Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met aanpassing van de procedure tot benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester (29012).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik heb een drietal korte opmerkingen naar aanleiding van de voorliggende wijziging van de wet inzake de benoeming van de commissaris van de Koningin en de burgemeester.

In het regeerakkoord is de afspraak gemaakt dat de dubbele openbare voordracht zou worden aangepast, omdat veel mensen het een probleem vinden indien zij als nummer 2 daarop terechtkomen. De wijziging op dit punt is door het kabinet keurig verwerkt. Verder zijn de vragen prima beantwoord, dus dit onderwerp is voor mij klaar.

Van de gelegenheid die ontstond door het aan de orde komen van dit wetsvoorstel, heb ik gebruik gemaakt door samen met collega Spies een amendement in te dienen betreffende de verplichting van benoemde burgemeesters om binnen een jaar te verhuizen. Ik kan mij voorstellen dat de minister enigszins verbaasd was over dit voorstel, maar hiervoor hebben wij bepaalde overwegingen. Recent is er een overleg geweest tussen vertegenwoordigers van de diverse Kamerfracties en een afvaardiging – zeven van de twaalf waren aanwezig – van de commissarissen van de Koningin. Daarbij kwam één duidelijk probleem naar voren. Mensen die vanaf nu tot aan de invoering van het mogelijke nieuwe systeem van de gekozen burgemeester nog via de oude procedure worden benoemd, zou de eis gesteld worden om binnen een jaar te verhuizen. Dit kan problemen opleveren. In dat licht hebben wij een tijdelijke uitzondering geformuleerd, voor de periode van benoeming van 1 juni 2003 t/m 1 mei 2006. Nadien vervalt de bepaling. Mocht er in de tussentijd een nieuwe wet komen, dan vervalt de uitzondering sowieso. Indien het nieuwe stelsel om een of andere reden toch niet wordt ingevoerd, dan vervalt deze bepaling en wordt de oude situatie hersteld.

De heer Van der Ham (D66):

Kan de heer Van Beek een toelichting geven op de datum van 1 mei 2007?

De heer Van Beek (VVD):

Wij gaan uit van 1 mei 2006 en het is normaal dat je als burgemeester een jaar krijgt om te verhuizen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Betekent de datum 1 mei 2006 dat de indieners ervan uitgaan dat per die datum de nieuwe wijze van aanstelling door verkiezing, probleemloos zal zijn gerealiseerd?

De heer Van Beek (VVD):

Probleemloos al helemaal niet. Na het debat van vanmiddag wil ik daarop ook niet speculeren. Onze bedoeling was om te bepalen hoe moet worden omgegaan met de nu benoemde en nog te benoemen burgemeesters. Die uitzonderingspositie wilden wij niet langer laten duren dan echt noodzakelijk. Onze gedachte was dat als het voor 1 mei 2006 niet is geregeld, er iets fout moet zijn gegaan. In dat geval moet worden teruggevallen op het oude regime, dat bepaalt dat burgemeesters wonen in de woonplaats waar zij zijn benoemd.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Van Beek gebruikt dit wetsvoorstel voor het plegen van een voorbereidingshandeling voor de invoering van de gekozen burgemeester. Is dit zijn enige punt? Vindt hij dat de regering eigenlijk in gebreke is gebleven in het kader van de voorbereiding van het nieuwe systeem en de notitie daarover die wij hebben besproken? Had zij geen aanvullende wettelijke voorzieningen moeten voorstellen?

De heer Van Beek (VVD):

Deze formulering van de heer Van der Staaij vind ik iets te ver gaan. In het gezamenlijke overleg hebben de commissarissen dit als pijnpunt, dat op dit moment in de praktijk speelt, naar voren gebracht. Dat was voor ons reden om hen toe te zeggen, dit probleem van de burgemeesters te proberen op te lossen. Burgemeesters die nu nog via de oude procedure worden benoemd, en die het aandurven om die procedure in te gaan, verkeren natuurlijk in onzekerheid. Het is moeilijk om hen die verhuisplicht op te leggen, mede gezien alle consequenties die dat heeft voor hun gezin. Wij weten dat het niet is uitgesloten – ik formuleer het voorzichtig – dat in 2006 een nieuw regime gaat gelden.

Voorzitter. Ik heb eerder gevraagd of het niet verstandig is om het burgemeestersreferendum buiten werking te stellen als optie in de wet. Het is namelijk heel vreemd om tussen nu en 2006 nog een referendum te houden. In plaatsen waar het nog gebeurt, blijkt dat niet helemaal een succes te zijn. Ik noem in dit verband bijvoorbeeld Zoetermeer, waar de opkomst niet boven de 27% is gekomen, en Delfzijl, waar het aantal kandidaten zo laag was, dat de minister heeft moeten besluiten de openingstermijn te verlengen. Dat geeft aan dat de procedure heel moeizaam is, omdat er over twee jaar wellicht iets anders is. Gemeenteraden kunnen hierover zelf beslissen. Wijze gemeenteraden zullen daartoe dus niet besluiten. Ik ben erg benieuwd naar de mening van de minister over het amendement van de heer Van der Staaij. Ik ben mij er goed van bewust dat het, los van de inhoudelijke punten, een hoog politiek karakter heeft. Onder meer voor ons stemgedrag ben ik erg benieuwd naar de reactie van het kabinet.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Het is redelijk curieus om na een nog niet afgerond hoofdlijnendebat te spreken over de aanpassing van een wetsvoorstel dat uit het begin van de vorige eeuw lijkt te stammen. Het is redelijk curieus, omdat met het wetsvoorstel wordt beoogd de openbaarheid te verminderen, terwijl wij haar allemaal willen vergroten, in welke vorm dan ook. Toch is het goed dat de wetswijziging nu plaatsvindt. Wij zien dat de tweede openbare aanbeveling uiteindelijk tot een hoop verwarring en gerommel zal leiden. Destijds hebben wij dat al gezegd bij de behandeling van het wetsvoorstel. Wij hebben het ook zien gebeuren. Ik noem drie van de zeven plaatsen waar minister Remkes procedures heeft moeten afwijzen: Purmerend, Tiel en Leiden. In die plaatsen heeft het allemaal veel te lang geduurd. Dat had niet gehoeven als een en ander wat anders was geregeld. Wij zijn blij dat er nu een correctie plaatsvindt.

De heer Van Beek (VVD):

Ik vind het interessant om een aantal voorbeelden te horen, maar in de genoemde gevallen heeft noch het kabinet noch de wetgever een fout gemaakt; de gemeenten hadden hun zaken niet goed geregeld.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het is maar net op welke manier je ernaar kijkt. Het waren gemeenten waarin de tweede kandidaat heeft besloten zich terug te trekken vanwege de openbaarheid. Dat weten wij allemaal. In die zin heeft het probleem dus wel degelijk te maken met de manier waarop de wet in elkaar zit. Het is goed dat wij dat nu loslaten.

De heer Van Beek (VVD):

Dat is geen goede formulering om aan te geven wat is misgegaan. Er is onjuist gecommuniceerd. Dat gaf kandidaten de kans om zich terug te trekken. Er zijn dus echt procedurele fouten gemaakt.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat is uw beoordeling. De mijne is wat anders. Wij zijn het in ieder geval eens over de conclusie. Het is goed dat dit punt uit de wet wordt gehaald. De wijze waarop de komende wet wordt ingevoerd, baart mij echter zorgen, maar daarover heb ik vanmiddag genoeg gezegd. Ik zal mijn woorden niet herhalen. Laten wij hopen dat er nu niet slechts gerommel plaatsvindt.

Het lijkt ons wat voorbarig om wat in het amendement van mevrouw Spies en de heer Van Beek wordt voorgesteld, nu al te regelen. Eerst moeten wij het nieuwe wetsvoorstel kennen. Wij zien daarentegen geen principiële bezwaren om in ieder geval voorlopig een ontheffing te geven. Voor ons had dat echter op dit moment niet gehoeven.

Mevrouw Spies (CDA):

Mevrouw Hamer heeft eenzelfde soort verantwoordelijkheid als ik, namelijk stimuleren dat er voldoende kwaliteit meedoet aan sollicitatieprocedures. Merkt zij ook niet dat de onzekerheid over de toekomstige situaties potentiële gekwalificeerde kandidaten in de weg staat en dat het opschorten van de verhuisplicht een positieve stimulans kan zijn bij de afweging van kandidaten, juist in een periode waarin het toch al wat lastiger wordt om gekwalificeerde kandidaten te vinden?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik geloof eerlijk gezegd niet dat de verhuisplicht reden is voor enige onrust. De mensen voelen onrust over de periode waarvoor zij nog solliciteren en over hetgeen daarna gebeurt. Zij voelen onrust over de vraag wat voor type burgemeester zij straks worden, als zij erin stappen. Ik heb niet de indruk dat de mensen zich laten weerhouden door een verhuisplicht. Potentiële burgemeesters zijn inventieve mensen. Zij kunnen ook een andere oplossing verzinnen dan meteen het ene huis verkopen en het andere aanschaffen. Het zou niet mijn belangrijkste punt zijn, maar ik heb ook niet voldoende principieel bezwaar om tegen te zijn. Ik denk echter niet dat het probleem van mevrouw Spies ermee wordt opgelost. Het zal even moeilijk blijven om kandidaten te vinden. Dat dit niet gemakkelijk gaat heeft andere oorzaken.

Het amendement van de heer Van der Staaij kan ik vanuit zijn oogpunt begrijpen, maar van wat de heer Van Beek net zei begrijp ik eerlijk gezegd niets. Als je een gekozen burgemeester wilt, moet je ook nu kandidaten kunnen aantrekken die bereid zijn om aan een referendum mee te doen. Als ik zijn redenering zou volgen, is dat alleen maar een extra pre voor die mensen. Die hebben dan al eens een verkiezing gewonnen. Wat ons betreft hoeft dit punt niet uit de wet te worden gehaald. Gemeenten zijn wijs genoeg om de komende tijd te beslissen hoe zij ermee willen omgaan. De meeste gemeenten besluiten toch al om het referendum niet te houden. Ik zie geen reden om dat nu te beperken.

De heer Van Beek (VVD):

Waarom had de Partij van de Arbeid geen kandidaat in Delfzijl?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Er hadden weinig mensen behoefte om op dit moment in te stappen in een burgemeesterschap dat volstrekt niet duidelijk is. Dat had niets met het referendum te maken. Het is niet alleen in Delfzijl lastig om kandidaten te krijgen, maar dat is ook op andere plekken zo. Overigens is het niet overal zo, want op weer andere plekken hebben wij weer wel kandidaten.

De voorzitter:

En helemaal naar Delfzijl verhuizen!

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Met veel plezier zetten wij vandaag een belangrijke stap in het verbeteren van de aanstellingswijze van de burgemeesters en de commissarissen van de Koningin. Het schrappen van de verplichting tot het openbaar maken van de naam van de tweede kandidaat heeft onze hartelijke steun. Er vindt op dit moment een zeer levendig debat plaats over de aanstellingswijze van vooral de burgemeesters, maar vriend en vijand lijken het in ieder geval erover eens dat wij zo snel mogelijk van het huidige systeem af moeten.

De fractie van het CDA heeft zich altijd verzet tegen de huidige benoemingswijze, die sinds 2001 is ingevoerd. Wij hadden en hebben principiële bezwaren tegen de dubbele openbare aanbeveling en tegen de mogelijkheid van het houden van een referendum. De praktijk van de afgelopen jaren heeft laten zien dat het ook niet werkt. Kandidaten hebben grote aarzeling bij het nummer 2 worden en ervaren dat niet zelden als een beschadiging. Het aantal sollicitanten neemt eerder af dan toe. Voor heel wat niet zelden heel gekwalificeerde kandidaten is de huidige aanstellingswijze op zichzelf al een reden om niet te willen solliciteren. Het schrappen van de verplichting om de naam van de kandidaat die op de tweede plaats staat openbaar te maken, voorziet in elk geval in een belangrijk deel van die bezwaren.

Het wetsvoorstel laat de mogelijkheid van een referendum open. Inmiddels zijn er vier of vijf referenda gehouden. Hoe kijken de ministers aan tegen dit element in de procedure? Naar ons oordeel is het in gevallen waarin sprake is van een referendum nog lastiger om voldoende gekwalificeerde kandidaten te vinden. Boxmeer had er vier, Delfzijl heeft de procedure verlengd en Zoetermeer met twaalf hield toch ook niet helemaal over. Bovendien geven kandidaten die aan het referendum hebben deelgenomen stuk voor stuk aan dat zij zich wat ongemakkelijk voelen in de verkiezingstoernee. Zij kunnen zich weliswaar mooie programmapunten voornemen, maar hebben formeel geen mogelijkheden om die te vertalen in gemeentelijk beleid. Delen de ministers deze ervaringen? Hoe kijken zij aan tegen dit element in die procedure?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Als het nu niet lukt met die referenda, waarom denkt u dat het straks met het model-De Graaf wel zal lukken? Dat kan ik niet volgen.

Mevrouw Spies (CDA):

Dat lijkt mij niet zo ingewikkeld, met alle respect, want dan gaat het ergens over. De burgemeester krijgt dan een aantal bevoegdheden die in de huidige procedure met het huidige referendum absoluut niet aan de orde zijn. Kijk naar de campagne die de afgelopen drie weken in Zoetermeer heeft gelopen. Het collegeprogramma staat, de raad zit er en de burgemeester kan niet veel anders doen dan proberen in zijn persoon een aantal kwaliteiten te laten zien op basis waarvan de burgers hem hopelijk willen kiezen. Maar een eigen inhoudelijk programma waar die burgemeester heen wil met een gemeente in de komende vier jaar is in die campagne niet aan de orde. Er is een substantieel en in onze ogen ook essentieel verschil tussen het huidige referendum en de burgemeestersverkiezing.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Maar u weet toch ook dat uit de enquête is gebleken dat zittende burgemeesters nog steeds vinden dat het bij het nieuwe model niet om echte bevoegdheden gaat, bijvoorbeeld gisteren bij Netwerk? Dat geeft dan toch geen enkele hoop dat, als zij nu niet instappen, zij dat straks wel zullen doen?

Mevrouw Spies (CDA):

U hebt in diezelfde enquête gezien dat 50% van de burgemeesters bereid is in die verkiezingen op de zeepkist te gaan staan.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ja, maar 50% niet.

Mevrouw Spies (CDA):

Dat aandeel is groeiende; laten wij daar niet ingewikkeld over doen. Wij hebben nog het hele debat te gaan over de bevoegdheden die de burgemeester straks moet krijgen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat begrijp ik wel, maar het is zo raar dat u dat referendum er nu uit wilt halen, terwijl u min of meer dezelfde wassen neus omarmt. Dat begrijp ik niet. Dan zou u nu ook voor dat referendum moeten zijn.

Mevrouw Spies (CDA):

Dan hebt u mij niet helemaal goed verstaan. Ik heb de ministers gevraagd hoe zij tegen het referendum aankijken. Ik heb mij nog helemaal niet uitgelaten over het amendement van collega Van der Staaij. Dat zal ik in deze eerste termijn ook niet doen. Ik wacht eerst het antwoord van de ministers af.

De discussie over de gekozen burgemeester werpt haar schaduw vooruit. Feit is dat elke burgemeester die op dit moment solliciteert geen zekerheid heeft dat zijn of haar benoeming voor de volledige periode van zes jaar zal gelden. Dat betekent dat kandidaten die besluiten te solliciteren, bereid zijn risico's te nemen, niet alleen qua loopbaanplanning, maar ook rechtspositioneel. Ik krijg in ieder geval heel veel vragen van mogelijke kandidaten over de verhuisplicht. De eerste burgemeester die überhaupt geen hypotheek meer verstrekt krijgt, heeft zich al gemeld. Die gegevens hebben collega Van Beek en mij ertoe doen besluiten het amendement op dit punt in te dienen. Op deze manier bewijzen wij niet alleen de kandidaten, maar naar mijn stellige overtuiging ook veel gemeenten een dienst. Hoe wij het ook wenden of keren, het zal de komende jaren in de overgang naar de gekozen burgemeester niet eenvoudiger worden om vacatures in te vullen. Met dit amendement wordt in ieder geval beoogd om één mogelijke hindernis weg te nemen.

Ten slotte wil ik nogmaals het belang van snelheid bij de behandeling van dit wetsvoorstel benadrukken. Hoe eerder dit wetsvoorstel in werking treedt, hoe meer gemeenten en hoe meer kandidaten wij hiermee helpen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel strekt er voornamelijk toe om de als problematisch ervaren meervoudige openbare voordracht ongedaan te maken. De SGP-fractie kan zich daar goed in vinden. Dat is ook wel in het verleden uit onze inbreng gebleken. Daar heb ik verder geen vragen of opmerkingen over.

Dat ligt anders bij een punt dat in vergelijking met het voorgaande wetsvoorstel, dat is ingetrokken, niet blijkt te zijn overgenomen door dit kabinet, namelijk het laten vervallen van het burgemeestersreferendum. Ik citeer: "Het kabinet meent dat het burgemeestersreferendum door velen terecht wordt beschouwd als een halfslachtig instrument: vlees noch vis, omdat het een mix is van invloed van alle mogelijke betrokkenen (raad, burgers, CdK en Kroon)".

Halfslachtig en vlees noch vis. Dit citaat komt uit de hoofdlijnennotitie over de rechtstreeks gekozen burgemeester, waarover wij vanmiddag hebben gesproken. Het is dus van dit kabinet. Dit oordeel sluit naadloos aan bij de visie van het vorige kabinet op het burgemeestersreferendum. Dat kabinet had dan ook het voornemen om de mogelijkheid van een burgemeestersreferendum te laten vervallen. Ik citeer de argumentatie die destijds is gegeven: "Een burgemeestersreferendum veronderstelt dat de referendumgerechtigden daadwerkelijk iets te kiezen hebben. Daarbij zou het niet alleen moeten gaan over het uitspreken van vertrouwen in een bepaald persoon, maar ook in het door die persoon als burgemeester voorgestane beleid. De huidige door de Kroon benoemde burgemeester is niet met zodanige bevoegdheden uitgerust, dat kandidaten zich op grond van een beleidsprogramma of een visie op gemeentelijke aangelegenheden waar zij daadwerkelijk over gaan, kunnen profileren. Dat is een wezenlijk manco van het burgemeestersreferendum in de huidige bestuurlijke constellatie. Het kabinet is dan ook van oordeel dat het burgemeestersreferendum in het kader van de huidige benoemingsprocedure afgeschaft dient te worden".

Dat vind ik heel heldere en overtuigende teksten. Dit alles in overweging nemend, heeft het de SGP-fractie wel erg verbaasd dat het nieuwe wetsvoorstel van dit kabinet de mogelijkheid van een burgemeestersreferendum toch weer wil handhaven. Vanwaar dit verwarrende jojobeleid? Eerst invoeren, dan toch maar afschaffen, maar nu wel weer houden en straks, als de rechtstreeks gekozen burgemeester er komt, weer afschaffen. Dat is toch een rommeltje?

Daar komt nog bij dat weinig gebruik wordt gemaakt van het burgemeestersreferendum en dat de belangstelling daarvoor nogal gering blijkt te zijn. Als een burgemeestersreferendum gelijktijdig met raadsverkiezingen wordt gehouden, blijkt het nauwelijks opkomstbevorderend te werken. Als het zelfstandig wordt gehouden, blijkt zelfs de drempel van 30% een probleem te zijn. Kennelijk is een opkomstdrempel ook nog bij een raadplegend referendum aan de orde.

De heer Van der Ham (D66):

U bent zich er toch wel van bewust dat bijvoorbeeld in Leiden de opkomst voor het burgemeestersreferendum hoger was dan bij de tegelijkertijd gehouden provinciale-statenverkiezingen?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het kan best zijn dat die opkomst op dat moment hoger was, maar het is wel weer tekenend dat u het voorbeeld gebruikt van nationale verkiezingen met de laagste opkomst.

Een volgend argument is dat het handhaven van het burgemeestersreferendum in het kader van dit wetsvoorstel inconsistent is. De bedoeling van het wetsvoorstel is om de negatieve gevolgen van een dubbele openbare voordracht te voorkomen. Als mensen met hun kandidatuur in de publiciteit komen, kan dat hen ervan weerhouden om deel te nemen. Er is zelfs gezegd: er bestaat gegronde vrees dat goede kandidaten afzien van sollicitatie voor het burgemeestersambt vanwege de genoemde negatieve effecten. Juist bij zo'n burgemeestersreferendum zal er blijvend sprake zijn van het in de publiciteit komen van kandidaten die uiteindelijk niet het begeerde ambt zullen bekleden. Het argument voor dit onderdeel zou dus ook voor het andere onderdeel, het burgemeestersreferendum, opgaan. Om die reden heb ik een amendement ingediend waarop ik natuurlijk graag de reactie van de regering krijg.

Wij zijn ook nog verrast met een amendement van de leden Van Beek en Spies op stuk nr. 7. Inhoudelijk heeft het amendement een zekere logica, gezien het debat van vanmiddag over de hoofdlijnennotitie rechtstreeks gekozen burgemeester. Bij de inhoud kan ik mij dus van alles voorstellen. Maar ik vind het om twee redenen toch een heel vreemd amendement. In de eerste plaats is het een wezensvreemd element ten opzichte van datgene, wat in dit wetsvoorstel aan de orde is. Er wordt nu een heel ander onderwerp aan vastgeplakt. In de tweede plaats is de discussie over de hoofdlijnennotitie nog niet afgerond. Juist van de kant van CDA en VVD zijn enige twijfels geuit bij de datum. Waar kom ik de nieuwe datum voor het eerst tegen in de wetgeving? In een amendement van CDA en VVD, die zich hebben gehaast om de nieuwe datum al vandaag in wetgeving vast te leggen. Ik vind dat toch wat curieus.

Mevrouw Spies (CDA):

Ik zal u uit de droom helpen. Wat u zegt, is absoluut niet bedoeld met dit amendement. In de hoofdlijnennotitie hebt u kunnen lezen dat, op het moment dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel over de gekozen burgemeester zou hebben behandeld, er alleen nog maar waarnemers worden benoemd. Wij hebben een redelijk conservatieve inschatting gemaakt van het moment waarop de Tweede Kamer het wetsvoorstel behandeld zou kunnen hebben. De logica met de invoeringsdatum van de gekozen burgemeester interpreteert u er nu in, maar die hoeft er helemaal niet te zijn. Sterker nog: die is er ook niet.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dus het is geen commitment met die datum. Dan ben ik een beetje gerustgesteld. Het was wat moeilijk om het amendement in die zin te begrijpen, omdat mij opviel dat in de toelichting op geen enkele manier wordt aangegeven, waarom dit amendement wordt ingediend. Dat is nu helder geworden.

Minister Remkes:

Voorzitter. Ik kan redelijk kort zijn, want er zijn mij geen specifieke vragen gesteld. Mij rest daarom een reactie op de amendementen.

De heer Van der Staaij heeft een amendement ingediend om het burgemeestersreferendum nu te schrappen. Als ik het goed zie, is dat amendement ontleend aan het door het vorige kabinet ingediende wetsvoorstel 28841, dat zoals bekend inmiddels is ingetrokken. Het is overigens goed, aan te geven dat de heer Van der Staaij daarmee treedt in de eerdere voetstappen van de heer Schutte, die bij een eerdere gelegenheid een vergelijkbaar amendement heeft ingediend. Het zal niemand verbazen als ik zeg dat wij het amendement niet kunnen steunen. Het Hoofdlijnenakkoord gaat uit van beperking van de openbaarheid van de aanbeveling, behalve wanneer een referendum deel uitmaakt van de procedure. Dat zeg ik ook in de richting van mevrouw Spies en de heer Van Beek. Het staat er echt op die heldere manier. Dat betekent dus handhaving van het burgemeestersreferendum. Maar er is een heel goede reden voor aan te voeren.

Bij de begrotingsbehandeling BZK is hier omstandig vanuit de verschillende fracties gepraat over en gepleit voor vergroting van de gemeentelijke autonomie. Dit thema is bij uitstek iets wat de gemeentelijke autonomie in de wijze waarop de benoeming van de burgemeester tot stand komt, vergroot. Tegen de fracties van CDA, VVD en SGP wil ik zeggen: zie die kant van de medaille ook. Zij moeten dit primair in dat licht interpreteren, en niet alleen in het licht van het Hoofdlijnenakkoord. Het is natuurlijk geen signaal in de richting van gemeentebesturen dat zij vooral dit instrument buitengewoon omstandig moeten gaan toepassen. Het is het creëren van de mogelijkheid. Als men die keuze wil maken, heeft men daartoe op grond van deze wettelijke mogelijkheid de gelegenheid. Niet meer en niet minder.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het argument van de gemeentelijke autonomie heb ik de minister al eerder horen noemen. Ik vind het in dit geval toch een beetje gezocht. Juist bij burgemeestersverkiezingen hechten wij namelijk aan een goede nationale regeling. Als je op grond van allerlei argumenten van mening bent dat dit geen goede keus is, dan gaat het niet aan dat je op grond van gemeentelijke autonomie zegt: als men het wil, dan doet men het maar.

Minister Remkes:

Het valt mij op dat de term "gemeentelijke autonomie" soms nogal opportunistisch wordt gehanteerd. Ik ben er een groot voorstander van, die consequent als lijn te kiezen. Vervolgens is die als lijn valabel in dit verband.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister gaat nu direct naar stap twee. Als iets op zichzelf een goede aanvulling op het systeem is, dan is het prima als je dat niet dwingend oplegt en er een keuze in laat. Als je met elkaar op grond van allerlei inhoudelijke argumenten echter vindt dat het niet verstandig is, als je het halfslachtig vindt, vlees noch vis, dan ga je toch niet tegen gemeenten zeggen dat ze zelf maar bekijken of ze er gebruik van maken?

Minister Remkes:

De gemeentebesturen weten die argumenten en omstandigheden ook allemaal. Een gemeentebestuur leest ook hoe het in Zoetermeer gaat. Ik deel het pessimisme van de heer Van der Staaij ten aanzien van de autonome gemeentelijke afweging niet. Onze politieke invalshoek op grond van het Hoofdlijnenakkoord is dat politiek fatsoenlijk gedrag in dit opzicht betekent dat wij dit voorstel hier op deze manier verdedigen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben de minister dankbaar dat hij heeft geprobeerd een inhoudelijke reden aan te voeren en niet alleen verwijst naar het Hoofdlijnenakkoord.

Minister Remkes:

Zo kent u mij toch ook.

De heer Van der Staaij (SGP):

Daarom. Ik ben daar blij mee, maar nog even over de verwijzing naar het Hoofdlijnenakkoord. De minister keek toen een beetje dreigend in de richting van de fracties die zich sympathiek over de gedachte achter dit amendement hebben uitgelaten. Ik heb toch goed begrepen dat het Hoofdlijnenakkoord impliciet uitgaat van het bestaan van het burgemeestersreferendum, in die zin dat dit niet zozeer is afgesproken, maar dat er wordt verondersteld dat het er is? De wereld is wel op meer punten anders geworden. Veronderstellingen kunnen worden bijgesteld.

Minister Remkes:

De wereld is het laatste halfjaar niet veranderd. Ik draag het hart nu een keer op de tong. Het voorstel over deze procedure, inclusief de openbaarheid van de tweede kandidaat, tot stand gekomen onder Paars 2, verdient wat mij betreft niet de prijs van het allermooiste paarse product.

De voorzitter:

Dat is een behoorlijk gewaagde uitspraak.

Minister Remkes:

Dat had ik ook al ingeschat, maar het functioneert dus niet goed. Mevrouw Spies en de heer Van Beek hebben daar ook op gewezen. Ik kom tegelijkertijd op de verhuisproblematiek. Die kwestie is door de CdK's ook bij mij aangekaart. Ik ben in dat kader benieuwd naar de creatieve oplossingen die mevrouw Hamer in haar achterhoofd had toen zij zei dat burgemeesters wel creatieve oplossingen weten. Ik ken een aantal gevallen waarbij die problematiek zich daadwerkelijk voordoet. Ik heb er toch een paar vragen over. De ene leefde kennelijk ook bij de heer Van der Ham. Toen ik de datum van 2007 zag, vroeg ik me af wat dat voor datum was. Daar moet echter geen enkele betekenis aan worden toegekend, begrijp ik. Ik stel vast dat hiermee niet wordt gezegd dat er iets wordt afgedaan aan het uitgangspunt dat een burgemeester normaliter binnen een jaar in zijn eigen woonplaats moet wonen. Ik houd graag vast aan dat uitgangspunt. Dan nog iets over de indruk die heel gemakkelijk kan ontstaan dat er wordt vooruitgelopen op bepaalde situaties. De Kamer weet dat dit aan de overzijde soms zeer gevoelig ligt. Ik veronderstel dat dit amendement is ingegeven door de constatering van de Kamer dat de discussie over de wat meer fundamentele wijziging van de aanstellingswijze van de burgemeester, bepaalde effecten kan hebben op de belangstelling die kan ontstaan en bepaalde praktische bezwaren met zich kan brengen, maar dat daarmee niet vooruitgelopen wordt op welke situatie dan ook. Als die veronderstelling klopt, laat ik het oordeel over het amendement graag aan de Kamer over.

De heer Van Beek (VVD):

Wat mij betreft klopt dat. Het feit dat wij in de formulering het jaartal 2007 hebben genoemd, is puur van wetstechnische aard. Wordt men op 2 mei 2006 benoemd, dan valt men onder artikel 71 en krijgt men zo nodig één jaar uitstel tot 2 mei 2007. Het is dus puur een kwestie dat de zaken goed bij elkaar aansluiten. Dus wij proberen verder geen jaartallen te introduceren. Het uitgangspunt dat er in principe verhuisd moet worden, delen wij volledig. Vandaar dat wij niet gezegd hebben dat iedereen die nu benoemd wordt, vrijstelling krijgt. Het gaat ons erom dat wanneer er bepaalde redenen zijn, men kan verzoeken om vrijstelling. Er zit dus nadrukkelijk een beoordelingsmoment in.

Minister De Graaf:

Voorzitter. Mevrouw Spies heeft gevraagd hoe wij aankijken tegen de praktijk van burgemeestersreferenda. In ieder geval kan geconstateerd worden dat wat betreft de tot nu toe gehouden referenda er niet direct één lijn te trekken valt en dat de ervaringen ermee wisselend zijn naar de aard van de lokale omstandigheden en wellicht ook de politieke verhoudingen. Sommige zijn gelijktijdig gehouden met de gemeenteraadsverkiezingen. Dat waren de eerste, met name Vaardingen en Best. In het geval van Zoetermeer was de opkomst zeer teleurstellend, niet alleen voor de gemeenteraad maar ook voor de bevolking zelf. Het was ook de laagste opkomst tot nu toe. In het geval van Boxmeer was de opkomst wel boven de wettelijk gestelde grens. In het geval van Best was er zelfs sprake van een percentage van boven de 60. Een en ander betekent dus dat het van de aard van de lokale omstandigheden en lokale politieke verhoudingen afhangt of en met hoevelen men in de komende tijd, totdat een eventuele verandering van de aanstellingswijze van de burgemeester heeft plaatsgevonden, deelneemt aan referenda. In het Hoofdlijnenakkoord is niet impliciet maar wel nadrukkelijk uitgegaan van het behoud van het huidige wettelijke instrument. Als de heer Van der Staaij een verschil ziet tussen datgene wat het vorige kabinet hierover vond en wat het huidige kabinet hierover vindt, dan klopt dat, want het zijn namelijk niet dezelfde kabinetten.

De voorzitter:

Ik constateer dat er geen behoefte is aan een tweede termijn. Dan mag ik hopen dat het storm gaat lopen richting Delfzijl!

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag over dit wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 19.05 uur tot 20.35 uur geschorst.

Voorzitter: Verburg

Naar boven