Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 31 augustus 2004 over het akkoord mestbeleid.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Toen wij vorige week het resultaat van de onderhandelingen in Europa bespraken, zijn wij tot de conclusie gekomen dat deze uitkomst afwijkt van de afspraak waar een meerderheid van de Kamer in juni jl. ja tegen zei. De uitkomst van het Europees overleg is in onze ogen ver strekkend, omdat het bedrijfsleven daardoor op nog veel hogere kosten wordt gejaagd.

In datzelfde overleg heeft een meerderheid van de Kamer erop aangedrongen dat de bewindslieden de onderhandelingen overdoen en dat zij uit Brussel zullen terugkeren met een beter resultaat dan wat nu voorligt. Het resultaat dat zij nu hebben bereikt is immers niet in overeenstemming met de vraag van de Kamer op 9 juni jl.

Daarom heb ik een motie geformuleerd. Zij luidt als volgt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering met de Europese Commissie een akkoord heeft bereikt over het derde Actieprogramma Nitraatrichtlijn;

voorts constaterende dat dit akkoord op belangrijke onderdelen afwijkt van de voorstellen die op 9 juni 2004 met de Kamer zijn besproken en waarmee een meerderheid van de Kamer heeft ingestemd;

verzoekt de regering, de onderhandelingen over het derde Actieprogramma Nitraatrichtlijn in Brussel te heropenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink en Oplaat. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(28385,26729).

De heer Koopmans (CDA):

Betekent deze motie dat de beide ondertekenaars ook het akkoord dat in het algemeen overleg van 9 juni is bereikt, onderschrijven?

De heer Van den Brink (LPF):

Ik kan niet spreken voor de heer Oplaat. De vraag van de heer Koopmans wil ik op dezelfde wijze beantwoorden als hij destijds mijn vraag heeft beantwoord of hij van mening is dat de overheid terug moet naar Brussel. Hij antwoordde toen: als u dit wilt weten, moet u een motie indienen. Dit heb ik gedaan.

De heer Koopmans (CDA):

Onze inzet was en is duidelijk. Wij hebben het akkoord onderschreven dat in het algemeen overleg is bereikt. Ik vraag nu aan de heer Van den Brink of hij dit akkoord ook onderschrijft, want dit is voor de beoordeling van deze motie van cruciaal belang.

De heer Van den Brink (LPF):

Wat de heer Koopmans cruciaal vindt, is mij goed. Ik antwoord hem echter op dezelfde wijze als hij mij heeft geantwoord, omdat ik toen heb gezegd: als u nu duidelijkheid verschaft, hoef ik geen motie in te dienen. Hij bleef echter volharden in zijn antwoord op de vraag die ik hem stelde. Dat vind ik jammer.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als ik mij bezin op deze motie, dan worstelen er twee zielen in mijn borst, namelijk die van de idealist en de realist. Idealiter zou ik natuurlijk graag een boervriendelijker resultaat hebben gezien van de onderhandelingen in Brussel, maar de realiteit gebiedt dat er eigenlijk geen andere mogelijkheden meer zijn dan deze. Kan de heer Van den Brink mij uit dit dilemma helpen?

De heer Van den Brink (LPF):

Wie zijn idealen verliest, zal nooit met de meest realistische houding het leven door kunnen, want dan heeft hij bij voorbaat al van een stuk daarvan afstand genomen. Tot die club wil ik niet behoren.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid vindt dat het tijd wordt dat wij knopen doorhakken over de implementatie van de Nitraatrichtlijn. Het wetgevingstraject zal aan het einde van dit jaar aan snee komen. Daarbij is ook de inrichting van de wetgeving aan de orde met als vertrekpunt het huidige akkoord.

De wijzigingen van het huidige stelsel zullen grote consequenties hebben voor de agrarische sector. Niettemin achten wij het van belang dat wij door middel van deze wetgeving de milieudruk verminderen. Dit geldt met name voor de uitstoot van nitraat en fosfaat uit de mest.

De bevoordeling van de bedrijven die de koeien zomer en winter op stal houden, vinden wij onacceptabel. Dit is voor ons een zeer aangelegen punt. Het is maatschappelijk absoluut ongewenst dat de koeien op basis van de huidige wetgeving en de voorstellen die nu voorliggen, de stal in worden gejaagd. Tijdens de twee overleggen die wij met de minister hebben gevoerd, heeft hij zich niet bereid getoond om hier iets aan te doen en heeft hij het probleem gebagatelliseerd. Ik vraag de minister om toe te zeggen dat de normen binnen de nationale beleidsruimte zodanig worden aangepast dat het verschil tussen maaien en weiden wordt uitgemiddeld zonder dat de milieudruk toeneemt. Als hij niet bereid is om tot een uitmiddeling te komen tussen de 90% koeien die in de wei lopen en de 10% koeien op stal, zal er opnieuw onderhandeld moeten worden. Daarom hecht ik eraan dat de minister op dit punt een toezegging doet.

Wij hebben sympathie voor de motie die de heer Van der Vlies zal indienen over de steun aan de jonge boer. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de minister daarop.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De heer Waalkens was zo vriendelijk om mijn motie als het ware al aan te kondigen. Ik zal haar eerst voorlezen. Daarna maak ik er met uw goedvinden nog een opmerking over tegen de minister.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de in het vooruitzicht gestelde maatregel ter ondersteuning van bedrijfsovernames door jonge boeren helaas niet reeds per 1 januari a.s. van kracht zal kunnen zijn;

overwegende dat deze maatregel overigens van grote betekenis is en blijft, ook in Europees perspectief, ter wille van continuïteit in de agrarische sector;

overwegende dat een en ander kennelijk samenhangt met de vaststelling van de beoogde nieuwe mestwetgeving en de inwilliging door "Brussel" van het voorliggende derogatieverzoek van ons land;

verzoekt de regering, al het haar mogelijke te doen, respectievelijk zich er krachtig voor in te spannen, dat vanaf 1 juli 2005 de rentesubsidie van kracht kan worden en de daaraan verbonden regeling kan worden opengesteld, vooralsnog steunende op nationale middelen, zo spoedig mogelijk daarna vermeerderd door cofinanciering in het kader van de plattelandsontwikkelingsgelden vanuit de Europese Unie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Slob, Van Velzen, Koopmans, Van den Brink en Oplaat.

Zij krijgt nr. 42(28385,26729).

De heer Van der Vlies (SGP):

Waarom deze motie? Dat heb ik mij echt afgevraagd. De minister heeft ons namelijk toezeggingen gedaan. Dat is mij niet ontgaan. Ook hij heeft treurnis uitgesproken over wat er is gebeurd met het voornemen om naar aanleiding van een uitspraak van de Kamer een dergelijke steunmaatregel te ontwerpen, omarmd en gefaciliteerd met in het vooruitzicht gestelde middelen. Dit kon niet al per 1 januari a.s. De minister heeft gezegd dat hij zich er wel voor zou inzetten dat het zo snel mogelijk geregeld werd.Van der Vlies

In deze motie wordt een datum genoemd met het perspectief dat in de aanloop naar 1 januari 2006 de boeren al een beroep kunnen doen op een opengestelde regeling. Ik erken dat het gevaar bestaat dat het etiket van staatssteun erop wordt geplakt, vooruitlopend op het zogenoemde POP-regime. De indieners van deze motie bedoelen er echter mee, het perspectief in de lucht te houden voor de jonge boeren die zeer teleurgesteld zijn over het feit dat het niet nu al in kon gaan en om het te dateren als een inspanningsverplichting. Ik dien deze motie dus niet in omdat ik kritiek heb op de houding van de minister. Ik dien haar alleen in om de zojuist door mij verwoorde reden.

Staatssecretaris Van Geel:

Voorzitter. Ik zal heel kort beginnen met het karakter van het algemeen overleg dat wij op 9 juni jl. met de Kamer hebben gevoerd. Dat is van buitengewoon groot belang voor de beoordeling van wat nu aan de orde is. De inzet van het kabinet in de onderhandelingen met de Europese Commissie en misschien ook wel met de Kamer was op 9 juni jl. aan de orde. Er was een lijst met zo'n 19 punten. Op de meeste punten hadden wij overeenstemming bereikt. Op een viertal punten echter was er een verschil van mening. Wij hadden in meer of mindere mate moeite met het bereiken van overeenstemming met de commissie. Dat was de situatie; zo is die geschetst. De heer Koopmans heeft er tijdens het debat een vijfde punt aan toegevoegd, het punt van het indicatieve karakter van de fosfaatnormen voor 2008. Deze vijf punten in het debat moesten van de Kamer de inzet zijn van het kabinet. Het kabinet was het eens met vier punten, niet met het punt over de fosfaatnorm voor 2008. Het kabinet heeft nooit begrepen dat dit ononderhandelbare punten waren. Ik denk dat dit ook niet past in de normale verhouding tussen het kabinet en de Kamer. Het was ook niet de bedoeling, zo blijkt uit het verslag van het desbetreffende algemeen overleg. Als dat wel het geval was, hoefden wij niet eens meer te onderhandelen; dan hadden wij het schriftelijk kunnen afdoen.

De Kamer heeft bij monde van de heer Koopmans het kabinet om een uiterste inspanning gevraagd en om een zeer scherpe onderhandeling over deze punten. Het was de bedoeling dat wij ons hier volledig voor inzetten. Nu is in mijn ogen niet de vraag aan de orde of wij alle toen besproken punten binnengehaald hebben. Zoals in de overwegingen van de motie staat, is de vraag aan de orde of dit akkoord op belangrijke onderdelen afwijkt van de voorstellen van 9 juni jl. Dat is aan de orde. Ik merk kort op dat in onze overtuiging dit akkoord niet op belangrijke onderdelen afwijkt en dat dus de grondslag voor deze motie volledig afwezig is. Laat ik het maar zo scherp formuleren. Wat waren namelijk die vier punten, staccato geformuleerd? Het ging over de werkingsgraad van rundveemest op gras, de gebruiksnorm, de najaarsaanwending en de bemestingvrije zones. Ik heb steeds gezegd dat deze punten zeer relevant zijn geweest voor de standpunten van de Europese Commissie. De werkingsgraad van dierlijke mest is zeer beperkt verhoogd van 40 naar 45. Dit bleek onvermijdelijk, zoals ik heb toegelicht in het algemeen overleg.

Een groot discussiepunt vormt de hoogte van de stikstofgebruiksnorm, want er zat een groot gat tussen de totale stikstofgift van 400 en de Deense situatie van 300. Dat gat is voor tweederde ten gunste van Nederland gedicht, één derde doordat een langer groeiseizoen is geaccepteerd en één derde doordat de denitrificatie gedeeltelijk is geaccepteerd als mechanisme. Van dit belangrijke punt van de totale stikstofgift is tweederde ten gunste van de lidstaat Nederland beoordeeld.

Het derde punt betrof de najaarsaanwending van mest op kleibouwland. Daarvoor is een redelijke overgangsregeling bedongen die in de pas loopt met wat in andere landen gebeurt.

De kwestie van de bemestingvrije zones langs waterlopen is ten gunste van de lidstaat Nederland opgelost, omdat alleen rond enkele beken in Hoog-Nederland deze problematiek nog aan de orde is en wordt besproken.

De heer Koopmans heeft het vijfde punt aangevoerd. Dat betreft de indicatieve norm voor 2008. Daarover hebben wij samen reeds een goede discussie gevoerd tijdens het algemeen overleg. Gelet op de tot dan toe gevoerde discussie hebben wij geconstateerd dat deze norm hard moest zijn, maar dat op grond van de evaluatie in 2007 het wel degelijk mogelijk werd om de fosfaatnormen in relatie tot de evaluatie in de jaren vanaf 2008 bij te stellen op de door de Kamer gewenste manier. Dat was voor de Kamer een verrassing.

Samengevat, constateer ik dat de voorstellen waarmee wij, gehoord de Kamer, naar Brussel zijn gegaan en waarover wij hebben onderhandeld, niet volledig zijn gehonoreerd. Er zitten pijnlijke elementen in, zoals wij met elkaar hebben besproken. Wij zijn niet euforisch teruggekomen. Ook hebben wij niet gezegd dat het allemaal gelukt was, absoluut niet, evenmin in de laatste fase. Toch is het niet aan de orde om te constateren dat wij op belangrijke onderdelen afwijken. Dit is in onze ogen een zeer acceptabel pakket. Daarom is deze motie voor ons niet aanvaardbaar.

De heer Koopmans (CDA):

In het overleg van negen dagen geleden heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij binnen een week in een A-viertje de in dat algemeen overleg gedane toezegging over de Stankwet gestand zou doen. Ik verzoek hem om uiterlijk maandag een brief daarover aan de Kamer te sturen.

Staatssecretaris Van Geel:

Die brief is onderweg.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft in zijn preadvisering aan de Kamer over deze motie een woord gebruikt dat in die context niet zo vaak valt in dit huis, namelijk "onaanvaardbaar". Is dat gewoon zijn emotie of is het werkelijk zijn preadvies aan de Kamer, in staatsrechtelijke termen gesproken?

Staatssecretaris Van Geel:

Laat ik het maar heel boud zeggen. Als de Kamer deze motie aanvaardt, voeren wij die niet uit. Wij komen niet terug op de kernpunten van de onderhandelingen. Ik heb het over de kernpunten. Aan de Kamer is zeer veel ruimte gelaten voor de verdere invulling, ook via wetgevingstrajecten en in gesprekken. Wij weten allen wat de ankerpunten van de overeenkomst zijn. Die kunnen niet ter discussie staan. Wij hebben ook gezegd dat wij binnen die kaders, die ijkpunten, die piketpalen alle randen en ruimte zullen opzoeken om in overleg met de Kamer tot een goede wetgeving te komen. Ik zeg dit niet vanuit een onwelwillende starheid, maar vanwege het feit dat het grotere, achterliggende belang, te weten het gehele proces dat te maken heeft met de derogatie, zo wezenlijk is voor de landbouwsector dat wij daarvoor geen verantwoording kunnen nemen. Zo simpel en zo helder is het.

De heer Van der Vlies (SGP):

Zo heb ik de staatssecretaris begrepen. Dit spoort ook met zijn inbreng in het algemeen overleg. Ik wacht dus af wat de indieners van deze motie doen indien de motie wordt aanvaard. Dat wordt een gigantisch probleem.

Minister Veerman:

Voorzitter. Wat de motie-Van den Brink/Oplaat betreft heb ik niets toe te voegen aan de woorden van de staatssecretaris. Zijn oordeel over die motie is ook het mijne.

De heer Waalkens heeft gesproken over de koeien in de wei. Niemand wil meer koeien in de wei houden dan de minister van LNV, maar in het kader van het mestakkoord met de Commissie is het niet uitgesloten dat er in bepaalde delen van Nederland, met name de zandgebieden, een afweging moet komen tussen koeien in de wei of koeien op stal. Het mestbeleid is niet de enige reden waarom boeren kunnen besluiten de koeien al dan niet op stal te houden. Er zijn ook bedrijfseconomische redenen die daartoe kunnen leiden. Nu al staat 10% van de koeien op stal, louter vanwege efficiency in de bedrijfsvoering. Het is overdreven om te stellen dat door dit mestakkoord alle koeien uit de wei zullen gaan. Op kleigrond is er helemaal niets aan de hand, terwijl in zeer grote delen van Nederland de melkveehouderij op klei wordt bedreven.

Ik heb de motie van de heer Waalkens nog niet gezien, maar ik heb wel goed naar hem geluisterd. Hij is voor uitmiddeling.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik heb geen motie ingediend. Ik heb aangegeven dat het voor mij een aangelegen punt is dat kan leiden tot een positieve beoordeling van de motie inzake het opnieuw onderhandelen. Als de minister niet bereid is om binnen de nationale ruimte iets te doen aan het probleem dat hij nu weer bagatelliseert...

Minister Veerman:

Nee, ik bagatelliseer dat probleem niet. Ik geef de feiten, terwijl u probeert het beeld te schetsen dat in Nederland alle koeien uit de wei gaan. Dat is volstrekt overtrokken, mijnheer Waalkens, en u weet dat. Het zou u sieren als u zei dat er op klei niets aan de hand is, terwijl het dan gaat om de helft van Nederland. Op zand is er maar een klein beetje aan de hand, terwijl er ook andere factoren meespelen. Laten wij ons bij de waarheid houden en geen waanbeelden oproepen. Er is maar één mogelijkheid om aan uw wens tegemoet te komen, namelijk het schrappen van een hogere norm voor maaien. Daartoe ben ik niet bereid. Het zou namelijk betekenen dat een andere categorie van boeren daardoor een veer zou moeten laten.

De heer Waalkens (PvdA):

U ziet binnen de nationale ruimte dus geen mogelijkheden. De weeffout in de voorstellen trekt u dan door. De 10% van de bedrijven die de koeien die in de stal houden, gaat u dus bevoordelen boven bedrijven die de koeien in de wei houden. Weer bagatelliseert u het probleem. U zegt: de helft is klei en de andere helft is zand, en de melkveehouderijen zijn in die verhouding gepositioneerd. Het is maar net naar welke helft je kijkt. Onder druk van deze voorstellen wordt de helft mee gedwongen om de koeien op stal te houden. Ik ken de rapporten en de bedrijfsvoering. Ik creëer geen spookbeelden, maar onder invloed van deze voorstellen gaat de melkveehouderij zich industrialiseren. Dat moeten wij niet willen.

Minister Veerman:

Als wij de voorstellen van de heer Waalkens doortrekken, zou het betekenen dat wij de andere, veel grotere helft benadelen. Dat is een brug die ik niet over wil. In het algemeen overleg en ook nu weer hebben wij de argumenten uitputtend gewisseld. Ik heb altijd gezegd dat ik wil kijken wat ik kan doen, bijvoorbeeld op het gebied van jongvee of kalveren om die zoveel mogelijk buiten te houden. Ik start een onderzoek om te kijken op welke wijze wij dat kunnen bewerkstelligen. Ik heb dat de Kamer toegezegd. Voor de burger is het verschil tussen een eenjarige en een driejarige koe niet zo groot als het gaat om het landschapsbeeld, hetgeen een van de argumenten was.

De heer Waalkens (PvdA):

Wanneer gaat u de scheidslijn trekken tussen bedrijven die maaien en weiden? Het is een gedrocht van een regeling die u wilt maken, maar ik wens u er sterkte mee. U doet de koeien er in elk geval geen plezier mee.

Minister Veerman:

Wij zullen deze discussie voortzetten in het kader van de wetgevingsvoorstellen die te zijner tijd zullen worden gepresenteerd. Ik zal erop toezien dat zoveel mogelijk wordt bewerkstelligd dat koeien in de wei kunnen blijven. De karikatuur die van wederzijdse standpunten wordt gemaakt, moeten wij proberen te vermijden.

Als er ooit een motie is die mijn beleid heeft ondersteund, dan is het wel de motie van de heer Van der Vlies. Hij was ook nog zo vriendelijk om dat op de van hem bekende charmante wijze duidelijk te maken. Ik zal mijn uiterste best doen om mij krachtig in te spannen om dat op 1 juli 2005 voor elkaar te hebben. Wij hebben in het algemeen overleg gesproken over de voorwaarden waaronder dat mogelijk is. De molens in Brussel malen langzaam, maar zij malen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om de heer Van den Brink veel sterkte toe te wensen met zijn gezondheid.

De vergadering wordt van 10.42 uur tot 10.47 uur geschorst.

Naar boven