-adviezen daarbij mee te nemen!
De heer Mastwijk (CDA):
Ik vraag mij af of een eventuele wijziging van de FES-wet niet aan kwaliteit zou kunnen winnen als de uitkomsten van de studie van de werkgroep erbij kunnen worden betrokken. Waarom dus geen klein beetje geduld?
Minister Peijs:
Voorzitter. Wij zouden het betreuren als de Kamer erop zou staan dat planbureaus een totaal zelfstandige positie zouden moeten innemen. Daarmee zouden zij de relatie en het contact met het beleid verliezen. Ik denk dat de belangrijkste reden van deze wens is dat de Kamer een vrije toegang wil hebben tot die planbureaus, maar volgens mij heeft zij die in de praktijk ook.
De Noordvleugel is een verzameling projecten die de vorm heeft aangenomen van een programma. Bij het begin hebben wij gezegd dat wij niet helemaal terug willen gaan en niet weer van voren af aan willen beginnen met al die projecten. Dan zou er nooit iets van de grond komen. Wij doen dus wat de Kamer ons in de motie heeft gevraagd. Het zal verder integraal worden behandeld in een structuurdocument. Voor de grote projecten wordt een structuurvisie opgesteld, zoals bij de Zuiderzeelijn, maar dat doen wij niet voor het hele programma. Daarvoor worden elementen overgenomen uit de structuurvisie.
Er wordt dus een structuurdocument opgesteld voor de Noordvleugel. Wij doen dat op de manier die met de Kamer is afgesproken om te garanderen dat in juni besluiten kunnen worden genomen. Dat wij dat in juni doen, is belangrijk als wij nog deze kabinetsperiode een aantal zekerheden willen afgeven voor de toekomst van de Noordvleugel.
De heer Slob vroeg naar de stand van zaken rondom de structuurvisie voor de Zuiderzeelijn. Daarmee gaat het uitstekend. Op 13 april zal het kabinet namelijk een besluit nemen. De regering heeft bij dit project opgetrokken met de regio's en daarom is de MKBA naar de regio's gestuurd. Als je zo nauw samenwerkt, moet je je partners immers op de hoogte houden van de cijfers. Ik kan vervolgens niet voorkomen dat er wordt gelekt. Van zo'n lek is in ieder geval gebruikgemaakt voor de cijfers die de heer Slob in de pers heeft gelezen. Wij hebben de pers in ieder geval geen cijfers gegeven, want het is natuurlijk niet onze bedoeling om de Kamer in een nadelige positie te brengen.
De heer Slob (ChristenUnie):
De cijfers die in de pers zijn genoemd, zijn dus gerelateerd aan de MKBA?
Minister Peijs:
Ja.
De heer Slob (ChristenUnie):
De onrust wordt steeds groter, want ook in het Noorden begint men zich te roeren. Als het kabinet op 13 april een besluit neemt, wordt de Kamer daarover dan onmiddellijk geïnformeerd?
Minister Peijs:
Dat besluit wordt die dag naar de Kamer gestuurd.
De heer Slob (ChristenUnie):
Dat is een goede zaak, want iedereen zit met smart op dit besluit te wachten.
Minister Peijs:
Wij zijn ook heel blij dat wij hierover eindelijk duidelijkheid kunnen geven.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor haar beantwoording.
Ik zal slechts op één punt ingaan, omdat de regering inmiddels aan de slag is gegaan met de andere aanbevelingen. Ik wacht verder met smart op de brief van minister Pechtold. Het punt waarop ik in tweede termijn wil terugkomen is de aanbeveling van de commissie-Duivesteijn om de FES-wet te wijzigen.
In eerste termijn heb ik al gezegd dat het mijn fractie een lief ding waard is dat er haast wordt gemaakt met de wijziging van de FES-wet. Het initiatiefwetsvoorstel dat hiervoor is voorbereid door de commissie-Duivesteijn, mocht wat ons betreft dan ook eerder ingediend worden. Ik heb met mijn collega's die voor deze aanbeveling hebben gestemd, ruggespraak gehouden. Daaruit blijkt dat wij het erover eens zijn dat dit initiatiefwetsvoorstel ingediend moet worden. De heer Mastwijk zei: heb nu een beetje geduld. Geduld is inderdaad een schone zaak, maar in dit geval geven wij toch de voorkeur aan spoed. De regering kan het advies van de studiegroep gebruiken voor haar reactie op het initiatiefwetsvoorstel. Wellicht leidt dat tot een volwaardig debat.
Ik kondig nu voor alle duidelijkheid maar aan dat wij het initiatiefwetsvoorstel deze week op een nader moment bij de Griffie zullen aanmelden. Daarna kan het door de Kamer in procedure worden genomen. De regering weet dan waar zij aan toe is.
De heer Duyvendak (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording, waarin grosso modo doorklinkt dat Verkeer en Waterstaat behoorlijk op de goede weg is, maar dat het probleem en de weerstand vooral ligt op het gebied van het FES bij Financiën en Economische Zaken. Ik zet heel graag mijn handtekening onder de initiatiefwet, want ik denk dat de Kamer hier gewoon aan zet is. Zo'n 30 tot 40% van de aanbevelingen van de TCI raakte juist het FES en de structuur van besluitvorming. De Kamer moet hier nu handelen, dan kan de regering altijd nog volgen.
Ik zou graag voor de zomer een brief van de minister ontvangen waarin zij uiteenzet hoe zij verder denkt om te gaan met de planbureaufunctie van haar eigen departement. Zij zegt dat het een kasplantje is dat nu nog niet naar buiten kan. In de zomer is het wat beter weer. Het lijkt mij dat er dan wel een moment moet komen om er wat systematischer met de Kamer over te debatteren. Ik ben blij met de toezegging over het nu al kunnen doorrekenen van eventuele initiatieven van de Kamer. Minister Pechtold gaat een brief schrijven. Laat hem eens wat doen; zo druk heeft hij het niet naar mijn idee. Wij wachten hier al bijna een jaar op. Zo ingewikkeld is zo'n leidraad niet.
Sommige fracties hebben gesproken over de aanbevelingen voor de Kamer. Het was wellicht ook wat onduidelijk geagendeerd. Ik zou toch heel graag zien dat het Presidium de aansporingen serieus neemt en dat wij ook die kant van de aanbevelingen van de commissie in samenhang ter hand nemen, misschien na een kort debatje met het Presidium, want die moeten niet wegglippen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik wil de minister graag danken voor de beantwoording. De twee punten die voor mij nog overblijven zijn opvallend genoeg niet de punten die de primaire verantwoordelijkheid van de minister van Verkeer en Waterstaat zijn. Dat geeft ook aan dat wij tevreden zijn over de punten die primair op het terrein van Verkeer en Waterstaat liggen.
Ten eerste gaat het mij om de aanwijzing van ambtenaren. Ik sluit mij aan bij degenen die minister Pechtold hebben aangespoord om vaart te maken. Om onnodige brievenschrijverij te voorkomen, denk ik dat wij er gewoon van kunnen uitgaan dat het er voor de zomer komt, tenzij wij horen dat het anders is. Ik kan mij echter niet voorstellen dat er nog veel tijd nodig zal zijn voor zo'n toch vrij beperkt punt. Er zijn toch wel ingewikkelder zaken.
Ten tweede is er de kwestie van het FES: wet of niet? Het lijkt mij heel helder. De TCI heeft een aanbeveling gedaan. De regering heeft toen gezegd dat een wetswijziging eigenlijk niet nodig was. De Kamer heeft de aanbevelingen vervolgens bevestigd en aangenomen en heeft gezegd dat zij wel aan de wet hecht. Als de regering bij haar standpunt blijft en dit punt niet oppakt, ligt het inderdaad voor de hand dat de Kamer nu zelf de verantwoordelijkheid neemt en een initiatiefwetsvoorstel indient. Mijn fractie zal dat dan ook steunen.
De heer Hermans (LPF):
Voorzitter. Wij hebben ook even meegedaan aan het rondje ruggespraak en zullen ook van harte de gang van zaken steunen die zich deze week zal ontplooien. Dat doen wij mede omdat het hier ten principale gaat om de zelfstandige positie van de Kamer. Eigenlijk hoort het ook zo dat de Kamer deze positie voor zichzelf veiligstelt; daarom geniet een initiatief vanuit de Kamer zelfs onze voorkeur.
In het debat is ook gesproken over het WODC en andere zelfstandige kenniseenheden. Ik vind dit bijzonder interessant. Ik zie dat het WODC bij Justitie goed functioneert. De minister kiest ervoor om deze zelfstandige kenniseenheid binnen V en W te ontwikkelen. Het plantje staat in bloei. Het is voorjaar. Ik wil graag de discussie openen om dit mogelijk ook bij andere departementen voor elkaar te krijgen. Daarom ben ik tot de volgende motie gekomen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het instellen van zelfstandige departementale kenniseenheden, zoals het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, bijdraagt aan het verbeteren van de beleidscyclus en daarmee de kwaliteit van nieuw beleid verbetert;
constaterende dat de beleidscyclus en met name beleidsevaluaties bij ministeries die niet over een zelfstandige kenniseenheid beschikken, mogelijk kan worden verbeterd;
verzoekt de regering, beargumenteerd in kaart te brengen welke ministeries over een zelfstandig kenniscentrum zouden moeten beschikken en welke niet en hierover de Kamer te informeren voor de begrotingsbehandelingen van 2007,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Hermans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 42(29283).
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording in de eerste termijn. Zij heeft het beeld voor het grootste deel bevestigd dat ik in mijn eerste termijn verwoordde; het gaat in grote lijnen echt goed met de uitvoering van de aanbevelingen. Wij zullen die lijn verder moeten doortrekken. De fractie van de ChristenUnie heeft wel moeite met de wijze waarop het kabinet omgaat met de aanbeveling over de Wet FES. Het is inmiddels april; wij weten dat het heel snel gaat in de laatste fase van deze kabinetsperiode. Het lijkt ons alleen daarom al reëel dat de Kamer een initiatiefwetsvoorstel indient. Wij moeten nu niet veel langer wachten op allerlei adviezen en omtrekkende bewegingen die het kabinet maakt. Wij merken weinig wil om eruit te komen op de wijze die de Kamer heeft voorgesteld. De Kamer moet daarom hierin haar eigen verantwoordelijkheid nemen. De fractie van de ChristenUnie zal zo'n initiatiefwetsvoorstel mede ondertekenen.
Wij zijn blij dat er met de structuurvisie van de Zuiderzeelijn nu snel meer duidelijkheid komt uit de boezem van het kabinet. Die duidelijkheid is heel lang uitgebleven en dit heeft geleid tot grote onzekerheid bij veel partijen. Het is daarom belangrijk dat er klare wijn wordt geschonken. Ik hoop dat de Kamer in haar agenda snel ruimte maakt om dit te behandelen, want deze zaak moet niet nog langer blijven doorsudderen.
Ik ben blij met de toezegging dat er een brief komt van minister Pechtold over contacten tussen Kamerleden en rijksambtenaren. Ook ik denk dat hij die brief snel kan versturen; een en ander hoeft niet veel om het lijf te hebben. Ik hoop dat hij de Kamer snel kan informeren zodat wij ook deze aanbeveling op een bevredigende wijze kunnen "aftikken", met name met het oog op de toekomst. Zaken lopen misschien nu wel goed, maar wij weten niet alles over wat er op dit moment gebeurt in de contacten tussen Kamerleden en rijksambtenaren. Wij willen dit met het oog op de toekomst ook in de stukken goed borgen, zodat ook in volgende periodes de lijn wordt voortgezet die de Kamer heeft uitgezet met het TCI-rapport.
De heer Hofstra (VVD):
Voorzitter. Ik heb slecht één vraag. Wil de minister reageren op mijn laatste opmerking dat wij moeten voorkomen dat mede door de TCI de bureaucratie daadkracht en visie gaat overheersen?
Minister Peijs:
Voorzitter. Dank voor de reactie van de Kamer.
Ik zal minister Pechtold vragen om zo snel mogelijk met een leidraad te komen, omdat de Kamer daar haast mee heeft.
Ik spreek tegen dat er bij de regering weerstand bestaat om iets te doen aan het FES. Als dat zo was, hadden wij niet direct in december opdracht gegeven om ten principale te bezien wat er veranderd zou moeten worden aan de Wet FES. Men is nu ongeveer vier maanden aan het studeren. Dat is een goede zaak, want dit is een erg belangrijk onderwerp waar gedegen naar gekeken moet worden; op deze manier kunnen wij dat samen doen. Ik moet daarbij zeggen dat er noch bij Financiën, noch bij EZ weerstand is om tot enige verandering te komen, maar ik kan uiteraard de Kamer niet tegenhouden een initiatiefwetsvoorstel in te dienen. Dat voorstel zien wij dan wel komen.
Over de planbureaufunctie kan ik melden dat het plantje nog niet in bloei staat. Het is nog maar een zaadje, dat met liefde begoten wordt; er is alleen nog maar een kwartiermaker bezig en de zaak verkeert nog in een rudimentair stadium. Over onze plannen, en de wijze waarop wij een en ander naar analogie van de kennisfunctie bij Justitie in het vat willen gieten, wil ik met alle plezier de Kamer in een brief informeren.
De heer Hofstra vroeg naar de bureaucratie. De gedachte dat er sprake is van een geweldige bureaucratie is ook door mijn hoofd geschoten; dat kan ik niet ontkennen. De rapporten en verslagen die aan het besluit ten grondslag liggen, de vergelijkingen en de berekeningen: het is allemaal niet meer uit elkaar te houden. Ik denk dat er in Nederland nog maar drie mensen zijn die het overzicht hebben. Ik zou al het papier dat geproduceerd is graag eens op een steekwagentje hier naar binnen rijden. De heer Hofstra heeft dus een punt, maar wij hebben gezegd: wij lopen dit pad af bij de Zuiderzeelijn, want dat hebben wij met elkaar afgesproken. Daarna moeten wij de zaak evalueren, het goede behouden, en de zaak zo veranderen dat iedereen ermee kan leven. Er moet sprake zijn van redelijke bureaucratie en er moet gedegen werk geleverd kunnen worden. Dat wil ik wel graag met de Kamer samen doen, want het hele proces is opgestart naar aanleiding van het werk van de TCI.
De motie van de heer Hermans neem ik over.
De heer Hermans (LPF):
Dan trek ik de motie bij dezen in.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Hermans (29283, nr. 42) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, de brief voor kennisgeving aan te nemen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 12.55 uur tot 14.00 uur geschorst.
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-4237-4247.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.