Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (28024)

,

- van:

- de motie-Hamer c.s. over inhoudelijke en financiële garanties (28024, nr. 38);

- de motie-Hamer c.s. over het instellen van een werkgroep (28024, nr. 39);

- de motie-Hamer c.s. over accreditatie van opleidingen (28024, nr. 40);

- de motie-Vendrik c.s. over beleidsregels waarin criteria worden uitgelegd (28024, nr. 41);

- de motie-Lambrechts/Hamer over het instemmingsrecht van studenten en personeel (28024, nr. 42);

- de motie-Lambrechts c.s. over wettelijke verlenging van de masterfase (28024, nr. 43);

- de motie-Lambrechts c.s. over monitoring (28024, nr. 44);

- de motie-De Vries c.s. over de onderzoeksmaster (28024, nr. 45);

- de motie-De Vries c.s. over internationale afstemming over de titulatuur (28024, nr. 46);

- de motie-Van Bommel/Vendrik over de financiering van de schakelprogramma's (28024, nr. 47).

(Zie vergadering van 29 januari 2002.)

De voorzitter:

Ik geef allereerst het woord aan de heer Van Bommel, die gevraagd heeft om heropening van de beraadslaging.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Dit debat kan wat mij betreft kort zijn, want ik wil er een ordedebat van maken. Aangekondigd is dat de Kamer vandaag het rapport over de financiering van de masters in het wetenschappelijk onderwijs zou ontvangen. Vanmiddag kreeg ik het bericht dat dit rapport er vandaag niet komt en dat dat nog wel de nodige tijd zal duren. Zonder rapport is het echter moeilijk praten over dit thema en daarom stel ik voor, het debat enkele dagen uit te stellen. Het rapport is in dit gebouw, dus is het een kwestie van vermenigvuldigen of de minister vragen het rapport formeel naar de Kamer te sturen.

De voorzitter:

Omdat het gaat om een heropening van de behandeling van een wetsvoorstel en niet om een regeling van werkzaamheden, wil ik de minister de gelegenheid geven kort te reageren op de opmerkingen van de heer Van Bommel. Daarna kunnen de leden kort reageren op zijn ordevoorstel.

Minister Hermans:

Voorzitter. Nu blijkt maar weer dat rapporten een bijna mystieke status kunnen krijgen. Het rapport is een conceptscenariostudie van CHEPS (Centre for High Education Policy Studies van de Universiteit van Twente) ten behoeve van de subwerkgroep Financiering masters op langere termijn. Deze subwerkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van OCW en EZ, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten, de HBO-raad en universiteiten en hogescholen. Het is een van de drie subwerkgroepen van de werkgroep Financiering masters, zoals is aangekondigd in de nota Naar een open hoger onderwijsbestel. Ook zal overleg plaatsvinden met het ministerie van Financiën. Het rapport is een concept en dus geen OCW-stuk. De scenariostudie is gebaseerd op de verkenning Grenzeloos leren waarover het kabinet evenmin een standpunt heeft ingenomen. In de studie worden drie scenario's beschreven. Begin februari zal de conceptstudie worden afgerond; in februari/maart zal bespreking in de subwerkgroep plaatsvinden, terwijl in april eindrapportage in de werkgroep zal plaatsvinden. Pas daarna wordt het rapport openbaar. Als de Kamer het concept wil hebben, kan zij het krijgen. Welk concept wil zij? Dat van 22 of van 24 januari? Of van februari/maart? Het zijn dus allemaal concepten in ontwikkeling van een aantal mogelijke scenario's. Het is niet de bedoeling dat dit kabinet daar een standpunt over inneemt. Het wordt beschikbaar gesteld aan de politieke partijen ten behoeve van de komende kabinetsformatie. Alle politieke partijen krijgen dus volop de ruimte om hun standpunt te bepalen. Het mag nauwelijks vreemd klinken dat mijn voorkeur uitgaat naar een vorm van vraagfinanciering. That's all. Meer is er niet. Het is niets meer en niets minder dan een opmerking van iemand die lid is van een politieke partij. Wij hebben er uitgebreid over gediscussieerd en ik vraag mij in gemoede af of dit rapport moet leiden tot een discussie in de Kamer. Het is natuurlijk aan de Kamer om daarover te oordelen en zij kan van mij het rapport krijgen.

De voorzitter:

Ik vraag de heer Van Bommel niet in te gaan op de inhoudelijke opmerkingen van de minister maar aan te geven of hij blijft bij zijn voorstel om de stemmingen uit te stellen.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Dit is nieuwe informatie voor mij. Mij is vanmiddag bericht dat het rapport ook niet binnen enkele dagen te leveren is. Ik vraag de minister het rapport naar de Kamer te zenden. Een deel van de Kamer heeft het al en een flink deel wil het rapport.

Ook stel ik voor om de stemming over de BAMA-structuur uit te stellen, om begin volgende week nog over het rapport te discussiëren. De financiering van de topmasters vormt immers de kern van het debat.

De voorzitter:

De wens om het rapport te ontvangen, wordt door iedereen gedeeld. Over uw voorstel om op grond daarvan later te stemmen, hoor ik graag de mening van de verschillende woordvoerders.

De heer Eurlings (CDA):

Wij hebben veel gediscussieerd over de financiering, dus het onderwerp is ontzettend belangrijk. Maar wij moeten over meer spreken dan over een concept. Een uitstel van de wet zou heel problematisch zijn, maar het gaat hier slechts om toekomstvisioenen. Het maakt mij niet uit dat volgende week over een concept wordt gesproken, maar zelf vind ik het belangrijk om vóór de stemming de positie van deze minister te kennen. Ik zie niet in waarom de stemming moet worden uitgesteld. Ik ben er voorstander van om te doen wat wij vanmiddag hebben afgesproken en het debat dus nu maar te houden. Later zien wij wel wat wij met het concept doen.

Mevrouw De Vries (VVD):

Als de behoefte bij vele fracties bestaat, dan moet het maar gebeuren. De fractie van de VVD wil echter volgende week stemmen over de BAMA. Een conceptrapport is natuurlijk altijd interessant, maar het zou vreemd zijn als de Kamer plenair over een niet-officieel stuk van een ministerie praat. Het lijkt mij het beste als wij in een procedurevergadering van de vaste commissie beslissen hoe wij daarmee omgaan. Onze fractie kan vrede hebben met een klein debat, als de stemming volgende week maar doorgaat.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik wil mij ook houden aan de afgesproken korte heropening van het debat. Een uitstel van de stemmingen lijkt mij niet nodig, tenzij uit dit korte debat iets heel raars zou blijken. Het lijkt mij inderdaad het beste om in de procedurevergadering goede afspraken te maken over het rapport. In ieder geval wil ik, omdat er nu verschillende versies van het rapport blijken te bestaan, het rapport wel via de officiële weg ontvangen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik wil het rapport graag zien. Belangrijker nog vind ik de reactie van de minister erop, al is dat maar drie regels. Ook als hij er niets van vindt, dan is dat interessante informatie voor de Kamer. Afhankelijk van de reactie van de minister zal mijn fractie de vraag beantwoorden over uitstel van de stemmingen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Natuurlijk willen wij het rapport. Het enige wat ik van de minister wil weten, is of het concept consequenties heeft voor onze afspraken uit het vorige, heel lange debat. Is dat niet het geval, dan hoeft het debat over het rapport voor mij niet noodzakelijk voor de stemming plaats te vinden.

De heer Slob (ChristenUnie):

Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de woorden van mevrouw Lambrechts.

De voorzitter:

Als ik het goed heb beluisterd, dan hebben de leden Lambrechts en Slob een vraag voor de minister. Ik verzoek de minister die vraag te beantwoorden. Daarna zal ik u een procedurevoorstel doen.

Het woord is aan de minister.

Minister Hermans:

Voorzitter. Zoals ik bij het debat over bachelors-masters al aangaf, ook in het interruptiedebat: ik sta voluit achter het huidige voorstel over de financieringsstructuur. Over dat wetsvoorstel gaat het debat, dus daarover zal ook worden gestemd. In de discussie over de toekomst van het hoger onderwijs hebben wij, mede met het oog op de verkenningen, afgesproken om toekomstscenario's te ontwikkelen. Het is aan politieke partijen om hun standpunten dienaangaande te bepalen. Het rapport heeft geen effect op het wetsvoorstel inzake de bachelor-masterstructuur.

De voorzitter:

Dan concludeer ik dat er een meerderheid is die vindt dat er de volgende week, naar verwachting in twee rondes, gestemd moet worden over het wetsvoorstel. Dinsdag kan worden gestemd over de artikelen en donderdag kan de eindstemming plaatsvinden, zoals meestal gebeurt met wat langere, ingewikkelde wetsvoorstellen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zal ik via de griffier vragen de commissie op een zo kort mogelijke termijn in een procedurevergadering bijeen te laten komen. Ik neem aan dat dit begin volgende week gebeurt, maar dat is uiteraard aan de commissie. Zij kan dan bezien hoe de commissie verder zal handelen met het te ontvangen conceptrapport.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dan doen wij nu even de heropening.

De voorzitter:

Nee, dit was de heropening.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Maar de heer Eurlings, mevrouw De Vries en ik hebben gevraagd om een korte heropening.

De voorzitter:

Die hebt u nu toch?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Nee, want dit was een proceduredebat. Het is mij niet meer duidelijk. Ik heb gevraagd om ofwel een kort inhoudelijk debat, om te kunnen reageren op wat de minister nu zegt, ofwel een proceduregesprek. Volgens mij hebt u gezegd dat wij nu een proceduregesprek hebben, op basis van het voorstel van orde. Ik probeer mij keurig aan de regels te houden. Omdat dit anders onnodig veel tijd kost, verzoek ik u om ons nu even de gelegenheid te geven om te zeggen wat wij kwijt willen. Dan kunnen wat ons betreft daarna de stemmingen plaatsvinden.

De heer Eurlings (CDA):

Het is van belang voor ons om te weten waar de minister staat. Vooral zijn reactie op amendementen en dergelijke is belangrijk. Dat is belangrijk voordat wij over bachelors-masters en de amendementen gaan stemmen. Ik verzoek u ons de gelegenheid te geven ons hierover kort met de minister te verstaan.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Het probleem is dat slechts een deel van de Kamer over het conceptrapport beschikt. De fractie van de SP beschikt er niet over. Wij wensen dat rapport te hebben voordat wij er iets over zeggen. Ik hoor andere fracties hetzelfde zeggen. Zonder het rapport in handen heeft een debat volgens mij niet zoveel zin.

De voorzitter:

Vandaar mijn voorstel om volgende week te stemmen, zoals de meerderheid wil. In de commissie kan over het rapport worden gepraat op het moment dat u het hebt. Dat lijkt mij heel logisch.

De heer Van Bommel (SP):

De minister toont de bereidheid om het rapport op korte termijn aan de Kamer te zenden. Dan kunnen wij er toch dinsdag met elkaar over spreken? Het rapport is dan volgens de minister beschikbaar.

De voorzitter:

Dat is mijn voorstel aan de commissie.

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik sluit mij aan bij mevrouw Hamer. Ik heb zelf geen behoefte aan een korte heropening, maar de meerderheid van mijn collega's wel. Dat moet dan even gebeuren, naar aanleiding van een artikeltje in, naar ik meen, Trouw. Ik verzoek u dat te laten gebeuren. Collega Hamer en ik menen dat wij dan de volgende week moeten stemmen. Als de vaste commissie besluit om na de stemmingen over een concept te praten, vermoedelijk ergens na het reces, kunnen wij nog bekijken hoe wij met het rapport omgaan. Dat is het voorstel van de PvdA en de VVD.

De voorzitter:

Akkoord. Wij hadden bij de regeling besloten tot een heropening. Dat doen wij nu. De heer Van Bommel heeft gezegd wat hij wilde zeggen. Ik ga de sprekerslijst af welke andere leden bij de heropening iets willen zeggen. Ik ga er wel van uit dat zij dit heel kort doen.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Die heropening is aangekondigd met de mededeling dat het rapport beschikbaar zou zijn.

De voorzitter:

Ik onderbreek u. Er is een heropening en u bepaalt niet als enige wie op basis waarvan bij deze heropening iets zegt. Collega's van u willen ook iets zeggen bij de heropening, na de procedurele kant. Ik geef hun daartoe nu de gelegenheid.

De heer Van Bommel (SP):

Ik dacht dat dit een ordedebat was!

De voorzitter:

De heer Van Bommel maakt achter het spreekgestoelte plaats voor mevrouw Hamer!

De algemene beraadslaging wordt heropend.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Op een avond deze week, ik geloof dinsdag, hebben wij de tweede termijn van het debat over BAMA afgesloten. Bij die gelegenheid heb ik met de minister gediscussieerd over het CHEPS-rapport, waarvan ik een exemplaar van iemand had gekregen. Ik heb hem toen uitdrukkelijk gevraagd naar de status van het rapport en naar de betekenis van zijn mededeling dat hij zich neerlegde bij eventuele aanvaarding van het amendement-Eurlings/Hamer. In dat verband vroeg ik hem of het rapport tot gevolg zou hebben dat wij na aanvaarding van een geamendeerd wetsvoorstel binnen enkele dagen een ander voorstel zouden kunnen verwachten. In dat geval zouden wij een probleem hebben met elkaar. De minister antwoordde mij dat dit niet zo was, maar tot mijn verbazing las ik gisteren in Trouw dat hij op een vraag naar dat rapport antwoordde dat hij uit verschillende scenario's een model van leerrechten zou kiezen, waarbij de instellingen zelf de hoogte van het collegegeld bepalen. Vandaag lees ik in Trouw dat de ambtenaren werken aan een ontwerp voor het hoger onderwijs dat hier ook betrekking op heeft. Dat kan niet. Wij hebben een debat gehad en het is nu van tweeën één. Of de minister aanvaardt nu dat het wetsvoorstel wordt geamendeerd en zegt toe dit ook te zullen verdedigen in de Eerste Kamer, of hij spreekt uit dat hij het helemaal niets vindt, dat hij het wetsvoorstel intrekt en dat hij zijn standpunt verdedigt. Tegenover de instellingen, de studenten en de samenleving is het volstrekt onduidelijk als de minister de ene dag het ene zegt en wij de volgende dag het andere in de krant lezen. Daarom mijn vraag: volgen we nu de weg zoals ik die dinsdagavond uit de woorden van de minister opmaakte? Is dit nu het wetsvoorstel en verdedigt de minister dat voluit? Wij moeten elkaar niet blijven bestrijden met: ik vind eigenlijk dit en ik vind eigenlijk dat. Het antwoord hierop is voor mij heel belangrijk. Als dit niet duidelijk wordt, houd ik moeite met de stemming. Ik heb aangegeven volledig bereid te zijn hier dinsdag over te stemmen, maar dan moet er wel duidelijkheid zijn.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter. Ik stem in met uw voorstel terzake van het rapport. Vraag is bij dit alles of het juist is wat in Trouw staat. Als dat niet zo is, voeren wij hier nu wellicht het verkeerde debat met de minister. Het gaat nu om de positie van de minister tegenover de Kamer en omgekeerd. Geen Kamer kan het zich permitteren om met zich te laten sollen. Afspraak is afspraak: het mag niet zo zijn dat hetgeen wij hier in de Kamer afspreken, in de berichtgeving wordt omgekeerd. Daarom mijn vraag: is het juist wat in de krant staat?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Nu er toch een korte heropening is, wil ik ook nog wel iets vragen. Trouw kopt "Hermans wil masterstudie financieren via student". De D66-fractie wil dat ook; een groot deel van mijn inbreng bij de behandeling van de begroting van OCW heb ik daaraan gewijd. Toen kreeg ik nog het gevoel dat het voor de minister "nolens volens" was. Inmiddels merk ik tot mijn genoegen dat het meer "volens" dan "nolens" is. Dat is heel goed, maar deze uitspraak van de minister veroorzaakt wel verwarring. Een deel daarvan wordt veroorzaakt door de onduidelijke status van dit rapport, dat volgens mij in handen is van slechts één persoon in deze Kamer. Is het rapport een utopische verkenning, veilig en ver weg in de toekomst, iets denktankachtigs? Of is het onderdeel van de voorbereiding – wij weten dat de minister daarmee bezig is – van een nieuw bekostigingsstelsel? Het was toch de bedoeling dat het nieuwe bekostigingsstelsel snel ingevoerd zou worden? Toevallig wierp ik een blik op, naar ik meen, de eerste pagina van het rapport en daar zag ik ook staan dat de gedachtevorming van de drie denktanken of subgroepen die ermee bezig zijn, wel degelijk te maken heeft met de invoering van de nieuwe bachelor-masteropleidingen. Dat werkt ook weer verwarrend. Ik verzoek de minister dus zo snel mogelijk – dat hoeft niet vóór de stemmingen – met de Kamer de hoofdlijnen te bespreken van zijn gedachten over een nieuw bekostigingsstelsel. Wat mij betreft mag een deel van de financiering wel degelijk via de student lopen, want dat zou ook op andere punten de problemen kunnen oplossen. Het is echter wat anders, als het ook elementen bevat die echt in strijd zijn met wat wij nu in zekere harmonie naar voren hebben gebracht na de discussie over de bachelor-masteropleidingen.

Mevrouw De Vries (VVD):

De minister heeft tijdens het interessante debat over de bachelor-masterstructuur dinsdagavond gezegd dat hij het wetsvoorstel in de Eerste Kamer zal verdedigen zoals het uit deze Kamer komt. Ik heb zelf geen aanleiding om te denken dat het anders zou zijn. Overigens is de VVD-fractie zeer geïnteresseerd in allerlei andere ideeën over de wijze waarop je masteropleidingen kunt financieren. Wat dat betreft zien wij het rapport met belangstelling tegemoet.

De heer Van Bommel (SP):

Mijnheer de voorzitter. "Het moet en het zál anders", kopt Trouw vandaag. Dat is inderdaad de indruk die bij mij achterblijft, wanneer wij met deze minister uitgebreid discussiëren over een nieuwe structuur voor het hoger onderwijs. Daarbij is steeds gezegd dat de bachelorfase en de masterfase in het wetenschappelijk onderwijs eigenlijk bij elkaar horen en dat een student niet is afgestudeerd, als hij niet beide fases heeft doorlopen.

De inrichting van de masterfase stond daarbij vooral ter discussie. Dat had veel te maken met het artikel over de verruiming in het wetsvoorstel voor instellingen om een hoger collegegeld te vragen dan nu het geval is, zelfs tot vijf maal het bedrag dat nu wordt gevraagd. Dit onder de voorwaarde dat sprake zou zijn van aanvullende onderwijsfaciliteiten.

Over de topmasteropleiding is veel gediscussieerd met deze minister. Wij zijn er niet uitgekomen. Er zijn uiteindelijk amendementen op dat punt ingediend, die tot gevolg hebben dat de collegegeldverhoging uit de wet wordt gehaald. Daarmee is het idee van de topmasteropleiding niet uit het beeld verdwenen. Het rapport dat wij niet hebben, dat althans mijn fractie niet heeft, bevat modellen en, zo lees ik in de krant, in alle modellen gaan de huidige studiefinanciering en de uniforme hoogte van het collegegeld op de helling. De minister zegt daarover: naar zo'n vorm van financiering van masteropleidingen in de toekomst gaat mijn voorkeur uit. Dat staat volkomen haaks op hetgeen in deze Kamer besproken is en op de wens van de Kamer. In elk geval verhoudt dit zich op geen enkele manier tot het ingediende amendement, dat kennelijk op brede steun in deze Kamer kan rekenen.

Het lijkt mij een logische zaak, dat de minister bereid is om het wetsvoorstel ook in geamendeerde vorm in de Eerste Kamer te verdedigen. De minister heeft dit wetsvoorstel toch als zijn belangrijkste wetsvoorstel bij deze Kamer ingediend. Het ingrediënt van de financiering van de topmasteropleiding via de collegegelden wordt eruit gehaald, maar de instellingen gaan door met het ontwikkelen van de topmasteropleidingen. In opdracht van de minister worden ook modellen ontwikkeld om de financiering te regelen. De minister geeft daarbij aan dat zijn voorkeur ligt bij een financiering via de student. Kortom, de samenvatting in de kop van Trouw van vanochtend, "Het moet en het zál anders", is een adequate samenvatting van het standpunt van deze minister.

Het rapport wordt nog niet aan de Kamer ter beschikking gesteld. Ik hoop dat de minister kan aangeven wanneer hij denkt dat de Kamer er wel over kan beschikken en vooral, wanneer hij denkt dat er een beleidsreactie komt op het punt van de door hem gewenste private financiering door de student.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. In de afgelopen weken is intensief gediscussieerd tussen de Kamer en de minister over de financiering van de topmasteropleiding, over de verhoging van het collegegeld met een factor 5. De Kamer heeft vrij breed uitgesproken, die weg nu niet op te willen. De minister heeft gezegd dat hij het resultaat in deze Kamer zal afwachten en dat hij met het aldus tot stand gekomen wetsvoorstel zal proberen om in de Eerste Kamer de eindstreep te halen. De minister accepteerde derhalve het weg-amenderen van de collegegeldverhoging enz.

Afspraak is afspraak, maar dat betekent voor de SGP-fractie niet dat daarmee het denken op nul moet worden gezet. Je kunt er wel over nadenken hoe je na dat wapenfeit verder wilt met het oog op de verdere toekomst. Wel vind ik dat de minister gehouden is – maar hoe zou hij daar anders over kunnen denken? – over een dergelijke nieuwe bekostigingssystematiek op een fatsoenlijke wijze met de Kamer te communiceren. Toen de minister vanmiddag, bij de regeling van werkzaamheden, op verzoek van de voorzitter de Kamer even feitelijk informeerde, heb ik hem al horen zeggen dat er in deze regeerperiode niets meer verandert en waarschijnlijk evenmin in de komende. Maar goed, dat is aan de nieuwe regering en de nieuwe Kamer.

Dat vind ik een zinnige benadering; zo hoort het ook. Het conflicteert echter een beetje met het beeld dat, terecht of onterecht, in de media terecht is gekomen, gisteren en vandaag. Daar kun je elkaar niet altijd op aanspreken; ik weet goed genoeg hoe dat gaat. Als de minister het evenwel met mij eens is, zal hij dit beeld willen wegnemen. Daar nodig ik hem dan ook toe uit.

De heer Eurlings (CDA):

Voorzitter. Ik heb met verbazing maar ook met enige teleurstelling kennisgenomen van de krantenartikelen, onder andere in Trouw, waarin staat dat minister Hermans de Kamer tot 15 mei, verkiezingsdag, de illusie heeft gegeven dat hij het collegegeld ongemoeid zal laten.

Het is waar wat de heer Van der Vlies zei; wij hebben jarenlang gediscussieerd over juist de differentiatie van het collegegeld. Het was geen discussie over meer kwaliteit, maar een discussie over de vraag of het nodig is het duurder te maken om die kwaliteit te behalen. De universitaire wereld zei zelf het niet nodig te hebben: zonder hogere collegegelden konden zij die topkwaliteit bieden. Wij zagen dan ook als Kamer geen enkele noodzaak om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, ook van die opleidingen, op deze wijze in gevaar te brengen en hebben dat in het amendement-Eurlings/Hamer op stuk nr. 14 nadrukkelijk tot uitdrukking gebracht.

Ik vond dat de minister gedurende het debat steeds realistischer werd op dat vlak. Niet alleen zei hij voor de radio – ik meen dat dit afgelopen dinsdagavond was – dat hij ervan overtuigd was dat ook met het vasthouden aan het gelijke collegegeld die topkwaliteit er zou komen en dat universiteiten dit zouden oppakken en het konden realiseren. Ik vond het dan ook verheugend om zo van de minister te horen dat de topkwaliteit ook met gelijke collegegelden gerealiseerd kan worden. Maar ook hier in de Kamer werd de minister een stuk inhoudelijker in deze discussie. Immers, in het begin liet hij het in het midden of hij dit kon accepteren of niet. Hij wist het toen nog niet en ging intern zendingswerk doen om te kijken wat hij kon bereiken. Daarna zei hij echter: als dit amendement op stuk nr. 14 wordt aangenomen, zal ik het uitvoeren. Ik heb de minister toen gevraagd of hij krachtig verder zou gaan in die richting en daarop was zijn antwoord dat hij dit zou doen.

De minister is een kerel, een echte vent, als hij hier zegt: ik neem het over en voer het uit. Als hij dit zegt en wij met die informatie de stemming tegemoet gaan, heeft dat echter wel een consequentie. Het is misschien wel zijn formele recht om met allemaal onderzoeken bezig te zijn, maar ik vind het niet fair dat hij, als hij zegt dat hij het gaat uitvoeren, tegelijkertijd bezig is met onderzoeken die de collegegeldregeling op de helling zetten of helemaal vrij maken. Het is derhalve van tweeën één: óf de minister zegt dat hij het amendement-Eurlings/Hamer op stuk nr. 14 gaat uitvoeren, wat betekent dat hij geen voorzetjes voor de nieuwe regering moet geven om dit amendement de facto te ontkrachten; óf hij zegt dat hij nog eens heeft nagedacht en tot de conclusie is gekomen dat het amendement voor hem niet te pruimen is en dat hij het derhalve niet aanvaardt. Maar dan willen wij dat ook graag vóór de stemming weten, zodat wij ook op dat vlak weten waar wij aan toe zijn.

Voorzitter. Het is goed om na te denken over meer flexibiliteit en vraagsturing. In de motie-Eurlings/Hamer van een paar jaar geleden werd gezegd dat er meer in die richting gekeken moest worden, dat er bredere experimenten moesten komen. De minister denkt nu in die richting en wij prijzen hem daarvoor, maar welke vraagsturing wordt daarbij ingebouwd en wat zijn de randvoorwaarden? Ook hierover hebben wij de afgelopen dagen gesproken. Ik meen van de minister begrepen te hebben dat in het nieuwe bachelor-mastersysteem de bekostiging tot aan de eindgraden van dit moment – bachelors-hbo, masters-wo – gewaarborgd zal zijn. Kan de minister garanderen dat in thans plaatsvindende onderzoeken dat het uitgangspunt blijft en zijn interpretatie van leerrechten en vraagsturing niet ertoe leidt dat studenten een gedeelte van die studie zelf moeten gaan bekostigen, bijvoorbeeld het masterdeel?

Minister Hermans:

Voorzitter. Waartoe krantenartikelen allemaal geen aanleiding kunnen geven. Laten wij nu eens reëel bekijken wat er aan de hand is. De Kamer heeft ingestemd met het opzetten van een werkgroep die zich zou gaan bezighouden met de financieringsstructuur van masters voor de komende jaren. Dat staat in de nota Naar een open hogeronderwijsbestel. Dat is geen werkgroep van het ministerie maar een werkgroep van de instellingen. In die werkgroep wordt breed gekeken op welke manieren dit inhoud kan worden gegeven.

Bij het binnenlopen van dit gebouw vroeg die journalist van Trouw mij: als u nu die modellen ziet, waar gaat dan uw voorkeur naar uit? Mijn antwoord was, dat ik meer voorstander ben van vraagfinanciering dan van aanbodfinanciering. Dat is het algemene punt. Laat duidelijk zijn dat ik geen afstand wil nemen van het hier neergelegde wetsvoorstel dat geen differentiatie van collegegelden toestaat en dat ik dat wetsvoorstel ook zal verdedigen in de Eerste Kamer. Dat de journalist stelt dat het coûte que coûte allemaal heel anders zal gaan, is zijn interpretatie van wat mijn idee daarover zou zijn.

De status van hetgeen nu voorligt, is een conceptrapport van een werkgroep die bezig is te onderzoeken op welke wijze een en ander het beste zou kunnen worden geregeld de komende jaren. Ook bij de discussie over ontwikkelingen van financieringen in met name het hbo heb ik gezegd dat wellicht in de toekomst een bekostigingssystematiek als vraagfinanciering een heleboel problemen kan weghalen die nu bestaan bij aanbodfinanciering. Alle verhalen over wat ik allemaal wel niet zou willen en over de voorstellen waarmee ik zou willen komen, verwijs ik naar het rijk der fabelen. Het staat iedere partij en iedere politicus vrij om na te denken over de manier waarop die discussie de komende jaren het best kan worden gevoerd. Ik sta voor het wetsvoorstel dat hier op tafel ligt, ik heb daarmee ingestemd. Natuurlijk heeft iedereen het formele recht – daarover zijn ook afspraken gemaakt tijdens de discussie over de nota Naar een open hogeronderwijssysteem – om te bekijken of er ook andere financieringsmogelijkheden zijn in die masterfase. Dat ligt al anderhalf jaar op tafel. Die werkgroep is nu aan de gang en legt een aantal modellen op tafel. Uit die modellen zullen straks de politieke partijen en iedereen die daarvoor verantwoordelijk is hun keuze moeten maken. Als wij kijken naar de huidige politieke verhoudingen, is het helder hoe dat precies ligt; ik ben ook geen vreemde in Jeruzalem. Maar ik ben helemaal niet van plan om in de huidige situatie met iets anders te komen. Er ligt een wetsvoorstel en dat wil ik verdedigen tot en met de Eerste Kamer. Dat lijkt mij duidelijk; meer heb ik daarover niet te zeggen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, dinsdag aanstaande te stemmen over de amendementen en donderdag aanstaande over het wetsvoorstel.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven