Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en andere wetten in verband met een administratieve lastenverlichting inzake de vaststelling van het premieloon en het uitkeringsloon (Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten) (28219);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 in het kader van administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten (Aansluitingswet Walvis) (28371).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden voorzover die passend waren op de vragen die ik gesteld heb. Op de antwoorden die niet passend waren of ontbraken, ga ik nu in.

De minister heeft gezegd nog terug te komen op het punt van de premiefranchise, 200 euro per maand of 2400 euro per jaar. Het is lastig om daar nu op te reageren en ik hoop dan ook dat ik straks bij interruptie daarop kan reageren. De heer Weekers en ik hebben in elk geval een amendement voorbereid. Gehoord de minister kom ik daarop terug.

Ik hoor graag wat scherper van de minister hoe hij oordeelt over het feit dat voor socialezekerheidswetten een organisatie op afstand oordeelt over de rijksoverheid, in het bijzonder het UWV, terwijl de belastingdienst die een deel van de taken gaat uitvoeren, niet onderhevig is aan onafhankelijk toezicht. Het gaat hierbij vooral om de daarbij behorende onafhankelijke rapportage over wat plaatsvindt. Ik meen dat de controle moet meeverhuizen met de taak en ik kan mij voorstellen dat daarop onafhankelijk toezicht plaatsvindt. Het gaat mij niet om de belastingdienst want daar blijf ik buiten. Het gaat mij om de wijze waarop op dit moment premie wordt geïnd, het toezicht daarop en de frequentie daarvan. De minister is daar niet op ingegaan maar ik heb vrij precies aangegeven hoe gecontroleerd wordt door het UWV namelijk aan de hand van rappel en bezoeken aan de werkgever. De belastingdienst beschikt niet eens over een buitendienst. Ik vraag om een overzicht van de verschillen van zowel de uitvoeringssystematiek in het toezicht – de taak die nu is ondergebracht bij het UWV – als de sancties en de wijze waarop aan risicoprofilering wordt gedaan. De minister is op geen van de vragen die ik hierover gesteld heb, ingegaan. Ik kan mij voorstellen dat hij dat doet bij de behandeling van het wetsvoorstel tot financiering van de sociale verzekeringen dat inmiddels aanhangig is gemaakt, maar in dat geval is een uitgebreid antwoord noodzakelijk. Dit was onvoldoende.

Op het punt van de taakverdeling tussen de minister en de staatssecretaris van Financiën was aanvankelijk sprake van de grove richtlijn: beleid bij de minister SZW en uitvoering bij de belastingdienst. Bij het wetgevingsoverleg is vrij scherp aangegeven dat op dat laatste punt ook beleid wordt gevoerd en dat het daarom moet worden ondergebracht bij het ministerie van SZW. Toen ik de tekst voorlas die niet overeenkwam met de insteek, gaf de minister op slechts één onderdeel een toelichting. Op de andere onderdelen zou hij in tweede termijn terugkomen. Ik ben van plan om daarover een motie in te dienen en daarom geef ik mijn oordeel. In de brief die de minister ons gestuurd heeft op 30 maart, staat in bijlage 1 dat de sectorindeling een zaak is van de belastingdienst. Ik ben het daar niet mee eens. De inrichting van de sectoren is een zaak van de minister van SZW. De minister heeft dat daarnet ook aangegeven. Hij dient daarbij evenwel te erkennen dat de Kamer in de brief onjuist is voorgelicht. Dat vraag ik aan de minister.

Mijn tweede vraag betreft het dragen van een eigen risico ZW-WAO. Het gaat om bedrijven of branches waarbinnen het dragen van een eigen risico aan de orde is. In een dergelijk geval gaat het niet puur om de kassiersfunctie, want de inning ligt bij de belastingdienst, laat daar geen misverstand over bestaan. De heffing daarentegen moet geverifieerd worden aan de hand van bijvoorbeeld Ziektewetpercentages, zeker als het gaat om heffingen met beleidsmatige kanten. Als voorbeelden noem ik de schilders en de bouw. Het primaat daarvoor heeft de minister van Sociale Zaken en dat wil ik ook graag erkend zien. Het kan ook niet anders, omdat de minister van Sociale Zaken anders een deel van zijn instrumentarium voor arbeidsmarktbeleid, ziektebestrijding en bestrijding van instroom in de WAO kwijtraakt. Daarom heb ik de eer de Kamer een motie voor te leggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beleidsverantwoordelijk is voor de heffing van socialeverzekeringspremies;

van mening dat daartoe de beslissing over het eigen risico dragen in de ZW-WAO, premiedifferentiatie in sociale verzekeringen en de inrichting van sectoren door of namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gedaan;

verzoekt de regering, deze taakverdeling tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën in de wetgeving, de WFSV, te verankeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Noorman-den Uyl, Weekers en Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(28219,28371).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik ga over op het punt van de ICT, het ontwikkelen van programmatuur en van een basisadministratie die authentiek moet zijn en die moet kunnen communiceren met tal van andere administraties. Ik wil van de minister weten in hoeverre er gewaarborgd is dat de administraties goed kunnen communiceren, dat er eenduidigheid is over de informatiedragers en de architectuur van de informatie. Daarmee bedoel ik niet alleen de GBA. Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer Omtzigt over de drie gemeentelijke systemen – ik begrijp dat het er inmiddels drie zijn – die geactualiseerd en ontwikkeld worden. Hoe zit het met het inlichtingenbureau, RINIS en tal van andere systemen waarmee communicatie nodig is? Voorts wil ik graag informatie hebben over de vervanging van het cliëntvolg- en communicatiesysteem SUWI-net en de afstemming daarop.

Ik kom even terug op de kwestie van het verzekerdenbericht of de verzekerdenbeschikking. Wij vinden de administratie van de authentieke polis erg belangrijk. Deze zal immers in de toekomst de bron worden van heel veel informatie en van mogelijkheden om mensen in hun inkomen tegemoet te komen. Of dat door verschillende uitvoeringsorganisaties of door de belastingdienst zal gebeuren, ligt in de schoot van de toekomst verborgen. Een keiharde voorwaarde is wel dat de administratie volstrekt geactualiseerd en volledig geverifieerd en gevalideerd is. In dat kader denk ik dat een verzekerdenbeschikking een bijdrage levert, omdat daardoor vrij onomstotelijk vaststaat dat de bestandsgegevens die worden uitgewisseld ook daadwerkelijk betrouwbaar zijn. Daarom zou ik de minister willen vragen of hij wat uitgebreider wil terugkomen op de vraag van de frequentie, ook in de opmaat naar de behandeling van de WFSV. Ik weet dat daar ook vragen over zijn van de heer Omtzigt met een iets andere strekking. Ik dien daarover op dit moment nog geen motie over in, maar vraag de minister wel om dat mee te nemen.

Ik ben de minister dankbaar voor zijn toezegging met betrekking tot de overdracht van personeel en de wijze waarop dat gebeurt. Hij heeft geen antwoord gegeven op mijn vraag of de WOVON van toepassing is op de cao UWV en bij de overplaatsing van het personeel naar de belastingdienst. Misschien kan de minister die vraag nog beantwoorden. Hij heeft in ieder geval toegezegd met nadere informatie te komen over de uitwisseling, over het niveau van de medewerkers die worden uitgewisseld, over de waarborgen, over de kennis en expertise in het management, bij de beleidsfunctionarissen en de uitvoerende medewerkers. Er moeten voldoende waarborgen zijn dat fouten die bij eerdere overhevelingen van personeel in de sociale zekerheid zijn opgetreden, niet opnieuw gemaakt worden. Ik dank de minister voor die toezegging.

De minister heeft een vlotte schets gegeven over het break-even point. Hij heeft mij daarmee echter niet overtuigd. Ik dank hem overigens wel voor de informatie. Hij geeft aan dat er nog een groter rendement te halen valt. In het actieplan administratieve besparingen heeft de minister aangekondigd dat hij komt met een nadere uitwerking en actualisering van de administratieve besparingen die samenhangen met dit wetsvoorstel en de WFSV. Ik vind WFSV een vervelende naam. Walvis is veel leuker. Misschien kan de minister voor de WFSV ook iets moois bedenken!

Ik zou graag over een actualisering beschikken voordat wij het wetsvoorstel gaan behandelen. Er zit immers een actualisering aan te komen, al was het alleen maar omdat de oorspronkelijke prognose Voorzittergebaseerd is op cijfers van het jaar 2000.

Ik heb een hele reeks vragen Noorman-den Uylgesteld over de stelselherziening. De minister dacht dat hij er met één zinnetje vanaf zou zijn. Dat is dus niet het geval! Ik verzoek hem die vragen preciezer te willen beantwoorden. De essentie van mijn vragen is of met de invoering van de aansluitingswet Walvis de beoogde administratieve besparingen wel daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden als wij straks te maken hebben met de mogelijkheid van opt-out van een private verzekering van Walvis. Wat betekent dit voor de besparingen van de werkgever als hij dan weer gegevens moet verstrekken aan drie of meer organisaties omdat onderdelen wegverzekerd zijn? Wat betekent het voor flexwerkers die een verschillend arbeidsverleden hebben en daardoor verschillende rechten hebben opgebouwd? Gaat de overheid een complete schaduwadministratie maken van werknemers die ook nog gedeeltelijk privaat opgebouwde rechten hebben met betrekking tot een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsverzekering? Ook dat punt is mij niet duidelijk.

Dit geldt ook voor een aantal andere opt-outmogelijkheden die er bestaan in de sociale verzekeringen. Ik wil weten welke risico's daaraan kleven. Ik hoor ook graag de opvatting van de minister over de mate waarin er in zo'n situatie sprake kan zijn van een zeer verschillende opbouw van rechten en verzekeringen – gedeeltelijk publiek, gedeeltelijk privaat – over de kosten van een schaduwadministratie en hoe die zich afzetten tegen de beoogde besparingen.

De staatsschuld neemt in het jaar 2006 af met 0,3%. De minister zegt dat tegen die tijd wordt bekeken hoe een en ander wordt opgelost. Verder is er in dat jaar sprake van een batig saldo van 60 mln bij werkgevers die verzekerd zijn via UWV en Cadans. De minister zegt dat tegen die tijd bekeken zal worden of dat geld al dan niet wordt benut en op welke wijze. Ik begrijp wel dat ik een lastige vraag heb gesteld, maar ik vind het antwoord niet bevredigend. Ik heb tijdens de schriftelijke behandeling gevraagd of de minister van plan is om bijvoorbeeld de premies te verhogen en hoe hoog die zou moeten zijn. Wij weten allebei dat het niet best is voor de werkgelegenheid. Dat weet zowel de minister als ik. Over het inzetten van dit instrument zei de minister destijds: dat wil ik niet. Nu laat hij echter open wat er gebeurt. In wezen komt hij terug op zijn verzekering, gedaan bij de schriftelijke behandeling van de wet, waarmee hij zei: als dat zich voordoet, gaan wij daarvoor dat instrument niet inzetten. Nu zegt hij: ik zal wel zien wat we doen. Ik vind dat niet bevredigend. Wij hebben hier een wetsvoorstel met financiële verantwoordelijkheden. Ik denk aan het liquiditeitstekort van 1,4 mld. Ik vind het dan niet acceptabel, mijnheer de minister, dat u zegt: dat speelt pas in 2006, we zien dan wel verder. Dat vind ik geen antwoord en daarom nodig ik u uit om adequater te reageren.

Voorzitter. De minister heeft gezegd dat de controle op illegale arbeid een zaak voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijft. Ik verzoek hem in de nadere uitwerking aan te geven in welke mate daarvoor formatie beschikbaar blijft en in welke mate daarvoor formatie beschikbaar is bij de belastingdienst. Wij moeten namelijk helder voor ogen krijgen hoe dat zit.

Voor de incidentele performers, de podiumkunstenaars, is de regeling nog niet klaar. Zij zijn met de door de minister gekozen oplossing niet echt geholpen. De minister zei: op deze kwestie ga ik studeren. Ik heb hem gevraagd de AMvB voor de incidentele performers met een voorhangprocedure bij de Kamer aanhangig te maken. De minister heeft dit nog niet toegezegd en ik zou het plezierig vinden als hij dat wel deed.

De heer Omtzigt (CDA):

Dit verbaast mij enigszins. In het wetgevingsoverleg hebben wij gevraagd om een nieuw dagloonbesluit. Daarbij heb ik expliciet aangegeven wat ik wilde. De minister is ons vervolgens helemaal tegemoetgekomen. Niet de WW telt mee, maar tienzevende maal de WW-uitkering. Die verhoogde uitkering telt zo mee voor de hoogte van de nieuw te berekenen uitkering. Daarop hebt u gezegd dat u dat redelijk leek. Nu zegt u weer: het is niet voldoende.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Dat zegt de minister zelf. Die schrijft aan de Kamer dat dit een passende oplossing is voor de podiumkunstenaars, maar dat er een categorie is waarvoor alles nog niet goed is geregeld. Daarvoor wil hij zorgen met een nadere ministeriële regeling. Dat wordt de AMvB. Ik vraag nu om, wanneer die AMvB is opgesteld, deze met een voorhangprocedure bij de Kamer aanhangig te maken. Verder ga ik niet. Het is dus een heel bescheiden verzoek. Ik ben niet altijd bescheiden, maar in dit geval wel.

Over het onderwerp verlofsparen heb ik de minister niet uitbundig horen spreken, terwijl daarover wel een amendement van collega Omtzigt en mij is ingediend. Ik neem aan dat de minister zich kan vinden in het huidige voorstel. Als dat niet het geval is, hoor ik dat graag van hem.

Ik herinner de minister voorts aan de lijst van vragen over het functioneren van de belastingdienst in het licht van het functioneren van het UWV. Daar hanteert men een ander systeem. Dat kan, maar er is daar ook een ander systeem voor de risicoanalyse, het opleggen van sancties, het hanteren van foutenmarges, de risicosturing en de kwaliteitscontrole. Op mijn opmerkingen daarover heeft de minister niet gereageerd. Ik heb er vrede mee als hij zegt: dat parkeer ik even. Ik vraag hem echter wel hierop te reageren bij de behandeling van de Wet financiering sociale verzekeringen. Dan is deze kwestie namelijk wel degelijk aan de orde. De Kamer moet dan nagaan welke risico's er zijn als een fijnmaziger systeem bij het UWV komt te vervallen en er daar een globaler systeem voor de controle op illegale arbeid, zwart werken en vervolging komt. Tot twee keer toe, in het wetgevingsoverleg en in de eerste termijn van deze behandeling, heb ik aangegeven dat het sanctiesysteem en het aangiftesysteem bij de belastingdienst wezenlijk anders is dan bij de sociale verzekeringen. Bij de belastingdienst moet je iets drie keer fout hebben gedaan voordat aangifte wordt gedaan bij de officier. Bij de sociale verzekeringen gaat dat veel sneller. De belastingdienst kent een afkoopsysteem. De sociale verzekeringen kennen dat niet. Ik kan zo wel doorgaan. Voor het geven van de voorbeelden hoef ik de la maar open te trekken. Daarom vind ik dat de Kamer er zich van moet kunnen overtuigen dat bij de belastingdienst de premie-inning en het stelsel van fraudebestrijding dat daarbij gehanteerd wordt, dermate voldoende is dat geen sprake zal zijn van fraude op het terrein van de sociale zekerheid bij werkgevers. Wij hechten eraan dat dit voldoende is. Voorzover wij hierbij invloed kunnen uitoefenen, moeten wij dat doen. In de rapportage aan de Kamer stond dat deze fraude toeneemt en verontrustend is. Dan kunnen wij niet zomaar overgaan tot een stelsel waarmee alles losser wordt, althans niet volgens mijn fractie.

De minister heeft niet zoveel meer gezegd over de ziekenfondspremie en de voorstellen over de koppeling van de socialeverzekeringspremie. Hij heeft in het wetgevingsoverleg wel gesproken over het dragen van het sofi-nummer, dat is de bedoeling. Hij heeft nu ook gezegd dat de grondslag voor de ziekenfondspremie een breder loonbegrip is dan de sociale verzekering alleen. Ik wil er toch iets meer over weten, maar dat kan ook bij de wet die wij binnenkort behandelen. Ik neem aan dat hij er dan op in wil gaan en bewaar de vragen daarover voor dat moment.

Ons standpunt over deze wet blijft recht overeind. Het creëren van administratieve besparingen en het laten overgaan van de inningsfunctie van de socialeverzekeringsheffing bij de werkgever heeft onze instemming. Wat de heffingsfunctie betreft, zal in de stukken nadrukkelijker dan tot op heden moeten worden bepaald dat het primaat van de heffingen bij de minister van Sociale Zaken ligt en dat alleen uitvoeringszaken, voorzover ze niet de inhoud van het beleid raken, bij de belastingdienst liggen. Dat is ook de reden waarom wij de motie hebben ingediend.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie wil de minister hartelijk danken voor de heldere antwoorden op de vragen uit de eerste termijn. Ik kan mij aansluiten bij de conclusie van mevrouw Noorman-den Uyl. Onze algemene indruk van dit wetsvoorstel is buitengewoon positief. Wij hebben nog wel een paar kleinere vragen.

Ik begin met de koppeling van de polisadministratie. Die blijkt te worden gekoppeld aan de V-base van Financiën. Dat was nieuw voor mij. Ik vind het zeer positief dat deze systemen worden gekruist. Ik krijg graag nog een toelichting over de koppeling met andere systemen, maar dat hoeft niet vandaag. Mij was alleen duidelijk dat er een centrale PANA-administratie komt. Daarin komen nu ook andere gegevens. Hoe zit het dan met die andere administraties? Ik denk aan de koppeling met de GBA en de gemeentelijke sociale dienst. Een heldere omschrijving daarvan zien wij graag tegemoet.

Wij waren wel enigszins verontrust over de individuele naheffing. Als iemand een uitkering heeft, heeft dat geen gevolg. Voor ons was dat een integraal gedeelte van een individuele naheffing. Waarom hef je individueel na als de persoon die al een uitkering heeft, daaraan geen rechten meer kan ontlenen? Wij weten dat dit nu het geval is. Toch willen wij er bij de minister op aandringen dat hij laat zien welke consequenties dat zal hebben. Wij kunnen ons voorstellen dat hij bij een verhoging van één euro per maand zegt: binnen deze limieten doen wij het niet. Maar als er een substantiële naheffing plaatsvindt op een individuele persoon, vinden wij het noodzakelijk dat deze persoon ook zijn uitkeringsrechten substantieel verhoogd ziet. Anders int de staat alleen zonder daarbij rechten toe te kennen.

Er staat nog een vraag open over de verlofspaarregeling. Wij waren blij verrast dat de minister het voorstel van mevrouw Noorman en ondergetekende steunde. Maar wij hadden nog wel een vraag gesteld over de uitkeringsfase van de verlofspaarregeling en de levensloopregeling; ik verwijs naar artikel 5 van het conceptdagloonbesluit. Wij willen graag een bevestiging dat dit ook geldt voor het verlofsparen en de levensloop. Het gaat over de opname en niet over ons amendement.

De ketentest ervaren wij als buitengewoon positief. Wij wisten niet dat die al zo snel zou plaatsvinden. Wij zien ook dat het bij zo'n belangrijk systeem moeilijk is om te veel vooraf te testen. Wel denken wij dat een overgangstermijn van twee jaar aan de lange kant is, ver aan de lange kant. Hetzelfde geldt voor het PANA-bericht. Wij zijn blij dat de minister zegt: maximaal 118 velden; ik kan er altijd nog een paar van afsnoepen. Wij moedigen hem aan dat te doen. Daartoe dien ik samen met de collega's Weekers en Noorman-den Uyl een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het wetsvoorstel Walvis administratievelastenverlichting tot doel heeft;

overwegende dat informatie-uitvraag bij werkgevers tot de noodzakelijke gegevens beperkt moet blijven;

overwegende dat de overgangsperiode waar een dubbele administratie gevoerd moet worden, beperkt moet blijven;

verzoekt de regering, de informatie-uitvraag verder te optimaliseren en de mogelijke overgangsperiode te beperken tot maximaal één jaar;

verzoekt tevens, alle velden in het PANA-bericht te heroverwegen en in overleg met werkgevers vóór 1 juli tot een zo kort mogelijk PANA-bericht te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt, Weekers en Noorman-den Uyl. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(28219,28371).

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Met deze motie beogen wij twee zaken. In de brief die wij vannacht van de minister gekregen hebben, staat dat de maatregelen van de WFSV leiden tot een extra verhoging van de administratieve lasten door het PANA-bericht met 20 mln. Wij willen hier een deel van afhalen. Structureel willen wij ongeveer 20 mln administratieve lasten besparen. In plaats van een overgangstermijn van maximaal twee jaar willen wij een overgangstermijn van maximaal één jaar toestaan. In het jaar 2007 willen wij in ieder geval 15 mln administratievelastenbesparing voor de werkgevers inboeken, omdat de loonbelastingkaart in dat jaar zal vervallen.

De minister opende zijn betoog met de constatering dat het systeem leidt tot grotere inzichtelijkheid van het uitkeringssysteem voor burgers. Daar zijn wij het geheel mee eens. Om deze inzichtelijkheid te vergroten en het publieke draagvlak onder het uitkeringssysteem en de kennis daarvan te vergroten, dringen wij er ten sterkste op aan dat er elk jaar aan iedere verzekerde een bericht Omtzigtwordt verstuurd waarin niet alleen de door werknemers maar ook de door werkgevers betaalde premies staan. Verder moet een opgave worden verstrekt van de opgebouwde rechten. Tot het wetsvoorstel WFSV laten wij het nog open of dit eventueel in de vorm van een beschikking moet, maar het bericht moet er wel ten snelste komen. Samen met collega Weekers stel ik daartoe de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de polisadministratie de basis vormt voor de rechten en plichten in de sociale verzekeringen;

constaterende dat vele instanties toegang hebben tot deze gegevens;

overwegende dat de werknemer belang heeft bij inzicht in zijn gegevens en een correcte administratie;

verzoekt de regering, te komen tot een jaarlijks verzekeringsbericht, waarmee de verzekerde jaarlijks in helder Nederlands kennisneemt van de betaalde premies en opgebouwde rechten;

verzoekt de regering tevens, met een voorstel te komen, waarbij het recht op inzage in de gegevens op een eenvoudige en efficiënte manier geregeld wordt, bijvoorbeeld door het online opvragen van de gegevens mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt en Weekers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22(28219,28371).

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Ik rond af. Wij zijn zeer ingenomen met dit wetsvoorstel en met de beantwoording door de minister in eerste termijn. Wij hopen dat hij en andere ministers met eenzelfde voortvarendheid zullen doorgaan met de verlaging van de administratieve lasten. Wij kunnen alvast een tipje van de sluier oplichten wat betreft onze gedachten in dit opzicht: de uniformering van het loonbegrip niet alleen nu in de sociale verzekering en de fiscaliteit, maar ook straks bij de inkomensafhankelijke regelingen die nog gebaseerd zijn op verschillende loonbegrippen. Bij het Belastingplan 2001 zijn correcties aangebracht in een aantal inkomensafhankelijke regelingen. Wij hopen dat in de toekomst ook daar het loonbegrip verduidelijkt kan worden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Als het gaat om een verzekeringsgrondslag, kan dit als regel het geval zijn. Als het echter gaat om een inkomensafhankelijke regeling, waarbij de draagkracht in het inkomen berekend moet worden om de juiste toekenning te weten, is het niet zo vreselijk goed mogelijk. Daar zijn bijvoorbeeld de hoogte van de huur en de hoogte van de huursubsidie relevant om te bepalen of er voldoende draagkracht is. Dat betekent dat je per definitie bij inkomensafhankelijke regelingen waar een draagkrachtfactor een rol speelt, nooit van een eenduidig loonbegrip kunt uitgaan. Ik vraag u om dat te onderkennen. Anders gaan wij het heel ingewikkeld maken.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik zei iets anders. Ik had het niet over het draagkrachtbeginsel. Het spreekt voor zich dat, als er meer personen in het huishouden zijn, een andere vorm van huursubsidie nodig is. Ik had het over het inkomensbegrip. Er is een aantal regelingen die nog een correctiefactor kennen voor het Belastingplan 2001, omdat destijds een aantal aftrekposten is afgeschaft. Dat wordt over een periode van 15 tot 20 jaar afgebouwd. Mijn fractie is er sterk voor dat dit soort zaken snel wordt geharmoniseerd. Dat betekent immers dat men bij uitvraag van zijn inkomen op zijn jaaropgave kan kijken om te zien waar men recht op heeft. Eventueel moet daarop dan nog een correctiefactor worden toegepast, bijvoorbeeld voor het aantal leden van een huishouden. Die jaaropgave krijgt men netjes van het UWV, althans als gehoor wordt gegeven aan onze motie, en daar gaan wij van uit.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Als het gaat om sanering binnen de fiscaliteit, vindt u mij aan uw zijde. Ik was bang dat u ook nog dat andere traject voor ogen had. Ik heb veel sympathie voor uw motie. Ik wil echter ook vasthouden aan het systeem van de beschikking als status daarvoor. Daarom heb ik de motie niet medeondertekend. Ik hoop dat wij een heel eind komen als u dat in uw overwegingen betrekt.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Wij zijn aan de tweede termijn toe van dit plenaire debat. Eigenlijk beschouw ik dit als de derde termijn. Wij hebben per slot van rekening ook al een hele dag bij elkaar gezeten in het wetgevingsoverleg, waarbij ook heel veel zaken zijn gewisseld. Ik probeer dan ook om niet in herhaling te vallen.

Ik heb in eerste termijn en tijdens het wetgevingsoverleg een belangrijk punt gemaakt van het thema administratievelastenverlichting en verdere deregulering. Ik heb de regering daarvoor een compliment gegeven. Het doet mij deugd dat een goede berekening is gemaakt, waaruit blijkt dat dit voorstel leidt tot een administratievelastenverlichting voor het bedrijfsleven van 200 mln euro. Dat is niet gering. Ik ben ook blij met de toezegging van de minister, dat dit een "process is to be continued". Ik heb dat zo verstaan dat elke mogelijkheid die hij met zijn ambtenaren en zijn collega's van Financiën ziet, ook zal worden aangegrepen om een aantal stappen voorwaarts te zetten. Als het goed is, zullen wij nog voor het zomerreces over het wetsvoorstel WFSV spreken. Daarin wordt de volgende stap gezet. In dat kader kunnen wij wellicht wat meer concreet een blik op te toekomst richten. Daarnaast gaf de minister aan dat hij ook in de komende begroting wat doorkijkjes zal geven van de mogelijkheden om stappen voorwaarts te zetten. Ik had op dit punt een motie voorbereid. Gelet op de toezeggingen van de minister en zijn houding daarin, lijkt het mij overbodig om die in te dienen, althans op dit moment. Ik dank de regering in elk geval voor haar constructieve houding.

In eerste termijn heb ik al aangegeven dat wij net als de minister op zichzelf wel sympathie kunnen opbrengen voor het amendement inzake de levensloop. Wij willen echter geen nieuwe discoördinatie tussen beide loonbegrippen introduceren. Als je dat in verband met die levensloop wel wilt, dan moet je consequent zijn en ook de spaarloonregeling daaronder laten vallen. In het kader van dit wetgevingsproces laat onze fractie in elk geval de slinger doorslaan naar de administratievelastenverlichting en zoveel mogelijk vereenvoudiging. Wij begrijpen dat sommige werknemers daardoor wellicht een bepaalde onrechtvaardigheid kunnen ervaren.

De heer Omtzigt (CDA):

Het klopt dat er een ander soort discoördinatie optreedt. Die discoördinatie is op dit moment geheel in lijn met het extra aftrekken van bijvoorbeeld pensioenen in de derde pijler en het aftrekken van hypotheekrente, waar u net als wij voorstander van bent. Er wordt dus geen andere categorie geïntroduceerd. Het wordt hiermee gewoon onder de inkomsten- en loonbelasting getrokken. Als u een gelijkstelling wilt hebben met het spaarloon, dan raad ik u aan om voor te stellen het spaarloon bij uitkering te belasten. De levensloop is bij uitkering namelijk wel belast.

De heer Weekers (VVD):

Zo is dat, maar de vergelijking met bijvoorbeeld de hypotheekrente gaat niet op. Bij de hypotheekrente heb je het over het kader van de inkomstenbelasting, terwijl je het bij de loonbegrippen hier met name hebt over de loonbelasting. De hypotheekrente staat ook volstrekt los van welke premieheffing dan ook. Ik maakte een vergelijking met de spaarloonregeling. De heer Omtzigt kan niet ontkennen dat hij een ongelijkheid introduceert met betrekking tot de spaarloonregeling. Immers, wanneer ik het wetsvoorstel volg, dan is de keuze voor een dergelijke regeling niet belast, maar dan is er ook geen grondslag voor een eventuele uitkering. Dit is hetzelfde regime als het regime dat de regering introduceert voor de levensloopregeling. Mijn stelling is dat, als je de levensloopregeling onder het SV-loonbegrip wilt brengen – op zichzelf heb ik wel begrip voor de argumenten die daarvoor zijn genoemd – je dat ook moet doen met de spaarloonregeling.

De heer Omtzigt (CDA):

Begrijp ik het nu goed dat u het spaarloon onder het SV-loonbegrip wilt hebben? Die optie kunnen wij natuurlijk bespreken. Als u dat wilt, dan vind ik dat prima. Ik blijf er echter bij dat er bij het spaarloon in de uitkeringsfase geen enkele belasting plaatsvindt, terwijl daar bij de levensloop en het verlofsparen wel degelijk sprake van is. Voor de rest is een substantieel verschil tussen deze twee regelingen dat het spaarloon een paar honderd euro betreft, terwijl er ingevolge het wetsvoorstel inzake verlofsparen sprake is van 10% verlofsparen en 12% levensloop. Bij een inkomen van 30.000 euro zou je dus 3600 euro aan je SV-loon kunnen onttrekken. Aangezien dat ongeveer een zesvoud van het spaarloon is, achten wij het van groot belang dat dit niet gebeurt. Daarmee haal je namelijk de basis weg voor een toekomstige uitkering, ook al hoop je die natuurlijk nooit nodig te hebben.

De heer Weekers (VVD):

Daarover verschillen wij van opvatting. De minister heeft al aangegeven dat je voor het een óf voor het ander kunt kiezen. Uiteindelijk is dat een politieke afweging. Ik begrijp dat de fracties van het CDA en de PvdA de ene afweging maken, terwijl de fractie van de VVD de andere afweging maakt. In wezen maken wij dezelfde afweging als de afweging die het kabinet tot op dit moment heeft gemaakt. Gelukkig bestaan er nog politieke verschillen van opvatting, want anders konden wij met z'n allen wel naar huis. Dat is echter niet de bedoeling.

Samen met mevrouw Noorman heb ik ook een amendement ingediend. In eerste termijn heb ik al aangegeven dat ik bereid was tot nader constructief overleg. De minister heeft enkele bezwaren aangeduid. Inmiddels heeft mevrouw Noorman het amendement mede namens mij aangepast en de termijn teruggebracht tot een kwartaal. Ik kan mij voorstellen dat de bezwaren die de minister in eerste termijn heeft aangevoerd, hierdoor weggenomen zijn. Als dat zo is, kan er toch een deel van de door de indieners beoogde extra administratievelastenverlichting worden binnengehaald en kan er uiteindelijk een goed evenwicht worden gevonden tussen enerzijds administratievelastenverlichting en anderzijds het introduceren van een fiscale korting of een fiscale tegemoetkoming. Het is namelijk niet de bedoeling van de indieners dat die korting of tegemoetkoming op een oneigenlijke weg wordt geïntroduceerd.

Waar het gaat om het PANA-bericht, heb ik in eerste termijn aangegeven dat een set van 118 gegevens mij rijkelijk veel lijkt. Ik heb het zelfs belachelijk genoemd. De minister heeft aangegeven dat dit echt het maximum is, dat het nooit meer zal worden en dat het hooguit minder zal worden. Er is nog geen sprake van een definitief voorstel. Dat is pas voorzien in juli. Bovendien wordt elk jaar bekeken of het eenvoudiger kan. Ik dring er nogmaals op aan hier de stofkam door te halen. De motie van de heer Omtzigt om het PANA-bericht nog verder te vereenvoudigen, heb ik medeondertekend. De minister is niet ingegaan op mijn vraag waar het uitvalspercentage van 2 op is gefundeerd. Misschien kan hij daar in tweede termijn iets over zeggen. De kans op onjuistheden bij een dergelijk omvangrijk PANA-bericht is behoorlijk groot. Ik kan mij voorstellen dat een uitvalspercentage van 2 zeer optimistisch is.

Dan kom ik op de overgangsperiode. De minister gaf aan dat zich bij de werkgevers wat dat betreft een probleem zou kunnen voordoen, in die zin dat zij het nog niet op de nieuwe manier zouden kunnen doen. Daarom is het van belang de oude manier nog enige tijd toe te staan. Als dat gebeurt, dan gaat het niet om een dubbele gegevensopvraging gedurende de overgangstermijn, maar is het min of meer facultatief. Alleen degenen die nog niet klaar zijn, bijvoorbeeld omdat de softwareleverancier zijn werk nog niet heeft gedaan, wordt de mogelijkheid geboden gedurende een bepaalde tijd op de oude manier verder te gaan. Dat is voor mij een hele geruststelling, want dan worden de werkgevers niet met twee systemen opgezadeld. Ik krijg daar graag nog een reactie op. Tegelijkertijd moet worden bewerkstelligd dat een dergelijke overgangstermijn niet noodzakelijk zou moeten zijn, maar dat staat ook in de motie van de heer Omtzigt. De minister heeft aangegeven dat hij zal proberen dit zoveel mogelijk te voorkomen. Een overgangstermijn van twee jaar lijkt mij te veel. Ik vind dat je maximaal op een jaar moet gaan zitten, maar ik zie nog liever dat het een big bang wordt. Wellicht repliceert de minister dat dit nu nog niet op die manier kan worden uitgesproken. Ik verzoek hem de Kamer daarover te zijner tijd te informeren. Misschien is dat het beste.

De minister is ingegaan op het systeem van de eerstedagsmelding, maar nog niet op mijn concrete vraag om er enkele gegevens uit te laten. Ik heb daarvoor een vergelijking met België getrokken, waar men slechts vier gegevens vraagt. Waarom moeten wij verder gaan dan die vier gegevens of de Nederlandse equivalenten daarvan? Waarom moeten naast het sofi-nummer ook nog de naam, de voorletters en de tussenvoegsels worden meegegeven? Ik heb de minister in eerste termijn gevraagd of hij kan aangeven hoe het staat met de werkprocessen achter die eerstedagsmelding bij de uitvoeringsinstanties.

Mevrouw Noorman heeft uitvoerig gesproken over het liquiditeitstekort. Ik heb daar in eerste termijn niet over gesproken, maar ik voel mij door het betoog van mevrouw Noorman uitgedaagd om er ook nog iets over te zeggen. De minister vond dat die kwestie in 2006 kan worden bekeken. Het gaat erom dat een deel van de werkgevers op dit moment vooraf premies betaalt. Als gevolg van de systeemwijziging gaan zij dat straks achteraf doen, na afloop van de maand. Ik vind dat deze groep werkgevers, aangesloten bij enkele specifieke uitvoeringsinstanties, de afgelopen tijd min of meer zijn opgetreden als voorfinanciers van de overheid. Hun nadelige positie wordt met deze operatie recht getrokken. Het zou mijns inziens dan ook niet de goede weg zijn om dat vermeende voordeel af te romen, omdat het hierbij gaat om het herstel van een omissie uit het verleden. Mijn fractie vindt dan ook dat je in dit geval niet moeilijk moet doen over het liquiditeitstekort, dat met een eenmalige operatie is op te lossen. De effecten van deze systeemwijziging mogen niet afgewenteld worden op de werkgevers, maar moeten door de overheid in het totaal van deze operatie eenmalig worden betrokken.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Dat zou zo zijn als de uitkeringen ook allemaal achteraf betaald worden. Dat nu is niet het geval. Een deel van de uitkeringen wordt eerder betaald. Pas door de verschuiving in de betaaldatum, hetgeen veel problemen oplevert, wordt achteraf betaald. Wat dat betreft is er dus niet sprake van winst van de overheid.

De heer Weekers (VVD):

De regel is dat de uitkering aan het eind van de maand betaald wordt. Slechts in een aantal gevallen vindt er een zekere voorfinanciering van de zijde van de overheid plaats. Dat heeft evenwel betrekking op het richtingenverkeer met de werknemers. Reden waarom dit aspect niet afgeschoven mag worden naar de werkgevers. Het Rijk zou dat tijdelijke liquiditeitstekort op zich moeten nemen.

Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Noorman aan de minister of hij wil toezeggen om na ommekomst van het SER-advies, met een visie te komen op de positie van de podiumkunstenaars en deze de Kamer vervolgens kenbaar te maken.

Ik rond af. Het wetsvoorstel beoogt de bureaucratie bij de overheid terug te dringen en zorgt voor een zeer aanzienlijke administratievelastenverlichting voor het bedrijfsleven. Daarnaast vergroot het het inzicht van de burgers in het loon dat ze genieten, evenals het inzicht in de premies die ten behoeve van hen worden afgedragen. De heer Omtzigt heeft hierover mede namens mij een motie ingediend, die ertoe strekt dat inzicht jaarlijks te verstrekken. Nog voor het zomerreces komen wij hier nog te spreken over vervolgwetgeving, waarbij naar onze overtuiging nog een aantal sprongen voorwaarts gemaakt kunnen worden op de diverse onderdelen.

De vergadering wordt van 15.35 uur tot 15.45 uur geschorst.

Minister De Geus:

Voorzitter. Ik meld vooraf dat op sommige inhoudelijke punten teruggekomen zal worden bij de behandeling van de WFSV. Dat is geen vlucht naar voren, maar het is duidelijk dat sommige discussiepunten in eerste en tweede termijn op die wet betrekking hebben. Met het oog daarop zijn nadere beschouwing en nader debat nodig in het kader van de WFSV en de desbetreffende aansluitingswet.

De leden Noorman-den Uyl en Weekers hebben hun amendement op stuk nr. 8 gewijzigd. Zij stellen voor, de premievrije franchise om te zetten in een bedrag per kwartaal in plaats van een bedrag per maand; in dit geval 600 euro per kwartaal. Ik heb mij daar nog eens goed op beraden, maar ik zit hierbij met een zekere mate van verlegenheid. De Kamer heeft begrip getoond voor mijn argumentatie tegen het aanvankelijke voorstel om dit bedrag op 2400 euro per jaar te stellen. De limiet van 600 euro per kwartaal heeft niet het bezwaar van het openstellen van een semi-fiscale faciliteit van 2400 euro per jaar. Er is echter wel een ander bezwaar. Slechts een zeer klein deel van de werkgevers houdt een loonadministratie per kwartaal bij. Vrijwel iedere werkgever heeft een loonadministratie per maand en dan vervolgens per jaar. Bij de administratie voor de omzetbelasting en dergelijke worden overigens andere termijnen gehanteerd.

Ik wil echter toch aan de strekking van dit amendement tegemoetkomen. Dit betreft dan niet zozeer de periode als wel de vraag of het bedrag toereikend is om grosso modo al het kleine grut in de eindheffing te betrekken. Ik ben bereid een nota van wijziging in te dienen die ertoe leidt dat in de wet wordt opgenomen dat het bedrag dat per maand is vrijgesteld nader wordt bepaald door de staatssecretaris. Hierbij kan het bedrag zodanig worden gemonitord dat het doel wordt bereikt. Daartoe dient het ook desgewenst zonder wetswijziging te kunnen worden bijgesteld. Daarmee kom ik tegemoet aan de strekking van het amendement. Tevens komen wij dan los van de rigiditeit van het bedrag van 200 euro per maand. Uit de ervaringen zal blijken of dit bedrag 150 of wellicht 250 euro per maand moet worden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Betekent dit dat er een regeling komt waarin dit bedrag op maximaal 250 euro per maand wordt gesteld, waarbij het jaarbedrag de 2400 euro niet mag overschrijden? De werkgever krijgt dan een flexibele regeling zodat hij niet steeds hoeft te gaan zitten rekenen, maar het moet wel duidelijk zijn binnen welke bandbreedte hij moet blijven.

Minister De Geus:

De strekking is niet dat in de regeling een bedrag komt te staan of een nevenschikking van verschillende periodes en bedragen. Er komt een bedrag. Dat maandbedrag moet soelaas bieden op de bandbreedte waarover het nu gaat. De problematiek is dat het ons, de belastingdienst en de werkgevers niet bekend is wat het bedrag moet zijn. De belastingdienst administreert het niet. Ook de werkgevers, VNO-NCW, noemen in hun brief geen bedrag. Men weet het niet precies. De indruk is dat het bedrag van 200 euro de bandbreedte aardig dekt. Als het te weinig is, kunnen wij het iets ophogen. Het zou onverstandig zijn om het aan een andere periode te binden. In de wet komt een maandbedrag te staan. Dat maandbedrag wordt vastgesteld bij nadere regeling. Dat kan aan de hand van de monitoring flexibel worden bijgesteld.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik kan mij goed vinden in het voorstel van de minister om een en ander met een nota van wijziging middels lagere regeling vast te stellen. Wij schuiven het debat dan een stukje op. Daartegen heb ik geen bezwaar. Als ik die nota van wijziging onder ogen heb, zal ik mijn amendement terugtrekken. Ik moet dan ook naar de heer Weekers kijken. Over de bedragen moeten wij het nog hebben. Ik wijs erop dat in de WWB bepaald is dat er een vrijlating geldt van 20 euro met een maximum van 700 euro per jaar. In wetgeving kan dus wel degelijk voor dergelijke constructies worden gekozen. Ik laat deze discussie liggen tot een nader moment.

Minister De Geus:

Een volgend punt in de tweede termijn is het dispuut over het toezicht op de belastingdienst. Mevrouw Noorman geeft daarbij aan dat toezicht taakvolgend is. Zij wil over de risicosturing een wat grondiger debat voeren. Dat is nuttig. Wij zouden echter in herhaling vallen als wij dat debat nu voortzetten. Ik stel voor dit debat voort te zetten bij de WFSV. Dat lijkt mij verstandig.

De motie op stuk nr. 20 van mevrouw Noorman-den Uyl, de heer Weekers en de heer Omtzigt betreft beleid en uitvoering. De motie verzoekt de regering om te verankeren dat beslissingen over het dragen van een eigen risico in de ZWBO-premiedifferentiatie, de premiedifferentiatie in de sociale zekerheid en het inrichten van sectoren, door of namens de minister van Sociale Zaken worden gedaan. Ik moet deze motie scherp ontleden. Een individuele gevalsbeslissing door de minister van Sociale Zaken leidt tot twee loketten voor de werkgever. Dat is niet de bedoeling. Een beslissing namens de minister van SZW door de belastingdienst zou betekenen dat die dienst verantwoording aflegt aan de minister van SZW. Ik lees de motie niet zodanig dat dit de bedoeling zou kunnen zijn. Er zit geen licht tussen wat ik heb gezegd en de brief van 30 maart.

Het komt erop neer dat de individuele gevalsbeslissingen door de fiscus worden genomen. Dat zijn beschikkingen. De aanvraag voor het dragen van eigen risico en de beslissing om het eigen risico te dragen, wordt verleend door de fiscus. De minister van Sociale Zaken draagt voluit de specifieke verantwoordelijkheid voor alles wat er bij de beleidsregels op het gebied van eigen risico en premiedifferentiatie te doen is. De individuele gevalsbeslissing, de vraag van de werkgever en de beslissing daarop door de uitvoering, wordt door de fiscus genomen teneinde aan de gedachte van één loket tegemoet te komen. Als de motie doelt op beleidsbeslissingen, kan ik daarmee uit de voeten. Ik beschouw die dan als een belangrijke ondersteuning van het te voeren beleid. Als de motie doelt op individuele gevalsbeslissingen, moet ik aanvaarding van de motie ernstig ontraden. Ik geef een en ander in overweging.

Mevrouw Noorman vraagt of een koppeling met de gegevens is voorzien. De heer Omtzigt heeft gevraagd of een koppeling met de sociale diensten is voorzien. In de WFSV is voorzien dat de koppeling tussen polisadministratie en sociale diensten via het inlichtingenbureau gaat lopen. Mevrouw Noorman vraagt ook naar het cliëntvolgsysteem. Dat zit er niet aan vast. Het gaat alleen om de koppeling tussen de administraties.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik kom nog even terug op het commentaar van de minister op mijn amendement. Hij suggereert dat ik in de tweede zin het woord "beleidsbeslissingen" over het eigen risico...

Minister De Geus:

Het was een motie.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Neemt u mij niet kwalijk. Ik heb het over de motie op stuk nr. 20. De minister heeft gezegd dat hij daarmee kan leven. Ik wil dan graag precies weten wat hij verstaat onder een beleidsbeslissing. Stel dat een bepaalde branche, sector of groep bedrijven, dus alles wat het individuele bedrijf overstijgt, om een beslissing zou vragen om bijvoorbeeld in de sfeer van premiedifferentiatie opt-out te realiseren. In mijn ogen zou dat een SZW-beslissing zijn. Hoe wordt omgegaan met bijvoorbeeld de bouw of de winterschilders en de verhoogde WW-premie? Naar mijn oordeel is dat een zaak van SZW en niet van de belastingdienst.

Minister De Geus:

Dat is het naar mijn oordeel ook. Wij hebben het dan over beleidsregels die een nog niet opgetelde groep betreffen, een bepaalde categorie. Dat zal altijd een beleidsregel zijn. Als het zou gaan om een optelbaar aantal ondernemingen die eventueel gezamenlijk een verzoek indienen, kom je dichterbij de individuele gevalsbeslissing. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als een concernadministratie voor een vijftal ondernemingen om eenzelfde beslissing vraagt. Dan is het een opgetelde somma van individuele gevallen. Alles wat in een nog niet opgetelde collectiviteit in de regelende sfeer een categorie bepaalt, is een beleidsbeslissing.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Als wij het nu samen eens zijn over deze definitie, hoef ik mijn motie niet te wijzigen. Met de toelichting van de minister en mijn specificatie is de invulling van het woord "beslissing" gedefinieerd. Anders moet ik er een vrij lange zin van maken, namelijk "iedere beslissing die de individuele gevalsbehandeling overstijgt".

Minister De Geus:

Ik raad het u toch aan. U hebt zelf naar maximale duidelijkheid gevraagd. Als de motie blijft luiden zoals zij nu luidt, kan het woord "beslissingen" tot veel verwarring leiden. Dan moeten wij de Handelingen er steeds op naslaan. Wij zijn het dus niet oneens, maar ik nodig u uit om in de motie het woord "beleidsbeslissingen" te definiëren. Dan zijn wij het over de uitleg verder eens.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Het moet dus zijn "de beslissingen die de individuele gevalsbenadering overstijgen". Dan zal ik dat zo opschrijven.

De voorzitter:

De motie-Noorman-den Uyl c.s. (28219, 2837, nr. 20) is in die zin gewijzigd, dat de tweede alinea van het dictum thans luidt:

"van mening dat daartoe de beleidsbeslissingen die de individuele gevalsbenadering overstijgen, over het eigen risico dragen in de ZW-WAO, premiedifferentiatie in sociale verzekeringen en de inrichting van sectoren door of namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gedaan;".

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund,

Zij krijgt nr. 23 (28219, 28371).

Minister De Geus:

Voorzitter. Mevrouw Noorman heeft gevraagd of WOVON ook van toepassing is. Ik ben daar vrij bewust niet op ingegaan en ook bij nader inzien kan ik er niet op ingaan. Als er twist is, moet de rechter daarover oordelen. Ik weet nog niet of er twist over is en ik ben ook niet competent om dat vraagstuk te beoordelen. Ik heb toegezegd dat ik de Kamer zal informeren wanneer hierover overeenstemming is bereikt tussen werkgevers- en werknemersorganisaties. Ik neem aan dat uit die berichtgeving zal blijken of de partijen WOVON wel of niet van toepassing achten.

Mevrouw Noorman heeft ook gevraagd naar de actualisering van de getalsmatige gegevens en de besparingsgegevens. De brief die ik vanochtend heb gestuurd, is bedoeld als de eerder toegezegde nadere actualisering. Dat was misschien niet helemaal duidelijk. De gegevens zijn gebaseerd op het peiljaar 2002. Dit zijn de meest actuele gegevens; ik hoef op dit moment dus niet met een nadere actualisering te komen. Er is ook gevraagd naar de consequenties voor de besparing indien de WGA wordt toegepast. Op het moment dat een werkgever ervoor kiest om zijn risico niet bij het UWV, maar bij een private verzekeraar onder te brengen, kan dat gepaard gaan met enige extra lasten. Dat is echter afhankelijk van de wijze waarop de verzekeraar de polis aanbiedt. Dat zijn dan echter lasten waarvoor de werkgever zelf kiest, omdat hij daarvan een ander voordeel ziet. De discussie over het bestaan van die mogelijkheid moet maar worden gevoerd bij de behandeling van de WGA. De werkgever wordt echter geen besparing door de neus geboord; hij kan die ten volle benutten als hij bij het UWV blijft. Wellicht kan hij een andere besparing bereiken door een andere keuze. Het gaat daarbij om het verschil tussen een eventuele extra administratieve inspanning en een lagere premie. Misschien is er ook nog een andere administratieve besparing voor de werkgever als de polis is gekoppeld aan andere polissen.

De positie van de flexwerkers komt aan de orde bij de bespreking van de WGA. Mevrouw Noorman vreest de overdracht van verantwoordelijkheden en de kwetsbaarheden bij die overdracht. Het uitgangspunt is dat de huidige werkgever het risico draagt. Het in de WGA voorziene risico berust bij de werkgever bij wie op dat moment het dienstverband loopt. Voormalige werkgevers dragen dus geen risico.

Ik verschil van mening met mevrouw Noorman over het tijdstip waarop duidelijkheid zou moeten ontstaan over de liquiditeit in 2006. Ik heb reeds aangegeven dat het kabinet dit niet zomaar zal laten passeren. De suggestie van de heer Weekers dat het eigenlijk om een simpele correctie gaat, is technisch gezien juist. Het gaat echter wel om een megabedrag, dus dit voordeel voor de werkgevers kunnen wij niet ongemoeid laten. Hier zal nog eens serieus naar moeten worden gekeken.

Mevrouw Noorman heeft een gewijzigd amendement neergelegd over het verlofsparen, het levensloopsparen. Dit gewijzigde amendement is uitvoerbaar omdat het congruent is in de behandeling van het ingelegde loondeel en het uit te keren bedrag. Aanvankelijk was dit niet duidelijk, maar nu staat het er wel. Daarmee is het amendement consistent geworden, zodat ik er op dat punt geen bezwaren tegen heb. Ik kan er zelfs sympathie voor opbrengen, maar het is aan de Kamer om de politieke afweging te maken. De heer Weekers heeft zijn opvatting op dit punt al gegeven. In dat licht laat ik het oordeel aan de Kamer. De heer Weekers heeft terecht gewezen op de verantwoordelijkheid van de regering om levensloop en spaarloon in fiscale zin gelijk te behandelen, maar "jede Konsequenz führt zum Teufel". Ik neem aan dat de heer Weekers niet heeft bedoeld dat elke opname uit het spaarloon hetzelfde moet worden belast als bij levensloop; dat zou de consequentie zijn van wat hij aangeeft. Ik neem echter aan dat hij het eens is met het regeringsstandpunt om dit niet te doen. De regelingen moeten gelijkwaardig zijn, maar dat uitgangspunt in het regeerakkoord wil ik niet zover doorvoeren dat er belasting- en premieheffing plaatsvindt op opname uit het spaarloon. Als dat niet zo is, is er geen bezwaar tegen dat die congruentie op levensloop wel wordt toegepast, want daarmee blijft de aantrekkelijkheid van het spaarloon volop overeind, in gelijkwaardigheid met de levensloopregeling.

Mevrouw Noorman heeft verder gevraagd naar het grondslagverschil bij de ziektekostenverzekering. Er is een ander maximum. Als ik goed ben geïnformeerd, zijn de loonbegrippen echter wel congruent. Op dat punt is er dus geen grondslagverschil.

De heer Omtzigt heeft gevraagd op welke manier de systemen worden gekoppeld. Ik heb al aangegeven dat in het voorstel voor de WFSV is voorzien in de koppeling van de polisadministratie en de gemeentelijke sociale diensten via het inlichtingenbureau. Ik kan dat nu definitief zeggen, nadat ik het in eerste termijn nog slechts voorlopig kon aangeven.

Op de vraag van de heer Omtzigt over de naheffing kan ik eveneens iets scherper en compacter antwoorden dan in eerste termijn. De naheffing bij werkgevers leidt op zichzelf niet tot een aanpassing van de vastgestelde uitkering. In alle gevallen waarin een naheffing negatief is, tot een teruggave zou moeten leiden en in het nadeel van de werknemers is, is dat ook niet aan de orde. De rechtszekerheid van de uitkeringsgerechtigde vereist dat er op een bepaald moment duidelijkheid is over de uitkering waarop men recht heeft. In de huidige systematiek van de socialeverzekeringswetgeving is het probleem opgelost door de verzekerden vrij nauwkeurig te berichten over wat er inzake hun loon is opgegeven. Natuurlijk zal niet iedereen het nagaan. Als de uitkering wordt vastgesteld, kan een rechtsDe Geusgang worden begonnen. Als er een naheffing is bij de werkgever en die heffing moet nog doorwerken in de uitkering, dan halen wij veel overhoop. Zeker in het kader van de onderhavige wetgeving hoeven wij dat dus niet aan de orde te hebben. Een en ander is nu als zodanig geregeld in de socialeverzekeringswetgeving. Als de heer Omtzigt een fundamenteel andere richting in wil, dan nodig ik hem uit om daarover voorstellen in te dienen.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik zal op die uitnodiging niet nu ingaan. Hoe vaak vindt een negatieve naheffing plaats en hoe vaak een positieve? De minister geeft aan dat sprake kan zijn van een negatieve naheffing, maar volgens mijn informatie komt dat niet heel vaak voor. Ik wil hierover graag precieze informatie hebben. De vraag mag eventueel schriftelijk worden beantwoord.

Minister De Geus:

Het komt nog wel eens voor. De naheffing in de zin dat meer premies moeten worden betaald, zal vaker voorkomen dan een bijstelling waardoor minder premies hoeven te worden betaald. Men moet denken aan een bepaald tijdvak waarover meer premies moeten worden betaald omdat er verkeerd geboekt is, terwijl over een volgend tijdvak minder premies hoeven te worden betaald. Een en ander kan vrij vergaande consequenties hebben voor de individuele uitkeringsgerechtigde. Om die reden is het onderwerp nu in de SV-wetgeving geregeld zoals het is geregeld. Als de heer Omtzigt er ten principale nader naar wil kijken, dan houd ik mij graag aanbevolen.

Voorzitter. De heer Omtzigt heeft verder gevraagd naar de overgangstermijn en naar het overleg met werkgevers. Hij heeft op dat punt samen met de heer Weekers en mevrouw Noorman-den Uyl een motie gemaakt. Gevraagd wordt om de overgangsperiode te beperken tot een jaar. Er staat "beperken tot maximaal een jaar"; de periode zou zelfs korter moeten zijn dan een jaar. Ik heb een overgangsperiode voorgesteld van maximaal twee jaar, maar met de ambitie om haar tot een minimum te beperken. Ik heb niet gezegd dat de periode minstens een jaar wordt, maar dat zij zo kort mogelijk wordt en maximaal twee jaar. De heer Omtzigt heeft tevens gevraagd om de velden te overwegen en in overleg met werkgevers vóór 1 juli te komen tot een mogelijke aanpassing van het PANA-bericht. Daardoor is de motie toch erg constructief. Ik stel voor om het aspect van de termijn van de overgangsperiode samen te nemen met de omvang van het PANA-bericht, en daarover met werkgevers te overleggen. Ik sluit niet uit dat werkgevers voorstellen om bepaalde velden toe te voegen, aangezien sommige velden kunnen verdwijnen. De werkgevers zijn namelijk niet gebaat bij een minimaal PANA-bericht; zij zijn gebaat bij een afdoende PANA-bericht en niet bij de mogelijkheid dat daarbuiten andere gegevens kunnen worden opgevraagd. Wij moeten tijdens het overleg mogelijk nog tegenwicht bieden aan werkgevers die bepaalde velden willen toevoegen, zodat zij ervan af zijn. Wij moeten dus nadenken over een optimale invulling. Ik zeg graag toe dat ik voor 1 juli a.s. met werkgevers zal overleggen en dat ik u zal berichten over een zo kort mogelijk PANA-bericht en over de mogelijkheid om de overgangsperiode te beperken. Ik geef u daar dan bescheid over. Met deze toezegging kan de motie mijns inziens worden aangehouden. Zij is niet meer nodig.

De heer Omtzigt (CDA):

Dank u voor de toezegging. Ik houd mijn motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Omtzigt stel ik voor, de motie-Omtzigt c.s. (28219, 28371, nr. 21) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister De Geus:

De heer Omtzigt heeft gevraagd naar het informatierecht en het inzagerecht. Die vraag sluit in mijn ogen aan bij de opmerking van mevrouw Noorman-den Uyl over de hardheid van de verzekeringsplicht en het al dan niet bestaan van een beschikking daartoe. Het is waar dat het de kwaliteit van de polisadministratie ten goede kan komen als het bericht de status van beschikking krijgt. Het kabinet heeft er echter bewust niet voor gekozen omdat het van mening is dat het van groot belang is dat het uitgangspunt van de verzekering van rechtswege niet wordt losgelaten. De vraag of een uitkeringsgerechtigde al dan niet reageert op een verzekeringsbericht, mag onzes inziens niet van doorslaggevend belang zijn voor de vraag of iemand recht heeft op een uitkering. Als het eerste bericht een beschikking was, moest dat finaal bepalend zijn voor het recht op uitkering. Dan moet je van betrokkene verwachten dat die het belang van een juiste uitkeringsverstrekking zal overwegen op het moment dat een dergelijk bericht binnenkomt. Wij denken dat de burgers dit niet doen. Het wordt dus moeilijk om de grote rechtsgevolgen die een beschikking heeft, te verbinden aan het eerste bericht aan de verzekerden. Dat zou namelijk vanaf dat moment bepalend moeten zijn voor het recht op uitkering. Hierom heeft een werknemer wel degelijk belang bij inzicht in zijn gegevens en bij een correcte administratie. Wij zullen serieus bestuderen hoe het berichtenverkeer aan de werknemer zo inzichtelijk en efficiënt mogelijk kan verlopen. Ik stel voor om hier op korte termijn op terug te komen in het kader van de Wet financiering sociale verzekeringen waarop dit betrekking heeft. Met deze toezegging is de motie van de heren Omtzigt en Weekers mijns inziens overbodig. Ik adviseer de Kamer dan ook om de voorstellen voor de Wet financiering sociale verzekeringen terzake af te wachten, zodat zij op dat moment kan beoordelen of die voorstellen toereikend zijn.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

U hebt net uw overwegingen kenbaar gemaakt om aan het bericht aan de verzekerde al dan niet de status van beschikking toe te kennen. Ik had het in een ander daglicht gezet. Ik had het over de polisadministratie en de variatie verifiëring. Daarop bent u niet ingegaan. De discussie hierover voeren wij dus in juni tijdens de behandeling van de Wet financiering sociale verzekeringen. Mag ik u vragen om dat aspect dan wel in overweging te nemen en het af te zetten tegen de procedure waarvoor u nu hebt gekozen?

Minister De Geus:

Dat is goed.

De heer Weekers heeft een vraag gesteld over het uitvalpercentage van 2, waarop ik op dit moment geen antwoord kan geven. Bij de WFSV zullen wij daarover te spreken komen. De heer Weekers heeft ook gevraagd of gegevens dubbel moesten worden geleverd of dat een latere invoering zou plaatsvinden. Moet iemand gedurende bepaalde tijd als het ware langs twee wegen informatie aan de belastingdienst geven? Ik kan hem geruststellen. Dat is niet het geval. De belastingdienst geeft de werkgever aan dat diens administratie nog niet op orde is. Gedurende enige tijd valt men dan terug op het subsysteem. Het gaat niet om twee parallelle gegevensstromen. Zeker als daar verschillen tussen zitten, zou dat tot een heleboel gedoe leiden. Het in de wet mogelijk maken van twee systemen is een optie die de belastingdienst de mogelijkheid geeft om langs weg A of weg B gegevens op te vragen, al naar gelang blijkt dat de werkgever daartoe onvoldoende in staat is. Daar is ook een link met de overgangstermijn van twee jaar. In overleg met de werkgever moeten wij de veiligheid inschatten. Een overgangstermijn van twee jaar die na een jaar niet meer nodig is, is wettelijk gezien comfortabeler dan een overgangstermijn van een jaar die een wetswijziging zou vereisen, bijvoorbeeld doordat ondernemers door allerlei vormen van tegenslag net niet binnen de twaalf maanden op het nieuwe systeem kunnen zijn aangesloten.

De heer Weekers vroeg ook nog naar de eerstedagsmelding, de EDM. Het antwoord is simpel: in België is men slimmer, zoals algemeen bekend. In België is men in ieder geval een stap verder. Op dit moment is het sofi-nummer in Nederland niet voldoende als identificerend gegeven. Daarom worden ook gegevens gevraagd als naam, adres en woonplaats. Wel is het doel van het kabinet om de uitgifte van sofi-nummers op een zodanig niveau te brengen, dat ook in Nederland het sofi-nummer als voldoende identificerend gegeven kan functioneren. De extra identificerende gegevens in de eerstedagsmelding kunnen er dan meteen uit, hoe eerder hoe liever. Ons sofi-nummer moet echter eerst van een hardere kwaliteit zijn. Wij zullen proberen om de gegevens in de eerstedagsmelding zo snel mogelijk te minimaliseren.

De heer Weekers (VVD):

Wanneer valt te voorzien dat het sofi-nummer afdoende zal zijn?

Minister De Geus:

Dat weet ik niet. Als ik goed geïnformeerd ben, wordt dit jaar gediscussieerd over sofi-nummer en burgeridentificatienummer. Dat is een taaie materie. Als die zaken op elkaar geënt kunnen worden, zijn wij een heel eind verder. De investering in het sofi-nummer afzonderlijk is afhankelijk van de voortgang in het traject van het burgeridentificatienummer. Het dossier is bekend. Het is niet alleen van belang bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maar vooral ook bij Binnenlandse Zaken en bij Justitie. Er is een gezamenlijke aanpak. Ik kan uit mijn hoofd het laatste voortgangsbericht over dat proces niet melden. Ik kan daar alleen naar verwijzen.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik had nog een vraag gesteld over de verlofspaarregeling en de uitkeringsfase van de verlofspaarregeling c.q. levensloopregeling. Is artikel 5 van het conceptdagloonbesluit daarop van toepassing?

Minister De Geus:

Ik had begrepen dat met aanneming van uw gewijzigde amendement dat probleem in ieder geval zou zijn opgelost. Met uw eerste amendement was dat nog niet het geval. Met uw gewijzigde amendement gaat het echter ook om uitkeringen op grond van een regeling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 5o, van de Wet op de loonbelasting. Ik neem aan dat daarmee de materie is gedekt.

De heer Omtzigt (CDA):

Verstaat u daaronder ook de levensloopregeling?

Minister De Geus:

Jazeker, daaronder verstaan wij de levensloopregeling.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de tweede termijn. In de verwachting dat de aangekondigde nota van wijziging aan het eind van de dag is ontvangen, stel ik voor, morgen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik kan nu niet anders dan de vergadering schorsen tot half acht. Ik had graag de behandeling van een aantal onderwerpen voor morgen naar vandaag verplaatst, maar dat is niet mogelijk in verband met de afwezigheid van bewindslieden. Zij zijn, uiteraard voor hun dienst, in het buitenland. Er is een aantal VAO's aangekondigd, maar de desbetreffende AO's moeten nog worden gehouden. Vanwege een aantal AO's nu zijn de ministers voor het debat van vanavond niet eerder dan om half acht beschikbaar. Gelet op deze omstandigheden kan ik in deze, op zichzelf drukke, week nu niet anders dan de vergadering tot half acht schorsen.

De vergadering wordt van 15.25 uur tot 19.30 uur geschorst.

Voorzitter: Hamer

Naar boven