Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 9 maart 2006 over SLOA.

De heer Jan de Vries (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Na het algemeen overleg resteert er voor de CDA-fractie nog maar één belangrijk discussiepunt. Dat betreft de landelijke functie op het terrein van de ontwikkeling van kerndoelen en leerplannen. Evenals bij het Cito is de CDA-fractie van oordeel dat hierbij sprake moet blijven van een voldoende landelijk centraal beschikbaar budget, dat niet te veel afhankelijk is van de vraag uit de markt.

Waarom hebben wij dit oordeel? Welnu, kerndoelen zijn in onze ogen voor de overheid het middel om te bepalen wat leerlingen aan het einde van hun schoolloopbaan moeten kennen en kunnen. Kerndoelen zijn dan ook maatschappelijk en politiek zeer relevant. De prioriteiten die wij stellen zijn ook zeer relevant. Dat bepaalt immers ook het belang van de implementatie van kerndoelen in de leerplannen. Hoe geef je de kerndoelen dus vorm? Veel scholen worstelen met deze vraag. Ik wijs bijvoorbeeld op de thema's burgerschapsvorming en integratie. De Kamer heeft daarover ook regelmatig gesproken. Hierbij komt dat het gebied van de Nederlandse taal klein is. Vernieuwingen zijn dus niet eenvoudig en rendabel te implementeren, zeker niet in relatief kleine onderwijsinstellingen.

Bij leerplanontwikkeling zijn juist ook de intersectorale afstemming en doorlopende leerlijn van groot belang. Bundeling van de aanwezige kennis is gewenst en leidt tot een meerwaarde op de voorgestelde versnippering voor sectorraden. Daarom is volgens ons een nationaal expertisecentrum op het gebied van onderzoek en het ontwikkelen van leerplannen onontbeerlijk voor het bevorderen van de onderwijskwaliteit. Dat vraagt om een voldoende schaalniveau.

De regering stelt voor om in het geval van SLO maar liefst 50% van het resterende structurele budget voor leerplanontwikkeling over te hevelen naar de sectororganisaties. Dat is volgens de CDA-fractie te veel. Dat leidt tot een ongewenste versnippering van kennis en kunde. Wel acht onze fractie meer vraagsturing gewenst bij het opstellen van het werkprogramma van SLO. Dat is mogelijk, zoals dat ook bij andere taken gebeurt, via bijvoorbeeld programraden of adviesraden. Daarom dien ik mede namens collega Eijsink van de PvdA-fractie de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voor de landelijke onderwijsondersteunende activiteiten meer vraagsturing introduceert;

constaterende dat er voor leerplanontwikkeling structureel ruim 9 mln. beschikbaar is, waarvan in de plannen van de regering voor SLO 50% beschikbaar blijft en het resterende deel wordt overgeheveld naar de sectororganisaties;

overwegende dat leerplanontwikkeling een voldoende schaalniveau, doorlopende leerlijnen, landelijk vastgestelde prioriteiten en een bundeling van kennis vereist;

overwegende dat meer vraagsturing ook gerealiseerd kan worden door een sterkere programmatische aansturing uit de onderwijssectoren;

van oordeel dat SLO een landelijk expertisecentrum voor leerplanontwikkeling moet kunnen blijven en dat daarvoor een passend budget noodzakelijk is;

verzoekt de regering, een groter deel van de middelen voor leerplanontwikkeling beschikbaar te stellen aan SLO en daarbij tevens te kiezen voor een sterkere programmatische aansturing uit de onderwijssectoren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jan de Vries en Eijsink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 207(30300 VIII).

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Ik wil kort zijn. Zoals blijkt, sluit ik mij aan bij de motie van de heer De Vries om de reden die is genoemd. De fractie van de PvdA vindt het belangrijk om een basis veilig te stellen voor de Stichting Leerplanontwikkeling, gezien ook de grote reorganisatie die die stichting heeft ondergaan. Zij moet ook een basis hebben als landelijk expertisecentrum, zowel voor het ministerie als voor de Kamer. Dan kunnen die er vragen aan stellen, zoals gebruikelijk. Daarnaast is een programmatische aansturing van belang. Daar staat de PvdA-fractie voor.

Mevrouw Vergeer (SP):

Voorzitter. De SP-fractie zal de motie-De Vries/Eijsink ook ondersteunen. Zij vindt alleen dat de aansturing vanuit programma- en adviesraden niet voldoende garandeert dat SLO werkelijk in dienst van de professionals staat, zoals wij die tegenwoordig in de Kamer noemen, en in de praktijk van het onderwijs haar nut bewijst. Een veel gehoorde verzuchting in de docentenkamer is dat een bureau weer eens voor duizenden euro's komt vertellen hoe er les moet worden gegeven. Veel docenten hebben de ervaring dat de innovatie niet van onderop komt, maar over hen wordt uitgestort. Zij zeggen ook dat die innovatie niet zozeer is waar zij behoefte aan hebben, als wel dat die wordt gebruikt om het tekort aan bevoegde leraren te verdoezelen en om kostenbesparingen op het personeel te realiseren. Vooral door het concept zelfstandig leren leren of competentiegericht onderwijs ervaren leraren dat zij de leerlingen juist tekort moeten doen. Of het budget nu via de school loopt, via de sector of via het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap direct naar de SLOA-instellingen gaat, het gaat erom dat de SLOA-instellingen niet in een ivoren toren moeten zitten, maar dat zij met personeel werken dat met beide benen in de modder staat. Volgens de SP-fractie is het daarom goed om aan de reorganisatie van de SLOA-instellingen het criterium te verbinden dat medewerkers daarvan zelf minimaal een dagdeel lesgeven. Dat heeft drie voordelen: de adviezen worden realistischer, beter toepasbaar en meer op de behoeften van de docent afgestemd, het lerarentekort wordt bestreden en de kosten van een eventueel sociaal plan worden lager. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat leerkrachten en docenten inhoud en didactische vorm bepalen in overeenstemming met de aard en het niveau van het desbetreffende vak;

van mening dat didactische modellen geen tekentafelproducten zijn, maar in de praktijk ontwikkeld worden;

overwegende dat de beste stuurlui niet aan wal staan;Vergeer

van mening dat onderwijskundige adviseurs van de SLOA-instellingen daarom zelf ook les behoren te geven;

verzoekt de regering, dit als criterium te hanteren bij de reorganisatie van de SLOA-instellingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vergeer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 208(30300 VIII).

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Wij hebben inderdaad een goed overleg gehad over de kwestie waarover wij vandaag spreken: de toekomst van alles wat te maken heeft met de SLOA. Het lijkt mij goed om te constateren dat uw Kamer en ik over de meeste zaken wel tot overeenstemming zijn gekomen. Er is een onderdeel dat openligt, zoals de heer De Vries en mevrouw Eijsink hebben gezegd. Dat is de positie van de SLO en de relatie tot het budget voor de leerplanontwikkeling. Mij lijkt dat wij het daartoe moeten beperken. Het plan is om 50% centraal toe te delen en 50% via de sectororganisaties. Ik heb in het algemeen overleg al gezegd dat het bedrag van 9 mln. waarover wij spreken, beschikbaar moet blijven voor een landelijke functie. Daar waren wij het over eens. Het is niet op voorhand noodzakelijk dat het zich moet uiten in een nationaal expertisecentrum dat uitsluitend door SLO wordt gevormd. Daar lag het verschil van inzicht. De angst is dat een versnippering van kennis en kunde ontstaat. Volgens mij is dat nog maar de vraag. Het hangt bijvoorbeeld af van de manier waarop de sectoren primair en voortgezet onderwijs de kennisinfrastructuur willen vormgeven en hoe verstandig zij programmeren bij de ontwikkeling van leerplannen en kerndoelen. Mijn voorstel is om de vraagsturing langs twee wegen te bereiken: de invloed van de sectoren op de inhoud van hoofdlijnenbrief en de beschikbaarstelling van een deel van het budget ten behoeve van de besteding voor R&D-activiteiten. Ook de indieners willen iets dat beide zaken tot hun recht laat komen. In de motie vragen zij om niet 50% via het budget te regelen, maar minder.

Vervolgens wordt gevraagd om een groter deel van de middelen voor leerplanontwikkeling beschikbaar te stellen voor SLO, dus om het centrale deel te vergroten. Dat betekent dat een kleiner deel via de sectororganisaties kan lopen. Tevens wordt gevraagd om te kiezen voor een sterkere programmatische aansturing. Ik vind dat dit dan een voorwaarde moet zijn en dat de sterkere programmatische aansturing vanuit de onderwijssectoren tot haar recht moet komen. Dan is de motie uitvoerbaar en past zij binnen de filosofie van een redelijke verdeling tussen centraal en decentraal budget. Ik stel voor om het centrale budget op 75% te houden in plaats van 50% en om het decentrale budget op 25% te stellen. Als de indieners daarmee instemmen, zal ik de Kamer informeren op welke manier dit tot zijn recht moet komen. Een en ander moet dan namelijk nog besproken worden om te zorgen dat het niet tot versnippering leidt.

Voorzitter, het mag duidelijk zijn dat ik het oordeel over de eerste motie aan de Kamer overlaat.

Over het onderwerp van de tweede motie hebben mevrouw Vergeer en ik ook gesproken. Ik ga dat niet doen. Ik ontraad aanvaarding van de motie-Vergeer dan ook ten stelligste. Mevrouw Vergeer, u en ik gaan niet over het personeelsbeleid van instellingen. Het gaat om de resultaten. De resultaten moeten aansluiten op de vraag die wordt gesteld. De resultaten moeten toepasbaar zijn, kwalitatief in orde zijn en ook gebruikt worden. Hoe en met wie de instellingen het doen, is aan de instellingen. Ik raad u ook ten stelligste af om ook maar op enigerlei wijze over het personeelsbeleid te willen gaan. Ik geef u op een briefje dat u dan op een heel andere stoel gaat zitten dan de stoel die u moet innemen, namelijk de stoel van volksvertegenwoordiger.

Mevrouw Vergeer (SP):

Vindt de minister het wel wenselijk dat onderwijskundigen zelf praktijkervaring hebben op het moment dat zij onderwijskundige adviezen geven?

Minister Van der Hoeven:

In de SLOA-instellingen zijn heel veel mensen werkzaam die hun sporen in het onderwijs hebben verdiend. De onderwijspraktijk krijgt meer invloed via de sectoren en de scholen, dus ook op de programmering van de SLOA-instellingen. Dat blijft namelijk overeind, ook in de motie die door uw twee collega's is ingediend. De invloed via de programmering op SLOA blijft.

Ik weet niet of het altijd een voordeel is dat iemand twee banen combineert. Ik heb ook geen zin om daarover een oordeel te vellen. Dat is aan de instelling. De onderzoekskant en wetenschappelijke kant van de R&D-activiteiten vragen ook om andere competenties dan de competenties waarover een docent primair beschikt.

De reorganisatie van de SLOA-instellingen en overigens ook de beoordeling of de reorganisatie wel nodig is, is een zaak van de instellingen zelf. Dat is niet aan u en dat is niet aan mij. Ik heb dus ook geen rol bij het vaststellen van de criteria voor een reorganisatie. Zoals al gezegd, ik beoordeel de SLOA-instellingen op producten en resultaten en niet op hun interne personeelsbeleid.

Mevrouw Vergeer (SP):

De minister constateert dat medewerkers van SLOA-instellingen hun sporen hebben verdiend in het onderwijs. Ik kom nog maar kort geleden uit de onderwijspraktijk en ik weet hoe verkeerd het is om, als je een tijd niet meer in het onderwijs hebt gewerkt, ex-collega's te willen adviseren in de trant van "doe het eens zus en zo". Een combinatie is veel beter, ook voor de medewerkers zelf. Ik begrijp dat de minister het juridisch gezien niet kan opleggen, maar zou zij het wel willen aanraden?

Minister Van der Hoeven:

Ik wil niet hatelijk zijn, maar als mevrouw Vergeer meent wat zij zegt, wordt het tijd dat zij zelf naar het onderwijs teruggaat. En dat geldt dan voor mij ook. Laten wij dat niet doen. Wij hebben hier een andere taak. Als je bij een SLOA-instelling werkt, heb je een andere taak dan een docent. Ik heb daar niets aan toe te voegen.

De heer Jan de Vries (CDA):

De indieners van de motie hebben heel bewust geen percentage genoemd voor de meest gewenste verdeling. Wel hebben zij inhoudelijke randvoorwaarden aangegeven die voor hen van belang zijn. Voor de CDA-fractie is het van belang om het convenant te beoordelen op basis van die inhoudelijke randvoorwaarden. Er moet een kenniscentrum blijven bestaan op het gebied van leerplanontwikkeling. Er moet sprake blijven van intersectorale ontwikkeling. Er moet politieke sturing mogelijk blijven. Dit zijn voor de CDA-fractie belangrijke randvoorwaarden om uiteindelijk het convenant op zijn waarde te kunnen schatten.

Minister Van der Hoeven:

Even voor de helderheid: het convenant zal niet ter goedkeuring aan de Kamer worden voorgelegd. Ik sluit het convenant met de instellingen. Uw inhoudelijke randvoorwaarden zijn ook de mijne. Er is ook geen verschil van mening over de sterkere programmatische aansturing vanuit de onderwijssectoren als voorwaarde. Ik druk het wat sterker uit dan het in de motie staat. Wat de percentages betreft heb ik een suggestie gedaan. Ik ga daarmee aan de slag. Die inhoudelijke randvoorwaarden vormen geen enkel punt van discussie.

De heer Jan de Vries (CDA):

Dat laatste is goed om te horen. Het zou ertoe kunnen leiden dat er bijvoorbeeld een hoger percentage uitkomt als de minister samen met de organisaties van mening is dat die inhoudelijke randvoorwaarden ertoe moeten leiden dat er een andere verdeling wordt overeengekomen dan de minister nu voorstelt. Ook al heeft de Kamer geen formele verantwoordelijkheid, zij zal graag kennisnemen van de uitkomsten van het convenant en daar misschien ook wel een oordeel over hebben.

Minister Van der Hoeven:

Dat kan, maar dat zal niet leiden tot openbreken van het convenant. Wij moeten helder zijn over de posities. De Kamer krijgt het ter kennisneming voorgelegd. De hoofdlijnenbrief inclusief politieke sturing wordt overeind gehouden. Ik heb al aangegeven wat mijn inzet is bij de uitvoering van de motie.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik dank de minister voor haar reactie en sluit mij aan bij de opmerking van de heer De Vries dat het percentage nog niet aan de orde is. Wij zien de uitwerking graag tegemoet.

Minister Van der Hoeven:

Via de publieke tribune en de draadomroep wordt meegeluisterd met het debat. Degenen met wie straks gesproken zal worden, weten wat de insteek is.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 10.25 uur tot 10.50 uur geschorst.

Naar boven