Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 24 november 2005 over de ministeriële conferentie van de wereldhandelsorganistie (WTO).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb vier moties. Het lijkt mij verstandig dat de Tweede Kamer in de aanloop naar Hongkong zich vastlegt op enkele goede politieke uitspraken, zodat dit kabinet weet waarmee het rekening te houden heeft als het weer terugkomt uit Hongkong.

De eerste motie is de meest algemene. Zij gaat over de belofte die in november 2001 aan ontwikkelingslanden is gedaan tijdens de ministeriële top in Doha.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in november 2001 is afgesproken dat de Doha-ronde in het teken zou staan van kansen voor ontwikkelingslanden;

verzoekt de regering, deze afspraak tot uitgangspunt van haar politieke inzet te maken bij de komende WTO-top in Hongkong en voorzover nodig ook nadien tot het einde van deze WTO-onderhandelingsronde, en geen steun te verlenen aan uitkomsten van de onderhandelingen die strijdig zijn met deze afspraak van Doha,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik, Douma en Irrgang. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 106(25074).

De heer Vendrik (GroenLinks):

De tweede motie gaat over de landbouwonderhandelingen, een van de lastigste punten bij deze WTO-ronde. Er ligt een voorstel op tafel van de Verenigde Staten om hier weer een Peace-clause voor in te voeren. Dat betekent dat, als er interne steun gegeven wordt aan de landbouwsector in lidstaten van de WTO, deze steun is gevrijwaard van eventuele procedures in WTO-verband. Wat ons betreft, moet deze Peace-clause zoals die is voorgesteld door de Verenigde Staten, niet ondersteund worden door de Europese Unie. Daarover gaat de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Doha-ronde dient bij te dragen aan de bevordering van eerlijke handelskansen voor landbouwproducten;

verzoekt de regering, zich ervoor in te zetten dat op de WTO-ronde in Hongkong niet opnieuw de Peace-clause wordt ingesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik, Douma en Irrgang. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 107(25074).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn derde motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in november 2001 is afgesproken dat de Doha-ronde in het teken zou staan van kansen voor ontwikkelingslanden;

van mening dat de maatregelen in een mogelijk ontwikkelingspakket slechts additioneel zijn en niet het succes van de ontwikkelingsronde bepalen;

verzoekt de regering, als inzet voor de WTO-onderhandelingen te kiezen dat een mogelijk aid-for-tradepakket bestaat uit additionele en niet gebonden hulp waarbij toezeggingen losstaan van concessies in andere onderdelen van de onderhandelingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik en Irrgang. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 108(25074).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn laatste motie staat in het kader van de aanpassing van het TRIPS-akkoord met het oog op de aanpak van aids.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in november 2001 is afgesproken dat de Doha-ronde in het teken zou staan van kansen voor ontwikkelingslanden;

verzoekt de regering, bij de WTO-onderhandelingen te bepleiten dat de omzetting van de TRIPS-waiver in een permanente oplossing pas plaatsvindt als uit de praktijk blijkt dat de bepalingen in de huidige waiver werkbaar zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik en Irrgang. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 109(25074).

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een goed debat gehad over de WTO. Ik benadruk nogmaals dat de nota die de regering aan ons heeft voorgelegd, van een uitstekende kwaliteit was. Wij hadden weinig tijd; wij hebben maar een debat in één ronde gehad. Daarom maak ik, zeer tegen mijn gewoonte in, van de gelegenheid gebruik om met de mode van het indienen van een motie mee te doen. Ik ga er echter vanuit dat, wanneer wij een volledig debat in twee ronden hadden gehad, deze motie niet eens nodig zou zijn geweest.

Ik refereer aan het element van de handelsfacilitatie. De regering benadrukte dit al. Handelsfacilitatie is een mooi woord dat betrekking heeft op de technische kennis van douaniers hoe zij goederen moeten inklaren, doorvoeren en ga zo maar door. Onderhandelingen hierover zijn heel belangrijk naast onderhandelingen over tarieven, quota en dergelijke. Daarom heb ik er een pleidooi voor gehouden om de kennis die hierover in rijke landen als Nederland aanwezig is, op de een of andere wijze ter beschikking te stellen van ontwikkelingslanden. Daarbij heb ik gewezen op het nut van een PUM-achtige benadering, waarbij mensen die zich langzamerhand terugtrekken uit het arbeidsproces, toch nog ingezet kunnen worden om de handelsfacilitatie te bevorderen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ontwikkelingslanden voor wat betreft onderhandelen en implementeren van multilaterale handelsovereenkomsten op achterstand staan ten opzichte van de ontwikkelde landen;De Haan

overwegende dat verdere integratie in het wereldhandelssysteem, het profiteren van internationale handel, handelsonderhandelingen en handelsliberalisering wordt belemmerd door deze achterstand;

overwegende dat in Nederland mensen met de noodzakelijke kennis en kwaliteiten beschikbaar zijn;

verzoekt de regering, via PUM deze mensen te faciliteren zodat zij hun kennis en ervaring ten dienste kunnen stellen van de ontwikkelingslanden en deze benadering ook kenbaar te maken bij andere ontwikkelde landen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Haan en Dezentjé Hamming. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 110(25074).

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Wij hebben een algemeen overleg gehad. Zaterdag las ik in de Volkskrant het beroemde interview met de heer Veerman, wat tot enige verwarring leidde over de positie van de Nederlandse regering als het gaat om de inzet met betrekking tot het afschaffen van de Europese exportsubsidies. Ik vond dat de minister daarover in het algemeen overleg een verstandig standpunt innam, maar de opmerkingen van de heer Veerman in het interview vond ik wat minder gelukkig, dit in tegenstelling tot zijn aanval van gezond verstand als het ging om het zorgstelsel. Ik dien hierover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minst ontwikkelde landen gebaat zijn bij een zo spoedig mogelijke beëindiging van de Europese exportsubsidies in de landbouw;

overwegende dat een zo spoedig mogelijk beëindiging van de Europese exportsubsidies in de landbouw eveneens wenselijk is voor het behalen van de millenniumdoelstellingen in 2015;

verzoekt de regering, steun te verlenen aan voorstellen om de Europese exportsubsidies in de landbouw eerder dan 2013 en zo mogelijk in 2010 te beëindigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Irrgang, Douma en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 111(25074).

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben een goed algemeen overleg gehad, maar wij hebben wel de behoefte om, voordat de WTO-conferentie plaatsvindt een aantal moties in te dienen. Over de eerste motie het volgende. Wat mij in het debat in de Kamer is opgevallen, is dat de steun voor de introductie van non-tradeconcerns in de WTO buitengewoon groot is. Wij hebben daarover eerder een motie aangenomen en gaande het debat vorige week bleek dat alle fracties het belang daarvan onderschrijven. Ik vond dat een belangrijk signaal; mede daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de door de Kamer gevraagde verankering van de zogenaamde non-tradeconcerns in het handelssysteem op zijn vroegst op de WTO-agenda kan komen bij de afronding van de lopende Doha-ronde en de opstelling van de agenda voor een volgende handelsronde;

overwegende dat zonder verankering van de non-tradeconcerns het risico bestaat dat WTO-leden producten exporteren die niet voldoen aan de core labour standards van de ILO of in strijd zijn met internationale milieuverdragen;

overwegende dat import van die producten leidt tot een vorm van oneerlijke concurrentie, ofte wel een bijzondere vorm van dumping;

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de EU zich in het kader van de lopende WTO-onderhandelingen over de regels voor (anti-)dumping, inzet voor het opnemen van een clausule dat export van producten die zijn vervaardigd in strijd met de core labour standards van de ILO en algemeen ondertekende internationale milieuverdragen, aangemerkt kan worden als dumping waartegen een maatregel van anti-dumping mag worden getroffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Douma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 112(25074).

De heer De Haan (CDA):

Wat heeft dit met dumping te maken? U bent bezig het dumpingdossier te vervuilen met non-tradeconcerns! De aard van uw motie staat mij uiteraard aan.

De heer Douma (PvdA):

Ik snap uw vraag goed. Als landen zich niet houden aan een aantal internationaal overeengekomen verdragen, zoals die van de ILO, zijn zij feitelijk bezig om andere markten te bederven. Ik noem dat een vorm van sociale dumping. Wordt dat ook in de WTO als een vorm van dumping erkend? Ik vraag in de motie of Europa zich daarvoor wil inzetten.

Ik rond af met een motie over artikel 24.

De Kamer,Douma

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de EPA-onderhandelingen van de ACP-landen tegenprestaties worden gevraagd omdat de WTO in artikel 24 wederkerigheid eist en geen eenzijdige handelsovereenkomsten toestaat;

verzoekt de regering, zich in de EU in te spannen voor aanpassing van artikel 24 van de WTO, zodat met de minst ontwikkelde landen bilaterale handelsovereenkomsten zijn toegestaan waarin aan die landen wel handelsconcessies worden gedaan, maar zonder verplichte tegenprestaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Douma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 113(25074).

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Ik heb overwogen een motie in te dienen over GATS-diensten, maar ik heb van de staatssecretaris begrepen dat zij steun verleent aan de gedachte dat van de onderhandelingsmethode over GATS-diensten geen dwingende invloed uit mag gaan op privatisering van dienstensectoren in de minst ontwikkelde landen en in alle andere landen. Ik krijg daarvan graag een bevestiging.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Als je 's morgens uit bed komt, moet je jezelf aankleden. Maar als ik wil praten, moet ik mij ook aankleden.

Wij hebben een overleg gehad over de WTO. Daar is veel over gesproken. Een van de grootste issues in het hele WTO-verhaal waren steeds de non-tradeconcerns. Hoe kan het dat als je praat over de WTO, de non-tradeconcerns niet meer op de agenda staan? De heer Douma van de PvdA merkte in het overleg treffend op: het kan toch niet waar zijn dat wij in Nederland wel mogen eten wat wij niet mogen produceren. Vandaar mijn volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de non-tradeconcerns geen onderdeel uitmaken van de WTO-onderhandelingen;

van mening dat globalisering en liberalisering zonder daarbij de non-tradeconcerns te betrekken tot een steeds ongelijker speelveld leidt;

roept de regering op, erop aan te dringen dat de EU geen verdere beweging maakt in de onderhandelingen zolang de non-tradeconcerns geen onderdeel van de onderhandelingen uitmaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, De Haan en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 114(25074).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik heb in de Kamer steeds gezegd – niet zo erg hardop, want je moet proberen geen mensen te beschadigen – dat ik er vreselijk veel moeite mee heb, gezien het feit dat landbouw veel te maken heeft met de WTO, dat de minister van LNV niet mede wordt afgevaardigd naar Hongkong. Wij vinden dat landbouw bij de WTO-onderhandelingen het hart van de zaak uitmaakt. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geen deel uitmaakt van de Nederlandse delegatie naar Hongkong;

constaterende dat landbouw een essentieel onderdeel uitmaakt van de onderhandelingen;

van mening dat de deelname van de desbetreffende minister aan deze conferentie daarom noodzakelijk is;

roept de regering op, in de delegatie tevens op te nemen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 115(25074).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Voor het kabinet was het algemeen overleg inderdaad buitengewoon aangenaam. Daarin zijn heel veel belangrijke punten aan de orde gesteld. De staatssecretaris zal ingaan op de moties van de heer Vendrik over de TRIPS en van de heer De Haan over PUM. De overige moties zal ik behandelen. De staatssecretaris zal ook ingaan op de vraag van de heer Douma over de GATS-diensten.

De heer Vendrik vraagt de regering in zijn eerste motie de afspraak in de Doha-ronde tot uitgangspunt van haar politieke inzet te maken. Deze motie is een open deur. Natuurlijk is dat vanaf het eerste ogenblik de inzet van het kabinet geweest. Ik zal er verder dan ook geen woorden aan vuilmaken. Het kabinet ziet het als een volstrekte ondersteuning van het beleid. In feite is deze motie dus overbodig. De heer Vendrik zou beter moeten weten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister zou beter moeten weten, want ik heb al bij twee gelegenheden gemerkt dat de Nederlandse regering, sprekende over de lopende Doha-ronde, meer geluiden laat horen over haar inzet. Het is jammer dat ik dat hier moet herhalen. Ik heb bijvoorbeeld gerefereerd aan de uitspraak van de heer Nicolaï tijdens een algemeen overleg over de Razeb. Hij sprak niet over het primaire belang van de ontwikkelingslanden, dat in deze ronde als hoofdpunt centraal staat. Hij sprak over het belang van Europa. Deze motie komt niet voor niks.

Ik wil nog eenmaal vaststellen dat dit de leidraad moet zijn voor de Nederlandse regering. Roepen dat de motie overbodig is, gaat mij gelet op de uitspraken van de heer Nicolaï, maar ook op de interessante opmerkingen van de heer Veerman, net iets te ver. Deze motie ligt er niet voor niks en dat zou de minister moeten weten.

Minister Brinkhorst:

Ik herhaal mijn oordeel. Deze motie is volstrekt overbodig. Het is de inzet van het kabinet dat ministers op deelgebieden de opmerkingen maken die bij hun portefeuille horen. Dat spreekt vanzelf. De heer Nicolaï heeft door de Europese belangen te noemen natuurlijk nooit bedoeld te zeggen dat de Doha-ronde niet in eerste instantie in het teken van de ontwikkelingslanden staat. Het is een beetje spijkers op laag water zoeken. De Kamer rekent op brede steun omdat het eigenlijk een ondersteuning van het beleid van het kabinet is.

De tweede motie van de heer Vendrik gaat over de Peace-clause. Deze motie verdient zeker aandacht. Zij kan immers in brede zin aan de orde komen in het kader van de WTO. Het probleem met de Peace-clause is dat er uiteindelijk een totaalpakket zal zijn. Men kan ervan op aan dat het kabinet niet zal springen van enthousiasme als de Peace-clause wordt ingesteld. Wat het uiteindelijke resultaat zal zijn, hangt af van de totale resultaten van de onderhandelingen. Daarom wil ik op dit punt het oordeel aan de Kamer overlaten. Ik heb gezegd dat wij ons ervoor inzetten om niet een Peace-clause in te stellen. Dat is de globale lijn van het kabinet. Wat er uiteindelijk uit komt, zal van andere landen afhangen. De wil van de Kamer is medebepalend. Ik meen dat het van belang is, juist in de dialoog tussen regering en Kamer, dat de Kamer daarover een zelfstandig oordeel vormt. De inzet van het kabinet zal de Kamer vernemen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De uitkomst van de onderhandelingen is niet mede afhankelijk van andere landen; de uitkomst van de onderhandelingen is mede afhankelijk van de wens van de meerderheid in deze Kamer. Daar hebben wij het nu over.

Minister Brinkhorst:

Daarom moet u ook een uitspraak doen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U moet de motie zo lezen, dat wij, als deze wordt aangenomen, heel vervelend gaan doen als u thuiskomt met een Peace-clause die de Europese Unie met steun van de Nederlandse regering heeft ingesteld.

Minister Brinkhorst:

Ik heb al gezegd dat ik graag het oordeel aan de Kamer overlaat. De Kamer moet zich een oordeel vormen. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de wens van de heer Vendrik. Het kabinet zal zich daarnaar gedragen. Ik heb ook gezegd dat wij niet staan te springen om die Peace-clause in te voeren. Er moet op dat punt geen wig worden gedreven die niet bestaat. De Kamer zal in haar wijsheid besluiten.

De derde motie gaat over het aid-for-tradepakket. Het is uiteraard van grote betekenis dat wij een goed pakket voor assistentie van ontwikkelingslanden krijgen. Dat volgt ook uit de eerste motie, waarvan ik heb gezegd dat het daarin gevraagde de inzet van het kabinet is. De focus zal natuurlijk gericht zijn op de armste ontwikkelingslanden. Het moet ook geen oude wijn in nieuwe zakken zijn. Het zou niet reëel zijn om te zeggen dat wat er uiteindelijk uitkomt aan aid-for-tradepakket totaal los zal staan van de andere onderwerpen van de Doha-ronde. Er moet natuurlijk een inhoudelijke koppeling zijn tussen de assistentie en de uitkomsten van de onderhandelingen. Ik ben het evenwel ook met de heer Vendrik eens dat het geen quid pro quo moet zijn. Tegen die achtergrond zie ik deze motie als een ondersteuning van het beleid van het kabinet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik beluister twee antwoorden in de woorden van de minister: er is wel een koppeling en er is geen koppeling. In deze motie spreken wij uit dat een koppeling tussen aid-for-tradepakketten en andere onderdelen van de onderhandelingen ongewenst is. Dat lijkt mij volstrekt helder. Ik hoop dat dit geldt voor een meerderheid van deze Kamer en dat de Nederlandse regering dat als inzet kiest.

Minister Brinkhorst:

Wat ik heb gezegd, lijkt mij volstrekt helder. Ik herhaal dat het kabinet natuurlijk wenst dat er een goed pakket komt voor assistentie van ontwikkelingslanden. Dat is de inzet, maar het zou illusoir zijn om te zeggen: wij krijgen dat pakket en in een volgende ronde krijgen wij een heel andere activiteit. Het gaat om het totaalbeeld. Immers, zo houd ik de heer Vendrik voor, het gaat in eerste instantie om de belangen van de ontwikkelingslanden. De ontwikkelingslanden zullen zich moeten herkennen in de uitkomsten van het overleg. Of dat zo is, zullen zij bepalen op basis van het totaal. Eigenlijk is de eerste motie van de heer Vendrik, die de totale inzet van het kabinet weergeeft en daarmee overbodig is, als het ware de leidinggevende motie waarvan de andere moties zijn afgeleid. Tegen die achtergrond zeg ik dat ik de motie zie als een ondersteuning van ons beleid. Het zou een illusie zijn om te zeggen dat van de andere 190 landen die aan de onderhandelingen meedoen, er niet een zal kijken wat het totale resultaat is van het aid-for-tradepakket voor de ontwikkelingslanden. Zo gaan onderhandelingen.

De motie van de heer Irrgang over exportsubsidies is eigenlijk overbodig, omdat het gevraagde al staat in de instructie voor Hongkong. Er staat letterlijk dat de Nederlandse regering voorstander is van het afschaffen van alle vormen van handelssteun en exportsubsidies, in ieder geval in 2013 en zoveel eerder als mogelijk is. Welnu, dat staat ook in deze motie. Dit is dus opnieuw een overbodige motie, maar het kabinet heeft er geen enkel bezwaar tegen, omdat ze conform de lijn van het kabinet is.

De heer Irrgang (SP):

Ik denk dat het goed is om als Kamer nogmaals vast te stellen dat dit ook de inzet van de Kamer moet zijn met betrekking tot exportsubsidies. Ik zeg dit ook, omdat er door de heer Van den Brink een motie is ingediend, medeondertekend door de heer De Haan, om überhaupt niet over landbouw te onderhandelen.

Minister Brinkhorst:

Zover ben ik nog niet. Als de fractie van de heer Irrgang ooit geroepen wordt tot kabinetsverantwoordelijkheid, dan zal de heer Irrgang precies hetzelfde doen als het kabinet nu doet in de instructie. Het verschil is alleen dat de heer Irrgang dit nog eens bevestigd wil zien terwijl het letterlijk in de instructie staat. Die instructie heeft de Kamer gezien. Deze motie is dus overbodig, maar zij ondersteunt het beleid van het kabinet.

De motie van de heer Douma over de non-tradeconcerns vind ik interessant. Het doel van die motie is dat fundamentele arbeidsnormen worden gehandhaafd. Hierover verschillen wij niet van mening en ook niet over het feit dat de ILO hierbij een cruciale rol speelt. Deze motie richt zich echter tot de ILO en ik denk dat wij het proces in de ILO niet moeten verstoren door het debat over de arbeidsnormen nu in de WTO te heropenen. De politieke realiteit na Seattle was dat de ontwikkelingslanden hier niet aan willen.

Ik heb tijdens een algemeen overleg in de Kamer al gezegd dat de non-tradeconcerns een hoge prioriteit zijn van het kabinet en ook gewenst worden door de Europese Unie, maar de realiteit is dat wij hierin in wereldwijd verband alleen staan. Het is dus illusoir om te suggereren dat wij dit in het kader van deze onderhandelingsronde gedaan zouden kunnen krijgen. Het kabinet laat zich liever niet op weg sturen met illusoire suggesties, hoe sympathiek ook. Ik denk dat wij dan voor aap staan, want wij kunnen dit echt niet gedaan krijgen tijdens de WTO-onderhandelingen. Dit laat onverlet dat de ILO hieraan moet werken en dat het kabinet hier achterstaat. Het is mijn taak en de taak van de delegatie naar Hong Kong om de Kamer te waarschuwen voor uitspraken die niet gehonoreerd kunnen worden.

Bovendien zou een mogelijk neveneffect kunnen zijn dat landen die de ILO-verdragen niet hebben geratificeerd, vrijuit gaan. Dit wil de heer Douma toch ook niet? Tegen die achtergrond ontraad ik de aanneming van deze motie.

De heer Douma (PvdA):

De redenering van de minister gaat op een paar punten mank. Hij wees op de positie van landen die de ILO-verdragen niet hebben getekend. Het lidmaatschap van de ILO betekent dat je je gebonden hebt aan de "core labour standards" ongeacht de vraag of je die hebt ondertekend.

Daarnaast kwam hij tot de conclusie dat deze motie over de ILO gaat en niet over de WTO. Dit is niet waar. De Kamer heeft in meerderheid uitgesproken dat de non-tradeconcerns geagendeerd moeten worden. De Kamer heeft ook, in reactie op de opmerking van de minister, gezegd dat zij er begrip voor heeft dat dit pas in een volgende ronde kan. In deze ronde wordt echter wel gesproken over dumping. Dit onderwerp staat op de agenda van de WTO. Wij willen uiteindelijk de non-tradeconcerns op de agenda krijgen en de minister heeft in deze ronde alle recht en mogelijkheden om in het kader van de onderhandelingen over dumping aan te geven dat bepaalde handelspraktijken niet aanvaardbaar zijn. Dat is de strekking van deze motie.

Minister Brinkhorst:

Het probleem van deze motie is dat zij zo specifiek is. Er wordt niet in het algemeen gesteld dat de regering zich tegen dumping zou moeten uitspreken. Dit wil zij zeker doen. In de motie wordt echter uitdrukkelijk gesproken over het opnemen van een clausule over de export van producten die zijn vervaardigd in strijd met de "core labour standards" van de ILO. De discussie over de "core labour standards" voeren wij niet in het kader van de WTO, maar in het kader van de ILO. Ik heb dus geen probleem met de inhoud van deze motie, die vind ik buitengewoon sympathiek, maar het is de vraag of het realistisch is te veronderstellen dat wij dit in de WTO aan de orde kunnen stellen. Ik vind dit niet realistisch en bovendien ook ongewenst, want dit compliceert opnieuw de voortreffelijke motie van de heer Vendrik die overbodig is, want de ontwikkelingslanden willen het niet. Als het kabinet met twee tegenstrijdige moties wordt opgezadeld, primeert in dit geval de lex generis boven de lex specialis.

De heer Douma (PvdA):

De minister gaat te gemakkelijk voorbij aan het feit dat een meerderheid van de Kamer meermalen heeft aangegeven dat zij de non-tradeconcerns wil agenderen. De minister zegt terecht dat dit pas in een volgende ronde kan gebeuren. De enige weg om dit soort issues lopende deze ronde op de agenda te krijgen, is via het dumpingsartikel in de WTO. Het gaat niet alleen om het ILO-verdrag, maar ook om milieuverdragen. Het is dus niet alleen een ILO-kwestie.

Minister Brinkhorst:

Dit is een herhaling van zetten. Als het was zoals de heer Douma zegt, zou hij de motie totaal anders moeten formuleren. Als hij wil dat wij aspecten van de non-tradeconcerns waar mogelijk aan de orde stellen, bijvoorbeeld in het kader van de dumping, praten wij over iets anders. Het gaat hier over de ILO, dus ik persisteer bij mijn gedachte dat het niet juist zou zijn als de Kamer deze motie aanvaardde. Ik ontraad daarom de aanneming ervan.

De laatste motie van de heer Douma heeft betrekking op de aanpassing van artikel 24 van het WTO-verdrag, om het mogelijk te maken dat in vrijhandelsakkoorden met OS-landen het principe van wederkerigheid wordt losgelaten. Het is evident dat eenzijdige handelspreferenties voor ontwikkelingslanden nu al mogelijk zijn. Het Europees algemeen preferentieel systeem is daarvan een goed voorbeeld. Als wij verder willen gaan en een vrijhandelsakkoord willen afsluiten, is het principe van wederkerigheid van betekenis. Ontwikkelingslanden hoeven daarmee niet een volledige wederkerigheid te krijgen. In alle akkoorden die de Europese Unie met de ontwikkelingslanden sluit, is er nooit sprake van volledige wederkerigheid. Artikel 24 biedt de flexibiliteit, namelijk lichtere verplichtingen voor ontwikkelingslanden, die de heer Douma wil en die het kabinet ook wil. Het is niet gewenst om aan te dringen op hervorming van artikel 24 van het WTO-verdrag. De onderhandelingen zijn al ingewikkeld genoeg. Geen van de ontwikkelingslanden, en dus ook geen van de ACS-landen heeft aangegeven meer ruimte nodig te hebben. Laten wij de onvolprezen motie nummer één van de heer Vendrik als uitgangspunt nemen. Wij moeten resultaat boeken, maar geen dingen doen die contraproductief zijn. Tegen die achtergrond ontraad ik de aanneming van deze motie.

De heer Van den Brink heeft een oud-minister van Landbouw tegenover zich, die nu minister van Economische Zaken is. Hij mag dus aannemen dat de kennis op landbouwgebied integraal in de kabinetsdelegatie aanwezig is. Dat zou ook het geval zijn als ik geen minister van Landbouw was geweest, want ook de huidige minister van LNV heeft voldoende inbreng gehad. Er vindt binnen het kabinet een goede afstemming plaats, en het zou een beetje dwaas zijn als de Kamer aan de regering opdroeg om de samenstelling van de delegatie vast te stellen. De Kamer kan ervan op aan dat de heer Veerman, mijn gewaardeerde opvolger en huidige minister van LNV, buitengewoon content is met de instructie. Hij heeft daar ook zijn handtekening onder gezet. Tegen die achtergrond ontraad ik de aanneming van de motie.

De heer Douma (PvdA):

Volgens mij heeft de heer Van den Brink nog een tweede motie ingediend, over de non-tradeconcerns. Daarop heb ik nog geen reactie gehoord van de minister.

Minister Brinkhorst:

Inderdaad, u hebt gelijk. Welnu, het lijkt mij dat deze motie absoluut tot een non-resultaat in de onderhandelingen zal leiden. Dat is niet de strekking van de eerste motie van de heer Vendrik. Die motie gaat uit van optimale resultaten voor de ontwikkelingslanden, en dat wil het kabinet ook. Daarom is die motie ook overbodig. De oproep van de heer Van den Brink houdt in dat wij geen enkele verdere beweging maken, zolang de non-tradeconcerns een onderdeel van de onderhandelingen vormen. Dit is volstrekt contrair aan de opstelling van de ontwikkelingslanden, en ik ontraad de Kamer dan ook krachtig de aanneming van deze motie.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Ik heb nog een paar moties liggen en begin met die van de heer Vendrik over de TRIPS-waiver. Wij hebben daar in het algemeen overleg over gesproken. Het zal u niet verbazen dat ik de aanneming van deze motie moet ontraden. Dat is ook de lijn die is besproken in het algemeen overleg. Wij willen er juist voor zorgen dat het akkoord dat wij in 2003 hebben bereikt een kans krijgt en daartoe hebben de ontwikkelingslanden rechtszekerheid nodig. Het TRIPS-akkoord is moeizaam totstandgekomen, dat weten wij allemaal. Ik wil er dan ook voor zorgen dat het nu voorliggende akkoord zo snel en zo duidelijk mogelijk wordt omgezet. Daar vragen de ontwikkelingslanden zelf ook om. Wij zetten ons in voor de omzetting van de tijdelijke waiver in een permanente waiver, want dat geeft de ontwikkelingslanden rechtszekerheid. Als dat lukt in Hong Kong, zie ik dat als een goed resultaat. Het zou namelijk betekenen dat wij twee jaar na het bereiken van het TRIPS-akkoord voor elkaar hebben gekregen dat de tijdelijke regelingen permanent worden opgenomen in de WTO. Ik denk dat het daar hoog tijd voor is. Ik geef er dus voorrang aan, te zorgen voor rechtszekerheid voor de ontwikkelingslanden. Zoals in het algemeen overleg toegelicht, wil ik niet gaan voor kleine of grotere aanpassingen die het hele akkoord weer op de kop kunnen zetten. Als dat gebeurt, zijn wij namelijk weer jaren verder voordat wij het zo hoognodige TRIPS-akkoord in de WTO geïmplementeerd hebben. Ik ben het eens met de opvatting dat het op deze wijze niet ideaal zal zijn, maar ik zie liever nu het TRIPS-akkoord geïmplementeerd dan dat het wordt opengebroken, dat er opnieuw moet worden begonnen en dat er dan misschien pas in 2020 weer een kans komt om iets te implementeren. Implementatie nu is ook wat de ontwikkelingslanden willen en wat zij ontzettend hard nodig hebben.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De motie vraagt alleen om te kijken of de tijdelijke waiver die nu is overeengekomen in de praktijk ook soelaas biedt voor ontwikkelingslanden. Dat lijkt mij eerlijk gezegd een buitengewoon logische vraag.

Staatssecretaris Van Gennip:

U schrijft in uw motie dat de omzetting in een permanente oplossing pas plaatsvindt als uit de praktijk blijkt dat de bepalingen werkbaar zijn. Dat legt dus weer extra criteria op en het zorgt voor een extra vertraging voordat wij kunnen overgaan tot implementatie van iets permanents. Wij willen in Hong Kong juist voor elkaar krijgen dat de tijdelijke oplossing wordt omgezet in een permanente oplossing, want dat geeft rechtszekerheid voor de ontwikkelingslanden. Als wij uw voorwaarden eerst moeten toetsen en in de praktijk eerst moeten kijken hoe het werkt, dan zijn wij weer jaren verder. Dat zal dan wellicht een aantal ontwikkelde landen weer gebruiken om het proces verder te vertragen. Ik wil de druk juist op de ketel houden. Volgens mij dienen wij hetzelfde doel.

Dan kom ik op de motie van de heer De Haan over PUM. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de ontwikkelingslanden goed handel kunnen drijven. Dat gaat over technische kennis en over juridische kennis. De motie is mij sympathiek. Ik zie haar ook als een ondersteuning van mijn beleid om dat voor elkaar te krijgen. Ik heb wel een paar kanttekeningen. Zo zou ik van "bijvoorbeeld via PUM" willen maken "niet uitsluitend via PUM". Als ik de motie zo mag lezen, dan heel graag. Mijn tweede punt is dat PUM natuurlijk een onafhankelijke organisatie is, al levert het kabinet via ontwikkelingssamenwerking en via EZ een financiële bijdrage aan PUM. Wij hebben als contribuanten enige invloed op wat PUM doet en als er een motie zoals deze ligt, zal dat ook invloed hebben. Ik kan PUM niet opleggen om dit op te pakken, maar ik kan het wel stimuleren. Wat dat betreft, zie ik deze motie als welkome ondersteuning van beleid.

De heer De Haan (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor de ondersteuning van mijn motie. Ik neem aan dat zij de motie ook zal overnemen en dat zij haar invloed zal aanwenden om zaken in de gewenste richting te sturen. Dan is de motie naar mijn mening overbodig en trek ik haar in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-De Haan/Dezentjé Hamming (25074, nr. 110) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Van Gennip:

De heer Douma heeft gesproken over diensten. Ook die discussie hebben wij tijdens het algemeen overleg gevoerd. Het misverstand, voorzover dat nog bestaat, kan ik wegnemen. Het is niet de bedoeling van de Nederlandse regering, noch van de EU, om via de benchmarking voor de onderhandelingen over dienstenaanbieding af te dwingen dat ontwikkelingslanden sectoren privatiseren die zij niet willen privatiseren. Het is hun eigen keus welke sectoren zij privatiseren. Als een sector geprivatiseerd is, doet die mee in de onderhandelingen over diensten. De benchmarking is niet zo opgezet dat die zou dwingen tot privatisering. Hier zit bijvoorbeeld in dat men een percentage van de geprivatiseerde diensten moet laten meedoen en dus niet een aantal. Ik zeg de Kamer toe dat ik erop zal toezien dat het benchmarkprincipe ook niet zo wordt uitgelegd of gebruikt dat het hiertoe zou leiden. Het gaat erom dat ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen zelf mogen kiezen wat zij wel of niet privatiseren. Als zij ervoor kiezen om bijvoorbeeld hun waterleidingen te privatiseren, gaat dat mee in de dienstenonderhandelingen, want dan moet iedereen daar toegang toe krijgen. De keus of zij bijvoorbeeld hun waterleidingen privatiseren, is aan hen.

De heer Douma (PvdA):

Ik ben tevreden met dit antwoord, maar ik heb naar aanleiding hiervan nog een vraag aan de minister. De minister heeft zojuist gereageerd op de motie-Van den Brink/De Haan over de non-tradeconcerns. Ik zit toch met die kwestie in mijn maag. In beginsel vind ik dit een heel sympathieke motie van de heer Van den Brink. De Kamer vraagt namelijk al tijden om het agenderen van die non-tradeconcerns. Ik heb er tot nog toe mee kunnen instemmen dat dat pas in een volgende ronde gebeurt. Ik probeer een weg aan te bieden om dit alsnog snel voor elkaar te krijgen. Ik zoek met het kabinet naar een oplossing om datgene wat de Kamer wil voor elkaar te krijgen. Ik krijg daartoe een mogelijkheid aangereikt door de heer Van den Brink. Ik ben benieuwd waartoe de minister bereid is om de non-tradeconcerns op de agenda en te krijgen en om mij te overtuigen dat ik geen steun hoef te verlenen aan de motie van de heer Van den Brink.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik sta net als de heer Douma hier met een geprangd gemoed, want die non-tradeconcerns zijn mij dierbaar en ik baal er al jaren van dat wij in de internationale arena geen stap verder komen. Ik heb ooit een voorstel gedaan om, anders dan in de motie-Van den Brink, veel verder te gaan op het gebied van de landbouwonderhandelingen en veel verder reikende voorstellen te presenteren in ruil voor een commitment van ontwikkelingslanden om zich mede sterk te maken voor de non-tradeconcerns. Dat is precies omgekeerd aan het voorstel van collega Van den Brink. Is dat misschien een weg die deze minister aan mij wil aanbieden? Dan zouden wij hier vandaag nog een stap kunnen zetten.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister van Economische Zaken voor de beantwoording van deze vragen.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Het is nog niet vaak voorgekomen dat de heer Vendrik aan de minister vraagt om hem te bevrijden van zijn geprangd gemoed. Ik ben een liberaal en ik laat zijn gemoed aan de heer Vendrik zelf over. In de motie van de heer Van den Brink staat wat er staat. Gelet op zijn eigen motie op stuk nr. 1 kan de heer Vendrik niet anders dan tegen de motie-Van den Brink stemmen.

Wat de vraag betreft wat wij verder moeten doen met de landbouw, merk ik op dat het kabinet steun geeft aan een veel ruimhartiger EU-mandaat dan aan de orde is. Non-tradeconcerns zijn zeker van belang, maar wij willen slagen bij Hongkong II opdat ontwikkelingslanden tot resultaten komen. Soms is kiezen moeilijk, ook voor de heer Vendrik.

De heer Douma (PvdA):

Mijn vraag is niet beantwoord waarom ik de motie van de heer Van den Brink niet zou moeten steunen, terwijl ik hier zelf een voorstel voorleg hoe het doel wel te bereiken.

Minister Brinkhorst:

Ik wist niet dat er zoveel geprangde gemoeden in deze Kamer waren. Ik zou gewoon kijken naar de heer Vendrik als ik de heer Douma was. Ik zou zijn motie op stuk nr. 1 steunen en zijn kielzog ook tegen de motie-Van den Brink stemmen. Dat is mijn oprechte advies uit een niet geprangd gemoed.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties zal de Kamer aanstaande dinsdag stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven