Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 ingeval wetsvoorstel 28873 houdende uitbreiding van de niet-aftrekbaarheid van kosten en lasten die verband houden met omkoping kracht van wet verkrijgt (30405).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter. Ik sta hier vaak tegenwoordig. Ik ben van de oppositie, maar ik voer oppositie voor het kabinet. Ik heb dat vaker gehad, omdat het kabinet hier op de goede lijn zit, maar de coalitiefracties niet, in dit geval het CDA en de VVD in de Eerste Kamer. Wij spreken hier over de fiscale aftrekbaarheid van steekpenningen. Die zijn in Nederland aftrekbaar. Als je ambtenaren of anderen in het buitenland omkoopt, betaalt de fiscus dus de helft tot een kwart van elke euro omkoopgelden mee. Daar is de fiscus niet voor. Sterker nog, Nederland is onderdeel van een campagne, waar ook minister Van Ardenne aan meedoet, om de steekpenningen uit te bannen. Het is goed dat de OESO een richtlijn heeft uitgevaardigd, want dan doen alle Westelijke landen het samen. Wij zijn namelijk niet Gekke Henkie en als alle andere landen steekpenningen mogen geven, mogen wij dat ook. Zo werkt de moraal. Maar juist als wij dat samen doen met alle Europese landen en Australië, Canada en andere OESO-landen, moeten wij ons daar als Nederland ook aan houden. Dat is ons uit het hart gegrepen.

De staatssecretaris had dat ook voorgesteld. De wet is door de Tweede Kamer zelfs als hamerstuk behandeld, maar de Eerste Kamer haalt daar een streep door. CDA en VVD vinden deze wet namelijk veel te streng voor de bedrijven, aangezien de fiscus alleen maar hoeft te toetsen of het aannemelijk is dat er steekpenningen zijn gegeven. Zij vinden dat daar een hardere bewijskracht voor moet zijn. Zij halen aan dat eerst strafrechtelijk moet zijn bewezen dat je steekpenningen hebt uitgedeeld en dat er dus eigenlijk ook een strafrechtelijke veroordeling moet zijn. De staatssecretaris heeft toen terecht het verweer gevoerd in de Eerste Kamer dat de strafrechtelijke eis van een andere aard is. Dat is een ander juridisch stelsel dan het fiscaal recht. Het is een voordeel voor de ondernemers dat je dezelfde criteria gebruikt, maar het is normaal dat je bij het fiscaalrechtelijk toetsen of een aftrekpost gerechtvaardigd is of niet, alle middelen die in de fiscaliteit gelden rechtens toepast. Het feitencomplex moet uiteraard aannemelijk maken dat er sprake is van steekpenningen. Dat is echter heel wat anders dan de strafrechtelijke bewijsvoering die in het strafrecht speelt.

Ik kan politiek gezien maar één conclusie trekken: CDA en VVD in de Eerste Kamer schrikken terug voor een hard beleid, terwijl dit toch een kabinet is van niet meer gedogen. Ik wil de staatssecretaris daarom vragen waarom hij met zo'n novelle komt en of het toch niet beter is dat wij die novelle hier afwijzen. Ik reken er namelijk op dat CDA en VVD in de Tweede Kamer de rug recht houden en dat wij in één lijn met de andere OESO-landen ervoor zorgen dat steekpenningen niet aftrekbaar zijn, indien aannemelijk is gemaakt door de belastinginspecteur dat ze uitgedeeld zijn. Geen slappe hap, maar stevig beleid! Dat kunnen wij dan ook aan de Eerste Kamer melden en dan kan die wet alsnog snel en wellicht ook als hamerstuk, worden aanvaard door de Eerste Kamer.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Voorzitter. Het is op zich al een wat vreemde zaak dat wij een richtlijn van de OESO uit 1996 in 2006 nog aan het behandelen zijn, maar dat terzijde.

De VVD vindt dat terughoudend moet worden opgetreden met het fenomeen novelles uit de Eerste Kamer. De Eerste Kamer moet hiermee niet een verkapt recht van amendement krijgen en ook nog politiek bedrijven. Ik wil dat principiële punt hier hebben gemaakt. Inhoudelijk wil de VVD zich niet verzetten tegen deze novelle, omdat hier sprake is van een versterkte rechtsbescherming van de belastingplichtige. Dat is een lijn die de VVD altijd voorstaat. Wij willen hier daarom in meegaan en het inhoudelijk niet tegenspreken. Wij willen wel principieel op het punt van de novelle nog eens het politieke signaal afgeven dat daar zeer terughoudend mee moet worden omgegaan.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Vandaag behandelen wij de novelle van het wetsvoorstel dat een wijziging van de inkomstenbelasting beoogt, juist als het gaat om de aftrekbaarheid van omkoping. Steekpenningen kunnen niet langer van de belasting worden afgetrokken. Dat vinden wij terecht, want als wij de corruptie willen aanpakken, moeten wij bij de wortel beginnen en moeten wij het geven van steekpenningen onaantrekkelijk maken. Het schrappen van de aftrekbaarheid daarvan is dan een logische stap.

In het aanvankelijke wetvoorstel stond dat de belastingdienst de aftrek van kosten kon weigeren wanneer aannemelijk was dat de opgevoerde kosten bestaan uit steekpenningen, maar onder druk van de Eerste Kamer is het voorstel zo aangepast dat aftrekbaarheid pas kan worden verboden als blijkt dat die kosten steekpenningen betreffen. Mijn fractie had bij de behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel haar zorgen al geuit over de strakke eisen die gesteld werden. Het is namelijk de inspecteur die dient aan te geven of aannemelijk is dat voldaan is aan de delictsomschrijving uit het Wetboek van Strafrecht. Nu is de inspecteur – de staatssecretaris gaf dat bij de behandeling in de Tweede Kamer ruiterlijk toe – inderdaad niet bevoegd tot het stellen van die strafbare feiten. Wij vroegen ons toen af hoe de inspecteur een oordeel kan vellen zonder op de stoel van de strafrechter te gaan zitten. Wij vroegen ons ook af aan de hand waarvan de inspecteur de strafbaarheid van het feit kon beoordelen en wat er gebeurt, als de inspecteur de aftrek weigert omdat hij meent dat er sprake is van omkoping, terwijl achteraf blijkt dat er van corruptie geen sprake is. Kortom, wij hebben ons afgevraagd of je deze zware eis wel kan stellen aan de inspecteur, zonder dat hij op de stoel van de rechter gaat zitten.

De heer Crone (PvdA):

De stukken van de Eerste Kamer lezend, is het evident dat de staatssecretaris al heeft toegezegd dat als achteraf blijkt dat er strafrechtelijk niets aan de hand was, de aftrekbaarheid weer geldt. Dat is dus geen punt, maar dat gaat alleen om die gevallen, waarin je na soms pas twaalf jaar conclusies kan trekken over strafrechtelijke zaken. Als wij zo de hele belastingwetgeving gaan behandelen, betaalt nooit iemand meer belasting.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (VVD):

U laat mij niet uitpraten. Het enige dat ik wilde zeggen, is dat wij ons hebben laten overtuigen door met name het argument dat u aanhaalde en door wat de staatssecretaris aangaf, namelijk dat de eis van een strafrechtelijke veroordeling niet gehandhaafd kan worden, omdat wij dan niet aan de kritiek van de OESO tegemoet kunnen komen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook een heldere. Hoe rijmt dit met de voorliggende novelle? Is het wetsvoorstel dan nog wel OESO-proof?

Nu de staatssecretaris kennelijk toch een modus heeft gevonden om, zonder onrecht te doen aan de OESO-normen, het wetsvoorstel beter uitvoerbaar te maken, kunnen wij alleen maar instemmen met het voorliggende voorstel.

Staatssecretaris Wijn:

Mijnheer de voorzitter. Ik sta hier eigenlijk met het volgende motto: beter driekwart ei dan een lege dop. Het wetsvoorstel omtrent het niet aftrekbaar zijn van steekpenningen is door de Tweede Kamer aangenomen, met daarbij een tamelijk lichte bewijslast voor de belastinginspecteur. Als hij aannemelijk kon maken dat er sprake was van steekpenningen, was het desbetreffende bedrag niet als normale bedrijfskosten aftrekbaar. Daar was u het hier in de Kamer helemaal mee eens, maar uw collega's aan de overzijde in meerderheid niet. Die zeiden: het moet niet gaan om aannemelijk maken, maar het moet gaan om blijken. Dat is een juridische term, waarbij de belastinginspecteur een zwaardere bewijslast heeft.

In het strafrecht geldt een nog zwaardere bewijslast, want het geven van steekpenningen is überhaupt strafbaar. Wat nu voorligt is een novelle, waarbij wij voor de fiscaliteit de tussenweg aan u voorstellen. Het gaat niet meer om het aannemelijk maken, ook niet om de hele zware bewijslast uit het strafrecht, maar om een tussenliggende vorm van bewijslast: blijken. Dat is anders dan in het strafrecht, want het wordt nog steeds gemakkelijker voor de inspecteur dan het is voor de strafrechter om het te veroordelen. In het strafrecht geldt vaak geen vormvrije bewijsleer. Denkt u aan de discussie die wij hebben gehad over de zwarte spaartegoeden. In het strafrecht is één getuige geen getuige. Daar geldt ook het beginsel dat de bewijslast niet bij jezelf hoeft te liggen, terwijl dat in het belastingrecht iets anders ligt. In die zin is wat nu voorligt ook OESO-proof. Dat betekent dat als wij straks weer voor het landenexamen langs de OESO moeten, ik met verve zal verdedigen waarom dit wetsvoorstel ook na de novelle voldoet aan de criteria van de OESO. Er is dus geen reden meer om ons op het lijstje te zetten.

Tegelijkertijd moet ik in alle eerlijkheid zeggen dat ik het inhoudelijk volledig eens ben met de woordvoerder van de PvdA. Ik vind het geven van steekpenningen absoluut verwerpelijk. Ik vind dan ook dat wij de belastinginspecteur in principe een zo licht mogelijke bewijslast hadden moeten geven. Nu dat politiek niet haalbaar blijkt, sta ik als bestuurder voor een dilemma. Wij zouden strijdend ten onder kunnen gaan, met als alternatief geen wet, maar wij zouden ook een beetje mee kunnen buigen. Dat betekent dat wij nog net voldoen aan de OESO-criteria, waarbij de aftrekbaarheid van steekpenningen niet beperkt is tot een strafrechtelijke veroordeling. Daarom begon ik met de zin: beter driekwart ei dan een lege dop.

De heer Crone (PvdA):

Er is nog een derde weg. De Kamer zou kunnen uitspreken dat niet gekozen moet worden voor een lichte uitleg van de OESO-richtlijn maar voor de zuivere eerlijke uitleg waarom wij tegen steekpenningen zijn. Dus dan stemt deze Kamer tegen die novelle. Ik denk dat de Eerste Kamer zich er in dat geval bij zal neerleggen. Wie heeft hier namelijk het politieke primaat? Ik wil het niet groter maken dan het is, maar het is toch niet zo dat de Eerste Kamer niet meer nadenkt. Dat is een vraag die de Staten-Generaal onderling moeten stellen.

Staatssecretaris Wijn:

Hier speelt een inhoudelijk conflict tussen de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel aangenomen. De Eerste Kamer heeft vervolgens het grondwettelijke recht, zoals mevrouw Dezentjé terecht opmerkte, om voor of tegen te stemmen. Tussen 1983 en het afgelopen jaar zijn er ongeveer 4400 wetsvoorstellen behandeld. Dat heeft in twintig gevallen geleid tot een novelle. Dat betekent dat de regering teruggaat naar de Tweede Kamer met een wijziging van het wetsvoorstel. Dan kun je niet stellen dat de Eerste Kamer daarmee feitelijk het recht van amendement krijgt. Daarvoor is het aantal novelles te beperkt. Het betekent echter wel dat wij met een staatsrechtelijk probleem zitten. Ik vind dit een kwestie die beide Kamers onderling moeten regelen. In de tussentijd handel ik maar zo pragmatisch mogelijk.

De heer Crone (PvdA):

Misschien is het dan beter om de stemming over de novelle een week uit te stellen en de coalitiepartijen te vragen hierover nog eens binnen hun fractie te spreken.

De voorzitter:

De woordvoerders kunnen er natuurlijk ook een tweede termijn aan wijden.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik ben lid van de regering en niet van uw Kamer. Als uw Kamer een stemming wil uitstellen of onderling wil overleggen, kan de regering niets anders doen dan dat afwachten.

De voorzitter:

Precies.

Staatssecretaris Wijn:

Ik meen hiermee het speelveld in kaart te hebben gebracht. Ik denk dat onze belastingsinspecteurs per saldo met deze wet ook goed uit de voeten kunnen. Deze weg heeft niet helemaal mijn voorkeur, maar ik zeg in dit geval evenals Jan de Koning vroeger: als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik ga er vooralsnog van uit dat wij komende dinsdag over het wetsvoorstel zullen stemmen.

Naar boven