Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

Raming der voor de Tweede Kamer in 2003 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten (28336);

Jaarverslag Bouwbegeleidingscommissie (11107, nr. 100).

De algemene beraadslaging wordt hervat:

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Mevrouw de voorzitter. Dat klinkt toch als vanouds!

Ik wil graag beginnen met de heer Alblas van harte te feliciteren met zijn maidenspeech. Vorig jaar was het mevrouw De Pater die bij de Raming haar maidenspeech hield en vandaag hebben wij gezien wat daarvan in zeer positieve zin kan komen.

Ik ben blij dat het aanvankelijk idee – dat ook bij mij in mijn eerste dagen heerste – om de Raming dit jaar als hamerstuk af te doen, niet is doorgegaan. Er zijn veel sprekers geweest, er zijn veel belangrijke dingen gezegd en het verheugt mij dat ik nu de gelegenheid heb om daarop te reageren.

Ik ben alle sprekers dankbaar voor de vriendelijke woorden en woorden van dank die zijn uitgesproken aan het adres van de medewerkers van de Kamer. In het bijzonder heb ik goed gehoord wat er gezegd is over de begeleiding van nieuwe leden en geheel nieuwe fracties. Als voorzitter van het Presidium stel ik het zeer op prijs dat u dat aan de medewerkers heeft willen zeggen en ik voeg mij graag bij die woorden van dank.

Nu vele woordvoerders de gelegenheid hebben gebruikt, zoals wij ook hoopten en hebben geschreven als Presidium, om wensen over de werkwijze van de Kamer naar voren te brengen, zou ik daarover graag enkele opmerkingen willen maken in het verlengde van hetgeen ik heb gezegd op 28 mei toen ik kamervoorzitter mocht worden. Het blijft mijn invalshoek dat in de Tweede Kamer, de enige direct gekozen landelijke volksvertegenwoordiging, de actualiteit aan de orde moet komen en dat wij daarbij onze eigen agenda moeten bepalen. Wij hoeven niet altijd meteen te vragen wat de regering van een actueel probleem vindt, wij kunnen ook laten blijken wat wij er zelf van vinden. Wij moeten – ik parafraseer hierbij mevrouw Dijksma – de politieke discussie weer binnen onze openbare muren brengen. Wij moeten die politieke discussie ook weer halen uit de in dit opzicht besloten muren van het gebouw van de Eerste Kamer. Daarom juich ik het zeer toe dat op enig moment in de komende tijd, wij weten nog niet precies wanneer dat is, hier in de Tweede Kamer een discussie over de eerste resultaten van de kabinetsformatie zal plaatsvinden, zoals door fracties gevraagd is bij de regeling van werkzaamheden van afgelopen dinsdag.

Ik ben het zeer eens met de uitgangspunten van mevrouw Halsema en mevrouw Kant, die dat het meest duidelijk zeiden, en van anderen dat wij met zijn allen moeten werken aan de versterking van de positie van het parlement ten opzichte van de regering. Die algemene invalshoek laat zich concretiseren in allerlei voorstellen waarover het Presidium – en wellicht op sommige punten de commissie voor de Werkwijze en uiteraard uiteindelijk de Kamer als geheel – nog moet spreken en beslissen, zodat ik daarover vandaag geen definitieve uitspraken kan doen. Dat spreekt vanzelf. Gehoord de inbreng van de meeste sprekers, zijn er een aantal gedachten die wij in ieder geval moeten bestuderen en waarover ik nu reeds iets wil zeggen. Ik noem die in willekeurige volgorde.

Ik begin echter wel met de orde hier in de plenaire vergadering, omdat ik geloof dat op momenten van grote betrokkenheid, emoties, spanning, of hoe je het wilt noemen, in onze samenleving toch altijd in de eerste plaats naar de plenaire vergadering wordt gekeken en minder naar commissies of naar individuele activiteiten van leden, zoals het stellen van schriftelijke vragen. Dat betekent overigens absoluut niet dat de Kamer meer uren zou moeten vergaderen. Ik ben er juist voorstander van dat de Kamer minder uren vergadert en ook minder uren besteed aan de behandeling van vaste onderwerpen zoals een begroting. Op die manier komt er namelijk meer ruimte en zullen meer redelijke tijden gelden bij de bespreking van de actualiteiten. We zouden namelijk niet meer 's avonds laat en 's nachts vergaderen. Als meer details in commissievergaderingen worden behandeld, zal per definitie tijd vrijkomen voor plenaire, politiekactuele debatten en debatten op hoofdlijnen. Ik ben het dus eens met de leden die hebben gezegd dat de Kamer moet vermijden steeds in details te treden. Daarom heb ik gisteren het Presidium gezegd dat er mijns inziens voor de begrotingsbehandelingen in het najaar relatief minder tijd nodig is. Uiteindelijk moet de Kamer zelf beslissen. Natuurlijk heb ik goed naar de leden geluisterd, maar ik vond ook zelf al dat rekening moet worden gehouden met verschillen in fractiegrootte. Op korte termijn zal het Presidium met een voorstel komen en dan zal blijken dat vastgehouden wordt aan een relatief grotere vermindering voor de grotere fracties.

Mevrouw Halsema en mevrouw Kant hebben gesproken over het onderwerp van de meerderheden en minderheden. Het is een open deur als ik zeg dat dit een belangrijk onderwerp is. Ik voeg eraan toe dat het door het Presidium nader bestudeerd moet worden en dat het aan de orde moet komen in de toegezegde nota over de werkwijze van de Kamer die, als de Kamer dat wil, in het najaar wordt behandeld. Die behandeling zal worden voorbereid in de commissie die die moet voorbereiden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil nog een vraag stellen over de spreektijden. De heer Weisglas zei dat het voorstel rekening zal houden met het verschil in fractiegrootte. Dat mag ik inderdaad hopen. Ik heb in eerste termijn echter een vraag gesteld over de absolute bodem voor de spreektijden. Die absolute bodem zou gelden voor de zeer kleine fracties, voor de een-, tweepersoonsfracties. We hebben al gezegd dat voor een totale begrotingsbehandeling een fractie eigenlijk niet met minder toe kan dan met, ik meen, 95 minuten. Ik zou graag zien dat aan een dergelijke bodem werd vastgehouden. Men zou namelijk nog een slag kunnen maken en dan die bodem ook weer lager kunnen leggen.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Ik had het niet over de spreektijden in allerlei andere vergaderingen. Met name had ik het over de spreektijden die bij de behandeling van de begrotingen zullen gelden. In het voorstel dat ik gisteren het Presidium heb voorgelegd, zat een bodem. Dus mijn antwoord op uw vraag is wat mij betreft: ja. Uiteindelijk moet de Kamer hierover beslissen. Ik ben het dus met u eens. Dat blijkt uit mijn voorstel.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Daar moeten we dan nog maar eens goed naar kijken. Er waren overigens verschillende voorstellen en een van de voorstellen impliceerde een verlaging van de bodem. We hebben het over een bodem, maar die moeten wij dan niet steeds lager gaan leggen. We hebben al een bepaald aantal minuten genoemd en gezegd dat met minder een fractie eigenlijk niet toe kan. Ik weet nu niet precies hoeveel minuten dat waren. Aan dat minimum zouden wij echter niet meer moeten tornen.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Ik begrijp u. Ik heb het Presidium een voorstel voorgelegd en als het Presidium ermee akkoord gaat, wordt dat de Kamer voorgelegd. Dat voorstel kent een aantal varianten, onder andere de zeer overmoedige variant met een zeer grote beperking van de spreektijd. Die beperking hield in dat we zelfs geen middagvergaderingen meer zouden hebben. Als voor die variant zou worden gekozen, is uw opmerking terecht, maar ik verwacht niet dat dat gebeurt. Daarom is wat mij betreft het antwoord op uw vraag: ja, uw voorstel zal via het voorstel aan het Presidium de Kamer worden voorgelegd. Dat komt dus nog.

Mevrouw de voorzitter. Ik realiseer mij uiteraard dat fracties verschillend denken over de vraag welk onderwerp voor een plenair debat belangrijk genoeg is. In de afgelopen jaren hebben vooral de fracties van de oppositiepartijen door het agenderen van AO's, mondelinge vragen en interpellaties de agenda bepaald. Die agenda bevatte uiteraard ook de behandeling van wetsvoorstellen en begrotingen. Wellicht is deze gang van zaken begrijpelijk, maar voor de buitenwereld kan dit de, in mijn ogen, niet goede, situatie bevestigen dat de leden van de regeringspartijen er voor spek en bonen bijzitten. Daarom – dat is een andere invalshoek om tot hetzelfde punt te komen – vind ik dat in het algemeen een meer dualistische opstelling van de Kamer goed zou zijn. In dat licht bezien sluit ik niet uit dat af en toe een hoofdlijnendebat wordt geagendeerd – dat gebeurde in de afgelopen periode natuurlijk ook af en toe – omdat het op bepaalde momenten goed is dat de Kamer zich uitspreekt zonder iedere keer te willen wachten op een analyse van alle details, alle technische uitvoeringskwesties en alle grote en kleine zaken in regeringsvoorstellen. Het is goed dat er ook het aan begin van een parlementaire behandeling een politiek debat op hoofdpunten plaatsvindt.

Ik wil zelf nog wel een stapje verdergaan en niet helemaal uitsluiten dat wij af en toe een thema bespreken zonder dat de bewindslieden erbij zijn, dus ook vóór de regering zich in een nota of een wetsvoorstel heeft uitgesproken. Ik vind dat niet altijd alle belangrijke debatten tussen Kamer en regering moeten worden gehouden. Wij moeten er echter geen regel van maken dat vak K een aantal malen per week leeg is als wij hier vergaderen. Hoofdtaak is en blijft onze taak als medewetgever en als controleur van de regering.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik stel mij vooral voor om wel in aanwezigheid van bewindslieden, maar zonder nota's te debatteren. De Kamer krijgt daarbij een soort voorsprong door de mogelijkheid om de regering ook eens te overvallen met haar eigen standpunten.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Tegenover die variant sta ik niet negatief. Die past ook in hetgeen ik net gezegd heb. Ik voel dat de heer Rouvoet zich nu afvraagt of hij zijn woorden op 28 mei voor niets heeft uitgesproken. Ik voeg er daarom aan toe dat niet de voorzitter, maar de Kamer bepaalt wat gebeurt, hoewel de Kamer mij heeft uitgenodigd om dit soort dingen te zeggen. Van dat soort gelegenheden moet je gebruikmaken.

Voorzitter. De laatste maanden en ook vandaag heeft een aantal woordvoerders de wens uitgespro ken om naast onze vaste commissies, die vooral corresponderen met de departementen, themacommissies in te richten. Voorzichtig als ik ben voeg ik daar meteen aan toe dat wij natuurlijk moeten oppassen dat er niet een enorme proliferatie van commissies plaatsvindt. Wij moeten ons ook het nadeel realiseren dat mevrouw Halsema noemde, te weten het plaatsvinden van een competentiestrijd, omdat je iedere keer in allerlei grijze gebieden kunt terechtkomen. Dat neemt niet weg dat ik het onderwerp "themacommissies" positief benader. In het Presidium hebben wij besloten om daarover een notitie op te stellen die wellicht als onderdeel van de hele notitie over de werkwijze naar de Kamer kan gaan. Mevrouw De Pater noemde het "Committee for the future" van het Finse parlement. Wij hebben het rapport daarvan op enig moment aangeboden gekregen via de Nederlandse ambassade. Het is interessant om dat te betrekken bij dit onderwerp.

Het instellen van themacommissies is een beslissing met een zekere politieke uitstraling die onze agenda bepaalt. Dat is ook precies de bedoeling, te denken valt in dit verband aan de commissie inzake biotechnologie. Datzelfde geldt overigens voor het instellen van enquête-, onderzoekscommissies en andere commissies die vanuit de Kamer politiek een bepaalde richting geven. Dat is dan ook precies de bedoeling.

Als er één onderwerp is waarbij de Kamer haar eigen weg en eigen procedures kiest, dan is dat het onderwerp onderzoek. Daar is veel over gezegd en ik zeg daar nu in het algemeen iets over. Op dit moment hebben wij de unieke situatie dat er twee parlementaire enquêtes op hetzelfde moment plaatsvinden, namelijk de bouwfraude-enquête en de Screbrenica-enquête. Zij doen een zeer groot beroep op de leden van de desbetreffende commissies. Ik realiseer mij dat dit ook geldt voor de fracties en in het bijzonder de kleinere fracties, waar die leden gemist worden voor andere taken. Daar staat echter tegenover dat enquêtes bij uitstek de gelegenheid geven om te laten zien dat de Kamer zorgen en vragen uit de samenleving zeer serieus neemt. Enquêtes doen ook een groot beroep op onze medewerkers. Daarom is het vaak nodig om het grootste deel van de medewerkers van enquêtes van buiten aan te trekken. Wij kunnen niet permanent ambtenaren in dienst hebben die twee enquêtes kunnen ondersteunen. Er is ook zeer specifieke deskundigheid nodig over de onderwerpen van een enquête. Ik ben blij dat de Kamer het er mee eens is dat wij geen volledige eigen staf moeten hebben die op ieder moment, bij wijze van spreken, drie enquêtes tegelijk kan helpen. Het is goed dat wij niet de Verenigde Staten willen navolgen, waar de beide huizen van het parlement een enorme hoeveelheid mensen hebben die dat soort dingen doet. Dit neemt niet weg dat voor het voorbereiden en begeleiden van een enquête of een onderzoek een zeer sterk permanent onderzoeksbureau nodig is. Dat is onder de zeer krachtige impuls van mijn voorgangster mevrouw Van Nieuwenhoven tot stand gekomen. Het Presidium zal te zijner tijd voorstellen doen om dat bureau verder uit te bouwen, als dat nodig is. Ik kom straks in iets meer detail terug op vragen die zijn gesteld over het onderzoeksbureau.

Hetgeen ik reeds heb gezegd over hoofdlijnendebatten en wat ik heb gezegd in antwoord op de vraag van mevrouw Halsema, neemt niet weg dat de meeste parlementaire activiteiten natuurlijk debatten met het kabinet zijn, die wij voeren vanuit onze medewetgevende of controlerende functie. Ondanks allerlei verbeteringen die hebben plaatsgevonden, hebben wij in mijn ogen nog steeds niet de beste vorm gevonden voor vele debatten. Vanochtend bleek dat ik niet alleen sta in die opvatting. Ik heb al eerder gezegd dat de debatten vaak te lang zijn, dat er te veel over details wordt gepraat en dat er te veel en te langdradige interrupties zijn. Hier ligt uiteraard een taak voor de voorzitter van de vergadering. Ik vraag mij af, met onder anderen de heer Van Beek en de heer Rouvoet, of het aantal moties echt niet minder kan. Procedureel is dat moeilijk. Daarom doe ik het beroep dat op mij is gedaan, op deze manier op de Kamer. Mijn voorgangster heeft overigens wel eens op bepaalde gronden een motie geweigerd, hoewel het Reglement van orde de voorzitter daar niet echt de bevoegdheid voor geeft. De Kamer heeft haar weigering toen aanvaard. Wellicht dat ik het ook eens ga proberen. Een verdergaande beperking van het indienen van moties is een zaak die zeer secuur moet worden bekeken. Als de wens daartoe zou bestaan, moet dat via de commissie voor de Werkwijze en het Presidium uiteindelijk in de Kamer komen. De heer Rouvoet heeft de interessante gedachte geopperd om met moties te doen wat ook met amendementen gebeurt, namelijk dat een motie automatisch wordt ingetrokken of van de agenda wordt gehaald als de regering haar overneemt. Ik vind dat dit bij het onderwerp moet worden betrokken. Er is uiteraard wel verschil tussen amendementen en moties, maar dat begrijpen wij allemaal.

Bijna alle woordvoerders hebben vanochtend over het vragenuur gesproken. De vorm hiervan is zeker voor verbetering vatbaar. In de paar weken dat ik voorzitter ben, heb ik in die rol gemerkt hoe moeizaam sommige regels functioneren. Eigenlijk gebeurt het iedere week wel dat regels met andere regels in de klem komen. Verder zie je claimgedrag tot stand komen. Al met al is er dus aanleiding om ook dit punt nader te bekijken en de vormgeving van en de regels voor het vragenuur wellicht aan te passen. Het blijkt overigens dat het instrument van mondelinge vragen in de vorige periode vooral door de oppositiefracties is opgepakt, terwijl het vragenuur naar mijn mening bij uitstek een moment is waarop de Kamer in een dualistische verhouding tot het kabinet kan staan. Bovendien kunnen individuele leden dan met korte en flitsende vragen hun stem laten horen en hun gezicht laten zien op televisie tussen twee en drie op dinsdagmiddag. De afgelopen dinsdagen hebben wij al gezien dat bij een serie vragen zeker ook meer leden van een fractie vragen kunnen stellen.

Als we naar het vragenuur kijken, moet ook het voorstel van mevrouw Dijksma en mevrouw Lambrechts om een vast vragenuur voor de minister-president in te stellen, worden bezien. Mijn eigen mening daarover is: het kan gewoon al. Elk lid kan elke week de minister-president naar de Kamer roepen. Persoonlijk aarzel ik om daar een vast ritueel van te maken, want voordat je het weet, vervlakt het en gaat het in zijn tegendeel verkeren. De bedoeling begrijp ik overigens heel goed, want er wordt een verband gelegd met de persconfe rentie van de minister-president op vrijdag. Via de pers wordt de Nederlandse bevolking uitgebreid geïnformeerd door de minister-president, maar hij doet dat niet op de plek waar dat in de eerste plaats moet gebeuren, namelijk de Tweede Kamer. Dat is op zichzelf vreemd. Aan het voorstel zijn voor- en nadelen verbonden en alleen al daarom vind ik dat het nader bekeken moet worden.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Hoe stelt het Presidium zich voor in de komende maanden om te gaan met een groot aantal voorstellen dat vandaag is gedaan en met de opmerkingen van sprekers die wel een paar voorbeelden hebben gegeven, maar nog geen limitatieve lijst van voorstellen?

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Ik heb de Kamer in een kort briefje uitgenodigd een aantal meningen naar voren te brengen. De Kamer heeft dit gelukkig gedaan. Ik ben er overigens van overtuigd dat zij dit ook zou hebben gedaan zonder dat briefje. Er is al eerder formeel en informeel het nodige gezegd over de onderwerpen waarover wij het vandaag hebben. Ook het Presidium en ikzelf hebben hierover gedachten ontwikkeld, met behulp van het ambtelijk apparaat. Over dit alles zullen ik en de andere leden van het Presidium gesprekken voeren met een aantal buitenstaanders, bijvoorbeeld mensen die recentelijk of al wat langer geleden daarover hebben gepubliceerd. Wij kennen allemaal wel namen van mensen die daarover goede ideeën hebben. Dit alles zal uitmonden in een nota van het Presidium aan de Kamer, waarover een besluitvormend debat in de Kamer zou kunnen plaatsvinden, al dan niet na voorbereiding in een commissie. Dat laatste is meer een kwestie van uitwerking.

De heer Van Beek (VVD):

Ik kan mij heel goed vinden in die procedure. Ik hoop wel dat de fracties de gelegenheid krijgen hun ideeën, als zij die nu niet uitputtend hebben aangegeven, nog aan te leveren aan het Presidium, c.q. hun collega's.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Zeker. Wij werken nog verder uit hoe wij dat precies in de procedure doen, maar daartoe zullen wij de gelegenheid bieden; graag zelfs.

De heer Rouvoet heeft gesproken over de indeling van onze eigen zaal, de plenaire zaal, zoals wij hier met zijn allen bijeen zijn. De zaal is tien jaar geleden ingericht op een manier die ik staatsrechtelijk niet zo goed kan begrijpen, namelijk vanuit de gedachte, in ieder geval vanuit het beeld dat een kamerlid vooral discussieert met zijn medeleden. Als je bij de interruptiemicrofoon staat, dan is het net alsof je een willekeurig congres toespreekt. Het is uiteraard geen willekeurig congres, want dit is de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Maar je staat daar en je spreekt als het ware de leden toe. Ik vind dat die opstelling niet aasluit bij de praktijk van de meerderheid van debatten, waarbij de spreker zich richt tot het kabinet in een controlerende of medewetgevende functie, terwijl de spreker zich op het ene moment naar links moet wenden bij het toespreken van het kabinet en op het andere moment naar rechts als hij of zij naar de voorzitter kijkt. Daardoor verlies je het contact met zowel kabinet als voorzitter. Ik heb daarom gisteren in het Presidium de vraag gesteld of het niet mogelijk is het voorzitterspodium en het spreekgestoelte van plaats te laten wisselen, zodat de spreker zowel de bewindspersoon als het grootste deel van de zaal aankijkt. Dat doet meer recht aan de praktijk van onze debatten en aan de staatsrechtelijke verhoudingen. Voor de voorzitter – u ervaart het nu ook, mevrouw de voorzitter – zou die veranderde opstelling het voordeel hebben dat hij of zij even gemakkelijk naar rechts als naar links kan kijken. Er is geen reden om aan te nemen dat het linker deel van de zaal meer aandacht nodig heeft dan het rechterdeel. Het Presidium heeft zich gisteren nog niet definitief uitgesproken over het idee. Ik durf echter wel te zeggen dat de eerste reacties niet negatief waren. Het Presidium heeft, in het licht van de eerste niet negatieve reacties gevraagd om met de architect van onze nieuwbouw, de heer Pi de Bruyn, over dit punt te overleggen, maar ook met anderen binnen en buiten de Kamer, die daarbij betrokken zijn, ter voorbereiding van, als het Presidium en de Kamer ermee akkoord gaan, de uitwerking van dit idee. Om een beetje overmoedig te worden: als iedereen ermee akkoord gaat, zou ik het mooi vinden als dat in het aanstaande kerstreces al zou kunnen gebeuren. Wij zullen het zien.

Naar aanleiding van de vraag van de heer Van Beek heb ik al gezegd wat mijn afronding zou zijn. Die betrof de verdere procedure – daar hoort ook de brief van de fractie van D66 bij – omtrent de organisatie van ons werk en ons constitutionele proces. Die afronding hoef ik nu dus niet meer naar voren te brengen, want dat heb ik al in antwoord op de heer Van Beek gedaan.

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb als het gaat om de verbouwing van de zaal, nog een punt toegevoegd waar ik uw aandacht nog voor wil vragen. Verder wil ik uw aandacht vragen voor mijn opmerking dat het na tien jaar toch niet de bedoeling kan zijn dat de zaal fundamenteel op de schop gaat. Met andere woorden, enige soberheid als het gaat om de beoordeling van de plannen, is op haar plaats.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Ik wilde daar later op terugkomen, maar ik zal dat nu meteen doen. Hetgeen ik heb gezegd over de plenaire zaal betrof de plaatsen van de spreker en van de voorzitter en dergelijke. Omdat ik dat bijna meer staatsrechtelijk dan praktisch vind, heb ik dat in mijn eerste deel gezegd. Bij mijn meer praktische antwoorden had ik willen zeggen dat ik de werkzaamheden in de zaal absoluut niet zie als een verbouwing van de hele zaal, al zal er misschien in de nieuwe opstelling ook iets met de interruptiemicrofoons moeten gebeuren. Ik zie het echter niet als een verbouwing van de hele zaal, maar als groot onderhoud, wat na tien jaar altijd moet gebeuren. Ik wil in mijn verantwoordelijkheid alles op alles zetten om te voorkomen dat wij moeten uitwijken naar de Ridderzaal of een andere plaats, maar dat het in een zomerreces – dat wordt dan 2003 – van acht weken kan gebeuren. Dat is de inspanningsverplichting die ik zelf op mij neem, zodat wij niet gedurende een aantal weken ergens anders hoeven te gaan zitten. Het spreekt echter vanzelf dat ik dat niet kan garanderen.

Bij dit onderwerp hoort ook de vraag van de heer Van Beek over de plaats van gasten. Ik ken uiteraard de opvatting van zijn fractie over bijvoorbeeld het feit dat de voorzitter van de Algemene Rekenkamer hier een keer per jaar staat. Ik ken ook de opvatting van de meerderheid van de Kamer. Wij moeten echter in het algemeen nadenken over de plaats van gasten in de Kamer.

Ik zal nu ingaan op een aantal meer specifieke vragen. Er zijn een aantal vragen gesteld over het constitutioneel proces. De eerste betrof de toezeggingenregistratie. Wat betreft de toezeggingenregistratie in de commissies hebben de DCO's, de diensten commissieondersteuning, vaste, voor alle commissies geldende afspraken gemaakt over de manier van registreren. Het is de bedoeling dat dat op korte termijn te raadplegen zal zijn via een elektronisch benaderbaar bestand. De vraag die vandaag is gesteld door mevrouw Halsema en de heer Teeven ging vooral over een toezeggingenregistratie voor de plenaire vergaderingen. Ik sta daar zeker positief tegenover. Wij zullen bekijken hoe wij dat op de meest praktische manier kunnen uitwerken. Het lijkt mij logisch dat als je dat in commissies doet, je dat ook plenair wilt doen.

Dan de vraag van de heer Teeven of de mogelijkheden van het elektronisch berichtenverkeer in de Kamer voldoende worden benut om de grote stroom van papieren – groen, wit of van welke kleur dan ook – te verkleinen en de informatie gerichter te versturen. Er is een klantenonderzoek gedaan bij de leden van de Kamer en bij de fractiemedewerkers. De behoefte die de heer Teeven naar voren bracht, wordt zeer algemeen gevoeld. De e-mailfunctie wordt uiteraard steeds vaker gebruikt, vooral voor extra procedurevergaderingen, convocaties en andere zaken die snel en op korte termijn naar voren moeten komen. Ook allerlei andere stukken van de Kamer worden met e-mail verstuurd. Tot nu toe gebeurt dit naast de papieren versie. Het gebruik van de e-mail – het is bijna een open deur om dat te zeggen – zal in de nabije toekomst verder worden ontwikkeld. Of e-mail helemaal in de plaats moet en zal komen van papier, moet nader worden afgewogen. Ik weet dat er leden zijn die daar aarzeling over hebben. Ik vind dat zolang die leden er zijn, zij het recht moeten hebben om het ook op papier te krijgen. Dit betekent uiteraard niet dat alle andere leden ook al die papieren moeten krijgen. Dat moet met dit uitgangspunt verder worden uitgewerkt.

Naar aanleiding van veel vragen van de leden Dijksma, Halsema en Lambrechts heb ik een paar opmerkingen over het Onderzoeks- en Verificatiebureau. Ik ga er iets gedetailleerder op in dan daarstraks, maar maak het niet te lang. Ik dank mevrouw Lambrechts voor haar positieve woorden over het draaiboek onderzoek. Na het zomerreces bestaat het OVB uit vijf medewerkers. Dat lijkt vooralsnog voldoende. Wij hebben vorig jaar gekozen voor een groeimodel. Dat betekent dat de huidige formatie zeker niet definitief is. Er wordt regelmatig bezien of groei nodig is. Afgesproken is dat over ruim een jaar een evaluatie plaats zal vinden. Dat is gisteren in het Presidium nog eens bevestigd, overigens op verzoek van – dat mag ik, geloof ik, niet zeggen – het D66-lid van het Presidium. Over een jaar wordt het functioneren van het OVB opnieuw bekeken, de kwaliteit, de meerwaarde, de plaats in de organisatie. Kortom alles, zoals dat hoort bij een evaluatie.

Een vraag was wat het OVB precies doet. Het zwaartepunt ligt op dit moment op het verbeteren van de verificatietaak, op het toetsen en beoordelen van onderzoeken die aan de Tweede Kamer worden aangeboden, bijvoorbeeld de IBO, de interdepartementale beleidsonderzoeken. Bij parlementaire enquêtes – dat was geloof ik ook een vraag – heeft het OVB niet zozeer een formele rol, maar het zou natuurlijk gek zijn zo'n onderzoeksbureau te hebben en het niet te betrekken bij de opzet van enquêtes. Dat gebeurt en is ook gebeurd bij de enquêtes over de bouwnijverheid en Srebrenica.

Mevrouw Dijksma en ook anderen vroegen naar de onafhankelijkheid van het OVB. Die wordt gewaarborgd omdat er een onafhankelijk oordeel over onderzoeken die aan de Tweede Kamer worden aangeboden nodig is ter ondersteuning van de onderzoeksfunctie van de Kamer. De medewerkers van het OVB verzorgen daartoe onafhankelijke analyses, toetsen, onderzoeken, enz. Daarnaast is er een bijzondere presidiumadviseur, die gisteren formeel benoemd is door het Presidium en door het hoofd van het OVB. Die onafhankelijke adviseur heeft de taak om het Presidium te adviseren over voorstellen van leden uit de commissies voor onderzoek. Die voorstellen worden aan het Presidium voorgelegd en die moeten dan getoetst worden. Daar helpt de bijzondere presidiumadviseur het Presidium bij. Dat is ook een antwoord op de vraag van mevrouw Lambrechts. Het Presidium heeft wel degelijk een eigen taak, de autonomie van de commissies daarbij niet doorkruisend, want een onderzoek komt primair uit een commissie.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Ik heb een vraag over de werkzaamheden van het OVB. Zojuist werd opgemerkt dat die voor een deel zouden bestaan uit het mee helpen opzetten van enquêtes. Zou het voor de toekomst niet veel interessanter zijn als het OVB deel uit zou gaan maken van de staf van een enquête, zodat de Kamer haar eigen enquêteapparaat op orde krijgt?

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Wanneer ik het heb over een groeimodel en het OVB groter wordt, zou het onlogisch zijn om een dergelijk onderzoeksbureau in de Tweede Kamer te hebben en tegelijkertijd bij iedere enquête een staf op te zetten waarbij wel geholpen wordt maar waarin geen mensen van het OVB zitten.

Mevrouw de voorzitter. Ik kom bij het antwoord op een aantal vragen die meer gaan over de ondersteunende kant van ons werk, het gebouw, de beveiliging etc. Ik heb naar aanleiding van de nadere vragen van de heer Van Beek over de plenaire zaal al antwoord gegeven. De renovatie zal ook benut worden om de technische mogelijkheden te creëren om elektronisch dataverkeer per zitplaats te introduceren en daarmee elektronisch stemmen mogelijk te maken. De beslissing daarover is nog niet genomen. Maar het zou dwaas zijn om, als je acht weken in de zaal bezig bent, een jaar later de zaak opnieuw te gaan openbreken omdat er faciliteiten voor elektronisch stemmen moeten komen. Vooruitlopend op een beslissing wordt dit systeem ingebouwd in de zomer van 2003. Als de Kamer dit te zijner tijd wenselijk vindt, is het eenvoudig om het verder te installeren. Onderzoek heeft trouwens uitgewezen dat stemmen bij handopsteken sneller gaat dan elektronisch stemmen en in de huidige politieke verhoudingen lijken hoofdelijke stemmingen minder nodig te zijn. Maar dat is misschien politiek gezien een gevaarlijke opmerking en ook enigszins in strijd met mijn wens dat er meer dualisme moet komen.

Ik heb al gesproken over het renovatieplan en de wens om met de Kamer niet naar de Ridderzaal te gaan. Naar aanleiding van vragen van de heer Van Beek en anderen wil ik nog iets zeggen over een aantal andere huisvestingsvragen. Dezer dagen is weer gebleken hoe krap de huisvesting van de Tweede Kamer is. Ik ben blij dat de heer Teeven zei dat hij zeer tevreden is met de huisvesting voor zijn fractie. Gelukkig zijn er ook van anderen positieve geluiden gehoord. Wij realiseren ons echter buitengewoon goed dat heel veel leden en medewerkers van de Kamer en de fracties op werkplekken zitten die niet de "schoonheidsprijs" verdienen. De fracties beschikken nu over 41m2 per lid, ook bestemd voor de huisvesting van de persoonlijk medewerkers. Daarbij is het speciale probleem dat fracties die ten gevolge van de verkiezingsuitslag kleiner zijn geworden, het op zich goede recht hebben om de medewerkers in een overgangsperiode wat langer te houden. Dat geeft per definitie huisvestingsproblemen bij grotere fracties die een stuk kleiner zijn geworden. We weten dan over welke fracties we het hebben. Je ziet dat probleem daar heel duidelijk. De heer Van Beek zegt dat het gebouw niet gekrompen is. Figuurlijk gesproken is het echter wel een beetje gekrompen, omdat van kleinere fracties nog een grotere groep medewerkers aanwezig is. Dat is een praktisch probleem.

Plein 23 komt in het voorjaar van 2004 in gebruik. Er is dan 50m2 per lid beschikbaar.

De heer Van Beek (VVD):

Ik neem aan dat de heer Weisglas dit onderwerp hiermee afsluit. Ik had een overzicht gevraagd.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Ik zeg u toe dat wij het overzicht dat u vraagt over de verdeling van de verschillende categorieën in het gebouw, zullen opstellen.

De heer Van Beek (VVD):

Ik weet overigens uit eigen ervaring dat niet alle leden in onze fractie erop achteruit zijn gegaan. Er is er een die er behoorlijk op vooruit is gegaan.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Niet in uw fractieruimte.

Ik zeg u hierbij het overzicht van de verdeling over de categorieën graag toe. Ik heb naar aanleiding van een interruptie ook al iets gezegd over de plaats van gasten van buiten.

Plein 23 zal in het voorjaar van 2004 dus beschikbaar komen, wat een behoorlijke oplossing biedt voor veel van de problemen die ik kort genoemd heb. Daarnaast is er nu in samenwerking met de Rijksgebouwdienst, de architect en de gemeente Den Haag een verkenning gedaan van mogelijkheden om in, aan en op de bestaande gebouwen uitbreiding van het gebouwenareaal te realiseren. De eerste resultaten zijn vorig jaar aangeboden aan mijn voorgangster en aan de heer Hofstra – de heer Hofstra heeft mij overigens gevraagd om hem te verontschuldigen, omdat hij dacht dat de planning van de dag anders zou zijn – waaruit de zeer nauwe betrokkenheid van de Bouwbegeleidingscommissie blijkt bij alles wat met nieuwbouw te maken heeft. Ik wil graag dat er snel verder wordt gestudeerd en dat er, als daartoe wordt besloten, voorstellen worden gedaan voor de uitbreiding. De beslissing daarover is echter nog niet genomen. Ik hoop dat eind van dit jaar nadere besluitvorming plaatsvindt op basis van een advies van de BBC, zodat er snel verder kan worden gewerkt.

Veel leden zijn ingegaan op de verhuizingen. De doos van de heer Rouvoet is nog niet gevonden, maar iedereen doet nu zijn best, die te vinden. Hoewel ik mij kan voorstellen dat het zeker voor de nieuwe fracties allemaal veel te lang heeft geduurd, stel ik toch, wellicht wat onbescheiden, vast dat wij na de verkiezingen de noodzakelijke verhuizingen sneller dan ooit tevoren hebben kunnen uitvoeren. Vijf weken na de installatie van de nieuwe Kamer en vier weken nadat het vlekkenplan – het plan waarin is opgenomen waar iedereen zit in het gebouw – door het Presidium is vastgesteld, zit iedereen op zijn plek. Natuurlijk zijn er nog wel wat problemen, maar alles wordt op alles gezet om ook de laatste problemen op te lossen. Dat is toch een prestatie van de daarbij betrokken diensten en van de vele externe verhuizers die ons daarbij helpen geholpen. In een weekeind zijn zo'n 500 werkplekken opnieuw ingericht. Vroeger waren wij tot ver in het zomerreces met de verhuizingen bezig. Deze positieve beoordeling neemt niet weg dat – mevrouw Halsema, ik zie dat u een krant leest, terwijl u mij heeft gevraagd dat in deze zaal niet meer te doen! – een goede evaluatie moet plaatsvinden van de verhuizingen, die ook met de fracties besproken zal worden. Daarvan kan geleerd worden, want het staat vast dat er op enig moment weer wordt verhuisd.

De beveiliging is een zeer belangrijk onderwerp. Jammer genoeg is het nodig om te zeggen – mevrouw Halsema bracht dit al naar aanleiding van ervaringen van haar fractie naar voren – dat dit onderwerp in de afgelopen periode steeds belangrijker is geworden. Ik hoef niet toe te lichten waarom, want wij weten dat allemaal. Het voordeel, voorzover je daarvan in dit verband kunt spreken, daarvan is dat eenieder gevoeliger is geworden voor de noodzaak van een goede beveiliging. Dat geldt zeerzeker ook voor mijzelf. Ik heb in de eerste week van mijn voorzitterschap veel gesprekken binnen en buiten de Kamer gevoerd met betrokkenen bij de beveiliging van het gebouw en van personen om ook voor mijzelf goed te weten dat ik mijn verantwoordelijkheid op dat punt zo goed mogelijk kan dragen. Al lang voor de verkiezingen heeft het Presidium gevraagd om de beveiliging van de toegangen met name tot het niet-publieke gebied te verbeteren. Het is nu voor derden te gemakkelijk om met mensen die hier vast werken, leden of medewerkers, even mee te lopen als men het gebouw binnenkomt. Zolang dat technisch het geval is, hebben onze medewerkers van de Beveiligingsdienst de instructie om daar zeer attent op te zijn. Er zijn voorzieningen getroffen dat de Beveiligingsdienst zeker op kamerdagen ook naast de ingangen controleert. In een publiek gebouw als het onze, met zo veel bezoekers, mag je van de leden en de anderen die hier werken, vragen om zelf zeer actief te zijn, bezoekers niet vrij door het gebouw te laten lopen en te accepteren dat beveiligingsmensen precies willen weten wie wat waar doet. Ik heb overigens geen aanwijzingen dat dit niet gebeurt.

De bezoekers aan de openbare vergaderingen worden overigens sinds kort gedetecteerd op zwaardere metalen voorwerpen en dergelijke. Dat gebeurt bij de ingang Lange Poten, waar de bezoekers aan de publieke tribune binnenkomen. Als u zelf recentelijk gebruik hebt gemaakt van deze ingang, hebt u gezien dat daar zo'n poort staat waar de mensen doorheen gaan. Bestudeerd wordt, en dit moet op korte termijn beslist worden, of het ook op andere plaatsen in het gebouw een optie is om de beveiliging zo te verbeteren.

Veel leden hebben over de Statenpassage gesproken. Wat mij betreft is het motto: zo toegankelijk als mogelijk en zo veilig als noodzakelijk. Voor mij moet de veiligheid echt voorop staan. Als ik moet kiezen tussen toegankelijkheid en veiligheid, kies ik voor veiligheid. Dat is mijn uitgangspunt. Tegen die achtergrond worden er voorzieningen aangebracht in de Statenpassage om tussen de passage en meer afgesloten delen van het gebouw veiliger doorgangen te creëren Op zich heeft dat nog niets met een eventuele openstelling te maken. Dan zal ook worden nagegaan of de eerder door een grote kamermeerderheid geuite wens voor een meer publieke openstelling van de Statenpassage, verantwoord is. De heer Van Beek zei: stop ermee. Mevrouw Halsema en de heer Alblas zeiden: het is gezien het karakter van ons gebouw sympathiek om het wel te doen. Dat is het dilemma tussen zo toegankelijk als mogelijk en zo veilig als noodzakelijk.

Ik heb nu gezegd wat ik ervan vind. Er is nog geen beslissing genomen. Het Presidium moet op basis van de dán voorliggende voorstellen, met name de veiligheidsvoorstellen, beslissen en vervolgens zal de definitieve besluitvorming plaatsvinden. Ik voeg daaraan toe dat er ook varianten mogelijk zijn, bijvoorbeeld dat de Statenpassage op niet-kamerdagen is opengesteld voor een tentoonstelling of om onze mooie kerstboom te bewonderen. Ik herhaal dat veiligheid voorop moet staan. Als openstelling in het licht van de veiligheid niet kan, dan maar niet.

De heer Van Beek (VVD):

Dezelfde overweging heeft mij tot mijn uitspraak gebracht. Bent u het in principe met ons eens dat dit automatisch inhoudt dat publieksfuncties zoveel mogelijk aan de Statenpassage moeten grenzen? Werkfuncties, zoals het CIP, moeten in het werkdeel, het dubbel beveiligde deel zijn ondergebracht. Je moet voorkomen dat er in beide richtingen veel bewegingen plaatsvinden.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Ja, dat brengt mij op het onderwerp Centraal Informatiepunt. Uw vraag hangt daar natuurlijk mee samen. Het plan om het Centraal Informatiepunt te vestigen op Binnenhof 5-7 is gewijzigd. Dit was een besluit van het Presidium waar het op terug is gekomen. Doorvoering van het plan zou een zeer grote verbouwing hebben betekend ten koste van fractiehuisvesting en ten koste van allerlei andere voorzieningen, zoals de postkamer. Het alternatief is nu de Burgerzaal en de bistro. De verbouwing zal zo worden uitgevoerd dat niet gebeurt waar u bang voor bent: dat je het Centraal Informatiepunt vanuit allerlei publieke plaatsen kunt benaderen. Als het Centraal Informatiepunt op deze plaats wordt gevestigd, worden de toegangen tot de huidige Burgerzaal en de bistro vanuit het publieke deel afgesloten. Je zult er kunnen komen via een trap vanaf het huidige bodestation bij de grote zaal. Het nieuwe Centraal Informatiepunt zal bouwtechnisch gerealiseerd worden als een toevoeging aan de niet-publieke ruimte. Dat neemt niet weg dat ik het met u eens ben dat je niet te veel tijdelijke voorzieningen moet creëren. Ideaal gezien moet de vervanging voor wat nu de Burgerzaal is, niet tijdelijk zijn. Ik kan dat helaas niet garanderen. Als vervanging denkt men bijvoorbeeld aan de Van Someren Downerzaal of de Schepelzaal. Daar kleven echter ook de door u genoemde nadelen aan en dat plan is dus nog niet helemaal uitgewerkt. Het spreekt vanzelf dat er een Burgerzaal met meubilair en mogelijkheden tot films zal blijven bestaan en dat er geen periode mag zijn waarin die faciliteit niet beschikbaar is. Het ontvangen van grote groepen geïnteresseerden behoort immers tot het naar buiten treden met ons werk en het tonen aan zoveel mogelijk mensen in de samenleving van wat wij hier doen.

De heer Van Beek (VVD):

U heeft mij gedeeltelijk gerust gesteld door aan te geven dat het CIP niet meer bereikbaar is vanuit de Statenpassage. Er ontstaat echter wel een situatie waarin een mooie voorziening die goed voldoet, verplaatst wordt, met alle kosten die daaraan verbonden zijn. Is dat wel zo verstandig? Moet er niet geconcludeerd worden dat er eigenlijk niets mankeert aan de mogelijkheden voor het publiek en dat er alleen een goede plek voor het CIP moet worden gevonden? Ik geef u in overweging om het bijbehorende kostenplaatje nog een keer bij uw beslissing te betrekken.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Ten aanzien van het kostenplaatje heb ik begrepen dat de gevonden oplossing goedkoper is dan nieuwbouw voor het CIP. Er is onvermijdelijk sprake van nadelen maar die hebben te maken met de krapte in het kamergebouw.

Mevrouw De Pater heeft gevraagd naar ontruimingen en calamiteitenplannen. Er zijn ontruimingsplannen en een calamiteitenplan beschikbaar. Er wordt door de bedrijfshulpverlening en de bedrijfsbrandweer regelmatig geoefend in ontruimen. Er staan voor dit jaar nog twee ontruimingsoefeningen gepland. Ik heb niet de vrijheid om aan te geven wanneer en waar die oefeningen zullen worden gehouden. Overigens kom ik hiermee op de opmerkingen van de heer Alblas over de zorgen van de LPF-fractie ten aanzien van brandveiligheid en nooduitgangen in Koloniën. Ik heb begrepen dat gisteren reeds maatregelen zijn genomen om die zorgen voor een deel weg te nemen. Aan het geheel wegnemen van de al dan niet terechte zorgen zal binnenkort worden gewerkt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

In de acht jaar dat ik zitting heb in de Kamer kan ik mij herinneren dat wij een bommelding hebben gehad en er een ontruiming moest plaatsvinden. Ik kan mij echter niet herinneren dat er een oefeningsontruiming heeft plaatsgevonden tijdens een sessie van de Kamer.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Ik kan het mij wel herinneren. Er wordt evenwel altijd geoefend in een bepaald deel van de Kamer. Misschien heeft u er een goede neus voor om net in het deel van het gebouw aanwezig te zijn waar geen oefening plaatsvindt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Moet er niet geoefend worden op het geheel ontruimen van de Kamer?

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Calamiteiten en branden zijn vaak in een deel van het gebouw. Ontruimingen worden dan ook per deel geoefend. Ik was eens tijdens een oefening als eerste ondervoorzitter verantwoordelijk omdat mevrouw Van Nieuwenhoven niet aanwezig was; je krijgt ogenblikkelijk iedereen op je nek omdat zij de kamer niet wilden verlaten voor een oefening. Mijn voorgangster zou hebben gezegd: u wilt het allemaal niet weten.

De heer Alblas (LPF):

Ik ben de heer Weisglas dankbaar voor het feit dat hij onze problemen met veiligheid au serieux neemt. Toch nodig ik hem uit om de nooduitgangen van onze fractiekamer te bekijken.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Ik zal daartoe zeker op korte termijn overgaan, samen met de heer Bakker, de directeur Bedrijfsvoering.

Met name de heer Van Beek heeft vragen gesteld over de ambtelijke organisatie. Reeds onder de heer Deetman is de verdere professionalisering van de aansturing van het ambtelijk apparaat van de Kamer ingezet. Het Presidium en de Kamer hebben toentertijd besloten dat een managementteam moest worden opgericht – nu bestaande uit de griffier en de directeuren met een aantal adviseurs – dat op basis van een duidelijk mandaat van het Presidium aan de griffier, en via hem aan de twee directeuren, voor een heldere aansturing van de medewerkers zorgt.

Het Presidium heeft daarbij een toezichthoudende rol, maar uiteraard ook op een groot aantal punten de eindverantwoordelijkheid en eindbeslissing. Dat geldt in het bijzonder voor de voorzitter in de formele rol die hij heeft. Ik kan u verzekeren dat ik in de korte tijd dat ik voorzitter ben, heb gemerkt dat over veel zaken door de voorzitter en door het Presidium echt wordt beslist.

De verdeling van taken heeft ook te maken met de Wet op de ondernemingsraden. In artikel 46 daarvan wordt bepaald dat de voorzitter van de Kamer – dat geldt op een departement ook voor een minister – niet kan optreden als bestuurder van de onderneming. Dat doet de griffier. Op een departement doet dat de secretaris-generaal. Dat neemt niet weg dat het Presidium het recht en de plicht heeft om te beslissen over belangrijke benoemingen. Ik doel dan op de griffier, die door de Kamer wordt benoemd. Ik denk ook aan de directeuren, de plaatsvervangend griffiers en, zoals gisteren is benoemd, de bijzonder adviseur onderzoek en het hoofd van het OVB. Zij worden allen benoemd door het Presidium. Daaraan gaat een secure procedure vooraf, die ik niet tot in detail zal beschrijven. De voorzitter, de eerste en de tweede ondervoorzitter van het Presidium hebben altijd een gesprek met een selectie van de sollicitanten. Het Presidium heeft daarbij recht van inzage in alle voorliggende stukken en eventuele assessments. Uiteindelijk neemt het Presidium de beslissing. Ik vind dit een goede taakverdeling. Ik zou niet willen dat dit soort beslissingen bij het Presidium of de voorzitter worden weggenomen. Dat is niet de bedoeling.

De heer Van Beek heeft gesproken over de portefeuilleverdeling in het Presidium. Laat ik maar gewoon zeggen wat ik ervan vind. Ik ben er niet enthousiast over en wel om dezelfde reden als mevrouw Dijksma noemde. De voorzitter is vrijgesteld. Hij of zij besteedt de volledige werktijd aan het voorzitterswerk. Mijn ervaring tot nu toe is dat een voorzitter twee à drie uur per week aan zijn eigen fractie besteedt door aanwezig te zijn in een fractievergadering. Daarbij blijft het dan zo'n beetje. Een voorzitter is dus volledig vrijgesteld. Dat geldt uiteraard niet voor de overige leden van het Presidium. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de leden van het Presidium die uit de kleinere fracties komen. Ik heb mijn aarzelingen over een taakverdeling, want ik denk dat zaken dan blijven liggen. Volgens mij werkt het niet, als een lid van een kleine fractie als lid van het Presidium verantwoordelijk is voor het personeelsbeleid en alles op het gebied van personeelsbeleid via die persoon in het Presidium naar de voorzitter moet. Ik vind het collegiale bestuur dat het Presidium uitoefent, zeer grote voordelen hebben. Zoals men weet, zit ik al acht jaar in het Presidium; eerst als tweede ondervoorzitter, daarna als eerste ondervoorzitter en nu als voorzitter. Mij bevalt de collegiale vorm van bestuur in het Presidium zeer goed. Ik ben niet enthousiast over de instelling van een formele taakverdeling in het Presidium.

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb in mijn betoog het collegiale bestuur genoemd; ik wil dat ook handhaven. In mijn fractie leeft echter de wens om iets meer met portefeuilles te doen, omdat het voor een aantal onderwerpen van belang is dat de leden daar extra goed naar kijken. Je kunt daarbij denken aan de bouw, het personeel en onderzoeken. Het is niet onze intentie om het langdradiger, stroperiger of moeilijker te maken. Er moet meer bestuurlijke aandacht zijn voor een aantal zaken die aan de orde zijn.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Ik ben het met u eens. In de praktijk blijkt ook dat sommige leden van het Presidium meer affiniteit hebben met het ene aspect van het werk en anderen weer meer met een ander aspect van het werk. Ik zal de argumenten niet herhalen, maar ik ben niet voor een formele taakverdeling.

Het spijt mij dat mevrouw Halsema, als ik het goed heb gehoord, het Presidium als een politiek orgaan aanduidt. Natuurlijk, het Presidium is samengesteld uit leden van de Kamer, uit politici derhalve, maar deze leden zitten er heel duidelijk niet namens hun fractie. In de praktijk van het Presidium blijkt dat ook, soms tot ongenoegen van fracties zo is mij bekend. In het huidige Presidium zitten drie leden méér dan in het voorgaande, zodat vrijwel alle fracties nu in het Presidium zitten; via een plaatsvervangende constructie zitten alle fracties in het Presidium. Ik ben blij dat er nu meer leden uit de grote en de kleine fracties betrokken worden bij het werk in het Presidium met betrekking tot de procedurele, organisatorische en andere kwesties die er spelen.

Over de automatisering kan ik kort zijn, omdat, als ik goed heb geluisterd, in het algemeen gesproken de woordvoerders – de heer Van Beek, mevrouw Lambrechts en anderen – tevreden waren over het werk van de dienst automatisering. Dit op een aantal meer gedetailleerde punten na waar ik op terug kan komen, zoals de telefoons of het Kamer-thuisproject. Dat is wel eens anders geweest. Wij hebben hier te maken met een per definitie moeilijk en soms moeizaam proces als een onderdeel van het werk, maar thans blijkt dat "wij", of liever "zij", het in de vingers hebben en dat het goed gaat. Dit dan afgezien van altijd voorkomende schoonheidsfouten en problemen; dat hoort er nu eenmaal bij.

Daar waar het gaat om het bekendmaken van ons werk door middel van het thuis te ontvangen geregisseerde beeld en het geluid van de plenaire zaal, zijn er vergevorderde plannen. Het kan al via intranet en het zou nu vanaf 4 september ook kunnen via internet. Het is de bedoeling dat in de loop van het najaar ook het beeld en het geluid van commissiezalen via internet thuis ontvangen kunnen worden.

Een heel ander onderwerp betreft het verzuimpercentage bij de medewerkers van de Kamer. Mevrouw Lambrechts heeft daar een opmerking over gemaakt; zij maakte daarbij een vergelijking met het onderwijs. Het is een punt dat nog niet goed is. Het verzuimpercentage, exclusief zwangerschapsverlof, ligt op 9,1. Dit was in 2001 9,3%, zodat wij een kleine zegening tellen. Dit percentage is inclusief het langere verzuim. Binnen de rijksoverheid was het percentage 7,9 in 2001. Dat wil zeggen dat wij slechter zijn en dat is niet goed. Het is altijd moeilijk de oorzaken te bepalen, maar als zodanig kunnen genoemd worden: werkdruk, fysieke omstandigheden, relatief veel ouder personeel en het feit – dat lijkt mij een heel belangrijke oorzaak – dat er veel taken en functies zijn die een hoge fysieke belasting hebben. Die taken zijn niet uitbesteed. Denk aan onze medewerkers van de schoonmaakdienst en van het restaurantbedrijf en aan anderen. Dat maakt het verzuimpercentage hoger. In het algemeen zie je dan ook dat het ziekteverzuim hoger is bij de uitvoerende diensten dan bij de directie constitutioneel proces, waar andersoortig werk wordt gedaan, fysiek minder zwaar werk. De Tweede Kamer werkt zeer hard aan de intensivering van het verzuimbeleid, of beter: het niet-verzuimbeleid. De doelstelling is, het ziekteverzuimpercentage in twee jaar met zeker 2% te doen verminderen, waartoe nu allerlei dingen plaatsvinden: trainingen, verzuimbegeleiding voor de leidinggevenden en andere vergelijkbare zaken.

Ten slotte, mevrouw de voorzitter, kom ik bij een aantal diversen en ik zal proberen daar snel doorheen te gaan. De heer Rouvoet en mevrouw Halsema spraken over inschrijving bij wetgevingsoverleg: een sprekerslijst bij wetgevingsoverleg. Laat ik er kort over zijn: ik vind het een goed idee en ik zal het met deze intentie in het Presidium en zonodig in de commissie werkwijze naar voren doen brengen.

Mevrouw Halsema sprak over de Europese ondersteuning. Ik ben blij dat zij het op dit moment naar voren brengt. Het ging met name om het punt van de samenwerking met de Eerste Kamer, daar waar het betreft de Europese ondersteuning van de beide Kamers van de Staten-Generaal. Toevallig heeft gisteren een gesprek plaatsgevonden zoals dat regelmatig plaatsvindt, tussen de voorzitter van de Eerste Kamer en mijzelf, samen met de griffier en een aantal andere medewerkers van beide kanten. Daarbij is dit punt besproken. De heer Braks en ik hebben de griffiers gevraagd om uiterlijk 1 oktober a.s. een voorstel te doen voor de werkelijke integratie van de twee ondersteunende diensten die nu nog apart bij de twee Kamers bestaan. Bij de Tweede Kamer is die vastgeklonken aan de commissie voor Europese Zaken. Een en ander zal ook bekeken worden in het licht van het ook in mijn ogen interessante en goede rapport dat onze oud-collega Van Baalen op verzoek van de commissie voor Europese Zaken heeft gemaakt en dat overgenomen is door die commissie. Dat ging over het vanuit de Kamers plaatsen van een persoon in Brussel om daar het werk ten behoeve van de Staten-Generaal te volgen.

Op een korte vraag van de heer Alblas over de cursus voor de nieuwe leden geef ik een eveneens kort antwoord. Er komt na de formatie een tweede ronde, ook voor de leden die naar verwachting dan weer nieuw zijn. Uiteraard kan iedereen daaraan weer geheel of gedeeltelijk meedoen.

Er is gevraagd of het Kamer-thuisproject voor iedereen vóór 1 september gerealiseerd kan zijn. Het antwoord is ja, mits alle leden die vertrokken zijn hun apparatuur inleveren. Daaraan wordt hard gewerkt, maar wij zijn er nog niet helemaal.

Ik kan geen garantie geven over de KPN-aansluiting die nodig is voor het Kamer-thuisproject. Er wordt hard achter KPN aangezeten om ook dat rond te krijgen. Het streven is erop gericht om een en ander vóór 1 september te realiseren maar de garantie dat dit helemaal lukt, kan helaas niet gegeven worden.

Er heeft een aanbesteding van de telefonie plaatsgevonden. Er waren twee keuzes. Dutchtone is eruit gekomen. Uiteraard heeft die aanbesteding volgens de regels plaatsgevonden. De bereikbaarheid voldoet aan het contract maar moet nog beter. Daaraan wordt gewerkt. Over de buitenlandse bereikbaarheid zijn niet veel klachten bekend. Met de binnenlandse bereikbaarheid gaat het in sommige delen van het land – Assen bijvoorbeeld – zeer slecht. Dat moet gewoon verbeterd worden en dat is de taak van degene met wie wij het contract hebben afgesloten. Als de bereikbaarheid in het buitenland heel slecht zou zijn, bijvoorbeeld in sommige delen van de Verenigde Staten, zou overwogen kunnen worden op beperkte schaal andere abonnementen – ik noem maar weer Dutchtone – te nemen om het probleem daar op te lossen.

Mevrouw De Pater sprak over de kinderopvang. De praktijk leert dat ouders de voorkeur geven aan kinderopvang in de buurt van de woonplek en niet zozeer bij de werkplek. Veel kamerleden wonen niet in de buurt van Den Haag en dan is kinderopvang in Den Haag niet zo praktisch. De praktijk leert dat veel medewerkers ook liever kiezen voor kinderopvang in de buurt van de woonplek. Als de meerderheid dat wil, brengt onze wetgevende taak met zich dat wij alles op alles moeten blijven zetten om de kinderopvang in Nederland beter te maken. De vraag is evenwel of kinderopvang in dit gebouw de oplossing is. Overigens, vanochtend stond een kinderwagen op de publieke tribune.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Ik wil mevrouw De Pater toch wel bijvallen. Welke praktijk leert de heer Weisglas dat er hier geen behoefte aan kinderopvang is?

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Dit is gebleken uit enquêtes die zijn gehouden onder zowel de leden als de medewerkers.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Het kan aan mij liggen, maar ik heb die enquêtes de afgelopen jaren niet langs zien komen.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Misschien waren die enquêtes voor een specifieke groep, voor mensen die persoonlijk bij het belang van kinderopvang betrokken zijn.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

En misschien was dat heel onverstandig. Als ik dan een suggestie mag doen: misschien kun je enquête nog een keer houden.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Excuses voor mijn iets te persoonlijk gerichte opmerking, maar als daaraan behoefte is, zullen wij de enquête nog een keer houden.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Kinderopvang is een faciliteit waarmee zich wellicht richt op de mensen die daarvan nu gebruik zouden kunnen maken. Echter, bij zo'n groot bedrijf als dit lijkt het mij goed je niet alleen op die personen te richten, maar ervoor te zorgen dat je deze faciliteit gewoon hebt. Komen mensen in de toekomst in de omstandigheid dat zij inderdaad behoefte hebben aan kinderopvang, dan kunnen zij alsnog een keus maken en zelf bepalen of zij hun kinderen hier of in de buurt van de woonplek onderbrengen. Die keus zouden dan zowel de medewerkers als de kamerleden kunnen hebben, maar ik kan mij ook voorstellen dat de crèche niet uitsluitend bestemd blijft voor kinderen tot anderhalf of twee jaar. Ook voor mensen met wat grotere kinderen kan het af en toe plezierig zijn om te kunnen zeggen: ik combineer het een met het ander, heerlijk!

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

We gaan nog een keer onderzoeken hoe groot de behoefte is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Misschien mag ik dit nog van harte ondersteunen. Ik vind namelijk dat deze organisatie enigszins archaïsch begint te worden, gelet op de wijze waarop wij gelegenheid bieden om arbeid en zorg met elkaar te combineren en gelet op de mogelijkheden die wij de mensen in dit huis bieden om te emanciperen.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Dit was de laatste stimulans om te zeggen dat wij nog een keer een serieus onderzoek zullen doen.

Dan een heel ander onderwerp, het onderwerp waarover mevrouw De Pater sprak. Het terras bij het ledenrestaurant is beveiligd en beschikbaar, zeker op deze mooie dagen. Bij verdere nieuwbouwplannen zal zeker worden nagegaan of een terras zoals Speakers Corner tot de mogelijkheden behoort. Of dat het geval zal zijn, is nu nog niet te zeggen.

Mevrouw De Pater stelde ook een vraag over de recessen. De recesperioden worden vastgesteld aan de hand van de voorstellen van de landelijke commissie vakantiespreiding. Zoals bekend, kunnen scholen van deze voorstellen afwijken en dat gebeurt ook. Voor een bedrijf als de Tweede Kamer, waarvan de leden uit het hele land komen, is dat buitengewoon nadelig. In het herfstreces gelden in de diverse regio's verschillende periodes. Je moet dan kiezen. Wat wij doen, is proberen elk jaar onder een andere regio te vallen, zodat de verdeling in ieder geval zo eerlijk mogelijk is. Dit is echter een probleem dat wij zelf niet kunnen oplossen.

Mevrouw Halsema heeft voorgesteld de neveninkomstenregeling te verscherpen. Dat voorstel staat haaks op het standpunt dat de commissie Emolumenten nog niet zolang geleden heeft ingenomen. De meerderheid van die commissie pleitte namelijk voor afschaffing van de regeling. Dat weet mevrouw Halsema uiteraard. Waarschijnlijk brengt zij daarom haar opvatting hier nog een keer naar voren. Ik denk dat het goed is om het onderwerp nader te bezien in het Presidium en uiteindelijk te bekijken wat de Kamer ervan vindt. Ik geloof niet dat ik er nu veel meer over moet zeggen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nieuwe Kamer, nieuwe rondes; daarom spreken wij weer uitgebreid over de werkwijze. Ik vraag u of de commissie Emolumenten opnieuw met een voorstel kan komen waarover wij met elkaar in debat gaan. Ik vind het heel goed als kamerleden zich inzetten voor de samenleving, maar dat hoeft niet gepaard te gaan met nog rijker worden dan wij al zijn. Ik zou dus zeggen: opnieuw ter discussie stellen.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Akkoord, ik zal via het Presidium aan de commissie Emolumenten vragen om het onderwerp nog een keer op haar agenda te zetten.

Mevrouw Kant heeft opnieuw een vraag gesteld over de sollicitatieplicht voor oud-kamerleden tot de leeftijd van 57,5 jaar. De griffier en ik hebben een brief geschreven d.d. 20 juni, waarin staat dat het Presidium heeft besloten om te wachten op een notitie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en op basis daarvan nader te besluiten. Ik heb inmiddels begrepen dat de notitie op zeer korte termijn, volgende week, beschikbaar kan zijn. Ik wil graag doen wat in de brief wordt voorgesteld, namelijk op het moment dat de notitie er is, nader bezien wat er aan deze kant gedaan moet of kan worden. Uiteraard beslist de Kamer ook bij dit onderwerp uiteindelijk.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik zal kort zijn, want ik heb ruim gebruikgemaakt van interruptiemogelijkheden om nadere verduidelijking te vragen. De voorzitter van het Presidium heeft uitgebreid geantwoord, waarvoor mijn dank. Dat wil niet zeggen dat wij met alle antwoorden even gelukkig zijn, maar de discussie daarover kan ook later in het Presidium, in de commissie voor de Werkwijze of in zaken die de voorzitter van het Presidium heeft voorgesteld worden voortgezet.

Ik ben naar voren gekomen, omdat twee collega's direct een vraag gesteld hebben met het verzoek of wij die in tweede termijn wilden beantwoorden. Mevrouw Dijksma vroeg wat wij ervan vinden om gesprekken te houden met ministers. Dat vinden wij een goed idee. Wij hebben alleen in staatsrechtelijke zin een paar voorwaarden voor het moment waarop die plaatsvinden. Wij hebben het gevoel dat ze pas kunnen plaatsvinden als de desbetreffende ministers beëdigd zijn en dat de Kamer geen recht van aanbeveling voor ministers benoemingen mag krijgen. De gesprekken moeten dus plaatsvinden na de beëdiging van ministers. Dat houdt in dat de constituerende vergadering van het kabinet eerst moet hebben plaatsgevonden. In de praktijk zal dat erop neerkomen dat ook eerst het debat over de regeringsverklaring heeft plaatsgevonden. Daarna kunnen wat ons betreft de uitnodigingen uitgaan. Overigens kan dat ook in de huidige structuur al. Wij zijn dus in principe positief.

Mevrouw Kant vroeg wat wij ervan vinden als procedurevergaderingen openbaar worden. Op dat punt aarzel ik, niet omdat ik er enig bezwaar tegen zou hebben als het gaat om datgene wat er aan de orde is. Ik ben echter bang dat procedurevergaderingen politiseren als ze openbaar worden en dat er een heel scala van andere zaken aan de orde komt. Ik wil dat graag nog eens bestuderen, ook in het kader van de discussies die de voorzitter van het Presidium ons in het vooruitzicht heeft gesteld.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Ik dank de heer Weisglas voor zijn uitgebreide beantwoording van de vragen die op zo'n divers vlak gesteld zijn. Op een aantal zaken hoef ik niet meer in te gaan. Ik verwacht dat daar andere momenten voor komen of dat ze terugkomen in de notitie die ons toegezegd is om de werkwijze van de Kamer nog eens uitgebreid te bespreken. Ik vond zijn opmerking dat wij hier af en toe een thema moeten bespreken voordat de regering zich daarover heeft uitgesproken of zonder dat er bewindspersonen bij aanwezig zijn, heel interessant. Het kan allebei. Ik vraag mij wel af aan de hand van wat voor soort notitie wij dan spreken. Als wij in het wilde weg gaan debatteren, gaan wij allemaal een andere kant uit. Dan is de structuur weg en ik weet niet of dat nou het hoofdlijnendebat bevordert. Ik vond het verder een heel interessant idee.

Ik kom terug op de vraag wat de meerwaarde is van een vast vragenuurtje voor de minister-president op dinsdagmiddag. Ik heb daar bij interruptie van gezegd dat als het erom gaat dat wij onze positie als Kamer ten opzichte van de pers – die kan onmiddellijk op vrijdagmiddag vragen stellen omdat iedereen behoefte heeft om vers van de lever te horen wat het kabinet op vrijdag heeft gedaan – willen verbeteren, wij op een andere manier met deze vraag moeten omgaan. Wij gaan er natuurlijk niet over wanneer het kabinet vergadert. De dinsdag is naar mijn inschatting echter niet geschikt voor een dergelijk vragenuurtje als het kabinetsberaad op vrijdag is, want dan is het weekend er overheen gegaan. Ik zei net bij interruptie niet voor niets dat wij het dan op vrijdagmiddag moeten houden. Als wij die positie serieus nemen, zouden wij er inderdaad over na kunnen denken om te overleggen met het kabinet of wij bijvoorbeeld "maandag wasdag" een nieuwe inhoud kunnen geven. Als het kabinetsberaad op maandag wordt gehouden, zijn wij maandagavond of dinsdag aan de beurt. Dan is het nog actueel. Het is een brainwave waar wij met elkaar over door moeten denken. Wij moeten de voor- en nadelen op een rij zetten en natuurlijk de discussie met het kabinet hierover aangaan.

De heer Weisglas zei dat Statenpassage zo toegankelijk als mogelijk en zo veilig als noodzakelijk moet zijn. Ik onderschrijf dat van harte. Maar waar een wil is met betrekking tot de toegankelijkheid in combinatie met de veiligheid, is een weg. Ik wil die toegankelijkheid eigenlijk overeind houden. Er moet dus naar een goede combinatie daarvan worden gezocht.

Ik kom nu op de vragen over hoorzittingen met de nieuwe ministers. De vraag is in mijn herinnering destijds gesteld naar analogie van wat wij met het kiezen van de voorzitter van deze Kamer hebben gedaan. Ik sta daar even bij stil. De voorzitter van deze Kamer is van ons en dat blijft hij ook. Er is dan een ander soort discussie over zijn ambitie. Staatsrechtelijk zijn die ministers niet van ons. Ik sluit mij aan bij hetgeen de heer Van Beek heeft gezegd over de volgorde. Eerst krijgen wij straks een discussie met de onderhandelaars namens de beoogde coalitie over het strategisch document. Daarna komt er een formatie en vervolgens een regeringsverklaring of een regeerakkoord. Op dat moment zou ik als kamerlid niet alleen een discussie willen aangaan met de minister-president over de regeringsverklaring, maar zou ik ook met de verschillende bewindspersonen willen doorspreken wat hun ambitie op hun beleidsterrein is. Misschien gaat dit een beetje in de richting van hetgeen mevrouw Lambrechts heeft gezegd over dat actualiteitenoverleg. De actualiteit van dat moment is de regeringsverklaring. Ik wil de nieuwe bewindslieden in zo'n debat natuurlijk niet vragen wat voor vlees ik nou in de kuip heb, zoals wij dat wel doen als het gaat om onze eigen voorzitter. Op het moment dat je met de nieuwe bewindslieden kunt spreken over hun ambities op hun beleidsterrein, kun je als medewetgever anticiperend aan het werk gaan en controleren of die ambities ook waargemaakt worden.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Om een misverstand uit de weg te ruimen: het gaat er niet om dat wij gaan bekijken wat voor vlees er in de kuip zit. Ik geef overigens toe dat ik dat in allerlei gevallen wel interessant zou vinden. De verschillende partijen gaan uiteindelijk over de ministers die zij aanwijzen. Op het moment dat zij beëdigd zijn, is het evenwel interessant en van belang om met hen over hun ambities voor de komende periode te spreken.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Halsema had het over parlementair fatsoen. Zij zei dat de kamerleden, als het nodig is, solidair met elkaar kunnen zijn en een volwassen hindermacht kunnen vormen bij arrogant gedrag van het kabinet. Ik denk ook dat dit zo is. Je kunt verschillend denken over het moment waarop de Kamer bepaalt dat zij iets als arrogant ervaart kan verschillen, maar in een duaal bestel zit de Kamer op dat moment onder leiding van de zelfgekozen voorzitter op een andere stoel dan het kabinet. De Kamer moet daaraan blijven vasthouden.

Over de gekwalificeerde minderheden waarover mevrouw Halsema sprak, merk ik op dat ik het belangrijk vind gemotiveerd te weten waarom op een gegeven moment een bepaalde kwalificatie de doorslag geeft. In eerste instantie had ik nog onvoldoende zicht op wat mevrouw Halsema daarmee bedoelde.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vind dat het Presidium daarover voorstellen zou moeten doen. Ik ben mij volledig bewust van het verschil in interpretatie van arrogantie. Wij noemen dat politiek over het algemeen. Ik zou het plezierig vinden om met elkaar af te spreken dat de Kamer niet meer accepteert dat een minister moties naast zich neerlegt of dat een minister vragen van oppositiepartijen niet beantwoordt. We zijn volgens mij een heel eind opgeschoten, als ik met mevrouw De Pater als vertegenwoordigster van een toekomstige coalitiefractie zou kunnen afspreken dat zij het niet accepteert dat een CDA-minister moties naast zich neerlegt.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Als kamerlid voorspel ik dat ik het niet accepteer dat een motie die door een meerderheid van de Kamer is aangenomen, zomaar door een bewindspersoon naast zich neergelegd wordt. In dat geval neem je jezelf als kamerlid niet serieus. Dat ben ik volstrekt met u eens.

Wat betreft het al of niet openbaar zijn van de procedurevergaderingen, zet ik graag de voor- en nadelen op een rij. Het lijkt mij minder wenselijk om ook in procedurevergaderingen in een politieke discussie terecht te komen. Wij doen elkaar daar ook geen plezier mee.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Gelet op het debat en de waardevolle toelichting door de kamervoorzitter stel ik vast dat de gehele Kamer streeft naar meer duale verhoudingen tussen parlement en kabinet. Dit doet mij groot genoegen. Mijn fractie hoopt op een verlevendiging van het debat in de komende vier jaar. Wij hopen ook dat de coalitiemeerderheden en de coalitiepartijen de minderheden en de oppositiepartijen in de Kamer volop de ruimte zullen geven af te wijken van de consensus of van de politieke "mainstream" in Nederland.

Gezonde en levendige democratische verhoudingen vergen ook discipline – ik ben mij daarvan bewust – en afwezigheid van dreiging. Ik stel vast dat, terwijl het debat hier vrijer moet worden, veel politici zich onvrijer gaan voelen. Tegelijkertijd spreken wij ook over een toename van de beveiliging in dit huis. Ik moet bekennen dat, als ik daarnaar luister, ik ook een beetje dwars begin te worden. Ik vind dat wij dit werk in alle openheid moeten kunnen doen. Ik wil hier de hartenkreet kwijt dat de enkelingen onder het publiek – het zijn natuurlijk enkelen – die verschil van mening met dreigementen onderstrepen, daarmee moeten ophouden. Het is slecht voor de levendigheid van het parlementaire debat. Ik vind dat wij daar niet voor moeten wijken.

Terug naar het parlement. De voorzitter maakte een aantal algemene opmerkingen over de verhouding tussen meerderheden en minderheden in het parlement. Hij zei dat hij daar in een nota op terug zou komen. Ik heb echter een veel specifiekere vraag gesteld. Die vraag luidde of het Presidium bereid is minderheidsbesluitvorming toe te staan. Daar is geen antwoord op gekomen. Daarom dien ik daar een motie over in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kamerleden en fracties optimaal gebruik dienen te kunnen maken van het parlementaire instrumentarium;

overwegende dat nu veranderingen in de werkwijze van de Kamer, voorstellen voor toevoegingen aan de parlementaire agenda en verzoeken om onderzoek kunnen worden geblokkeerd door een parlementaire meerderheid;

verzoekt het Presidium, te komen met voorstellen voor wijziging van de werkwijze waardoor minderheidsbesluitvorming ten aanzien van de bovengenoemde onderwerpen mogelijk wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Jense, Kant, Rouvoet, Dijksma, Alblas en Lambrechts.

Zij krijgt nr. 15(28336).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil de heer Weisglas danken voor zijn uitgebreide beantwoording. Ik denk dat de ministers in een toekomstig kabinet daar een voorbeeld aan kunnen nemen. Het overkomt mij namelijk zelden dat ik op vrijwel al mijn vragen een antwoord krijg. Een punt is echter blijven liggen en dat betreft de commissie-stiekem, ofwel de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Tot dusver heeft daar maar een beperkt aantal fractievoorzitters toegang toe. De fractie van GroenLinks heeft altijd een nogal moeilijke verhouding gehad tot de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Ik weet ook niet of dat in de toekomst zal veranderen. Ik wil hier alleen het verzoek herhalen om alle politieke fracties toegang te geven tot de commissie-stiekem. Ik vind eigenlijk dat alle kamerleden middels de commissie voor Binnenlandse Zaken toegang zouden moeten kunnen hebben tot de commissie-stiekem. Dan is het vervolgens aan politieke partijen om te besluiten of zij van dat recht gebruik zullen maken.

Mevrouw Kant deed een interessant voorstel om de procedurevergaderingen openbaar te gaan maken. Ik ben daar een groot voorstander van. Procedurele conflicten hebben namelijk een zware politieke betekenis. Daar wordt veel uitgevochten. Ik denk dat publiek en pers daar toegang toe moeten hebben.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de voorzitter van de Kamer voor zijn uitvoerige beantwoording. Ik proef daar ook heel duidelijk vernieuwingsgezindheid uit en grote ontvankelijkheid voor de voorstellen die van de zijde van de Kamer zijn gedaan. Dat doet ons buitengewoon veel deugd. Wij kunnen ons vinden in de procedure die hij voorstelt met betrekking tot zo'n vernieuwingsagenda en in zijn voorstel om de voorstellen die wij middels de brief van onze fractievoorzitter De Graaf hebben gedaan en de vele andere voorstellen die hier zijn gedaan, in een nota te laten uitmonden, waar de Kamer dan per onderdeel "ja" of "nee" tegen kan zeggen. De reden waarom wij voor die vorm hebben gekozen en niet onmiddellijk zelf tot moties zijn overgegaan, is dat vandaag ook al uit het debat blijkt hoe belangrijk het is om daar met elkaar over te praten en om de gedachten te scherpen, zodat wij die voorstellen goed vorm kunnen geven en uiteindelijk kunnen werken aan een draagvlak voor een groot aantal van die voorstellen. Er moet niet al te haastig worden ingestemd met een of twee voorstellen en niet met de rest. Dat was in elk geval onze vrees en daarom hebben wij voor deze vorm gekozen. Ik ben de voorzitter uiteraard dankbaar dat hij die ook in dankbaarheid heeft ontvangen en de plek geeft die zij toekomen.

Wat nog rest is dat wij met elkaar een datum moeten afspreken, een datum met tempo. Daarbij moeten wij onszelf opleggen dat wij die niet al te ruim nemen. Wij kunnen namelijk alleen al over de voorstellen die vandaag zijn gedaan vier jaar met elkaar discussiëren. Wij moeten dus niet al te ruim de tijd nemen, maar wel voldoende om dat draagvlak te creëren, opdat wij in september of oktober over zo'n vernieuwingsagenda kunnen spreken en die dan ook handen en voeten kunnen geven. Ik ben namelijk bang dat wij anders weer gewoon overgaan tot de orde van de dag, zoals wij dat altijd gedaan hebben, en geen gebruik maken van het momentum. Er is op dit moment sprake van een vernieuwingsgeest en die moeten wij zien vast te houden. Dat kan ook vorm krijgen in een groot aantal van de voorstellen die wij hebben besproken.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Ik heb in eerste termijn al het een en ander gezegd. Daar is door de heer Weisglas uitgebreid op geantwoord. Ik acht het van het allergrootste belang dat wij zo snel mogelijk aan de hand van een notitie van het Presidium gaan spreken over de vernieuwing van de werkwijze van de Tweede Kamer. Ik zou met mevrouw Lambrechts willen vragen wanneer de heer Weisglas die notitie ongeveer naar de Kamer denkt te kunnen sturen. Naar mijn mening zouden wij dat gesprek in september of oktober moeten hebben. Dat is van belang omdat het nieuwe parlement dan ook meteen opnieuw kan beginnen. Het zou ons ook in de gelegenheid stellen om wellicht in de komende jaren met een aantal zaken te experimenteren.

Ik heb gemerkt dat er aanvankelijk nogal wat aarzelingen waren over een aantal van de voorstellen waar in ieder geval mijn fractie wel degelijk groot voorstander van is. Met wat meer creatief meedenken, zoals mevrouw De Pater dat deed, zou bijvoorbeeld een vragenuur met de minister-president er toch kunnen komen. Dat zou voor de Nederlandse Tweede Kamer een behoorlijke vernieuwing kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor het periodiek actualiteitenoverleg met ministers en staatssecretarissen. Ik acht dit een van de voorstellen die terug zouden moeten komen in zo'n notitie. Ik wil nog opmerken dat ik niet helemaal meegekregen heb wat de reactie van de heer Weisglas was op het voorstel over een parlementair begrotingsbureau. Dan zou de commissie voor de Rijksuitgaven in de toekomst als – zoals ik dat zei – financiële waakhond van het parlement kunnen optreden.

Verder ben ik blij met de reacties van de heer Van Beek en mevrouw De Pater-van der Meer als het gaat om de hoorzittingen waar verschillende fracties in deze Kamer onder aanvoering van, ik meen, GroenLinks om hebben gevraagd. Het lijkt mij goed dat nieuwe bewindslieden na hun aantreden de ruimte krijgen om met de nieuwe Kamer over de ambities voor de komende jaren te spreken. Wij kunnen dan ook een aantal ijkpunten vaststellen op basis waarvan wij iedere keer weer met elkaar bespreken of er van al die ambities ook iets terecht is gekomen.

Voorzitter. Tot slot merk ik nog op dat de spreektijden inderdaad moeten worden ingekort.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. In de eerste plaats dank ik de heer Weisglas voor de wijze waarop hij zijn antwoorden gegeven heeft, voor zijn openheid waar het gaat om een aantal suggesties. Het is goed om een open instelling te hebben als het erom gaat dat er wel wat vernieuwingen en aanpassingen van procedures nodig zijn om het werk in de Kamer nog beter te doen en aantrekkelijker te maken, maar ook inhoudelijk tot verbeteringen te komen. Ik dank hem ook voor de positieve reacties op de opmerkingen die ik heb gemaakt namens de fractie van de ChristenUnie. Bijvoorbeeld de inschrijving voor een wetgevingsoverleg is een punt waar ik al een aantal jaren mee tob, omdat ik meer dan eens meemaak dat je een wetgevingsoverleg, dat ingrijpend is, goed voorbereidt en dan 's maandagsmorgens te horen krijgt dat je maar een kwartier spreektijd hebt, terwijl je het onderwerp zo belangrijk vindt dat je er veel meer tijd voor nodig hebt. Dat kan plenair tot uitdrukking gebracht worden door in te schrijven. Welnu, dat moet bij wetgevingsoverleg, zeker als het ter vervanging van plenaire behandeling van wetsvoorstellen is, op dezelfde wijze gaan. Ik zie voorstellen daartoe graag tegemoet.

Dan mijn suggestie over de wijze van omgang met overbodige moties, bijvoorbeeld moties die door de regering ten volle overgenomen worden. Ik zie een voorstel daartoe graag tegemoet. Ik heb even overwogen om daarover een motie in te dienen, maar daar heb ik maar van afgezien. Laat ik het goede voorbeeld geven en de royale toezegging van de heer Weisglas maakte dat ook onnodig.

Voorzitter. Op het punt van de spreektijden bij de begroting heb ik goed gehoord van de voorzitter dat de eerdere concrete afspraken die zijn gemaakt over bodems voor een- en tweepersoonsfracties blijven bestaan en dat van daaruit wordt opgebouwd, waarbij het aantal minuten spreektijd voor de begrotingen per zetel afneemt naarmate het aantal zetels toeneemt. Wij zullen het uiteindelijke voorstel in zijn geheel aan dat uitgangspunt toetsen.

Ik heb in eerste termijn in kritische zin iets gezegd over het vragenuurtje met de minister-president. Ik heb gezegd dat ik graag wil meedenken en ik ben daar vast mee begonnen. Ik heb het altijd een principieel punt gevonden in de discussie dat eerst de pers wordt geïnformeerd waarna vervolgens de media naar kamerleden, fractievoorzitters en specialisten beginnen te bellen, terwijl deze de besluiten als zodanig nog niet kennen. We kennen nu sinds enige tijd een proces waarbij we voortdurend elektronisch digitaal worden geïnformeerd over kabinetsbrieven. Dat gebeurt op heel korte termijn. Wat verzet zich ertegen om voordat de persconferentie plaatsvindt, direct na de ministerraad, op zo kort mogelijke termijn de besluitenlijst van de ministerraad kenbaar te maken richting Kamer? Zou met de minister-president en de ministerraad besproken kunnen worden of hier mogelijkheden liggen? Wat 's middags aan de pers gemeld kan worden, kan op hoofdlijnen ongetwijfeld ook al aan de Kamer worden gemeld. Daarmee is het principiële punt in ieder geval meegenomen dat de Kamer rechtstreeks en niet via de krant wordt geïnformeerd. Ik vind het prachtig als daar persberichten van de RVD bij kunnen zijn, maar ik laat dat graag over aan de invulling. Ik wil deze suggestie meegeven als een nadere uitwerking. Dat staat los van de vraag of je daar vervolgens een vragenuurtje over moet houden. Ik wil daar graag in blijven meedenken.

Voorzitter. Tot slot dank ik de heer Weisglas voor zijn reactie op mijn opmerking over een meer dualistische inrichting van deze zaal. Wij zijn het er samen over eens dat er iets zou moeten veranderen. De heer Teeven heeft mij geïnterrumpeerd met de vraag "Zit het hem daar nu in?" Ik denk het niet. Het gaat uiteindelijk vooral om de attitude, de cultuur. In dat opzicht ligt er een mooie uitdaging, ook voor de nieuwe coalitiefracties. Het eerste toetsmoment om te kijken of er werkelijk sprake is van vernieuwing en meer dualisme in dit huis zal het debat zijn over het strategisch document. Wij zullen als ChristenUnie nauwlettend volgen in hoeverre de nieuwe coalitiefracties de ruimte krijgen en benutten om eigen standpunten te verdedigen – ook als deze afwijken van een strategisch document – en in voorkomend geval onafhankelijk van elkaar moties meetekenen of steunen. Mevrouw De Pater heeft een opmerking gemaakt die mij hoopvol stemt. Ik neem aan dat zij deze, zoals alles wat zij vandaag heeft gezegd, namens haar fractie heeft gemaakt. Zij vindt het onacceptabel dat aangenomen moties door een kabinet niet worden uitgevoerd. Wij zullen elkaar daar graag aan helpen herinneren.

Mevrouw Kant (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik vind het heel positief in de beantwoording van het Presidium bij monde van de voorzitter van de Kamer dat de opstelling is dat er meer dualisme moet komen en dat de positie van de Tweede Kamer versterkt moet worden. Wij zijn het daar voor het merendeel roerend over eens. De praktijk moet uitwijzen of wij dat ook gaan verbeteren, want dat is natuurlijk de bedoeling. Als je je daarover uitspreekt, dan vind je dat het beter kan dan het gegaan is. Wij vinden dat ook. Alles valt of staat met veranderingen die je aanbrengt in de cultuur van de betreffende fracties en kamerleden, maar ook een kamervoorzitter kan daar op zijn eigen manier een bijdrage aan leveren. Wij hopen van harte dat hij dat zal doen. Mijn fractie zal dat ook doen en ik hoop dat andere fracties dat ook zullen doen.

Mevrouw de voorzitter. Een aantal vragen is niet beantwoord. Mevrouw Halsema heeft gesproken over de commissie-stiekem, de commissie Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Ik heb ook gesuggereerd om die commissie op te heffen. Daar is geen reactie op gekomen. Ik wil ook graag weten hoe we daar procedureel mee verder moeten gaan. We krijgen nog een discussie over de vaste commissies met oog op de themacommissies. Kan het daarin worden meegenomen? Of krijgen we op een eerder moment al een discussie over de wijze waarop deze nu nog bestaande commissie voortgang moet vinden?

Een ander punt heeft te maken met het debat in eerste termijn over het functioneren van de Kamer. Ook mevrouw Halsema heeft toen heel duidelijk een uiteenzetting gegeven over de minderheid en de meerderheid en over de mogelijkheid dat een meerderheid van de Kamer belangrijke debatten of initiatieven van de zijde van de oppositie blokkeert. Ik heb hierop geen reactie gekregen. Ik snap ook wel dat dit te maken heeft met de vraag wat het Presidium of de voorzitter namens de gehele Kamer kan verwoorden, want dat is bij dit onderwerp toch wel het probleem, maar ik wil graag weten op welke wijze wij hierop terug kunnen komen, zodat het punt niet ondersneeuwt.

Ik heb de suggestie gedaan om procedurevergaderingen van kamercommissies openbaar te maken. Dit voorstel komt voort uit mijn ervaringen in de afgelopen vier jaar. Mevrouw De Pater heeft gezegd dat zij er niets voelt om ook die vergaderingen te doen verworden tot politieke discussies. Dat is echter de afgelopen jaren juist het probleem geweest. In die vergaderingen werden op niet-inhoudelijke gronden politieke besluiten genomen. Vaak is het besluit om geen debat te houden, gebaseerd op een politieke afweging. Over het al dan niet houden van een debat wordt echter niet in het openbaar verantwoording afgelegd. Dat heeft er naar mijn gevoel vaak toe geleid dat je ten onder gaat in een procedureel gevecht en je als kamerlid weer naar een ander middel moet grijpen. Ik doe dat ook niet altijd met veel plezier. Mij is nogal eens verweten dat ik vaak kamervragen wil stellen. Ik doe dat dan omdat de desbetreffende vaste commissie het niet nodig vindt om over het onderwerp een debat te voeren. Soms ben je dan tien vragenrondes verder voordat er eindelijk een debat over plaatsvindt. Openbaarheid van commissievergaderingen kan dat proces wellicht versnellen.

Mevrouw De Pater-Van der Meer (CDA):

Ik heb iemand geciteerd die sprak over het politiseren van procedurevergaderingen. Vervolgens heb ik gezegd dat ik graag vanuit die optiek wil weten wat de voor- en nadelen zijn. U noemt nu zelf het voorbeeld dat uw wens om een bepaald politiek debat te voeren in de procedurevergadering werd overruled. Wij hebben ook gewisseld dat wij soms willen debatteren zonder ministers of zonder een regeringsstandpunt. Ik wil nadrukkelijk onderscheid maken tussen de bedoeling van een procedurevergadering en de debatten die interessant zijn voor het publiek.

Mevrouw Kant (SP):

Het probleem is dat u zaken uit elkaar wilt halen die in de praktijk niet uit elkaar gehaald kunnen worden. U zegt dat dit kan, maar ik heb vier jaar de procedurevergaderingen meegemaakt. Ik kan er een boek over schrijven. Ik zal dat overigens niet doen, want dat is zonde van mijn tijd. In die vergaderingen worden dingen politiek afgekaart. Dat is een politiek proces. Dat geldt voor een deel van de procedurevergadering niet, maar voor een ander deel wel. Zonder argumenten kan de meerderheid tijdens zo'n vergadering een belangrijk politiek debat tegenhouden Openbaarheid kan een belangrijke bijdrage leveren aan de verbetering van dat proces. Iedereen die daar niet voor is, mag mij een argument geven waarom de procedurevergaderingen wel besloten moeten zijn. Ik kan geen enkel argument daarvoor noemen. Mocht een onderwerp per se in beslotenheid besproken moeten worden, dan kan dat op dat moment wel. Ik zie echter niet in waarom die vergaderingen altijd besloten moeten zijn.

Ik wil best een inkijkje geven in wat ik de afgelopen jaren heb meegemaakt. Ik wilde soms netjes de procedure volgen die geldt als iets niet urgent is, namelijk via een brief aan de vaste commissie, maar een meerderheid in de procedurevergadering vindt agendering dan niet nodig zonder dat daar veel argumenten voor geleverd hoeven te worden. Vervolgens moet je in de plenaire zitting om een brief of een debat over het onderwerp vragen. De Kamer doet zichzelf daar onrecht mee. Als een kamerlid vindt dat een onderwerp politiek urgent is, wordt een kamerlid min of meer gedwongen om dat in deze zaal verder uit te vechten. Niet zelden was het resultaat van het in het openbaar aangaan van de discussie daarover dat een debat blijkbaar wel onontkoombaar is. Men moet mij niet vragen waarom dit zo werkt, maar ik denk dat het geen verantwoording afleggen door de coalitie over de politieke afweging om al dan niet een debat te houden daarmee te maken heeft. Ik hoop dat ik nu goed heb uitgelegd waarom ik de procedurevergadering graag openbaar zou willen maken. Ik heb daarover ook een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterend dat er in het algemeen geen reden is om het vaststellen van procedures in beslotenheid te doen;

overwegende dat openbaarheid ertoe bijdraagt dat besluiten over procedures op basis van inhoudelijke argumenten zullen worden genomen;

spreekt uit dat ook de procedurevergaderingen van de kamercommissies in principe openbaar zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Halsema. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(28336).

Mevrouw Kant (SP):

De sollicitatieplicht is mijn laatste punt. De voorzitter heeft daar namens het Presidium niet inhoudelijk op gereageerd en bovendien hebben niet alle fracties een reactie gegeven. In het verleden hebben wij over dit onderwerp gediscussieerd. De vraag die voorligt is mijns inziens heel helder: moeten er andere regels gehanteerd worden voor ex-kamerleden dan voor andere werklozen? Ik denk dat die afweging voor iedere fractie helder te maken is en dat daar geen uitgebreide verdere discussie voor nodig is. Daarom heb ik ook hierover een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat er geen reden is om andere regels te hanteren voor ex-kamerleden dan voor andere werklozen met een uitkering;

verzoekt de regering, via een wijziging van de Wet APPA over te gaan tot invoering van een sollicitatieplicht voor toekomstige ex-kamerleden jonger dan 57,5 jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant, Halsema, Alblas en Teeven. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(28336).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U hebt de brief natuurlijk gelezen: er komt een notitie van de minister. Bent u van plan om deze motie aan te houden totdat wij die notitie bespreken? Of wilt u de notitie niet bespreken en de motie volgende week in stemming brengen? Er is een notitie toegezegd. Is het niet verstandig om de gedachtewisseling daarbij voluit te voeren? Dan kunnen alle argumenten worden gewisseld en wordt u op uw wenken bediend.

Mevrouw Kant (SP):

Ik denk dat ik duidelijk heb aangegeven dat alle fracties naar mijn mening een heldere keuze kunnen maken. Die notitie komt er inderdaad aan. Volgens mij is de vraag echter helemaal niet zo ingewikkeld: vinden wij dat de huidige regeling moet gelden als wij straks uit de Kamer verdwijnen? Daarom heb ik hiervoor geen notitie van het kabinet nodig. Daarom licht ik de kamerleden er ook specifiek uit ten opzichte van andere politieke ambtsdragers in ons land. De notitie gaat tenslotte niet alleen over kamerleden. Ik vind dat alle fracties best vandaag – de discussie is vaker gevoerd – een afweging kunnen maken of er voor hun leden die straks de Kamer verlaten een sollicitatieplicht moet gelden, net als voor alle andere werklozen in het land. Daarom zal de motie volgende week in stemming gebracht worden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U hebt daarin naar ik aanneem verdisconteerd dat het stemgedrag van een aantal fracties zal afhangen van het feit dat wij de discussie over de notitie nog zullen voeren. U had zelf ook op de gedachte kunnen komen dat de motie in ieder geval door een aantal fracties prematuur gevonden zal worden. Los van de inhoud zou dit tot een afwijzing van motie kunnen leiden.

Mevrouw Kant:

Dat risico bestaat natuurlijk zeker. Nogmaals, ik denk dat elke fractie op basis van de feiten, ook zonder notitie, op vrij eenvoudige wijze kan afwegen of die uitzonderingspositie wel of niet moet blijven bestaan. Als uw fractie ervoor kiest om eerst de notitie af te wachten, is dat natuurlijk geheel aan u. Mocht de motie het om die reden niet halen, dan proberen wij het gewoon opnieuw. Dat lijkt mij geen probleem.

De heer Teeven (LN):

Voorzitter. Ik dank de heer Weisglas voor zijn duidelijke beantwoording. Ik heb een paar opmerkingen over de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Onze fractie ondersteunt de opmerking van mevrouw Halsema van harte, dat alle fracties in principe lid zouden moeten zijn van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Dat geldt zeker in een tijd waarin veiligheid ons allen bezighoudt en ook de rol van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten nadrukkelijk aan een beschouwing wordt onderworpen, bijvoorbeeld door de door de regering ingestelde commissie-Van Haak. Naar mijn mening hebben alle fracties, en de mensen die namens die fracties worden aangewezen, een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de vertrouwelijkheid van het besprokene in de commissie.

De heer Weisglas is duidelijk geweest over de maximumspreektijden. Ik heb evenwel ook een opmerking gemaakt over een wat puntiger beantwoording van de zijde van het kabinet. Ik hoor graag van de heer Weisglas of hij bereid is om de leden van het kabinet daarop af en toe nadrukkelijk te wijzen.

Ik ben het volledig eens met mevrouw Kant op het punt van de openbaarheid van de procedurevergaderingen. Ik heb in de afgelopen vijf weken dat ik procedurevergaderingen heb bezocht al een paar keer meegemaakt dat sommige beslissingen politiek getint zijn. Niet alle verzoeken komen daardoor ogenblikkelijk op de agenda. Ik ondersteun daarom het verzoek van mevrouw Kant en de motie op dit punt. Het voordeel daarvan voor een kleine fractie als de mijne is dat bij openbaarheid een beleidsmedewerker in voorkomende gevallen die vergaderingen kan bezoeken om waar te nemen wat er gebeurt. Die medewerker heeft daarbij geen stemrecht maar weet wel wat in de openbare vergadering gebeurt.

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Voorzitter. Ik zal mij houden aan hetgeen ik zelf duidelijk heb voorgesteld door kort te spreken. De heer Van Beek heeft mij geen vragen gesteld dus ik hoef hem niet te antwoorden. Mevrouw De Pater heeft gevraagd op basis waarvan in de Tweede Kamer een discussie kan worden gevoerd zonder aanwezigheid van het kabinet. Ik heb gezegd dat dit bij uitzondering mogelijk is, bijvoorbeeld over een rapport dat uit zo'n themacommissie naar voren komt.

Het punt van het vaste vragenuur leidde meer tot een discussie onder de leden. De gedachte van het aanpassen van het ritme van de vergaderingen van de ministerraad aan dat van onze vergadering is zeer origineel. Het is echter aan het kabinet om dat te doen, tenzij het daartoe wordt aangespoord door een meerderheid van de Kamer. Dat is momenteel nog niet het geval. Het is in ieder geval interessant om aan te geven dat de besluitenlijst van de ministerraad meteen na afloop van de vergadering op de website van Algemene Zaken wordt geplaatst, voorafgaand aan de persconferentie. Die besluitenlijst kan desgewenst door de Dienst informatievoorziening na openbaring worden doorgemaild naar de leden.

Mevrouw Halsema heeft een motie ingediend over de minderheidsbesluitvorming. Ik herhaal dat ik bereid ben om een en ander mee te nemen bij de onderwerpen die gericht zijn op verdere besluitvorming na het zomerreces. Als alle leden van de fracties die de motie ondertekend hebben bij stemming aanwezig zijn, zal de motie worden aangenomen. Ik was inderdaad wat voorbarig met mijn opmerking over minder hoofdelijke stemmingen. Het is mijn opvatting dat het niet aan de voorzitter van de Kamer is om moties van de Kamer niet uit te voeren. Als de motie wordt aangenomen, ligt er dan ook een duidelijke beslissing voor. Wij wachten echter uiteraard op de uitslag van de stemming.

Mevrouw Halsema, mevrouw Kant en de heer Teeven hebben een vraag gesteld over de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Hun opvatting is dat alle fracties daarin vertegenwoordigd dienen te zijn. Het is niet eens een toezegging naar aanleiding van dit debat, maar het Presidium heeft gewoon de plicht om de Kamer een voorstel te doen voor de samenstelling van die commissie in de nieuwe parlementaire periode. Dat is nog niet gebeurd. Ik zeg het u heel eerlijk, omdat u zich kunt voorstellen dat het bij dit onderwerp goed is om met een aantal fractievoorzitters van tevoren te praten; dit om te voorkomen dat er een voorstel wordt gedaan dat nergens toe leidt. Ik zeg het in alle openheid en ik hoop dat u daar geen kritiek op hebt. Het Presidium zal zo snel mogelijk een voorstel doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Betekent dit dat u vooral wilt praten met de fractievoorzitters die nu al in de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten zitten?

De heer Weisglas (voorzitter van het Presidium):

Nee, met alle fractievoorzitters. Dit debat heeft dat ook wat makkelijker gemaakt, omdat in ieder geval door drie fracties al een opvatting naar voren is gebracht. In het algemeen gesproken – ooit zal er misschien om wat voor reden dan ook een uitzondering moeten worden gemaakt – vind ik dat de kamervoorzitter, wanneer hij met fractievoorzitters spreekt, met alle fractievoorzitters moet praten.

Mevrouw Lambrechts en mevrouw Dijksma hebben gevraagd wanneer de notitie over alle onderwerpen inzake onze werkwijze klaar is. Wat mij betreft moet die notitie, zoals zij zelf zeiden, in september of oktober klaar zijn. En wij weten allen dat het dan eerder begin oktober dan begin september wordt. De bedoeling is dat wij dan wij zo snel mogelijk komen tot niet alleen een gedachtewisseling zoals vandaag, maar ook tot besluitvorming.

Ik ben vergeten antwoord te geven op de vraag van mevrouw Dijksma over een parlementair begrotingsbureau. Mijn excuses daarvoor. Er was ooit in de jaren zestig een algemene begrotingscommissie, maar die heeft maar heel kort gewerkt. Mij is verteld 37 dagen. Als men mij vraagt waarom dat was, weet ik daarop niet het antwoord. Men kent de huidige situatie. De commissie voor de Rijksuitgaven heeft een aantal taken, zoals advisering van de Kamer over specifieke vragen op het gebied van begrotingen, grote projecten, de systematiek van begrotingen, comptabiliteit, rekenkamer en staf. Het is een zeer gekwalificeerde staf, die alle commissies ondersteunt op budgettair, comptabel en financieel terrein. Zo werkt de huidige commissie voor de Rijksuitgaven. Als de Kamer dat anders wil, is dat een punt om te betrekken in de discussie. Ik moet zeggen dat ik de huidige situatie geen slechte situatie vind.

Mevrouw Kant heeft een motie ingediend over de procedurevergaderingen. Ik wijs er ten overvloede op dat het huidige artikel 37 van het Reglement van orde bepaalt dat vergaderingen van commissies openbaar zijn en dat een commissie kan besluiten dat haar procedurevergaderingen besloten zijn. Ik weet dat de praktijk anders is, maar het kan dus wel. Een goede reden om vergaderingen besloten te doen zijn, is dat brieven van burgers worden behandeld waarbij de briefschrijver het niet op prijs stelt dat de brief in het openbaar wordt behandeld. Dat deel van de vergadering kan dan besloten zijn. Het is echter aan commissies zelf om te bepalen of vergaderingen openbaar zijn. Het kan dus wel, maar het zou per commissie beslist moeten worden. Ik realiseer mij wel – en om heel flauw te zijn zou ik kunnen zeggen dat het een probleem is van degenen die het anders willen – dat je in een vicieuze cirkel terecht kunt komen, want de commissies bepalen enz. Het wordt dus bepaald in het Reglement van orde. Als de motie van mevrouw Kant wordt aangenomen, is het wel een uitspraak die in een bepaalde richting gaat. Zoals bij iedere motie, weten wij dat na de stemmingen.

De motie van mevrouw Kant over de sollicitatieplicht is duidelijk. Ik heb niets toe te voegen aan hetgeen ik daarover in eerste termijn heb gezegd. Wij wachten uiteraard met veel belangstelling de stemmingen daarover af.

Ik heb twee complimenten gekregen, die ook duidelijk als compliment werden uitgesproken. Het ene was van mevrouw Dijksma; daarin werd ik op het punt van de beantwoording vergeleken met bewindslieden. Het andere compliment vond ik, eerlijk gezegd, een mooier compliment. Dat was toen mevrouw Kant sprak van "onze voorzitter". Dat wil ik namelijk graag zijn: de voorzitter van alle leden. Ik heb dit echter al eens eerder gezegd.

Het laatste dat ik wil zeggen, is heel serieus; het is naar aanleiding van wat mevrouw Halsema zei. Mevrouw Halsema merkte op: het debat hier is vrijer aan het worden en tegelijkertijd voelen veel politici zich onvrijer. Dat was mij uit het hart gegrepen en als kamervoorzitter wil ik die woorden graag tot de mijne maken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel de Kamer voor, volgende week te stemmen over zowel de Raming, als over het jaarverslag van de bouwbegeleidingscommissie en de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele momenten geschorst.

Naar boven