Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan (27639)

,

- van:

- de motie-Voûte-Droste over de positie van de sectorspecifieke kamers binnen de NMa (27639, nr. 30);

- de motie-Van Walsem/Bolhuis over een Vervoerskamer binnen de NMa (27639, nr. 31).

(Zie wetgevingsoverleg van 10 december 2001.)

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van den Akker (CDA):

Voorzitter. Zoals door de CDA-fractie tijdens het wetgevingsoverleg naar voren is gebracht, is voor mijn fractie cruciaal dat het toezicht op de energiesector wordt gewaarborgd. Dit vooral vanwege het feit dat voor de DTe bijzondere bevoegdheden zijn ingebouwd in de Gaswet. Naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van 10 december heeft de minister een en ander nog eens op een rijtje gezet in haar brief van 12 december en is zij ingegaan op de bezwaren die onder andere van CDA-zijde tijdens het wetgevingsoverleg zijn ingebracht. Het ging met name over de vraag, hoe een en ander te verenigen valt met de ZBO-status van de NMa, waarin de DTe wordt gemandateerd door de raad van bestuur van de NMa. Dit alles tegen de achtergrond dat de DTe nog onvoldoende functioneert, en energiemarkten nog steeds in een transitiefase verkeren.

Uit de brief van de minister blijkt dat ook zij van mening is dat er voor de DTe als onafhankelijke toezichthouder niet veel mag veranderen. Dus komt het er nu op aan, hoe wij onze gezamenlijke zorgen moeten formuleren in de wetstekst om daaraan invulling te geven. Namens de CDA-fractie heb ik dat geprobeerd te doen met de volgende amendementen. De amendementen op stuk nr. 21 van de heer Van Walsem en op stuk nr. 28 van collega Leers worden ingetrokken. De heer Van Walsem zal dat ongetwijfeld zelf nog aangeven. Daarvoor in de plaats komen de volgende amendementen. Het amendement op stuk nr. 39, van ondergetekende en mevrouw Voûte, gaat over het volgende. Bij een ZBO-status van de NMa kan de minister alleen algemene aanwijzingen geven. Echter, wij stellen in het amendement voor dat de individuele aanwijzingsbevoegdheid van de minister wordt gehandhaafd, voorzover deze aanwijzingsbevoegdheid betrekking heeft op de Energiewet en de Gaswet. Daarmee geldt de ZBO-status de facto niet en wordt derhalve de ministeriële verantwoordelijkheid ten aanzien van deze wetten onverkort gehandhaafd. Die individuele aanwijzingsbevoegdheid is wenselijk, aangezien de DTe tot op heden nog onvoldoende functioneert en de energiemarkt nog steeds in een transitiefase verkeert. Naar alle verwachting zal op 1 januari 2005 een en ander zijn voltooid, hetgeen de individuele aanwijzingsbevoegdheid overbodig maakt. Dit dient overigens te blijken uit een vooraf gedane evaluatie door een onafhankelijke instantie.

Met het amendement op stuk nr. 37 van de leden Van den Akker en Van Walsem wordt voorgesteld dat er een aparte Energiekamer komt, dus een specifieke organisatorische eenheid, met specialisten op energiegebied. Formeel wordt deze Energiekamer gemandateerd door de raad van bestuur van de NMa, die op haar beurt een geattribueerde bevoegdheid heeft. Verder wordt met dit amendement op stuk nr. 37 de mandaatregeling nader geregeld. Een mandaat aan een kamer van de NMa kan altijd door de raad van bestuur van de NMa worden teruggenomen. Het mag naar het oordeel van mijn fractie niet zo zijn dat daarmee de facto de Energiekamer buitenspel kan worden gezet. Wij stellen in het amendement dan ook voor dat er een algemeen mandaat wordt verleend aan de Energiekamer. Bovendien moet de minister zijn instemming verlenen aan de door de raad voorgestelde mandaatregeling. Deze bevoegdheid van de minister heeft dan ook betrekking op wijziging van de mandaatregeling.

Bovendien heeft ondergetekende, samen met de heer Van Walsem, een gewijzigd amendement op stuk nr. 47 ingediend, ter vervanging van de amendementen op de stukken nrs. 10 en 35. Met dit amendement kan door partijen de bezwaarprocedure worden overgeslagen en door een regeling worden vervangen om rechtstreeks beroep in te stellen bij de rechter, zonder dat daartoe toestemming is vereist van het bestuursorgaan. De rechtbank kan evenwel bepalen, indien zij bij haar onderzoek van de zaak vaststelt dat deze zich niet goed leent om in beroep te worden afgedaan, dat deze toch eerst in bezwaar moet worden behandeld. Met dit amendement wordt deze mogelijkheid ook opgenomen in de Gaswet en in de Elektriciteitswet. In dit amendement is overigens ook opgenomen dat representatieve organisaties kunnen voegen, vanwege de discussies over de principiële uitgangspunten in de wet, thans, en in de toekomst. Dit artikel treedt snel in werking om de bestaande rechtsonzekerheid op dit punt weg te nemen.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik lees uw amendement zo dat het alleen maar de representatieve organisaties in de gassector zou betreffen. Is dat ook de bedoeling of zou u de representatieve organisaties waar het gaat om zowel de Gaswet en de Elektriciteitswet als de Mededingingswet er in willen opnemen?

De heer Van den Akker (CDA):

Alledrie.

De heer Bolhuis (PvdA):

U heeft toch gezien dat ik dat in mijn amendement wel heb gedaan?

De heer Van den Akker (CDA):

Ja, maar uw amendement is na het mijne gekomen, dus ik kan mij wel voorstellen dat u dat heeft gedaan.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik constateer dus dat in het amendement van de heer Van den Akker zoals het nu voorligt, alleen de gassector genoemd wordt.

De heer Van den Akker (CDA):

En in uw amendement gaat het om bezwaarprocedures en niet zozeer om procedures voor de rechtbank.

Voorzitter. Met het amendement op stuk nr. 36 van de leden Van den Akker en Van Walsem wordt voorgesteld dat de AMvB-constructie zoals die in de Gaswet is geregeld ook gaat gelden voor de E-wet, in het bijzonder de codes. Deze constructie houdt in dat de minister geen algemene en/of individuele aanwijzingen kan geven met betrekking tot de vaststelling van de regelgeving, codes in de E-wet en richtlijnen in de Gaswet. Aanwijzingen aan de toezichthouder kunnen slechts bij algemene maatregel van bestuur met betrokkenheid van het parlement worden gegeven.

Voorts hebben de leden Van den Akker en Van Walsem een amendement ingediend op stuk nr. 46 dat voorheen onder stuk nr. 36 respectievelijk onder stuk nr. 43 was ondergebracht, waarin is geregeld dat er een handhavingsplan moet komen voor de Gaswet alsook voor de E-wet. Het gaat erom dat in het plan op objectieve kenbare wijze inzichtelijk wordt gemaakt in welke gevallen en wanneer de toezichthouder ingrijpt om naleving van wettelijke voorschriften af te dwingen. Uiteraard moet bij het opstellen van het handhavingsplan het uitgangspunt een krachtig handhavingsbeleid zijn waarin slechts in uitzonderlijke, duidelijk in het handhavingsplan omschreven gevallen ruimte bestaat voor gedogen. Bij de goedkeuring van het plan moet dit door de minister worden getoetst. In verband met de belangen van derden moet het handhavingsplan uiteraard binnen een redelijke termijn van zeg een jaar worden opgesteld. Voor de goede orde wil ik nog aangeven dat de leden Van den Akker en Van Walsem een amendement op stuk nr. 34 hebben ingediend dat het amendement op stuk nr. 8 van collega Leers en het amendement op stuk nr. 20 van collega Van Walsem vervangt in verband met wijziging in de ondertekening en de toelichting van het amendement. Met dit amendement wordt namelijk geregeld dat benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van de NMa door de Kroon geschiedt.

Voorzitter. Rest mij nog mee te delen dat het amendement op stuk nr. 9 en het amendement op stuk nr. 26 worden ingetrokken.

De voorzitter:

De amendementen-Leers/Bolhuis (27639, nrs. 9 en 26) zijn ingetrokken.

De heer Van den Akker (CDA):

Voorzitter. De minister heeft tijdens het wetgevingsoverleg aanvaarding van het amendement op stuk nr. 29 sterk ontraden en zij had daarvoor naar onze mening ook sterke argumenten. Toch voelt de CDA-fractie behoefte aan sturing van de NMa en daarom zou ik namens mijn fractie de volgende motie willen indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wenselijk is dat de minister van Economische Zaken mogelijkheden heeft door middel van beleidsregels sturing te geven aan de werkzaamheden van de NMa en de prioriteiten die zij hierbij hanteert;

overwegende dat medio 2002 met de Kamer zal worden gesproken over de uitkomsten van de evaluatie van de Mededingingswet en de rol daarbij van de NMa;

verzoekt de regering, bij de evaluatie van de Mededingingswet aan te geven op welke wijze sturing op hoofdlijnen van de werkzaamheden van de NMa door de minister van Economische Zaken kan geschieden, waarbij te denken valt aan een bevoegdheid van de minister van Economische Zaken om het werkplan goed te keuren of aan een mogelijkheid tot het geven van algemene aanwijzingen met betrekking tot de prioriteiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Akker en Voûte-Droste. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51(27639).

De heer Van den Akker (CDA):

Voorzitter. Ik dien ook nog een motie in over de huisartsenzorg, waarmee nu van alles aan de hand is.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op geleide van de commissie-Tabaksblat een proces van herstructurering honorering huisartsenzorg is ingezet, waarvan is te verwachten dat in de loop van dit jaar overeenstemming kan worden bereikt;

overwegende dat de nieuwe structuur van avond-, nacht- en weekenddiensten dit jaar zal worden afgerond;

overwegende dat het College tarieven gezondheidszorg in behandeling heeft een herijking van honorering van vrije beroepen, waaronder de huisartsenzorg;

overwegende dat de herstructurering van de huisartsenzorg sterk in beweging is;

verzoekt de regering, daarom onderzoek te doen naar de wenselijkheid van toepassing van de Mededingingswet op de praktijk omtrent huisartsenzorg en voorzover nodig de NMa een aanwijzing te geven, inhoudende dat de NMa de Mededingingswet vooralsnog niet toepast op de huisartsensector,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Akker en Voûte-Droste. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52(27639).

De heer Van den Akker (CDA):

Voorzitter. Ik krijg graag een reactie van de minister op onze amendementen en moties. Naar ons oordeel hebben wij langs die weg een afdoende oplossing gevonden voor onze zorgen naar aanleiding van de ZBO-status van de NMa over de DTe en de energiesector. Tegelijkertijd hebben wij rekening gehouden met de wensen van de minister, zoals die naar voren zijn gekomen tijdens het wetgevingsoverleg en nader uiteen zijn gezet in de brief van de 12 december jongstleden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vermoed dat wij maar één termijn hebben tijdens deze plenaire afronding.

De voorzitter:

Uw vermoeden is juist.

De heer Vendrik (GroenLinks):

In dat geval wil ik een vraag stellen over het eindoordeel van de CDA-fractie. De heer Van den Akker heeft veel aandacht besteed aan de positie van de DTe. Ik laat dat even voor wat het is. Ik heb uit de schriftelijke inbreng van de CDA-fractie en uit de inbreng van de heer Leers tijdens het wetgevingsoverleg opgemaakt dat deze fractie kritisch staat tegenover de verzelfstandiging. Net als wij heeft de CDA-fractie de vraag opgeworpen of het opportuun is om die verzelfstandiging nu praktijk te laten worden. Mag de verzelfstandiging van u doorgaan? Is uw oordeel afhankelijk van de reactie van de minister op de amendementen of houdt u vast aan uw tamelijk sterkeVan den Akker en principiële kritiek dat verzelfstandiging van de NMa nu niet aan de orde kan zijn.

De heer Van den Akker (CDA):

U gaat niet in op onze kritiek ten aanzien van de DTe. Wij hebben van het begin af aan duidelijk gemaakt dat voor ons de wijze waarop het toezicht op de energiesector wordt geregeld, cruciaal is. Wij staan kritisch ten opzichte van het wetsvoorstel. Wij hebben een groot aantal amendementen en enkele moties ingediend. Het hangt van de reactie van de minister daarop af in hoeverre de CDA-fractie met het wetsvoorstel kan meegaan. Ik kan daar niet op vooruitlopen. Het is de vraag of de minister akkoord gaat met onze wijzigingsvoorstellen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat is een belangrijk politiek signaal, want hieruit blijkt dat er nog wat te verdienen is voor de minister. Dat stemt mij verdrietig, zoals men zal begrijpen. Hangt het oordeel van de CDA-fractie af van het accepteren door de minister van de amendementen inzake de DTe of ligt het breder? De heer Bolhuis heeft bijvoorbeeld amendementen ingediend waarmee geprobeerd wordt, de uitvoeringspraktijk van de verzelfstandigde NMa te reguleren. Ik kan mij voorstellen dat die amendementen aansluiten op de kritiek van de CDA-fractie. Is uw voorwaarde ook daarop van toepassing?

De heer Van den Akker (CDA):

Ik ben zeer benieuwd naar de reactie van de minister op de amendementen van de heer Bolhuis. Wij zullen dat allemaal wegen en dan komen wij tot een afweging. Ik kan vooraf niet zeggen of de CDA-fractie "ja" of "nee" zal zeggen, want dat hangt ook af van de antwoorden van de minister en van de kwaliteit van de inbreng van de heer Bolhuis en diens amendementen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als ik zo vrij mag zijn: u bent vandaag wel erg afhankelijk van de collega's.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik heb een groot aantal amendementen ingediend die wij belangrijk vinden voor het optimaal regelen van deze zaak. Dat geldt met name voor de energiesector en de DTe. Daar hebben wij nooit een geheim van gemaakt; kijk maar naar het verslag van het wetgevingsoverleg. De heer Leers heeft daarin benadrukt dat voor ons cruciaal is hoe de DTe wordt geregeld; daar hebben wij nooit een geheim van gemaakt. Als dat op een goede manier kan worden opgelost, kijken wij positief naar het wetsvoorstel, maar ik herhaal dat wij de antwoorden van de minister nog niet kennen.

De heer Bolhuis (PvdA):

Bij het wetgevingsoverleg heeft de heer Leers zeven prioriteiten voor de CDA-fractie geschetst. Hij heeft ook, samen met mij, een amendement ingediend over de beleidsregels die er zouden moeten komen. U trekt dat amendement nu in; daar geeft u verder geen motivatie voor, maar ik wil graag weten waarom de CDA-fractie ineens 180 graden is gedraaid en beleidsregels niet meer belangrijk vindt.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik heb de amendementen op de stukken nrs. 9 en 26 ingetrokken; het amendement op stuk nr. 9 is daarvan het belangrijkst. Wij vinden dat via artikel 107 de status-quo voor niet-economische belangen wordt gehandhaafd. Bij de evaluatie zal de positie van de publieke belangen in het licht van de mededinging uitgebreid aan de orde kunnen komen. Waar nodig zal dat misschien resulteren in aanpassingswetgeving in bijzondere wetten en kan het publieke belang zo worden veiliggesteld.

De heer Bolhuis (PvdA):

Dat was allemaal al voor het wetgevingsoverleg bekend. De fracties van de PvdA en het CDA hebben, toen de Mededingingswet in de Kamer behandeld werd met de toenmalige minister Wijers, een amendement ingediend op het punt van de niet-economische belangen. De heer Wijers had daar begrip voor en heeft toegezegd – lees de Handelingen – dat er beleidsregels zouden komen. Toen hebben de fracties van het CDA en de PvdA het amendement ingetrokken. Vervolgens hebben de heer Leers en ik in het wetgevingsoverleg een amendement ingediend omdat die beleidsregels er niet gekomen zijn, maar nu trekt u dat amendement ineens in, hoewel er geen beleidsregels liggen. De reden daarvan blijft voor mij raadselachtig.

De heer Van den Akker (CDA):

Wij hebben in het wetgevingsoverleg de antwoorden van de minister gehoord en wij hebben de brief van 12 december van haar gekregen. Het is nieuw dat via artikel 107 tijd wordt gewonnen voor de aanpassing van de wetgeving. In de tussenperiode kan de minister algemene beleidsregels stellen. Via die weg bestaat dus de mogelijkheid om de publieke belangen veilig te stellen.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik heb ook een vraag over een ander punt betreffende de afweging tussen het publieke belang en het mededingingsbelang, waar die beleidsregels onder andere voor kunnen dienen. De zojuist door de heer Van den Akker voorgelezen motie gaat alleen over de huisartsenzorg, die uitgezonderd zou moeten worden. Ik moet eerlijk zeggen dat ik stupéfait was toen hij dat oplas: er zijn meer dan 300 beschikkingen van de NMa over de zorg, onder andere over de huisartsen, maar ook over fysiotherapeuten, de kraamzorg enz. Het is een algemeen probleem tussen de NMa en de zorg. Ik vraag mij af waarom de CDA-fractie de huisartsen daaruit haalt en juist op dat punt een motie indient, want de heer Leers en ik hadden juist gevraagd om beleidsregels.

De heer Van den Akker (CDA):

Die hele problematiek van de huisartsenzorg is op dit moment prominent aan de orde. Vandaar dat wij het opportuun vinden om op dit moment die motie in te dienen, maar ik herhaal dat ik nog niet weet wat de minister daarop zal antwoorden; dat moet ik afwachten.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Voorzitter. Om te beginnen twee opmerkingen over de timing van de behandeling van dit wetsvoorstel. In het wetgevingsoverleg is voldoende gezegd over de ontijdigheid van deze wetswijziging. Er is niet gewacht op de brede evaluatie van de Mededingingswet, terwijl minister Wijers destijds nadrukkelijk stelde dat eerst de evaluatie zou moeten plaatsvinden voordat gesproken zou kunnen worden over verzelfstandiging. Het naar voren halen van die verzelfstandiging berust op een wankele argumentatie, namelijk op het argument dat het goed gaat met de NMa. Nu slaat de NMa inderdaad de laatste tijd publicitair helemaal geen gek figuur. Dit soort van losse indrukken zijn echter onvoldoende en kunnen zeker niet gelijkgesteld worden met een degelijke evaluatie.

Mijn tweede opmerking betreft de afstemming met de behandeling van de Kaderwet ZBO's, die volgende week op de plenaire agenda van deze Kamer zal staan. In het aanvankelijke wetsvoorstel wordt volstaan met een verwijzing naar die komende kaderwet. In het nieuwe voorstel zijn echter elementen van die kaderwet opgenomen in het wetvoorstel zelf. Nu het ernaar uitziet dat beide wetten tegelijkertijd in werking kunnen treden, komt het mij voor dat er toch sprake moet zijn van paniekvoetbal. Wil de minister een toelichting geven op de vraag hoe hiermee straks om te gaan?

De twee zaken waar het in dit debat om draait, zijn de borging van het publieke belang en de positie van de DTe. Er is een brij aan amendementen ingediend over de borging van het publieke belang, die op de een of de andere manier de borging van gezondheid, cultuur of milieu proberen te waarborgen tegen een al te zeer economische kijk op de mededingingsautoriteit. Zonder enige twijfel is mijn amendement op stuk nr. 22 daarbij de meest omvattende en tegelijkertijd ook, zou ik haast zeggen, de meest sierlijke in al zijn eenvoud. De vele andere amendementen, waarvan sommige gewijzigd zijn ingediend, sleutelen aan de bevoegdheden van de NMa en aan de inspraak door de maatschappij. In mijn amendement laat ik de bevoegdheden waar die horen: de NMa is verantwoordelijk voor sterk en zelfstandig mededingingstoezicht, waaronder toezicht op prijsafspraken, misbruik van economische machtsposities en concentratietoezicht, de minister is politiek verantwoordelijk voor het mededingingstoezicht maar houdt geen algemeen toezicht op de NMa, de Kamer controleert de minister op zijn of haar toezichtsbeleid en stelt de minister verantwoordelijk. Daarvoor hebben wij geen maatschappelijke adviesraad nodig, zo is mijn idee.

De minister moet in die verantwoordelijkheid "body" hebben. Als de minister alleen maar algemene beleidsregels mag vaststellen, ben ik daarover wat sceptisch. Beleidsregels laten immers altijd een discretionaire ruimte om zelfstandig beslissingen te nemen. Daar gaat het mij om. Hoe gaat de NMa met die ruimte om? Wanneer de Kamer constateert dat in haar ogen het maatschappelijk belang verkeerd is gewogen, moet zij de minister daarop kunnen aanspreken door te vragen om het besluit te vernietigen. Het introduceren van een vernietigingsbevoegdheid conform artikel 15 van de Kaderwet ZBO omvat alle besluiten die de NMa kan nemen en geeft daarmee een brede reikwijdte.

De handicap van dit voorstel is dat het ontzettend vergaand klinkt. Dat is echter niet zo. Ik wil immers niets vreemds. Ik werp daarom met kracht de suggestie van mij dat ik de individuele aanwijzingsbevoegdheid wil herintroduceren. Dat is niet hetzelfde. Het kan bovendien ook niet. Dat kan alleen bij een ambtelijke dienst. Een individuele aanwijzingsbevoegdheid veronderstelt dat de minister voortdurend over de schouders van de NMa meekijkt. Ik vind dat dit niet moet gebeuren. Ik vind ook dat de minister blind en doof moet zijn voor lobbies uit de markt, waar het evidente particuliere belangen betreft. Ik wil niet dat de minister zich daardoor in de wielen laat rijden en hierover hele dagen in gesprek moet zijn. Dat is wat mij betreft buiten de orde.

Ik wil de mogelijkheid dat de minister, als ultimum remedium, degene blijft die eindverantwoordelijk is, ook in individuele gevallen. Zij moet de zaken achteraf kunnen terugdraaien. Zij moet niet actief besluitvorming van de NMa kunnen afdwingen. Dat kon zij wel bij de aanwijzingsbevoegdheid. De vernietigingsbevoegdheid is dan het sluitstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid. Ik heb al verwezen naar artikel 15 van het wetsvoorstel over de kader. Daar is duidelijk uiteengezet dat dit bij een ZBO hoort. Als de NMa een ZBO wordt, waarom wijkt het kabinet daarvan dan bij de eerste de beste ZBO, die in lijn met die kaderwet wordt voorgesteld, op dit cruciale punt af? In datzelfde verband heeft de minister een vergelijking gemaakt met de STE, het financiële toezicht en de OPTA. Wat mij betreft gaan beide vergelijkingen niet op. Bij het mededingingstoezicht is veel meer sprake van politiek en maatschappelijk gevoelige zaken dan bij het toezicht op banken en andere financiële sectoren. Bovendien is de discretionaire ruimte daar beperkter. Daarnaast is het toezicht van de NMa niet beperkt tot één sector, zoals bij de OPTA, maar bemoeit de NMa zich met de gehele breedte van de economie, waarbij dus ook de sectoren horen die een hoge maatschappelijke gevoeligheid kennen. Bij iedere toezichthouder hoort een aparte discussie. Die hebben wij nu nog niet kunnen voeren met de minister, omdat zij zonder goede argumenten te noemen voet bij stuk houdt. Waarom gaan wij hier niet gewoon een open discussie over aan?

Mijn voorstel om de minister een vernietigingsbevoegdheid toe te kennen, is volgens mij het hart van de discussie over de borging van het publieke belang. Mijn oordeel over dit wetsvoorstel hangt dan ook sterk af van wat de Kamer doet met de inrichting van die ministeriële verantwoordelijkheid. Ik roep daarom ook mijn collega-woordvoerders op om ondertekening van dit amendement serieus te overwegen. Dan kijk ik natuurlijk met name naar de fracties van CDA en PvdA. Overigens geldt voor de heer Bolhuis nog dat hij in het blad Intermediair van 24 januari heeft gezegd dat marktwerking een groot goed is, maar dat er situaties denkbaar zijn dat het tot ongewenste maatschappelijke effecten kan leiden. De politiek moet dan de mogelijkheid behouden om in te grijpen, zo zei hij. Ik lees dat op z'n minst als een toezegging om ondertekening van mijn amendement heel serieus te overwegen.

Het zal geen verrassing zijn dat ik de voorstellen om DTe voorlopig niet te verzelfstandigen zal steunen. Ik vind het ongewenst om DTe, met die geheel eigen problematiek, nu digitaal mee te nemen met dit voorstel.

Er is sprake van een parlementaire afronding met veel nieuwe amendementen, na een uitvoerig wetgevingsoverleg. Dat geeft te denken over het draagvlak dat daarvoor in de Kamer bestaat. Het valt niet mee om het slagveld van amendementen te overzien. Voor mijn gevoel wordt met elk nieuw amendement een dikke streep gezet onder mijn eerdere stellingname dat wij hiermee beter kunnen wachten tot de evaluatie van de wet achter de rug is. Ik zal deze constatering zeer sterk laten meewegen in mijn eindoordeel over deze wet.

Voorzitter: Rehwinkel

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter. "Het beperken van de mededinging is schadelijk voor den arbeid", zo stelt de liberale staatsman Thorbecke ruim 150 jaar geleden. In de loop van de eeuw daarop kon daar nog het volgende aan worden toegevoegd: het beperken van mededinging is schadelijk voor de consument. Anno 2002 kunnen wij zeggen dat het beperken van de mededinging schadelijk is voor marktwerking en economische groei, maar ook voor de consument en zeker voor de arbeid. Daarmee kunnen wij zeggen dat deze uitspraak van Thorbecke twee eeuwen later nog steeds van kracht is. Adequate mededinging op basis van wetgeving, uitgevoerd door een krachtige toezichthouder, stimuleert gezonde concurrentie. Het geeft ruimte aan nieuwe toetreders, stimuleert hiermee onder andere de innovatie, betere dienstverlening aan de klant en garandeert de beste prijs-kwaliteitverhouding. Mededinging is voor de VVD-fractie altijd een middel geweest om al deze zaken te bereiken en geen doel op zichzelf.

Vier jaar geleden, bij de behandeling van de Mededingingswet, hebben wij aan al deze punten aandacht besteed. De Mededingingswet eindigde toen ook in een aantal amendementen en moties. Wij hebben er twee dagen over gedelibereerd. Er was zelfs een motie van de PvdA-woordvoerder, de heer Van der Ploeg, die werd gesteund door mevrouw De Koning van de fractie van D66, met als doel om de NMa na drie jaar om te vormen tot een zelfstandig bestuursorgaan. Vandaag bespreken wij dan ook eigenlijk de uitvoering van deze motie. Er is een traject van wetgeving aan voorafgegaan met uitvoerige vragenrondes. Wij hebben zelfs in de Tweede Kamer een hoorzitting gehouden, waarbij duidelijk werd dat het merendeel van de deelnemers aan de hoorzitting voor de verzelfstandiging van de NMa is. Dat zijn zij niet zo maar, vanwege de blauwe ogen van de NMa; dat zijn zij omdat de NMa zich de afgelopen jaren in toenemende mate als autoriteit heeft ontwikkeld. De NMa dient ook een echte waakhond te zijn die ervoor zorgt dat de marktordening gedegen plaatsvindt.

Wat is er nu bereikt, in vrij korte tijd? In totaal zijn 350 kartels opgeruimd, en dat in een land dat "Nederland-kartelland" heette. Er is een richtsnoer gekomen voor de samenwerking in het MKB. Dat is heel belangrijk, want het MKB dacht soms dat dingen niet konden die wel degelijk bleken te kunnen. Er is een verwijderingsbijdrage geregeld in de lijn met concurrentie, het melk-dubbeltje werd voorkomen, er is een verbod gekomen op de marktconcentratie RAI-Jaarbeurs die het nodige stof heeft doen opwaaien, er zijn voorwaarden opgesteld voor marktconcentraties, voor de dagbladconcentraties enz. Ook lopen er op dit moment nieuwe onderzoeken: het garnalenkartel, de mobiele telefoons, de bouw. Interpay wordt bekeken op een klacht van het midden- en kleinbedrijf over het pinnen. Het is belangrijk dat daar binnenkort uitslag over komt. Recent is er eindelijk zelfs een creatieve oplossing gevonden inzake de benzinemarkt, namelijk het verbieden van verticale afspraken in die markt. In onze visie is dat een creatieve oplossing.

Wij stellen dan ook voorop dat bij de behandeling van de voorliggende wetswijziging goed onderscheid moet worden gemaakt tussen de vraag wat wetgeving is in het mededingingstoezicht, en de vraag wat de uitvoeringsstructuur en de reikwijdte daarvan moeten zijn. Bij deze wetswijziging staat voor ons de uitvoeringsstructuur centraal, omdat de kernbegrippen voor de VVD-fractie zijn: onafhankelijkheid en objectiviteit van het toezicht. De vraag is op welke wijze deze onafhankelijkheid en objectiviteit door middel van de verzelfstandiging van de NMa kunnen worden verbeterd. Dit staat dus geheel los van vraagstukken als modernisering van het Europese mededingingsrecht en de wijze waarop dat moet landen in ons mededingingsrecht. Nederland heeft zijn mededingingswetgeving geënt op het Europese recht dat dus in beweging is. Ik denk bijvoorbeeld aan het clementer behandelen van verticale afspraken.

De heer Poppe (SP):

Mevrouw Voûte noemt allerlei goede activiteiten van de NMa, al gaat het daar in feite niet om, maar om al dan niet verzelfstandiging van de NMa. Vervolgens zegt zij dat het toezicht echt objectief en onafhankelijk moet zijn. Is het toezicht van de NMa op dit moment dan niet objectief en onafhankelijk? De NMa heeft toch juist al die dingen gedaan die mevrouw Voûte opsomt? Wat is dan het probleem dat zij met deze wetgeving wil gaan oplossen?

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Ik noem deze zaken om daarmee aan te geven dat de mededingingsautoriteit in drie jaar op basis van wetgeving het nodige heeft kunnen aanpakken en dat naar onze mening zeer adequaat heeft gedaan. Het voorliggende voorstel betekent een afronding van de mededingingswetgeving, die eigenlijk al enige jaren geleden had moeten plaatsvinden. Dat sluitstuk is een verzelfstandiging van het toezicht. Nederland staat daarin niet alleen, want vrijwel overal in Europa is het op dezelfde manier geregeld. Wij doen wel alsof het zo bijzonder is, maar er zijn maar enkele Europese landen die het nog niet zo geregeld hebben.

De heer Poppe (SP):

Mijn moeder zei altijd: Als Pietje in het water springt, hoef jij het nog niet te doen. Uw argument vind ik dan ook niet zo sterk. Mijn vraag was, welk probleem u met de verzelfstandiging wilt gaan oplossen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Juist een objectief toezicht op basis van de mededingingswetgeving mag niet onderhevig zijn aan de politieke waan van de dag. Het moet dus niet mogelijk zijn dat een minister opdracht kan geven om het mededingingstoezicht te wijzigen zodra er iets gebeurt. Het parlement moet een adequate mededingingswetgeving maken en vertrouwen hebben in het mededingingstoezicht. De uitvoeringsorganisatie doet niets anders dan uitvoeren van hetgeen wij in het parlement op democratische wijze vastleggen.

De heer Poppe (SP):

Maar is er enige aanleiding om zorgen te hebben over de waan van de dag? Zijn er de afgelopen drie jaar dan zoveel aanwijzingen gegeven? Vertrouwt u de minister dan niet, omdat u vreest dat zij alleen maar zal meehobbelen met de waan van de dag? Er is toch ook controle door het parlement? Ik begrijp nog steeds niet welk probleem u met dit wetsvoorstel wilt oplossen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Er is ook geen probleem, integendeel. Het is een sluitstuk. Ik geef de criteria aan die voor ons belangrijk zijn om het sluitstuk goed aan te pakken.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik kan mij voor een belangrijk deel vinden in wat mevrouw Voûte zegt. De redenering achter het wetsvoorstel is natuurlijk dat wij een zelfstandige, krachtige, onafhankelijke toezichthouder willen. Mevrouw Voûte heeft tijdens het wetgevingsoverleg gesteld dat met name de participatie van de rijksoverheid in allerlei bedrijven – zij noemde als voorbeeld de Gasunie – aanleiding zou zijn om tot die verzelfstandiging over te gaan, omdat het geven van aanwijzingen conflicteert met het aandeelhouderschap. Ik was daarom een beetje verbaasd toen ik daarnet een amendement van het CDA kreeg, medeondertekend door mevrouw Voûte, waarin de individuele aanwijzingsbevoegdheid voor de energiesector weer wordt geïntroduceerd in het wetsvoorstel. Dat is een beetje in strijd met wat zij daarnet zei. Kan zij mij dat uitleggen?

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Als u de inbreng goed hebt gevolgd – en dat u dat hebt gedaan, merk ik op onderdelen – weet u dat ik heel veel aandacht heb besteed aan de positie van de DTe. Ik heb zelfs een motie ingediend om duidelijkheid te krijgen over de positie van de DTe als kamer van de NMa. De minister heeft daarop binnen enkele dagen gereageerd met een brief van zes kantjes over de positie van de NMa. Zolang de energiemarkt nog niet is geliberaliseerd, is het ook onzes inziens zaak dat de mandaten worden beoordeeld die de minister heeft en aan de DTe geeft. Wij hechten eraan dat zolang de energiemarkt nog niet is geliberaliseerd die zorgvuldigheid ten opzichte van de DTe wordt betracht. Op het moment dat de markt is geliberaliseerd, moet de DTe gewoon een kamer van de NMa worden, met alle structuren die daarbij horen.

De heer Bolhuis (PvdA):

Mevrouw Voûte zegt dus dat zij vindt dat zolang die markten nog in transitie zijn eventuele aanwijzingsbevoegdheden van de minister moeten blijven. Dat brengt mij natuurlijk tot de vraag waarom dat alleen zou moeten gelden voor de elektriciteits- en de gassector en niet voor ook andere sectoren, bijvoorbeeld de zorg.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Die heeft geen kamer in de NMa.

De heer Bolhuis (PvdA):

Nee, maar zorg is wel een sector in transitie net als de sectoren elektriciteit en gas.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Was die sector maar in transitie! Er is geen kamer voor en geen toezichthouder op dit moment. Het gaat nu om de NMa en de kamers daarvan. Dat heeft alles te maken met de liberalisering van de elektriciteitsmarkt.

Voorzitter. Het gaat erom hoe met name de modernisering van het Europese mededingingsrecht zal worden neergelegd in de nationale wetgeving. Het is goed dat dat gebeurt, want het gaat er uiteindelijk om dat het mededingingsrecht in Europa voor de gehele Europese markt gelijk is. Dat is goed voor de gelijkwaardigheid van de bedrijven en hun rechtszekerheid.

Ik verhul niet dat de VVD-fractie in de loop der jaren steeds kritischer is gaan staan tegenover ZBO's en het creëren ervan. Uitgangspunt voor de VVD-fractie is dat een ZBO transparant dient te zijn, een jaarverslag dient in te dienen en daarover verantwoording dient af te leggen. Tevens dient er buitengewoon grote duidelijkheid te zijn over de verantwoordelijkheid van de minister. Dat is voor ons topprioriteit. Wij komen er in andere gremia op terug. Voor ons is dan ook belangrijk dat de minister verantwoordelijkheid houdt voor het mededingingsbeleid in het algemeen. De algemene aanwijzingsbevoegdheid moet blijven bestaan. Wij kunnen dat niet genoeg benadrukken.

Kan de minister in haar beantwoording aangeven welke instrumenten zij heeft om deze politieke verantwoordelijkheid waar te maken? Immers, de beleidsregels en de AMvB's geven de minister de mogelijkheid dat nadere beleid in te vullen. Kan de minister zeggen op welke wijze zij conform artikel 4, waarin dit alles staat, het publieke belang zal waarborgen via het instrument van de algemene beleidsregels?

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Ik begrijp het niet helemaal. Mijn stelling is dat zonder goede waarborging van het publieke belang er een dreiging uitgaat van de verzelfstandiging van zulke zware autoriteiten als de NMa. Waarom hebt u nu niet voor uzelf scherper wat de mogelijkheden van de minister zouden kunnen zijn en hoe zij die manifest zou kunnen maken? U kunt het nu als een open vraag aan de minister voorleggen, maar wij zijn aan de afronding van het debat toe, dan moet u er toch een oordeel over hebben hoe dat uiterst belangrijke punt manifest kan worden bij de uitwerking in de praktijk?

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Dat is voor mij overduidelijk, maar ik heb in de debatten wel eens de indruk dat het hier en daar niet duidelijk is. Vandaar dat ik de minister vraag om in dit politieke debat neer te zetten op welke wijze juist dat algemeen belang, en daar gaat het om, kan worden gewaarborgd.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Als dit voor mevrouw Voûte duidelijk is, moet zij toch nu kunnen aangeven hoe zij denkt dat dit kan gebeuren.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Ik wil de Mededingingswet wel uitleggen aan de heer Van Dijke. Ik vind het een buitengewoon boeiend onderwerp.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Dat is onzin. Ik vraag daar ook niet om. Ik vraag mevrouw Voûte of zij kan aangeven hoe de minister kan ingrijpen als het publieke belang wordt bedreigd.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Volgens artikel 4 van de Mededingingswet heeft de minister de mogelijkheid algemene beleidsregels vast te stellen als het algemeen belang in het geding is. Dit staat allemaal in de Mededingingswet. Wij hebben dit vier jaar geleden heel zorgvuldig behandeld.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Dan is het onheil al geschied, want de beleidsregels worden pas van kracht nadat zij door de minister zijn afgekondigd. Dan is hetgeen waarvoor werd gevreesd, al gebeurd.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Ik zie niet zoveel onheil en ik vrees niet zoveel. Ik geef alleen aan welke mogelijkheden er zijn en die zijn voor ons belangrijk.

De NMa is een uitvoeringsorganisatie en dient daarom uitvoeringsregels vast te stellen. De minister stelt beleidsregels vast. Juist om hierover geen misverstand te laten bestaan, heb ik het amendement op stuk nr. 45 ingediend. Dit strekt ertoe dat een uitvoeringsorganisatie/toezichthouder ook uitvoeringsregels vaststelt. Ik ben mij ervan bewust dat dit in de Algemene wet bestuursrecht iets anders wordt geformuleerd. Mijn fractie zal zich dan ook tot het ministerie van Justitie wenden met deze terminologie. Wij willen dit voor iedereen duidelijk maken en voorkomen dat er misverstanden kunnen ontstaan. De minister stelt beleidsregels vast en de uitvoeringsorganisaties stellen uitvoeringsregels vast. Wij moeten ergens beginnen en dit doen wij graag hier.

Het voorkomen van dubbele petten is een goede reden om te kiezen voor een verzelfstandigde toezichthouder. De overheid is aandeelhouder, toezichthouder en boeteoplegger bij bedrijven als Gasunie, KPN en Schiphol. Het is heel goed dat er nu een functiescheiding komt. Wij staan niet alleen in ons oordeel, want de OESO en de SER bevelen Nederland aan te komen tot een echte onafhankelijke mededingingsautoriteit. Alleen Portugal en Luxemburg hebben nog geen zelfstandige toezichthouder. Nederland loopt dus echt niet voorop. Dit is het sluitstuk van een net mededingingsbeleid.

Een netwerk van onafhankelijke toezichthouders in een interne markt is noodzakelijk om een gelijk speelveld voor alle bedrijven in de Europese landen tot stand te brengen. Dit moet worden gebaseerd op het Europese mededingingsrecht. Afhankelijke toezichthouders kunnen blootstaan aan de politieke waan van de dag en dit wensen wij niet.

Bij de behandeling van de Mededingingswet heb ik er namens de VVD-fractie op aangedrongen dat de beoordeling en het toezicht van de NMa op bedrijfseconomische gronden en overeenkomstig de economische realiteit zullen plaatsvinden.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Ik vind dit accent op de waan van de dag duiden op een brevet van onvermogen van de Kamer. Waarom zouden wij met de waan van de dag zo iets belangrijks als het algemeen publieke belang niet goed kunnen schatten, juist waar wij er zijn om dit publieke belang te borgen en in de gaten te houden? Mevrouw Voûte geeft zichzelf een brevet van onvermogen als zij zegt dat de politiek hiermee omgaat als met de waan van de dag.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Over de definiëring van het begrip publiek belang zijn dikke boeken geschreven. Ik wijs bijvoorbeeld op het rapport van de WRR: Borging van het publiek belang. Bij de waardering en definiëring van het publiek belang is politieke stellingname een factor van belang. De ene politieke partij zal dit anders definiëren dan de andere. Als ik dan denk aan de politieke waan van de dag, wijs ik erop dat het parlement in de ene samenstelling maatregelen neemt die in een andere samenstelling weer worden herroepen.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Dit is toch het karakter van de democratie! Wat op een gegeven ogenblik als publieke belang wordt gezien, is toch onderwerp van beoordeling door een democratisch gekozen meerderheid in dit huis. Derhalve moet de Kamer waken over het algemene publieke belang.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Ik meen dat het de derde keer is dat ik probeer dit uit te leggen aan de heer Van Dijke, maar ik wil dit best nog wel een keer doen. Naar mijn mening zijn de argumenten echter wel gewisseld.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Wat collega Voûte nu zegt is onjuist, want dit is de eerste keer dat ik haar hierop aanspreek.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De definitie van de begrippen in de Mededingingswet zijn hier in een debat vastgesteld. De uitkomst daarvan is neergelegd in wetgeving aan de hand van democratische besluitvorming. Op die wijze zijn alle ideeën en gedachten gewisseld. Vervolgens zal een en ander worden uitgevoerd door een toezichthouder, waarbij het voor mijn fractie van groot belang is dat het toezicht zal worden uitgevoerd op basis van de wetgeving.

De heer Poppe (SP):

Mevrouw Voûte heeft al een paar keer gesproken over de waan van de dag. Zijn de terugtrekkende overheid en de verzelfstandiging van bestuursorganen geen typische voorbeelden van de waan van de dag?

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Op dat punt verschillen de meningen inderdaad. De leden van mijn fractie zijn dan ook kritischer geworden over het vormen van ZBO's. Wij hebben uit dat oogpunt dit wetsvoorstel zeer kritisch bekeken. Alles afwegende zijn wij van mening dat het voorgestelde van groot belang is.

De heer Poppe (SP):

Mevrouw Voûte is dus van mening dat dit wetsvoorstel een typisch voorbeeld van de waan van de dag is?

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Zo versta ik het wetsvoorstel niet, maar als de heer Poppe die uitspraak voor zijn rekening wil nemen, is dat zijn zaak.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik begrijp uit de woorden van mevrouw Voûte dat er tegenwoordig twee soorten politici zijn: zij die voor dit wetsvoorstel stemmen, die permanent in de waan van de dag verkeren, en zij die straks tegen stemmen, de politici waarvan wij het uiteindelijk moeten hebben. Als ik de woorden van mevrouw Voûte op die wijze mag uitleggen, ben ik zeer tevreden.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Ik heb in het begin van mijn betoog aangegeven dat het debat van vandaag voortvloeit uit de motie die is ingediend namens de PvdA-fractie en de D66-fractie drie jaar geleden. Ik heb mij toentertijd daarbij aangesloten. Ik ben van mening dat het een goede zaak is dat die motie wordt uitgevoerd. Ik beschouw dit debat als een afhandeling.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het is allemaal waan van de dag.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Het is misschien uw waan van de dag, maar niet die van mij.

De heer Van Walsem (D66):

Als die periode al drie jaar duurt, is het een lange dag.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De gang van zaken had wat mij betreft sneller gekund, maar soms kost een en ander veel tijd.

De positie van de DTe moet duidelijk zijn. Wij hebben daarover uitgebreid gesproken. Het is voorts van belang dat de DTe na de verzelfstandiging als kamer een heldere positie heeft en als een echte Cerberus zal functioneren. Het kamermodel van de NMa is interessant omdat daarin de mogelijkheden en de voordelen van het algemeen toezicht en het sectorspecifieke toezicht worden gecombineerd. Het model is ontwikkeld om wildgroei van toezichthouders te voorkomen; bij het ontstaan van een nieuwe markt kan een kamer worden toegevoegd. Die kamer kan ook worden opgeheven als het sectorspecifieke toezicht niet meer nodig is. Het model is flexibel en mijn fractie hecht daaraan.

Concluderend is het voor de VVD-fractie een belangrijk punt dat de minister verantwoordelijk blijft voor het mededingingsbeleid in het algemeen. Dat is van groot belang, alleen al vanwege de modernisering van het Europees mededingingsbeleid die uiterlijk over twee jaar zal plaatsvinden. De minister meent dan ook dat beleidsregels een belangrijk middel zijn om het beleid uiteen te zetten, waarbij de directeur-generaal zich bij zijn uitvoeringspraktijk dient te houden. Mijn fractie is van mening dat dit een goede zaak is. Zij hecht eraan dat daaraan inhoud wordt gegeven. De scheiding tussen beleid en uitvoering is van groot belang. De uitvoering moet optimaal onafhankelijk en objectief zijn. Deze wijziging van de mededingingswet bevordert de onafhankelijkheid en objectiviteit die voor mijn fractie drie jaar geleden had mogen plaatsvinden en die in de praktijk van de afgelopen jaren niet in het geding is geweest.

Wij kunnen concluderen: hoe liberaler de markt, hoe strenger het toezicht. Wat zou Thorbecke daarover gezegd hebben?

De heer Van Walsem (D66):

Thorbecke is toch dood? Ik hoor de naam van de man zo vaak noemen!

Voorzitter. Wij spreken vandaag over de verzelfstandiging van de NMa. Wij hebben over dit onderwerp een uitgebreid wetgevingsoverleg gevoerd. Er zijn veel amendementen ingediend en de minister heeft die van commentaar voorzien tijdens het wetgevingsoverleg. Het betreft een belangrijke wet. Drie jaar geleden is een motie ingediend om op dit moment tot een verzelfstandiging van de NMa te komen. Eigenlijk gaat het dus om de uitvoering van die motie. Dat is dus iets anders dan de waan van de dag. Blijkbaar is er al drie jaar sprake van consistent beleid. Ik maak er dan ook geen geheim van dat mijn fractie instemt met de verzelfstandiging van de NMa. Ik haal daarmee de angel uit dit debat, zo begrijp ik ...

Ik zal niet de voorbeelden herhalen die anderen al hebben gegeven om aan te tonen dat de NMa inmiddels zover is dat men met veel vertrouwen met haar verzelfstandiging akkoord kan gaan. Nog niet zo lang geleden was Nederland het kartelparadijs van Europa. Ik denk dat het mede aan de NMa te danken is dat dit niet meer het geval is. Dit toezichtsinstrument is voor de marktwerking – daar waar marktwerking kán – van buitengewoon groot belang.

De NMa moet onafhankelijk, deskundig en alert zijn en dat valt niet altijd mee want dit alert zijn, betekent ook dat de NMa wel eens wordt gevraagd, direct of indirect, om te onderbouwen wat de politiek denkt of vermoedt. Als die onderbouwing dan even uitblijft, zeggen wij dat de Nma niet erg alert is. Ik denk hierbij aan benzinemarktperikelen, Vinex, bouw, accountancy enz. Men kan een dergelijke onderbouwing in weerbarstige kwesties wel vragen maar het staat niet altijd vast dat de politiek gelijk heeft.

Nogmaals, de fractie van D66 is een voorstander van een zelfstandige en onafhankelijke NMa. Zij neemt echter een ander standpunt in met betrekking tot de DTe, de toezichthouder voor energiezaken. Wij blijven van oordeel dat het hier een buitengewoon turbulente markt betreft, terwijl er sprake is van een transitieperiode waarin nog veel onzekerheden bestaan. Ook de DTe moet daar nog in groeien en wij willen graag, via de minister, de vinger aan de pols houden. Wij hebben afgesproken om de liberaliseringsoperatie met betrekking tot de energiemarkt zeer zorgvuldig te laten verlopen en daar past bij dat de DTe nog even wordt uitgezonderd en dat de minister wat dit betreft nog een directe aanwijzingsbevoegdheid krijgt.

Ook kunnen wij ons vinden in een meerkoppige directie voor de NMa. Wat artikel 16 betreft meen ik dat de minister heeft aangegeven dat hij met het desbetreffende amendement akkoord gaat. Ik denk dat de Kamer er sowieso mee instemt dat artikel 16 voorlopig wordt gehandhaafd.

Voorzitter. Mijn amendementen, voorkomend op de stukken nrs. 20 en 21, trek ik in. Daarvoor zijn andere amendementen in de plaats gekomen waarvan ik de nummers nu even niet weet.

De voorzitter:

Het amendement-Van Walsem c.s. (stuk nr. 20) is ingetrokken.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter. De bezwarenprocedure – ik verwijs naar het amendement terzake van de heer Van den Akker en ondergetekende – hebben wij facultatief gemaakt. Degene die een bezwaar wil indienen, kan kiezen tussen bezwaar en beroep. Voorts zijn door middel van een motie vragen gesteld over de Vervoerskamer. De minister heeft aangegeven dat men hiermee al bezig is, zodat die vragen misschien overbodig zijn.

Voorzitter. De fractie van D66 ziet uit naar deze verzelfstandigingsoperatie en naar de evaluatie van de NMa die tegen het einde van dit jaar zal plaatsvinden. In het kader daarvan zal afstemming met de Europese regelgeving kunnen plaatsvinden. Wij hebben besloten om daar niet op te wachten en nu akkoord te gaan met de verzelfstandiging van de NMa.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Mevrouw Voûte gaf zojuist een opsomming van de activiteiten van de NMa in de afgelopen jaren. Veel lof en prijzen, zo kwam het op mij over. Er zijn 350 kartels opgeruimd, het dubbeltje van de melk is niet doorgegaan en zo waren er nog meer van die dingen. Maar er is naast lof natuurlijk ook veel kritiek op het functioneren van de NMa geweest. De kritiek is dat zij niet voldoende deskundigen in huis heeft, dat zij niet deskundig genoeg is, dat zij wel optreedt tegen kappers en notarissen, maar de notarissen buiten schot laat. Verder is de benzinemarkt nog steeds een kartel en er kwam pas een onderzoek naar de bouwfraude toen de Kamer al een aanloop had genomen naar een parlementaire enquête. Twee jaar geleden vond een klacht van een Kamerlid geen gehoor. Sympathie en lof is er natuurlijk ook, omdat kartelpolitie de bevolking beschermt tegen de boze buitenwereld van degenen die stiekem prijsafspraken maken of monopolies proberen te verkrijgen, en tegen andere enge dingen.

Hier gaat het echter nu niet om, het gaat erom of wij doorgaan met het laten terugtreden van de overheid en met het meer overlaten aan een zelfstandig bestuursorgaan om taken uit te voeren die eigenlijk overheidstaken zijn. In dit geval bestaan die taak uit het tegengaan van ongewenste en al dan niet toegestane ontwikkelingen. Dit is gebaseerd op een motie van zo'n drie jaar geleden. Die motie kan natuurlijk een weerslag zijn van de waan van de dag, die nu weer komt opborrelen. Maar de terugtredende overheid is toch meer de waan van paars, dus er blijft nog veel waan over.

Nu is de vraag van belang of het optreden van de NMa niet democratisch gecontroleerd zou moeten worden. Zij ziet er niet alleen op toe of regels worden nageleefd, zij interpreteert ook voortdurend regels en zij geniet daarbij een redelijke beleidsvrijheid. Milieu, volksgezondheid en sociale belangen moeten afgewogen worden tegen mededingingsregels. En in zulke gevallen moet de verantwoordelijke minister zich niet kunnen verschuilen achter besluiten van een verzelfstandigde NMa, want anders wordt de ministeriële verantwoordelijkheid nog meer een holle frase dan ze onder paars al geworden is. Anders zullen nog meer ministers de handen ten hemel heffen als zij kritiek krijgen, terwijl zij roepen dat zij niet verantwoordelijk zijn omdat het om een zelfstandige bestuursorganisatie gaat die bepaalde taken moet uitvoeren.

Dit geldt natuurlijk ook in sterke mate voor de DTe. Na de liberalisering van de energiemarkt is het op die markt een behoorlijke chaos geworden, die naar mijn mening nog voortduurt. De politiek kan zich er, als er problemen ontstaan, niet mee van af maken dat het toezicht verzelfstandigd en de markt geliberaliseerd is. Wij zullen het amendement van de heer Van den Akker op nr. 39 dan ook steunen. Overigens is dit een fundamenteel politiek punt en ik vind al die amendementen prachtig, maar ze komen toch neer op gedoe in de marge, terwijl het gaat om het al dan niet instemmen met een bepaalde politieke visie, met een bepaalde beleidslijn: moet de overheid nog verder terugtreden?

De Vereniging van zakelijke energiegebruikers stelt terecht dat er nu een nieuwe zonnekoning gecreëerd wordt. De geschiedenis leert ons dat de bevolking daarvoor een hoge prijs betaalt. Nu weet ik niet of de heer Kist graag zonnekoning zou worden, want dat is toch wel een vreselijke baan. Zelfs gewoon koning zijn is volgens mij al een vreselijke baan_

Maar goed, wij hoeven niet zo ver in de geschiedenis terug te gaan, want met de NS en de Informatie Beheer Groep heeft de bevolking al vaker een prijs betaald voor ondoordachte verzelfstandiging. Ik zal een voorbeeld geven. Toen er wat ernstigs op het gebied van de veiligheid was gebeurd, wat een relatie had met het personeelstekort bij een van de verzelfstandigde poten van de NS, heb ik mondelinge vragen gesteld aan de minister van Verkeer en Waterstaat. En wat kreeg ik als antwoord? "Ik ga niet over het personeelsbeleid, het is een zelfstandige organisatie." Maar door fouten in het personeelsbeleid was er bij het volgsysteem voor de treinen een ernstige calamiteit opgetreden. Het mag toch niet voorkomen dat de minister, als er als gevolg van een verzelfstandiging zulke gevaarlijke situaties ontstaan waarvan reizigers de dupe hadden kunnen worden, de handen omhoog steekt en zegt dat zij er niets aan kan doen, omdat het bedrijf verzelfstandigd is? Dat is geen overheid op afstand, dat is een overheid achter de horizon. De fractie van de SP wil altijd de overheid ter verantwoording kunnen roepen. Een minister moet zich niet kunnen verschuilen achter de opmerking: "Daarvoor ben ik niet echt verantwoordelijk."

Het feit dat wij niet voor verzelfstandiging zijn, betekent niet dat wij menen dat de minister van Economische Zaken de NMa jaarlijks aanwijzingen zou moeten geven. De NMa kan zoveel mogelijk zelfstandig werken, maar als zij er een puinhoop van maakt of taken niet naar behoren uitvoert, moet die democratische noodrem er wel zijn en moet het parlement een minister kunnen roepen die volledig verantwoordelijk is.

De heer Bolhuis (PvdA):

Wat is hier eigenlijk het probleem? In het wetsvoorstel zitten immers de nodige waarborgen op deze punten, mijnheer Poppe. Bij taakverwaarlozing kan de minister ingrijpen en kan ook beleidsregels geven. Dat zit allemaal in de wet.

De heer Poppe (SP):

Ik begrijp het doel van deze wet niet. Als het op die manier geregeld wordt, waarom spreekt men dan nog over verzelfstandiging? Er is echter wel sprake van een verzelfstandiging. Als de Kamer denkt dat er iets niet goed gaat en de minister ter verantwoording roept, kan de minister zich verschuilen achter het feit dat het om een zelfstandig bestuursorgaan gaat met een eigen verantwoordelijkheid. Er zitten gaten in dit wetsvoorstel die niet nodig zijn. Houdt het gewoon zo dat de minister absoluut en volledig verantwoordelijk is. Wat is daar mis mee in een democratie?

Het feit dat minister van Economische Zaken de afgelopen jaren niet één keer gebruikgemaakt heeft van het aanwijzingsrecht, geeft al aan dat de huidige situatie eigenlijk geen problemen oplevert. Welk probleem willen wij dan oplossen? Men kan zich echter wel afvragen waarom er geen aanwijzingen geweest zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan Vinex en de bouwfraudes.

Ik ben ook niet bang voor belangenverstrengeling. Die heeft het afgelopen jaar kennelijk niet plaatsgevonden. Bovendien moeten aanwijzingen van de minister in openbaarheid plaatsvinden. Belangenverstrengeling lijkt mij bij de overheid als hoeder van het algemeen belang alleen maar te kunnen optreden als het om persoonlijke belangen van de minister zou gaan. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen? De minister van EZ die een onderzoek naar een benzinekartel gelast omdat zij in een grote benzineslurper rijdt of iets dergelijks? Ik denk niet dat dit een probleem zou zijn. De democratische politieke controle is er juist om eventuele belangenverstrengeling aan de kaak te stellen. Als daarvan sprake is, zijn wij er als volksvertegenwoordigers immers allemaal bij. Politieke bemoeienis is geen last maar een verworvenheid van een democratische rechtsstaat. Wat is allemaal mis op dit moment?

Er bestaat geen enkel redelijk argument om de NMa tot een zelfstandig bestuursorgaan om te bouwen, of het moeten puur ideologische redenen zijn: de ideologie van de markt, de ideologie van de terugtredende overheid, van bestuur op afstand of andere begrippen die tot uitdrukking brengen dat de overheid van mening is dat zij haar vingers zo min mogelijk moet branden aan politieke verantwoordelijkheden. In dat geval is besturen op afstand een goede uitvinding, maar wel een uitvinding die de democratische controle door het parlement bemoeilijkt. Ik heb daarvan zojuist een voorbeeld gegeven. Wij zitten hier niet om onze eigen democratische middelen uit handen te geven en dat gebeurt voor een deel met dit wetsvoorstel, ondanks allerlei bepalingen. Laat de NMa maar gerust onder de directe verantwoordelijkheid van de minister vallen. De meerderheid van de Kamer heeft immers het volste vertrouwen in de minister, dus wat is daar mis mee? Als de minister dan iets "uitvreet" dat niet deugt, omdat er bijvoorbeeld belangenverstrengeling dreigt in het kader van de waan van de dag, zijn wij er toch voor om dat aan de kaak te stellen? Als de Kamer in de waan van de dag van de minister eist dat zij actie onderneemt ten opzichte van de NMa, is de ministers vrouws genoeg om daar een halt aan toe te roepen. Als de minister iets fout doet en zij is verantwoordelijk, kunnen wij dat hier aan de kaak stellen. Wees er gerust op dat mijn fractie haar best zal doen!

Wij vrezen dat bij verzelfstandiging een relatief machtige toezichthouder ontstaat, waar door niemand fatsoenlijk toezicht op wordt gehouden.

De heer Bolhuis (PvdA):

Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel kent een turbulente voorgeschiedenis. Tijdens het debat over de totstandkoming van de Mededingingswet in 1997 is door de heer Van der Ploeg namens de PvdA-fractie aangedrongen op verzelfstandiging van de NMa. Verschillende collega's hebben daar al aan herinnerd. Een krachtige en onafhankelijke toezichthouder was immers gewenst. Minister Wijers heeft dat in dat debat wat afgeremd; hij wilde eerst na vijf jaar kijken hoe het ging, en hij wilde een goede evaluatie. De nieuwe minister daarentegen is op volle kracht aan de gang gegaan met de verzelfstandiging. Het wetsvoorstel werd ons derhalve koud drie jaar na inwerkingtreding van de Mededingingswet toegezonden. Hulde voor die werkkracht! Maar de door de heer Wijers beloofde evaluatie is er nog steeds niet. De PvdA-fractie blijft het jammer vinden dat de behandeling is gesplitst en dat wij nu moeten besluiten over een belangrijk wetsvoorstel, zonder dat de evaluatie van de wet voor handen is. Die wordt, zo heeft de minister ons toegezegd, in mei afgerond en in het najaar van dit jaar besproken. Dan zal dat kunnen leiden tot verdere wijziging van de Mededingingswet. We hadden dus maar een paar maanden moeten wachten om dat te combineren.

De PvdA-fractie houdt grote twijfels bij het voorliggende wetsvoorstel, maar wij wachten de beantwoording door de minister op een aantal punten met spanning af. Zij is ons op een paar punten tegemoetgekomen, waarvoor ik haar erkentelijk ben. Ik noem de toezegging op het punt van artikel 16, de nota van wijziging die wij vandaag kregen en het feit dat zij sympathiek staat tegenover ons streven naar aanscherping van de Mededingingswet. Ik doel op onze amendementen op de stukken nrs. 17 en 18. Twijfels is er bij ons nog over de wijze, waarop borging van het publieke belang is geregeld in het wetsvoorstel. Daar kom ik dan ook uitgebreid op terug.

Ik som allereerst de positieve kanten kort op. Een onafhankelijk en krachtig toezicht op de marktsector is het gevolg van dit wetsvoorstel. Geen terugtredende overheid, zoals ik sommige collega's net hoorde zeggen, maar een krachtig optredende overheid. Geen politieke bemoeienis met allerlei individuele zaken, zoals fusies tussen ondernemingen en dergelijke. Ik denk dat dat belangrijk is vanwege het belang van de overheid in individuele bedrijven, waarbij ik denk aan de Gasunie. De minister heeft dat argument terecht herhaaldelijk naar voren gehaald. Uitvoering ook op basis van duidelijke nationale en Europese richtlijnen. Als ZBO kan de NMa dit. Wij hebben daarvan in 1997 veel verwacht, en die verwachting is aardig uitgekomen. De NMa heeft een goede naam opgebouwd, en veel belangrijke zaken opgepakt. Kartels zijn opgebroken, het fusietoezicht heeft duidelijk gestalte gekregen en er zijn de nodige onderzoeken opgestart tegen mogelijk misbruik van economische machtsposities. Ik verwijs naar de benzinemarkt.

Een volgend positief punt is de wijze, waarop de NMa zal worden omgevormd tot ZBO. Middels een nota van wijziging heeft de minister voorgesteld, niet de directeur-generaal, maar de raad van bestuur van de NMa tot het bestuur van de NMa te benoemen. Dat is een goede oplossing in de ogen van onze fractie. Ook andere organisatorisch-bestuurlijke zaken zijn in het schriftelijk overleg aan de orde geweest en naar onze mening bevredigend geregeld. Alleen op de positie van de DTe kom ik nog terug.

Bij het wetgevingsoverleg is de verhouding tussen Mededingingswet en andersoortige wetgeving aan de orde geweest, en met name de vraag, in hoeverre het publiek belang voldoende geborgd is bij het voorliggende wetsvoorstel. Dat kwam naar voren in het licht van artikel 16 en de bepaling dat op 1 januari 2003 de regeling van dat artikel afloopt. Voor onze fractie is dat een belangrijk punt omdat in die andere wetgeving waarop dat artikel 16 betrekking heeft, veel zaken geregeld zijn die potentieel conflicterend zijn met de Mededingingswet en waarbij wij van mening zijn dat als die zaak in andere wetgeving geregeld is, wij er niet nog een keer de Mededingingswet op los moeten laten. Ik noem in dit verband de cao-wetgeving, de zorgwetgeving en dergelijke. De minister heeft onze zorg wat dat betreft weggenomen door haar toezegging in dezen. Waarom de bepaling overigens in 2005 moet aflopen, is nog niet helemaal beargumenteerd maar bij de evaluatie komen wij er natuurlijk uitgebreid op terug.

In die andersoortige wetgeving is vaak geregeld op welke wijze de regulering van een sector door de overheid plaatsvindt. De minister verwijst dan ook naar artikel 16 als het gaat om de verhouding tussen het algemeen belang en het mededingingsbelang. Er wordt nogal eens gesuggereerd als zou er geen sprake kunnen zijn van een tegenstelling tussen die twee, maar dat is natuurlijk niet zo. Daarom is een duidelijke regeling in onze ogen van belang. Als er in dezen iets is waar Kamer en kabinet eensgezind over kunnen zijn, dan is het in ieder geval de opvatting dat het niet zo kan zijn dat een zelfstandig bestuursorgaan in casu de NMa bepaalt wat het algemeen belang is en hoe zich dat verhoudt tot het mededingingsbelang. Het zou dan ook goed zijn als er volstrekte helderheid in dezen is. Ik vraag de minister om in deze voor ons en, naar ik aanneem, ook voor haar essentiële zaak, de desbetreffende uitspraak die ook in de nota naar aanleiding van het verslag staat, nog eens te bekrachtigen.

Hoe dan wel de verhouding tussen publiek belang en mededingingsbelang te regelen? De minister zegt dat dit moet gebeuren door formele wetgeving, zodat het valt onder artikel 16. Dat is echter niet altijd zo gemakkelijk. Als er een probleem gesignaleerd wordt, duurt het geruime tijd voordat er structurele wetgeving is. Zie de Nederlandse Spoorwegen. Die zijn verzelfstandigd en vervolgens zijn we in de problemen terechtgekomen. Van dat soort situaties willen wij natuurlijk geen herhaling. Vandaar ons amendement op stuk nr. 13, waarin wij aangeven dat de minister de mogelijkheid moet hebben om achteraf in te grijpen in een bepaald besluit van de NMa en waarbij wij dat sterk geclausuleerd hebben tot gewichtige redenen van algemeen belang. Tijdens het wetgevingsoverleg heeft de minister zich nogal verzet tegen dat amendement onder verwijzing naar de evaluatie en naar de ingrijpendheid van dat amendement. Ik nodig de minister uit op een rij te zetten wat de gevolgen zijn als een dergelijke regeling niet in de wet is opgenomen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het is een spannend amendement dat u heeft ingediend. Lees ik het nu goed dat met aanname van dat amendement eigenlijk de gehele portee van de verzelfstandiging verloren gaat en dat het in die zin als een bijna destructief amendement moet worden beschouwd? Zo niet, kunt u mij dan precies aanwijzen waarom dat niet het geval is?

De heer Bolhuis (PvdA):

Mijns inziens is het amendement niet destructief. Waar de NMa ontheffingsverzoeken weigert goed te keuren omdat zij meent dat mededingingsbelangen te zeer geschaad zouden worden door de overeenkomst, regelt het amendement dat de minister zo'n overeenkomst alsnog zou kunnen goedkeuren op grond van het zo-even genoemde criterium, te weten gewichtige redenen van algemeen belang. Het betreft hierbij overigens een beperkte hoeveelheid van de overeenkomsten waarnaar de NMa kijkt. De afgelopen jaren heeft de NMa ongeveer 1200 overeenkomsten behandeld. Het gaat in dit geval dus om enkele tientallen daarvan. Het is dus een beperkte selectie. Ik zou een parallel kunnen trekken met dezelfde bepaling die al in de wet staat, maar dan op het punt van het concentratietoezicht. Er zijn vele honderden fusies. Ik herinner mij dat alleen RAI en Jaarbeurs een beroep hebben gedaan op de desbetreffende wettelijke bepaling inzake gewichtige redenen van algemeen belang.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik begrijp uw gedachte heel erg goed en die is mij ook sympathiek zij het dat ik een andere politieke conclusie trek, maar dat doe ik straks. Kunt u mij evenwel het verschil uitleggen tussen de individuele aanwijzingsbevoegdheid die de minister op dit moment heeft en de regeling die u met dit amendement beoogt?

De heer Bolhuis (PvdA):

Daar zit een groot verschil tussen. Bij een aanwijzingsbevoegdheid kan de minister gaande de rit de NMa volledig sturen, terwijl het amendement beoogt om in situaties waarin de raad van bestuur van de NMa tot een bepaalde conclusie komt en de ontheffing moet weigeren omdat de mededinging te veel belemmerd wordt, het de minister mogelijk te maken om op grond van gewichtige redenen van algemeen belang die overeenkomst alsnog goed te keuren. Dat zijn onvergelijkbare bevoegdheden en procedures. In het amendement gaat het om een procedure achteraf, waarbij de correctheid van de beslissing van de NMa niet ter discussie staat.

Naast de formele wetgeving had de minister nog een bezwaar tegen het amendement op stuk nr. 13. Zij wees erop dat zij de mogelijkheid heeft, beleidsregels uit te vaardigen. Daar heeft zij gelijk in, maar daarin zien wij twee problemen. In de eerste plaats kunnen deze beleidsregels niet buiten het ontheffingskader van artikel 17 van de Mededingingswet treden. In dit artikel wordt nu juist bepaald dat een ontheffingsverzoek alleen ingewilligd kan worden als de te verwachten belemmeringen van de mededinging niet te groot zijn en de baten van de overeenkomst aan de consument ten goede komen. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. Afspraken tussen voedselproducenten over de kwaliteit van voedsel zijn mededingingsbelemmerend en leiden meestal tot hogere in plaats van lagere prijzen. Het alternatief van wetgeving heeft het bezwaar van de lange tijdsduur. Daarnaast wijs ik op de deregulering; een doelstelling van het kabinet, van deze minister en van de Kamer.

In de tweede plaats heeft minister Wijers tijdens de behandeling van de wet in 1997 een AMvB toegezegd met betrekking tot de gezondheidszorg. Deze is er vervolgens echter niet gekomen. De toezegging van minister Wijers was indertijd reden voor CDA en PvdA om een gezamenlijk amendement in te trekken. Wij zijn dan ook bij het wetgevingsoverleg middels het amendement op stuk nr. 9 op deze zaak teruggekomen. Er is geen sprake van een kan-bepaling, maar de minister heeft de verplichting om helderheid te geven over de verhouding tussen het algemeen belang en het belang van mededinging in een aantal sectoren.

In dat verband wil ik graag weten hoe de minister de vaste boekenprijs ziet. Kan zij ons verzekeren dat de NMa deze vaste prijs niet op een achternamiddag afschaft, maar dat een dergelijk besluit, mocht dit gewenst zijn, door kabinet en Kamer genomen zal worden? Hetzelfde geldt voor de positie van omroepen. De heer Wijers heeft indertijd gezegd dat er op twee manieren een slot op de deur wordt geplaatst voor ongewenste marktwerking in de gezondheidszorg. In de eerste plaats wordt via wetgeving bepaald hoe wordt omgegaan met solidariteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. In de tweede plaats krijgt de directeur-generaal, voorzover deze doeleinden ook worden nagestreefd door onderlinge afspraken tussen ziekenfondsen, een aanwijzing om in de dagelijkse praktijk met die aspecten rekening te houden. Ik houd de minister graag aan die toezegging van de heer Wijers aan de Kamer.

Tijdens het wetgevingsoverleg heeft de minister gezegd dat zij dit overlegd heeft met minister Borst, maar dat deze er geen aanleiding toe ziet. Op het terrein van het milieu geldt hetzelfde voor minister Pronk. Onzerzijds moeten wij echter constateren dat er volop discussie is over de verhouding tussen marktwerking en publiek belang in de zorg, in het milieubeleid – met name ten aanzien van het afval – en bij de cultuur. Ik sprak al over de vaste boekenprijs en over de media. In verband met dit laatste verwijs ik naar de motie van mijn fractiegenoot Wagenaar over de gewenste borging van de mediapluriformiteit. Deze motie is overigens aanvaard. Voor de zorg kan ik verwijzen naar de herhaalde overleggen in deze sector over huisartsen, kraamzorg en fysiotherapeuten. Een ZBO, de NMa, kan toch niet definiëren wat er in deze sectoren allemaal moet gebeuren op het gebied van marktwerking, terwijl de politiek buitengesloten wordt? Dat zou garant staan voor moeizame discussies over de NMa.

Het was goed geweest als wij in de evaluatie hier aandacht aan hadden besteed. Wellicht waren dan een evenwichtiger discussie en besluitvorming mogelijk geweest. De PvdA-fractie hoort graag de reactie van de minister hierop. Ik moet zeggen dat ik de draai van 180 graden die de fractie van het CDA op dit punt heeft gemaakt, niet begrijp. Eerst wilde die fractie wachten op de evaluatie en de behandeling van dit wetsvoorstel een paar maanden opschorten en toen weer niet; dat is weinig consistent. De heer Van den Akker heeft zojuist het amendement over de beleidsregels ingetrokken; kennelijk is ook het publiek belang voor het CDA geen punt meer.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb de indruk dat de heer Bolhuis het risico loopt om dezelfde inconsistentie te vertonen die hij de CDA-fractie verwijt. Kan hij ter voorkoming aangeven welke amendementen essentieel zijn voor de steun van de PvdA-fractie aan het wetsvoorstel?

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik heb in het wetgevingsoverleg al aangegeven dat het om twee punten gaat: de aanscherping van het mededingingsbeleid, waarop de amendementen op stuk nrs. 17 en 18 betrekking hebben, en de borging van het publieke belang, waarop de amendementen op stuk nrs. 13 en 9 betrekking hebben. Het amendement op stuk nr. 9 betreft de beleidsregels en het omzetten van "kan" in "moet".

De voorzitter:

U hoeft de amendementen niet uit te leggen. Wilt u in de gaten houden dat dit een plenaire afronding is?

De heer Bolhuis (PvdA):

Ja, ik zal haast maken; ik ben ongeveer halverwege.

De voorzitter:

U hebt nu aangegeven welke amendementen voor u essentieel zijn. Dat had u kennelijk ook al aangegeven in het wetgevingsoverleg. Ik verzoek ook de heer Vendrik om daar rekening mee te houden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Even voor de helderheid: onthoudt de PvdA-fractie haar steun aan het wetsvoorstel als die amendementen niet worden aangenomen?

De heer Bolhuis (PvdA):

Dat heb ik niet gezegd. Ik heb uitgebreid mijn twijfels geëtaleerd en ik heb gezegd dat ik de reactie van de minister afwacht.

Ik kom bij de DTe, die wij tijdens het wetgevingsoverleg hebben besproken. Ik heb toen gezegd dat de evaluatie, waaruit bleek dat de Dte tamelijk slecht functioneerde, de vraag opriep of verzelfstandiging wel verantwoord was. De heer Van den Akker heeft hetzelfde punt verwoord en is ook met amendementen gekomen. Tijdens het wetgevingsoverleg is geen antwoord gegeven op mijn vraag over het functioneren van de DTe. Ik wil daarom graag weten hoe de minister hiertegen aankijkt.

Met betrekking tot de amendementen van de heren Van den Akker en Van Walsem over de DTe is de achtergrond van wat zij beogen mij niet helemaal duidelijk. Ook daarover hoor ik graag de mening van de minister. De redenering dat de markten van gas en elektriciteit in transitie zijn, deel ik, maar ook andere markten zijn in transitie. Je zou daarom kunnen zeggen dat de aanwijzingsbevoegdheid van de minister kennelijk ook voor die andere markten in stand moet blijven. De minister verdedigt het wetsvoorstel echter juist omdat zij van die individuele aanwijzingsbevoegdheid af wil. Wat bedrijven zoals de Gasunie betreft, heeft zij daarbij het gelijk enigszins aan haar zijde. Wij wilden een zekere afstand creëren tussen de politiek en dat soort bedrijven, met name bedrijven waar overheden belangen in hebben. Ik neem daarom aan dat het desbetreffende amendement van de heer Van den Akker voor de minister onaanvaardbaar is en dat zij het wetsvoorstel zal intrekken als dat amendement wordt aanvaard. Graag hoor ik haar reactie daarop.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik kan u niet goed volgen. U zegt nu dat u het publieke belang zo belangrijk vindt, maar hoe moet ik dat rijmen met het feit dat u de helft van het hoogspanningsnet heeft willen verpatsen? Als iemand hier de waan van de dag staat te verkondigen, bent u dat wel.

De heer Bolhuis (PvdA):

Over het hoogspanningsnet hebben wij hier uitgebreide discussies gevoerd; wij hebben als Kamer TenneT tot stand weten te brengen. Bovendien is het natuurlijk niet zo dat ambtenaren hoogspanningsleidingen moeten gaan bedienen; dat is echt niet nodig. Laten wij proberen om dat soort activiteiten aan de markt over te laten; dat lijkt mij niet meer dan logisch. De discussie moet niet zozeer gaan om de vraag of ambtenaren daar aan de knoppen zitten, maar of de publieke belangen gewaarborgd zijn: is de voorziening verzekerd en kunnen de knoppen bij het bedrijf niet omgaan omdat er geen elektriciteit meer is? Dat is precies waar mijn amendement over gaat.

De heer Van den Akker (CDA):

Het ging ons erom dat het hoogspanningsnet voor 100% in handen van de overheid moet blijven, want dan draai je letterlijk en figuurlijk aan de knoppen; u hebt het net een paar jaar geleden echter voor de helft willen verpatsen. Nu die hele discussie begint te draaien, staat het publieke belang voor de PvdA-fractie ineens voorop, maar dat stond voor de CDA-fractie al heel lang voorop. Daarom hebben wij een amendement ingediend om het hoogspanningsnet voor 100% in handen van de overheid te krijgen. Dat amende ment is afgestemd in de Tweede Kamer, maar via de Eerste Kamer hebben wij onze zin gekregen.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik dacht dat wij het over de Mededingingswet hadden; laat ik mij daartoe beperken. Het door u ingediende amendement gaat niet over het hoogspanningsnet, maar wil de minister een individuele aanwijzing kunnen laten geven ten aanzien van bedrijven zoals de Gasunie. Gelet op de motivatie van dit wetsvoorstel, vraag ik mij af of dat logisch is, maar ik hoor graag de reactie van de minister. Overigens hebben de collega's gelijk als zij stellen dat de markten nog volledig in transitie zijn. Ook het argument dat de toepassing van de Elektriciteitswet en de Gaswet pas recent bij de NMa is ondergebracht, pleit voor het amendement. Een en ander pleit er ook voor om bij de evaluatie goed te kijken naar het systeem.

Uit het amendement blijkt overigens dat de heer Van den Akker meer fiducie heeft in de minister dan in de NMa. Dat begrijp ik niet, gelet op zijn uitlatingen, onder andere deze week, dat het energiebeleid van deze minister volstrekt heeft gefaald en dat de bedrijven in Nederland te veel betalen voor de elektriciteit.

Wij hebben een amendement ingediend over de prioritering van de werkzaamheden van de NMa, mede naar aanleiding van onze ervaringen in de afgelopen jaren. De NMa heeft de afgelopen jaren helaas vrij weinig tijd vrijgemaakt voor onderzoek in de marktsector naar misbruik van economische machtsposities en feitelijk afgestemd gedrag van ondernemingen. Dit onder andere omdat er veel energie is gaan zitten in de beoordeling van ontheffingsverzoeken. Een beetje te veel energie naar onze smaak. Ik kijk naar het voorbeeld van deze week over de fitness-scholen. De brancheorganisatie mocht er niet op wijzen dat de btw-tarieven verlaagd zouden worden en dat men daar in de tariefstelling rekening mee kon houden.

Ik begrijp dat niet, gelet op onze discussie over het jaarverslag van de NMa. Ik had gehoopt dat de minister de NMa zou opdragen om dit soort zaken een wat lagere prioriteit te geven en aan zaken zoals de bouwsector een wat hogere prioriteit te geven. Ik heb vorig jaar zomer een vraag gesteld over de bouwsector, die zeer sussend beantwoord werd. Er waren geen problemen. De NMa zat er bovenop. Recent is naar aanleiding van de discussie in de Kamer over de bouwfraude de zaak door de NMa opgepakt, zie het persbericht van de NMa van deze week. Een team van dertig mensen gaat de sector onderzoeken. Dat is dus heel wat later dan gevraagd was door de heer Leers en ondergetekende. Kennelijk waren ook de sussende antwoorden op mijn vragen niet helemaal terecht.

De minister stelde dat mijn amendement over de prioritering zou regelen waar de NMa invallen gaat doen. Dat staat er niet in. Dat is ook niet beoogd. Daarmee vind ik de kritiek ook niet zo relevant. Ik moet echter zeggen dat de minister met de nota van wijziging van vandaag voor een groot deel aan mijn bezwaren tegemoetkomt. Zij regelt het inlichtingenrecht en gaat erover in discussie met de Kamer. Ik neem tenminste aan dat dit haar bedoeling is en dat de inlichtingen dus ook inzicht geven in de prioriteiten van de NMa. Ik hoor dat graag van haar. Dan is dit punt redelijk goed gedekt.

Onze fractie heeft vragen over de toepassing van de kaderwet. Het is ons niet geheel duidelijk wat de relatie is tussen de kaderwet en de NMa-wet. Als er iets geregeld is in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, maar de minister er middels de Mededingingswet een andere regeling voor in de plaatst stelt over, bijvoorbeeld, het jaarverslag of het opstellen van begroting en jaarrekening, is dan de kaderwet of de Mededingingswet van toepassing? Die kaderwet is toch bedoeld om allerlei afwijkende regelingen te stroomlijnen? De indruk bestaat bij onze fractie dat al voor de invoering van de kaderwet wordt geprobeerd om met allerlei afwijkende voorschriften te komen. Is dat ook de bedoeling of willen wij naar een zekere mate van uniformering? Graag hoor ik de reactie van de minister op dit punt.

Ik kom bij het amendement over de adviesraad. Wij hebben in het wetgevingsoverleg geconstateerd dat het nuttig is, belangenorganisaties te betrekken bij het werk van de NMa. De minister onderschreef dat en stelde dat er al institutioneel overleg was. Er was dus niet zo'n behoefte aan een adviesraad zoals voorgesteld in mijn amendement . Bovendien stelde de minister dat de Consumentenbond een dergelijke adviesraad niet wilde. Ik vind de berichtgeving in dezen wat verwarrend. Regelmatig bereiken ons berichten dat organisaties niet gehoord worden. Zo staat er vandaag in de krant dat de Consumentenbond vreest niet mee te mogen procederen in het proces over de hoge benzineprijzen, aangezien zij niet als belanghebbenden zouden worden aangemerkt. Nu is dat natuurlijk een wat andere wijze van "erbij betrekken" dan een adviesraad. De minister stelde echter tijdens het wetgevingsoverleg dat de Consumentenbond geen behoefte had aan een plaats in een adviesraad, aangezien er meer dan goede contacten tussen NMa en Consumentenbond waren. Dat staat dus in tegenspraak met de klacht van de woordvoerder van de Consumentenbond. Ik wijs hierbij op het amendement van de heer Van den Akker, waarin hij voorstelt om representatieve organisaties als belanghebbende aan te merken. Ik neem aan dat ook de Consumentenbond gezien kan worden als representatief voor de consumenten. Alleen zei hij mij net dat het amendement alleen betrekking heeft op de gassector. Ik zou er de voorkeur aan geven dat representatieve organisaties als belanghebbend kunnen worden aangemerkt, maar dan over de gehele linie: Mededingingswet, gas- en elektriciteitssector. Ik heb daar dan ook een amendement voor ingediend.

De voorzitter:

U hebt uw spreektijd nu verbruikt. Dat kwam niet alleen door de interrupties, maar ook doordat u vrij uitvoerig uit persberichten en uit antwoorden op Kamervragen citeerde. U moet nu langzamerhand aan een afronding gaan werken.

De heer Bolhuis (PvdA):

Het amendement op stuk nr. 17 en 18 beogen een aanscherping van de Mededingingswet en geven de NMa meer instrumenten. De minister heeft aangegeven hier sympathiek tegenover te staan – ook andere woordvoerders hebben zich positief over de gewenste aanscherping uitgesproken – maar zij heeft gevraagd dit bij de evaluatie te betrekken. Ik voldoe gaarne aan het verzoek om de amendementen op stuk nr. 17 en 18 in te trekken en om ons gevoelen in een motie neer te leggen.

De voorzitter:

De amendementen-Bolhuis (27639, nrs. 17 en 18) zijn ingetrokken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het tot stand brengen van een krachtige concurrentie van groot belang is;

overwegende dat bij misbruik van economische machtsposities en/of feitelijk afgestemde gedragingen van ondernemingen de opsporings- en sanctiemogelijkheden van de NMa aangescherpt dienen te worden;

verzoekt de regering, bij gelegenheid van de evaluatie van de Mededingingswet op dit punt voorstellen tot aanscherping van de Mededingingswet aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bolhuis, Voûte-Droste en Van den Akker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53(27639).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het kan aan mij liggen, maar ik dacht dat de amendementen op de stukken nrs. 17 en 18 van fundamenteel belang waren voor uw houding ten opzichte van het wetsvoorstel. Nu trekt u die amendementen in en dient een motie in, waarvan de uitvoering nog maar moet blijken. Hoe ligt het nu precies voor de PvdA-fractie?

De heer Bolhuis (PvdA):

Het is heel helder. Ik constateer dat de collega-woordvoerders en de minister de PvdA-fractie op dit punt steunen. De tekst van de amendementen was vrij technisch. Daarom wil men dat wij daar bij de evaluatie op terugkomen. Ik heb tijdens het wetgevingsoverleg al aangegeven dat de tekst van de amendementen, bijvoorbeeld het ene amendement gebaseerd op de Duitse mededingingswetgeving, wat mij betreft niet heilig is. Het gaat ons om de strekking: aanscherping van de Mededingingswet.

De heer Poppe (SP):

Ik kan het mis hebben, maar ik heb de indruk dat u alle kanten oprolt. Bent u voor verzelfstandiging, maar dan zo dat het niet zelfstandig is, met allerlei amenderingen? Of bent u eigenlijk niet voor verzelfstandiging en vindt u gewoon dat het primaat bij de politiek moet blijven liggen als het gaat om het tegengaan van kartelvorming? Het duizelt mij echt.

De heer Bolhuis (PvdA):

Wij zijn voor een krachtige en onafhankelijke toezichthouder, dus voor het wetsvoorstel. Wij zeggen alleen dat het publieke belang niet mag conflicteren met het mededingingsbelang. Daar moet wel een goede regeling voor zijn. Er is een aantal voorzieningen voor opgenomen in het wetsvoorstel, zoals artikel 16. De minister heeft de mogelijkheid om via beleidsregels aanwijzingen te geven, maar wij vragen ons af of dat voldoende is. Daarom heb ik het amendement op stuk nr. 13 ingediend.

Voorzitter. Het amendement met betrekking tot de fatale termijn heb ik aangepast naar aanleiding van de discussie in het wetgevingsoverleg. De minister had bezwaar tegen een termijn van vier jaar voor de ontheffing die zou worden verleend als de NMa niet tijdig besluit. Naar aanleiding daarvan heb ik daar drie jaar van gemaakt.

Het amendement voor het laten vervallen van de bezwaarschriftfase heb ik eveneens aangepast. Ik heb ook bezien of dat gecombineerd zou kunnen worden met het amendement van de heer Van den Akker op dit punt, maar ik ben nog niet zover. Ik had het voorstel om die bezwaarschriftfase volledig af te schaffen, gelet op de zorgvuldigheid van de procedure bij de NMa en het feit dat daarna nog beroep en hoger beroep bij de rechter mogelijk zijn. Gelet op de reactie van de minister heb ik dat amendement aangepast en kan de raad van bestuur nu alsnog een bezwaarschriftprocedure opstarten en de beroepschriftprocedure bij de rechtbank stilleggen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren als er fouten zijn gemaakt of bepaalde belanghebbenden toch niet gehoord blijken te zijn en hun bezwaarschrift de zaak in een nieuw daglicht stelt.

Het voorstel van de heer Van den Akker dat belanghebbenden bij de rechtbank kunnen vragen om de zaak terug te verwijzen naar de NMa, komt mij toch als vertragend voor, te meer omdat het nog de vraag is in welk stadium de rechtbank dan dat bezwaarschrift zal behandelen. Veel belanghebbenden c.q. concurrenten zullen een dergelijke bepaling in de wet ook kunnen aangrijpen om de zaak toch in bezwaar weer terug te laten komen naar de NMa. Dat lijkt mij niet het beoogde effect.

Bovendien schaft dat amendement ook voor de elektriciteits- en gassector de bezwaarschriftprocedure af. Daar heb ik om twee redenen toch moeite mee. In de eerste plaats is in die sectoren geen hoger beroep mogelijk en bij de Mededingingswet wel is, zodat in die sectoren dan maar één beroepsgang over zou blijven, namelijk bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Verder verloopt de bezwaarschriftprocedure bij DTe, als ik goed geïnformeerd ben, toch wat anders, namelijk veel beperkter dan bij de NMa.

Vervolgens het amendement over de fees. Ik denk dat het belangrijk is om in dezen een signaal te geven. Er is geen reden om het systeem van de Elektriciteitswet en van de Gaswet niet ook in de Mededingingswet op te nemen. De uitwerking laat ik verder graag aan de minister over. Ik kan mij overigens voorstellen dat wij de systematiek van het Bundeskartelamt volgen.

Ten slotte kom ik tot de evaluatie. Het lijkt mij belangrijk om in de evaluatienotitie waar de regering mee zal komen, de nodige aandacht te geven aan de positie van de consument. De Consumentenbond bepleit het onderbrengen van het toezicht op consumentenwetgeving bij de NMa en wijst erop dat consumentenwetgeving maar gebrekkig wordt nageleefd. In de tweede plaats is aandacht nodig voor de positie van kleine bedrijven die samenwerken, bijvoorbeeld kleine supermarkten die gezamenlijk inkopen, of kleine postbestellers die samen willen werken om te kunnen concurreren met TPG. Zo'n samenwerking is voor het MKB in dit land van groot belang om te kunnen blijven concurreren met het grootbedrijf. Het lijkt mij belangrijk dat ook dit punt in de evaluatie wordt meegenomen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De heer Bolhuis zal, naar ik aanneem,Bolhuis wel op de hoogte zijn van de uitvoerige richtsnoeren die zijn uitgevaardigd over samenwerkingsverbanden in het MKB. Eerst was daar onduidelijkheid over, maar inmiddels is gebleken dat er binnen die richtsnoeren heel veel mogelijk is. Waarom zou daar dan nogmaals aandacht aan besteed moeten worden? Het MKB is hier tevreden mee en het is overduidelijk wat de wetgeving hier bedoelt.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik schat dat toch wat anders in. Bij het wetgevingsoverleg hebben wij al gesproken over de richtsnoeren. De PvdA-fractie is daar zeer positief over en heeft daar bij de behandeling van het jaarverslag ook op aangedrongen. De richtsnoeren geven echter geen helderheid op de punten die ik zojuist kort aanduidde. Ik verwijs naar publicaties van MKB Nederland, waarin dat uit de doeken wordt gedaan.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Begrijp ik dan goed dat de heer Bolhuis nóg meer mogelijk wil maken aan samenwerking of afspraken in het bedrijfsleven? Dat gaat altijd ten koste van de prijs voor de consument.

De heer Bolhuis (PvdA):

Dat denk ik toch niet. Kleine postbedrijven kunnen door samenwerking een tegenwicht opbouwen tegen TPG en daardoor komt er meer concurrentie op zo'n markt, wat op lange termijn gunstig is voor de consument. Het kan dus wel degelijk nuttig zijn. Overigens zouden wij deze discussie eigenlijk bij de komende evaluatie moeten houden. De minister heeft ons echter opgeroepen om bij deze behandeling punten voor de evaluatie te noemen. Ik vind dat aan de door mij genoemde punten in ieder geval aandacht geschonken zou moeten worden in die evaluatie.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Dus wij kunnen daar nog nader over debatteren.

De heer Bolhuis (PvdA):

Dat is juist de bedoeling.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. De heer Van Walsem geeft te kennen dat hij honger heeft. Ik zal het kort houden, want ook bij mij knort er van alles, zij het helaas niet van tevredenheid.

Het is een tamelijk merkwaardige wetsbehandeling geweest. De minister heeft, zo denk ik, ergens in het najaar het idee gehad om een lief klein wetsvoorstelletje in te dienen, tamelijk eenvoudig en bescheiden, onder het motto "moet kunnen". Langzamerhand is het echter geëvolueerd naar een tamelijk compleet debat over de Mededingingswet en allerlei juridische vraagstukken die daaraan verbonden zijn. Dat heeft mij verbaasd. Ik had mij niet zo ingesteld op brede amendering van het wetsvoorstel, want het is inderdaad een tamelijk eenvoudig voorstel en dan kan er ook snel "ja" of "nee" worden gezegd. Zóveel wordt er nu ook weer niet geregeld in het oorspronkelijke wetsvoorstel.

Ik geloof dat ik weinig verraad als ik de inzet van mijn fractie nogmaals weergeef, want die heb ik al uitvoerig uit de doeken gedaan tijdens het wetgevingsoverleg. Wij kijken naar de Nederlandse Mededingingsautoriteit met grote vreze. Het betreft een heel belangrijke toezichthouder die grote macht heeft en een tamelijk aanzien domein. Wat mij altijd weer verbaast, is dat al snel, ook vandaag weer, de vergelijking wordt gemaakt met andere toezichthouders, zoals de OPTA en de DTe, zij het dat die weer onderdeel uitmaakt van de NMa. Ik geloof niet dat dat een correcte vergelijking is. Wij achten de positie van de NMa meer vergelijkbaar met die van het openbaar ministerie. En als het dan gaat over het vraagstuk van de verzelfstandiging van de DG NMa, later een college geworden, en de relatie tot de minister, moet het mij van het hart dat wij in de Kamer nooit hebben gesproken over de verzelfstandiging van het openbaar ministerie. Er is sprake van een tamelijk spanningsvolle relatie tussen de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal dat leiding geeft aan het openbaar ministerie. Ik vrees dat die relatie ook niet anders dan spanningsvol kán zijn. Dat is, naar ik meen, ook het geval met de relatie tussen de NMa en de minister.

Hiermee wil ik tot uitdrukking brengen dat wij politiek gesproken niet zoveel behoefte hebben aan verzelfstandiging van de NMa op dit moment, want de vergelijking met het openbaar ministerie vinden wij treffend. Het openbaar ministerie heeft ook niet een duidelijk domeinmonopolie. In principe bemoeit het zich met overtreding van wetgeving in alle sectoren van de samenleving, eigenlijk hetzelfde domein als de NMa. De uitkomst van de besluiten van het openbaar ministerie is niet op voorhand te geven. Vandaar dat er uiteindelijk altijd een soort politieke toets moet worden uitgevoerd op het werk van het openbaar ministerie. De minister van Justitie wordt daarvoor ook regelmatig verantwoordelijk gehouden. Dat de afgelopen jaren deze minister nog niet hier in de Kamer is verschenen om te verklaren waarom de directeur-generaal NMa bepaalde besluiten heeft genomen in individuele aangelegenheden, mag niet verhullen dat er een grote gelijkenis is van de relatie tussen de minister van Economische Zaken en de DG NMa en de relatie tussen de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal van het openbaar ministerie. Dat is een fundamenteel gegeven dat wij eigenlijk in stand willen houden. Daarom zien wij weinig reden om dit wetsvoorstel te steunen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Dat klinkt enigszins als een redenering uit het ongerijmde. U ziet de NMa als een soort openbaar ministerie. Het openbaar ministerie wordt niet verzelfstandigd, dus de NMa mag ook niet verzelfstandig worden in uw redenering. Wij zien de NMa helemaal niet als een openbaar ministerie. Er is een wezenlijk verschil tussen beide. De NMa zorgt voor een marktordening, zorgt dat de consument goed wordt bediend, dat de prijzen niet te hoog stijgen. Dat is een totaal ander effect in de marktordening dan het effect van het openbaar ministerie. De vergelijking gaat in onze visie echt mank.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik word uitgedaagd tot het maken van een andere vergelijking omdat collega's – en de minister heeft er tijdens het wetgevingsoverleg fors aan meegedaan – vaak de vergelijking trekken tussen de NMa en sectorspecifieke toezichthouders. Die gelijkenis zie ik nu weer niet, maar goed dat is een verschil van politiek oordeel. Ik vind de positie van de NMa meer gelijkenis vertonen met die van het openbaar ministerie dan met die van een sectorspecifieke toezichthouder. Het gaat dan om de werkwijze van de NMa, het domein dat de NMa kan bestrijken en de ontwikkeling van het mededingingsrecht waarbij jurisprudentie van zeer groot belang zal zijn en waarbij in de randen van het mededingingsrecht nog onbepaald is hoe een en ander precies gaat uitwerken. Volgens mij komt daar de discussie vandaan over mededingingsrecht versus publiek dan wel strijdigheid van het mededingingsrecht met andere publieke belangen. De OPTA is een mooi voorbeeld van hoe het werkt met sectorspecifieke toezichthouders. De OPTA is voorzien van een groot aantal beleidsregels en een grote mate van wetgeving. De OPTA is werkzaam op een heel klein monopoliegebied, maar loopt in de praktijk er tegenaan dat zij bij de uitvoering beleid maakt. Zelfs daar gaat het paradigma van het kabinet niet op van de scheiding tussen beleid en uitvoering. Als het daar al een probleem is, wat moet het dan niet in de toekomst bij de NMa worden? Wij willen wat dat betreft de vinger aan de pols houden.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De OPTA is een sectorspecifiek toezichthouder die uitvoeringsregels dient te maken. Ik veronderstel dat de heer Vendrik mijn amendement over uitvoeringsregels zal steunen, want dat heb ik als symbool, en eigenlijk meer dan dat, bedoeld. Wij zien de NMa meer als De Nederlandsche Bank.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan krijgen wij een ander debat, namelijk over de vraag of het terecht is dat in 1998 bij gelegenheid van de Bankwet die voortvloeide uit het Verdrag van Maastricht, definitief is gekozen voor een onafhankelijke centrale bank. Over dit soort ZBO's valt ook een debat te voeren, maar laten wij dat maar niet doen, want dan wordt de heer Van Walsem helemaal hongerig en word ik zo direct opgevroten. Ik constateer in ieder geval dat wij aan de ene kant van alles weggeven aan ZBO's en dat wij er aan de andere kant niet te beroerd voor zijn om het hele beleid van overheidscommissarissen bij de Nederlandse Spoorwegen ter zijde te schuiven en de overheid daarin weer een belangrijke positie te geven. Ik constateer een sporenverschil, om het zo maar eens te zeggen.

De evolutie van het mededingingsrecht is bepaald nog niet ten einde. Dit is een jonge wet en Europese invloeden zijn van groot belang. Het debat over het raakvlak tussen mededingingsrecht en publiek belang wordt voortdurend gevoerd, het is vaak weinig concreet en het is ons niet duidelijk waar zich nu wel of niet conflicten aandienen. In dit opzicht zou een vinger aan de pols door de politiek dus zeker zuiver zijn. Ik meen dat dit ook is gezegd door een van de insprekers op de hoorzitting die wij enkele maanden geleden hebben gehouden.

Als er sprake is van een verzelfstandigde NMa, wordt de directeur-generaal NMa dan wel het college in een positie gedwongen waarin zij zelf een afweging moeten maken als er sprake is van mogelijke strijdigheid tussen de toepassing van het mededingingsrecht en andere publieke belangen. Dit is in essentie een politieke afweging. Ik vind het eigenlijk veel transparanter om de NMa de ruimte te geven, het mededingingsrecht toe te passen zoals de huidige wet dit mogelijk maakt. Als er sprake kan zijn van strijdigheid tussen de toepassing van het mededingingsrecht en andere publieke belangen, is het aan ons c.q. de minister om een aanwijzing te geven als het fout gaat.

De minister heeft de individuele aanwijzingsbevoegdheid meerdere malen in een context geplaatst. Zij wijst erop dat zij wordt gebeld door bedrijven die haar vragen te lobbyen in een individuele aangelegenheid. Als de individuele aanwijzingsbevoegdheid daarvoor zou zijn gebruikt, zou dit inderdaad verkeerd zijn. Dit neemt niet weg dat de individuele aanwijzingsbevoegdheid wat ons betreft toch in stand moet blijven, juist vanwege de weging van mededingingsrecht versus publieke belangen.

In die zin heb ik dus ook sympathie voor het amendement op stuk nr. 13 van de heer Bolhuis om een besluit over ontheffingsverzoeken achteraf ongedaan te maken, indien de dan geldende politieke definitie van het publieke belang dit vordert, maar ik zie eerlijk gezegd geen verschil met de huidige praktijk. Hoezeer ik dus ook sympathie voel voor dit amendement, ik ben van mening dat wij dit wetsvoorstel niet moeten aannemen. Als het nog zo onduidelijk is hoe in de uitvoering van het mededingingsrecht het publieke belang tot zijn recht komt, zou het moeizaam zijn nu al een zelfstandige positie toe te kennen aan de NMa. Laten wij dan in ieder geval het debat voeren op basis van een evaluatie van de Mededingingswet. Dan kan het debat over de eventuele strijdigheid tussen de toepassing van de Mededingingswet en andere publieke belangen in volle openbaarheid worden gevoerd of het nu om milieu gaat, arbeidsvoorwaarden, gezondheidszorg, onderwijs, of wat dan ook. Dan kunnen ook conclusies worden getrokken over de structuur die het meest gewenst is.

Ik vind het juist niet transparant om nu te kiezen voor verzelfstandiging, in tegenstelling tot wat de minister nogmaals opmerkt in haar brief van 12 december jongstleden. Ik zie ook de urgentie niet. Wat is nu eigenlijk het probleem? Mijn probleem is dat het mededingingsrecht nog onvoldoende is geëvalueerd. Mijn probleem is dat er een toezichthouder is die is uitgerust met aanzienlijke macht, met een groot monopolie en een groot domein waarbij de politieke invloed op individueel niveau wegvalt. Ik vind dit een stap te ver nu wij nog zo weinig weten over de gevolgen van de Mededingingswet in de praktijk. Dit is geen motie van wantrouwen aan het adres van het personeel van de mededingingsautoriteit, maar een uiting van de wens te komen tot een goede ordening van de uitvoerings- en de beleidsrelatie.

Ik meen dat ik hiermee wel duidelijk heb gemaakt dat ik weinig behoefte heb aan dit lieve kleine wetsvoorstel van deze minister.

Ik heb gezien dat de collega's zeer veel amendementen hebben ingediend. Er zijn er weer enkele ingetrokken en er is ook een motie ingediend. Ik kan het beeld nu niet helemaal overzien, maar het moet mij van het hart dat ik wel begrip heb voor de hartenkreet van de minister dat veel amendementen het bereik van dit wetsvoorstel te buiten gaan. Nu is het erg onverstandig van mij om dit te zeggen, want daarmee geef ik de minister een extra platform om dit bezwaar nog eens naar voren te brengen. Ik wil echter ook nog op een andere instantie wijzen: de Raad van State. De Raad van State is niet voor niets in het leven geroepen. De Raad van State adviseert het parlement over belangrijke voornemens van het kabinet die in wetgeving worden vastgelegd. Ik ben van mening dat de Kamer in dit soort debatten de positie van de Raad van State moet bewaken. Als wij als Kamerleden de scoop van een wetsvoorstel te buiten gaan door amendementen in te dienen die niet rechtstreeks tot het domein van het wetsvoorstel behoren, ontnemen wij de Raad van State de mogelijkheid om daarover te adviseren. De Raad van State heeft zich kritisch uitgelaten over dit wetsvoorstel. Ik had het prettig gevonden als een aantal amendementen aan de Raad van State was voorgelegd maar door deze procedure ontbreekt die mogelijkheid. Naar mijn mening is dat jammer. Ik begrijp dat amendementen in politiek opzicht soms nodig zijn om een draai te kunnen maken maar daaraan zit een prijs vast. Ik wil die graag benoemd zien.

Om die reden heb ik weinig aanleiding gezien om op het punt van amendementen in de touwen te klimmen. Ik laat hierbij de positie van de DTe buiten beschouwing want die is bijzonder. Ik kan mij op dat punt wel wat voorstellen want daarbij draait het om de uitvoering. Ten aanzien van inhoudelijk mededingingsaangelegenheden die de wijziging van het mededingingsrecht betreffen, vraag ik mij echter af waarom wij die moeten regelen. Als meerdere fracties bereid waren om te wachten op de evaluatie, dan geldt dat uitgangspunt toch ook voor de amendementen? Desalniettemin word ik voor de keuze gesteld om al dan niet voor het aannemen van de ingediende amendementen te stemmen. Ik zal daarom een inhoudelijke afweging moeten maken. Deze gang van zaken is te betreuren. Het is niet helemaal zoals het hoort.

Mij is gebleken dat vanochtend door de Tijdelijke commissie bouwfraude is gesproken over het aanhouden van de stemming over dit wetsvoorstel totdat besloten is over de parlementaire-enquêtecommissie en de opdrachtverstrekking. Ik heb begrepen dat vanochtend uitvoerig is gesproken over de verschillende onderwerpen die onderzocht moeten worden door de commissie, waaronder de modus operandi van de NMa in de afgelopen jaren ten aanzien van de bouwsector. Is het in dat licht verstandig om dit wetsvoorstel in stemming te brengen zonder dat er helderheid is over de opdracht die aan de commissie wordt gegeven?

De voorzitter:

De voorzitter doet aan het eind van de beraadslaging een voorstel over de stemmingen. Ik wil daarover op dit moment niet uitvoerig spreken.

De heer Van Walsem (D66):

Ik was vanochtend bij die bijeenkomst aanwezig. Er is opgemerkt dat het wellicht verstandig zou zijn om de stemming uit te stellen. Die mening was echter slechts een van de aanwezigen in de zaal toegedaan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik doelde niet op een van de aanwezigen in de zaal. Ik heb begrepen dat het antwoord van de voorzitter van de Tijdelijke enquêtecommissie aldus luidde. Ik neem aan dat zij namens de gehele commissie sprak.

De heer Van Walsem (D66):

In dat geval ben ik blij dat ik hierbij ben want dat was niet het geval.

De voorzitter:

De minister kan direct met haar antwoord aanvangen zodat een dinerpauze en een verdere avondvergadering niet nodig zullen zijn. Ik zal erop toezien dat de leden zich enige zelfbeperking ten aanzien van de interrupties opleggen.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik neem aan dat er met de minister gedebatteerd mag worden. Bij het wetgevingsoverleg werd ook vanwege de tijd een aantal onderwerpen geschrapt. Naar mijn mening is het onzorgvuldig als wij niet in staat worden gesteld op een volwassen manier over wetgeving te discussiëren.

De voorzitter:

Dit debat is een plenaire afronding van een wetgevingsoverleg. Ik heb in de afgelopen anderhalf uur opgemerkt dat veel onderwerpen dunnetjes zijn overgedaan. Het debat kan op een volwaardige manier gevoerd worden, maar u hoeft niet bij elke opmerking van de minister bij de interruptiemicrofoon te staan, zeker niet als opmerkingen reeds tijdens het wetgevingsoverleg zijn gemaakt.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter. Wij hebben vorige maand een wetgevingsoverleg gevoerd over dit wetsvoorstel, waarbij net als vandaag bleek dat zich een behoorlijk brede steun aftekent voor een krachtige en onafhankelijke toezichthouder die de Mededingingswet uitvoert. Dat is van groot belang en hangt samen met het vertrouwen dat burgers en bedrijven in de overheid moeten kunnen stellen.

Bij een aantal Kamerleden leefde de vraag of het nu wel het juiste moment zou zijn om de politieke invloed op individuele beslissingen weg te nemen. Dat is het onderwerp waarover wij het nu hebben. De heer Bolhuis heeft gezegd dat hij het jammer "blijft" vinden dat dit nu gebeurt, maar ik wijs erop dat zijn fractie het drie jaar geleden heel goed vond dat het zo zou lopen. Inmiddels is haar opinie blijkbaar gewijzigd. Ik wil dit, met het oog op een correcte geschiedschrijving, graag vastgelegd hebben. Overigens mag men natuurlijk twijfelen over een in het verleden ingenomen standpunt.

De heer Bolhuis (PvdA):

De fractie van de PvdA heeft hiervoor indertijd gepleit maar zij heeft óók gezegd dat er een evaluatie moest komen. Die relatie is nu niet aan de orde; daar zit ons probleem.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Zo was het niet. Mevrouw Van Zuijlen was destijds de woordvoerster en ik was nét minister. Ik kondigde aan dat ik, vóór de evaluatie er zou komen, met een wetsvoorstel zou komen en zij ondersteunde dat van harte. Sterker nog, toen ik daarmee wat draalde, heeft zij zelfs gedreigd met een initiatiefwetsvoorstel. Dat zou samen met de fractie van de VVD worden ingediend om een en ander te regelen. Ik vermeld dit slechts voor de geschiedschrijving; nu hou ik erover op. Overigens heb ik de vraag hierover met een volmondig "ja" beantwoord; het paste ook in het kabinetsbeleid in brede zin.

Voorzitter. Niet voor niets hebben wij in de toelichting op de Kaderwet ZBO's aangegeven dat een vernietigingsbevoegdheid – de heer Vendrik duidde hierop toen hij sprak over een vergelijking van OM met NMa – van het bestuur van beslissingen van onafhankelijke toezichthouders niet aangaat. Het kabinet is dat ook nu volop van mening. Ook in de kabinetsreacties op het advies van de commissie-Borghout is duidelijk gesteld dat toezichthouders op markten extern verzelfstandigd moeten zijn. Overigens is dit ook een opvatting die Europabreed, ik zou bijna zeggen wereldwijd, leeft. Ik verwijs naar de standpunten van de OESO en de EU. Op nationaal niveau noem ik wat dit betreft de SER en de Consumentenbond die wijzen op het belang van een toezichthouder die uitsluitend aan wettelijke criteria mag toetsen. Verder breng ik in herinnering dat bewust ook andere markttoezichthouders op afstand zijn geplaatst. Ik verwijs naar het Commissariaat voor de media, de OPTA, DNB en de STE. Het zou toch bijzonder vreemd zijn wanneer wij onafhankelijkheid wél belangrijk zouden vinden bij sectorspecifiek toezicht en niet bij generiek toezicht.

Voorzitter. Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik aangegeven dat dit op zich een heel beperkt wetsvoorstel is. Ik had ook niet gedacht dat er zoveel aandacht zou zijn voor wat ik in eerste instantie een wetsvoorstelletje vond. Het gaat slechts om het wegnemen van een bevoegdheid van de minister van EZ om in te grijpen in individuele gevallen. Echter, in de loop van de behandeling van dit wetsvoorstel zijn er nogal wat zaken aan vastgekoppeld. Ook is een flink aantal amendementen ingediend. Op zich vind ik het een positief signaal dat de Kamer hecht aan een goed mededingingstoezicht. Ook is het heel prettig dat de Kamer wil meedenken. Daar houd ik wel van; dat wil ik de Kamer absoluut niet ontnemen. Voor een aantal amendementen had en heb ik best wel sympathie, met name waar het gaat om versterking van het instrumentarium van de NMa om krachtig toezicht te kunnen uitoefenen. Echter – en gelukkig heb ik geconstateerd dat een flink aantal op dat terrein is ingetrokken – dit behoort thuis bij de evaluatie. Daarbij gaat het om wat wij vinden dat uiteindelijk de NMa mag uitvoeren; dat behoort niet bij de verzelfstandiging zelf thuis. In de brief van 2 december heb ik aangegeven dat ik de evaluatie van de wet wil afwachten vóór het wettelijk instrumentarium wordt aangepast. Bovendien moeten wij opletten dat wij niet voor de Europese muziek uit gaan lopen. Ook op dat niveau zijn er ontwikkelingen. Graag zeg ik toe dat mogelijkheden zullen worden onderzocht om op bepaalde terreinen verder te gaan, bijvoorbeeld waar het gaat om het beleid met betrekking tot leniency.

Voorzitter. Met bepaalde amendementen heb ik grote moeite. Dat heb ik al eerder gezegd en ik zeg het vandaag weer. Daarbij gaat het vooral om amendementen die al dan niet via de achterdeur invloed op individuele beslissingen willen binnenhalen. Ik kom hierop later terug, bij de behandeling van de amendementen. Ik heb overigens wél begrip voor de wens van de Kamer om te kunnen spreken over beleid en regelgeving. Dat is een goede zaak. Immers, mededingingsbeleid is belangrijk en moet onderwerp zijn van publiek debat. De minister bepaalt het beleid, de Kamer controleert de minister; zo behoort het in een democratie. De wetgever bepaalt het speelveld en legt de spelregels vast, daar zit de Kamer bij, maar zij kan niet ook nog scheidsrechter willen spelen in individuele gevallen. Op mijn beleid en op mijn beslissingen om al dan niet algemene aanwijzingen te geven blijf ik volledig aanspreekbaar, ook als het gaat om de weging van niet-economische belangen.

Ik denk dat bij velen in en buiten de Kamer toch nog steeds een misverstand bestaat over de mogelijkheden van de wet. De praktijk leert dat er buitengewoon veel mogelijk is op het gebied van bijvoorbeeld de zorg, het milieu, de cao's, de landbouw en de volkshuisvesting, maar uiteraard binnen de grenzen van de wet. De consument moet er dus uiteindelijk wel beter van kunnen worden, waarbij het niet alleen om de prijs, maar ook om de kwaliteit kan gaan. Het geldt niet voor de producent, die mag er niet beter van worden; dat zou ook bizar zijn. Als de politiek dát wil bewerkstelligen, moet zij een ander instrumentarium kiezen, zoals het uitsluiten van concurrentie, inkomensmaatregelen en subsidies. Er zijn tal van instrumenten voor, die overigens op de zojuist genoemde terreinen soms ook gewoon gebruikt worden. Daar is ook niet echt iets mis mee.

Voorzitter. Ik vind dat wij dit debat maar gewoon moeten afmaken en aan het eind maar moeten bekijken, hoe dicht wij elkaar genaderd zijn. Ik wil wel opmerken dat ik het oorspronkelijke wetsvoorstel het beste vind. Als ik instem met amendementen, dan is dat een gevolg van het debat dat ik met de Kamer voer, waarbij ik natuurlijk altijd bereid ben om te bekijken hoe ver wij gezamenlijk kunnen komen. Maar er zijn voor mij grenzen en dit zal ongetwijfeld ook voor alle woordvoerders gelden. En tot de heer Bolhuis zeg ik dan dat er inderdaad voorstellen zijn die ik redelijk vind.

Zo heb ik ermee ingestemd om de meerhoofdige leiding nu te regelen; ik was van plan om het bij de evaluatie te doen, maar op zichzelf kun je een relatie met de onafhankelijkheid leggen, dus wij zullen het nu doen. Verder zou verlenging van de werking van artikel 16 tot 2005 mijn grote voorkeur hebben, omdat ik vind dat er bij de evaluatie bekeken moet worden of dit artikel dan nog gebruikt moet worden of dat er dan al zoveel specifieke wetgeving klaar is dat het helemaal kan verdwijnen. Het is toch de bedoeling dat de wetgeving die bij de evaluatie behoort, vóór 2005 ingevoerd zal zijn. Ik hecht dan ook wel aan een horizonbepaling bij het verlengen van de werkingsduur van dit artikel. Verder noem ik nog het invoeren van fatale termijnen bij verzoeken om ontheffing en de facultatieve bezwaarschriftenprocedure. En ik heb toegezegd dat ik de wens van versterking van de Mededingingswet graag zal betrekken bij de evaluatie van de werking van deze wet. Ook ben ik het ermee eens, bij de evaluatie uitgebreid aandacht te besteden aan niet-economische belangen.

Overigens is het toch wel heel bijzonder dat het in de afgelopen vier jaar waarin de NMa functioneert en de Mededingingswet in werking is geweest, geen enkele keer nodig is geweest om aanwijzingen te geven of beleidsregels op te stellen. Blijkbaar is het dus met het huidige instrumentarium wel degelijk goed te doen. Ik wil niet zeggen dat mensen die een ontheffing hadden aangevraagd en de zaak op een aantal punten hebben moeten aanpassen, daar altijd even blij mee waren, maar de gang van zaken heeft noch bij de Kamer, noch bij mij of een van mijn collega's ooit aanleiding gegeven om naar beleidsregels te grijpen om het probleem op te lossen.

Ik was dan ook een beetje teleurgesteld toen er gezegd werd dat de NMa te weinig aan toezicht op kartelvorming heeft gedaan. Nu heb ik het idee dat er bij de fractie van de PvdA een briefje met een paar zinnen rond is gegaan, omdat ik inmiddels de heer Melkert, de heer Hindriks en de heer Bolhuis een aantal malen de drie b's heb horen noemen als zaken waaraan eigenlijk veel te weinig gedaan zou zijn: de banken, de benzine en de bouw. Ik zal me hier dan ook maar toe beperken en niet ingaan op de boetes voor het maken van misbruik van een economische machtspositie bij de import van elektriciteit, en op het onderzoek naar de mobiele telefonie en de fietsenbranche.

Laat ik beginnen met iets te zeggen over wat er bij de banken is gebeurd. Er is in 1999 een analyse gemaakt van de financiële markt; een zeer lezenswaardig stuk, ik kan het u echt aanbevelen. Samenwerking van de banken bij de verwerking van acceptgiro's is ingrijpend gewijzigd ter bevordering van concurrentie. In zaken over incassomachtigingen en gastgebruik van geldautomaten volgt de NMa precies dezelfde lijn. Er is een onderzoek gestart naar Interpay over betaalautomaten en randapparatuur naar aanleiding van een klacht van MKB Nederland. Dat loopt. De NMa bekijkt ook, en volgt dat zeer nauwkeurig, of de invoering van de euro niet misbruikt is voor afgestemde prijsverhogingen. Ook dat onderzoek loopt.

Bij de benzine is er een rapport uitgebracht tegen Texaco wegens een poging om Tango uit de markt te drukken en er is ook een rapport tegen Texaco wegens niet medewerking aan het onderzoek. Er is een advisering aan het kabinet om het veilingsysteem van tankstations te verbeteren. Ik wijs ook op de interventie in het steunsysteem van de grote oliemaatschappijen in de benzinemarkt; ik begrijp dat de heer Crone dat een doorbraak heeft genoemd. Ik heb het dan nog even niet over de dingen die de overheid zelf aan het implementeren is rondom de bevordering van concurrentie in de benzinemarkt, zowel langs de rijkswegen als op het lokale niveau. Bij het lokale niveau moeten wij natuurlijk altijd onze positie kennen omdat gemeenten volledige autonomie hebben over de ruimtelijke ordening in hun gemeenten, althans wat het aanwijzen van plekken voor benzinestations betreft.

In de bouw is een flink aantal aanbestedingsregels ontmaskerd als verboden kartels. Er zijn diverse onderzoeken verricht. De blokkade van een nieuwkomer in de betonsector is opgeheven. In het kader van het concentratietoezicht houdt de NMa zeker de vinger aan de pols bij het eventueel ontstaan van economische machtsposities. De beruchte schaduwboekhouding is naar mijn mening voortvarend opgepakt. Het projectteam is inmiddels operationeel. Ik zal daarvoor extra middelen beschikbaarstellen. De NMa helpt het kabinet bij de aanpak van de bouwfraude en heeft mij daartoe twee brieven met adviezen verstrekt. De kliklijn is opengesteld. Er zijn 30 tips binnengekomen. In mei komt er een analyse van de bouwmarkt en in juli volgt dan een voortgangsrapportage van het onderzoek in de bouw. Ik merk wel op dat de NMa bij het aantonen van kartels altijd bewijs moet hebben en dat maakt de zaak ingewikkeld, dat is vaak een heel moeilijk punt. Via betere leniency programma's proberen wij ervoor te zorgen dat bewijzen makkelijker te verkrijgen zijn; wij proberen dus het instrumentarium te verbeteren. Deels wordt via de consultatie nu reeds gekeken of het via de huidige wet al beter kan en deels zal natuurlijk bij de evaluatie worden bekeken of de instrumententas nog verder moeten worden aangevuld. Desalniettemin zal ook bij de jaarlijkse prioriteitenstelling elke keer de NMa, net zoals specifieke toezichthouders dat doen, bepalen waar de meest kansrijke aangrijpingspunten zitten om bestaande kartels werkelijk af te breken. Ik ben overigens heel blij met het compliment dat een aantal geachte afgevaardigden heeft gemaakt dat Nederland inmiddels geen kartelparadijs meer is en dat er al heel wat schadelijke kartels zijn aangepakt. Ik ga niet zeggen dat een klein kartel minder schadelijk is dan een groot kartel; ook kleine kartels kunnen zeer schadelijk zijn op hun kleine, beperkte deelmarkt en horen wat mij betreft niet onderaan de stapel gelegd te worden.

De heer Bolhuis vraagt of ik de uitspraak wil bekrachtigen dat niet een ZBO bepaalt wat algemeen belang is. Ik ben het daarmee zeer eens. Dat heb ik ook vaak gezegd. De politiek bepaalt de spelregels en het speelveld en de NMa voert de wet uit. Als de politiek vindt dat uitvoering moet worden bijgesteld, hebben wij daarvoor beleidsregels op grond waarvan algemene aanwijzingen gegeven kunnen worden.

Mevrouw Voûte heeft gevraagd hoe de minister van Economische Zaken het publieke belang zal borgen via beleidsregels. Publiek belang speelt uiteraard een rol wanneer de minister beleidsregels vaststelt. De wet bepaalt natuurlijk wel de ruimte van de inhoud van beleidsregels. In de beleidsregels kan ook worden aangegeven hoe andere dan economische belangen worden gewogen bij het verlenen van ontheffingen. De wet geeft daarvoor het kader in artikel 17. Voor bepaalde sectoren is hier al naar gekeken. Ik noem de zorg. Daar is een uitgebreid onderzoek naar gedaan in 1998 met als conclusie dat beleidsregels op dat moment niet nodig waren. Minister Wijers had inderdaad toegezegd dat zij gemaakt zouden worden. Uit onderzoek bleek echter dat het niet nodig was. Dat is ook gecommuniceerd naar de Kamer. De minister van VWS en ik zijn tot de conclusie gekomen dat het op dat moment niet nodig was. Natuurlijk kan, als de zorgmarkt in transitie raakt – dat gebeurt overigens nog niet – en wij naar een ander zorgstelsel gaan, specifiek toezicht nodig zijn. Dat begint op een aantal terreinen overigens al te komen. Maar dan moet dat wel weer in een wet geregeld worden. Wij moeten dan met elkaar afspreken, hoe zo'n specifieke toezichthouder dat gaat bekijken. Zoals bekend wordt er gewerkt aan "de operatiekamer", te weten een zorgkamer onder de NMa, waaronder dat type specifiek toezicht moet vallen. Maar nogmaals, wij bepalen met elkaar de spelregels, waarna de NMa op basis daarvan toetst.

De heer Poppe (SP):

De minister houdt net als haar partijgenote mevrouw Voûte een heel verhaal over hoe goed het allemaal wel niet gaat, een verhaal dat ik aanhoor. Vervolgens krijg ik de indruk dat de minister wel blij is met haar positie daarin. Welk probleem wordt nu eigenlijk met dit wetsvoorstel opgelost? Waarom is het wetsvoorstel nodig, als het zo goed gaat?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat heb ik nu al in drie termijnen verteld, waarvan de eerste in 1998 viel.

De heer Poppe (SP):

Maar het is er niet duidelijker op geworden!

Minister Jorritsma-Lebbink:

U wilt het niet begrijpen, dus het heeft geen zin om daar nog verder op in te gaan.

De heer Poppe (SP):

Ik doe mijn uiterste best om te begrijpen wat u aan het verbeteren bent, terwijl het zo goed gaat.

De voorzitter:

U heeft het antwoord van de minister gehoord. U kunt uw eigen conclusies trekken.

Minister Jorritsma-Lebbink:

De heer Bolhuis heeft nog een vraag gesteld over de omroepen. De NMa regelt niet de positie van de omroepen; daarvoor bestaat uitgebreide regelgeving. De Mediawet is een buitengemeen uitgebreide wet, waarin rond pluriformiteit en alles wat daarbij hoort alles is geregeld wat er te regelen valt. De NMa kijkt alleen naar dat stukje ruimte waarover de wetgever geen uitspraak doet. De Kamer en ondergetekende bepalen ook hier het publieke belang, maar daar hoort wederom wel een wet aan ten grondslag te liggen. Tot nu toe is er één beslissing geweest op dat terrein, namelijk de verstrekking van programmagegevens. Het was overigens de vurige wens van de Kamer dat het onderhavige monopolie werd opgeheven. Het vervelende is dat die zaak nog steeds loopt. De bekende monopolist geeft namelijk niet zomaar alle macht op, een bekend verschijnsel.

Verder is gevraagd of de NMa op een achternamiddag kan besluiten tot afschaffing van de vaste boekenprijs. Dat wordt zeker niet op een achternamiddag beslist. Het CPB en het SCP evalueren nu de effecten van de vaste boekenprijs en mogelijke alternatieven, welke evaluatie binnenkort wordt afgerond. De evaluatie wordt uitgevoerd in opdracht van de bewindslieden van OCW, terwijl ik daar op de achterhand bij betrokken ben, voorzover het gaat om de mededinging. Ik kijk graag mee! Collega Van der Ploeg en ik streven ernaar, nog voor de verkiezingen een kabinetsstandpunt aan de Kamer aan te bieden. Daarover praten Kamer en ondergetekende vervolgens. Dat betekent dus dat de NMa daarover niet zomaar kan beslissen.

Ik kom toe aan de verhouding tussen de kaderwet-ZBO's en dit wetsvoorstel. Uitgangspunt bij dit wetsvoorstel is dat de kaderwetbepalingen worden gevolgd. Daarom hadden wij aanvankelijk in het wetsvoorstel voorzien in het van toepassing verklaren van die wet. Maar omdat de voortgang bij de wetsbehandeling daartoe aanleiding gaf, hebben wij het verstandiger geoordeeld, de bepalingen van de kaderwet gewoon in het wetsvoorstel zelf te incorporeren. Dat voorkomt dat je daarna nog een stap moet maken. Het streven van de kaderwet is erop gericht, uniformiteit in de bepalingen rond de ZBO's te bereiken, een streven dat ik onderschrijf. In sommige gevallen kan overigens voor bepaalde ZBO's een specifieke bepaling nodig zijn. Bij het wetsvoorstel voor de kaderwet is dat ook erkend. Een voorbeeld daarvan is het niet overnemen van de bevoegdheid tot vernietiging van besluiten door de minister ten aanzien van de NMa. In de kaderwet-ZBO's is aangegeven dat dit onwenselijk is bij toezichthouders. Verder gelden uiteraard de bepalingen die op rechtspersonen zijn toegesneden niet, omdat de NMa (nog) geen rechtspersoon is. Het is soms wenselijk om sommige bepalingen op maat te snijden voor de NMa. Ik noem als voorbeeld de bepaling over het jaarverslag, artikel 5g, en de evaluatie over het functioneren van de NMa, artikel 5h. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat de NMa wetten uitvoert die onder andere ministers vallen. Wanneer beide wetten tot stand zijn gekomen, kan in de aanpassingswetgeving als gevolg van de kaderwet een groot deel van de bepalingen van dit wetsvoorstel worden geschrapt. Alleen de specifiek op de NMa toegesneden bepalingen zullen in de Mededingingswet worden gehandhaafd, maar over de verhouding tussen beide wetten zal geen misverstand bestaan. In dit verband zou ik willen opmerken dat het amendement op stuk nr. 22 van de heer Van Dijke echt indruist tegen het hart van dit wetsvoorstel en tegen de kaderwet ZBO's. Het wetsvoorstel heeft namelijk tot doel het ingrijpen van de minister van Economische Zaken in de desbetreffende gevallen; het amendement tast dus de onafhankelijkheid van de toezichthouder aan en het is nog erger dan de individuele aanwijzingsbevoegdheid vooraf. Met dit amendement wordt de rechtszekerheid van partijen, met name het bedrijfsleven, weggenomen. En dat kan toch niet de bedoeling zijn.

Vervolgens kan ik zeggen dat ik de motie op stuk nr. 53 van de heer Bolhuis c.s. als een absolute ondersteuning beschouw van al hetgeen ik terzake van dat onderwerp reeds gezegd heb. Ik begrijp dat ook de indieners vinden dat er bij de evaluatie voorstellen moeten komen tot aanscherping van de Mededingingswet.

Dan de motie op stuk nr. 51 van de heer Van den Akker en mevrouw Voûte over het bijsturen van prioriteiten. In het wetgevingsoverleg heb ik aangegeven dat ik er geen voorstander van ben om aan de hand van de politieke waan van de dag politieke sturing te geven aan de prioritering van de NMa. Als we niet oppassen zou dat anders namelijk leiden tot het stoppen van het ene gat met het andere. Wel wil ik in het kader van de evaluatie nadenken over de mogelijkheid van een verplichting van de NMa tot het maken van een werkplan. Daarom zeg ik graag toe dat ik bij de evaluatie van de Mededingingswet zal aangeven op welke wijze sturing op hoofdlijnen van de werkzaamheden door de minister van Economische Zaken kan geschieden. Ik wijs er overigens op dat op grond van de inmiddels door mij ingediende derde nota van wijziging de NMa verplicht wordt mij periodiek informatie te geven over de geleverde en te leveren prestaties. Ook dat is een middel om sturing op hoofdlijnen mogelijk te maken. Dat is overigens iets waarover wij alsdan verder uitgebreid met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Het mag in ieder geval niet zo zijn dat bij wijze van spreken de papierversnipperaar al kan gaan werken bij sectoren die mogelijk in de prioritering voorkomen. Ik neem aan dat ook de indieners van genoemde motie dat niet graag zouden zien.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister eindigde sympathieker dan zijn begon over deze motie. Is haar eindoordeel nu dat zij deze motie kan overnemen of dat zij aanvaarding ervan sterk ontraadt?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik heb gezegd dat dit onderwerp bij de evaluatie zeker terugkomt. Bij nota van wijziging heb ik een eerste element ervan in feite al ingebracht. Ik heb dus geen problemen met de motie. Ik weet overigens nu niet of het gebruikelijk is dat bewindslieden moties overnemen. Toen ik Kamerlid was, hield ik er in ieder geval niet van als dat werd gezegd. Ik weet namelijk dat het ook niet echt helpt.

Voorzitter. Vervolgens kom ik te spreken over de huisartsen, de fysiotherapeuten en de kraamvrouwen. Er ligt op dat punt ook nog een motie van de heer Van den Akker en mevrouw Voûte. Ik ben altijd bereid om te onderzoeken of er ten aanzien van de huisartsen nog iets verbeterd kan worden. Ik vind niet dat huisartsen volledig aan de werking van de Mededingingswet moeten worden onttrokken. Het zijn mensen met een vrij beroep. Zij pretenderen ook ondernemers te zijn. Dit betekent dat zij niet vrijgesteld kunnen worden van elk mededingingstoezicht. Bij de inwerkingtreding van de wet is nagegaan of het nodig was om speciale maatregelen te treffen voor deze groep. Op grond van het rapport-Bloemheuvel is men tot de conclusie gekomen dat dit niet nodig was. Bij de evaluatie van de Mededingingswet moet worden nagegaan of er een algemene aanwijzing voor beleidsregels met betrekking tot de huisartsensector moet worden gegeven. De laatste zin van de motie lijkt erop te duiden dat huisartsen zich kunnen onttrekken aan de Mededingingswet en dat is niet de bedoeling.

De heer Van den Akker (CDA):

In onze motie wordt alleen om een onderzoek gevraagd. Bovendien staat er "vooralsnog".

De heer Bolhuis (PvdA):

In deze motie wordt alleen ingegaan op de huisartsen. Leeft bij andere medische beroepsbeoefenaren niet dezelfde problematiek?

Minister Jorritsma-Lebbink:

In 1998 is er uitgebreid onderzoek gedaan. Mijn collega van VWS is toen tot de conclusie gekomen dat het niet nodig was om aanvullende beleidsregels te stellen. Alles bleek voldoende geregeld te zijn in andere wetgeving dan de Mededingingswet. De Kamer heeft hiervan mededeling gekregen en blijkbaar deelde zij die opvatting, want zij is er nooit op teruggekomen. Als er problemen zijn of als er zich een verandering op de markt voltrekt, kan ik mij voorstellen dat de wetgeving wordt aangepast of dat er beleidsregels worden gesteld, als een en ander binnen het kader van de Mededingingswet geregeld kan worden. Bij de evaluatie zullen wij ongetwijfeld het debat hierover in bredere zin voeren.

Begin 1998 hebben meerdere ziekenfondsen ontheffing gevraagd voor contracten die zij hadden gesloten met regionale vertegenwoordigers van vroedvrouwen. Al die verzoeken zijn ingetrokken na gesprekken met de ziekenfondsen en met de Landelijke vereniging van vroedvrouwen. Er is duidelijk gemaakt dat er nooit ontheffing zou worden verleend omdat de contracten de bepaling bevatten dat vroedvrouwen alleen een contract konden afsluiten als vroedvrouwen die al een contract hadden daarmee instemden. De individuele klachten die vervolgens zijn ingediend in verband met het niet krijgen van een contract met een ziekenfonds zijn afgewezen. De reden daarvoor was dat de ziekenfondsen de met de Mededingingswet strijdige bepalingen uit hun contracten hebben verwijderd. Hetzelfde is overigens gebeurd bij de huisartsen, de fysiotherapeuten etc. Momenteel speelt nog een vroedvrouwenzaak. De NMa heeft de klacht conform de genoemde argumenten afgewezen. Tegen die afwijzing is de vroedvrouw in bezwaar gegaan. De juridische dienst van de NMa heeft het besluit op het bezwaar momenteel nog in behandeling en zal naar verwachting binnenkort hierover een beslissing nemen. Overigens biedt de Mededingingswet wel degelijk de nodige ruimte voor samenwerking tussen ondernemingen, zoals afspraken over uitwisseling van informatie over nieuwe technologie of andere ontwikkelingen, het opstellen van vergelijkingsmodellen, het gemeenschappelijk uitvoeren van onderzoek, gemeenschappelijke incasso, het geven van een gemeenschappelijk kredietgarantie en gemeenschappelijke reclame.

Ik heb begrepen dat het amendement op stuk nr. 9 nog wel aan de orde is, maar dat er een handtekening onder weggehaald is.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik denk dat u heeft over het amendement over de prioritering en dat is nu het amendement op stuk nr. 40 geworden.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik had niet over het amendement op stuk nr. 29, maar dat op stuk nr. 9 over het verplicht stellen van beleidsregels.

De heer Bolhuis (PvdA):

Daar hadden wij het al over gehad, dacht ik.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Daarom moet ik de aanneming van dat amendement ten zeerste ontraden. De motivatie daarvoor is bekend: er kunnen beleidsregels komen op het moment dat zij nodig zijn. Tot nu toe heeft noch de Kamer, noch een van mijn collega's het echter noodzakelijk gevonden om voor het desbetreffende terrein beleidsregels op te stellen. Dat kan best veranderen en dan moet het natuurlijk gebeuren, maar als wij nu beleidsregels zouden opstellen, zou de beleidsregel inhouden dat er geen beleidsregels nodig zijn; dat zou een beetje raar zijn.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik weet niet of dit de juiste plaats is om uitgebreid over de beleidsregels te gaan spreken. Met name de betrokken Kamercommissies moeten dat met de desbetreffende bewindspersonen wisselen, maar ik constateer dat bijvoorbeeld op het punt van de kraamzorg in december uitgebreid over dit punt gesproken is en dat minister Borst naar aanleiding van de vragen van de PvdA-fractie een reactie heeft toegezegd. Dat punt van de beleidsregels kan dus wel degelijk terugkomen. Mijn vraag aan de minister is: is zij het ermee eens dat daar verder met de vakminister over gesproken wordt?

De voorzitter:

Ik wijs erop dat het amendement op stuk nr. 9 door de indiener is ingetrokken.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik heb het namens mijn voormalige collega Leers ingetrokken.

De voorzitter:

Ik weet niet of de heer Bolhuis, die medeondertekenaar was, daarvan wist.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik heb dat de heer Bolhuis meegedeeld.

De heer Bolhuis (PvdA):

Dat bericht heeft mij vandaag bereikt. Naar aanleiding daarvan heb ik gezegd: dat gaat wat snel; daar wil ik eerst over debatteren. Bovendien heb ik het amendement vervangen door het amendement op stuk nr. 50.

De voorzitter:

Voor alle duidelijkheid: het amendement op stuk nr. 9 is ingetrokken en de beraadslaging gaat dus over het amendement op stuk nr. 50.

De heer Bolhuis (PvdA):

De tekst van dat amendement is identiek aan de tekst van het ingetrokken amendement. Het enige verschil is dat ik nu de indiener ben. Daarom vroeg ik de minister zojuist of zij het ermee eens is dat de betrokken bewindspersonen en Kamercommissies verder moeten discussiëren over beleidsregels.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ja en nee. Het amendement verplicht tot beleidsregels, terwijl de Mededingingswet stelt dat voor al die onderwerpen beleidsregels kunnen worden opgesteld. Ik ben dus tegen een verplichting, omdat beleidsregels tot nu toe door niemand nodig zijn geacht. Ik zou niet weten waarom wij iets moeten verplichten wat gedurende de afgelopen vier jaar noch door de Kamer, noch door mijn collega's nodig werd geacht. Nogmaals: ik heb geen bezwaar tegen beleidsregels en ik vind het prima als mijn collega Borst daar met de Kamercommissie voor VWS over debatteert. Als zij gezamenlijk tot de conclusie komen dat er op dit punt iets moet gebeuren, hoor ik dat graag, maar dit amendement stelt dat die regels er moeten komen.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik heb dat amendement ingediend met het oog op de vraag of de minister bereid is om toe te zeggen dat zij, als andere vakministers beleidsregels wenselijk vinden, zal meewerken aan het daadwerkelijk uitvaardigen van die beleidsregels en dus inhoud zal geven aan de kan-bepaling.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Daar ben ik graag toe bereid, mits ik vind dat dat nodig is. Het moet immers wel altijd in overeenstemming met mij gebeuren. Als wij gezamenlijk niet tot dezelfde conclusie komen, komen wij ongetwijfeld ook met de Kamer in debat. Het is dus niet zo dat het punt dan zomaar verdwijnt. Als ik bijvoorbeeld een probleem zou hebben met een reactie van de minister van VWS op een uitspraak van de Kamer, lijkt het mij vrijwel onmogelijk dat de Kamer dat nooit te weten komt.

Het amendement op stuk nr. 13 is vervallen. Het amendement op stuk nr. 14 heeft betrekking op de bijdragen, de fees. Op zich heb ik daar niets principieels tegen, maar ik vind dat het helemaal niet hoort bij de verzelfstandigingswet, maar bij de Mededingingswet. Dit moet niet in een vloek en een zucht gebeuren, zonder aan te geven hoe je dat doet, waar je dat wilt doen en wat de hoogte is. Dit komt bijna in aanmerking voor advisering door de Raad van State, want dit moet echt in een breder kader worden bezien. Ik sluit overigens niet uit – op basis van de rapporten verwacht ik dat zelfs – dat er aangrijpingspunten bestaan om een "fee" te vragen. Ik vind het mal dat bedrijven gigantische hoeveelheden geld uitgeven aan advocatenkantoren en vervolgens niets aan de overheid hoeven te betalen. Wat dat betreft moet er ook sprake zijn van redelijkheid. Ik heb er dus geen principieel bezwaar tegen.

Het amendement op stuk nr. 22, van de heer Van Dijke, heb ik al behandeld. Het amendement op stuk nr. 23 gaat over het verlengen van artikel 16. Ik vraag mij af of de bereidheid bestaat, de verlenging vooralsnog te laten lopen tot het jaar 2005. Wij komen er dan bij de evaluatie op terug. Anders lijkt het alsof dit amendement tot in de eeuwigheid moet blijven gelden. Ik denk dat bij de evaluatie bepaald moet worden welke onderdelen van de wet aangepast moeten worden. Wij moeten niet tot in de lengte van dagen een grijs gebied laten bestaan. Dat gebied is echter aanvaardbaar voor de genoemde jaren.

Het amendement op stuk nr. 27 gaat over de mogelijkheid voor de Kamer om de NMa om een advies of rapportage te vragen over mededingingsbeleid. Ik ben ontzettend blij met de erkenning van de Kamer van de expertise van de NMa. Ik kan mij goed voorstellen dat de Kamer daarvan graag gebruik wil maken. Ik wijs erop dat de NMa een toezichthouder is en geen researchbureau of adviesorgaan. Dat hou ik ook graag zo. Ik hoop dan ook dat de Kamer bereid is om hiermee terughoudend om te gaan. Het mag natuurlijk niet ten koste van de "core business" van de NMa gaan. Ik heb gemerkt dat de Kamer af en toe de neiging heeft om daarmee iets anders om te gaan. Ik zeg dit dan ook hardop.

Bij het amendement op stuk nr. 34 heb ik een probleem. Ik moet tegen dit amendement zijn omdat het niet past bij de kaderwet ZBO's. De Kamer heeft aan mij gevraagd om zo veel mogelijk in overeenstemming daarmee te handelen. Als de Kamer er zeer aan hecht, is het voor mij echter geen principieel punt.

Het amendement op stuk nr. 36, Van den Akker/Van Walsem, is gebaseerd op de niet geheel terechte gedachte dat het gebruik van een AMvB of een algemene aanwijzing het ene of het andere instrument uitsluit. Het is niet correct dat in de Gaswet bepaald zou worden dat de minister van Economische Zaken geen individuele of algemene aanwijzingen kan geven. De minister kan dat wel. De minister kan ook een AMvB uitvaardigen. Ik heb overigens niet zo verschrikkelijk veel moeite met dit amendement.

Bij het amendement op stuk nr. 37 heb ik geen bezwaar tegen uitbreiding van de bepaling ten aanzien van de mandaatregeling door de NMa, waardoor de werkverdeling van de NMa, de opgedragen werkzaamheden, nog transparanter wordt. Ik heb ook geen bezwaar tegen het expliciet noemen van een energiekamer. Ik heb al aangegeven dat die zal worden ingesteld. Wij moeten nog eens praten over de vormgeving daarvan. Het wordt immers geen "fysieke" kamer. De bedoeling is om zo veel mogelijk toezichthouders bij elkaar te brengen en de opgebouwde expertise zo veel mogelijk in de breedte te gebruiken. Het gaat dus om een kamer met een bevoegdheid en niet om aparte mensen.

Het amendement op stuk nr. 39 betreft de verlenging van de aanwijzingsbevoegdheid in individuele gevallen. De heer Bolhuis heeft mij gevraagd of ik dat niet onaanvaardbaar vind. Ik heb aangegeven dat ik daar geen voorstander van ben, maar ik heb ook wel begrip voor de wens om hier nog een vangnet te hebben, zoals wij dat bedoeld hadden in de Mededingingswet. Daar kan het wat mij betreft nu vervallen. Ik neem overigens aan dat dit in 2005 ook geldt voor de energiemarkt. Ik kan er dus op zichzelf best mee leven. Heb ik het goed begrepen dat de heer Bolhuis vindt dat de NMa ook voor de e-sector volledig ZBO moet worden? Dan wordt het alleen maar interes santer. Daar heb ik dus geen problemen mee. Ik heb in het begin al gezegd dat ik mijn eigen wetsvoorstel het mooist vind, maar ik kan ook rekenen. Wij moeten aanvaarden dat de Kamer soms ook iets wil. Hier wordt gewoon vastgelegd dat ook voor DTe geldt dat het uiteindelijk verdwijnt en dat het alleen in de overgangsperiode, zolang de markt niet echt geliberaliseerd is, zo zou moeten gelden. Overigens geldt het dan voor het specifieke toezicht. In andere markten kennen wij nog geen specifiek toezicht.

Aanneming van het amendement op stuk nr. 40 moet ik de Kamer ten zeerste ontraden. Dat betekent dat ik mij met de dagelijkse gang van zaken moet bemoeien. Dat doe ik nu, maar dat wil ik in de toekomst niet meer doen. Daarmee zou de NMa echt in een uitzonderingspositie geraken ten opzichte van het openbaar ministerie, de OPTA en de STE. Ik ga er dus van uit dat men ook niet wil.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 41. Ik begrijp dat het nu geen vier jaar, maar drie jaar is geworden. Ik blijf hier toch problemen mee hebben. Ik ben het ermee eens dat de NMa tijdig besluiten moet nemen. Ik heb daar ook vertrouwen in, nu de bulk van de ontheffingsverzoeken afgehandeld is. Het doel van het amendement is de NMa aan te sporen, tijdig over ontheffingsverzoeken te beslissen. Het lastige is alleen dat met dit amendement niet de NMa gestraft wordt, maar de consument. Stel dat de ontheffing leidt tot een schadelijk kartel. Doordat de NMa te traag is, heeft de consument dus langer last van dat kartel. Dat blijf ik een beetje vreemd vinden. Als de Kamer vindt dat het zo moet, dan zou ik zeggen dat het een periode van maximaal twee jaar moet zijn.

Het amendement op stuk nr. 42 betreft de bezwaarschriften. Wij moeten bevorderen dat wij niet afwijken van de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht. Ik zie ook niet goed in wat een belanghebbende daarmee opschiet in vergelijking met een AWB-procedure. De belanghebbende kan, als hij wil, rechtstreeks beroep instellen bij de rechtbank. De raad van bestuur van de NMa kan de rechtbank verzoeken het beroep toch als bezwaarschrift te mogen behandelen. De rechtbank sluit de zaak dan en de NMa behandelt het beroep vervolgens als bezwaarschrift. De vraag is wat de belanghebbende daarmee opschiet. Het leidt naar mijn gevoel alleen maar tot hogere kosten voor het bedrijfsleven, een grotere belasting van de rechtbank en langere procedures voor betrokkenen. Ik heb geen uitgesproken voorkeur voor dit amendement of het amendement op stuk nr. 44. Ik laat het oordeel dan maar aan de Kamer over.

De heer Van den Akker (CDA):

De nota van wijziging heeft nummer 44. Ik denk dat de minister doelt op het amendement op stuk nr. 47.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat klopt. Het is het amendement op stuk nr. 47. Er ligt een wijziging van de AWB. Wij moeten voorkomen dat er allerlei regimes naast elkaar gaan gelden. Ik merk op dat voor besluiten op grond van de Elektriciteitswet en de Gaswet dit amendement extra bezwarend is, want die wetten kennen maar één beroepsmogelijkheid, dus geen hoger beroep. Overslaan van de bezwaarfase betekent dan, dat het besluit maar in één instantie wordt beoordeeld. Nu neemt de DTe een groot aantal besluiten (zo'n 400 per jaar) en rechtstreeks beroep betekent dan een nogal grote lastenverzwaring voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Verder is er vaak samenhang tussen een groot aantal besluiten, bijvoorbeeld de tariefbesluiten. Beroep tegen één van die besluiten en bezwaar tegen een ander van die besluiten levert dan complicaties en onzekerheid bij partijen op.

Op zichzelf heb ik begrip voor de wens van de Kamer om te komen tot versnelling in de afhandeling van bezwaarprocedures, maar ik geef daarbij toch de voorkeur aan de Algemene wet bestuursrecht. Anderzijds gaat het mij ook te ver om het onaanvaardbaar over dit amendement uit te spreken. Ik moet het oordeel dus maar aan de Kamer overlaten. Het lijkt mij wel goed dat bij de behandeling van de wijziging van de Algemene wet bestuursrecht dit punt nog eens met de minister van Justitie wordt besproken.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik wil graag een paar punten noemen die bij het opstellen van het amendement van belang zijn geweest. Bij de behandeling van zowel de Elektriciteitswet als de Gaswet is het onderwerp rechtsbescherming nadrukkelijk aan de orde geweest. Er is gewezen op het belang van doelmatige procedures en effectieve rechtsbescherming. Het is vast beleid dat de directeur van de DTe marktpartijen voorafgaand aan het nemen van een besluit in de gelegenheid stelt om hun zienswijzen door middel van hoorzittingen en schriftelijke reacties aan de orde te stellen. Door deze inspraakprocedures zijn bij de directeur van de DTe de relevante feiten en belangen natuurlijk genoegzaam bekend. Juist door die zorgvuldige voorbereiding, onder andere door het van toepassing verklaren van inspraakprocedures, is de bezwaarprocedure veelal een herhaling van zetten. In het amendement behoudt de rechter bovendien de mogelijkheid om, wanneer hij daartoe aanleiding ziet, een rechtstreeks beroep alsnog terug te verwijzen naar de bezwaarschriftenprocedure. Bij deze belangenafweging zal de rechter onder meer nagaan, of de rechtspositie van één of meer partijen in belangrijke mate wordt geschaad, de feiten voldoende duidelijk zijn en de bezwaarschriftprocedure nog een duidelijk toegevoegde waarde kan hebben. Ik hoop dat met deze toelichting de minister alsnog kan zeggen, dat ze niet zoveel bezwaar tegen dit amendement heeft.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik vind het niet zo fraai om af te wijken van de Algemene wet bestuursrecht. Dat geldt trouwens ook voor het andere amendement. Mijn voorkeur gaat er dus naar uit om conform de Algemene wet bestuursrecht te handelen. Ik vind het echter weer niet zo zwaar dat ik bij aanneming van dit amendement de wet ga intrekken; dat gaat mij te ver. Als de Kamer het amendement aanvaardt, lijkt het mij goed om af te spreken dat bij de komende bespreking van de wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in deze Kamer nog eens gekeken wordt naar deze wijze van werken. De minister van Justitie die daarbij de woordvoerder is, heeft dan inmiddels een blik kunnen werpen op de verschillende soorten beroepsprocedures die inmiddels zijn ontstaan.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik denk dat de amendementen op de stukken nrs. 44 en 47 in belangrijke mate hetzelfde beogen, te weten versnel ling van de procedure. De minister onderschrijft dat ook. De heer Van den Akker stelt nu dat de beroepsgang bekort kan worden omdat er binnen DTe een zeer zorgvuldige voorbereiding plaatsvindt, maar de minister heeft erop gewezen dat er bij aanvaarding van het amendement van de heer Van den Akker na die DTe-fase nog maar één keer beroep mogelijk is, namelijk bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Bij de Mededingingswet is echter beroep in twee instanties mogelijk. Verder wijs ik erop dat in het amendement van de heer Van den Akker onder andere staat "Indien tegen hetzelfde besluit door een andere belanghebbende bezwaar is gemaakt, stelt de raad de rechtbank onverwijld daarvan in kennis en sluit de rechtbank het onderzoek". Dat geeft iedere belanghebbende, dus ook een concurrent, de mogelijkheid om een zaak die op het punt staat om behandeld te worden door de rechtbank, nadat die zaak al bijvoorbeeld een jaar bij de rechtbank lag, weer terug te laten verwijzen naar de NMa. Dat werkt juist vertragend. Het amendement van de heer Van den Akker lijkt mij dus niet helemaal te stroken met de doelstellingen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Datzelfde geldt voor uw eigen amendement, want dat kan uiteindelijk ook vertragend werken. Een belanghebbende kan thans sowieso rechtstreeks beroep instellen bij de rechtbank. De NMa kan nu zeggen, dat zij die zaak terug wil hebben. Dat sluit u in feite uit. Ik zie niet goed in wat een belanghebbende daarmee opschiet. Maar goed, ik heb gezegd, wat ik erover te zeggen heb. U kijkt er nog maar eens naar. Nogmaals, ik trek het wetsvoorstel er niet om in. Als dit punt in welke vorm dan ook wordt aangenomen, moet er nog maar eens naar worden gekeken bij de behandeling van de wijziging van de Algemene wet bestuursrecht die ongetwijfeld binnenkort in deze Kamer aan de orde.

De heer Van den Akker (CDA):

Naar aanleiding van de opmerking van de heer Bolhuis wijs ik erop dat met het amendement op stuk nr. 47 meer rechtsbescherming wordt geboden aan de mensen en dat bovendien de rechter beslist.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Wat het amendement op stuk nr. 46 betreft, kan ik zeggen dat ik geen bezwaar heb tegen het inzichtelijk maken van de handhavingsprocedures, als dat maar gebeurt op een niveau waardoor het gezag en de effectiviteit van de toezichthouder niet wordt aangetast, anders gaan, zoals ik al heb gezegd, de papierversnipperaars al ratelen voordat de zaak is afgerond.

De aanvaarding van het amendement op stuk nr. 48 moet ik ten zeerste ontraden. In de Algemene wet bestuursrecht is in artikel 1:2, derde lid, veiliggesteld dat rechtspersonen, verenigingen en stichtingen kunnen gelden als belanghebbenden mits een collectief of algemeen belang waarvoor zij zich inzetten is betrokken. Als de zorg van de heer Bolhuis is dat zo'n organisatie niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, moet mijn reactie dus zijn dat dit wel kan. De juiste weg daarbij is dat per geval wordt gekeken of inderdaad het belang dat een organisatie vertegenwoordigt erbij betrokken is. Het amendement heeft tot gevolg dat elke belangenorganisatie ten aanzien van elk besluit op voorhand ook als belanghebbende wordt aangemerkt. Waarmee wordt dan de NMa en vervolgens de rechterlijke organisatie niet belast? Immers, in allerlei procedures is er een rol voor echt belanghebbenden, maar daarin moeten zich toch niet allerlei organisaties kunnen mengen die er helemaal geen belang bij hebben? Daarmee is werkelijk niemand gediend. Sterker nog, wij zijn op allerlei terreinen bezig om enige terughoudendheid te betrachten bij de actio popularis en hier zouden wij dat juist heel breed doen. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het zou leiden tot enorme vertragingen, zowel in bestuurlijke procedures als in bezwaar- en beroepsprocedures. Ik geef een voorbeeld, Greenpeace is een belangenbehartigingsorganisatie en zou tegen ongeacht welk besluit van de NMa beroep kunnen instellen. Ik vind dat nogal vreemd.

De heer Bolhuis (PvdA):

Dat is zeker niet de bedoeling die ik met het amendement heb. In mijn eerste termijn vroeg ik de minister al hoe het zit met de positie van de Consumentenbond en representatieve organisaties in procedures. Dat is mij onduidelijk, zeker gelet het amendement van de heer Van den Akker waarin representatieve organisaties ook worden vermeld.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat is al in de AWB geregeld.

De heer Bolhuis (PvdA):

Dat weet ik, daarom wil ik weten in hoeverre is geregeld dat de Consumentenbond in dat soort procedures kan participeren. Als ik u goed begrijp, zegt u dat het bericht van de Consumentenbond van vanochtend dat zij niet als belanghebbende wordt aangemerkt, onwaar is.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Als het gaat over iets waarbij het consumentenbelang een rol speelt, kan de Consumentenbond participeren. Ik kan niet beoordelen of het in dit geval over een zaak gaat waarbij het consumentenbelang in het geding is. In de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen dat rechtspersonen, verenigingen en stichtingen kunnen gelden als belanghebbenden mits een collectief of algemeen belang waarvoor zij zich inzetten is betrokken.

De heer Bolhuis (PvdA):

Het ging om de benzineprijs, duidelijk een dossier waarbij de Consumentenbond betrokken is.

Gehoord de minister, trek ik het amendement op stuk nr. 48 in, omdat ik denk dat wij het inhoudelijk eens zijn over wat wij bedoelen en over wat de wens van de Kamer is.

De voorzitter:

Het amendement-Bolhuis (stuk nr. 48) is ingetrokken.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik heb al een uitspraak gedaan over de moties op de stukken nrs. 31, 51 en 52.

Ik ben de heer Vendrik nog een antwoord schuldig op zijn opmerking naar aanleiding van het debat van hedenmorgen over de mogelijkheid al of niet te kunnen stemmen over dit wetsvoorstel. Natuurlijk zal de voorzitter daartoe een voorstel doen, maar ik heb het stenogram nog eens nagelezen en daaruit blijkt dat de heer Van Walsem gelijk heeft en niet de heer Vendrik. Overigens, als er al wijzigingen zouden optreden naar aanleiding van bijvoorbeeld de enquête over bouwsubsidies, dan zou dit naar mijn mening eerder gevolgen hebben voor wetswijzigingen gebaseerd op de evaluatie van de Mededingingswet dan voor dit wetsvoorstel. Ik heb heel goed gezien waarnaar de enquêtecommissie zal kijken en ik kan mij voorstellen dat zij wel degelijk met aanbevelingen komt over het instrumentarium van de NMa. Dit raakt aan de inhoud van de Mededingingswet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Laat ik het maar laten bij de constatering dat je soms hele verschillende indrukken van hetzelfde debat kunt hebben.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik heb het debat niet bijgewoond, maar ik heb het stenogram gelezen. Volgens mij is dit vaak een verstandige werkwijze.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister heeft bij de bespreking van de amendementen enkele keren gezegd: als dit amendement wordt aangenomen, zal ik het wetsvoorstel niet intrekken. Ik ben echter benieuwd welke amendementen voor haar zo onaanvaardbaar zijn dat zij het wetsvoorstel niet in de Eerste Kamer zal willen verdedigen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik heb een aantal amendementen ten zeerste ontraden. Ik kan u wel zeggen dat ik zal overwegen of het nog de moeite waard is het wetsvoorstel in de Eerste Kamer te verdedigen als die amendementen worden aangenomen. Ik wil voorkomen dat ik aan het einde van de rit een wet heb waarin ik in plaats van een individuele aanwijzing vooraf, achteraf een aantal dingen zal moeten doen waardoor ik een soort tweede beroepsinstantie wordt. Daarvoor voel ik niet zo veel.

De voorzitter:

Dit was het antwoord van de minister in de plenaire afronding van een uitvoerig wetgevingsoverleg. Ik geef de leden nu alleen nog het woord voor het indienen van moties.

De heer Bolhuis (PvdA):

Wij hebben uitgebreid gesproken over de waarborging van het publieke belang ten opzichte van het mededingingsbelang. Er zijn twee amendementen in het geding, het amendement op stuk nr. 13 en het amendement op stuk nr. 50 over de beleidsregels. De minister zegt dat zij niet gedwongen kan worden tot beleidsregels als zij eigenlijk niet weet wat die moeten inhouden. Zij wil dit met de vakministers bespreken. Ik ben dit met haar eens. Daarom trek ik het amendement op stuk nr. 50 in.

De voorzitter:

Het amendement-Bolhuis (stuk nr. 50) is ingetrokken.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik zal het aan de vakministers overlaten om tot een algemene aanwijzing te komen. De minister heeft toegezegd dat zij daaraan medewerking zal verlenen.

Ik wil het amendement op stuk nr. 13 graag vervangen door een motie, gelet op de opmerkingen van de minister over de waarborging van het publiek belang en de positie van het kabinet in dezen. Wij onderschrijven de uitspraak van de minister dat het kabinet kan worden aangesproken op het beleid met betrekking tot het algemeen belang en dat de uitvoering aan de NMa wordt overgelaten.

De voorzitter:

Het amendement-Bolhuis (stuk nr. 49) is ingetrokken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een heldere afbakening in de wetgeving met betrekking tot de wijze waarop door de NMa en andere instanties met het publiek belang in relatie tot het mededingingsbelang wordt omgegaan, van groot belang is;

constaterende dat in een aantal sectoren hierover onduidelijkheid bestaat;

overwegende dat veel besluiten van de NMa zich richten op sectoren waar veel andere regelgeving ook van toepassing is, zoals de zorg- en cultuursector en de economische criteria opgenomen in artikel 17 (waaraan overeenkomsten worden getoetst) toepassingsvrijheid bieden;

verzoekt de regering, bij gelegenheid van de evaluatie van de Mededingingswet met een analyse te komen over de wijze waarop het publiek belang in de toekomst zal worden gewaarborgd in de mededingingswetgeving in relatie tot het mededingingsbelang alsmede voorstellen daarover aan de Kamer toe te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bolhuis. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54(27639).

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Bolhuis verweet zo-even de heer Van den Akker dat hij 180 graden draaide. Maar wat doet hij nu zelf? Is dat ook niet 180 graden draaien?

De heer Bolhuis (PvdA):

Dat dacht ik niet. Ik heb helder uiteengezet welk belang mijn fractie hecht aan het regelen van deze zaak. De minister heeft duidelijke toezeggingen gedaan. De heer Vendrik heeft die ook gehoord. De minister heeft ten aanzien van het amendement op stuk nr. 50 aangegeven bereid te zijn, daaraan mee te werken mits de noodzaak daartoe per sector wordt aangetoond. Dat is hetgeen mijn fractie oorspronkelijk beoogde. Ik hoop dat de andere fracties de PvdA-fractie in dezen zullen steunen. Ik hoop niet dat de CDA-fractie met het weghalen van de handtekening onder het amendement wilde aangeven dat er geen beleidsregels moeten worden opgesteld.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wij spraken niet over beleidsregels maar over een ander amendement. De heer Bolhuis heeft daarop met grote kracht ingezet. Tijdens het wetgevingsoverleg heeft hij dat met grote kracht verdedigd; het was essentieel voor hem. Hij heeft het amendement nu ingetrokken en hij is 180 graden gedraaid: toch een beetje slappe knieën. Had de heer Bolhuis dit niet eerder kunnen bedenken? Zal ik het amendement op eigen naam indienen? Misschien draait de heer Van den Akker 180 graden en tekent hij mee? Zo werkt het toch niet?

De heer Bolhuis (PvdA):

De wijze waarop de heer Vendrik de zaken omdraait, is wat merkwaardig. Het gaat erom dat het borgen van het publiek belang goed geregeld wordt. Ik heb aangegeven welke aspecten voor mijn fractie in dezen belangrijk zijn.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter. Niemand heeft erop gereageerd, maar ik verzoek bij dezen om ergens in het desbetreffende amendement de datum van 2005 bij artikel 16 op te nemen. Het verheugt mij dat de heer Bolhuis de twee amendementen die mij dwarslagen heeft ingetrokken ten gunste van de door hem ingediende motie. Het is een motie waarmee ik zeer wel kan leven. Bij het woord "voorstellen" plaats ik evenwel de woorden "zo nodig". Dat debat kunnen wij bij de evaluatie verder voeren.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over het wetsvoorstel, de amendementen en de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 20.02 uur

Naar boven