Aan de orde is de behandeling van:

Raming der voor de Tweede Kamer in 2003 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten (28336);

Jaarverslag Bouwbegeleidingscommissie (11107, nr. 100).

De algemene beraadslaging wordt geopend:

De heer Van Beek (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben al goedkeuring gegeven aan de cijfers die ons zijn verschaft, maar de VVD-fractie vindt het plezierig om op een aantal hoofdpunten met het nieuwe Presidium van gedachten te wisselen. Ik zal geen uitgebreid betoog houden over alle onderwerpen, maar ik zal mij richten op een aantal zaken die in onze fractie aan de orde zijn geweest en waarvoor wij nog eens specifiek de aandacht willen vragen.

De afgelopen weken heeft een gigantische volksverhuizing in dit gebouw plaatsgevonden. Ik begrijp dat het een enorme inspanning is geweest om bijna iedereen van plaats te laten veranderen. Via het Presidium wil ik graag mijn complimenten uitspreken aan al degenen die daarbij betrokken zijn geweest. Wij proberen nu alles weer in de aanzienlijk kleinere ruimte ingepakt te krijgen. Het lijkt wel alsof het gebouw gekrompen is, maar toch heb ik het gevoel dat wij hier met evenveel mensen zijn als een aantal maanden geleden. Ik krijg daarom graag een overzicht van het Presidium van de verdeling van de totale ruimte in het gebouw over de fracties en het ambtelijk apparaat, met daarbij de normering die daaraan ten grondslag ligt. Wil het Presidium dat overzicht verschaffen?

Door alle ontwikkelingen van de laatste tijd – waarop ik vandaag niet verder wil ingaan – is het noodzakelijk om meer aandacht te besteden aan beveiliging. Het gebouw is verdeeld in zones voor buitenstaanders en kamerleden. Ik begrijp dat de indeling in verband met de toegenomen noodzaak voor betere beveiliging aandacht behoeft en dat ook deskundigen er nog eens apart naar dienen te kijken. In dat kader lijkt het de VVD-fractie geen goed idee om plannen voor openstelling van de Statenpassage verder te ontwikkelen, omdat door openstelling een van de scheidingswanden verdwijnt. Of wij het nu leuk vinden of niet, het lijkt ons verstandig om te stoppen met het project en om, in ieder geval voorlopig, te accepteren dat de Statenpassage een voor buitenstaanders afgesloten ruimte is, waar de eerste barrière omheen ligt.

De verplaatsing van het centraal informatiepunt die blijkens de stukken wordt overwogen, heeft ons in dat kader bevreemd. Dát het centraal informatiepunt verplaatst zou worden, was duidelijk, want het betreft op dit moment een tijdelijke vestiging. Bevreemd heeft ons evenwel dat wordt overwogen om het in de richting van de Statenpassage te verplaatsen, waarbij als plaats wordt genoemd de ruimte die op dit moment wordt gebruikt voor het publiek. Ik denk dat het verstandig zou zijn daar nog eens heel goed naar te kijken en daarbij te letten op het onderscheid tussen respectievelijk de eerste barrière, de Statenpassage, en het afgesloten deel van het gebouwd, de tweede barrière. Het lijkt verstandig er daarbij van uit te gaan dat publieksfuncties zoveel mogelijk in het eerste stuk liggen en dat functies die gebruikt worden voor de mensen die hier werken, zoveel mogelijk in het tweede deel zitten. In die zin lijkt het ons niet verstandig om het centraal informatiepunt te verplaatsen in de richting van de Statenpassage. Wij vinden het ook heel onverstandig om een filmzaal nu juist weer te verplaatsen in de richting van het afgesloten deel van het gebouw. Ik zou hier nog eens heel nadrukkelijk de aandacht voor willen vragen.

Daarnaast vinden wij het niet verstandig dat er al te veel tijdelijke voorzieningen worden gemaakt. Wij hebben met het centraal informatiepunt gezien dat dit soort tijdelijke voorzieningen peperduur zijn. Ik denk dat het goed is om in dit verband ook een beetje op de centjes te letten en alleen te kiezen voor zaken waarvoor wij echt de definitieve oplossing in zicht hebben. Dit is een punt waar ik graag een reactie op zou willen hebben. Misschien kan daarbij de vraag worden meegenomen of er al plannen zijn wat te doen met de vrijgekomen ruimte waar voorheen de bistro gevestigd was. Dat is immers een ruimte die buiten alle barrières ligt en die van buitenaf bereikbaar is.

Uit de stukken blijkt dat er plannen zijn om deze plenaire zaal opnieuw onder handen te nemen. Het was duidelijk dat er een aantal voorzieningen getroffen zou moeten worden. Wij hebben jaar in, jaar uit op deze plaats en bij de behandeling van de Raming gesproken over het feit dat wij met name elektronische stemmogelijkheden zouden willen hebben, maar wij krijgen langzaam maar zeker het gevoel, afgaande op de stukken, dat het nu wel erg rigoureus moet gaan. De ingreep zou zo groot zijn dat het niet eens mogelijk was om het in één reces klaar te krijgen en er zou zelfs gedacht worden aan tijdelijke vestiging in één van de andere gebouwen, zodat wij gedurende lange tijd uit deze zaal zouden moeten vertrekken. Ik zou willen vragen om daar nog eens heel kritisch naar te kijken – bij ons in de fractie werd er in ieder geval heel kritisch op gereageerd – en het aantal eisen niet te overdrijven.

Als het Presidium over deze zaal nadenkt, zouden wij voorts willen aanbevelen daarbij nog eens één punt in gedachten te nemen, te weten de plaats van waar gasten van buiten – bijvoorbeeld staatshoofden en leden van hoge colleges van staat – ons zouden kunnen toespreken. Wij vinden vak K – het Presidium kent de discussie daarover – daarvoor eigenlijk ongeschikt. Als dan toch naar de indeling van de zaal wordt gekeken, is dat een punt waar wij nog eens extra aandacht voor willen vragen.

Voorzitter. Zover ten aanzien van de huisvesting; ik kom nu bij de automatisering. Automatisering was steeds één van de punten waar jaar in, jaar uit bij de behandeling van de Raming heel veel over gezegd werd, maar ik wilde er dit jaar heel weinig over zeggen. Daarmee wil ik aangeven dat wij buitengewoon content zijn met de ontwikkelingen die op het gebied van de automatisering de afgelopen jaren tot stand zijn gekomen. Zeker ook het project voor de leden thuis is wat mij betreft een groot succes; het wordt zeer intensief benut. Wij hebben de afgelopen jaren in dit huis een enorme inhaalslag gemaakt en zijn aanzienlijk professioneler gaan werken op dit gebied.

Ik wil een paar opmerkingen maken over de onderzoeksfunctie van de Tweede Kamer. Voorgaande jaren hebben wij al gesproken over de organisatie daarvan. Er is nu een eerste ervaring opgedaan met het uitbesteden van onderzoek. De VVD-fractie is voorstander van het waar mogelijk uitbesteden van onderzoek; wij moeten niet alles zelf willen doen.

Er zijn een drietal onderzoeken gedaan voor de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat: het UMTS-onderzoek, het onderzoek bij de spoorwegen en het lightrailonderzoek. In het licht daarvan vragen wij ons af of dit de aanpak is die wij voor ogen hadden toen wij de beslissing namen, het zo te organiseren. Het is de vraag of de samenwerking tussen de desbetreffende commissie – in dit geval gaat het dus om de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat – het Presidium en degenen die het ambtelijk hebben uitgevoerd, wel goed genoeg is geweest. Wij vragen ons daarbij met name af of de rapporten wel de antwoorden gaven op de vragen die leefden. Is de commissie wel voldoende betrokken bij de voorbereiding van de onderzoeken? Wat zijn de eerste ervaringen van het Presidium zelf met dit onderwerp? Wij zijn kritisch en vinden dat de eerste ervaringen aanleiding geven om daarover met elkaar op evaluerende wijze te spreken, voordat er al te veel geld wordt uitgegeven. Het gaat hierbij namelijk in het algemeen om nogal kostbare aangelegenheden. Een reactie van het Presidium op dit punt wordt zeer op prijs gesteld.

Het Presidium heeft een nieuwe samenstelling gekregen voor deze nieuwe periode. Het is waarschijnlijk vol ambitie, leiding te geven aan een groot aantal processen die binnen dit huis spelen. Wij vragen in dit verband toch nog eens aandacht voor de taakverdeling tussen het Presidium en het ambtelijk apparaat. Het is goed dat het ambtelijk apparaat zoveel mogelijk zaken, zoals de besluitvormingsprocessen, in ambtelijk zin voorbereidt. Een groot aantal besluiten moet echter worden genomen door het Presidium zelf, zodat het daarop ook echt aanspreekbaar is. In die zin is het verstandig om de notitie inzake mandaat en volmacht nog eens goed te bekijken. In dit kader zouden wij het ook op prijs stellen als het Presidium zou overwegen om een interne taakverdeling tot stand te brengen. Binnen de collectieve besluitvorming en betrokkenheid, die er wat mij betreft altijd zal moeten zijn, kan worden gedacht aan een vorm van portefeuilleverdeling. Daardoor wordt het mogelijk om individuele leden van het Presidium aan te spreken. Kortom, er moet aandacht worden besteed aan de relatie Presidium-Kamer en de relatie Presidium-ambtelijk apparaat.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Kan de heer Van Beek aangeven welke typen besluiten naar zijn idee door het Presidium zelf moeten worden genomen?

De heer Van Beek (VVD):

Een voorbeeld is het personeelsbeleid dat in dit huis wordt gevoerd. De voorbereiding en het tot het punt van besluitvorming brengen van dossiers horen in de ambtelijk organisatie thuis, maar een aantal keuzes en besluiten moeten echt op het niveau van het Presidium komen te liggen. Een nauwere betrokkenheid van het Presidium bij dat punt lijkt mij van belang. Ik heb net al het voorbeeld gegeven van het tot aanbesteding laten komen van onderzoeksopdrachten. Ook daarvan zeg ik dat het ambtelijk goed moet worden voorbereid, maar het Presidium moet zich goed realiseren welke beslissingen het zelf behoort te nemen. Ik kan mij dan voorstellen dat er een taakverdeling is en dat een van de leden van het Presidium zich hiermee meer nadrukkelijk bezighoudt. Het behoort dan tot zijn portefeuille en hij probeert alles op dat terrein beter vorm te geven.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Wordt met een taakverdeling de positie van de kamervoorzitter niet uitgehold? Hij is namelijk de enige van het Presidium die volledig is vrijgesteld van andere werkzaamheden. Hij kan daardoor fulltime met dit soort dingen bezig zijn.

De heer Van Beek (VVD):

Het is zeker niet mijn bedoeling geweest de positie van de kamervoorzitter uit te hollen. Het gaat mij echt om iets anders. Ik vind het van belang dat het Presidium collectief voor zijn besluiten verantwoordelijk is. De leden moeten dus samen tot besluitvorming komen. Dat gebeurt eigenlijk bij elk bestuursorgaan. Denk maar aan het college van B en W en het college van GS. Binnen een bestuursorgaan zou er echter een soort taakverdeling kunnen zijn, zodat de leden ervan hun aandacht meer specifiek op bepaalde aspecten kunnen richten, bijvoorbeeld op personeel, onderzoek en de problematiek van de huisvesting. Ik wil echter op geen enkele manier tornen aan het principe dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn en gezamenlijk tot besluitvorming moeten komen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Zou in uw visie het lid van het Presidium het personeel van de Tweede Kamer dat zijn portefeuille ressorteert dan ook rechtstreeks moeten aansturen? Zou in uw visie dus het bestuur vergaand naar de portefeuillehouders moeten worden gedecentraliseerd?

De heer Van Beek (VVD):

Dat zou zeker mijn suggestie niet zijn. Een dergelijke decentralisatie zou niet de positie van de kamervoorzitter, maar die van de griffier, belast met het management, uithollen. Op die manier zou je een vermenging van bestuurlijke en ambtelijke functies krijgen en je moet bestuurders geen ambtenaren laten sturen. Die aansturing hoort keurig hiërarchisch te zijn geregeld. Dit zou dus zeker mijn intentie niet zijn.

Wij hebben van de kamervoorzitter een kort briefje gekregen met zijn voorstel in het kader van de Raming te praten over het beter functioneren van de Kamer zelf. De VVD-fractie vindt dat een belangrijk onderwerp. Ik verwacht niet dat het lukt vandaag op dit terrein alles goed te regelen. We hebben in de fractie een eerste aanzet gedaan voor behandeling van dit onderwerp en wij hebben daarbij gezegd op dit onderwerp nog eens terug te willen komen. We vragen de voorzitter dit onderwerp op een andere wijze en goed voor bereid aan de orde te stellen. Er is een groot aantal punten dat aandacht verdient en waaraan wij ook aandacht besteden. Ik zal er enkele noemen.

Iets waar wij regelmatig over vallen is dat bijna elk algemeen overleg wordt voortgezet met een plenair overleg, zodat moties kunnen worden ingediend. Het is bijna een gewoonte geworden dat een AO wordt gevolgd door een VAO, zelfs als de bewindslieden in het AO toezeggingen hebben gedaan en het daardoor niet eens nodig is om moties in te dienen. In dit verband wil ik erop wijzen dat het aantal moties dat in deze Kamer wordt ingediend, fors is gestegen. Daarmee is het instrument van de motie aan waarde aan het inboeten.

Wat bij ons altijd aardige opmerkingen oplevert, is de discussie over het vragenuur. Collega Dijkstal is wel eens zover gegaan dat hij de vraag opwierp: moeten wij daar niet helemaal vanaf? Die stelling wil ik vandaag niet betrekken. De laatste tijd merk ik wel dat er onnodige herhalingen zijn. Nadat een lid of twee leden over een bepaald onderwerp vragen hebben gesteld, maken namelijk de andere fracties – dat zijn er dan nog zo'n acht – over het hetzelfde onderwerp opmerkingen. Die acht herhalen vaak de vragen die reeds in eerste instantie zijn gesteld. Meestal zie je in zo'n geval dat het debat als het ware wegloopt. Soms lukt het het debat over een bepaald onderwerp met twee of drie leden te voeren en de behandeling van een ander onderwerp ook een kans te geven. Het uur wordt op die manier gebruikt om met meer bewindslieden over meer afzonderlijke vragen te discussiëren. Je merkt dan dat het debat meer inhoud krijgt. De vraag is hoe wij dat zouden moeten organiseren om te voorkomen dat na elke vraag die gesteld wordt, nog acht bijna dezelfde vragen volgen.

De voorzitter:

Mijnheer Van Beek, hoeveel tijd denkt u nog nodig te hebben?

De heer Van Beek (VVD):

Ik stop met een opmerking over het wetgevingsoverleg. Wat ons betreft worden de inhoud, de details, de technische verwerking en de totstandkoming van wetgeving zo veel mogelijk in dat overleg besproken. De plenaire debatten daarna moeten vooral op hoofdlijnen plaatsvinden. Over dat onderwerp willen wij graag nog eens verder praten. Kan het Presidium een suggestie doen voor de manier waarop wij dat met elkaar kunnen organiseren?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Een goede maand nadat deze parlementaire periode van start is gegaan, spreken wij over het functioneren van de Kamer zelf en de middelen die daarvoor geraamd zijn. Dit debat heeft dus een hoog gehalte interne gerichtheid. Wij hebben nu eens geen aandacht voor allerlei externe maatschappelijke groepen en belangen; het eigen bedrijf staat eenmaal per jaar in de aandacht.

Ik spreek een woord van dank uit en een compliment. Nog niet eerder is een zo groot aantal nieuwe kamerleden tegelijkertijd aangetreden. Voorzover wij kunnen waarnemen, is dat voor de medewerkers van dit huis echter geen belemmering gebleken om al die nieuwe leden op de ons bekende, plezierige wijze adequaat en met toewijding van het nodige te voorzien, of dat nu informatie is, of dat het wegwijs maken, stukken bezorgen of de versterking van de inwendige mens betreft, er wordt voor gezorgd. Namens de CDA-fractie spreek ik onze dank en erkentelijkheid daarvoor uit. Mag ik daarbij het personeel van de Bodedienst en van het restaurant eens extra noemen? Dat doet er namelijk alles aan om op zo kort mogelijke termijn namen en gezichten van alle nieuwelingen correct te combineren, iets wat menig kamerlid zelf niet lukt.

Inmiddels hebben wij ook een nieuw Presidium om met ons te debatteren over deze Raming. Mocht ik vorig jaar tijdens mijn eerste optreden hier de heer Weisglas in de voorzittersstoel aantreffen, bij deze Raming presideert hij in vak K. Gefeliciteerd! Ik kan verder weer gewoon "mevrouw de voorzitter" toespreken.

Op 18 juni kregen wij een brief van het Presidium waarin de suggestie van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt verwoord, om in dit debat aandacht te besteden aan de diverse aspecten van de werkwijze van de Kamer. Namens de CDA-fractie maak ik van die gelegenheid graag gebruik. Er zijn opmerkingen te maken, soms vraagtekens te zetten bij zaken van technische, fysieke of logistieke aard, die ik namens de CDA-fractie bij de behandeling van deze Raming aan de orde wil stellen. De volgorde is niet geheel willekeurig. Ik geef er de voorkeur aan te beginnen met zaken die ons minder opgewekt stemmen, maar de toon zal gaandeweg positief bijkleuren.

Ik begin met zaken die het werk van kamerleden geacht worden te faciliteren, ook wel in te delen in de categorie "klein leed". Het eerste onderwerp ligt heel gevoelig, zo heb ik begrepen de afgelopen weken in de voorbereiding op dit debat. De ter beschikking van de leden gestelde mobiele telefoons van de provider met het inmiddels naar Hollandse zuinigheid klinkende merk vertonen helaas een oplopende stroom ergernissen. Ik vroeg daar namens de CDA-fractie vorig jaar al aandacht voor, maar het leed is er niet minder om geworden. Het merk heeft weliswaar een buitenlands klinkende naam, maar het buitenland is er in ieder geval niet mee te bereiken, zelfs in sommige delen van het binnenland heeft dit bedrijf geen bereik. Zo vertrouwde een collega mij toe dat er tussen Leiden en Schiphol een groot zwart gat valt. Er blijken in Nederland meer zwarte gaten te vallen. Laat de bereikbaarheid in vergelijking met andere maatschappijen te wensen over, ook de toepasbaarheid blijft achter bij andere systemen.

Zo is een duplo SIM-kaart niet beschikbaar, terwijl die nodig is voor geïntegreerde autotelefoonsystemen in het dashboard. Sinds handmatig bellen vanuit de auto geen optie meer is, worden deze steeds vaker toegepast. Er schijnt een listigheidje te zijn om via doorverbinden gebeld te kunnen worden, maar ik heb nog niet dezelfde vernuftigheid gehoord om uit te bellen. Een aantal leden kan dus tijdens autoritten geen gebruikmaken van de verstrekte mobiele telefoon. Dat zijn voorlopig drie minpuntjes. Welke pluspunten staan daar tegenover? Om welke faciliteiten ging het bij het aangaan van het contract en komt het contract overeen met de verwachtingen? Over de aan de nieuwe leden uitgereikte mobiele telefoons en laptops valt ook iets anders te melden. Laptops zijn voorlopig niet beschikbaar voor nieuwe leden, omdat nog lang niet alle vertrokken oud-collega's hun exemplaar hebben ingeleverd. Sommige voormalige collega's zijn ook nog luid en duidelijk te horen op de voicemail van de mobieltjes die inmiddels wel zijn verstrekt. Tot zover de categorie klein leed.

Bij de inventarisatie van onderwerpen voor dit debat, waren vooral nieuwe leden op onderdelen verwonderd over de gang van zaken in dit huis. Ik wil namens mijn fractie de suggestie meegeven, een enquête onder de nieuwe leden te houden over hun verwondering nu. Over een half jaar vallen dingen immers niet meer op of zijn zij in de routine ingesleten.

De CDA-fractie heeft een aantal vragen over de huisvesting en de Bouwbegeleidingscommissie. Wij danken het Presidium voor de toezegging dat het na de jaarwisseling zal terugkomen op de suggestie die wij vorig jaar deden, namelijk om ruimte beschikbaar te stellen voor een stiltecentrum. Ook in dit huis, of juist in dit huis, moet aandacht zijn voor rust en persoonlijke reflectie. Ook andere behoeften mogen worden genoemd. Wij hebben uitstekende restaurantfaciliteiten binnen. Is gebruik van buitenruimte in dit verband mogelijk?

In het licht van een andere faciliteit zou ik willen vragen of wij in dit huis de maatschappelijke ontwikkeling niet kunnen volgen. Ik spreek bijvoorbeeld over onze debatten in het kader van arbeid en zorg. Wij vragen het Presidium na te denken over een faciliteit bestemd voor jonge vaders en moeders, namelijk kinderopvang. Het is toch vreemd dat een groot deel van de tijd van een vaste commissie en twee staatssecretarissen wordt besteed aan dit soort ontwikkelingen in de maatschappij, terwijl wij in ons eigen bedrijf geen spoortje kunnen vinden van een kindvriendelijke omgeving. Laat staan dat er een functionele kinderopvangvoorziening is. Een paar vaders in onze fractie ontdekten ook dat onze recesweken in herfst en voorjaar niet aansluiten op de schoolvakanties in hun regio. Dat wordt dus zelfs in de herfstvakantie niets met die echte kerels die vader willen zijn.

Namens de CDA-fractie wil ik een algemeen zorgpunt over de beveiliging van de gebouwen onder aandacht brengen. Wij veronderstel len dat dit zorgpunt ook bij het Presidium leeft, maar wij vinden het nodig dit punt bij de behandeling van de Raming te bespreken. In de toelichting op de Raming wordt zicht gegeven op verbeteringen op dit punt, met name onder het kopje Statenpassage. Tot op heden hoort bij de veiligheidsmaatregelen in dit huis niet een poortjessysteem ter scanning van ongewenste voorwerpen in kleding of bagage. Ik denk dat ons parlement wat dat betreft, uniek is in de wereld. Overweegt het Presidium een dergelijke maatregel en wat denkt het nog meer nodig te hebben om de toegangen en de publieksruimte te beveiligen? Ik wil overigens met nadruk stellen dat de toegankelijkheid hier niet door ontmoedigd mag worden.

Via de ambtelijk secretaris nam ik bij de voorbereiding van dit debat kennis van de notitie van de Beveiligingsdienst. Die notitie strekt zich ook uit tot de bedrijfshulpverlening. Een aantal procedures rond calamiteiten wordt daarin aangestipt, maar de notitie geeft geen zicht op de werking ervan in de praktijk of ervaring opgedaan tijdens oefeningen. Hoe worden kamerbewoners ervan op de hoogte gesteld wat te doen bij calamiteiten? Zeker nu er zoveel nieuwe leden zijn, is dat een belangrijk punt. Veiligheidsmaatregelen hebben, wat ons betreft, niet alleen tot doel parlementariërs te beschermen. Die maatregelen moeten minstens ook het correct en zorgvuldig functioneren van de medewerkers mogelijk maken. Die verantwoordelijkheid mogen wij niet naar de achtergrond dringen.

Binnen mijn fractie werd geopperd om in de directe omgeving van de plenaire zaal een steunpunt voor leden in te richten met een aantal terminals voor fractiemedewerkers, opdat tijdens plenaire debatten de fysieke afstand naar de werkplek niet langer een logistiek probleem behoeft te zijn. Wellicht kan daar tevens ruimte gecreëerd worden voor het Centraal informatiepunt. Wil het Presidium zijn licht doen schijnen over deze suggestie? Kan het ook inzicht geven in de ruimtebehoefte op middellange en lange termijn? De personele bezetting voor ondersteuning is de afgelopen vijftien jaar ongeveer verdubbeld. Wat zijn de prognoses en waar zit de flexibiliteit?

Ik kom nu toe aan het laatste onderdeel van mijn bijdrage, inhoudelijk het belangrijkste. Ik memoreerde al het aantreden van het Presidium. Bij de verkiezing van de voorzitter van deze Kamer heeft de heer Weisglas ons in een korte schets een glimp getoond van zijn ambities met deze Kamer als het gaat om de voor ons liggende periode. Hij maakte met name melding van het belang te kijken naar minder verkokerde en veeleer thematische commissies. De CDA-fractie nodigt hem bij dezen gaarne uit zijn ambities in het volle licht te zetten. Dat kan nu al, bij deze behandeling, maar wij gunnen hem er ook alle ruimte voor bij de behandeling van de toegezegde concrete voorstellen over de werkwijze van de Kamer.

In de afgelopen periode heeft een Kamercommissie biotechnologie gewerkt, hoofdzakelijk procedureel. Tijdens een werkbezoek van de vaste commissie voor Onderwijs aan Finland hebben de leden kennis kunnen maken met de Committee of the future. Deze commissie was eerder inhoudelijk gericht, maar verkent tevens de langere termijn. Met het oog op de diverse ontwikkelingen en wetenschappelijke onderzoeken, maar ook in verband met de consequenties ten aanzien van de bestaande wetgeving die nadere overwegingen vragen als het gaat om wenselijkheden en toepasbaarheid, is een dergelijk soort invulling bij ons waarschijnlijk ook nuttig. Wij hebben het dan met name over departement en vaste commissie overstijgende onderwerpen. Wij vragen het Presidium om dat in de beschouwingen te betrekken. Een voorbeeld, vanuit diverse invalshoeken genoemd. Wanneer verandert wetgeving over privacybescherming van gewenste, noodzakelijke bescherming in een belemmering ten aanzien van effectieve, noodzakelijke zorg, veiligheid en hulpverlening?

Ook binnen de CDA-fractie leven ideeën betreffende de werkwijze, hoewel wij ons realiseren dat goede voornemens allereerst door onszelf in praktijk gebracht moeten worden. Het kan geen kwaad met enige regelmaat de eigen handelwijze voor de spiegel van het gewenste opereren te houden. Ik noem een aantal kernthema's: procedures stroomlijnen, de ramen naar de samenleving wijd open zetten, de verhouding politiek debat, op hoofdlijnen, versus procedureel geneuzel, in juiste proporties brengen en verantwoording naar de samenleving afleggen. Deze kernthema's komen steeds weer terug en wij kunnen ons daar allemaal iets bij voorstellen. Zo moet het ook, maar nogmaals: houd de spiegel paraat. Daartoe kan dit jaarlijkse debat wellicht ook aanleiding zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. In de goede traditie van GroenLinks begin ik mijn bijdrage ook dit jaar met een woord van dank aan alle ondersteunende diensten. Elk jaar zorgen zij ervoor dat wij ons werk met plezier en zo efficiënt mogelijk kunnen doen: de bodes, de griffie, de schoonmakers – zij worden nog wel eens vergeten, omdat zij vaak weg zijn op het moment dat wij binnen komen – de automatiseringsafdeling, telefonisten, restaurantbedrijf, de Stenografische Dienst enz. Ik vergeet vast een aantal diensten, maar een speciaal woord van dank richt ik dit jaar tot de beveiliging. Helaas, zeg ik daarbij. De fractie van GroenLinks heeft in de afgelopen maanden helaas vrij veel te maken gehad met de beveiliging. Wij zijn op vele momenten met grote discretie en precisie, aardig en toegewijd geholpen. De beveiliging van de Tweede Kamer behoort discreet, terughoudend en goed te zijn. Een huis van het volk mag nooit een vesting worden. Dit betekent dat het parlement toegankelijk moet zijn en zo mogelijk, ook in tijden waarin wij ons onder druk gezet voelen, nog toegankelijker moet zijn dan het al was. Mijn fractie zou het een slechte Pavlovreactie vinden om in deze tijd het parlement meer te willen afschermen. Wij zijn derhalve voor openstelling van de Statenpassage.

Verder richt ik mij op twee hoofdpunten, namelijk de verhouding tussen de meerderheden en de minderheden in het parlement en de versterking van de positie van het parlement in zijn geheel. Aan het slot ga ik nog in op een aantal korte punten.

Ik wil eerst ingaan op de verhouding tussen de politieke meerderheden en politieke minderheden in dit parlement. Ik meen de afgelopen vier jaar een tendens te hebben bespeurd, waarin de getalsmatige kracht van bepaalde fracties of van de coalitie bepalend leek te gaan worden voor de toegang tot de parlementaire procedures en de kameragenda. Dat betekent dus dat de agendasetting in dit huis een kwestie wordt van meerderheidsvorming. Wij hebben daar grote bezwaren tegen. Ik wil dat hier maar eens luid en duidelijk hebben gezegd.

Als het gaat om de aanwezigheid in onderzoekscommissies of spreektijden vinden wij dat er buiten de kiesdrempel niet nog eens extra drempels in dit parlement opgeworpen mogen worden tegen fracties of tegen kamerleden die misschien wel klein in aantal zijn, maar groot in boodschap. Wij vinden dan ook dat dit parlement voldoende ruimte moet bieden aan minderheden. Dat is wat ons betreft een kwestie van parlementair fatsoen. De machtsverhoudingen in dit parlement dienen zichtbaar te worden aan het einde van de parlementaire procedure, dat wil zeggen in de stemmingen en niet in de ongelijke toegang tot de parlementaire procedures. Graag zouden wij van dit nieuwe Presidium een principe-uitspraak willen over de verhoudingen, bijvoorbeeld in de spreektijden, tussen de minderheden en de meerderheden in het parlement. Meer in het bijzonder gaat het mij om het volgende.

Wij vinden dat spreektijdverdelingen waarbij rekening wordt gehouden met de grootte van fracties, zo veel mogelijk beperkt dienen te worden. Wij hebben er echter geen enkel bezwaar tegen als er indicatieve spreektijden worden gehanteerd, bijvoorbeeld bij wetgevingsoverleggen, omdat wij ook de noodzaak van zelfbeperking zien voor alle kamerleden en voor fracties. Wij hebben ook geen bezwaar tegen een ruwe, minieme verdeling naar de grootte van fracties, maar wij hebben er wel bezwaar tegen als het aantal parlementariërs per fractie bepalend gaat worden voor de ruimte die je in dit parlement krijgt om het woord te voeren. Ik wijs er bovendien op dat begrotingen wetten zijn. Wij vinden het dan ook vreemd dat daar waar bij wetgeving geen beperking van de spreektijd aangegeven wordt, bij begrotingen een vrij drastische beperking van de spreektijd wordt gehanteerd, naar rato van de grootte van fracties. Wij vinden dat in strijd met de regels die gelden bij wetgeving en wij zouden graag zien dat het Presidium dat heroverweegt.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Na mijn warme instemming met een groot deel van dit deel van het betoog van mevrouw Halsema te hebben betuigd, wil ik haar een vraag stellen. Zij sprak even over indicatieve spreektijden bij wetgevingsoverleggen. Dat is een zaak die mij al een tijdje bezighoudt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar treffen wij elkaar ook altijd op.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wat vindt de fractie van GroenLinks ervan om, omdat een wetgevingsoverleg vaak wordt gehouden ter vervanging van een plenair debat over wetgeving, met elkaar af te spreken het bij inschrijving te doen? Dan heb je helemaal geen indicatieve spreektijden meer nodig en kan, net als in een plenair debat over wetgeving, aan de hand van de inschrijving de duur van het wetgevingsoverleg worden vastgesteld. Wat vindt u van die gedachte?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat lijkt mij een uitstekende suggestie. Ik zou die graag volledig over willen nemen. Als het Presidium daar minder voor voelt – ik geleid het maar meteen door naar het Presidium – en als u overweegt een motie in te dienen, wat ik u van harte zou adviseren, kan die op onze steun rekenen. Mocht u geen motie overwegen, dan vraag ik u mij daar even van op de hoogte te stellen voor mijn tweede termijn.

Ten tweede wil ik, als het gaat om meerderheden en minderheden in dit huis, pleiten voor de introductie van minderheidsbesluiten bij kamerprocedures. Ik doel dan op bijvoorbeeld de procedurevergaderingen van commissies. Het is mij de afgelopen jaren te dikwijls overkomen dat bij bijvoorbeeld politiek gevoelige onderwerpen, waarover ik een brief wilde of de mogelijkheid wilde om in overleg te treden met de minister – dat is volgens mij een heel elementair democratisch recht – ik weggestemd werd door een club van acht grijze pakken die binnenkwam op het moment dat ik mijn voorstel wilde doen. Ik vind dat heel slecht. Ik vind dat het ook minderheden gegund moet zijn om onderwerpen op de parlementaire agenda te plaatsen. Ik stel voor om bijvoorbeeld bij procedurevergaderingen van commissies een minderheid van een derde te introduceren. Eenzelfde soort procedure zou ik bijvoorbeeld willen hanteren voor de instelling van hoorzittingen of onderzoekscommissies en voor verzoeken voor Rekenkameronderzoek. Ik ben er geen voorstander van dat op al die verzoeken een minderheid van een derde voldoende moet kunnen zijn. Zoals wij ons ertegen verzetten dat coalitiemeerderheden hun macht gebruiken om het democratische instrumentarium te beperken, zo mag het democratische instrumentarium ook niet een speeltje van de oppositie worden. Daarom stel ik voor dat voor bijvoorbeeld Rekenkameronderzoeken – ik weet dat het CDA daar in het verleden ook voor heeft gepleit – een minderheid van twee vijfde voldoende is. Hierop wil ik graag een reactie van het Presidium.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Mag ik mevrouw Halsema vragen of zij die verschillende minderheden zuiver willekeurig noemt? Of ligt er een argument aan ten grondslag dat zij in het ene geval een derde en in het andere geval twee vijfde noemt? Dat vind ik toch interessant om te weten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De toegang tot de agenda van de Kamer vind ik zo'n elementair democratisch recht dat ik daar geen gekwalificeerde minderheid voor noodzakelijk acht. Overigens staat dit los van de volwaardige toekenning van de individuele rechten van kamerleden, zoals het interpellatierecht. Ik vind dat in de afgelopen tijd te vaak het bestaan van een kamermeerderheid ertegen een blokkade was voor de toekenning van dat individuele recht. Ik vind dat dit op moet houden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik kan het betoog op hoofdlijnen goed volgen, maar in de uitwerking verwart het mij. Wat is het wezenlijke verschil tussen een derde, 33,3% en 40%? Waar is die 40% precies op gestoeld?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil een onderscheid hanteren tussen procedurele en inhoudelijke verzoeken. Als het om toegang tot de kamerprocedures gaat, vind ik dat een kleine minderheid voldoende moet zijn. Gaat het daarentegen om inhoudelijke wensen, bijvoorbeeld bij een hoorzitting of bij een Rekenkameronderzoek, dan vind ik een gekwalificeerde minderheid op z'n plaats. Dan mag het, zoals ik net al zei, geen speeltje van de oppositie worden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat laat mij nog in verwarring over de 33 1/3 of in dit geval uw concrete voorstel voor de 40%. Twee vijfde is 40%.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voor hoorzittingen, verzoeken om Rekenkameronderzoek en andere meer inhoudelijke verzoeken zou ik zeggen twee vijfde. Gaat het echter om procedurele verzoeken, dan zeg ik eenderde. Plus het individuele recht.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Daar moeten wij nog een keer specifiek over praten, want ik begrijp niet goed waar die 40% op gebaseerd is.

De heer Zvonar (LPF):

Voorzitter. Ik denk dat mevrouw Halsema hier twee dingen door elkaar haalt: rechten van minderheden in de samenleving en de positie van minderheden in de Kamer. Dat is iets totaal anders. Ik ben het helemaal niet eens met wat zij hierover zegt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat vind ik heel jammer. Er is namelijk een rechtstreekse relatie. In een representatieve democratie zijn minderheidsgroepen in de samenleving in opvatting evenredig vertegenwoordigd in het parlement in de vorm van politieke minderheidsgroeperingen. Wij hebben een kiesdrempel. Die bepaalt dat je een bepaald aantal stemmen moet hebben gehaald om toegang tot het parlement te krijgen. Wij zijn er geen voorstander van dat daarna informele of formele drempels in het leven worden geroepen in het parlement om die minderheidsgroeperingen, die vertegenwoordigd zijn in het parlement, het woord te kunnen ontnemen. Ik moet zeggen dat het mij zeer zou teleurstellen als een partij als de LPF, die het predikaat politieke vernieuwing hoog in het vaandel heeft, zich hier aansluit bij ouderwetse meerderheidspolitiek.

De heer Zvonar (LPF):

De verkiezingsuitslag is doorslaggevend voor de positie van de politieke partijen in de Kamer. Anders krijgen wij hier eindeloze tijdrovende discussies, terwijl wij helemaal niet toekomen aan de onderwerpen waar het om gaat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is nu precies wat ik bedoel. Machtsverhoudingen in de Kamer moeten zichtbaar worden op het moment van de stemmingen. Vanzelfsprekend heeft uw partij altijd een voorsprong op mijn partij, want u heeft 26 zetels en wij 10. Dat betekent dus dat uw machtspositie in dit parlement veel sterker is dan die van ons. Je ziet daarin de uitslag van de verkiezingen terug. Dat is terecht. Maar het is iets anders dat elke volksvertegenwoordiger die toegelaten is tot dit parlement, elke politieke partij die de kiesdrempel heeft gehaald, de volle mogelijkheid moet hebben om hier zijn opvattingen te kunnen etaleren. U bent nieuw in dit huis, maar ik wil u een ding zeggen. In de afgelopen jaren waren de kleine politieke partijen niet het langst en het meest aan het woord. Beperking is over het algemeen een verdienste van kleine partijen. Grote partijen zijn meestal meester in de details.

De voorzitter:

Ik zou zeggen: doe u best eens, mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik doe mijn uiterste best, maar interrupties vragen om een antwoord.

Voorzitter. De tweede goede reden om uitgebreid aandacht te besteden aan de verhouding tussen meerderheden en minderheden, is de versterking van de positie van het parlement tegenover regering, bestuur en overheid. Het parlement moet in zijn geheel een volwassen hindermacht kunnen vormen tegenover de regering en dat de parlementaire oppositie een sterke rol moet kunnen spelen tegenover de regering. Acht jaar paars heeft mij enigszins teleurgesteld. Als nieuw kamerlid ben ik dikwijls verbaasd geweest over het gebrek aan parlementaire solidariteit tussen coalitiepartijen en oppositiepartijen. Ik breng even in herinnering de behandeling van de Vreemdelingenwet, waarbij het de oppositie niet goed mogelijk werd gemaakt om met de regering in debat te treden. Dualisme is niet alleen een kwestie van coalitiepartijen die zich vrijer gaan gedragen tegenover de regering. Graag, zou ik zeggen. Het is ook een kwestie van een parlement als blok tegenover de regering en tegenover het bestuur, een parlement dat zich als blok gedraagt tegenover een regering die weigert antwoord te geven en moties uit te voeren. Ik wil hier de oproep doen aan alle partijen in het parlement om zich werkelijk als duale volksvertegenwoordiger te gaan gedragen. Dat betekent steun aan oppositiepartijen als zij arrogant door ministers en staatssecretarissen terzijde worden geschoven of als hun moties niet worden uitgevoerd.

Ik zou in het bijzonder onder dit punt nogmaals willen pleiten voor verdere versterking van het Onderzoeks- en Verificatiebureau van de Kamer. Wij zijn daar een groot voorstander van. Wij zijn blij dat het is opgericht, maar wij denken dat het verder uitgebreid moet worden. Wij vinden dat het kwetsbaar en klein is.

Wij zouden verder meer duidelijkheid willen hebben over de positie van het Onderzoeks- en Verificatiebureau, met name in de verhouding tot het Presidium. Wij hopen dat het Presidium daarover duidelijkheid wil verschaffen. Ik maak deze opmerking ook omdat het Presidium helaas toch weer een dominantie gaat kennen van de grote partijen in de leden zoals deze vertegenwoordigd zijn in het Presidium. Wij wilden graag dat elke politieke partij een presidiumlid afvaardigde, maar nu gaan de grote partijen toch meerdere leden afleveren. Dat zullen op een gegeven moment de coalitiepartijen zijn. Wij betreuren dat daarmee het gevaar dreigt dat het Presidium partijpolitiek zal worden. Wij zouden dat niet willen. Vandaar de vraag over de onafhankelijkheid van het Onderzoeks- en Verificatiebureau.

Voorzitter. Ik zou opnieuw willen pleiten voor versterking van de fractieondersteuning. Wij zouden graag willen dat het nieuwe Presidium nagaat of er mogelijkheden zijn tot uitbreiding. De heer Hans van Baalen heeft een commissie geleid die een onderzoek heeft gedaan naar een Europees expertisecentrum, dat ook deze Kamer zou kunnen ondersteunen. Wij zijn daar een groot voorstander van. Wij willen hier alleen opgemerkt hebben dat de Eerste Kamer al heel lang beschikt over een Europees expertisecentrum. Wij zouden het Presidium willen vragen of het expertisecentrum dat aanwezig is in de Eerste Kamer, uitgebreid zou kunnen worden en ook de Tweede Kamer zou kunnen gaan adviseren op Europese kwesties, omdat Europese regelgeving steeds dwingender wordt in onze besluitvorming. Graag een reactie.

De voorzitter:

Mevrouw Halsema, U moet gaan afronden. U had voor tien minuten ingetekend. Deze zijn ruim verstreken, zelfs exclusief de interrupties die u gehad heeft.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb ook nog maar een kort aantal punten. D66 heeft ons een brief doen toekomen met een groot aantal voorstellen voor de versterking van de positie van het parlement. Het klonk ons allemaal als muziek in de oren. Een aantal van deze voorstellen was in het verleden ook al door ons gedaan. Ik ben zeer benieuwd naar de toevoeging.

Ik noem nog de discussie over de sollicitatieplicht, waar wij voorstander van zijn. Graag een oordeel hierover van het Presidium.

Wij willen graag dat de commissie-stiekem wordt opengesteld voor alle politieke partijen in dit parlement. Zij kunnen vervolgens zelf besluiten of zij wel of niet van hun democratisch recht gebruik zullen maken. Graag een reactie hierop.

Wij zijn voorstander van aanscherping van de neveninkomstenregeling van parlementariërs. Het opdoen van maatschappelijke ervaring door parlementariërs is van groot belang, maar wij vinden het niet nodig dat zij zich daarbij verrijken.

Wij zien graag een registratie van de toezeggingen die ministers en staatssecretarissen plenair doen. Die informatie is weinig toegankelijk. Het is voor maatschappelijke organisaties moeilijk om daarvan een overzicht te krijgen. Ik vraag het Presidium om daarover een oordeel te geven.

Ten slotte steun ik het CDA-voorstel om plenair een steunpunt te maken met terminals, zodat wij de mogelijkheid hebben om bijvoorbeeld snel onze moties uit te typen.

De voorzitter:

Mevrouw Lambrechts heeft de Kamer een stuk doen toekomen met een aantal suggesties. Dit stuk is reeds gedrukt. Ik neem aan dat zij dat wil betrekken bij deze behandeling.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mevrouw de voorzitter. Het eerste deel van mijn betoog heeft meer specifiek betrekking op de Raming. Daarna ga ik nog in op een aantal van de voorstellen die wij hebben gedaan ter verbetering van de werkwijze van de Kamer en de versterking van de positie van het parlement. Ik ga zeker niet op alle voorstellen in, want daarover kan beter in andere gremia gesproken worden.

Ik complimenteer allereerst de nieuwe voorzitter van de Kamer en de ambtelijke staf. Het is in dit huis zeker geen puinhoop, ook al doet de chaos in verband met de verhuizingen van dit moment soms anders vermoeden. Er zit echter wel degelijk een logica in. Over enkele weken is ook dat op orde.

Ik maak ook een compliment over het draaiboek Onderzoek, dat inmiddels behoorlijk compleet is. Ik weet van degenen die ermee moeten werken dat het in voorkomende gevallen handzaam is. Wij vinden dat absoluut een compliment waard.

Waar ik zeker een compliment over wil maken, is dat via intranet deze Kamer overal in dit huis is te volgen. Ik koppel daaraan onmiddellijk de vraag aan de voorzitter om ervoor te zorgen dat elke burger in Nederland via internet kan volgen wat wij hier doen.

Wat mij in de Raming opvalt, is dat het ziekteverzuim in dit huis bijzonder hoog is. Met 9,1% zit dit op het niveau van de zorg en het onderwijs. Wij praten daar vaak over, dus wij mogen er wel eens bij stilstaan dat dit niveau ook hier zo hoog is. Daaraan moet via alle maatregelen die ter beschikking staan iets gedaan worden. Ik weet dat er een onderzoek loopt, maar dat is niet genoeg. Er zal tijdig en snel ingegrepen moeten worden. Ik vraag de voorzitter van de Kamer om ervoor te zorgen dat het management, eventueel via scholing, over de benodigde deskundigheid beschikt, zodat snel de goede maatregelen uit de kast gehaald kunnen worden om dit probleem aan te pakken. Ik weet dat er sprake is van werkdruk, maar dat is in een groot aantal sectoren het geval, zoals onderwijs en zorg, en dat is op zichzelf geen argument om niet alle zeilen bij te zetten.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt ingegaan op een elektronisch stemsysteem. Tijdens de eerstkomende verbouwing zal hieraan gewerkt worden. Het is echter niet geheel helder of dit al definitief is besloten of dat alleen over de modaliteiten wordt gesproken en de discussie nog enigszins open is. Wij pleiten ervoor om in dit huis zo snel mogelijk over te gaan op een elektronisch stemsysteem.

Ik ondersteun hetgeen is gezegd over Dutchtone. Wij vinden GSM prima, maar de zwarte gaten, en die zijn er niet alleen op de Veluwe, zijn buitengewoon onhandig. Ik wil de beveiliging op één punt ter discussie stellen. Ik heb een tijd in de Verenigde Staten gestudeerd. Daar hadden wij met regelmaat rampenoefeningen waarbij wij midden in de nacht, bibberend in onze pyjama, op straat stonden. Het is absoluut niet mijn bedoeling om de kamerleden te dwingen in pyjama en getooid met slaapmuts op het Plein te gaan staan, maar in mijn ogen moeten rampenplannen in dit huis wel vaker worden geoefend. Ik kan mij niet herinneren dat wij ooit zo'n oefening hebben gehad. Hier geldt toch: the proof of the pudding is in the eating. Ik verzoek de voorzitter om het rampenplan te oefenen. Het komt er op het moment suprême altijd op aan of je weet wat je te doen staat en ik heb niet de indruk dat ik dat zou weten. Zou de oefening hebben plaatsgehad zonder dat ik daar weet van had, dan kan het natuurlijk nooit een goede oefening geweest zijn.

Ik wil nog een opmerking maken over de spreektijden. Ik heb een voorstel gezien dat ongetwijfeld nog aan de orde zal komen. De spreektijden voor de begrotingsbehandeling zouden volgens ons minder kunnen. De voorstellen dragen echter voor de D66-fractie het middelstekindeffect in zich. Met de kleintjes wordt veel rekening gehouden en zij leveren daarom bijna niets in bij de optie van 20% minder. De groten leveren ook niet zo veel in. In de gauwigheid zag ik echter dat de maatregel voor ons betekent dat wij het meest van allen, 30%, zouden inleveren. Dat vinden wij niet acceptabel. Ik verzoek om de indiening van een nieuw, evenwichtig voorstel dat in het Presidium zal worden besproken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U wilt de spreektijdenverdeling niet ten principale ter discussie stellen, maar alleen de positie van D66 daarin?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Nee, dat begrijpt u verkeerd. Ik steun uw betoog op hoofdlijnen. Je moet inderdaad – zeker nu wij met tien partijen in dit huis zitten – heel goed kijken naar het democratisch functioneren. Dat draait niet alleen om het in positie brengen van meer- en minderheden. Vooral bij het in positie brengen van minderheden moet je daar zeer goed rekening mee houden. De verdeling voor de begrotingsbehandeling is voor ons echter zeer onrechtvaardig.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wij moeten nog maar eens goed naar die tabelletjes kijken, want ik kwam tot de omgekeerde conclusie, namelijk dat D66 in een van de tabelletjes zelfs bevoorrecht wordt. Maar dat even daargelaten.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan daag ik u uit om dat aan te tonen. In het ene model, waarin sprake is van 20% korting, leveren wij 30% in. In het andere model, waarin sprake is van 35% korting, leveren wij 40% in.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik heb de cijfers niet bij de hand, maar ik heb de tabellen goed bekeken en ik zal straks aan mevrouw Lambrechts laten zien wat ik bedoelde als je de bovenste tabel met de onderste vergelijkt. Mijn vraag gaat ergens anders over. U zegt: de kleintjes leveren bijna niets in. Ik voel mij aangesproken vanwege de positie van mijn fractie. Is de D66-fractie nog steeds van mening, zoals vroeger kamerbreed werd gevonden, dat er in ieder geval een bodem is waar niet doorheen gezakt mag worden? Bent u voorts met mij eens dat de voorstellen die ertoe leiden dat een- of tweemansfracties door die bodem zakken, in ieder geval niet acceptabel zijn?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat wil ik heel graag ondersteunen. Sterker nog, in deze verdeling zou ik er bijna voor pleiten dat wij ook tot de echte kleintjes gerekend worden, die maar een procent of vijf inleveren. Er zitten voordelen aan om klein te zijn. Ik ben echter met u eens dat er een bodem moet zijn waar niet doorheen gegaan mag worden.

Mevrouw Kant (SP):

Ik wil bij dit onderwerp liever als uitgangspunt nemen: wat is redelijk? Dit in plaats van kijken hoe het voorstel precies voor de eigen fractie uitpakt. Ik vind een minimumspreektijd heel redelijk: een minimale tijd die elke fractiewoordvoerder nodig heeft om zijn punt op een onderwerp te kunnen maken. Ik vind een maximum echter ook heel redelijk, want er is een tijd waarbinnen eigenlijk iedere woordvoerder zijn punt moet kunnen maken. Op deze manier kunnen wij de totale tijd wel bekorten. Wat vindt u van die suggestie?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik kan dat van harte ondersteunen. Maar even toch in groot en klein gedacht: ik denk dat de grote fracties wel heel veel tijd hebben en dit levert niet altijd meerwaarde op. Er is wel een minimum waarin de dingen die écht gezegd moeten worden, gezegd kunnen worden. Dat levert extra problemen op aangezien wij in dit huis met tien partijen zijn. Dat vereist dat dit goed bekeken en doordacht wordt.

Voorts wil ik het hebben over de brief die onze fractievoorzitter inmiddels heeft doen toekomen aan de voorzitter van de Kamer en aan de collega's en zal toezenden aan de voorzitters van de partijen. De brief handelt over de werkwijze, de politieke cultuur en de verbetering van de werkwijze en de positie van de Kamer. In die brief wordt een groot aantal voorstellen gedaan, die ik niet allemaal zal noemen. Ik wil er slechts een paar uitlichten om aan te geven waaraan wij denken als wij spreken over een andere werkwijze en over verbetering van het democratisch debat in deze Kamer. Het lijkt ons bijvoorbeeld buitengewoon goed om hoorzittingen naar Amerikaans model te laten plaatsvinden in de Kamer. Ministers, vertegenwoordigers en instellingen kunnen daarvoor worden uitgenodigd. Het kan de leemtes tussen normale controle en onderzoek door bijzondere commissies opvullen. Bovendien kunnen voor die "hearings" ambtenaren uitgenodigd worden, hetgeen momenteel volgens het Reglement van orde alleen mogelijk is met toestemming van de betreffende minister.

Een ander voorstel van mijn fractie betreft de invoering van een vragenuur voor de minister-president naar Brits model. Dat kan een keer per week of een keer per twee weken plaatsvinden. In dat vaste vragenuur met de minister-president kunnen zaken ad hoc besproken worden, hetgeen het debat in het algemeen kan verlevendigen en aan de actualiteit recht kan doen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Zoals u het stelt, komt er een ingebouwd vragenuur aan de minister-president, ongeacht het voorkomen van een actueel onderwerp waarover de Kamer van gedachten wil wisselen. Wordt daarmee niet de spontaniteit van het ondervragen van de minister-president weggenomen? Momenteel kan hij immers over actuele zaken worden ondervraagd in het reguliere vragenuurtje. U maakt er met het voorstel een instituutje van. Het is mij wat beklemmend.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat hoeft zeker niet het geval te zijn, want als er in een bepaalde week geen behoefte is aan een gesprek met de minister-president, kan het vervallen. Het is in ieder geval goed om een vast uur te bepalen waarin met hem gesproken kan worden. Bijna elke week doen zich zaken voor waarover van gedachten kan worden gewisseld met de minister-president. Nogmaals, als dat niet het geval is, hoeft die tijd niet benut te worden.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Wat is dan het voordeel boven het huidige systeem waarin op dinsdag bewindslieden, dus ook de minister-president, kunnen worden opgeroepen om vragen te beantwoorden?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Naar mijn mening scherpt het de geesten om de minister-president te bevragen over bepaalde zaken. Op zijn minst kan een dergelijk vragenuur gedurende een bepaalde proefperiode plaatsvinden. Als na een jaar blijkt dat dit vragenuur geen toegevoegde waarde heeft – wat ik niet denk – dan schaffen wij het weer af. Ik ben verder van mening dat het politieke debat voor de burgers hiermee een meerwaarde heeft omdat het gesprek plaatsvindt met de minister-president.

De heer Van Beek (VVD):

U legt de relatie met het Britse systeem, maar in Nederland is er op zich geen verschil tussen de positie van de minister-president en die van zijn collega-ministers. Hij is primus inter pares. Ik begrijp ook niet waarom u zo vaak met hem wilt praten in een systeem dat afwijkt van het huidige. Als er reden is om hem te spreken, moeten wij hem elke week naar de Kamer kunnen roepen, dat ben ik met u eens. Die mogelijkheid is evenwel reeds aanwezig. Het is naar mijn mening onjuist om met de minister-president te spreken over delen van portefeuilles van andere ministers. Daarvoor moeten wij juist die ministers spreken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Eigenlijk spreekt u zichzelf tegen, want u zegt dat de minister-president geen bijzondere persoon is terwijl u hem tegelijkertijd de primus inter pares noemt. Hij is inderdaad "de eerste onder zijns gelijken". Misschien is onze politieke insteek ten aanzien van de positie van een minister-president, die wij graag rechtstreeks zouden kiezen, verschillend, maar op dit punt kunnen wij het eens worden. De minister-president is door zijn positie van eerste onder zijns gelijken, de verantwoordelijkheid dragend voor het gehele kabinet, de juiste persoon om over departementen overschrijdende problemen met de Kamer te spreken.

De heer Van Beek (VVD):

Dat is momenteel reeds mogelijk.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is momenteel inderdaad reeds mogelijk maar een en ander is niet besloten in de werkwijze. Wij kunnen het gesprek met de minister-president institutionaliseren, op zijn minst voor een bepaalde periode, om te bezien of het van meerwaarde is. Dit voorstel van de leden van mijn fractie hoeft nu niet tot op de punt en de komma besproken te worden. Wij hebben het slechts ingebracht in de gremia die wij tot onze beschikking hebben.

Wat de introductie van een minderheidsenquêterecht betreft kon ik mij zeer vinden in het daarop aansluitende betoog van mevrouw Halsema. Het gaat niet altijd over meerderheden, maar juist ook om het in positie brengen van minderheden. Wij zouden moeten bespreken of de grens voor de minderheid moet liggen bij 30% of 40%, maar de introductie van een minderheidsenquêterecht zou het dualisme tussen Kamer en regering kunnen bevorderen.

De invoering van elektronische stemmen op de kortst mogelijke termijn en meer periodieke debatten op hoofdlijnen tussen de fractievoorzitters zijn ook belangrijke onderwerpen. Ik sla veel onderwerpen over, want ik wil niet te veel over mijn spreektijd heengaan. Ik hoop, voorzitter, dat u de voorstellen die wij hebben gedaan, wilt agenderen in de daarvoor geschikte gremia – de commissie voor de Werkwijze der Kamer, het Presidium, misschien apart in te stellen commissies of een fractievoorzittersoverleg of iets dergelijks – om te bespreken of wij onszelf niet kunnen dwingen om een aantal van wat wij noodzakelijke vernieuwingen vinden voor de parlementaire werkwijze op korte termijn in te voeren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Nu is inderdaad niet het moment om al die voorstellen te bespreken, maar over een voorstel wil ik toch meer duidelijkheid. Mevrouw Lambrechts stelt voor om tot een herschikking van vaste commissies komen en om daarbij verkokering tegen te gaan door bijvoorbeeld van de vaste commissie voor Justitie en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een vaste commissie voor rechtshandhaving en veiligheid te maken. Die twee commissies behandelen veel meer onderwerpen. Wil zij die twee vaste commissies opheffen en doen opgaan in een nieuwe commissie of wil zij daarnaast een commissie voor rechtshandhaving en veiligheid? Leidt dat niet tot meer verkokering en bureaucratie? Komen er dan niet heel veel vaste commissies? Wat is de bedoeling?

Mevrouw Lambrechts (D66):

In het laatste geval zou dat inderdaad tot meer verkokering en meer bureaucratie leiden. Onze bedoeling is om beleidsterreinen te herverkavelen, bijvoorbeeld: veiligheid met justitie, onderwijs met integratie. Er zijn vele logische combinaties mogelijk, anders dan die wij nu kennen. Wij vinden dat een hele goede vernieuwing. Laten wij eens kijken of wij tot een andere verkaveling kunnen komen die niet alleen op de dertien departementen – en wie weet hoeveel het er volgende keer zijn – is gericht.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik begrijp uw behoefte om tot een meer thematische indeling te komen, waardoor wij ook discussies misschien wat diepgaander kunnen voeren en wij wat minder afhankelijk zijn van de departementale indeling. Ik ben alleen bang dat een andere indeling tot erg veel kamerbureaucratie leidt. Er zullen namelijk telkens territoriumconflicten ontstaan door met name de strikte portefeuilleverdeling bij de grote partijen, waardoor wij meer zullen spreken over de verdeling van de onderwerpen over de diverse commissies dan over de onderwerpen zelf.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als wij het niet doen, kan echter hetzelfde gebeuren. Ook nu zijn er territoriumdiscussies en ook nu nodigt het systeem uit tot allerlei debatjes om aan de woordvoerders tegemoet te komen. Het is juist goed om, door naar een andere indeling te kijken, ook hier onszelf te dwingen om ons de komende tijd bezig te houden met de thema's die ertoe doen. Als wij iets kunnen leren van de afgelopen maanden is het dat wij ons niet bezig moeten houden met versnippering, maar met de belangrijke thema's waarover wij ook duidelijke standpunten moeten innemen en waarmee wij vooruitgang boeken. Dat doe je niet met versnippering.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Vandaag bespreken wij hier in een plenaire zitting de Raming van de Tweede Kamer. Traditioneel wordt er tijdens een dergelijk debat over vele onbelangrijke en misschien slechts enkele belangrijke onderwerpen gesproken. Ik zou de bijdrage van de PvdA-fractie aan dit debat willen toespitsen op de werkwijze van de Kamer en de vernieuwingen die daarbij noodzakelijk zijn. Er valt natuurlijk veel te zeggen over onze huisvesting, over de mobiele telefoons en over al die andere zaken, maar ik denk dat de afgelopen maanden hebben laten zien dat er een campagne is gevoerd, waarin veel gebeurd is en waarin er ook een hernieuwde interesse in de politiek is gekomen vanuit de burgers. Dat is een interesse die wij moeten zien vast te houden door levendige debatten te voeren.

Aan de hand van een aantal voorstellen zou ik willen pogen om ook de kamervoorzitter uit te dagen straks met een notitie te komen op grond waarvan wij met een aantal nieuwe voorstellen aan de slag zouden kunnen gaan. Ik moet eerlijk zeggen dat de bijdrage van de mogelijke coalitiepartners tot nu toe mij een beetje teleurgesteld heeft. Zij zijn nu bezig met het herstellen van vertrouwen, zo hebben wij allemaal op het internet kunnen lezen. Ik zeg er in dit verband overigens dank voor dat ik woensdagochtend al de notitie ontving waarnaar ik hier op dinsdag vroeg: volgend keer graag in het postvak, dacht ik nog. Wat mij wel van het hart moet, is het volgende. Er is een hoop gezegd door verschillende partijen over politieke vernieuwing: het moest allemaal anders en beter; het ging om dualisme en wij zouden op een aantal terreinen nu echt gaan zien dat ook het parlement veel beter zou kunnen gaan werken. Echter, zodra mevrouw Lambrechts hier een voorstel doet om bijvoorbeeld een vragenuur met de minister-president te introduceren, staan de woordvoerders van de CDA-fractie en de VVD-fractie vooraan bij de interruptiemicrofoon om eigenlijk te zeggen dat het allemaal niet nodig is. Dat vind ik jammer. Nu, ik begrijp dat dit uitlokking is, voorzitter.

De voorzitter:

Er behoeft niet op elke uitlokking te worden ingegaan, mevrouw De Pater.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

In dit geval wel, voorzitter.

Als het gaat om allerlei vernieuwingen, dualisering en een aantal van dat soort zaken, heb ik in mijn bijdrage nadrukkelijk gezegd: laten wij ons ook eens een spiegel voorhouden en ons afvragen wat wij zelf bijdragen. Als wij het hier over procedures etc. hebben, draagt dat dan bij aan die vernieuwing? Ik heb aan mevrouw Lambrechts gevraagd wat er vernieuwend is aan het institutionaliseren van een vragenuur sec met de minister-president, boven de spontaneïteit en de actualiteit die wij op dit moment in ons huidige vragenuur hebben.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Misschien mag ik iets hierover zeggen, hoewel ik misschien in een andere wereld leef. Je kunt over het mondelinge vragenuur een hoop zeggen, maar niet dat het spontaan is en niet dat het levendig is. Je kunt ook niet zeggen dat de 60.000 mensen die daar elke week naar kijken, denken: nu, dat is nog eens een goed debat dat zij daar voeren!

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat ligt toch aan de woordvoerders zelf?

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Dat ben ik met u eens; dat is belangrijk. Maar ondertussen zullen wij toch ook eens moeten kijken naar bijvoorbeeld datgene wat op vrijdagmiddag altijd plaatsvindt, namelijk een vragenuur van de pers met de minister-president. Daarbij kunnen journalisten op tal van actuele onderwerpen gewoon eens even vragen: hoe zit dat nu precies en wat is het kabinet van plan? Waarom zouden wij de pers dat wel gunnen en onszelf niet op die manier?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dan zou een voorstel op zijn plaats zijn om vrijdag hier terug te komen als Kamer en onmiddellijk na het beraad van het kabinet die vragen te stellen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik ben zelf helemaal niet degene die dat niet zou willen. Ik ben elke dag beschikbaar; dat is geen enkel probleem. Maar het lijkt mij dat wij er ook over zouden kunnen nadenken – dat voorstel zou ik willen doen – of je niet zou kunnen beginnen, bijvoorbeeld op dinsdag, met de introductie van een vragenuur met de minister-president. Dat zou bijvoorbeeld gedurende een half uur kunnen plaatsvinden, waarna er vervolgens nog ruimte is voor het meer traditionele vragenuur waarbij je ook aan vakministers vragen kunt stellen over onderwerpen die hen aangaan. Op die manier zou je op een rustige manier kunnen beginnen met het introduceren van zo'n systeem.

Mevrouw Kant (SP):

Ik luister hier met enige verbazing naar, want u kunt op dinsdag ook de minister-president naar de Tweede Kamer halen. Wat ik zo jammer vind, is dat de PvdA-fractie die nu weer zo pleit voor dualisme, dat de afgelopen jaren nooit gedaan heeft.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Nee, op dit punt moet ik u vertellen dat de voormalig fractievoorzitter van de PvdA, Ad Melkert, al eerder, in navolging van Thom de Graaf, voor zo'n vragenuur met de minister-president heeft gepleit. Het is voor ons dus niet nieuw en het is ook geen soort van "awakening" na 15 mei wat wij hier nu doormaken. DijksmaOver dit onderwerp hebben wij al eerder gesproken. Tegelijkertijd merk ik op – en dat moet u als ervaren oppositiewoordvoerder toch aanspreken – dat als er allerlei beloften worden gedaan door eventuele toekomstige regeringspartijen over politieke vernieuwing, ik toch wel mijn verwondering mag uitspreken over het feit dat wij daarvoor vandaag weinig voorstellen gezien hebben.

Mevrouw Kant (SP):

Dat is waar. Ik ben er ook heel blij mee en zal zelf ook de nodige voorstellen doen. Het verbaast mij echter een beetje dat u hier een pleidooi houdt voor dualisme, terwijl wij daarvan de afgelopen 12 jaar heel weinig gezien hebben van uw fractie. Laten wij hopen dat dit verandert. Oppositie voeren geeft in een keer een heel andere kijk op de zaak der dingen.

Wij hebben al eerder de suggestie gedaan voor het invoeren van niet specifieke vragen aan de minister-president én voor de invoering van een tweede vragenuurtje bijvoorbeeld op donderdag, zodat actuele zaken reeds eerder aan de orde kunnen komen. Wat vindt u van die suggestie, mevrouw Dijksma?

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Daarvan ben ik eigenlijk niet zo'n voorstander. Ik vind dat je elkaar niet nodeloos moet bezighouden.

Ik kom nog even terug op het punt van het dualisme. In de vorige Kamer was er een situatie waarbij de zogenaamde progressieve partijen en de meer conservatieve partijen elkaar in evenwicht hielden. Ik heb in de afgelopen vier jaren nog nooit meegemaakt dat er zo vaak hoofdelijk gestemd moest worden omdat er tussen die twee blokken een scheidslijn liep. Natuurlijk kan het anders en beter, dat hebben de verkiezingen laten zien en dat hebben wij ook gemerkt. Dat is gewoon zo. Wij moeten echter niet doen alsof deze Kamer en verschillende regeringspartijen altijd op voorhand één lijn trokken met vak K. Dat is natuurlijk niet zo. Als dat wel zo geweest was, hadden de stemmingen niet op die manier plaatsgevonden.

De voorzitter:

Wij hadden afspraken gemaakt over deze Raming, onder andere dat er een aantal suggesties gedaan zou worden waarover het Presidium zich dan zou moeten buigen. Dat betekent dat wij nu echt niet alles tot op het laatste punt hoeven uit te spitten.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. U heeft daar zeker een punt, maar ik wil nog graag een laatste opmerking hierover maken. Laten wij niet aan geschiedvervalsing doen, mevrouw Dijksma. De afgelopen jaren heeft bijvoorbeeld de PvdA-fractie consequent tegen voorstellen van de SP gestemd hier in de Tweede Kamer, zelfs als tijdens het debat de PvdA-woordvoerder het ermee eens was; dus spreek alstublieft niet over dualisme van de afgelopen jaren.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Volgens mij heeft het weinig zin om hier een soort heen en weer gehakketak van te maken.

De voorzitter:

Daarin heeft u gelijk, gaat u maar verder met de Raming.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ben het in dezen volledig met mevrouw Kant eens; hoofdelijke stemmingen begonnen pas op het moment dat de verkiezingscampagnes startten.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Dat is niet waar.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het lijkt mij dat je heel goed en-en kunt doen: én een vragenuur én een debat met de minister-president. Ik vind het jammer dat u het vragenuur elke keer zo naar beneden haalt, want het is inderdaad afhankelijk van de kwaliteit van de woordvoerders. Ik vind het ook jammer dat u de donderdag zo maar wegschuift.

Ik zou u willen vragen, wat u zich voorstelt bij dat debat met de minister-president. Ik weet niet of u wel eens kijkt naar bijvoorbeeld het gesprek met de minister-president. Ik ben daarmee na twee keer gestopt, want het was slaapverwekkend.

Mevrouw Dijksma:

Ook daar zullen de woordvoerders alsmede de minister-president ervoor moeten zorgen dat het inspirerend is. Het gaat mij er niet om dat wij hier een soort gesprek gaan organiseren, maar indachtig hetgeen ook de D66-fractie hier vandaag naar voren heeft gebracht, wil ik ervoor pleiten dat wij de mogelijkheid krijgen vragen te stellen, ook over onderwerpen die niet van te voren aangekondigd worden. Ik bepleit niet dat wij niet moeten nadenken over een vragenuurtje op donderdag, ik heb er echter wel aarzelingen bij. Laten wij de kamervoorzitter vragen, ons na de zomer een notitie te doen toekomen waarin een aantal van de elementen die hier vandaag naar voren gebracht worden, hun plek krijgen.

Voorzitter. Om te zorgen voor wat meer inspiratie voor de notitie, wil ik nog maar een duit in het zakje doen en iets zeggen over de algemene overleggen. Sommige vaste commissies komen letterlijk om in de algemene overleggen. Dit bevordert de levendigheid van de politiek niet. Je ziet ook dat ministers om de haverklap naar de Kamer worden geroepen en steeds moeten uitleggen wat ze gedaan hebben en dat ze hun opmerkingen zo niet bedoeld hebben. Daarom zou het misschien een goede zaak zijn als de kamercommissies bijvoorbeeld iedere twee weken een middag vrijmaakten voor een uitgebreid algemeen overleg met de aan die commissie gelieerde bewindslieden over de actualiteit. Tijdens zo'n overleg kunnen de fracties voorstellen doen, vragen stellen en wellicht moeten wij overwegen ze in de gelegenheid te stellen om moties in te dienen. Dat zou voorkomen dat wij te vaak met een VAO voor een plenaire behandeling te maken hebben. Een plenaire behandeling van een VAO levert namelijk vaak een herhaling van zetten.

Voorzitter. Vervolgens wil ik iets zeggen over de commissie voor de Rijksuitgaven. Die commissie is toch wel een beetje het stiefkindje van het Nederlandse parlement. Juist die commissie heeft namelijk een bijzonder belangrijke taak door bij te dragen aan de controle van het regeringsbeleid Wij willen pleiten voor het nadenken over de positie van deze commissie. Misschien moeten wij die ombouwen tot een parlementair begrotingsbureau. In dat bureau zouden dan alle fracties moeten zijn vertegenwoordigd en misschien moet je zorgen voor een evenwicht in die vertegenwoordiging: bijvoorbeeld twee leden van de oppositie en twee van de coalitie. Zij zouden in dat parlementair begrotingsbureau een vooruitgeschoven post kunnen vormen en samen met de ambtelijke ondersteuning aan de slag kunnen gaan. Dat bureau zou kunnen worden uitgebouwd tot de waakhond van de financiën van ons parlement.

Onder de leiding van de vorige kamervoorzitter is het Onderzoeks- en Verificatiebureau goed op de rails gezet. De komende maanden zal verder worden gewerkt aan de hand van de evaluatie die in het Presidium is besproken. Twee dingen zijn van belang, allereerst de inbedding van dat bureau in het bestaande apparaat met in achtneming van de onafhankelijke rol die het bureau moet hebben. Verder moet de klemtoon van het werk van het OVB meer komen te liggen op het ondersteunen van het onderzoek dat de Kamer zelf doet. Het moet dus niet alleen maar aandacht besteden aan aanbestedingen en daarover een goed advies geven. De hoofdtaak van het OVB zal daarentegen moeten zijn het ondersteunen van het onderzoek dat de Kamer zelf doet. Ik heb er alle vertrouwen in dat dat ook de hoofdtaak wordt, maar ik wil wel weten wat de stand van zaken is.

Voorzitter. Ik wil nog drie kleine puntjes behandelen. Met de nieuwe ministers zouden, zodra hun namen bekend zijn, eventueel hoorzittingen kunnen worden georganiseerd. Ik weet dat ik niet aan het Presidium moet vragen om daarover nu met een standpunt te komen. Ik zou het evenwel interessant vinden als, wellicht in de tweede termijn, andere woordvoerders dan die van de partijen die het voorstel hebben gedaan, zich daarover uitspraken. Het zomerreces komt namelijk dichtbij. Het voorstel is gedaan en de vraag is dan: wat gaat er gebeuren? De sleutel lig toch een beetje in de handen van de fracties van de LPF, het CDA en de VVD. Misschien zouden wij dus in de tweede termijn van de woordvoerders van die fracties mogen vernemen of zij van plan zijn deze vernieuwing van harte te omarmen.

Over de spreektijden is door de woordvoerders van de andere fracties al het nodige gezegd. Ik meen dat het het beste is na te denken over de mogelijkheid van verkorting van de spreektijden bij de behandeling van begrotingen. Er moet dan een debat op hoofdlijnen worden gevoerd. Ik maak me wel zorgen over datgene wat de heer Rouvoet in een interruptie naar voren bracht. Hij zei dat voor de kleinste fracties het gevaar dreigt door een bodem te zakken, doordat die niet genoeg tijd zouden krijgen om een fatsoenlijke inbreng te leveren. Een begroting is namelijk een wet en als je maar vijf of zeven minuten hebt, moet je soms misschien onderling afspreken dat iemand nog een vraag stelt, zodat je nog even je punt kwijt kunt. Mijn fractie heeft er grote aarzelingen mee om begrotingen op die manier te behandelen, want dat vergroot niet de levendigheid van het debat. De suggestie om na te denken over hoe het anders en korter kan, willen wij natuurlijk wel van harte ondersteunen.

Net als een aantal collega's bedank ik alle medewerkers die er iedere keer maar weer voor zorgen, in goede en in slechte tijden, dat het werk van de Tweede Kamer zo voortreffelijk kan verlopen. Er is heel veel gebeurd in de afgelopen periode en daar hebben wij ook veel van gemerkt. Natuurlijk wordt er ook in mijn fractie wel eens wat gemopperd, maar intussen weten wij dat het altijd allemaal weer goed komt aan het eind van de dag of het eind van de week. Juist vandaag maak ik van de gelegenheid gebruik om uit te spreken dat wij daar ontzettend veel waardering voor hebben.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Laat ik beginnen met datgene waar mevrouw Dijksma mee besloot, namelijk het uitspreken van waardering voor de inzet van alle medewerkers. Het is goed om dat bij de Raming te doen, want daar gaat het om onze eigen organisatie. Ik maak de woorden van mevrouw Dijksma volledig tot de mijne als zij mij dat toestaat, maar dat zal ongetwijfeld. Ik breng bij dezen dan ook graag de waardering en dank van de fractie van de ChristenUnie over.

De verhuizing mag er wel even uitgelicht worden, want dat is een megaoperatie geweest die ongetwijfeld tot wat misverstanden en wat zoekgeraakte spullen zal leiden. Laat ik wat mijzelf betreft dezelfde handigheid aan de dag leggen als een woordvoerder op het partijcongres van de ChristenUnie onlangs. Die maakte gebruik van het feit dat hij een microfoon in de buurt had om te zeggen dat hij een map kwijt was. Ik ben een verhuisdoos kwijt. Mocht iemand hem gevonden hebben, dan houd ik mij aanbevolen. Kamer K117 is mijn kamer. Los daarvan spreek ik expliciet mijn complimenten uit voor het tijdsbestek waarin een geweldig ingewikkelde operatie is uitgevoerd, want er is ongelooflijk veel werk verzet.

Nu ik toch over de huisvesting spreek, maak ik een opmerking over de toekomstige ingebruikneming van Plein 23. Ook daar is al lang over gesproken. Ik maak er een kanttekening bij, omdat het wat mij betreft nu niet heel uitvoerig besproken hoeft te worden. Mij is ter ore gekomen dat er een keer is gevraagd – ik weet niet eens precies door wie – welke fractie daar misschien wil zitten. Ik weet niet wat de status van die vraag was, maar mij moet van het hart dat het fractiewerk volgens ons in dit complex gehandhaafd moet worden. Fracties, welke dan ook, moeten wij niet, vrijwillig of onvrijwillig, op afstand van het hart van het parlementaire bedrijf willen huisvesten.

De stemmachine noem ik liever het elektronische vergaderingondersteunende systeem, omdat het hart van de democratie voor mij ook iets te maken heeft met gewoon stemmen als het maar even kan. Het kan noodzakelijk zijn om gebruik te maken van een elektronische voorziening. Die bevindt zich natuurlijk in een bepaald stadium, maar ik heb er een vraag bij. Nu gebeurt het vaak dat vooral een hoofdelijke stemming aangewezen kan zijn om iets zichtbaar te maken, namelijk het stemgedrag van individuele leden. Mijn vraag aan het Presidium is of dat mogelijk blijft, niet alleen dat een stem tot de persoon herleidbaar is, maar ook dat dit zichtbaar is. Hoe kan dat vormgegeven worden? Ik benadruk dat dit punt soms een zelfstandig argument is om tot hoofdelijke stemming over te gaan. Daar kunnen heel legitieme redenen voor bestaan.

Ik heb de opmerking gehoord dat, als wij toch bezig zijn met de vergaderzaal, deze wat dualistischer kan worden ingericht. Dat spreekt mij eerlijk gezegd wel aan, omdat ik – even los van het feit dat nu niet de regering, maar collega's en medewerkers in vak K zitten – vind dat het parlement iets moet hebben van het zich tegenover elkaar bevinden van de regering en de controleur van de regering, het parlement. Als er in die richting wordt gedacht, heeft dat op voorhand onze steun. Het zou misschien vrij eenvoudig kunnen. Ik beveel van harte aan om dat mee te nemen. Ik maak daarbij wel meteen een opmerking bij over de architectuur. Wij kunnen niet zomaar gaan schuiven in onze eigen zaal. De inbreng van de oorspronkelijke ontwerper en inrichter van deze zaal, Pi de Bruijn, is hierin essentieel.

De heer Teeven (LN):

Voorzitter. Het betoog over de opstelling spreekt mij niet zo aan. Is het niet zo dat het meer om de inhoud gaat dan om het feit of wij tegenover elkaar zitten? Ik maak het nu een week of vijf mee. De vertegenwoordigster van de SP zit vlak bij vak K, maar zij zit er inhoudelijk echt tegenover. Is dit nu echt een discussie die hier moet worden gevoerd?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Iedereen mag het zo zwaar maken als hij zelf wil. Ik stip het aan omdat ik heb gehoord dat erover wordt nagedacht. Het lijkt mij een zinnige gedachte. Ik zal nog een andere reden geven. De heer Teeven zal zelf tot de ontdekking komen dat ik nu recht tegenover hem sta te spreken en dat dit uitnodigt om naar de microfoon te gaan. Dit heeft nogal wat voorzitters hier tot de opmerking gebracht dat wij niet moeten vergeten dat wij hier niet met elkaar in debat zijn, maar met de regering. Daar kan de opstelling – ik wil het psychologische aspect niet onderschatten – iets mee te maken hebben. Ik kan mij voorstellen dat, als er vanaf de plek waar de interruptiemicrofoons staan wordt gesproken, men meer in debat is met de regering. Er kunnen dan aanvullende vragen uit de zaal komen. Misschien vermindert dit het aantal interrupties drastisch. Ik wil de gedachte dus ondersteunen. Ik heb als medewerker de oude zaal nog mee mogen maken. Die had dat wel. En dat had wel wat, kan ik de heer Teeven zeggen. Ik geef het mee als gedachte.

Ik ga niet herhalen wat er over beveiliging is gezegd. Er zijn zinnige vragen over gesteld door de heer Van Beek en anderen. Ik sluit mij daarbij aan, ook wat betreft de openstelling van de Statenpassage. Dat is het naar voren halen van een oud ideaal. Vanuit mijn gedachtegoed spreekt het mij altijd aan dat oude idealen weer naar voren worden gehaald en nieuwe glans krijgen. Ik zie de bezwaren uit het oogpunt van beveiliging echter ook wel. Ik sluit mij aan bij de meer kritische vragen die daarover zijn gesteld. Wij zijn er ook wat terughoudend in.

Ik wil een aantal opmerkingen maken over de werkwijze van de Kamer. Ik sluit mij in algemene zin aan bij het algemene gedeelte van de speech van mevrouw Halsema, waar het ging om de toegang van alle fracties tot parlementaire procedures. De mate waarin men daar bezwaren en klachten over heeft kan verschillen, maar het algemene punt is voor een fractie als die van de ChristenUnie zeker herkenbaar. Ik spits het toe op de spreektijden, met name als het gaat om de begrotingen. Er is indertijd niet voor niets afgesproken dat er een bodem is in het aantal minuten dat iedere fractie nodig heeft om alle departementale begrotingen te kunnen behandelen. Dat er gekeken wordt naar de omvang van een fractie, is niet meer dan billijk. Er wordt echter geen rekening mee gehouden dat iedere fractie, hoe groot of klein ook, dezelfde begrotingen zal moeten behandelen. Daar zal dus naar gekeken moeten worden. Het gaat tenslotte om het budgetrecht van de Kamer en dat is niet het eerste het beste grondwettelijk verankerde recht. Het lijkt mij dat wij elkaar niet moeten dwingen om een begroting van vele miljarden in enkele oneliners af te doen, waarmee dan de zaak beklonken is. Er is indertijd niet voor niets een bodem vastgesteld. Er kan nu dus niet ineens vanwege de toename van het aantal fracties gezegd worden dat die bodem wel naar beneden kan. Voorstellen in die richting zullen in ieder geval op massief verzet van onze fractie, in al haar kleinheid, kunnen rekenen. Ik kan mij er wel iets bij voorstellen dat er sprake moet zijn van verlevendiging van debatten. Dat in dat verband wordt vastgesteld dat een spreektijd van een half uur tot drie kwartier bij een begrotingsbehandeling aan de ruime kant is, kan ik mij ook voorstellen. Niemand maakt mij echter wijs dat het omlaag brengen van een ingeschreven spreektijd van tien à elf minuten voor eerste en tweede termijn van een kleine fractie de debatten zal verlevendigen.

Ik heb bij interruptie al een vraag gesteld over de wetgevingsoverleggen. Ik vraag de voorzitter om daarop te reageren. Het is mij bekend dat hier eerder over gesproken is. Mijn fractie geeft de voorkeur aan inschrijving, juist omdat het wetgeving betreft.

Door de veelheid aan moties die worden ingediend, hebben wij met vele anderen in dit huis al langere tijd zorgen over de waarde van dit instrument. Vaak zijn de moties al klaar tijdens de eerste termijn van de Kamer, terwijl de regering nog moet beginnen met antwoorden. Dat is een merkwaardige gang van zaken. Het lijkt mij relevant om, voordat je een motie indient, te weten wat de regering gaat zeggen. Zelfs als er toezeggingen gedaan worden, worden moties alsnog in stemming gebracht, al was het maar als steuntje in de rug. Iedereen heeft daar zijn eigen gedachten over. Wij vinden in principe dat overbodige moties niet gesteund moeten worden. Ik wil mij echter niet mooier voordoen dan ik ben. Het leven is soms sterker dan de leer en je moet ook kunnen uitleggen waarom je, desnoods als enige fractie, tegen een motie stemt waarmee je het wel eens bent. Dat is soms heel lastig en dan stemmen wij toch weer voor een motie, hoewel wij haar volstrekt overbodig vinden.

Ik zou voorzichtig zijn met het beperken van de mogelijkheid om uitspraken van de Kamer te vragen. Het komt in dit opzicht primair aan op parlementaire zelfbeheersing. Al jarenlang wordt steeds dezelfde klacht geuit over de vloed van moties in de Kamer, vooral bij begrotingsbehandelingen. Het gaat vaak om een waslijst van dertig, veertig vijftig moties bij een begrotingshoofdstuk. Er treedt geen verbetering op. Integendeel, het aantal moties lijkt alleen maar toe te nemen. Er moet toch een omslag bewerkstelligd kunnen worden? Zou een werkwijze, min of meer analoog aan de gang van zaken bij het overnemen van amendementen door het kabinet, denkbaar zijn? Ik vraag dit met de nodige voorzichtigheid, want ik wil ook niet terechtkomen in een situatie waarin een kabinet moties onschadelijk kan maken door deze gemakshalve over te nemen. Met name bij begrotingsamendementen is er interpretatieruimte, op het gebied van mandaat of machtiging van uitgaven en het niet verplicht zijn tot het doen van die uitgaven. Het is dus mogelijk. Als een kabinet een amendement overneemt, dan vervalt het amendement van de Kamer. Is er geen analoge werkwijze denkbaar bij moties, zodat wij worden geprest scherper te zijn in de verwoording en selectiever bij het indienen van moties? Ik vraag hierop een reactie van de voorzitter in vak K.

Ten slotte een opmerking over het vragenuurtje aan de minister-president op dinsdag. Mijn fractie heeft daarbij nogal wat aarzelingen. Wij komen daarover ongetwijfeld nog te spreken, maar nu zeg ik al het volgende. Als de minister-president op vrijdagmiddag een persconferentie geeft waar hij allerlei zaken kort toelicht en voor de details verwijst naar de vakministers, dan gaan er vervolgens vier dagen overheen waarin de media alle besluiten van het kabinet tot op het bot afkluiven. Vervolgens komt op dinsdagmiddag de Kamer bijeen. Om te tonen dat wij er lekker bovenop zitten, stellen wij dan dezelfde vragen nogmaals aan de minister president, of wij zullen meer gedetailleerd doorvragen. De minister-president kan dan heel gemakkelijk doorverwijzen naar de collega die het desbetreffende departement beheert, en hij zal dat waarschijnlijk ook doen. De discussie hierover ga ik niet uit de weg, maar ik ben er op voorhand sceptisch over of dit het aanzien van de Kamer als een alert reagerend instituut zal verhogen. Ik heb daar mijn twijfels over.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik vraag de heer Rouvoet dit niet nu al te wijzen. Het gaat om het voorstel en de mogelijkheid als zodanig. De vraag is of je als parlement vindt dat je een moment moet inbouwen om, net zoals de pers nu kan doen op vrijdag, de minister-president op de actualiteit te bevragen. Wij praten later wel over wanneer dat zou moeten zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ga dat gesprek niet uit de weg, maar ik spitste het toe op de suggestie van mevrouw Dijksma over een vragenhalfuurtje op dinsdagmiddag aan de minister-president en daarna eventueel aan vakministers. Ik zie daar minder in. Het voorstel om dat op een ander moment te doen, heeft weer andere bezwaren, maar daar kunnen wij het best over hebben. Ik wil wel gezegd hebben dat de Kamer datgene wat in de loop van de dagen na de vrijdagmiddag is gebeurd niet nog eens dunnetjes over moet doen. Dat zal onze reputatie als Kamer die er bovenop zit om de regering te controleren geen goed doen. Alles wat dan wordt gezegd, is namelijk al gezegd. Daar ben ik geen voorstander van.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Is de heer Rouvoet het met mij eens dat dingen veranderbaar zijn? Ook het moment waarop het kabinetsberaad plaatsvindt, is veranderbaar. Niets ligt per definitie vast. Als je dit goed vindt, dan moet je een moment kiezen waarop het kabinetsberaad en de bevraging aan de minister-president goed op elkaar aansluiten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Alles is veranderbaar. De Kamer gaat over een heleboel, maar niet over het tijdstip waarop het kabinet vergadert. Alles is bespreekbaar.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Alblas van de fractie van de LPF. De heer Alblas zal zijn maidenspeech houden.

De heer Alblas (LPF):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil gaarne mijn betoog beginnen met een woord van dank aan alle medewerkers van de Tweede Kamer die de geheel nieuwe fractie Lijst Pim Fortuyn hebben opgevangen en geholpen bij de start in deze voor ons geheel nieuwe omgeving. Wij waren er de eerste dag al blij dat wij de uitgang konden vinden. De start werd gekenmerkt door huisvestingsperikelen, die gelukkig bijna helemaal voorbij zijn. Alle fractieleden in het gebouw Koloniën kregen nieuwe huisvesting. Wij begonnen met 30 personen, verdeeld over twee kamers. Dat was lang niet makkelijk. Wij zullen maar zeggen, zoals wel vaker in moeilijke tijden in ons toch nog korte bestaan, dat het goed was voor de saamhorigheid. Ik wil in het bijzonder mijn dank uitspreken aan het adres van de medewerkers van de Dienst Communicatie, Marieke te Veldhuis, Yvonne Bouwmeester en Jan Willem Vreuls, die ons in deze beginperiode hebben ondersteund bij het wegwijs worden met de gewoontes en de regels in dit gebouw en met het opstarten van ons werk als kamerlid.

Mijn inbreng bij deze Raming van de Kamer, een belangrijk instrument voor het aansturen van deze grote organisatie, zal beperkt zijn. Ik hoop dit echter de komende tijd weer wat goed te maken door toe te treden tot de Bouwbegeleidingscommissie en daardoor ook mijn partijtje mee te blazen bij het beheer van deze organisatie. Ik wil slechts op een enkel procedureel punt ingaan en dat betreft de werkwijze en procedures in deze Kamer. De heer De Beaufort is zo vriendelijk geweest nog een aantal dingen met betrekking tot de gang van zaken bij plenaire vergaderingen toe te lichten. Ons is daarbij de methodiek van het vragen stellen tijdens het vragenuur opgevallen. Het claimen van een onderwerp gaat volgens het systeem: wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Wij vroegen ons af of dat niet wat meer in overleg zou kunnen gaan en wat minder in de concurrentievorm.

Een ander klein puntje is dat voor mij gesproken is over het uitlekken van vertrouwelijke stukken. Dit zou nooit het geval mogen zijn. Dat is dus geen goede zaak.

Als nieuw kamerlid word je in de gelegenheid gesteld om de zogenoemde introductiedagen bij te wonen, al waar een aantal inleiders spreekt over de primaire kennis over een aantal belangrijke zaken die in dit huis spelen. Helaas was de periode waarin deze dagen vielen voor ons, als geheel nieuwe fractie, zonder een oude garde die terwijl wij op cursus waren, op de winkel kon passen, niet erg geschikt. Daarom hebben wij, ondanks de grote interesse in het gebodene, regelmatig verstek laten gaan. In dit geval was een periode na het zomerreces wellicht wat beter geweest.

Een van de eerste dingen die ons hier opvielen, wat het enorme papierverbruik en het tempo waarmee de afvalbakken ermee werden gevuld. Hoewel soms onvermijdelijk, vragen wij ons toch af of niet wat efficiënter met het papier kan worden omgegaan. Uitsplitsen naar interessegebied zou een van de mogelijkheden kunnen zijn. Ook is ons opgevallen dat parallel aan elkaar de Rijksvoorlichtingsdienst en de Centrale Informatiedienst vergelijkbare knipselkranten op papier en internet vervaardigen.

In de algemene toelichting bij de Raming wordt gewag gemaakt van een eventuele openstelling van de Statenpassage. Mijn fractie vindt het erg belangrijk dat de afstand van de burger tot de politiek zo klein mogelijk wordt. Uit dat oogpunt zou openstelling zeker gewenst zijn. Het kan daarbij echter, hoewel je naar onze mening niet steeds moet wijken voor het kwaad, niet zo zijn dat de veiligheid in het kamergebouw afneemt. Daartoe dienen afdoende maatregelen genomen te worden, maar dan niet alleen op de fysieke wijze, maar ook op een andere, meer op de maatschappij georiënteerde en meer structurele manier.

Over veiligheid gesproken, mijn fractie maakt zich toch op een enkel punt wel wat zorgen. Wij zouden willen pleiten voor detectiepoortjes voor bezoekers, teneinde wapens en dergelijke te detecteren. Een herhaling van gebeurtenissen, zoals recentelijk in het buitenland, zouden wij graag willen voorkomen.

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over onze verhuizing naar Koloniën. Wij zijn erg blij met de kamers die wij daar hebben. De vraag is echter of wij wel erg blij moeten zijn met de fractievergaderzaal. De eerste fractievergadering die wij daar hebben gehouden, speelde zich af in een sauna-achtige sfeer. Verder viel ons op dat als er brand uitbreekt in het trappenhuis naar deze fractiekamer, de mogelijkheden om aan die brand te ontsnappen, zeer beperkt zijn, omdat daar slechts een zeer gevaarlijke vluchtweg rest. Wij vertrouwen erop dat ook hier een goede oplossing voor zal worden gevonden.

De voorzitter:

Mijnheer Alblas, ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech. Wij zijn ervan overtuigd dat, ondanks het feit dat u wellicht nu kort gesproken heeft, u uw stem hier heel vaak zult laten horen. Ik schors de vergadering nu om de collega's de gelegenheid te geven u te feliciteren.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Teeven (LN):

Voorzitter. Ik heb een punt van orde. Ik wil graag het woord in eerste termijn.

De voorzitter:

U staat ook op mijn lijstje van sprekers, dus maakt u zich niet ongerust.

De heer Teeven (LN):

Dat verbaast mij. Ik dacht...

De voorzitter:

U dacht dat u niet op mijn lijstje stond? U staat wel op mijn lijstje. U komt na mevrouw Kant aan het woord. U hebt ingeschreven als nummer negen op de lijst. Er wordt telkens een lijst opgesteld van iedereen die heeft ingeschreven. Maakt u zich niet ongerust. Na mevrouw Kant is het woord aan u.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik dacht ook dat de heer Teeven op de lijst moest staan. Ik stond namelijk gisteren samen met hem bij de intekenlijst en hij liet mij voorgaan. Het klopt dus wel.

Ik wil gebruik maken van deze gelegenheid om de heer Alblas te feliciteren met zijn maidenspeech. Het is nogal gewaagd om een maidenspeech te houden met als onderwerp de Raming voor de Tweede Kamer. Dat is namelijk een heel bijzonder debat. Het vergt ook enige flexibiliteit in het bepalen van wat er wel en wat er niet mag worden gezegd. Ik vond dat de heer Alblas dat heel evenwichtig deed. Hij heeft ook heel netjes en precies zoals het hoort de medewerkers bedankt. Dat doe je natuurlijk alleen als je het ook meent. Wij zijn hen heel veel verschuldigd en ik vind het heel mooi dat ook de LPF-fractie, die nog maar zo kort hier is, haar dank heeft uitgesproken.

Het bijzondere van dit debat is dat het gaat over je eigen functioneren en je eigen omstandigheden hier in het gebouw. Dat kan soms ook wat ongemakkelijk zijn. Vandaar dat het moed vergt om op zo'n thema een maidenspeech te houden. Wie wat Handelingen van vroeger doorleest, kan zien dat het in het debat over de Raming soms om de grootte van de theekopjes en de soepkommen kan gaan. Wij hebben het hier zelfs een keer gehad over de vraag of er niet een zwembad moest komen. De heer Alblas had het over een sauna, dus hij heeft er iets moois aan toegevoegd. Hij zei dat de fractiekamer van de LPF een sauna leek. Misschien kan er naar gekeken worden, maar ik sluit niet uit dat het aan de verhitte debatten in de fractie van de LPF zou kunnen liggen.

Het bedankje is iets wat door alle fracties wordt gedaan. Toch is er geen fractie en geen woordvoerder die het niet uit de grond van zijn hart meent. Ook ik wil namens mijn fractie het personeel en alle medewerkers van de Kamer van harte bedanken voor alle inzet die zij altijd laten zien om ons het werken mogelijk te maken. Dit geldt zeker in deze tijd waarin er meer commotie is. Met een verhuizing maken zij het een en ander mee. In alle rust wordt er geprobeerd, de problemen op te lossen. Ook ik heb enorme waardering voor de inzet en het tempo waarin zo'n verhuizing van zo veel mensen plaats heeft kunnen vinden. Natuurlijk is niet alles opgelost, maar ik sta er iedere keer weer van te kijken hoe snel er geprobeerd wordt om problemen op te lossen en hoe snel men weer klaarstaat. Oké, niet alles is opgelost. Ook mijn telefoon doet het nog niet. Dat zou wat mij betreft nog een tijdje zo mogelijk blijven, want het is wel lekker rustig. Dat mag ik natuurlijk niet zeggen als volksvertegenwoordiger. Ik heb ook nog een mobiel, dus iedereen kan mij bereiken. Maar ik merk wel dat het een stukje rustiger is geworden.

Voorzitter. Ik sluit mij geheel aan bij de analyse van mevrouw Halsema over meerderheid en minderheid in de Tweede Kamer. Het is waar dat de meerderheid vaak kan beslissen, ook als het gaat om procedures en om een positie van een sterkere Tweede Kamer. Die analyse hoef ik niet te herhalen. Ik wil er nog wel iets aan toevoegen. Ik ben het ermee eens dat de verkiezingsuitslag vooral tot uitdrukking moet komen op de momenten dat hier beslissingen genomen worden, op het moment dat er gestemd wordt en niet al in de procedures daarvoor, want iedereen hier heeft recht van spreken, recht van inbreng en recht op een debat. Zo vinden wij bijvoorbeeld dat een kamerlid recht heeft op interpellatie. Dat is een gewoonterecht, maar gewoontes worden nogal eens aangepast aan de omstandigheden. Terugkijkend op de afgelopen periode moet ik constateren dat dit gewoonterecht is aangetast. Wij hebben hier vaak als fractie achter dit katheder gestaan en een debat willen voeren op een belangrijk maatschappelijk onderwerp, maar werden daar helaas soms in belemmerd door een meerderheid van de Tweede Kamer. Ik betreur dat oprecht. Dat recht op interpellatie moet er zijn. Ik bespeur sinds kort enige verbetering. Ik hoop dat het recht van interpellatie blijft en dat de nieuwe fracties in de Tweede Kamer het ook op deze manier zullen zien. Dat neemt niet weg dat ik vind dat dit recht in feite geregeld zou moeten zijn.

Voorzitter. Ieder individueel kamerlid heeft het recht om een interpellatie aan te vragen. Hetzelfde geldt voor het recht op informatie. Artikel 68 geeft aan dat ieder kamerlid daar recht op heeft. Desondanks gebeurt het nogal eens dat er op kamervragen of op vragen in debatten geen antwoord of geen inlichtingen komen. Wij hebben daarover al eens een discussie gevoerd naar aanleiding van stukken die gevraagd zijn van het kabinet. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat er nu een notitie ligt over artikel 68. We zullen daarover na het reces met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van gedachten wisselen. Ik vind dit een heel belangrijk recht. We zullen moeten kijken hoe dat recht vanuit de regering naar de Kamer toe verbeterd kan worden en op welke wijze de Kamer meer voor dit soort rechten kan opkomen.

Ik vind verder dat ook het agenderen van debatten over belangrijke actuele situaties of zaken die een deel van de Kamer belangrijk vindt door een minderheid van de Tweede Kamer mogelijk moet zijn. Mevrouw Halsema sprak hier ook al over. Wij hebben ook daar te vaak gemerkt dat bepaalde onderwerpen vanwege coalitiebelangen niet eens bespreekbaar waren in deze Kamer. Ik vind dat volstrekt ongewenst. Ik steun de opmerkingen van Mevrouw Halsema daarover.

Hetzelfde geldt voor het enquêterecht, zoals wij al meerdere keren in de Tweede Kamer naar voren hebben gebracht. Ook mijn fractie vindt dat bijvoorbeeld een derde – daarover kan gediscussieerd worden – van de Tweede Kamer een parlementaire enquête zou moeten kunnen instellen. Ook daar geldt dat er coalitiebelangen kunnen zijn die verhinderen om zo'n enquête te houden.

Voorzitter. Er is nog een ander punt, waarbij ik vanuit mijn eigen ervaring kan putten. Een kamerlid kan bij de regeling van werkzaamheden een debat aanvragen. Ik heb al gezegd dat het meerdere keren is voorgekomen dat mijn fractie een debat wilde terwijl de rest van de Kamer dat niet wilde. Ik vind dat je ook daar openbaar verantwoording zou moeten afleggen waarom zo'n debat niet plaats zou moeten vinden, welke argumenten daarvoor zijn. Er is een probleem, wanneer dit gebeurt in de procedurevergadering van een commissie. Ik heb daar gisteren zelf weer een ervaring mee opgedaan. Ik wilde via de procedure van de kamercommissie een algemeen overleg aanvragen. De meerderheid van de commissie wilde dit debat niet. Maar de argumenten waarom dit debat wel of niet plaats zou vinden, werden niet in de openbaarheid gewisseld. Het is regelmatig gebeurd dat, als je met een goed onderbouwd verzoek in een kamercommissie komt, zonder dat erover gediscussieerd wordt en een duidelijke argumentatie gegeven wordt, je voorstel vervolgens binnen vijf minuten van tafel wordt geveegd. Voorzitter. Ik wil de suggestie doen om de procedurevergadering van commissies openbaar te maken. Ik hoor daar graag een reactie op. Ik hoor ook graag hoe andere kamerleden en fracties daarover denken.

Voorzitter. Ik heb bij het onderwerp "geen beperkingen voor degenen die gekozen zijn" gesproken over debatten die door een minderheid geagendeerd moeten kunnen worden, over het interpellatierecht en over het enquêterecht. Maar het gaat daarbij ook om de tijd die je hebt om je punten naar voren te brengen. Ik vind dat spreektijd beoordeeld zou moeten worden op wat redelijk is. De redenering "hoe langer de spreektijd, hoe belangrijker de boodschap" gaat niet op. Mensen die hier regelmatig debatten meemaken, weten dat dit absoluut niet het geval is. We zouden ons daarin op sommige momenten best beperkingen mogen opleggen. Redelijk is dat je een bepaalde minimumtijd krijgt, nodig om bij een bepaald onderwerp je punten naar voren te kunnen brengen, maar dat er ook sprake is van een maximumtijd. Wanneer je ziet hoe het de afgelopen jaren is gegaan bij de behandeling van begrotingen, wetgevingsoverleggen en notaoverleggen, dan vond ik dat die verhouding vaak heel ver te zoeken was. Kleine fracties hadden amper spreektijd. Ik heb wel eens meegemaakt dat mijn fractie bij een notaoverleg dat twaalf uur duurde drie minuten spreektijd kreeg, terwijl grotere fracties een uur volpraatten. Het kan natuurlijk zijn dat je in drie minuten meer zei dan een ander in een uur, omdat je je moest beperken. Ik wil hiermee alleen aangeven hoe scheef de verhoudingen soms kunnen zijn. Ik ben er daarom zeer voor om bij debatten waar spreektijden gehanteerd worden, ook maximumspreektijden te gaan hanteren. Die maxima moeten dan kleiner zijn dan ze de afgelopen jaren waren. Ik suggereer om bij een begrotingsbehandeling maximaal een half uur spreektijd te geven. Ik vind dat al heel veel. Twintig minuten mag ook van mij. Fracties hebben daarin natuurlijk wel enige vrijheid, maar 20 minuten per fractie vind ik wel genoeg. Dat geldt ook voor sommige notaoverleggen, waarvoor soms spreektijden van een uur per fractie gelden. Ik vind dat echt absurd.

Ik noem nog enkele punten aangaande het functioneren van de Tweede Kamer. Of een debat levendig of interessant is, ook om naar te kijken, en of ook werkelijk de debatten worden gevoerd die in onze democratie gevoerd moeten worden, hangt ook af van de cultuur en van het optreden van de individuele kamerleden en fracties. Regeltjes zullen daar niet veel aan toe- of afdoen. Toch kunnen wij nog wel wat verbeteren, zoals de versterking van de onderzoeksfunctie van de Kamer. Wij hebben daar in het verleden vaak voor gepleit. Wij hebben ook gevraagd om een verificatiebureau. Wij zijn blij dat dit er is gekomen, maar verbetering en versteviging ervan is gewenst. Graag een reactie op dit punt.

Verschillende fracties hebben gesproken over het vragenuur. Mijn fractie heeft al eerder gesuggereerd om tijdens het vragenuur de mogelijkheid te bieden om in te breken in het antwoord van de bewindspersonen voor het stellen van nadere vragen. Dat is een belangrijk punt ter verbetering, maar hangt ook enigszins af van de wijze waarop de vragensteller dat doet en de wijze waarop de voorzitter daarmee omgaat.

Over de procedure voor de benoeming van de voorzitter is een passend debat gevoerd. Ik kom nog wel terug op mijn suggestie om te overwegen om een151ste kamerlid te benoemen. Wij zouden dan 151 kamerleden hebben waaronder één onafhankelijke voorzitter zonder stemrecht. De desbetreffende fractie mag die zetel dan aanvullen.

De voorzitter:

De voorzitter is in uw optiek dan boventallig.

Mevrouw Kant (SP):

Dat is juist.

Mijn fractie heeft al eerder voorgesteld om vaker debatten op hoofdlijnen te voeren over belangrijke actuele politieke zaken, al dan niet met de desbetreffende woordvoerders of met de fractievoorzitters. Dat kan ook zonder kabinetsstandpunt of -stuk. Meerdere fracties zijn hiervoor, maar het gebeurt nooit. Misschien moeten wij zelf de cultuur veranderen en dat vaker doen.

Door meerdere fracties is de suggestie van het instellen van themacommissies gedaan. Wij vinden het prima om op meer onderwerpen commissies in te stellen, maar vooral uit het oogpunt van een meer integrale benadering van het onderwerp. Ik denk bijvoorbeeld aan integratie, ouderen of jeugd. Ik heb tijdens een debat over jeugd aan de desbetreffende staatssecretaris gevraagd naar de gezondheids- en ontwikkelingsproblemen van kinderen ten gevolge van armoede. Ik vind het dan heel vervelend dat de staatssecretaris dan antwoordt: ik ben de staatssecretaris van Volksgezondheid, maar ik ga niet over het armoedebeleid, daarvoor moet u bij de minister van Sociale Zaken zijn. Om dat te voorkomen, kan het instellen van meer integrale commissies op een aantal thema's een aanwinst zijn.

De voorzitter:

U bent ruim over de 8 minuten spreektijd, waarvoor u heeft ingetekend, heen. Ik neem aan dat u gaat afronden.

Mevrouw Kant (SP):

Bijna. Ik heb nog twee punten.

De voorzitter:

Maar dan wel kort.

Mevrouw Kant (SP):

Ik wilde ruim de tijd nemen voor het feliciteren van de heer Alblas.

De voorzitter:

Die tijd heb ik ervan afgetrokken!

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb nog twee punten. Het is wellicht bekend dat mijn fractie voorstander is van het opheffen van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Wij vinden dat de controle op die diensten zoveel mogelijk in het openbaar moet plaatsvinden, gewoon via de commissie Binnenlandse Zaken, zodat alle fracties hierover spreken en niet een selectie daarvan. Als zaken echt niet openbaar behandeld kunnen worden, kan diezelfde commissie daarover in beslotenheid vergaderen.

Het allerlaatste en niet onbelangrijkste punt is de sollicitatieplicht voor ex-kamerleden. Ik heb aangekondigd dat ik daar vandaag op terug zou komen en dat doe ik dan ook. Voor kamerleden is heel veel, heel goed geregeld; wat mijn fractie betreft soms iets te goed. Dan heb ik het over de hoogte van de salarissen, alle voorzieningen waarvoor kamerleden zelf niet meer hoeven te betalen vanwege de vaste onkostenvergoeding en, zoals mevrouw Halsema al zei, de mogelijkheid om veel bij te verdienen. Wij hebben hiertegen op verschillende momenten bezwaar gemaakt, omdat het allemaal een beetje té is.

Vandaag wil ik het specifieke punt van de sollicitatieplicht aan de orde stellen. Ik vind dat de afstand tussen volksvertegenwoordiger en volk niet te groot mag worden. Daarom heb ik nooit begrepen waarom politici anders behandeld zouden moeten worden dan andere mensen in het land die een uitkering ontvangen en geen werk hebben. Deze mensen wordt een sollicitatieplicht opgelegd en ik vind dat kamerleden deze plicht ook opgelegd zouden moeten krijgen. Daarom zal ik de Kamer vandaag vragen om het kabinet te verzoeken de regeling zodanig te wijzigingen dat ook voor ex-kamerleden een sollicitatieplicht wordt ingevoerd. Ik heb het hierbij alleen over toekomstige ex-kamerleden, opdat wij geen voorziening aantasten van mensen die al wachtgeld genieten of hier al op hadden gerekend. Dat zou ik voor andere mensen in het land ook niet willen, dus ook niet voor ex-kamerleden. De sollicitatieplicht zal dus moeten ingaan voor toekomstige ex-kamerleden: diegenen onder ons die de Kamer straks verlaten en geen werk hebben.

De heer Teeven (LN):

Voorzitter. Je loopt in dit huis soms in je eigen mes als je met teveel gretigheid naar voren komt. Dat overkwam mij zojuist. Ik was niet helemaal bij de les, maar dat kan iedereen overkomen. Ik had gisteren inderdaad na mevrouw Kant ingetekend, dus ik had eigenlijk beter moeten weten. Mijn excuses daarvoor.

Ook de fractie van Leefbaar Nederland is bijzonder ingenomen met de wijze waarop wij met twee nieuwe leden en een nieuwe partij zijn opgevangen door de organisatie van de Kamer. Ik noem de collega's, maar met name het ambtenarenapparaat, waaronder – en ik hoop dat ik niemand vergeet – de Bodedienst, de Dienst Automatisering, Facilitaire Zaken en de Dienst Communicatie. Wat ons betreft is er een warme deken over ons heengelegd. Wij herkennen de bevindingen van de heer Alblas: binnenkomen als nieuw lid in een bestaande partij van tachtig jaar oud is iets anders dan binnenkomen als nieuw lid met een nieuwe partij. In dat laatste geval moet alles nog uit de grond gestampt worden en geeft het een bijzonder goed gevoel om te zien dat iedereen daar ook een beetje rekening mee houdt. Dat heeft onze fractie in ieder geval in staat gesteld om ons binnen vijf weken met het politieke werk bezig te houden omdat de organisatie staat.

Ik wil een paar opmerkingen maken over de huisvesting. De vertegenwoordiger van de VVD-fractie vroeg hoe dat precies zit. Ik heb begrepen dat ieder kamerlid 42 m2 ter beschikking krijgt. Wij zijn misschien wat overbedeeld. Over de huisvesting hebben wij in ieder geval geen klachten. Ik had mij dat erger voorgesteld toen ik hier binnenkwam, maar het is onze fractie enorm meegevallen. Sterker nog, wij zijn bijzonder tevreden.

Wat de openstelling van de Statenpassage betreft: daar zitten natuurlijk goede kanten aan. Het is goed dat wij hier als volksvertegenwoordigers bereikbaar zijn voor de bevolking. Ik denk overigens dat dit niet alleen zou moeten afhangen van het openstellen van de Statenpassage, maar dat dit ook te maken heeft met de wijze waarop ieder van de 150 of – als wij mevrouw Kant volgen – 151 kamerleden contact houdt met de bevolking in de straat. Het gaat niet alleen om het al dan niet openstellen van de Statenpassage. Ik ben het met een aantal collega's eens dat er grote risico's zijn verbonden aan openstelling, zeker in een tijd waarin de beveiliging iets meer aandacht vraagt. Mijns inziens moet daarmee in de geest van deze tijd enigszins terughoudend worden omgegaan. Dat betekent niet dat wij een bunker moeten worden.

Wij hebben gehoord – ik zeg met nadruk gehoord – over het Kamer thuisproject. Het lijkt ons een goed initiatief dat je niet voor alles hierheen hoeft te reizen. Ik begrijp dat de implementatie bij de nieuwe leden nog de hele zomer op zich kan laten wachten. Wellicht kan het Presidium of de voorzitter zich uitlaten over deze planning en aangeven of zij denken dat alle kamerleden vanaf begin september thuis kunnen werken.

Het is ons als nieuwe leden bij binnenkomst opgevallen dat de automatisering in de Kamer, in tegenstelling tot andere overheidsonderdelen, bijzonder goed is geregeld. Zeker de Helpdesk is een verademing. De papierstroom is daarentegen verbazingwekkend; via de automatisering is bijna alles te raadplegen en het zou dan ook aanbevelenswaardig zijn om met zijn allen te werken aan het terugdringen van de papierstroom.

Ik kom op het punt van de verbetering van de werkwijze van de Kamer. Ik ben het geheel eens met de opmerkingen van mevrouw Halsema over het bepalen van de kameragenda. Kleine fracties moeten niet altijd het Calimero-effect oproepen, maar het is goed om ervoor te zorgen dat de agenda toegankelijk is voor alle fracties, ook de kleine. Het minderheidsvoorstel van mevrouw Halsema is in dat opzicht goed. Het percentage van 40 of 33 is een zaak die in de uitwerking van het voorstel aan de orde kan komen. Het gaat om het idee dat ook kleine fracties toegang hebben tot de agenda.

Het onderwerp van toezeggingen van de regering aan de Kamer en de bewaking daarvan is duizelingwekkend. Ik maak mij daarover grote zorgen. Mijn fractie kan een en ander zelf al nauwelijks volgen en het is dan ook aanbevelenswaardig om die toezeggingen te automatiseren: een bestand waaruit kan worden afgelezen welk ministerie aan welk onderdeel van de Kamer toezeggingen heeft gedaan. De bewaking over de toezeggingen wordt momenteel grotendeels met de hand verricht en ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat daarbij vergissingen kunnen worden gemaakt.

Ten aanzien van de spreektijden kan ik melden dat ik tot nu toe voldoende heb gehad aan de mij toebedeelde spreektijd. Voor vandaag had ik vijf minuten aangevraagd en ik probeer mijn betoog binnen die grens te houden. Het zich houden aan spreektijden is naar mijn mening grotendeels gelegen in zelfdiscipline. De aantrekkelijkheid van debatten wordt in hoge mate bepaald door de kwaliteit van de leden zelf en de wijze waarop zij met elkaar en de regering in debat gaan. De kanttekening die ik hierbij plaats, betreft de maximumspreektijden. Het hanteren daarvan lijkt mij een goede zaak. Wellicht kan ook de regering af een toe wat puntiger antwoorden. De Kamer gaat weliswaar niet over maximumspreektijden voor de regering, maar sommige ministers en staatssecretarissen mogen wel eens vaker worden gewezen op het zich beperken tot de hoofdlijnen en onderwerpen die aan de orde zijn. De term "geneuzel" is niet passend maar een puntiger betoog zou af en toe zeker welkom zijn.

Over de taakverdeling en samenstelling van het Presidium het volgende. Wij hebben ons bij de komst in de Kamer niet verzet tegen de huidige samenstelling van het Presidium. Het feit dat grote fracties daarin vertegenwoordigd zijn door twee afgevaardigden en kleine fracties door een afgevaardigde is voor ons geen probleem. Sterker nog, de fracties van de ChristenUnie, de SGP en Leefbaar Nederland hebben slechts een vertegenwoordiger afgevaardigd. Naar onze mening is het huidige model werkbaar. Uit de praktijk weet ik dat zaken goed verlopen als de communicatie over procedurele zaken op correcte wijze plaatsvindt. Ik kom bij een aantal punten die door vertegenwoordigers van andere fracties zijn aangekaart. Wij denken dat een vragenuur met de minister-president een goede zaak is. Daarin dienen echter uitsluitend echt actuele onderwerpen aan de orde te komen. Wij zitten bovendien niet te wachten op verwijzingen naar vakministers en weer andere vragenuren met vakministers of een ander overleg.

Wij kunnen ons volledig vinden in het voorstel van mevrouw Kant voor een sollicitatieplicht voor oud-kamerleden jonger dan 57,5 jaar. Wij vinden dat er geen uitzondering mag worden gemaakt voor volksvertegenwoordigers.

Wij vinden terughoudendheid met moties ook een zeer goede zaak, omdat, zoals de heer Rouvoet opmerkte, het instrument bot wordt als het te veel wordt gebruikt.

Tot slot wil ik over het debat in het algemeen zeggen, dat het niet gaat om het spreken, maar om wat er wordt gezegd.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Om 13.30 uur zal gestemd worden over de motie die op 26 juni 2002 is ingediend tijdens de behandeling van het VAO over de dierverzamelcentra. Daarna zal de heer Weisglas als voorzitter van het Presidium de gestelde vragen beantwoorden.

De vergadering wordt van 12.30 uur tot 13.30 uur geschorst.

Voorzitter: Van Ardenne-van der Hoeven

Naar boven