Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en van enige andere wetten (meer doelmatige uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken) (29612).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Eind mei 2004 werd dit wetsvoorstel bij de Kamer ingediend. Het is een op het oog weinig omstreden voorstel. Het advies van de Raad van State is overwegend positief. Wel geeft hij als zijn oordeel dat het in het algemeen onwenselijk is, met wettelijke maatregelen vooruit te lopen op nog in onderzoek zijnde aspecten. Het betreft in dit geval een onderzoek naar de haalbaarheid van een jaarlijkse waardering van onroerende zaken. Hoewel deze jaarlijkse waardering een van de doelstellingen van de wetswijziging is, hoeft het de voorgestane wijzigingen niet tegen te houden. Als tussenstap is een tweejaarlijkse taxatie voorzien om pas in 2007 over te gaan tot een jaarlijkse waardering.

De voorgestelde wijzigingen beogen een ruimer gebruik van de waardering mogelijk te maken. Wellicht is dat ook de reden dat sinds eind mei de Kamer nog enkele verbeterings- en wijzigingsvoorstellen hebben bereikt, zelfs nog nadat het schriftelijk verslag door de Kamer was opgemaakt. Tegelijk met de nota naar aanleiding van het verslag werd de laatste nota van wijzigingen aangeboden. Ik vraag mij af of dit echt de laatste nota was, want ik zag dat in artikel 2 van het wetsontwerp als afnemers van de wet worden genoemd de overheden die gebruik maken van de vastgestelde waarde ten behoeve van de heffing van belastingen. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, denk ik dat artikel 2 niet helemaal de lading dekt. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris nog even nagaat of er straks niet nog meer afnemers zijn te benoemen.

De wijzigingen hebben betrekking op een aantal aspecten en dat maakt het redelijk onoverzichtelijk en gefragmenteerd, terwijl het toch een van de doelstellingen is om het allemaal wat duidelijker voor de burger te maken. Ik hoop dat de gewenste duidelijkheid er zal zijn als dit wetsvoorstel wet wordt.

Het kan geen kwaad in de communicatie met belanghebbenden – waaronder dus ook de burgers, of zij nu woning- of bedrijfseigenaar zijn – de samenhang tussen de voorstellen met betrekking tot onroerende zaken en de toekomstige positie van de WOZ in ogenschouw te nemen. Als het door deze wijziging van de WOZ daadwerkelijk mogelijk wordt dat een eigenaar met de waarderingsgegevens in de hand naar een hypotheekverstrekker kan gaan of als die gegevens van belang zijn bij een verzoek tot planschade, kijkt de eigenaar met andere ogen naar de waarde dan wanneer die waarde uitsluitend de grondslag is voor de hoogte van de OZB, het eigenwoningforfait en de waterschapsheffing. Nu zijn er al gemeenten die de WOZ-gegevens toegankelijk hebben gemaakt. Zo heeft de gemeente Apeldoorn een aparte website waarop je met postcode en fiscaal nummer zelf kunt bepalen wat de WOZ-waarde van je woning is.

De verbreding van de gebruiksmogelijkheden van de WOZ heeft ook invloed op de belangen van de kostendragers. Op dit moment gaat het daarbij om de gemeenten, het Rijk en de waterschappen. Vanwege het ministerie van VROM wordt het Rijk een extra kostendrager terwijl de gemeenten door de voorgenomen afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB juist minder belanghebbend worden. Op een vraag hierover in het schriftelijk overleg is geen antwoord gegeven. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris daarop in dit overleg wel antwoord geeft. In het schriftelijk overleg heeft hij uitgebreid stilgestaan bij de huidige verhoudingen. Ik vraag hem in te gaan op de toekomstige verhoudingen na doorvoering van de voorliggende wijzigingen.

De heer Van Beek (VVD):

Kunt u de door u gestelde vraag ook zelf beantwoorden? Wat is uw opvatting?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik kan op één punt antwoord geven. Als de gemeenten straks niet meer het gebruikersdeel OZB kunnen heffen, worden zij voor 40% minder in plaats van de 45% kostendrager zoals momenteel het geval is. Het is gemakkelijk te bepalen met welk percentage het belang dus vermindert.

Een verkorting van de waarderingscyclus tot één jaar maakt de vaststelling van de actuele waarde beter mogelijk. De eigenaarbewoners krijgen meer belang bij een goede actuele waarde die naar ik aanneem soms veel hoger ligt dan de waarde van dit moment. In feite voorziet de huidige wet in die waardebepaling conform de waarde in het economisch verkeer. De waardebepaling van dit moment, met de door mij genoemde afnemers en de belangen ten aanzien van de vaststelling van een aantal belastingen, maakt dat er voortdurend een strijdpunt is tussen de afnemers en de belanghebbenden.

In het wetsvoorstel noch in de nota naar aanleiding van het verslag wordt aandacht besteed aan de mogelijke gevolgen van deze wijzigingen voor de opbrengst van het eigenwoningforfait. De CDA-fractie ontkomt niet aan de indruk dat er wel degelijk gevolgen kunnen zijn voor het Rijk in positieve zin. Heeft de staatssecretaris ramingen in zijn hoofd waarmee in volgende jaren in het Belastingplan gerekend kan worden? Ik praat dan over de situatie na aanneming van het voorliggende wetsvoorstel, niet over de situatie bij de hernieuwde taxatie van volgend jaar, hoewel het mij ook interessant lijkt als de staatssecretaris daar een paar woorden aan wijdt. Wat zijn de verwachtingen van de staatssecretaris op dit punt?

Er wordt rekening gehouden met een behoorlijke administratieve lastenverlichting voor bedrijven. Volgens de toelichting kunnen die gereduceerd worden omdat bij de jaarlijkse waardering de waarde veel dichter bij de realiteitswaarde zal liggen, waardoor met name bedrijven minder snel geneigd zullen zijn om bezwaar in te dienen. Deze veronderstelling gaat op als de jaarlijkse waardestijging nihil of zeer gering is. Als echter een aantal jaren achtereen de waarde fors toeneemt, hetgeen in de afgelopen vier jaar gebeurd is, dan is het niet op voorhand aannemelijk dat de bezwaarprocedures afnemen. Is een wat terughoudender raming wat de administratieve lasten betreft niet eerder op zijn plaats? De effecten zijn pas over vijf of zes jaar zichtbaar, maar uit de ervaringen met de WOZ tot nu toe maak ik op dat de denkbeelden met enige regelmaat veranderen. Ik kan mij dus voorstellen dat de staatssecretaris herbezint op de vraag of hetgeen in de toelichting op het wetsvoorstel benoemd is als een afname administratieve lasten niet een fopspeen zal blijken te zijn.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Voorzitter. Het is vandaag eigenlijk een heel mooie dag voor de burger. Het had hier bomvol gezeten als iedereen zich gerealiseerd had waar het om gaat. De waardering van het eigen huis raakt iedereen immers zodanig dat dit een diep emotioneel moment is. De Wet-WOZ: dat klinkt oeverloos saai, maar het is een meer dan opwindend onderwerp, want kom aan de burger zijn huis en je komt aan de burger zelf. Het wordt dus in ieder geval een mooie ochtend. Het is een mooie wet, die in beweging is. Er zijn nog steeds wijzigingen gaande en misschien moet dat ook wel in een levende democratie en in een lerende wereld en een lerende organisatie. De ontwikkelingen staan niet stil en nieuwe inzichten moeten inderdaad iedere keer opnieuw worden verwerkt.

De PvdA-fractie juicht de verbetervoorstellen grotendeels toe. Het ontwikkelen van een uniforme waardebepaling is "fair" voor burgers. De vierjaarlijkse waarderingen hebben binnen de gemeenten altijd geleid tot ernstige piekbelastingen. De mensen in gemeenteland weten daarvan mee te praten. Het veroorzaakte hoge extra kosten, maar ook schommelingen in waarderingen. Uniformiteit door betere, gezamenlijke taxatiesystemen brengt hierin verbetering, en dat is goed nieuws voor burgers. De vierjaarlijkse waarderingen hadden ook als nadeel dat er werd gewerkt met één peildatum, waardoor de gegevens altijd twee jaar oud waren. Burgers hadden de oude peildatum op hun netvlies en de waardebepaling van hun huis veroorzaakte dan veel onvrede. Dit werd ook vertaald in de OZB-aanslag, maar die stond er los van, en dat maakte het niet helderder. Daarom werden er ook heel veel bezwaren ingediend. Met de koppeling van de OZB-aanslag aan de WOZ-waarde is hierin een goede stap gezet. Voordeel van de nieuwe regeling is ook, dat het mogelijk wordt om jaarlijks bezwaar te maken tegen de taxatie.

Ik maak ook een paar kanttekeningen. Ik hoop dat wij er samen uit komen, om de verbeteringen nog beter te maken. Verder heb ik een aantal vragen. In het verleden was het zo, dat nieuwe objecten in aanbouw alleen werden getaxeerd op basis van de grondwaarde. Tegenwoordig worden deze ook getaxeerd op basis van de fase van de bouw. Dat is ingewikkeld en het veroorzaakt een heleboel extra heisa en drukte. Is het sop de kool wel waard? Zijn de kosten die hiervoor moeten worden gemaakt de moeite waard? Daarop wil ik graag een helder antwoord. Waarom kiest de staatssecretaris er niet voor om gewoon terug te gaan naar taxatie op basis van alleen de grondwaarde? Dat remt een heleboel extra bureaucratie af.

Mijn tweede vraag betreft de stacaravans. Deze kwestie speelt al een aantal jaren, dus het is een goede zaak dat hiervoor een goed voorstel is ingediend, namelijk om het gehele recreatieterrein te waarderen. Dit levert voordelen op, maar wat betekent deze centrale behandeling voor de juridische status van de eigenaar van de stacaravan? Blijft deze bestaan, omdat er in zijn algemeenheid wordt gewaardeerd? Of kan de eigenaar naar de notaris gaan en zeggen: ik ben economisch eigenaar en ik wil ook juridische bevoegdheid hebben; ik wil dat mijn stacaravan afzonderlijk wordt getaxeerd. Als dat mogelijk is, ontstaat er en nieuwe situatie, waarbij je op één recreatieterrein twee rechtssystemen naast elkaar krijgt. Dan gaat het mis. Ik weet dat Recron hiermee bezig is. Voert de staatssecretaris overleg met Recron en hoe ver staat het daarmee? Hoe ziet dit er binnen de juridische context uit?

Mijn derde punt betreft de verdeling tussen rijk, gemeenten en de belastingdienst. Volgens mij betalen de gemeenten nog relatief te veel. In overleg is dat eerder aan de orde geweest. De gemeenten zijn op dit moment al genoeg het haasje, dus ik zou hierop graag een reactie willen hebben van de staatssecretaris.

Er bestaat een behoorlijk verschil van mening tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Ministerie van BZK over de haalbaarheid van de jaarlijkse uitvoeringsvoordelen. BZK berekent dat op 60 mln en de VNG op 10 mln. Dat spitst zich toe op de voordelen die gehaald kunnen worden bij de verdergaande samenwerking tussen gemeenten enz. De VNG wijst er dan weer op dat men al in 1999 is begonnen, dat men nu, in 2004, reeds een aantal efficiëntievoordelen heeft binnengehaald en dat men geen twee keer efficiëntievoordelen kan binnenhalen over hetzelfde. Van de staatssecretaris wil ik weten hoe ver het overleg is gevorderd over dit meningsverschil.

Voorts heb ik een aantal vragen over de uitvoering dan wel invoering van de verbetervoorstellen. Dat pad loopt niet over rozen en daarom wil ik het even langslopen met de staatssecretaris. Allereerst is het begrip modelmatige waardebepaling misschien wel onvoldoende gedefinieerd, waardoor het niet goed mogelijk is om tot standaardisatie over te gaan. Er worden allerlei computermodellen ontwikkeld die op basis van vergelijkingen werken. In de taxatiewereld is een afwijking van 10% een normaal geaccepteerd gegeven, maar in de praktijk leiden deze waardeverschillen tot veel bezwaar- en beroepschriften. Dat betekent heel veel extra werk voor de zittende magistratuur, terwijl het om relatief kleine gevallen gaat. Burgers die bezwaarschriften indienen, gebruiken de rechter in feite als instantie die een second opinion moet geven. Daar is de rechter natuurlijk helemaal niet voor. Individueel wordt de burger daar beter van, maar het nadeel is een heleboel bestuurlijke drukte en hoge maatschappelijke kosten. De PvdA-fractie pleit er dan ook voor, het begrip modelmatige waardebepaling nader te definiëren. In die definitie zou opgenomen moeten worden aan welke kwaliteitscriteria de waardebepaling moet voldoen. Op dit moment is er een bandbreedte van € 2268. Deze is wat verouderd en zou wellicht moeten worden aangepast. De PvdA-fractie pleit verder voor de ontwikkeling van een kwaliteitskeurmerk dat toegekend zou kunnen worden aan correcte waarderingsmodellen en de daarbij behorende software. Voorts pleiten wij voor een meer centrale ontwikkeling van de modelmatige waardebepaling, want op dit moment doet zo ongeveer iedereen dat voor zichzelf. Gemeenten, bedrijven, belanghebbenden, iedereen ontwikkelt zijn eigen modellen en systemen. Daar gaat veel effectiviteit verloren en het kost veel geld. Als de Waarderingskamer iets zou willen doen aan de centrale ontwikkeling van de modelmatige waardebepaling, dan ziet de PvdA-fractie daar een belangrijke rol weggelegd voor de Waarderingskamer.

Ik kom bij het indienen van bezwaar- en beroepschriften, een authentiek recht van burgers. De bezwaarschriften die bij het hof binnenkomen, betreffen eigenlijk allemaal de principiële vraag om een second opinion. Dat kost heel veel geld. De burgers worden er twee tientjes per jaar beter van, maar de maatschappij wordt er niet beter van. Uit de benchmark van de Waarderingskamer over de periode 1999/2002 blijkt dat 21% van de WOZ-kosten bestaat uit de behandeling van bezwaar- en beroepsschriften. Daar is nogal wat efficiëntiewinst te boeken. Daarom dient mijn fractie ook een amendement in om de wet in die zin aan te passen dat er een bandbreedte van 10% geaccepteerd wordt, zodat de rechter bij de behandeling van bezwaar en beroep terug kan vallen op die bandbreedte en dus iets heeft om zijn uitspraak op te baseren. Als burgers weten dat er een bepaalde bandbreedte is, werpt dat ook een drempel op voor burgers om bezwaar en beroep aan te tekenen.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik onderschrijf de doelstelling die de collega heeft. Het is goed, naar mogelijkheden te kijken om te voorkomen dat er al te veel bezwaren worden ingediend die uiteindelijk de eindstreep toch niet zullen halen. Ik heb wat vragen over het amendement op stuk nr. 12. Zolang er om de vier of vijf jaar wordt getaxeerd en de taxaties met gemiddeld 40% stijgen, kan ik mij voorstellen dat een marge van 10% redelijk is. Het is echter de bedoeling dat er binnenkort elk jaar een taxatieronde is. Ik hoop dat dan de stijgingspercentages beneden de 10 zullen blijven. Wat hebben wij dan aan een marge van 10%? Daarmee wordt volgens mij elke rechtsgang uitgesloten.

Als iemand toch bezwaar maakt, moet er een second opinion worden gevraagd en moet er een taxatie worden gemaakt. Pas als die taxatie er is, kan worden bepaald of het binnen die 10% blijft of dat het daar overheen gaat. Dan zijn er dus al kosten gemaakt voordat er tot een beslissing kan worden gekomen. Dan wordt het doel dus ook niet bereikt. Ik onderschrijf de doelstelling van dit amendement, maar ik vraag mij af of het beoogde doel kan worden gehaald.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik dank u voor uw vragen. Er is sprake van een ongebreidelde hoeveelheid bezwaar- en beroepsschriften. Het zijn te kleine zaken die een behoorlijke maatschappelijke belasting opleveren. Ik ben blij met de steun voor de doelstellingen van mijn amendement. Ik heb gekozen voor een marge van 10% omdat die in taxatieland te doen gebruikelijk is. Daarom ben ik daar vooralsnog van uitgegaan. Er zijn inderdaad kosten aan verbonden. Ik heb er nu geen andere oplossing voor. Ik wil deze vraag ook voorleggen aan de staatssecretaris. Er is sprake van te veel bezwaar- en beroepsschriften en van een belasting van de zittende magistratuur die wij ons niet kunnen permitteren. Die is niet goed en ook niet eigenlijk. Wij moeten zorgvuldig omgaan met ons rechtssysteem en met het systeem van het openbaar bestuur. Ik weet niet of ik de hele oplossing kan bieden. Ik heb een voorstel gedaan in een amendement. De knelpunten die daar nog inzitten, leg ik voor aan de staatssecretaris.

De heer Van Beek (VVD):

Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris af. Zou het echter niet zo kunnen zijn dat u de echte oorzaak tot nu toe niet hebt genoemd, namelijk dat de WOZ en daaraan gekoppeld de OZB zoveel ergernis opwekt dat daardoor heel erg veel bezwaarschriften worden ingediend? Zou het niet goed zijn om iets aan die OZB te doen, bijvoorbeeld afschaffen?

Mevrouw Fierens (PvdA):

U maakt mij altijd heel erg blij met uw vragen. Wij kunnen hiermee de politiek weer in dit meer juridische debat brengen. U weet dat ik een hartstochtelijk voorstander ben van het behoud van de OZB. Het is een directe belasting tussen burgers en hun direct gekozen bestuur in hun gemeente. Deze belasting verleent de gemeente autonomie en verleent wethouders van financiën een eigen smoel. Dat is belangrijk. Als het gaat over de afstand tussen burger en bestuur, is de OZB een bindmiddel. De heer Zalm heeft gezegd dat het een irritante belasting is. Irritatie duidt echter op een relatie en dat is juist heel erg belangrijk. Het is ook goed dat de WOZ in handen van de gemeenten is.

Een ander knelpunt dat ik wil noemen, betreft de uitvoering bij bijzondere objecten. De samenwerking tussen gemeenten en het aanleveren door gemeenten aan het datacentrum komen nog maar moeilijk op gang. Doordat de gemeenten toch nog traag zijn met het aanleveren van die gegevens komt het goed functioneren van het datacentrum in gevaar. Er is op dit moment ook sprake van een wildgroei aan taxatiewijzers. De uniformering hiervan is heel erg belangrijk. Ik denk dat wij de staatssecretaris aan onze zijde zouden kunnen vinden voor het professionaliseren van het WOZ-datacenter. Dat betekent dat de gemeenten echter over de brug moeten komen. Wij willen dit niet verplichten om daarmee niet de autonomie van gemeenten aan te tasten. Ik stel de staatssecretaris voor, dit echt in het overleg met de gemeenten en de VNG mee te nemen en aan te dringen op een push voor de professionalisering van het datacenter. Dat kan echt alleen maar als gemeenten hun gegevens aanleveren. Samenwerking is broodnodig. Wanneer die niet voldoende wordt gestimuleerd, kost dat burgers geld. Dat is het directe gevolg.

Het derde punt in de uitvoeringsproblematiek betreft de pilot, die helemaal niet zo gemakkelijk verloopt. Het bijzondere van die pilot is dat zij gericht is op twee punten, namelijk de jaarlijkse herwaardering en het traject van bezwaar- en beroepsschriften. Die twee onderzoeksdoelen zijn nu van elkaar losgekoppeld, terwijl het heel belangrijk is dat zij in samenhang worden bekeken. Door deze opzet meen ik dat de staatssecretaris een weg afsnijdt, namelijk die van de innovatie.

Er zijn ook andere pilots op eigen initiatief, bijvoorbeeld van de gemeente Den Haag. Is de staatssecretaris daarvan op de hoogte en hoe kijkt hij daar tegenaan? Ik ben echt benieuwd naar de voortgang bij die pilots.

Tot slot kom ik bij de Waarderingskamer, waarvan de rol drastisch zal veranderen wanneer er sprake zal zijn van een jaarlijkse taxatie. In de aanloopjaren werkt men volgens een vastgestelde instructie ten aanzien van het toezicht, maar bij een hogere frequentie van de waardering is die rol niet meer zo relevant. Dan gaan de gemeenten immers jaarlijks zelf die taxaties verrichten en behandelen. Over een andere rol van de Waarderingskamer hebben wij de staatssecretaris niet gehoord. Dat vind ik wel belangrijk. De PvdA is van mening dat de rol van de Waarderingskamer echt anders moet worden, en dat dit orgaan van toetser kwaliteitsbewaker moet worden. Die rol zou nu alvast vorm kunnen krijgen door de Waarderingskamer nu een rol te laten spelen in de definiëring van modelmatige waardebepaling, door zorg te dragen voor de ontwikkeling van een keurmerk en voor nieuwe en lichtere vormen van een veranderend toezicht, naast een regisserende en coachende rol. De PvdA-fractie verwacht dat er een behoorlijke besparing uit kan voortvloeien wanneer de minister de nieuwe Waarderingskamer op die manier zou vormgeven.

Wij zijn blij met de wet en met de voorstellen, maar wij hebben toch nog enkele stevige vragen, zowel over de wet als over de uitvoering daarvan. Innovatie is belangrijk. De WOZ-wereld is een grote groep van mensen uit de Waarderingskamer, van de VNG en van gemeenten, allen met hun eigen belangen en hun eigen territoir. Als men daar niet overheen gaat, blijft de oude stammenstrijd bestaan en krijgt innovatie geen kans. Die stammenstrijd moet echt worden doorbroken. Hoe denkt de staatssecretaris daaraan iets te doen en daarin nieuwe stappen te zetten? Anders komt dit niet op gang.

Zo dadelijk hebben wij een algemeen overleg over het programma Andere Overheid. Daarbij gaat het er ook om dat het anders moet binnen de overheid. Dit is een voortreffelijk voorbeeld van wat anders kan binnen de overheid. Waarom is het programma Andere Overheid niet gelinkt aan dit soort grote uitvoeringstrajecten van wetswijzigingen? Dat zou een heel praktische invulling zijn van de andere overheid.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Mevrouw Fierens zegt nu dat het anders moet binnen de overheid. Eerder sprak zij met betrekking tot de WOZ-waardering van irritatie. Dat duidt op relatie. Ik weet niet hoe zij haar relaties vormgeeft, maar bij irritaties gaat het op de lange duur fout. Is zij het niet met mij eens dat deze voorstellen juist de burger tot belanghebbende maken bij een correcte waardering waarvan hij ook voordeel kan hebben, terwijl hij nu alleen maar belanghebbend is vanwege het feit dat hij er belasting over moet betalen? Blijft het amendement van mevrouw Fierens niet uitgaan van strijd over die waardering?

Mevrouw Fierens (PvdA):

U geeft precies aan wat ik bedoel te zeggen. Er is sprake van een dialoog in het geval van een relatie tussen een burger en een bestuurder. De burger is namelijk vaak belanghebbende. Dat wil echter niet altijd zeggen dat hij op zijn wenken wordt bediend, al is dat vaak wel het geval. Bestuurders doen er verstandig aan naar "hun" burgers te luisteren, maar zij moeten ook knopen doorhakken en in dit geval tevens huizen taxeren en daaraan een waarde geven. Die waarde wordt nu dus breder. Daarover kan de burger geïrriteerd zijn, omdat hij van mening is dat het huis niet goed getaxeerd is. Het is mogelijk daartegen een bezwaar- en beroepsschrift in te dienen. Dat alles is logisch, maar het laatste moeten wij niet volledig uit de hand laten lopen. Dat is naar mijn mening ook logisch. Ik begrijp uw vraag daarom niet goed.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Mevrouw Fierens zegt dat de gebruikswaarde van de WOZ-taxatie breder wordt, maar haar amendement gaat nog steeds uit van het belang van de overheid voor de belastingvoet. De wijzigingen hebben echter juist ten doel dat die belangen breder worden en dat de burger ook een ander belang heeft, namelijk een voordeelbelang. Het amendement van mevrouw Fierens bevestigt naar mijn idee dus het huidige beleid en ik kan mij voorstellen dat zij wil onderstrepen dat dit belang breder moet zijn.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Het belang wordt breder, maar daarvan is nu geen sprake. U heeft dus gelijk als u zegt dat het amendement is toegespitst op de waardebepaling voor onder andere de OZB.

De heer Van Beek (VVD):

Mijnheer de voorzitter. De fractie van de VVD is tevreden met de aanpak van de regering die leidt tot de voorstellen die nu voor ons liggen. In de nota naar aanleiding van het verslag is uitvoerig ingegaan op de opmerkingen en suggesties van onze fractie. Ik dank de staatssecretaris en zijn staf voor de beantwoording.

De fractie van de VVD steunt de concrete maatregelen die worden voorgesteld en die moeten leiden tot het beter functioneren van de WOZ. De beoogde kostenbesparing uit het hoofdlijnenakkoord komt in zicht, al is de verdeling daarvan enigszins anders dan in het akkoord is voorzien. Het maatschappelijk voordeel blijft, maar de staatssecretaris houdt er op rijksniveau minder aan over dan in het hoofdlijnenakkoord was voorzien. Dat is tussentijds in de begroting gladgestreken.

Met deze voorstellen wordt het langer gewenste uitgangspunt langzaam maar zeker haalbaar, namelijk dat de taxatiewaarde van de WOZ een brede toepassingsmogelijkheid zal krijgen. Daarbij is het niet alleen van belang dat de waarde zo laag mogelijk wordt getaxeerd, maar wordt het vooral ook voor de burger van belang dat de kwaliteit van de taxatie zo goed mogelijk is en dat die de werkelijke waarde in het economisch verkeer zoveel mogelijk benaderd. Dat uitgangspunt stelt ons tevreden, omdat daarmee de WOZ en de daaraan gekoppelde belastingaanslagen niet alleen iets naars voor de mensen oproepen, maar in dit geval ook iets positiefs met zich meebrengen. Een aantal andere taxaties kan wellicht worden voorkomen door gebruik te maken van de gegevens die hier beschikbaar zijn.

De fractie van de VVD wil naar een situatie waarin het voor bijvoorbeeld de OZB niet meer noodzakelijk is bezwaar- en beroepsprocedures te starten. Bij de OZB gaat het om twee variabelen, namelijk de tarieven die door de gemeenteraad zijn vastgesteld, en de WOZ-waarde. Het enige verschil in opvatting zou de waardebepaling in het kader van de WOZ kunnen zijn, maar door de jaarlijkse taxaties en de kwaliteitsslag die hier de komende jaren nog moet worden gemaakt, moeten de werkelijke waarde vanuit de WOZ en de verwachtingswaarde van de betrokken eigenaar veel dichter bij elkaar komen. Met het afschaffen van de OZB voor gebruikers vervalt nogmaals een aanzienlijk aantal aanslagen en daarmee de mogelijkheid voor bezwaar- en beroepsprocedures. Uiteindelijk is de VVD-fractie op zoek naar een doelmatiger waardebepaling, minder regels, meer efficiency en daardoor minder perceptiekosten.

Wij vragen aandacht voor de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van modelmatige taxaties. Wij zien vele nieuwe mogelijkheden in de toepassing van computersimulatiemodellen. Er zal nu een grote stap voorwaarts moeten worden gezet en wij vragen de regering, vooral vernieuwingen en experimenten mogelijk te maken en nieuwe ontwikkelingen de kans te geven, zich te bewijzen. Is er uiteindelijk opnieuw een wetswijziging nodig, dan is dat voor ons bespreekbaar, maar wees vooral uitdagend, want dit probleem vraagt om slimme oplossingen die in deze tijd passen.

Buitengewoon positief vinden wij de instelling van een waarderingskader en een aantal rapporten, zoals het rapport over de doelmatigheid van de WOZ, maar ook het rapport van de taxatiebranche Brede maatschappelijke waarde van de wet WOZ. Partijen lijken zich samen te kunnen richten op doelstellingen zonder dat zij het op alle details met elkaar eens zijn geworden. Maar ook uit de particuliere sector komen uitgewerkte ideeën naar voren; ik denk hierbij aan de Vereniging van WOZ-gedupeerden. Zonder nu een uitspraak te doen over alle details, moet ik zeggen dat vooral de botsing van ideeën nuttig is voor nieuwe keuzes voor de toekomst.

Ten slotte zijn er ook hoopvolle ontwikkelingen in gemeenten en bij samenwerkingsverbanden van gemeenten. Ik heb bijvoorbeeld met belangstelling stukken uit de gemeente Dordrecht bestudeerd en ik constateer dat er interessante resultaten zijn bij de ontwikkeling van een modelmatige waardebepaling. Ik vraag het kabinet, alle betrokkenen vooral uit te dagen, maar zonder op voorhand al een aantal keuzes te maken. Stimuleer de creativiteit en de uitwisseling van nieuwe gedachten. Ik wijk hiermee dus af van de opstelling van mevrouw Fierens; ik wil juist proberen om de creativiteit over de volle breedte te stimuleren en pas daarna wil ik een discussie aangaan over certificering of over beperking van mogelijkheden. Eerst creativiteit, eerst goede oplossingen, eerst de slimmerds goed uitdagen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Hoe lang denkt u dat dit zal duren? Op zichzelf is "laat duizend bloemen bloeien" altijd een prachtig uitgangspunt, maar dat kost op dit moment veel geld en zolang het duurt, kost het ook burgers geld, want er is nog geen goede specifieke waardering. Het is dus mooi dat bedrijven er goed aan verdienen, maar ik heb liever dat burgers er beter van worden.

De heer Van Beek (VVD):

Dat laatste is zeker van groot belang en het aardige van dit wetsvoorstel is dat er termijnen aangegeven worden. Er wordt nu nog een keer getaxeerd voor de volle periode, over twee jaar zal het voor twee jaar zijn en in 2007 moet het jaarlijks gebeuren. De tijdslimiet voor oplossingen is dus al aangegeven.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Dus u denkt dat over een jaar een motie van mij over goede pakketten een goed idee zou zijn?

De heer Van Beek (VVD):

Ik denk dat wij over uw wensen op het gebied van een keurmerk na 2007 een discussie zouden moeten voeren, want tot dat moment zou ik elke beperking willen voorkomen. Ik vraag de staatssecretaris, de partijen uit te dagen om zoveel mogelijk goede, slimme oplossingen te genereren.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Op dit moment komen die goede voorstellen vooral neer op het behoud van eigen territoor, gekibbel en veel energieverlies.

De heer Van Beek (VVD):

Maar het valt mij ook op dat partijen het eens zijn over de grondgedachte dat wij moeten komen tot jaarlijkse taxaties, modelmatig en ook voor anderen bruikbaar. Ik heb dus de indruk dat er voldoende uitdagingen zijn, al realiseer ik me best dat men ook altijd bestaande belangen zal willen behartigen. Maar een van de voorstellen is bijvoorbeeld het verbeteren van de samenwerking tussen gemeenten. Dat geeft ook een impuls voor oplossingen.

Wij zijn blij dat het probleem van de stacaravans in het voorstel is behandeld en opgelost. Het probleem, ontstaan na gerechtelijke uitspraken, heeft nogal wat onrust opgeroepen.

Het zal niet de laatste keer zijn dat wij spreken over de WOZ. Toch hebben wij het gevoel dat de tijd rijp is om te komen tot een doelmatige aanpak, die leidt tot minder bezwaar- en beroepschriften en een bredere toepasbaarheid van de opgebouwde gegevensbestanden. Per saldo is dat een stap in de richting van beter en goedkoper. In modern jargon is dat een win-winsituatie.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Wijn:

Mijnheer de voorzitter. Ik spreek allereerst mijn erkentelijkheid uit voor de inbreng van alle afgevaardigden. De heer Van Beek zei dat zijn fractie tevreden is, mevrouw De Pater bewaart waarschijnlijk haar kwalificatie voor de tweede termijn en mevrouw Fierens was zelfs dolenthousiast. Zo horen wij dat graag! Ik stel het ook op prijs dat de heer Van Beek de ambtelijke staf nadrukkelijk bij zijn erkentelijkheid heeft betrokken. Ik deel dat met hem.

Het is inderdaad een wetsvoorstel dat wat technisch lijkt en dat voor burgers behoorlijk belangrijk is. Bij de Wet WOZ gaat het om de waardering wat een huis waard is. Dat heeft een aantal consequenties. Die waardering bepaalt het eigenwoningforfait, een bijtelling in de belastingen voor het eigen huis waardoor de hypotheekrenteaftrek wordt beperkt. De waardering bepaalt de waarde voor de onroerendezaakbelasting, de gemeentelijke belastingen die men betaalt. Hoe hoger een huis gewaardeerd wordt, hoe meer belasting men betaalt. De waardering bepaalt ook de waterschapslasten. Het is dus van groot belang dat de waardering van een huis een eerlijke waardering is. Die waardering moet passen bij de vraag wat je huis zou opleveren als je het morgen zou verkopen. Dat is een eerlijke, faire manier om je huis te waarderen. Dan zal dit voor burgers, die zich overigens vaak ergeren aan elke vorm van belasting, een teken zijn dat dit een eerlijke realistische belasting is.

Het doet mij deugd dat de Kamer zo naar dit wetsvoorstel heeft gekeken. Met deze wet zorgen wij ervoor dat gemeenten onderling veel beter kunnen samenwerken. Het gaat niet alleen om huizen, maar ook over de waardering van zwembaden of van elektriciteitscentrales. Gemeenten moeten van elkaar kunnen leren hoe je de waarde van dergelijke zaken bepaalt. Verder is het van belang dat er straks meer modelmatig kan worden gewerkt, bijvoorbeeld via computerprogramma's. Als je weet dat bepaalde huizen in een postcodegebied voor een bepaalde prijs zijn verkocht, kun je daaruit conclusies trekken. Er hoeft dan geen mannetje langs te gaan om te taxeren. Bovendien gaan we in de richting van een jaarlijkse waardering, wat op dit moment nog eens per vier jaar gebeurt. In het laatste geval krijg je heel grote schokken, waar mensen van schrikken, wat weer sneller tot een gang naar de rechter leidt. Als je die taxatie jaarlijks geleidelijk laat meebewegen met de markt voor onroerend goed, zullen ook burgers dat plezierig vinden.

Wij zetten hiermee een aantal eerste stappen. Terecht zei één van de Kamerleden dat dit een vorm van dynamische wetgeving is. Je kunt wetten heel statisch eens in de zoveel tijd aanpassen, maar je kunt ook de gelegenheid aangrijpen om een stapje te zetten en de wet mee te laten evolueren. Mevrouw De Pater vroeg of dat wel goed gebeurt, omdat in artikel 2 staat dat dit alleen mag worden gebruikt door overheden, terwijl we op termijn toe willen naar een breder gebruik. Dit kan bij overheidssectoren worden toegepast, waarbij ik denk aan planschadebeoordelingen en het opzetten van een authentieke gebouwenregistratie. Verder wil minister Dekker van VROM het woningwaarderingsstelsel in het kader van het nieuwe huurbeleid baseren op de WOZ-waarde. Ook zijn we in overleg met gemeenten en waterschappen om te zien, hoe het nog breder kan worden aangepakt. Ik kan mij voorstellen dat banken overgaan tot het verstrekken van een hypotheek wanneer akkoord is gegaan met een bepaalde WOZ-waarde. Verder kan ik mij voorstellen dat verzekeringsmaatschappijen in geval van brand de WOZ-waarde gebruiken om te bepalen hoe groot de geleden schade is.

We gaan dit soort dingen nog precies in kaart brengen. Daar zit één belangrijk probleem bij, namelijk de bescherming van persoonsgegevens. De overheid stelt de waarde van de huizen vast, wat privacygevoelig is, want misschien willen mensen helemaal niet dat anderen de waarde van hun huis in de ogen van de overheid weten. Op het moment dat het overleg daarover is afgerond – ik denk dat we daar wel uit zullen komen – komen we met een nieuw wetsvoorstel, waarin zo nodig artikel 2 zal worden aangepast. Ik heb overigens wel respect voor het juridisch vernuft van mevrouw De Pater!

Ik ben het eens met mevrouw Fierens dat het WOZ-datacentrum van groot belang is voor de verdere professionalisering bij gemeenten, aangezien het een soort samenwerkingsverband is. Het initiatief hiervoor ligt bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, en meedoen gebeurt op basis van vrijwilligheid. Wij kunnen daarvoor eventueel bij AMvB regels stellen, maar het spanningsveld is zichtbaar. Mevrouw Fierens wijst terecht op de autonomie van gemeenten. Toch bepaalt deze Kamer op landelijk niveau hoe gemeenten dat moeten invullen. In dat spanningsveld wil ik het op dit moment houden op die vrijwilligheid. In het overleg met de VNG zal ik aangeven dat dit zeer serieus moet worden genomen, en dat alle gemeenten daaraan mee moeten doen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik deel die opvatting, want je moet niet snel met verplichtingen komen. Ik heb u gevraagd of u dit wilt aankaarten in het overleg met de VNG, om een stimulans te geven aan de gemeenten om daaraan serieuzer mee te werken. Immers, hoe langer het duurt, hoe meer het de burgers kost.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zal dit zeker naar voren brengen. Wij bepalen hier de kosten van de waardering van de onroerende zaken. Een gemeente heeft er zelf voordeel van als zij dat voor minder doet dan het forfaitaire plafond. Maar voor het verkrijgen van een individueel voordeel moet het wel gezamenlijk gedaan worden. Het is eigenlijk een soort Wet werk en bijstand avant la lettre!

Een aantal sprekers is ingegaan op de modelmatige waardering via computerprogramma's op basis waarvan de WOZ-waardering wordt bepaald voor categorieën gelijksoortige huizen. Wij hebben de bevoegdheid om via ministeriële regelingen nadere eisen te stellen aan de waardering op basis van een modelmatige waardering. De Waarderingskamer heeft ook een waarderingsinstructie en een verdere uitwerking daarvan opgesteld, waarin bijvoorbeeld staat wat wel en wat niet vergeleken mag worden. Ik zie op dit moment nog geen aanleiding om nieuwe regels te stellen, maar wij zullen dat goed in de gaten houden. Als extra regels nodig zijn, zullen wij daartoe overgaan, maar hoe minder regels, hoe beter.

De computermodellen worden in overleg met softwareleveranciers opgesteld. Ik zal de Waarderingskamer informeel vragen of, indien nodig, explicieter kan worden aangegeven welke eisen aan de computerprogramma's worden gesteld zodat ook de makers ervan daar rekening mee kunnen houden.

Op basis van de nieuwe wijze van werken zullen de administratieve lasten daadwerkelijk kunnen dalen en dat is van groot belang. De heer Van Beek heeft terecht gewezen op de daling van het aantal bezwaar- en beroepsprocedures. Mevrouw De Pater vraagt zich af of mijn inschatting van de administratieve lasten niet te optimistisch is. Ik vind de 1 mln en een afname van 5% beroeps- en bezwaarschriften niet zo optimistisch, maar wellicht is zij minder enthousiast dan ik. Ik vermoed dat wij een eind kunnen komen.

Het gaat niet alleen om kostenvermindering voor burgers, maar ook voor gemeenten, het Rijk en de waterschappen. De opbrengst schatten wij in op 10 mln. De heer Van Beek heeft terecht gewezen op het foutje in het Hoofdlijnenakkoord. Wij hebben dat netjes opgelost. Daarmee geef ik meteen antwoord op de vraag naar de kostenverdeling bij afschaffing van het OZB-gebruikersdeel. Mevrouw De Pater ging bij het door haar genoemde percentage voor de opbrengst van de afschaffing van het OZB-gebruikersdeel wel wat te kort door de bocht. Gemeenten hoeven straks geen WOZ-beschikking meer aan de huurders te sturen en dat scheelt papier en enveloppen. Dat extra voordeeltje geef ik niet weg ten koste van de belastingbetaler op rijksniveau.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik ben absoluut niet te kort door de bocht gegaan, want de huurder krijgt nog ieder jaar een enveloppe van de gemeente over de afvalstoffenheffing enz. De WOZ ontvalt gedeeltelijk, maar de overige zaken niet.

Staatssecretaris Wijn:

Ik denk dat hier duidelijk iemand spreekt die heel lang op gemeentelijk niveau bestuurder is geweest. Ik ben echter ingehuurd door de Kamer om de belangen van het Rijk te behartigen. Er is hier sprake van een tegenstelling in belangen tussen gemeenten en Rijk. Ik heb aangegeven dat ik dat tot nu toe op een eerlijke wijze heb gedaan. Ik heb met een concreet voorbeeld onderbouwd dat ik het ook eerlijk wil doen. Ik ga hier niet een onderhandeling voeren die wij nog met gemeenten moeten voeren. Wij hebben ook mensen die heel veel inkomstenbelasting betalen. Als die inkomstenbelasting wat omlaag kan doordat ik op Rijksniveau kosten bespaar, zorg ik daar graag voor.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Nu gaat de staatssecretaris te kort door de bocht. Het gaat mij er niet om nu de belangen van één van de belanghebbers op dit moment uit te onderhandelen. Het gaat mij erom die in perspectief te zetten, zoals u de voordelen van deze wijzigingen ook in perspectief heeft gezet.

Staatssecretaris Wijn:

Daar kan ik het alleen maar mee eens zijn.

Een van de voordelen hiervan is dat als die bepaling van de waarde van onroerende zaken op een andere manier geschiedt, er minder beroeps- en bezwaarschriften komen. Mevrouw Fierens heeft gezegd: zorg er nu voor dat niet iedereen voor een klein bedragje naar de rechter gaat. Ik vindt de gedachte die achter het amendement zit – zorg dat mensen niet te snel naar de rechter kunnen gaan – geen gekke gedachte. Ik vind dat zelfs een goede gedachte. Je kunt dan wel zeggen dat de rechtsbescherming daardoor wat wordt aangetast, maar ik vind het niet zo gek om te zeggen dat er sprake moet zijn van een goede balans. Niet iedereen moet voor een tientje naar de rechter kunnen. Tegelijkertijd vind ik het amendement iets hebben van grote stappen snel thuis. Mevrouw Fierens zegt dat als het minder dan 10% afwijkt, men niet naar de rechter mag, maar als het erboven zit wel. Stel dat iemand een huis van 1 mln euro heeft – dat zijn meestal mensen die niets te klagen hebben – dan gaat het wel om een afwijking van € 100.000. Als iemand een huis heeft van € 100.000, gaat het om een afwijking van € 10.000. Dat is een klein bedrag, maar het past dan wel bij het budget van zo iemand om wel naar de rechter te mogen. Dan zou men om € 10.000 dus wel naar de rechter mogen, maar om € 100.000 niet. Dat vind ik een lastige en dat vind ik ook niet fair tegenover mensen die een wat groter huis hebben. Je komt dan al snel aan de grenzen van bijvoorbeeld artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, die zegt dat iedereen op gelijke wijze toegang tot de rechter moet hebben.

Ik vind het percentage dat in het amendement wordt genoemd wat aan de hoge kant. Bovendien wordt er niet gekeken naar het absolute bedrag. Dat zijn toch twee elementen, waar mevrouw Fierens nader haar gedachte over zou kunnen laten gaan. Elke grens is in zekere zin arbitrair, maar ik zou mij kunnen voorstellen dat zij aanhaakt bij andere gedachtewerelden. Er is nu bijvoorbeeld een verbouwingsregeling, waar een bepaald percentage in staat. Misschien dat zij, als zij er nog wat over nadenkt, tot een wat geobjectiveerder percentage kan komen, zodat wij het beter uit kunnen leggen aan de bevolking. Ik wil de strekking van het amendement onderschrijven, maar over de concrete vormgeving zou ik nog wel nader van gedachten willen wisselen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U vindt 10% iets te veel. Vervolgens zei u dat ieder percentage arbitrair is, maar u vraagt toch om een wat geobjectiveerder percentage. Volgens mij is ieder percentage willekeurig en arbitrair.

Staatssecretaris Wijn:

Dat denk ik niet. Ik heb net een hint gegeven in welke richting mevrouw Fierens het zou kunnen zoeken. Ik vind het recht van amendement van de Kamer echter dusdanig belangrijk dat ik het op deze manier gezegd wil hebben. Als de Kamer 10% namelijk niet arbitrair vindt en als het amendement wordt aangenomen, is het gewoon 10%. Dat is het grondwettelijk recht van de Kamer.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U zei net zelf al dat de vraag is of je voor sommige burgers drempels mag opleggen voor de toegang tot de rechter. Ieder percentage is een drempel.

Staatssecretaris Wijn:

Ja, ieder percentage is een drempel, maar niet ieder percentage is arbitrair. Ik heb dat overigens genuanceerd door te zeggen dat in zekere zin elk percentage arbitrair is, maar dat er in de wet effectievere aanknopingspunten te vinden zijn.

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb hetzelfde probleem als de staatssecretaris. Ik heb wel enige sympathie voor het amendement, want ik steun het doel. De vraag is alleen of de uitwerking passend is. Bij taxaties over een periode van vier jaar met een waardestijging van 30, 40 of 50% kan ik mij een percentage van 10 wel voorstellen. Bij een jaarlijkse taxatie komt dat percentage van 10 in een heel ander daglicht te staan. Overigens heb ik het gevoel dat het geen drempel is. Het wordt mensen niet verboden om een juridische procedure te starten. Als blijkt – daarvoor moet die hertaxatie hebben plaatsgevonden – dat de afwijking minder dan 10% is, dan stopt de procedure. Daarmee is er in wezen al een uitspraak gedaan, maar daarmee heeft ook de generatie van de kosten al plaatsgevonden. Dan heb je niet bereikt wat je wilde bereiken. Ik vraag mij dus af of dit amendement wel oplevert wat wij allemaal willen.

Staatssecretaris Wijn:

Ik begrijp wel wat u zegt, maar tegelijkertijd is het een psychologische drempel. Je zegt tegen een burger dat hij niet moet gaan zeuren om een klein beetje. U hebt natuurlijk wel gelijk. Om vast te stellen of dit een bagatelprocedure zou zijn, heb je dat wel nodig. Wij zijn nu het gebruik van waardeklassen aan het onderzoeken, bijvoorbeeld 100.000 tot 120.000 en 120.000 tot 140.000. Als je met waardeklassen werkt, kun je zeggen dat het geen bagatelprocedure is als je in een andere waardeklasse terechtkomt. Dan kun je in de breedte van die waardeklassen de proportionaliteit meenemen. Die waardeklasse staat er nu echter niet in. Daarom kan ik de gedachtelijn van mevrouw Fierens nu wel onderschrijven, maar ik behoud mij het recht voor om daar nog eens naar te kijken bij een volgende wetgevingstranche wanneer wij met waardeklassen gaan werken. Dan komt het misschien in een heel andere verhouding te staan.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik ben blij met de reactie van de staatssecretaris. Er leeft een behoorlijke behoefte om nu wat te doen. U zei dat u die 10% erg ruimhartig vond. Dat vond u sneu voor mensen met dure huizen. Daar hebben wij wat minder snel last van, maar vooruit. Ik heb gisteravond nog wat overlegd met collega's en ik heb wat rond gebeld. Op dit moment is 10% gangbaar in de taxatiewereld, maar je zou ook kunnen denken aan een afwijking van 5%. Dan kom je uit op 11.000 en een beetje als vaststaand bedrag. Wat vindt de staatssecretaris van dat voorstel?

Staatssecretaris Wijn:

Dat vind ik niet zo gek, want volgens mij sluit je dan ook aan bij de grens voor de verbouwing van een huis. Als je huis door een verbouwing meer waard wordt, dan moet er een nieuwe waardering komen als de waardestijging de 5% overtreft. Daar hebben wij ook een soort bagatelbepaling. Voor een schuur van € 3000 komen wij niet opnieuw langs, maar dat wordt anders als het bedrag hoger wordt. Dit vind ik een heel aardige gedachtelijn.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De redeneringen gaan nu uit elkaar lopen. Enerzijds wilt u toe naar waardeklassen. In dat geval is de bepaling wat grover. Anderzijds wordt nu gesproken over verfijning naar lagere percentages. Welke kant gaat het nu uit? Komt er een exact bedrag voor de waardebepaling of gaat het om de ruimte?

Staatssecretaris Wijn:

Ik wil niet vervelend zijn, maar mevrouw De Pater lijkt niet helemaal mee te gaan in de gedachtelijn van dynamische wetgeving. Bij artikel 2 heb ik aangegeven dat die verandering er nog wel komt in de volgende fase van deze wetgeving. De gedachtelijn van mevrouw Fierens kan ik goed onderschrijven. In een volgende fase kan bij de waardeklasse daar eventueel nog eens naar gekeken worden. Dat laat onverlet dat je nu ook al wat kunt doen. Het is een amendement van mevrouw Fierens. Of zij daarin een verfijning wil aanbrengen, wacht ik af. Als wij die gedachtelijn hadden gevolgd, hadden wij dat aspect meteen in het wetsvoorstel ingebracht.

Het aardige van dit technische wetsvoorstel is dat wij door overleg met de gemeenten en de waterschappen het voorstel beetje bij beetje optimaliseren en verbeteren in het belang van de burger.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat is precies het punt. Wij bespreken hier voortdurend technische punten, terwijl mijn argument is dat er gekeken moet worden naar het belang dat de burger zou kunnen hebben bij een juiste waardebepaling en wat hij daarmee vervolgens zou kunnen doen. Ik blijf daarbij.

U zegt dat het gevolg van het dynamische proces is dat wij al die technische punten door moeten nemen. Naar mijn mening houdt dynamiek ook in dat er alvast naar de toekomst gekeken moet worden. Wat is het einddoel?

Staatssecretaris Wijn:

Wat moet ik nou met zo'n interruptie? Als iemand denkt aan de toekomst en zegt dat wij nu al stappen moeten zetten voor een betere toekomst dan is dat naar mijn mening het kabinet! Ik beschouw de interruptie van mevrouw De Pater als een ondersteuning van de door ons gezamenlijk ingezette lijn.

De voorzitter:

Omdat ik een tweede termijn wil voorkomen, sta ik toe dat er dieper op dit punt wordt ingegaan.

De heer Van Beek (VVD):

Ik realiseer mij dat, voorzitter. Ook ik wil een tweede termijn voorkomen met deze interruptie. Ik worstel met de formulering in het amendement. Ik weet niet of de staatssecretaris de tekst van het amendement voor zich heeft. Ik ga er daarbij van uit dat die 10% 5% wordt. Er staat bij 1. dat de rechter de vastgestelde waarde handhaaft als de afwijking minder dan 5% is. Bij 2. staat dat de rechter het beroep ongegrond verklaart als de waarde minder dan 5% afwijkt. In beide gevallen moet er dan toch gewoon een taxatie plaatsvinden? Je kunt die beslissing immers pas nemen als de uitgaven al gedaan zijn?

Staatssecretaris Wijn:

Dat is zo. Het is een soort psychologische drempel. Er moet alsnog iets dergelijks gebeuren. Ik heb niet paraat wat dit betekent voor degene die de kosten van het proces draagt. Als een beroep ongegrond wordt verklaard, heeft dit volgens mij effect op de proceskosten. Ik weet het niet zeker. Mocht het anders zijn, dan kom ik daar schriftelijk op terug.

De voorzitter:

Het lijkt mij juist als de staatssecretaris ons daarover nader schriftelijk informeert, omdat het precieze antwoord onderdeel uitmaakt van de wetsgeschiedenis.

Staatssecretaris Wijn:

Ik kom toe aan de beantwoording van enkele kleinere vragen. Is het bij nieuwbouw wel de moeite waard, niet alleen de waarde van de grond in ogenschouw te nemen, maar ook de waarde van de opstal? Het is zeker de moeite waard. Tot voor kort waren er diverse ontwijkingsmogelijkheden. Daarin is verandering gebracht. Het gaat overigens wel om geobjectiveerde stichtingskosten, waarvan ook bij hypoteken gebruik wordt gemaakt. Ik heb geen signalen gekregen dat dit op problemen stuit. Het gaat immers om algemene standaardkengetallen in de bouwsector.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Er komt straks een jaarlijkse taxatie en het pand is natuurlijk binnen een jaar gebouwd. Is het dan nog steeds de moeite waard?

Staatssecretaris Wijn:

Ik kan dat niet zo goed overzien. Het wordt nu wel heel aantrekkelijk om het huis begin januari en niet vlak voor de kerstdagen op te leveren. Staat u mij toe er bij een volgend wetsvoorstel op terug te komen. Ik heb nu geen enkele aanwijzing dat dit problemen geeft in de praktijk. Het sluit goed aan bij de objectieve waarde van de onroerende zaken in wording op het moment dat de WOZ-waarde wordt bepaald.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik heb die aanwijzingen wel, vandaar ook mijn vraag. Bent u bereid, niet te wachten tot de volgende tranche en al de komende dagen er eens naar te kijken? Mijn suggestie is om met het oog op de dynamiek van de wet uit te gaan van de grondwaarde.

Staatssecretaris Wijn:

Die handschoen pak ik op. Op 10 november spreek ik hierover met de gemeenten en waterschappen en dan zal ik deze suggestie zeker agenderen.

Er wordt momenteel gediscussieerd over de status van caravan als zijnde een onroerende zaak in de sfeer van het civiel recht. Wat is roerend en wat is onroerend? In de fiscaliteit proberen wij natuurlijk aan te sluiten bij de civielrechtelijke classificatie. Het is echter een ingewikkelde materie en het lijkt mij niet verstandig om tegen bezitters van stacaravans te zeggen dat zij maar moeten wachten op uitspraken van de Hoge Raad. Van de heer Bolweg, directeur van Recron, kreeg ik nog een aardige brief waarin staat dat men op de goede weg is en dat samen met de ANWB wel een oplossing wordt gevonden. Alleen als er een afzonderlijk recht op is gevestigd – dus een echte eigendom, een echt erfpacht- of opstalrecht – is er sprake van een afzonderlijk object dat als zodanig wordt gewaardeerd. Anders wordt het betrokken bij de waardering van het totale recreatieterrein. In dat geval wordt de exploitatiewaarde gehanteerd en dan zal men de facto uitkomen op de grondwaarde. De juridische eigenaar krijgt dus wel een WOZ-beschikking omdat het natuurlijk een wat sterkere positie is.

Er is nog gevraagd naar de totale bezuiniging die wij willen bereiken door de kosten te verlagen van de waardering van al die onroerende zaken. Ik heb al gezegd dat deze door het regeerakkoord wat ongelukkig is verdeeld. Met de gemeenten en de waterschappen is tot een nette oplossing gekomen. Ik vind wel dat wij daarvoor wat weinig hebben teruggekregen. Er wordt niet con amore gewerkt aan het omlaag brengen van het kostenforfait, het streven naar het goedkoper maken voor de burger, het echt samenwerken en het samen stappen zetten. Ik hoop dat het op 10 november wat beter gaat want wij hebben te maken met bestuurlijke stroop. Ik weet dat de gemeenten vinden dat dit kabinet het op een aantal punten niet goed doet. Dat is prima, maar met onderwerpen zoals het inburgeringsbeleid en de trap op/trap af systematiek wordt deze discussie af een toe een beetje vervuild. Ik heb het van mijn kanten echt op alle constructieve manieren geprobeerd en ik heb dat ook aangegeven. Ik verwacht echter wat meer een con amore-houding. Er mag wel een stapje verder worden gezet. Er wordt nu een besparing van 10 mln euro bereikt maar er moet een besparing van 60 mln euro behaald worden. Er kan nog veel meer gedaan worden aan gemeentelijke samenwerking en aan de inverdieneffecten daarbij. Bovendien kan veel meer gedaan worden aan een versimpeling van de waterschapsheffing, aan waardeklasse, aan breder gebruik en aan uitwisseling van best practices tussen gemeenten. Het proces verloopt wat traag. Er mag wel eens wat meer over de eigen schutting worden gekeken. Ik begrijp het wel want op gemeentelijk niveau zijn straks minder ambtenaren nodig. Er zijn straks gewoon minder mensen nodig. Ik kan mij voorstellen dat op ambtelijk niveau wordt geaarzeld, maar ik vind dat er nog genoeg andere taken door herschikking binnen gemeenten kunnen worden vervuld.

Ik ga nu een brief voorkomen. Ik heb beloofd om een brief te sturen over de vraag van de heer Van Beek, maar ik veeg ik die toezegging weer van tafel. Bij een ongegrond beroep is de burger zijn griffierecht kwijt. De proceskosten van de overheid hoeft de burger alleen te vergoeden bij misbruik van procesrecht, dus als de zaak bedonderd wordt. De proceskosten van de burger zelf is hij bij een ongegrond beroep ook kwijt. De overheid hoeft in dat geval niets te vergoeden. Het is dus wat meer dan een psychologische drempel.

Ik heb hiermee ook antwoord gegeven op de vraag van de heer Van Beek naar de overlegstructuren. Op de vraag van mevrouw De Pater over de ramingen heb ik al geantwoord maar ik zal er nog even expliciet op ingaan. In de boeken staan de ramingen die wij verwachten. Bijstellingen daarvan zijn in de begroting terug te vinden. De huidige raming is de meest reële verwachting die wij hebben.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat is de tweede keer dat de staatssecretaris langs het punt fietst want mijn vraag is anders. Ik kan die raming lezen en dat is dus geen punt. De staatssecretaris zei net dat hij de hoeder is van de belastingbetalende burger. Als de waarde reëler wordt getaxeerd, betekent dat in veel gevallen dat deze hoger komt te liggen omdat de economische waarde over het algemeen hoger is dan waarvoor nu getaxeerd wordt. Dat betekent ook automatisch een verhoging van het eigen woningforfait. Wat is de inschatting van de staatssecretaris op dit punt? Hoeveel hoger zal de economische waarde, en dus de opbrengst eigen woningforfait, uiteindelijk totaal blijken te zijn?

Staatssecretaris Wijn:

Het eigen woningforfait is een percentage van momenteel 0,85 maal de WOZ-waarde van de woning. Dat percentage wordt elk jaar verhoogd met de gemiddelde huurstijging. Eens in de vier jaar wordt dat gedeeld door de cumulatieve stijging van de huizenprijs. Dat loopt natuurlijk uit elkaar, want de huren stijgen minder dan de waarde van de huizen. Het kabinet gaat daar iets aan doen, want de huren moeten ook een beetje mee stijgen met de onderliggende waarde van de huizen. Dat is logisch. Nu is de peildatum T-2, waarbij voor 2005 de waarde wordt gebaseerd op 2003. Op termijn gaan wij toe naar T-1. In de pilot gaan wij bezien hoe dit precies uitpakt. Een en ander zou dan worden ingevoerd in 2008. In de berekening van de ramingen gaan wij uit van de huizenprijs die het CPB voorspelt voor de komende jaren. Dat geldt overigens ook voor de rente. Wij maken die ramingen met een computermodel en verwerken in de ramingen de cijfers die het CPB geeft over de ontwikkeling van de huizenprijzen, de hypotheekrente en de huurprijzen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U baseert de ramingen voor het eigenwoningforfait dus op de reële huizenprijs die het CPB noemt?

Staatssecretaris Wijn:

Ja.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik heb u een vraag gesteld over de Waarderingskamer en het keurmerk dat daar bij hoort. Het gaat erom, de definiëring van de modelmatige waardebepaling verder handen en voeten te geven. Ik heb u verzocht om met een voorstel te komen. Dat hoeft niet nu, maar ik zou graag willen dat u dit verzoek honoreert. Hoe gaat de nieuwe Waarderingskamer er uit zien? Volgens mij is daar een behoorlijke besparing op te behalen. Ik wil dit zo graag, omdat ik vind dat de Waarderingskamer van de toetsende rol naar de kwaliteitsrol moet, ook op het gebied van de samenwerking. De Waarderingskamer kan daarin een belangrijke rol spelen. Dit proces zou nu moeten worden ingezet. Wilt u dat doen en zo ja, hoe gaat dat doen?

Staatssecretaris Wijn:

Ik heb misschien niet gezegd: dit is het antwoord op de vraag van mevrouw Fierens. Maar ik heb wel aangegeven wat de rol is van de Waarderingskamer op het gebied van de computerprogramma's waarmee de waardering wordt uitgevoerd. De Waarderingskamer heeft al iets opgezet op het gebied van kwaliteit. Ik zal de Waarderingskamer vragen of men de kwaliteitseisen nog extra kan verduidelijken. De rol van de Waarderingskamer wordt meegenomen in het kader van het project Andere Overheden, en dan met name in het cluster dat betrekking heeft op ZBO's. Collega De Graaf zal de Waarderingskamer meenemen in de discussie rond de zelfstandige bestuursorganen, omdat de Waarderingskamer zo'n zelfstandig bestuursorgaan is.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik vind het iets te dun. De Waarderingskamer is een gevestigd instituut, een van de vele in die hele WOZ-wereld. Het lijkt mij goed om voor de Waarderingskamer een fundamenteel andere benadering te kiezen, van toetser naar kwaliteitsbeheerder en kwaliteitsstimulator. U geeft wel een paar dingen aan, maar ik vind het wat dun en ik zou het wat dikker willen. Volgens mij valt er bovendien behoorlijk op te besparen.

Staatssecretaris Wijn:

Ik spreek de mensen van de Waarderingskamer wel eens en ik zal vragen wat zij ervan vinden. Ik zeg echter niet toe dat wij op twee borden gaan schaken. Wij hebben één schaakbord, te weten het project van minister De Graaf: Andere Overheid. Daarbinnen wordt gekeken naar organen die een overheidskarakter hebben, maar zelfstandig zijn. De Waarderingskamer is zo'n orgaan. Ik vind dat men al een ontwikkeling doormaakt waarbij men meer op kwaliteit stuurt dan op vormen van toetsing. Ik moet u echter wel zeggen dat ik daarom nu niet zelf een extra initiatief ga nemen om daar iets aan te doen. Ik zal het echter wel ter sprake brengen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Minister De Graaf doet dat niet. Hij gaat niet naar de afzonderlijke ZBO's kijken, maar naar de totaliteit van de ZBO's. Het zit dus niet in zijn programma.

Staatssecretaris Wijn:

Nee, maar hij kijkt naar de totaliteit van de ZBO's. Daar hoort ook de Waarderingskamer bij. De vraag is wat de rol van ZBO's in het algemeen is. Dat bepalen wij gedeeltelijk door de wet die wij hier hebben, want de Waarderingskamer heeft een wettelijke verankering. Wij spreken natuurlijk ook mensen. Op een gegeven moment ging het verhaal rond dat de gemeenten huizen te hoog zouden waarderen, omdat zij dan lekker hoge OZB-opbrengsten zouden krijgen. Daarom heb ik recentelijk nog op uw verzoek aan de Waarderingskamer gevraagd om daar eens naar te kijken. Zien jullie dat ook? Dat was wel een kwalitatieve inschatting van het proces. Zitten daar goede mensen op? Doet men dat redelijk? Ik vind dat de Waarderingskamer die inzet al heeft om het kwalitatief duidelijker te maken. Ik heb aangegeven hoe men dat voor de computermatige, de modelmatige waardering ook wel op kwaliteit doet. U hebt uw punt gemaakt. Ik weet zeker dat mensen van de Waarderingskamer dit horen of nalezen – dat maakt het werk van de Dienst Verslag en Redactie ook weer des te leuker – en daar wil ik het thans bij laten.

De voorzitter:

Is er behoefte aan een tweede termijn? Ik stel deze vraag heel nadrukkelijk. Het betreft een buitengewoon belangrijk wetsvoorstel en ik zou niet willen dat er achteraf wordt gezegd dat wij het door tijdgebrek erdoor hebben gejast. Ik stel vast dat er geen behoefte is aan een tweede termijn.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Dan mag ik misschien in formele zin de aanneming van het amendement-Fierens ontraden. Mocht mevrouw Fierens haar amendement in de lijn van ons gesprek willen wijzigen, dan laat ik de beoordeling over aan de Kamer. Mocht haar gewijzigde amendement echt in mijn lijn komen te liggen, dan zou ik aanneming misschien zelfs aanraden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Voor de goede orde stel ik voor dat de staatssecretaris nog voor de stemmingen schriftelijk reageert als er inderdaad een gewijzigd amendement Fierens wordt ingediend. Op deze wijze hoeven wij de beraadslaging niet te heropenen.

Ik stel tevens voor, over het wetsvoorstel op een nog nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 13.15 uur tot 14.00 uur geschorst.

Voorzitter: Weisglas

De voorzitter:

Ingekomen is een beschikking van de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake aanwijzing van het lid Dezentjé Hamming tot lid in de OVSE-Assemblee.

Ik stel voor, deze beschikking voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven