Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2004 houdende wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto (PbEU L 338) en de uitvoering van de op de goedkeuring van projectactiviteiten betrekking hebbende onderdelen van het op 11 december 1997 te Kyoto totstandgekomen Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Trb. 1998, 170, en 1999, 110) (Implementatiewet EG-richtlijn projectgebonden Kyoto-mechanismen) (30247).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Wij spreken nu over een ingewikkelde richtlijn, maar eigenlijk komt het er gewoon op neer dat wij allerlei mechanismen aan elkaar knopen die het Kyoto-protocol rijk is, zoals emissiehandel en het Clean Development Mechanism (CDM), waarmee je ook in Afrika de reducties mag realiseren die je eigenlijk thuis had moeten realiseren. De titel van het wetsvoorstel bestrijkt, geloof ik, al een half A'viertje, maar in feite is het zeer ingewikkeld. Er staat voor de fractie van de Partij van de Arbeid wel wat op het spel. Ik wil er niet al te zwaar over doen, maar wij tillen wel zwaar aan twee principiële kwesties.

Als wij zo graag elders in Europa of de rest van de wereld onze emissiereducties willen realiseren, past het ons niet om ons eigen land daarvoor af te sluiten. Dat is de eerste kwestie. Wij kunnen niet bijvoorbeeld zelf in Rusland aan de slag willen en de Russen niet toestaan hier iets te doen, omdat wij de ruimte hier voor onszelf willen houden of zo. Die redenering, zo die er al achter zit, is ondeugdelijk. Ik heb daarom een amendement ingediend om de eenzijdigheid te doorbreken en om gewoon op basis van wederkerigheid aan de slag te gaan. Ik moet toegeven dat dit ene amendement alleen al vier dichtbeschreven pagina's beslaat. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris alleen al uit die overweging zelf daarmee niet aan de slag is gegaan. Wij hebben dat dus wel gedaan. Overigens dank ik het ministerie voor de volledig neutrale ondersteuning daarbij. Het was nogal ingewikkeld, maar wij zijn er uiteindelijk uitgekomen en hebben vastgesteld dat wederkerigheid te regelen is. Dat is niet alleen een principekwestie, maar ook een kwestie van opportuniteit.

In Nederland wordt geworsteld om projecten als het warmteproject in Rotterdam doorgang te doen vinden. Er is ontzettend veel warmte beschikbaar in het Rotterdamse havengebied. Al jarenlang wordt geprobeerd om via warmtelevering aan bijvoorbeeld huizen in Rotterdam een vorm van energiebesparing te realiseren. Ik zal u niet uitleggen hoe het precies zit, maar helaas profiteert dat systeem niet van de emissiehandel noch van enig ander Kyoto-mechanisme, dus ook niet van de steeds hoger wordende CO2-prijs. De aardige bijkomstigheid van dit amendement is dat het dan wel kan. Ik noem het maar joint implementation in eigen land. Daartoe moeten wij het een en ander regelen, maar daarvoor moeten wij niet terugschrikken. Ik ben er niet voor teruggeschrokken en heb geprobeerd het allemaal zo goed mogelijk in mijn amendement te regelen. Ik hoop dat de staatssecretaris het kan onderschrijven. Mochten er nog enige lacunes in het amendement zitten, wat ik niet uitsluit, dan hoop ik dat de staatssecretaris bereid is die in te vullen.

Mevrouw Spies (CDA):

Het amendement vergt inderdaad enige studie. Compliment voor de creativiteit.

Ik vind het tamelijk ingewikkeld om het amendement in de volle omvang te doorgronden. U complimenteerde het ministerie voor de neutrale ondersteuning. Ik verzoek u in dit verband ook de nadelen van uw eigen amendement te schetsen. Ik realiseer mij heel goed dat ik een ingewikkeld beroep op u doe. Waarom zou iemand uw amendement niet willen ondersteunen?

Overigens, er zit een kleine onvolkomenheid in. Helemaal onderaan staat 1 mei 2003. Dat moet volgens mij 1 mei 2013 zijn.

De heer Samsom (PvdA):

Dat klopt, denk ik.

Ik moet eerlijk toegeven dat ik halverwege het maken van dit amendement tegen medewerkers heb gezegd: laten wij het maar vergeten, dit wordt mij veel te moeilijk. Maar wij moeten natuurlijk niet terugschrikken voor ingewikkelde amendementen. Ik denk eerlijk gezegd dat de ingewikkeldheid wel een overweging van het kabinet is geweest om het niet in het wetsvoorstel te regelen, want je moet er nogal wat voor regelen om ook in eigen land datgene te laten gebeuren wat je graag in andere landen wilt doen. Je moet bijvoorbeeld verificatie en monitoring regelen. Wij zien de administratieve lasten alweer stijgen. Dit zijn administratieve lasten die alleen gepaard gaan met dingen die je extra doet. Als je hier niets mee wilt doen, heb je ook geen extra administratieve lasten. Ik kan mij voorstellen dat die overweging is gemaakt. Een andere overweging is dat de druk op projecten in Nederland kan toenemen. Misschien willen de Chinezen hun emissiereducties heel graag in Nederland realiseren. Het klinkt wat onrealistisch, omdat het in China nog steeds veel goedkoper is, maar dat kan snel veranderen. Dus de concurrentie om emissiereducties in Nederland zou wel eens kunnen toenemen. Is dat goed? Wij vinden dat het goed is, maar het leidt wel tot een hogere CO2-reductieprijs en tot meer renovatie. Die hogere prijs zou ertoe kunnen leiden dat mensen er niet aan willen beginnen. Maar dan geldt voor ons het principe van wederkerigheid. Als wij graag in andere landen aan de bak willen, mogen andere landen dat ook bij ons. Het leidt tot meer samenwerking, meer synergie en bijvoorbeeld tot een warmteproject in Rotterdam.

De heer De Krom (VVD):

Ook ik probeer het ingewikkelde amendement van de heer Samsom te doorgronden. De gedachte erachter vind ik creatief, maar het is wel heel erg theoretisch. Bij het werken over de grenzen zul je de plek zoeken waar de reductie het goedkoopst te bereiken is. Dat zal niet in Nederland zijn. Is het tegen die achtergrond niet een heel theoretische exercitie?

De heer Samsom (PvdA):

Behalve kosten zijn er natuurlijk veel meer factoren. Een ondernemer die snel zijn emissiereducties wil realiseren en die het niet redt in eigen land, zal onmiddellijk bellen met Uganda, want daar zijn nog veel mogelijkheden voor reducties. De kans dat men in Uganda überhaupt de telefoon opneemt, is echter vrij klein. Alleen dat is al een obstakel. Vervolgens moet de ondernemer in een vreemd land aan de slag met allerlei dingen waar hij geen verstand van heeft, terwijl hij om de hoek in Rotterdam een warmteproject kan realiseren. Ik heb het over Joint Implementation in eigen land, niet door de Russen, maar bijvoorbeeld door Eneco. Daarmee wordt een project gerealiseerd om warmte te leveren aan huishoudens. Die huishoudens doen niet mee aan het emissiehandelssysteem. Dus die € 27 per ton CO2lopen wij dan mis. Met dit systeem zou je dat wel degelijk erbij kunnen betrekken.

Een ander belangrijk punt betreft het principe van de supplementariteit. Dit punt is nog zwaarwegender dan het vorige punt, maar ondanks veel proberen, krijg ik dat niet in een amendement vervat. Daarom zal ik straks op dit punt een motie indienen. Wij hebben ooit afgesproken dat al die prachtige Kyoto-mechanismen – emissiehandel, creatief boekhouden, bomen planten, etc. – supplementair zijn aan de eigen inspanningen die wij daarvoor verrichten. Uiteindelijk gaat het erom dat wij zelf maatregelen nemen om onze uitstoot van broeikasgas terug te dringen. Nederland heeft daarin vanaf het eerste moment de uiterste grens opgezocht door te zeggen: supplementair betekent dat de helft in het buitenland wordt gerealiseerd. Dat vonden wij al zwaar, maar dat werd onder de Paarse kabinetten onder druk van de VVD afgesproken. Het was een aardige afspraak waar wij uiteindelijk mee akkoord zijn gegaan. Verder dan dat willen wij ook niet gaan. Het moet fiftyfifty zijn. Dat betekent dat 50% in eigen land wordt gerealiseerd. Nu weet ik dat voor de emissiehandel geldt dat het eigen land inmiddels Europa is geworden. Dat kunnen wij nog volgen. Alles op energie- en klimaatgebied is nu minimaal op Europese schaal. Wij vinden het echter onacceptabel om nog verder te gaan dan dat. Dit wetsvoorstel strekt ertoe dat bedrijven hun emissies ook van buiten Europa naar binnen kunnen schrapen en elders in de wereld zeer goedkoop aan de slag kunnen gaan. Dat vinden wij op zichzelf niet erg, ware het niet dat Nederland zelf ook al 50% van de emissiereductie heeft afgekocht in het buitenland. Die twee dingen mogen niet tegelijkertijd gebeuren. Als bedrijven inderdaad zo creatief en inventief zijn om in China, Afrika of Zuid-Amerika hun reducties te halen, gun ik ze dat van harte maar dan moet de Nederlandse overheid een stapje terugdoen als het gaat om het zelf inkopen van credits van Joint Implementation en Clean Development Mechanism in het buitenland. Tegen die achtergrond dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door de Europese richtlijn "linking directive" het doel van de Nederlandse regering om niet meer dan 50% van het Kyoto-doel via Joint Implementation en het Clean Development Mechanism in het buitenland te realiseren, ondermijnd wordt;

van mening dat voor een geloofwaardig klimaatbeleid minstens de helft van de reductie in eigen land gerealiseerd zou moeten worden;

van mening dat vooraf waarborgen moeten komen om de helft van de reductie in Nederland te realiseren;

verzoekt de regering, minimaal 50% van de reductie in Nederland te realiseren door:

  • - minder credits van Joint Implementation en Clean Development Mechanism aan te kopen dan nu gepland, bij voorkeur 80 Mton in plaats van 100 Mton;

  • - de binnenlandse inspanning overeenkomstig te verhogen met 20 Mton door het reservepakket in te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Samsom. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(30247).

De heer De Krom (VVD):

Deze motie heeft ongetwijfeld financiële consequenties. Ik hoor geen dekking, maar die zit waarschijnlijk in uw achterzak of ergens in de panden van uw jas.

De heer Samsom (PvdA):

Uiteraard, maar in een motie met de dekking komen, vind ik zelfs wat overdreven. Wij hebben daar gisteren over gediscussieerd. Je kunt het klimaatbeleid op een koopje realiseren: alles in het buitenland of alleen maar kerncentrales bouwen. Het allergoedkoopst is natuurlijk kerncentrales in het buitenland bouwen. Daar gaan wij echter niet voor. Wij kiezen er niet voor om het zo goedkoop mogelijk te doen. Ik realiseer mij dat dit een financiële consequentie heeft, maar uiteindelijk is het natuurlijk een budgettair neutrale operatie. Ik vraag de staatssecretaris om zelf wat minder hard aan de slag te gaan in het buitenland als bedrijven goedkoper hun reducties realiseren. Maatschappelijk gezien zijn er dan dezelfde uitgaven gedaan. Ik realiseer mij dat het voor bedrijven dan goedkoper is en dat wij zelf wat duurder uit zijn, maar dat is wel ergens te verrekenen. Laten wij daar niet over gaan steggelen. Dit is een principiële kwestie en daarom dienen wij een motie in. Het is aan de staatssecretaris om dit verzoek verder uit te werken.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Gisteren hebben wij tijdens het vragenuur onze zorgen geuit over de klimaatverandering en de ambities die in de periode 2010 tot 2020 gerealiseerd moeten worden. Als wij de berichten in de kranten mogen geloven, dan is het alle hens aan dek voor Nederland om de doelstellingen voor 2012 te halen. De berichten spreken elkaar bovendien wat tegen. Volgens het Britse Institute for Public Policy Research staat het sein voor Nederland op rood. Volgens het RIVM is het halen van de doelstellingen nog niet zeker.

Laat er geen misverstand over bestaan: voor de CDA-fractie geldt dat de gemaakte afspraken moeten worden nagekomen. Wij hebben ze niet voor niets in het regeerakkoord vastgelegd. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, heeft alles te maken met de ambities uit het Kyoto-protocol. Het is naar het oordeel van mijn fractie een onmisbaar instrument bij het terugdringen van de broeikasgassen. Bij herhaling hebben wij aangegeven positief te staan tegenover CDM- en joint implementation (JI)-projecten. Ze dragen bij aan een kosteneffectieve reductie van broeikasgassen en aan een duurzame ontwikkeling in minder ontwikkelde landen. Haast is dus geboden om aan de slag te kunnen gaan met die projecten.

In de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel hebben wij nogal wat kritische vragen gesteld over het voorstel om maximaal 8% van de aan bedrijven toegewezen broeikasgasemissierechten aan gecertificeerde emissiereductie-eenheden of emissiereductie-eenheden te mogen inzetten ter dekking van hun eigen emissies. De schriftelijke beantwoording is wel te begrijpen, maar stelt ons nog niet gerust. Naar ons oordeel is het dan ook niet verstandig om die 8% nu al als een hard en heilig doel vast te stellen, vooral nu nog onzeker is wat andere Europese landen gaan doen en de mogelijkheid om tot harmonisatie te komen laag wordt geschat. Amendering van het wetsvoorstel is niet mogelijk, omdat artikel 1637b verwijst naar het nationale toewijzingsplan, waarin die limiet van 8% is opgenomen. Ik hoop dat ik het goed heb gelezen in de memorie van toelichting, maar volgens mij wordt dat in de loop van 2006 vastgelegd. Wij moeten daar misschien nog wel op terugkomen bij de behandeling van het toewijzingsplan, maar ik krijg hier wel graag de duidelijke toezegging dat mede afhankelijk van de keuzen die andere lidstaten maken die 8% niet te dogmatisch wordt gehanteerd.

Wij hebben geen bezwaar tegen het op termijn toelaten van sinks-projecten onder dit systeem. Wel moet duidelijk zijn dat ze feitelijk bijdragen aan het verminderen van broeikasgassen. Ook hierover zijn de afgelopen weken, bijvoorbeeld in het blad Nature, verhalen verschenen, die maken dat wij ons misschien weer moeten bedenken. Bossen zouden zoveel methaan uitstoten dat ze eerder slechter dan beter zijn voor de bestrijding van broeikasgassen. Is dat het bekende broodje aap-verhaal of hebben wij hier te maken met een serieus onderzoek waar wij wat mee moeten doen?

Ten slotte houden wij zorgen over de snelheid waarmee wij dit soort goede instrumenten kunnen gebruiken. Keer op keer blijkt hoe stroperig de internationale bureaucratie is en hoe traag daardoor projecten tot uitvoering komen. Dat is niet alleen slecht omdat daarmee het halen van doelen in gevaar komt, maar het is ook dodelijk voor het draagvlak van een ambitieus klimaatbeleid. Voorzover de conferentie in Montreal in december resultaten heeft opgeleverd, zouden er in elk geval afspraken zijn gemaakt over het versnellen van de doorlooptijd van projectaanvragen. Ik begrijp dat de Nederlandse invloed hierop beperkt is, maar blijf bij de staatssecretaris aandringen op aandacht voor dit fenomeen. Ik ga ervan uit dat hij zo dicht op de dossiers blijft zitten dat hij de oliespuit kan hanteren waar dat nodig is.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Om op deze druilerige woensdagochtend maar met een positieve opmerking te beginnen: wat betreft de emissiereductie is Nederland op de goede weg. Misschien gaan wij met ons energiesysteem wel de Kyoto-doelstellingen halen. Dat systeem moet dan echter wel kloppen. Ik wil een voorbeeld geven. Ik ben een paar keer in China geweest, onder andere in Datong. Dat is een bekende mijnstad. Het koolstof lag daar centimeters dik op de straten en huizen. Daar loop je niet graag in rond. Dit maakt duidelijk dat CO2-opvang wel goed is tegen klimaatverandering, maar dat de mensen in dergelijke mijnsteden daar niet zoveel aan hebben. Het Clean Development Mechanism is een prachtig idee. Investeren in ontwikkelingslanden leidt tot een win-winsituatie, maar dan moet er wel echt sprake zijn van win-win. Daar heb ik echter zo mijn bedenkingen bij. Een CDM-erkenning geven aan projecten die gebruik maken van fossiele brandstoffen zal het klimaatvuur alleen maar aanwakkeren en de CO2-emissiemarkt overspoelen, waardoor de echte duurzame energieprojecten geen kans krijgen. Al het gegoochel met die CO2-getalletjes vertraagt dus uiteindelijk de komst van een koolstofvrije energie. Investeerders in Europa exporteren onder CDM-vlag naar steenkoolrijke landen als China en India. Uitvoering van het Kyoto-protocol kan zo resulteren in het subsidiëren van de goedkoopste manier om CO2-emissies te verminderen. Mijn fractie vindt dat het CDM alleen moet worden ingezet om koolstofvrije energiesystemen te bevorderen. Dan blijven vele honderden miljoenen mensen in de derde wereld in de toekomst gevrijwaard van steenkool.

In het voorstel dat wij vandaag bespreken, staat dat de overheid zoveel mogelijk zal proberen te bevorderen dat de projectdeelnemers rekening houden met de OESO-richtlijnen. Dat mag wat mijn fractie betreft wel wat harder worden gesteld. Het wetsvoorstel bevat die richtlijnen niet en ik vind dat een gemiste kans. De kern moet zijn dat de vervuiler betaalt en ik vraag mij af waarom de overheid daaraan nog zoveel moet bijdragen. Het realiseren van joint implementation gaat moeizaam. Het hanteren van het CDM is gemakkelijker en dat is ook logisch want de rijke landen beslissen hoe en waar zij reduceren. Voor het CDM geldt dat het gasland moet verklaren dat het project bijdraagt aan het bereiken van duurzame ontwikkeling. Ik geef een voorbeeld. Noorse bedrijven betalen Costaricaanse bosbouwers tien dollar per ton geabsorbeerde CO2. De reductiecertificaten die zij daarvoor krijgen, doen straks op de wereldmarkt waarschijnlijk 50 tot 100 dollar of zelfs meer. Ik pleit ervoor de goedkeuring van het CDM onafhankelijk, ook door Nederland, te laten toetsen. Dat kan bijvoorbeeld volgens de criteria van gold standard, een initiatief van een netwerk van NGO's dat zichzelf tot taak heeft gesteld om het Kyoto-protocol te implementeren met ware duurzame ontwikkeling en emissiereductie. Een soort keurmerk dus. Mijn fractie vindt dat een prachtig initiatief en zou graag zien dat de Nederlandse regering zich hierbij aansluit. Als zij dat niet wil, zou zij eigenlijk zelf een waarborg moeten instellen. Het eerste heeft overigens mijn voorkeur omdat wij anders weer in een woud van waarborgen terecht komen.

De staatssecretaris stelt dat de eisen met betrekking tot bijvoorbeeld fijnstof in Nederland gewoon gehaald moeten worden en dat projecten in het buitenland daarmee niets te maken hebben. Ik vind dat hij hier de kans laat liggen op een echt duurzaam klimaatbeleid in Nederland en op inspanningen van Nederlandse bedrijven om hun emissie echt te reduceren. Iedereen weet dat wij op den duur hoe dan ook in eigen land zullen moeten reduceren, maar met het beleid van deze regering gaan wij dat dus niet redden. Zolang de vervuiler niet echt iets voelt van de maatregelen en geholpen door de overheid in het buitenland voor een dubbeltje op de eerste rang zit, zullen wij nooit een transitie bereiken. Daarom vind ik dat het amendement van de heer Samsom een creatieve oplossing biedt om hierbij nog een handje te helpen.

De aanvankelijke "positive list" van de Europese Unie weerspiegelt het streven naar duurzaamheid door de voorkeur te geven aan duurzame energieprojecten en sinks, de meest grootschalige fossielebrandstofprojecten uit te sluiten en waterkrachtprojecten te beperken tot een grootte van 10 mW. Helaas heeft deze "positive list" het niet gehaald en in de onderhandelingen die volgden, werden alle randvoorwaarden voor CDM-projecten verworpen met uitzondering van de toezegging van de Annex-1-landen om geen "shares" afkomstig van nucleaire projecten in te kopen.

De effectiviteit van het CDM als een instrument om het klimaat te beschermen en duurzame ontwikkeling te bevorderen, heeft hieronder geleden. Waarom ziet Nederland geen principiële redenen om sinks-projecten uit te sluiten van het systeem? Als er in Europa nog steeds geen consensus is over de rechten die sinks-projecten opleveren, zou ik graag wat meer terughoudendheid zien. Ik sluit mij aan bij de vraag die mevrouw Spies in dit kader heeft gesteld over de bosbouw.

De kosten moeten door de vervuiler worden betaald. Ik neem aan dat de bewindslieden die mening delen. Het Kyoto-protocol moet zoden aan de dijk zetten en niet slechts gegoochel met getalletjes opleveren. Daarom pleit ik voor meer reductie in eigen land. De broeikasgasemissierechten zijn gratis door de overheid verleend en de rest wordt goedkoop uit het buitenland gehaald. Is dit wat wij willen met een duurzaam klimaatbeleid? Op deze manier creëren wij alleen gebakken schone lucht.

De heer De Krom (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie staat positief tegenover dit wetsvoorstel, maar ik maak graag van deze gelegenheid gebruik om er nog een paar vragen over te stellen.

Vooruitlopend op andere landen in Europa stelt de regering een limiet voor op het gebruik van joint implementation en het CDM van 8% van de totale broeikasgasemissierechten die voor een planperiode aan een inrichting worden toegewezen. Uit de memorie van toelichting leid ik af dat dit percentage overeenkomt met de eis die de EU heeft vastgesteld voor de EU als totaal. De gedachte is kennelijk dat als wij precies op het gemiddelde gaan zitten en iedereen dit doet, je vanzelf het percentage van 8 in de EU als totaal haalt. Ik vraag mij af of dit wel werkt, want een land als Zweden spreekt over een percentage tussen de 10 en 20. Als meer landen dit doen – en kennelijk is er vrijheid per land – kom je natuurlijk in totaal nooit op die 8% uit. Hoe zit dit nu precies? Het kabinet betoogt dat het voor de concurrentiepositie van onze industrie niet veel uitmaakt als ons percentage anders is dan in andere landen, want naarmate de limiet hoger is, gaat de prijs van emissierechten naar beneden, is de redenering. Als dit waar is, waarom kiezen andere landen dan toch voor een hoger percentage? Die redenering zou daar dan toch ook moeten opgaan? Kennelijk maakt het voor die andere landen wel wat uit. Ik krijg graag een toelichting op dit punt.

Stel dat wij in de toekomst rechten gaan veilen in plaats van ze gratis weg te geven. Dan maakt het toch wel uit welke limiet je daaraan stelt? Ook op dit punt krijg ik graag een toelichting van de regering.

Deze overwegingen leiden mij tot de vraag wanneer de effecten van de normstelling van 8% worden geëvalueerd. Als ik gelijk heb over de effecten van het veilen, moet het percentage sowieso opnieuw worden bezien op het moment dat je tot zo'n systeem overgaat. Overigens vraag ik mij af hoe het bedrijfsleven tegen de norm van 8% aankijkt.

Mevrouw Spies sprak over de sinks die nog steeds zijn uitgesloten, omdat daaruit verkregen rechten tijdelijk zijn. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom die rechten tijdelijk zijn, want kennelijk zit die tijdelijkheid ons nu in de weg? Als dit probleem is opgelost, kan volgens het kabinet de uitzondering worden ingetrokken. Wat zal het kabinet doen om dit te bevorderen?

Als de ingewikkelde en trage gang van zaken rond de "independent transaction law" maatgevend is voor de verdere uitvoering van projectgebonden Kyoto-mechanismen, zal het met de CDM-projecten niet opschieten en blijven er kansen liggen. Wat zal de regering doen om hierin verandering te brengen en een en ander te versnellen? Mijn fractie is ontevreden over de vertraging en dringt op snelle actie aan.

Staatssecretaris Van Geel:

Voorzitter. Mevrouw Gerkens en de heer Samsom hebben principiële opmerkingen gemaakt over het CDM. Ik ga hierop in en behandel vervolgens de moties en amendementen.

Het is belangrijk om goed onderscheid te maken tussen het concept achter en de uitvoering van het CDM. Het concept is van buitengewoon belang om de cruciale vraagstukken aan te pakken waarmee wij in de komende tijd geconfronteerd zullen worden. Het CDM is niet bedoeld om het ons gemakkelijker te maken om onze doelstellingen te realiseren. Het is echter verkeerd om op een moralistisch toontje te zeggen dat wij het daarvoor eigenlijk ook niet zouden mogen gebruiken. Bovendien ligt de grootste opgave voor het verduurzamen van de energievoorziening in zich snel ontwikkelende landen en ontwikkelingslanden.

Deze landen zullen in de komende jaren grote investeringen doen in hun energievoorziening en het is aan ons om te proberen deze investeringen duurzaam te maken. China, India en Zuid-Afrika beschikken over grote kolenvoorraden en die kolen zullen ze gaan gebruiken. Het is de regering er alles aan gelegen om te proberen om dit soort landen te helpen om hun energievoorziening duurzaam te maken. Het CDM is daarbij een belangrijk instrument, wat niet wegneemt dat het een beperkt instrument is als je je realiseert welke instrumenten wij in de post-Kyoto-periode nodig hebben. Die nieuwe marktgerichte instrumenten zijn nodig om onze verantwoordelijkheid voor technologieoverdracht en duurzame energie inhoud te geven.

In Nederland zal in oktober een internationale bijeenkomst worden gehouden, waarop de vraag aan de orde is hoe wij instrumenten voor de post-Kyoto-periode kunnen ontwikkelen. Het CDM is dus een buitengewoon boeiend instrument, dat onderdeel is van een mondiale maatschappelijke discussie. Iedereen die die discussie heeft gevolgd, weet dat dit instrument op een groot aantal punten te lijden heeft onder moeilijke politieke besluitvorming. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de conferentie in Marrakech. Ik heb zelf nog een staartje van deze discussie meegemaakt, toen ik de conferentie in Milaan bijwoonde, de conferentie twee jaar na die in Marrakech.

Op deze conferenties zijn buitengewoon ingewikkelde compromissen afgesloten over de bossen en de sinks. Deze compromissen zijn vervolgens op het bureau in Bonn terechtgekomen. Dat bleek een probleem, want deze compromissen waren zo vaag dat de niet afgeronde politieke discussies op dit bureau opnieuw gevoerd moesten worden. Daar komt nog bij dat dit bureau ondermand was en over te weinig financiële middelen beschikte. Een van de vele discussies die daar moest worden afgerond, was die over het begrip additionaliteit. Mevrouw Spies merkte dan ook terecht op dat het jammer is dat het CDM onder meer door een gebrek aan consensus niet tot volle wasdom is gekomen.

Tijdens een voorbereidend gesprek in Canada in december heb ik het duidelijke signaal afgegeven dat het in de toekomst beter en transparanter moet. Europa heeft daaraan al veel gedaan. Zo is de financiering geregeld en is ervoor gezorgd dat er over een aantal terreinen meer duidelijkheid is.

De kritiek op het principe onder het instrument is al met al niet terecht. Het instrument is verder niet bedoeld om alleen ons probleem gemakkelijker op te lossen. Het instrument is namelijk evengoed bedoeld om de technologie te vernieuwen en de energievoorziening in ontwikkelingslanden te verduurzamen. Degenen die kritiek hebben op de uitvoering tot nu toe, hebben groot gelijk. Die kritiek hebben wij in Canada dan ook zelf verwoord.

Mevrouw Gerkens (SP):

Het CDM zou inderdaad een goede methodiek kunnen zijn om in ontwikkelingslanden duurzame energievoorziening te stimuleren. Als wij China en India kunnen helpen met hun CO2-reductie door hun kolenindustrie schoner te maken, is dat natuurlijk mooi. Mijn kritiek is echter dat wij nu vooral daarop inzetten, terwijl wij juist prioriteit zouden moeten geven aan echt duurzame projecten.

Staatssecretaris Van Geel:

Dat komt omdat er grote slagen in die landen gemaakt worden door de inzet van fossiele brandstoffen. Het is een illusie om te denken dat de energievoorziening in China en India nu in grote mate met duurzame energie tot stand komt. Ik zal het u nog sterker vertellen: naarmate deze economieën groeien, daalt het aandeel van de duurzame brandstoffen in de totale mix. In plaats van biomassa uit de omgeving, wordt er elektriciteit gebruikt die met kolen wordt opgewekt. Je ziet dan ook een dalende tendens tot het gebruik van duurzame energie in dit soort landen. Daarom moeten wij juist inzetten op schone kolentechnologie. Het gaat om meer dan de uitstoot van CO2; bij dit type projecten in een volgende fase van mondiale vernieuwing van instrumentarium gaat het natuurlijk om CO2 en kolenvergassing. Bij kolenvergassing kunnen, in plaats van verbranding zonder meer, ook de andere milieuaspecten een belangrijke rol gaan spelen.

Wij verwijzen daarbij naar de richtlijnen van de World Commission on Dams en de OESO-richtlijnen. Wij hanteren die ook, maar ik geef direct toe dat dit heel kwetsbare discussies zijn. Soms worden grenzen gelegd bij 20 Megawatt in dammen, soms is dat een arbitraire grens. Daar worstelen wij mee, maar wij proberen de bestaande richtlijnen te respecteren, ook bij de beoordeling van plannen. Sommige projecten hebben wij laten sneuvelen omdat de duurzaamheidsaspecten onvoldoende aan bod kwamen. Een en ander moet beter en efficiënter. Ik hoop dat dit type instrumenten in de toekomst echt een prominente plaats krijgt in het mondiale klimaatbeleid.

De heer De Krom (VVD):

Ik deel de analyse van de staatssecretaris, maar ik dring er heel erg op aan. Eerder hebben wij gesproken over het voorbeeld van het veenbos in Indonesië. Dat project is nu uitgezonderd op grond van de bepalingen en de definities van Kyoto. Men blijft maar wat doorneuzelen over definitiekwesties, maar dat betekent wel dat dit soort projecten gewoon blijven liggen. Dat vind ik doodzonde. Waar komt dat geneuzel over die definities vandaan? Als dat tot gevolg heeft dat dit soort projecten blijven liggen, dan schieten wij onszelf in de voet en de mensen daar ook. Dat begrijp ik niet.

Staatssecretaris Van Geel:

U verbijzondert nu een meer algemeen gevoel dat ik ook verwoord, namelijk dat het buitengewoon lastig is om de definities die afgesproken zijn, operationeel te maken. Niet alle definities zijn helder. Een deel van de problemen hebben wij geïmporteerd doordat wij daar af en toe mondiaal met Ti Ta Tovenaarteksten uitgekomen zijn. Je weet dat je dat als een boemerang terugkrijgt als je concrete projecten definieert. Dat geldt ook voor de manier waarop met de sinks en de bossen wordt omgegaan. Sinks zijn bijna per definitie kortcyclisch. Het opnemend vermogen van bossen eindigt na zo'n zestig jaar. Daarna wordt het weer CO2 en per saldo levert het dus niets op. Het is geen structurele oplossing. Daarom zijn er ingewikkelde compromissen gesloten: wij gaan om de zoveel jaar monitoren; wij gaan met satellieten kijken of die bossen er nog wel staan, want een en ander is gevoelig voor handhaafbaarheid. Op enig moment, in jaar X, moet dat worden omgezet in een structurele lijn. Het zijn buitengewoon kwetsbare instrumenten die wij met elkaar ontwikkeld hebben, maar er was een grote strijd in Europa en op mondiaal niveau: sommigen vonden dat het wel moest, anderen vonden dat het niet moest, en dan krijg je dit soort compromissen. U weet dat die niet altijd bijdragen aan het vervolgens goed operationeel maken. Dat is het probleem dat ik, net als u, onderschrijf. Ik wil niet ingaan op individuele projecten maar ik deel het gevoel. Ik zal ook proberen in het bureau en anderszins bij de beoordeling daarop de nodige invloed uit te oefenen. Nederland doet dat al: wij hebben vooropgelopen en doen dat nog bij de toepassing van het CDM. Wij zijn ook het eerst geconfronteerd met allerlei problemen en hebben die bespreekbaar gemaakt. Er is op het departement veel inhoudelijke kennis aanwezig zodat het goed bespreekbaar gemaakt kan worden. Maar het valt niet mee. Mevrouw Spies vroeg of ik scherp wilde blijven om de zaak operationeel te maken. Het antwoord op die vraag is: ja, dat zal ik zeker doen, gelet op het belang dat ik hecht aan een werkbaar, eerlijk en betrouwbaar instrument als CDM. Op de lange termijn kunnen wij dit type instrumentarium echt niet missen om de problemen mondiaal aan te pakken.

De heer De Krom (VVD):

Ik ben blij dat de staatssecretaris het eigenlijk met mij eens is. Omdat de projecten die ik noemde niet onder deze definities vallen, gaat de illegale kap door. Als wij het allemaal zouden kunnen combineren binnen een systematiek als het CDM, betekent dat aan alle kanten winst. Ik begrijp wel dat wij dit niet alleen kunnen doen, maar ik wil er toch zo sterk mogelijk op aandringen als ik kan, omdat ik zie dat er kansen verloren gaan. De bossen zouden veel beter kunnen worden beschermd en de lokale economie zou kunnen worden opgebouwd. Als wij erin investeren, krijgen wij ook de credits. Dat is dus een win-winsituatie. Ik begrijp echt niet waar de weerstand in de internationale gemeenschap vandaan komt.

Staatssecretaris Van Geel:

Wij proberen dit type projecten, die voortkomen uit de beleidskolom klimaatbeleid, te verbreden naar andere doeleinden die te maken hebben met de ontwikkeling van duurzaamheid. Dat is een heel belangrijke actie, want wij denken dat veel van het klimaatbeleid een plaats kan krijgen in de andere sectoren en beleidsvelden, dat wil zeggen in de bredere ontwikkelingsagenda. Daarom hebben wij een IBO-traject gestart, waarover wij de Kamer nog zullen informeren. Het doel daarvan is om binnen de departementen alle kennis en kunde te verzamelen, om verbreding te krijgen op de verschillende dossiers. Dat is in de wereld niet onweersproken; er bestaat weerstand tegen.

De heer Samsom (PvdA):

De heer De Krom vermoedt dat u het met hem eens bent, en ik vrees dat inderdaad ook. Natuurlijk moeten al die instrumenten operationeel worden gemaakt, maar het moet wel eerlijk en integer gebeuren. De heer De Krom vroeg waarom een sink tijdelijk is. Welnu, u hebt het al uitgelegd: een boom kun je omhakken. Wij gaan dus niet de illegale kap subsidiëren. Wat "land use" betreft: twee keer ploegen en het is weer weg. Ook dat gaan wij niet subsidiëren, want dan krijgen wij een heel rare vorm van landbouwsubsidies. Houdt u zich bij al uw inspanningen bij dat bureau in Bonn wel aan de eerlijkheid van het instrument? De tijdelijkheid van sink-certificaten is ononderhandelbaar.

Staatssecretaris Van Geel:

Bij het operationeel maken van het instrument speelt de integriteit een buitengewoon belangrijke rol. Wij houden ons aan de spelregels die zijn afgesproken. Ik heb het over de toekomst. Er zijn ook andere opties denkbaar en wij zullen daarin creatief moeten zijn. Daarop doelde ik, toen ik het had over de bijeenkomst die wij in oktober gaan organiseren. Wij willen de creativiteit benutten van het bedrijfsleven, de lidstaten en mondiale organisaties zoals de Wereldbank om meer te kunnen doen aan het oplossen van dit soort problemen, vanuit een marktgerichte benadering. Wij houden ons aan de afspraken, maar denken ook na over de vraag of een en ander breder kan en of het anders moet. Daartoe willen wij in oktober in ons land een aanzet geven binnen de internationale klimaatgemeenschap.

De heer De Krom (VVD):

Ik zie gebeuren dat de internationale gemeenschap verstrikt raakt in allerlei soorten definities. Wij zouden ook voor een heel andere gang van zaken kunnen kiezen. Wij zouden bijvoorbeeld kunnen nagaan wat een concreet project oplevert. Ik ben het gedeeltelijk met de heer Samsom eens, namelijk dat je niet jezelf in de voet moet schieten. Kunnen wij nu niet eens weg van al die definities en gewoon per project bezien wat het oplevert? Zou dat niet een veel snellere en effectievere benadering zijn dan elke keer op al die conferenties opnieuw over de definities te praten? De klok tikt door, en al dit soort kansen blijft intussen liggen. Ik vind dat doodzonde.

Staatssecretaris Van Geel:

Wij voeren op een integere wijze de afspraken uit die gemaakt zijn in het kader van het Kyoto-protocol. Voor de geloofwaardigheid van het beleid vind ik dat absoluut noodzakelijk. Wij staan echter ook niet stil. Daarom heb ik gezegd: laten wij een streep zetten en vervolgens bezien hoe de discussie in een andere vorm gevoed kan worden met nieuwe instrumenten, en mogelijke aanpassing van bestaande instrumenten. In de discussie die wij hier hebben, houd ik de beoordeling van de huidige afspraken strikt gescheiden van wat er in de toekomst eventueel mogelijk is. Wij zetten daarop in, omdat wij dit type instrumenten gekoppeld aan hopelijk ooit een mondiaal handelssysteem als een van de weinige opties zien om een aantal tegengestelde benaderingen te overbruggen in de aanpak van klimaatkwesties. Daarom is dat in onze ogen zo belangrijk.

Op de vragen die over emissies gesteld zijn, kom ik uiteraard terug. Ik daal af naar een niveau lager. Dan hebben wij het over de situatie in Nederland en daarvan afgeleid de vraag, welk deel wij in Nederland doen en welk deel niet. Over de overwegingen daaromtrent, ook in relatie tot de genoemde 8%, kan ik vanuit de theorie discussiëren of ik kan dat heel praktisch doen. Ik ben meer iemand van de praktische aanpak, dus zal ik praktisch toelichten waar wij staan en waarom ik denk dat wij gaan doen waar wij voor gekozen hebben.

Mevrouw Spies vroeg of wij het percentage van 50 wel of niet halen. Dat moet ik even als referentie gebruiken voor wat ik vervolgens ga zeggen. Wij hebben de Kamer in een evaluatierapport aangegeven dat wij met het huidige beleid in redelijke zekerheid – er wordt over 90% gesproken – het doel bereiken. Ik heb toen ook aangegeven dat wij, als dat niet zo is, gebruik maken van elementen uit het reservepakket, want die doelstelling moeten wij halen. Veel verwarring is er ook in de internationale gemeenschap en in de bekende staatjes van de EU over de vraag, of dat inclusief of exclusief het CDM en JI is. Dat blijkt elke keer weer. Uit staatjes blijkt dan dat de binnenlandse emissies toenemen in ons land, waarop wij reacties krijgen in de zin van: Nederland zou toch 6% min bereiken, maar het is plus! Het Europees Milieuagentschap in Denemarken zegt dan weer: nee, als je inschat of het CDM gehaald wordt, dan ziet het daar wel naar uit. Dat type discussie doet zich telkens weer voor. Nu betrof het een nota van november, december.

Ik zal zoals reeds toegezegd in het voorjaar duidelijkheid geven over de vraag of wij voldoende CDM-projecten gerealiseerd hebben en voldoende harde afspraken daarover gemaakt hebben om aan die taakstelling te voldoen. Dat is niet gemakkelijk, want er is ook druk van bijvoorbeeld Financiën. Ik zal u een voorbeeld geven. Op het eerste gezicht mag er weinig verband te zien zijn, maar het feit dat de internationale CO2-handel zich op een niveau van rond de 20 euro of dollar beweegt, heeft zijn weerslag op de prijzen die voor het CDM gevraagd worden. In ontwikkelingslanden denkt men dan namelijk: twintig? Wij krijgen maar vijf of zes. Dat geeft een opwaartse druk. In de discussie over duurzame energie zijn de CDM-kosten afgerond; wij dachten toen dat de kosten maar vijf zouden zijn. Wordt dat zes of zeven, dan is er een harde afspraak gemaakt met Financiën dat het additionele geld wordt bijgeplust. Wij willen immers ons doel bereiken. Dat wordt dus gewoon bijgeplust, kan ik de heer Samsom toezeggen.

Het blijft echter een zorg of wij dat halen, want dat weten wij niet zeker. Wij krijgen er binnenkort meer helderheid over of wij het binnenlands halen. Er is best aanleiding, zich zorgen te maken, met name over de ontwikkeling van het verkeer. Dat gaat hard en het gaat harder dan de CO2-uitstoot die verondersteld werd. Dat betekent dat wij, hoezeer wij ook de principiële discussie kunnen voeren over 50% in relatie tot 8%, alles uit de kast zullen moeten halen om te zorgen dat wij aan onze verplichtingen voldoen. Om daar nog een ambitie bij te leggen door, zoals de heer Samsom voorstelt, een verschuiving te doen naar binnenlands, vind ik niet realistisch. Het wordt al moeilijk genoeg om de verplichtingen binnenlands te halen, met de ontwikkelingen die in Nederland plaatsvinden en met enige onzekerheid over het CDM. Ik wil daar toch echt aan vasthouden.

Wij hebben die 8%. Dat is een punt dat daaraan gekoppeld is. Binnen Europa is dat percentage genoemd door de Commissie. Ik betreur het zeer dat ik in Europa elke keer hetzelfde zie gebeuren. Er is een gevoel dat de Commissie iets niet moet doen, omdat het een verantwoordelijkheid is van de lidstaten. Zo ging het ook bij de allocatie die is overgedragen aan de lidstaten. Er wordt gezegd dat de Commissie het wel moet goedkeuren, maar dat het een verantwoordelijkheid is van de lidstaten. Dan zie je een lidstaat de ruimte zoeken om dat in te vullen. Wat gebeurt er dan? Dan staat het internationale bedrijfsleven bij ons op de stoep en vraagt of niet gewoon eens kan worden geregeld dat het voor iedereen in Europa gelijk is. Dat zie ik elke keer gebeuren. Ik heb mij verzet tegen de beperkte rol die de Europese Commissie in de allocatieplannen speelt. Ik heb mij ook verzet tegen het feit dat iedereen nieuwe percentages ging noemen. Wij hebben besloten om het te houden op de 8% die de Europese Commissie voorstelt. Wij vinden dit genoeg. In de praktijk blijkt dat ook te gelden voor Nederlandse bedrijven. Wij zien niet dat dit problemen oplevert. Bij de opt-outdiscussie ben ik gevoelig geweest voor de opmerkingen van de Kamer en van het bedrijfsleven. Ik heb gezegd dat wij ons zouden aanpassen als anderen andere definities van verbrandingsinstallaties hanteerden, mits de interpretatie juridisch door de beugel kon. Dat zelfde geldt voor de evaluatie van het emissiehandelssysteem inclusief de 8%. Wij starten de evaluatie dit jaar. Deze zomer is het plan van aanpak voor de evaluatie klaar. Ik beloof dat ik de 8% er kritisch bij zal betrekken, mede in relatie tot wat er in Europa gebeurt.

De heer Samsom (PvdA):

Volgens mij leverde u verkapt commentaar op mijn motie. U zei wel uiteenlopende dingen. Aan de ene kant zei u dat ik mij helemaal geen zorgen hoefde te maken, omdat de buitenlandse CDM-projecten helemaal niet zo hard liepen en wij dus met andere woorden sowieso op 50-50 bleven hangen. Aan de andere kant zei u dat het ook in het binnenland heel lastig werd en dat u desnoods de mogelijkheid zou aangrijpen om meer in het buitenland te realiseren. Dat baart mij zorgen.

Staatssecretaris Van Geel:

Dat bedoelde ik niet. De binnenlandse en buitenlandse afspraken vormen het uitgangspunt. Ik vraag mij alleen af of wij het op de juiste momenten met het CDM halen en zo niet, wat voor activiteiten wij moeten ontplooien om het wel te halen. Daar moet je kritisch op blijven letten. Dergelijke zorgen heb ik ook ten aanzien van het binnenland. Wij moeten ten opzichte van de referentieramingen, van wat er feitelijk uitgestoten wordt en het beleidspakket voortdurend schipperen tussen enerzijds de in te zetten instrumenten en anderzijds de uitkomsten. Daar zijn wij mee bezig. Het verloopt alleen niet zonder zorgen. Daarom houden wij de vinger aan de pols. Het is niet onwaarschijnlijk dat wij het reservepakket moeten aanspreken om de doelen te bereiken en niet om het aandeel buitenland terug te brengen en in Nederland meer te doen. Dat halen wij niet.

De heer Samsom (PvdA):

U hoeft dat niet terug te brengen, maar u moet het houden op 50-50. Volgens mij zijn wij het eens over die verhouding. Wij kunnen allebei ook constateren dat het nieuwe mechanisme waarvoor wij een wet aannemen, het mogelijk maakt dat bedrijven die gelden als binnenlands stiekem toch via Afrika een megatonnetje of twintig binnenslepen. Dan telt u het als binnenlandse reductie, maar dat is gewoon niet eerlijk. Laten wij duidelijk stellen dat wij dan niet 50-50 realiseren, maar 70-30. Dat is heel vervelend en eigenlijk niet supplementair, noch in overeenstemming met het verdrag. Wij gaan dan veel creatiever boekhouden dan wij eigenlijk moeten doen.

Staatssecretaris Van Geel:

Ik heb naast de principiële kant de praktische kant geschetst. Het uitgangspunt is 50-50 in de verdeling van het halen van onze taakstelling en 8% om het mogelijk te maken. Wij weten in de Europese dimensie straks helemaal niet meer precies hoe de verhoudingen zijn. Wij hebben namelijk een Europees handelssysteem op dat terrein. Dat zei u ook al. Ik zie geen andere mogelijkheden en heb geen behoefte aan een nadere aanscherping. Theoretisch kunt u best gelijk hebben, maar de consequentie daarvan is een nader aangescherpte binnenlandse taakstelling en op korte termijn te realiseren pakketten tegen de achtergrond van de evaluatie van het CDM waaruit wellicht blijkt dat wij misschien niet alles halen en wij binnenlands al moeite genoeg hebben. Dat vind ik niet denkbaar en ook niet doenbaar. Vandaar dat ik de aanneming van uw motie ook op dit punt ontraad. Ik denk dat het geen verstandige lijn is en dat die onvoldoende instrumenteert. Ik herhaal dat de limiet van 8% per bedrijf in Europa wel gedragen kan worden. Wij lopen dan absoluut niet naar landen als Zweden toe die een veel hoger percentage hebben. Zweden staat toch niet slecht bekend om zijn klimaatbeleid. Wij hebben een gedegen, gemiddelde positie ingenomen en houden een evaluatie. Dat heb ik net toegezegd. Ik kom terug op het wetsontwerp. Verschillende sprekers hebben daarover opmerkingen gemaakt. De heer Samsom heeft een amendement ingediend en spreekt over opportuniteit. Er is in feite niet veel nieuws. De achtergrond van zijn amendement vind ik sympathiek. De wederkerigheid kan ik mij voorstellen. De heer De Krom en mevrouw Spies hebben een aantal zaken genoemd, die mij doen afvragen of het wel wijs is ze in het amendement op te nemen. Het amendement levert geen bijdrage aan ons Kyoto-doel, hoewel het principieel en aanverwant is.

Nederland gaat op een eco-efficiënte manier om met zijn energie. Zijn er echt nog projecten die additioneel zijn, die geen onderdeel uitmaken van ons binnenlands klimaatbeleid, en waarvoor een Russisch of Bulgaars bedrijf belangstelling heeft? Misschien is er wel iets te vinden, maar is dat het waard om een grote infrastructuur op touw te zetten, met veel administratieve lasten en randvoorwaarden? Ik denk niet dat wij dat moeten doen. Als er nog iets moet worden gedaan op dit gebied, dan zijn er wel enige binnenlandse zaken te bedenken die de doelstellingen dichterbij brengen. Wij kunnen bijvoorbeeld nog eens serieus onderzoeken hoe wij lachgas binnen het systeem kunnen brengen.

Ik begrijp de sympathieke doelstelling, maar ik ontraad dit punt op te nemen in het amendement. Het vergt veel administratieve lasten, randvoorwaarden en papierwerk, terwijl de operationaliteit en de toepasbaarheid buitengewoon beperkt zijn.

De heer Samsom noemt als voorbeeld de warmtelevering. Dat is een aparte discussie voor de toekomst, waarin moet worden bekeken hoe wij later met zulke projecten moeten omgaan. Als je zo'n project moet toetsen, is het de vraag in hoeverre het additioneel is. Hoe passen de bijdragen van EZ en VROM daarin? Het levert te veel problemen op voor projecten die waarschijnlijk nooit zullen voorkomen.

De voorzitter:

Ik vraag u uw betoog beknopt te houden, hoewel ik uw bevlogenheid begrijp.

Staatssecretaris Van Geel:

Ik ben nauwelijks bevlogen, maar licht een debat met de Kamer toe.

De heer Samsom (PvdA):

Toen ik over de Bulgaren of Hongaren nadacht, dacht ik op een bepaald moment dat ik er maar beter meer kon ophouden. Toen dacht ik echter aan het Rotterdamse project. Zo zijn er veel meer projecten, waarbij warmte wordt geleverd aan huishoudens. Die reductie draagt wel degelijk bij aan onze Kyoto-verplichting en in ieder geval aan onze CO2- en emissiereductie. Het wordt op geen enkele manier gehonoreerd met een prijs van € 27 per ton. Dit voorstel kan dat wel realiseren. Ik weet niet of het Rotterdamse voorstel additioneel is. Er wordt echter al tien jaar op geploeterd en het lukt maar niet. Als wij het nu wel kunnen realiseren, kan ik mij voorstellen dat het additioneel is. Er zijn talloze andere voorbeelden te verzinnen. Over het principe zijn wij het eens. Volgens mij zijn er echter wel degelijk projecten die gewoon door Eneco of Nuon kunnen worden ondernomen, en niet door Hongaren of Bulgaren. Joint implementation in eigen land! Heeft de staatssecretaris daar goed over nagedacht of is hij gestopt met denken toen hij dacht aan de Hongaren?

Staatssecretaris Van Geel:

Ik ben van mening dat de kosteneffectiviteit er niet is. Reducties in Nederland zijn duur. Er is weinig potentieel aan projecten en ik adviseer dit niet op te nemen zodat de suggestie wordt gewekt dat ze er wel zijn. Het levert geen bijdrage aan onze Kyoto-doelstellingen. Het levert wel een vermindering van uitstoot op, maar door de wijze waarop emissierechten worden verrekend met het buitenland, levert een en ander geen bijdrage aan het bereiken van onze doelen. Wij hebben er al moeite genoeg mee om deze doelen te bereiken, dus laten wij dan ook inzetten op projecten die ons dichter bij deze doelen brengen, ook die van Kyoto; denk aan de mogelijkheden met lachgas. Ik denk dat wij ons meer hierop moeten concentreren dan op de op zichzelf sympathieke gedachte van wederkerigheid in zo'n systeem en van verruiming van de emissiehandel. Ik vind dat de nadelen daarvan zwaarder wegen, vandaar dat ik de Kamer aanneming van het amendement op dit stuk ontraad.

Er is veel discussie geweest over sinks, maar nu blijkt dat bossen methaan uitstoten. Dit was niet helemaal verwacht, maar het opnamevermogen van CO2 is toch nog vele malen groter, zodat het per saldo gunstig blijft om bossen te gebruiken in het kader van de CO2-reductie. Dit betekent dat er straks in Kyoto-verband of anderszins enige rekenregels veranderd moeten worden.

In verband met de Nederlandse toetsing en een keurmerk voor het gebruik van het CDM heb ik al gezegd dat wij hierbij wijzen op de OESO-richtlijnen. Wij voorzien geen inhoudelijke toetsing door Nederland, omdat wij de naleving van deze richtlijnen in de betrokken landen absoluut niet kunnen controleren. Deze werkwijze kunnen wij dus niet toepassen. Wij hebben een bureau, een secretariaat, een commissie die over het gebruik van het CDM oordeelt, en wij hebben OESO-richtlijnen. Ik zie niet in hoe wij op dit punt meer zouden kunnen doen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Ik ben niet helemaal tevreden met het antwoord van de staatssecretaris over het gebruik van een keurmerk. Hij zegt dat Nederland gebruik maakt van de bureaus die er zijn en dat Nederland zich zo veel mogelijk aan de OESO-richtlijnen probeert te houden. Er is de Gold Standard, een initiatief van een netwerk van NGO's dat zichzelf tot taak heeft gesteld, het Kyoto-protocol te implementeren met een ware duurzame ontwikkeling en met ware emissiereductie. Ik zou het prettig vinden als de regering wilde bekijken of zij met dit keurmerk aan de slag zou kunnen gaan. Ik dien een motie in om dit te laten onderzoeken, zodat ik de regering nog alle ruimte laat om te bezien wat het oplevert.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het CDM-instrument een waardevolle bijdrage kan leveren aan een duurzaam klimaatbeleid;

constaterende dat CDM-projecten niet verplicht gebonden zijn aan de OESO-richtlijnen;

constaterende dat enkel het gastland moet verklaren dat een CDM-project bijdraagt aan het bereiken van duurzame ontwikkeling;Gerkens

overwegende dat daardoor onafhankelijke toetsing ontbreekt;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een waarborg of keurmerk, naar het voorbeeld van de "Gold Standard", en die als toets te gebruiken bij het goedkeuren van emissierechten van een CDM-project,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gerkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(30247).

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Nogmaals, ik vind eigenlijk dat het geld betaald zou moeten worden door de vervuiler. Als wij echter geld van de belastingbetaler aan dit soort projecten uitgeven, moeten wij zeker weten dat het goed terechtkomt. Als een keurmerk daaraan een bijdrage kan leveren, zou mij dat zeer vrolijk stemmen.

Staatssecretaris Van Geel:

Mevrouw de voorzitter. Het is een onderwerp dat niet direct te maken heeft met het wetsvoorstel. Om die reden wilde ik mevrouw Gerkens, haar horende voordat zij haar motie aangekondigde, al antwoorden dat ik in een brief aan de Kamer zou aangeven wat kan en wat niet kan. Dat lijkt mij verstandig. Ik beschouw het niet als een diepgaand onderzoek, maar meer als de zaken juridisch op een rij zetten. Het lijkt mij best lastig om te doen. Als het niet kan, zal ik dat ook schrijven in de brief. Als mevrouw Gerkens met deze interpretatie van onderzoek genoegen neemt, komen wij er wel uit.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik zal moeten bekijken hoe de interpretatie van de staatssecretaris uitwerkt. Tot zolang wil ik echter de motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Gerkens stel ik voor, haar motie (30247, nr. 10) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 11.25 uur tot 13.00 uur geschorst.

Voorzitter: Weisglas

Naar boven