Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2002 (28000 VI).

(Zie vergadering van 6 november 2001.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter. Het lijkt alsof wij niet weg geweest zijn. De debatten van vandaag zullen in ieder geval op alle mogelijke fronten onder de druk staan van het begrip vertrouwen. Het gaat om de vraag of de VVD-fractie vertrouwen heeft in het beleid van de staatssecretaris met betrekking tot asiel. Van belang is ook of de andere coalitiepartijen nog wel vertrouwen hebben in de VVD op dit punt. Zeker is van belang de reactie van beide bewindslieden op de vraag of zij nog mogelijkheden zien om met de coalitie op dat punt verder te gaan. Ook is van belang hoe de minister de rol van de staatssecretaris ziet. Met andere woorden, vele vragen die gisteravond in het debat zijn gerezen, zullen in de loop van deze dag beantwoord moeten worden.

De wereld is er het afgelopen jaar niet veiliger op geworden. Gevoelens van onveiligheid en angst voor terroristische aanslagen ook in ons land brengen burgers ertoe harde maatregelen te eisen en zelfs in te stemmen met inperking van hun eigen grondrechten. De SP-fractie heeft begrip voor dit soort gevoelens, maar vindt het tegelijkertijd de taak van de wetgever en de politiek om ervoor te waken dat wij nu onder invloed van de gebeurtenissen van september al te gemakkelijk instemmen met ingrijpende maatregelen die op gespannen voet staan met onze eigen rechtsstaat.

Deze begrotingsbehandeling biedt de gelegenheid, stil te staan bij die rechtsstaat, maar ook bij het paarse justitiebeleid van de afgelopen jaren. In z'n algemeenheid wordt het beleid van Paars van de afgelopen acht jaar gekenmerkt door drie dingen: een terugtredende overheid, vrij baan voor de markt en het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid van de burger. De verzorgingsstaat heeft als gevolg daarvan het loodje moeten leggen. Gemeenschappelijke voorzieningen zijn afgebroken en er is sprake van een steeds verder oprukkend individualisme en een toenemende tweedeling op alle mogelijke fronten, waaronder zelfs het recht. De publieke sector is uitgehold. Des te opmerkelijker is daarom het interview van de minister onlangs in NRC Handelsblad over de MDW-operatie, in het bijzonder zijn standpunt over de vele privatiseringen van Paars. De minister zegt daarin: privatisering is geen heilige koe. In dat interview blijkt ronduit twijfel bij de minister aan het nut van de privatiseringen van Paars. Hij sluit zelfs niet uit dat er privatiseringen zouden kunnen worden teruggedraaid. Dat roept de vraag op om welke privatiseringen het dan gaat, maar dat gaat misschien buiten het bestek van dit debat om. Het is wel een interessante vraag. Het zal duidelijk zijn dat de SP-fractie die opvatting van de minister over privatiseringen toejuicht. Ik begrijp het standpunt van de minister in elk geval zo: hij vindt dat de overheid een belangrijk rol dient te spelen zowel wat de kwaliteit van de wetgeving alsook wat de handhaving ervan betreft. Ik begrijp ook dat de minister vindt dat het tijdperk van gedogen voorbij is.

Ik vind het dan vreemd om in de begroting op pagina 14 een passage te lezen over de particuliere recherchebureaus. De minister vindt dat het toezicht op en de verbetering van de kwaliteit van die bureaus alle aandacht moet hebben van het kabinet, en dus ook van hem. Mij is bekend dat particuliere recherchebureaus al jaren actief zijn op dit terrein en daarbij zelfs samenwerken met de politie. Afgelopen weekend stond in het Algemeen Dagblad een rapport van prof. Fijnaut waaruit blijkt dat 725 tot 1120 particuliere recherchebureaus werkzaam zijn in ons land en bij hun werk gebruik maken van gevoelige opsporingsmethoden, dus in een soort schemergebied opereren. Ik vond het onthutsend om dat te lezen. Is opsporing niet bij uitstek een zaak voor de overheid en is hier dus geen sprake van een soort stilzwijgende privatisering? Moet het niet juist worden verboden dat particuliere recherchebureaus zich op dit buitengewoon gevoelige terrein bezighouden met opsporing, nogmaals, een taak die heel uitdrukkelijk dient te zijn voorbehouden aan politie en openbaar ministerie?

Als wij dit toelaten, dan vrees ik dat er een soort "schaduwrechtsstaat" – uitdrukkelijk tussen aanhalingstekens! – ontstaat. Wie controleert de methodes van deze bureaus en wie garandeert de rechten van iemand die door iemand met een zonnebril of gleufhoed op als verdachte wordt aangemerkt? Vindt de minister het niet veeleer noodzakelijk om hier in te grijpen en te verbieden dat particuliere recherchebureaus zich met of zonder de samenwerking van de politie op het terrein van opsporing begeven?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik begrijp de bezorgdheid van de heer De Wit, maar zegt hij nu niet in feite dat je, als je iets kwijtraakt, geen particulier bureau mag inschakelen om het op te sporen? Zit zijn zorg niet vooral in het gebruik maken van bepaalde bevoegdheden die wij voor de politie hebben gereserveerd en niet in het opsporen als zodanig?

De heer De Wit (SP):

Nee, ik heb het uitdrukkelijk over het rapport van Fijnaut, waarin wordt blootgelegd dat die bureaus veelvuldig gebruik maken van de heel bijzondere opsporingsmethoden die wij met waarborgen in de wet hebben omschreven en die voorbehouden zijn aan de politie. Daar gaat het om. Ik vrees namelijk dat er een "rechtstaat" ontstaat waarin elke mogelijkheid van controle onmogelijk is.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat begrijp ik. U zei echter te denken aan een verbod voor dergelijke bureaus om zich op het gebied van de opsporing te begeven.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. In dezelfde lijn liggen de bedrijven die zelf, intern, strafbare feiten oplossen, maar daarbij ook gebruik maken van de forensische accountant. Deze wordt ingeschakeld, gaat aan het werk, doet onderzoek en pleegt zelfs verhoren. Er worden verklaringen afgelegd die later tegen mensen worden gebruikt. Het is de vraag of dat wel kan. Ontstaat hier ook niet hetzelfde risico op het afdoen van strafbare feiten buiten de officiële kanalen om? Ontstaat dus ook hier niet een subrechtsstaat of schaduwrechtsstaat, waarin voor een "verdachte" geen enkele garantie bestaat omtrent de bescherming van zijn rechten of rechtspositie? Mag er bijvoorbeeld een advocaat bij worden gehaald? Mag iemand zwijgen en zo ja, wat zijn dan de consequenties? De bewindspersonen dienen hiernaar te kijken. Onze fractie vindt dat voor een aantal ernstige strafbare feiten een duidelijke aangifteplicht moet worden geïntroduceerd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. GroenLinks heeft de grens gelegd op een minimumbedrag van ƒ 25.000. Wat vindt de heer De Wit daarvan?

De heer De Wit (SP):

Dat zou kunnen, maar ikzelf ben daar nog niet uit. Een bedrag van ƒ 25.000 vind ik op zichzelf vrij willekeurig. Ik wil het vooral relateren aan de ernst van het strafbare feit. Wat mij betreft is de grens dus nog niet helder, maar ik kan mij wel iets voorstellen bij een grens van ƒ 25.000, toch een substantieel bedrag. Maar ik moet hier nog over nadenken.

Het openbaar ministerie en de politie blijken op een aantal terreinen een gebrek aan deskundigheid te hebben. Ik heb het over het fraudespecialisme. We zien dat het openbaar ministerie en de politie fraudespecialisten van buiten inhuren, meestal personen in dienst van de grotere accountantskantoren. Je kunt je de vraag stellen naar de onafhankelijkheid van dergelijke deskundigen omdat die mensen moeten horen en onderzoek moeten doen in een wereld die in principe hun cliëntèle vormt. Naast de vraag naar de onafhankelijkheid kun je je ook afvragen of het allemaal wel wenselijk is. Vragen omtrent voldoende expertise doen zich ook voor bij de zedenzaken. Ik wijs u op het rapport van de Expertisegroep bijzondere zedenzaken, waarin wordt gewezen op de ingewikkeldheid van zedenzaken en het desondanks vaak ontbreken van de juiste expertise bij de politie.

Een derde voorbeeld betreft de clickfondsaffaire. De deskundigheid van het OM op dit ingewikkelde terrein is aan de orde. De rechter heeft het OM onlangs verweten de strafrechtspleging schade te hebben berokkend. Dat is nogal wat. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Moet niet veel meer geïnvesteerd worden in de deskundigheid op die specifieke terreinen?

Ik verwijs naar het onderzoek van Rovers uit 1997 over klassenjustitie. Hoe ingewikkelder de zaak, hoe groter het risico dat zaken niet vervolgd worden en blijven liggen of dat de termijn van twee jaar gaat spelen. Het is mogelijk dat herschikkingen worden getroffen om te voorkomen dat het OM een nederlaag lijdt. Dat is een verkeerde richting.

De heer Van Oven (PvdA):

Hoe verbindt u dat aan de kwestie in Zutphen, het geschil tussen de rechter en de officier van justitie? Daar ging het toch gewoon om een bevoegdheidskwestie, geen gebrek aan kennis bij het OM.

De heer De Wit (SP):

Ik kan niet voor de geest halen welke zaak u bedoelt. Ik heb drie voorbeelden genoemd: de fraudespecialismen binnen het OM, een rapport over de deskundigheid op het gebied van zedenzaken en de clickfondsaffaire, waarin het OM een aanzienlijke nederlaag heeft geleden en de rechter er zelfs een kwalificatie aan heeft gegeven.

De heer Van Oven (PvdA):

Dan heb ik u verkeerd begrepen.

De heer De Wit (SP):

Ik kom te spreken over de toegang tot het recht. Mensen die aangewezen zijn op gefinancierde rechtshulp, hebben een ernstig probleem. Het betreft niet alleen de hoogte van de eigen bijdrage, maar ook de aanwezigheid van voldoende rechtshulpverleners, de sociale advocatuur. Vastgesteld moet worden, dat er steeds minder sociaal advocaten gefinancierde rechtshulp verlenen. Mensen krijgen niet die rechtshulp die zij nodig hebben. Om het tij te keren pleiten de Nederlandse Orde van advocaten en de Vereniging sociale advocatuur Nederland al heel lang voor het fors verhogen van het uurtarief naar ƒ 210. Dat is nog steeds de eis. De Kamer heeft in juli van dit jaar een motie-Kuiper aangenomen waarin de regering wordt gevraagd zich in te spannen om het uurtarief te verhogen naar ƒ 210. De staatssecretaris heeft gezegd daar geen geld voor te kunnen vinden en is alleen bereid het tarief te verhogen naar ƒ 183 per 1 januari 2002, daaraan gekoppeld de eis dat de advocaten zich moeten onderwerpen aan een kwaliteitsonderzoek en het uitzetten van verbetertrajecten als niet meteen wordt voldaan aan de toets en de eisen. De deken van de orde zegt in zijn column afgelopen week in het Advocatenblad dat de algemene raad zich onder protest neerlegt bij het besluit van de staatssecretaris, "omdat de overheid kennelijk niet behoorlijk wil betalen voor kwaliteit." Ik denk dat de deken de begroting niet heeft gelezen. Daarin staat een volgende fase in dit drama. Daarin staat te lezen dat de regering van mening is dat gekeken moet worden naar een systeem van tariefdifferentiatie. Dat roept vragen op. Wat bedoelt de staatssecretaris daarmee? Gaan wij naar een systeem van prestatieloon? Krijgt de ene advocaat die toevallig de pech heeft wat minder goede zaken te treffen dan de ander een lager uurtarief? Gaan wij de prestaties meten? Is er een nieuwe truc bedacht om niet toe te komen aan die ƒ 210? Het afgelopen jaar en het jaar daarvoor zijn rapporten gepubliceerd over de toekomst van de sociale advocatuur en de gefinancierde rechtshulp. Er liggen scenario's op tafel. Mijn fractie vreest dat de idee van een tariefdifferentiatie opnieuw een reden is om niet toe te komen aan een verdere verhoging van het tarief, opnieuw uitstel, opnieuw een rapport, opnieuw een werkgroep, opnieuw jaren wachten op een rapport en opnieuw een dreigende situatie voor de sociale advocatuur. Het lijkt op een soort sterfhuisconstructie. Er zullen minder sociaal advocaten zijn die dit belangrijke werk zullen doen. De nood is hoog. Daar zijn de meeste betrokkenen het over eens. Het is wat mij betreft vijf voor twaalf. Een rapport van vorige week van de Raad voor rechtsbijstand uit Den Bosch schetst heel uitdrukkelijk dat de burger helemaal niks meer snapt van de gefinancierde rechtshulp. Het is hem volkomen onduidelijk hoe die rechtshulp in elkaar zit, waar hij naartoe moet en waar hij recht op heeft. Het gevolg is, zo blijkt uit dat rapport, dat de burger dan maar een particuliere verzekering gaat afsluiten. Ik vind dat een slechte ontwikkeling die noodzaakt tot het snel scheppen van duidelijkheid, tot het geven van betere voorlichting aan de burger en tot veel meer aandacht voor dat gefinancierde stelsel.

Voorzitter. De rechterlijke macht is opnieuw in het nieuws gekomen, niet alleen vanwege het tekort maar ook, daarmee samenhangend, doordat bijvoorbeeld in Groningen zaken aan de politierechter worden voorgelegd die eigenlijk aan de meervoudige kamer zouden moeten worden voorgelegd. Het gaat dus om het probleem van de bezetting van de rechterlijke macht. Aan de oplossing van dat probleem zal met vaart en voortdurend gewerkt moeten worden. In dit verband vraag ik de minister hoe het staat met de registratie van de nevenfuncties. Hij heeft in de loop van dit jaar gezegd bezig te zijn met een algemene maatregel van bestuur waarin een standaardformulier wordt opgenomen om die functies te melden. Hoe staat het daarmee? Is al enig zicht op de invoering van die algemene maatregel van bestuur?

Voorzitter. Ook dit jaar zien wij het ritueel dat wij allang kennen in deze periode van Paars 2, namelijk dat vlak voor de behandeling van de begroting van Justitie partijen over elkaar heen buitelen met voorstellen om nog meer strafbepalingen in te voeren in ons systeem en om straffen aan te scherpen, waarbij gedacht moet worden aan nog hogere en hardere straffen. De criminaliteit in ons land baart ook de SP-fractie zorgen, vooral het grote aantal geweldsdelicten. Er mag geen misverstand over zijn dat tegen criminaliteit moet worden opgetreden, heel duidelijk en doortastend. Maar criminaliteit komt niet uit de lucht vallen. Daaraan liggen oorzaken ten grondslag en die zijn zeer divers. Die kunnen te maken hebben met iemands maatschappelijke positie, met het ontbreken van perspectief op verbetering, met iemands persoonlijkheidsstructuur, maar ook met vervaging van normen.

Wat het laatste betreft, zie ik in de samenleving een toenemende tendens tot individualisme en egocentrisme: als het mij maar goed gaat, is de rest niet zo van belang. Naar mijn mening is dit mede een gevolg van de sinds jaren gegroeide mentaliteit van ieder voor zich. "Solidariteit" is hoe langer hoe minder een bekend begrip, laat staan dat het in praktijk gebracht wordt. Wij zullen dus bij de bestrijding van criminaliteit aandacht moeten hebben voor de oorzaken ervan. Dit vergt een samenhangend beleid op alle fronten wat mij betreft.

De vraag doet zich voor of de roep om hardere straffen het antwoord is op de criminaliteit. Onderzoeken uit de VS wijzen in ieder geval uit dat degenen die een gevangenisstraf hebben ondergaan eerder recidiveren dan degenen die een alternatieve straf hebben ondergaan. Ik denk dat de VS het voorland zijn in de sfeer van het steeds harder straffen. Op dit moment zitten in dat land 2 miljoen mensen in de gevangenis, terwijl de criminaliteit niet is gedaald. Wij menen dat eerst aangetoond moet worden dat hardere straffen daadwerkelijk een bijdrage leveren aan het verminderen van de criminaliteit. De vraag is of het noodzakelijk is om dat nu te doen, als wij kijken naar ons systeem waarin wij spreken van maximumstraffen en waarin de rechter de mogelijkheid wordt geboden om voor recidive de straf te verhogen en te kijken naar factoren als alcoholgebruik. Ik vind dat de rechter van dat soort zaken veel beter gebruik moet maken. Ik constateer daarbij dat bij de vonnissen van dit moment nauwelijks wordt gemotiveerd waarom een bepaalde wordt opgelegd door de rechter. Zou het niet veel meer van belang zijn, aan de motivering van de straf hogere eisen te stellen in die zin dat de rechter aangeeft aan de buitenwereld wat door hem meegewogen is aan bijzondere factoren in de uiteindelijke strafbepaling, zodat er op dit punt veel meer helderheid komt? Graag verneem ik hierover het oordeel van de bewindslieden.

Aan de andere kant moet de burger het vertrouwen in de rechtsstaat niet verliezen, maar dat is nu wel waarneembaar. De burger wordt ermee geconfronteerd dat de rechter zaken veel te lang laat wachten, dat het opsporingspercentage laag is, dat zaken worden doorgeschoven naar de politierechter en dat er niets wordt gedaan met aangiften. Dit raakt aan de kern van de verloedering van onze beschaving. De publieke taak is verwaarloosd en daar zullen de bewindslieden veel meer aandacht aan moeten besteden.

Nu moet ik wel zeggen dat de fractie van de SP er oog voor heeft dat de minister in ieder geval altijd een dam heeft opgeworpen tegen wat al te gemakkelijke voorstellen om maar in de richting van meer en hardere straffen te gaan. Ik hoop dat hij deze terughoudendheid aan de dag zal blijven leggen, ook nu er weer zulke voorstellen zijn gedaan. Wij hebben hem in ieder geval altijd in deze terughoudendheid gesteund. Deze voorstellen kwamen overigens tot nu toe uit de meest uiteenlopende richtingen en ze hebben ook tot de vreemdste combinaties van partijen in dit parlement geleid. Ik heb begrepen dat er gisteren overeenstemming is bereikt van VVD tot en met CDA. Ik vind het wel aardig om te citeren wat minister De Vries afgelopen maandag constateerde, namelijk dat links hierbij rechts passeert.

Ook wij hebben kennisgenomen van de notitie van de minister over het gevangenispersoneel. Dit vraagt zich af of men nu weer moet wachten tot het rapport behandeld is, men zou graag duidelijkheid hebben over wat er gaat gebeuren, men zou nu maatregelen willen zien. Kan de minister deze duidelijkheid verschaffen?

Ik sluit mij aan bij de opmerking die mevrouw Halsema over gerechtstolken heeft gemaakt, maar ook het initiatief van de fractie van de heer Dittrich zal mijn fractie uitdrukkelijk steunen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U zegt nu dat uw fractie dat initiatief uitdrukkelijk zal steunen, maar het gaat wel om een amendement met als dekking een bezuiniging op de opvang van asielzoekers. Die dekking steunt de SP-fractie dus ook?

De heer De Wit (SP):

Nee, het is goed dat u mij hierop wijst. Ik heb ook gezien dat u in uw amendement een andere financiering kiest, maar ik heb gisteren, toen er een petitie werd aangeboden, begrepen dat de heer Dittrich hierop nog zou terugkomen. Daar refereer ik nu aan, maar voor de dekking geef ik uitdrukkelijk de voorkeur aan uw voorstel op dit punt.

Voorzitter. In Trouw van vandaag staat een alarmerend artikel over de omgangshuizen. Deze zouden geen geld meer krijgen en dus moeten sluiten. Dit is een wrange gedachte, omdat wij nog niet zo lang geleden in de Kamer besloten hebben om deze huizen alle gelegenheid te geven om te experimenteren met de omgangsregeling. Het verwijt is nu dat het Rijk hiervoor geen geld beschikbaar stelt. Wat is de visie van de staatssecretaris op dit probleem?

Ten slotte een vraag aan de minister over advocaten die zich met crimineel geld laten betalen; ik heb hierover al eerder vragen gesteld. Er zou een werkgroep worden ingesteld waarin de minister dit met de Orde van advocaten zou gaan bekijken. Daarbij zou vooral nagegaan worden of de code, de richtlijnen voor advocaten veranderd zouden moeten worden. Kan de minister hierover opheldering verschaffen?

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter. Dit is de laatste begrotingsbehandeling van de minister en de staatssecretaris in deze kabinetsperiode en daarom begin ik met een terugblik. Als VVD-Kamerlid presenteerde minister Korthals zich als een politicus die vergroting van de veiligheid hoog in het vaandel had staan, ook al toen andere politici dit onderwerp nog van minder belang achtten. Daarom verwachtte mijn fractie dat hij na zijn aantreden voortvarend te werk zou gaan en veel initiatieven zou ontplooien voor een veiliger samenleving. Het is de vraag of dit gelukt is. Het beeld over de afgelopen drie jaar is gemengd. De minister heeft successen geboekt, maar ook steken laten vallen. Een prestatie vind ik het dat de minister na de woelige periode onder zijn voorganger het departement en het OM in rustiger vaarwater heeft gebracht. Daardoor staat de inhoud van het beleid meer centraal en niet zozeer de af en toe onvermijdelijke incidenten.

Enkele belangrijke, maar ook moeilijke wetten heeft de minister door het parlement geloodst. Ik noem de euthanasiewet, samen met minister Borst, de reorganisatie van de rechterlijke macht met de Wet op de Raad voor de rechtspraak, de door minister Sorgdrager in de steigers gezette Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden die door deze minister in de Kamer is behandeld en de moeilijke DNA-wetgeving, al was er druk uit de Kamer voor nodig om die aangepast te krijgen.

Daar staat tegenover dat volgens D66 de minister weinig ambitieus en energiek grote maatschappelijke problemen aanpakt. Ik noem een paar voorbeelden waarvan wij vinden dat de minister harder had kunnen lopen. Ik wijs op 80.000 aangiftes met aanknopingspunten voor vervolging die in de prullenbak zijn beland. Daar zaten ernstige geweldsmisdrijven tussen. De minister heeft dit op zijn beloop gelaten. Wel is het goed dat er een nota op dit punt is gekomen. Die biedt bouwstenen voor de toekomst, maar dit had beter moeten worden aangepakt. Er is een enorm personeelsgebrek in het gevangeniswezen. Een paar dagen geleden ontvingen wij daar een goede nota over, maar het personeel verkeert nog steeds in onzekerheid. Wat gaat er op korte termijn gebeuren? Er zijn nog steeds achterstanden bij de rechtbanken. Elk jaar worden we bij de begrotingsbehandeling geconfronteerd met een rechtbank die zaken niet goed kan behandelen of met het OM dat zaken die geschikt zijn voor een meervoudige afdoening bij de politierechter aanbrengt om de rechters te ontlasten. Dit jaar is Groningen aan de beurt. D66 vindt dat onacceptabel. Hoe herwin je het vertrouwen in de rechtsstaat?

Wat ons stoort is het gegeven dat de minister de motie-Apostolou c.s. niet wil uitvoeren. Ik kom hier steeds op terug. Het gaat daarbij om de achterdeur van de coffeeshop. Criminele organisaties die vette winsten halen bij het verkopen van hasj en nederwiet brengen diezelfde winsten weer in het criminele circuit. De minister van Justitie mag dit niet op zijn beloop laten. De Kamer heeft hierover een uitspraak gedaan en de minister is aan zet. Graag hoor ik een reactie hierop.

De rapportage over de medische missers en de manier waarop het OM daarmee omgaat is door de minister toegezegd. Herhaaldelijk heeft de vaste commissie gerappelleerd, maar zij beschikt nog steeds niet over de toegezegde notitie. Tot slot wijs ik erop dat het NOVO-team niet van de grond lijkt te komen. Er zijn Afghaanse oorlogsmisdadigers in Nederland. Strafzaken moeten worden opgepakt en mensen moeten vervolgd worden, maar dit gebeurt niet. Ik zei al dat ons beeld van de minister gemengd is. De grote slag om de veiligheid is nog niet gewonnen.

Dan kom ik bij de staatssecretaris van Justitie. Wij allen weten dat het asielbeleid, de hoofdmoot van de portefeuille, ontzettend weerbarstig is. Er zitten onderdelen in die niet goed van de grond lijken te komen. Ik denk aan het terugkeer- en het ama-beleid. Hierbij merk ik wel op dat de marges om daarin daadwerkelijk goede veranderingen aan te brengen klein zijn, omdat de regering gebonden is aan verdragen en contacten met andere landen. Hier staat overigens wel een positief punt tegenover. Nadat de Vreemdelingenwet in werking is getreden is het aantal asielzoekers met ongeveer 30% teruggedrongen. Niet bewezen kan worden dat dit door de Vreemdelingenwet komt, maar het is een goede kentering waardoor meer aandacht aan de asielketen besteed kan worden. Ik moet zeggen dat mij in het debat gisteren erg opviel hoe de VVD-fractie heeft geopereerd. Als je je ogen dichtdeed en naar de heer Nicolaï luisterde, leek het wel alsof de minister van Justitie was overleden. Het was één lofzang op de dingen die waren gebeurd. En als de VVD-fractie zaken niet kon binnenhalen, was dat omdat er een rots in de branding was die dat kon tegenhouden. Vervolgens kwam hier de heer Kamp staan en die begon toch staatssecretaris Kalsbeek van Justitie de grond in te boren. Niets deugde er, niets was er goed. Ik vond het echt een gênante vertoning. Ik ben ook heel benieuwd hoe beide bewindslieden daarop zullen reageren. Als je op dat moment de zaal was binnengelopen, zou je echt niet gedacht hebben dat VVD en PvdA in een coalitie zaten.

De heer Van de Camp (CDA):

Zaten?

De heer Dittrich (D66):

Zitten, moet ik zeggen. Ik ben zo gegrepen door wat gisteravond is gebeurd, dat ik dacht dat het niet lang zou duren. Maar goed.

Ik wil nu doorgaan met het onderwerp terrorismebestrijding. Na de aanslagen van 11 september is er enorm veel veranderd en kijken wij op een andere manier naar veiligheid. Wat D66 in elk geval niet wil vergeten, zijn de lessen die wij ook uit het verleden hebben getrokken. Gisteren werd het voorstel gedaan om de criminele burgerinfiltrant in te zetten om terrorisme te bestrijden, althans niet meer te verbieden dat dit mogelijk is. Mijn fractie is daar nog helemaal niet van overtuigd. Wij weten dat criminele burgerinfiltranten mensen zijn die je absoluut niet kunt vertrouwen. Zij nemen een loopje met de rechtsstaat en dat kan heel vervelende gevolgen hebben. Wij zien bovendien niet in hoe dit de terrorismebestrijding kan vergemakkelijken. Nu kennen sommige andere landen in Europa wel criminele burgerinfiltranten om in te zetten. Stel dat een terroristische organisatie in een ander land opereert, waar een criminele burgerinfiltrant is ingezet, en stel dat die criminele terroristische organisatie haar werkterrein naar Nederland verlegt, dan moeten wij toch niet een buitenlandse criminele burgerinfiltrant op ons grondgebied laten opereren. Dat zou een U-bochtconstructie zijn. Mijn fractie is daar niet voor. Wij krijgen daarop graag een reactie van de minister.

Veiligheid, het vergroten van de veiligheid, staat nummer één bij bijna alle politieke partijen. Op alle fronten merk je dat de agressie in de samenleving toeneemt, op stations, in het openbaar vervoer, in ziekenhuizen in winkels en op straat. De toegenomen anonimiteit en het wegvallen van de sociale controle in de vroeger verzuilde samenleving zijn hier mede debet aan. Wij vinden dat de overheid zich meer en beter in de openbare ruimte moet manifesteren. Wij hebben daarvoor onlangs voorstellen gedaan, die al in diverse debatten aan de orde zijn geweest. Daarvan wil ik er hier toch een paar noemen.

Geweldsmisdrijven worden vaak gepleegd onder invloed van alcohol en drugs. Wij vinden dat de wetgever het signaal moet afgeven dat een misdrijf, onder invloed gepleegd, de verdachte zwaarder kan worden aangerekend. Daarom moet een strafverzwarende omstandigheid in de wet worden opgenomen van eenderde. Verleden jaar hebben wij de discussie hierover geopend bij de behandeling van de begroting van Justitie en daarover een motie ingediend, die is aanvaard. Wij vinden het teleurstellend dat de regering in de schriftelijke beantwoording van de feitelijke vragen schrijft, dat zij dit wil betrekken bij de nota over de wettelijke strafmaxima, maar dat zij er eigenlijk niet voor voelt. Gisteren hoorden wij al dat ook andere fracties dit punt hebben opgepakt. Wij hebben met z'n vieren besloten om met initiatieven te komen om dit punt te regelen.

De heer De Wit (SP):

Als je een strafverzwaringselement wilt invoeren, moet je er in elk geval van overtuigd zijn dat die zwaardere straf én preventief werkt én enig effect heeft op de dader. Is de heer Dittrich bekend, bijvoorbeeld op basis van onderzoeken, dat blijkt dat zwaardere straffen leiden tot minder recidive en minder strafwaardig gedrag?

De heer Dittrich (D66):

Het is niet alleen die zwaardere straf. Het is ook het op de openbare terechtzitting je moeten verantwoorden als verdachte. Wij weten dat verdachten, als zij voor het hekje staan, vaak zeggen: ik kon er niets aan doen, want ik was dronken en toen gingen mijn handen los zitten. Dat wordt als een excuus gepresenteerd. Het zal volgens mij effect hebben als de wetgever in de wet opneemt dat als je te veel alcohol hebt gebruikt of pillen hebt geslikt en daardoor agressief bent geworden en iemand anders in elkaar hebt geslagen, je dat zwaarder wordt aangerekend. Uiteraard is het aan de rechter die de zaak beoordeelt, afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval, om te kijken of dat toegepast moet worden.

De heer De Wit (SP):

Is het niet veeleer het verhaal van een verdachte die probeert duidelijk te maken waarom hij onverantwoord gedrag vertoonde, bijvoorbeeld omdat hij onder invloed was, en de advocaat die daar nog een keer overheen gaat? Dan moet de rechter toch helderheid scheppen? Hij moet dan toch in zijn vonnis aangeven: dit verhaal accepteer ik totaal niet; sterker nog, u heeft zichzelf in deze situatie gebracht en daarom leg ik u de volgende straf op. Wat vindt u dan van mijn voorstel dat de rechter zijn vonnis beter moet motiveren, zodat iemand beter kan beoordelen of hij in hoger beroep moet gaan of dat het OM dat moet doen?

De heer Dittrich (D66):

Ik ben het er helemaal mee eens dat rechters in het algemeen hun uitspraken goed moeten motiveren. Dat kan beter. Ik kom daar nog op terug. Een goede motivering van die rechter zou kunnen zijn: ik lees nu in de wet dat er een strafverzwarende omstandigheid is opgenomen; de samenleving, de wetgever rekent u het zwaar aan dat u onder invloed geweldsmisdrijven heeft gepleegd. Wij weten allemaal dat die toenemen, ook in ernst. Dat is een goede motivering van de rechter.

De heer De Wit (SP):

De vraag die elke keer wordt opgeworpen bij voorstellen voor een strafverzwarend element bij gebruik van alcohol, is wat er gebeurt met iemand die een verschrikkelijk geweldsmisdrijf pleegt terwijl hij niet onder invloed van alcohol is. Is dat een reden voor strafvermindering? Kan hij dan zeggen: ik heb iemand wel verschrikkelijk toegetakeld, maar ik was niet onder invloed, wilt u daar rekening mee houden?

De heer Dittrich (D66):

Daar hebben wij verleden jaar toen D66 bij de behandeling van de begroting van Justitie dat voorstel deed, inderdaad uitgebreid over gesproken. Ik kan mij herinneren dat mevrouw Halsema daar allerlei vragen over heeft gesteld. Het antwoord is dat dat natuurlijk geen reden is voor strafvermindering. Je gaat niet een strafverminderingsgrond in de wet opnemen omdat iemand geen alcohol of drugs heeft gebruikt. Dat is helemaal niet aan de orde. Het gaat nu om een strafverzwaring, omdat iemand zichzelf in die positie heeft gebracht. Die discussie hebben wij verleden jaar gevoerd en die is afgerond met een motie, die is aangenomen.

Voorzitter. Ik was bezig met wat punten op te sommen. Wij hebben voorstellen gedaan voor een elektronisch aangiftevolgsysteem. Voor notoire veelplegers van strafbare feiten weten wij allemaal dat een gewone gevangenisstraf geen effect heeft op hun gedrag. Meer dan 50% van de veroordeelden komt binnen vijf jaar weer in de gevangenis terecht. Er moet daarom een dadervolgsysteem komen, waarbij de ex-gedetineerde veelpleger voor de duur van bijvoorbeeld vijf jaar onder toezicht wordt gesteld en een begeleider krijgt toegewezen die hem met raad en daad terzijde moet staat. De beveiliging van de samenleving is daar meer mee gediend dan met alleen zwaardere straffen opleggen. Het gaat er juist om dat als iemand is teruggekeerd in de samenleving, er een goede regie wordt gevoerd.

Wij zijn verder voor een snelle uitbreiding van de DNA-databank. Prioriteit moet gegeven worden aan de categorie veelplegers.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over het dadervolgsysteem. Wilt u dat verplicht stellen voor de delinquent? Betekent dat dan dat als iemand bijvoorbeeld twee delicten heeft gepleegd en op straat komt, vijf jaar wordt gevolgd? Wat gebeurt er als hij niet begeleid of gevolgd wil worden?

De heer Dittrich (D66):

Ik hoorde u gisteren al zeggen dat de handhaving soms een probleem is. Wij stellen dat als iemand een gevangenisstraf heeft gekregen en binnen vijf jaar opnieuw een delict heeft gepleegd, veroordeeld wordt en in de gevangenis terechtkomt, hij een veelpleger is. Als zo iemand zijn straf heeft uitgezeten en weer in de samenleving komt, wordt hij vaak aan zijn lot overgelaten. Wij willen dat er dan een begeleider is die hem met raad en daad bijstaat.

Voorzitter: Van Ardenne-van der Hoeven

De heer Dittrich (D66):

Dit kan bijvoorbeeld iemand van de reclassering zijn die tracht, via individuele begeleiding gedetineerden de weg terug te laten vinden in de samenleving. Als iemand zich daaraan onttrekt, is er een probleem.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Hoe wilt u dat probleem dan oplossen? Beperkt het voorstel zich tot het aanbieden van hulp? Dat lijkt mij wel een goed idee. Of wilt u het uitbreiden tot een soort proeftijd?

De heer Dittrich (D66):

In het laatste geval zou je een voorwaardelijke straf moeten introduceren, waarbij iemand die niet met de reclasseringsambtenaar wil praten langer in de gevangenis moet blijven. Dat is niet ons voorstel. Wij hebben het over een vorm van ondertoezichtstelling. Het gaat om een goede hulpverlening waardoor mensen gemotiveerd worden om hun leven weer op te pakken. In de categorie veelplegers ontbreekt het daar vaak aan.

De heer Nicolaï (VVD):

Dit voorstel past heel goed in de brede aanpak van de Kamer inzake het bestrijden van recidive, zoals verwoord in een onlangs aangenomen motie. Er zijn echter geen sancties. U heeft het over hulp, maar ook over bescherming van de samenleving. Is dat niet strijdig met elkaar?

Als deze methode niet werkt, moet dan een soort dwangverpleging voor jeugdige veelplegers worden overwogen? Ik verwijs hierbij naar de maatregelen voor jeugdige gebruikers van hard drugs.

De heer Dittrich (D66):

Bij het woord "dwangverpleging"...

De heer Nicolaï (VVD):

Ik doel op de strafrechtelijke opvang voor verslaafden.

De heer Dittrich (D66):

Als iemand toch weer recidiveert, moet hij opnieuw terechtstaan. Na de veroordeling kan bezien worden of dan een ander strafrechtelijk regime van toepassing moet worden verklaard. Nu komen betrokkenen vaak in een halfopen inrichting, ondanks dat zij eerder veroordeeld zijn geweest. In die situatie kunnen er vervelende dingen gebeuren. In dat geval is voorstelbaar dat iemand in een inrichting met een gesloten regime wordt geplaatst.

De heer Nicolaï (VVD):

De ondertoezichtstelling bevordert de bescherming van de samenleving op zichzelf niet.

De heer Dittrich (D66):

Wij zijn groot voorstander van preventie. Het was heel jammer dat de VVD-fractie de motie van mevrouw Halsema en mij indertijd niet heeft gesteund, waarin werd voorgesteld om mensen al tijdens de detentie te begeleiden en te behandelen. De heer Niederer heeft toen gezegd dat de gevangenis geen behandelkliniek is. Wij zijn juist van mening dat daar een begin met de preventie gemaakt moet worden. Je hebt de mensen te pakken en dan kun je ze benaderen. Vervolgens kan de begeleiding na afloop van de straf voortgezet worden.

De heer Nicolaï (VVD):

Er is sprake van een misverstand. De VVD-fractie heeft wel degelijk eerder gepleit voor meer mogelijkheden tot behandeling in de gevangenis. Bij de behandeling van de vorige of misschien wel de begroting daarvoor hebben wij hier mede een motie over ingediend.

De heer Dittrich (D66):

Dat zal ik nagaan. Ik dacht meer aan een algemeen overleg over dit onderwerp, waarbij collega Niederer namens uw fractie het woord voerde.

De organisatie van de berechting in Nederland is verouderd. Lik-op-stukbeleid is belangrijk. De dader beseft kort na het plegen van het misdrijf nog wel wat hij het slachtoffer heeft aangedaan, maar na verloop van maanden, zo niet jaren, vervliegt dat besef. Doorlooptijden moeten drastisch teruggedrongen worden. Ik vraag de staatssecretaris of zij ons een overzicht kan geven van het aantal keren dat het de laatste twee jaar is voorgekomen dat een minderjarige niet meteen zijn gevangenisstraf kon uitzitten, op een wachtlijst werd geplaatst en tijdens de wachtperiode opnieuw een misdrijf heeft gepleegd. Dat soort gegevens is van belang.

De heer Rietkerk (CDA):

Het CDA heeft bij amendement voorgesteld, de wachtlijsten weg te werken via het inkopen van extra plaatsen op de Glenn Mills-school. Wat denkt u daarvan?

De heer Dittrich (D66):

Hebt u dat amendement vandaag ingediend?

De heer Rietkerk (CDA):

Het amendement is gisteren verspreid.

De heer Dittrich (D66):

De dekking van dat amendement staat mij nu niet voor de geest. Daar moet ik nog naar kijken en ik wacht de reactie van de regering af. Wij zijn wel voorstander van een straffe aanpak van minderjarigen. Dat gebeurt onder andere in de Glenn Mills-school: vroeg opstaan, een geregeld leven en dergelijke. Alles wat kan helpen is prima.

Mevrouw de voorzitter. Slachtoffers van misdrijven en hun nabestaanden moeten fatsoenlijk behandeld worden door de overheid. Daardoor neemt het vertrouwen in de rechtsstaat toe. Dat betekent dat de overheid meer service moet bieden en niet alleen als een soort bureaucratische tegenstander moet reageren. Op papier heeft Nederland aardig wat voor slachtoffers geregeld. Er is onderzoek naar gedaan, ook internationaal, maar in de praktijk loopt het nog niet goed. De kwaliteit van de uitvoeringsorganisaties moet omhoog. Bovendien vinden wij dat slachtoffers en hun nabestaanden goede informatie moeten krijgen, onder andere over het tijdstip waarop daders vrij komen of geschorst worden. Dat kan nare consequenties voorkomen. Graag krijg ik hierop een reactie van de regering.

Over de algemene identificatieplicht is al veel gezegd. Vorig jaar hebben wij samen met collega Nicolaï en collega Van de Camp een motie ingediend, waarin wij de regering vroegen, de voor- en nadelen op een rijtje te zetten en met voorstellen te komen. De regering heeft dat gedaan aan de hand van een notitie. Wij zijn het met de regering eens dat er geen algemene identificatieplicht moet komen. Wel zijn wij voor de beperkte verruiming die wordt voorgesteld, waaraan wij er nog één toe willen voegen. Het is moeilijk om in de prostitutiebranche – dat blijkt uit jurisprudentie – identificatiemateriaal te vragen. Wij stellen daarom voor om de partiële algemene identificatieplicht te verruimen voor de prostitutiebranche.

De heer Van de Camp (CDA):

Het lijkt hier wel het Genootschap Onze Taal. Wat is nu een partiële algemene identificatieplicht?

De heer Dittrich (D66):

Met die partiële uitbreiding willen wij dat iedereen die in de prostitutiebranche werkt – de prostituees, maar ook de bordeelhouders – een identificatiebewijs bij zich draagt en dat op vordering van de bevoegde autoriteiten toont. Wij meenden dat dit na opheffing van het bordeelverbod goed geregeld was. Uit jurisprudentie blijkt echter dat het niet goed geregeld is, bijvoorbeeld als gemeentelijke toezichthouders om een identificatiebewijs vragen in de prostitutiebranche. Daar is dus een leemte. Wij willen een algemene identificatieverplichting in het gebied van de prostitutie introduceren en verder verruimen. Dus algemeen betekent dat er op het beperkte gebied van de prostitutie draagplicht wordt ingevoerd, met een toonplicht als daarnaar gevraagd wordt.

De heer Van de Camp (CDA):

Geldt dit alleen voor de aanbieder van de diensten of ook voor de deelnemer?

De heer Dittrich (D66):

Voor de prostituees en voor anderen die werkzaam zijn in de prostitutiebranche. Wij stellen geen draagplicht voor de klant voor.

De heer Van de Camp (CDA):

Denkt de heer Dittrich dat al deze nuances op een gegeven moment nog te handhaven zijn? Wij hadden gisteren de nuance van de heer Van Oven voor mensen die de winkel uitlopen en nu komt de heer Dittrich met een deelinvulling voor de prostitutie. Wat is nu het bezwaar van de fractie van D66 tegen een algehele identificatieplicht, toon- en draagplicht voor iedere Nederlander?

De heer Dittrich (D66):

Het bezwaar is – en dat wordt duidelijk uit de reactie van de Raad voor de hoofdcommissarissen – dat dit niet bijdraagt aan verhoging van de veiligheid in Nederland. Iemand die op straat wordt aangehouden onder verdenking van een strafbaar feit die desgevraagd geen identificatiemateriaal bij zich blijkt te hebben, kan gewoon meegenomen worden naar het politiebureau. Via familieleden of via een advocaat kan dan geregeld worden dat het identificatiemateriaal daar komt. De Raad voor de hoofdcommissarissen zegt in de reactie die is opgenomen in de nota van de regering dat een algemene identificatieplicht burgers alleen maar tegen de overheid opzet, omdat het verder nergens toe dient. Het verhoogt de veiligheid niet.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik vind wel dat wij praktisch moeten blijven. Stel nu dat het meenemen naar het politiebureau bij een verdenking in groten getale gebeurt, dan is dat toch een enorme belasting voor het justitieapparaat?

De heer Dittrich (D66):

Daar heeft u toch cijfers van gezien? Daaruit blijkt hoe vaak het is voorgekomen dat iemand is meegenomen naar het bureau omdat hij zich niet kon of wilde identificeren. Daarna komt het vaak nog goed. Waarom zou nou iedereen in Nederland een pasje bij zich moeten hebben dat onder bepaalde omstandigheden moet worden getoond? Waarom wordt daardoor de veiligheid vergroot? Niemand heeft daar de meerwaarde van aangetoond. De politie zelf wil het niet en het openbaar ministerie reageert er vrij zuinig op. Ik zie de meerwaarde niet.

Nogmaals: voor D66 is het helemaal geen principiële discussie. Als helder wordt aangetoond dat het een meerwaarde heeft, willen wij daar graag over nadenken. Daarom hebben wij vorig jaar de motie-Nicolaï mede ingediend. Het enige wat ik daaraan kan toevoegen, is dat wij weten dat het in andere Europese landen anders is geregeld. Het is heel raar dat je het als Nederlandse staatsburger in België opeens weer wel bij je moet hebben en moet tonen zodra de politie het vraagt, ook al word je helemaal nergens van verdacht. In Frankrijk is het weer anders geregeld. Ik kan mij heel goed voorstellen dat daar op termijn in het kader van harmonisatie afspraken over worden gemaakt in Europa. Dan zijn wij best bereid, als dat de veiligheid kan vergroten en dergelijke, water bij de wijn te doen, maar op dit moment is dat niet het geval.

De heer Nicolaï (VVD):

Ik heb twee vragen. De eerste vraag sluit aan bij de discussie met de heer Van de Camp.

Is de heer Dittrich het ermee eens dat de bezwaren van het openbaar ministerie en de Raad van hoofdcommissarissen die hij noemt, betrekking hebben op een identificatieplicht die door het CDA wordt gepropageerd en die in België bestaat, namelijk dat mensen zonder aanleiding om hun identiteitsbewijs kan worden gevraagd en dat het zonder meer strafbaar is als men zich niet kan legitimeren? De Raad van hoofdcommissarissen vraagt zich af wat dat nou helpt. Dat helpt volgens de raad alleen maar als veel meer mensen kunnen worden aangehouden. Hij vraagt zich bovendien af wat men dan aanmoet met het straffen daarvan. Daar ziet de raad niet zoveel heil in en dat kan ik mij goed voorstellen. Tegen die achtergrond hebben wij een ander voorstel gedaan via de motie die is medeondertekend door de heer Dittrich. Ook het openbaar ministerie vindt het zomaar aanhouden een bezwaar. Het college van PG's heeft nou juist tegen de lichte vorm die door de VVD is voorgesteld, geen bezwaar.

De heer Dittrich doet het voorstel de identificatieplicht inzake prostitutie uit te breiden. Waarom zou de uitbreiding naar bordeelhouders en wat dies meer zij nou wel helpen? De rechter ziet onvoldoende grond om het op deze manier te hanteren. Je maakt dan het terrein wel groter, maar het probleem niet kleiner.

De heer Dittrich (D66):

De rechter heeft gezegd dat een wettelijke basis ontbreekt. Ik probeer daarom duidelijk te maken dat de wet moet worden aangepast, opdat de bevoegdheid wordt gecreëerd om naar die papieren te vragen. In de prostitutie kan dat vooral in het belang zijn van prostituees. Wij willen allemaal niet dat minderjarigen of illegale vrouwen in de prostitutie werken, of vrouwen die het slachtoffer zijn van vrouwenhandel. Daarover hebben wij trouwens al van gedachten gewisseld in het overleg over prostitutie. Dat is een groot voordeel daarvan.

De heer Nicolaï (VVD):

Wat helpt dat nou? Het ging ons om de controle op prostituees in het belang van de prostituee: minderjarigen, uitbuiting, enz. Wat helpt het om de plicht uit te breiden naar de bordeelhouders en vooral, wat helpt het bij de toets die de rechter pleegt? Wij kunnen wel een wettelijke grondslag maken, maar met deze zelfs stigmatiserende, gerichte, beperkte identificatieplicht loop je tegen dezelfde problemen aan.

De heer Dittrich (D66):

Bij de opheffing van het bordeelverbod wilden wij een strak toezicht door vooral gemeentelijke toezichthouders. Het zou immers lokaal beleid worden. In de praktijk blijkt dat dit problemen oplevert als men dit doet, al dan niet vergezeld van de politie of de vreemdelingenpolitie. Geef je de uitbreiding van de identificatieplicht voor de prostitutiebranche een wettelijke grondslag dan werkt dit naar onze mening beter ter bescherming van vrouwen die vanwege vrouwenhandel in de prostitutie werken of van minderjarigen. Dat kan nu niet goed gecontroleerd worden. Dat houdt in dat het toezicht dat wij als het ware hebben uitbesteed aan het lokale niveau, aan gemeenten, niet goed van de grond komt.

De heer Nicolaï zei bij zijn eerste vraag dat het College van procureurs-generaal het voorstel van de VVD steunt, maar dat heb ik helemaal niet in de notitie gelezen. Ik heb gezegd dat wij de opstelling die minister van Justitie heeft verwoord, steunen.

De heer Van Oven (PvdA):

Ik ben blij dat te horen. Ik heb het tienpuntenplan van D66 gelezen over veiligheid. Waarom opteert de heer Dittrich op Europees niveau dan zonder meer voor een identificatieplicht? Als hij dat wil, wat heeft het dan voor zin, dat in Nederland niet in te voeren?

De heer Dittrich (D66):

In 1999 is in Tampere afgesproken de regelgeving op dit gebied te harmoniseren. Ieder Europees land heeft echter een heel ander regime. Je moet dan ook kijken naar het eigen systeem en hoe dat zich tot de overige verhoudt. Op termijn zou je kunnen denken aan een uniform Europees systeem. Wij hebben geen principiële bezwaren daartegen. Wij moeten wel door de meerwaarde daarvan overtuigd worden. Wij hopen dan ook dat de minister in de onderhandelingen in Europa het Nederlandse systeem goed over het voetlicht kan brengen, zodat iedereen zich bij ons systeem aansluit. Ik kan mij voorstellen dat het ook anders kan uitpakken.

De heer Van Oven (PvdA):

Ons systeem kan moeilijk worden getypeerd als een algemene identificatieplicht. U suggereert dat wel in het tienpuntenplan. Wat is de inzet van de fractie van D66 voor een identificatiebeleid in Europa?

De heer Dittrich (D66):

Dat heb ik net gezegd. Wij staan achter de brief die de minister van Justitie onlangs naar de Kamer heeft gestuurd. Wij hebben daar indertijd in een motie om gevraagd. Wat de minister in zijn brief heeft verwoord, zou de inzet moeten zijn in Europa. Wij weten dat alle andere landen andere regimes hebben. Wij moeten het beleid in vijf jaar harmoniseren. Dit thema zal dus terugkeren. Wij moeten afwachten hoe de onderhandelingen verlopen. De inzet van de fractie van D66 komt overeen met die van de regering. Wij hebben in ons tienpuntenplan niet de indruk willen wekken dat er een algemene identificatieplicht moet komen. Wij hebben bij het indienen van de motie vorig jaar, waar u tegen was, nadrukkelijk gezegd dat de regering daarover informatie moet verstrekken. Wij baseren een eventueel besluit op de vraag of er een meerwaarde is. Als wij ons kunnen laten overtuigen door die meerwaarde moeten wij het doen. Vooralsnog zien wij die niet.

Niet alleen met daden, maar ook met woorden wordt er in de samenleving steeds agressiever gereageerd. Eind april 2001 deed de Rotterdamse imam El Moumni grievende uitspraken over homoseksuelen. In een uitzending die ging over toenemende agressie van allochtone jongeren tegen homo's sprak de imam over homoseksualiteit als een besmettelijke, tegennatuurlijke ziekte die gevaarlijk is voor de samenleving. Er werd aangifte gedaan van discriminatie. De regering heeft de Kamer op een gegeven moment op vragen van collega's van de fracties van de Partij van de Arbeid, de VVD en van mij geantwoord dat begin augustus duidelijkheid zou worden geboden. Begin augustus is inmiddels drie maanden geleden, maar die duidelijkheid is er nog steeds niet. Het is oorverdovend stil bij het openbaar ministerie, maar niet in de samenleving. Wij hopen niet dat dit een van die aangiftes is die op de stapel terecht zijn gekomen en niet in behandeling worden genomen. Wij hebben overigens begrepen dat er tientallen aangiftes zijn gedaan. Wij willen graag duidelijkheid hierover hebben.

Zoals ik al heb gezegd, is het oorverdovend stil bij het openbaar ministerie, maar niet in de samenleving. Over en weer worden dingen gezegd waardoor mensen weer aangifte tegen elkaar doen. Het lijkt erop dat er een soort versplintering dreigt op te treden in de samenleving. Minderheidsgroepen bestoken elkaar met aangiftes bij het openbaar ministerie. Het zou veel beter zijn als er duidelijkheid kwam. Ik vraag de minister dan ook in dat spanningsveld tussen vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en het non-discriminatiebeginsel die duidelijkheid te scheppen door bijvoorbeeld een stuk naar de Kamer te sturen waarin ook op de jurisprudentie wordt ingegaan, de praktijk van het aangifte doen en de antidiscriminatiebureaus daarbij te betrokken in de hoop dat nu voor iedereen het zeer ingewikkelde gebied wat duidelijker wordt. Misschien zou dat stuk zelfs in het Arabisch vertaald en breed verspreid kunnen worden. Wij denken dat dit meerwaarde zou hebben.

De heer Van der Staaij (SGP):

U trekt het nu heel breed van een aantal aangiften in één zaak naar een heel algemeen probleem. Ik begrijp niet helemaal wat voor algemene notitie u daarover zou willen. U gaf al aan dat het een ingewikkelde materie is, waarin het gaat om de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en antidiscriminatiebepalingen. Er zijn allerlei juridische uitspraken over. Begin dit jaar heeft de Hoge Raad er nog uitspraken over gedaan. Kortom, wat wilt u met dat zeer algemene kader bereiken? Is het niet meer een zaak voor de rechter?

De heer Dittrich (D66):

Er is grote onrust in de samenleving, in de roze driehoek, zoals ik het maar noem, over het spanningsveld tussen de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en het non-discriminatiebeginsel. Niemand weet precies hoe het werkt. De Hoge Raad heeft gesteld dat als vanuit een religieus kader uitspraken worden gedaan de vrijheid van godsdienst bepalend is. Soms doen godsdienstige mensen in een heel ander kader uitspraken die discriminerend kunnen zijn. Daarvan wordt dan aangifte gedaan. Het is dus heel belangrijk om daarin meer helderheid te krijgen. Die helderheid is ook door de regering toegezegd. Begin augustus zou die er al moeten zijn, maar wij hebben er nog steeds niets over gehoord.

De heer Van der Staaij (SGP):

De normstelling in de uitspraken van de Hoge Raad van begin dit jaar is helder: op basis van godsdienstige overtuiging kan iemand wel degelijke homoseksuele praxis afwijzen, mits dat op een voorzichtige, verantwoorde en niet-disproportionele manier gebeurt. Is het niet zaak om in individuele gevallen naar aanleiding van aangiftes door de strafrechter te laten bepalen of er sprake is van disproportionele of door verdere omstandigheden ongelukkige uitlatingen, zodat het alsnog niet kan?

De heer Dittrich (D66):

Ik denk het niet. Volgens mij is het echt belangrijk om daarin meer helderheid te krijgen. Ik snap ook wel dat elke casus weer anders is. Na de uitspraken van de Hoge Raad blijkt de onzekerheid nog steeds te bestaan. Er zijn steeds nieuwe varianten. Het is niet goed dat in de multiculturele samenleving groepen tegen elkaar opgezet worden. Daarom lijkt het mij goed dat door de regering het initiatief wordt genomen tot opheldering, desnoods door alleen maar uit te leggen wat de normstelling, de jurisprudentie en de praktijk is bij antidiscriminatiebureaus, zodat de mensen in de samenleving dat ook kunnen doorgronden. Wij kunnen hier wel uitgebreid erover praten, maar uiteindelijk moet de samenleving kunnen zien wat er wel en wat er niet kan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Een laatste vraag op dit punt wat mij betreft. Is niet meer het probleem dat u de uitspraken van de Hoge Raad niet juist vindt of te veel ruimte vindt bieden?

De heer Dittrich (D66):

Nee, ik vind de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting absoluut belangrijk, maar ook de strafbepalingen in de wet dat mensen niet vanwege hun seksuele geaardheid mogen worden gediscrimineerd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dit punt verbaast mij een beetje gezien de achtergrond van de heer Dittrich. Wij spreken over een botsing van grondrechten, waarover de rechter in laatste instantie uitspraak doet. Wat kan de notitie meer bieden dan een momentopname van de uitspraken die erover zijn gedaan en een bevestiging van het feit dat de rechter uitspraak doet bij botsende grondrechten? Of wilt u dat systeem ten principale ter discussie stellen? Zo ja, dan hebben wij een ander probleem.

De heer Dittrich (D66):

Dat wil ik helemaal niet ter discussie stellen. Ik wil dat er duidelijkheid komt. Het is ontzettend ingewikkeld, omdat het gaat om drie grondrechten die botsen. Mij staat voor ogen dat de regering in de notitie helder de verhouding tussen die grondrechten uiteenzet, wat nog geen pasklaar antwoord inhoudt op alle casus die zich kunnen voordoen. Voorts staat mij voor ogen dat de regering de jurisprudentie erover vermeldt en toelicht, zodat mensen in de samenleving die hiermee te maken hebben en nu heel regelmatig over en weer aangifte doen, weten wat de situatie precies is. Men blijkt dat niet te weten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Dittrich vraagt in feite de bewindslieden, op te schrijven wat rechters allemaal hebben gezegd en opgeschreven. Is hij het met mij eens dat daarna de rechter nog steeds volledig vrij is om uitspraken te doen over botsende grondrechten en dat dus de helderheid die de regering volgens hem moet brengen niet bindend kan zijn voor de rechters?

De heer Dittrich (D66):

De rechter weet inderdaad wel wat hij moet doen. Het gaat mij erover dat met zo'n notitie helderheid wordt geboden aan de mensen in de samenleving. Die helderheid is er nu niet.

De heer Van Oven (PvdA):

Ik ben het eens met uw verzoek om die notitie, maar dit doet toch niets af aan het verzoek om een beslissing van het openbaar ministerie op korte termijn in deze zaak?

De heer Dittrich (D66):

Nee, maar daar begon ik ook mee: wij hadden daarover Kamervragen gesteld, begin augustus zou het antwoord komen, maar het antwoord is er nog niet, dus we hebben helderheid nodig. Overigens wil dat niet zeggen dat wij het daarmee eens zullen zijn, maar dat zien wij later wel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het blijft mij onduidelijk of deze notitie een correctie moet zijn op de jurisprudentie of slechts vraagt om de uitwerking daarvan. Als dat laatste het geval is, dan lijkt het mij dat je gewoon de uitspraak van de Hoge Raad in het Arabisch kunt vertalen.

De heer Dittrich (D66):

Als je dat zou doen, dan zou niemand het begrijpen, want uitspraken van de Hoge Raad zijn erg ingewikkeld.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Je kunt er ook een uitleg bij geven.

De heer Dittrich (D66):

Die uitspraak ging over de verhouding tussen vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Er zijn echter ook uitspraken waarvan aangifte wordt gedaan en die helemaal niet over de vrijheid van godsdienst gaan. Zo zei iemand onlangs dat aan de islam een koude oorlog moet worden verklaard. Dat gaat weer om de vrijheid van meningsuiting. In dit krachtenveld is dus van alles aan de hand. Ik denk dat het goed is om uitleg te geven. Ik stel niet voor dat de regering allerlei andere dingen gaat doen, maar ik lees een en ander graag gecomprimeerd in een notitie.

Omwille van de tijd zal ik mij, kortheidshalve, aansluiten bij wat collega Van Heemst gisteren zei over de jeugdcriminaliteit. Wij vonden dat heel belangrijk.

Ik heb een amendement ingediend over de tolken en vertalers bij de gerechten; het probleem is dat voor hen het uurtarief sinds 1980 eigenlijk niet is verhoogd. Wij denken dat een uurtarief van ƒ 120 reëel is. De vorige staatssecretaris heeft hieraan al wat gedaan, maar dit heeft niet tot helderheid geleid. Vandaar mijn amendement, hoewel ik overigens met anderen hierover al in 1997 een motie had ingediend. Ik verzoek de staatssecretaris om de onderhandelingen te continueren. Wij vinden het belangrijk dat gerechtstolken goed worden betaald, zodat dit belangrijke werk kan worden gedaan.

Op 20 september van dit jaar heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen over vrouwenbesnijdenis, waarin de Europese landen worden opgeroepen om hun wetgeving in het kader van de strijd tegen vrouwenbesnijdenis aan te passen. In de resolutie wordt het vereiste van een dubbele strafbaarstelling genoemd. Frankrijk en Zweden zijn er al toe overgegaan. Ik vraag de minister van Justitie of hij bereid is om dit vereiste voor vrouwenbesnijdenis uit ons Wetboek van Strafrecht te halen. Ik heb dit overigens al eerder gevraagd. De antwoorden waren steeds negatief, maar ik hoop dat de minister, met deze resolutie en de oproep daarin aan alle lidstaten, nu een ander oordeel zal hebben.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik snap niet waarom u de dubbele strafbaarheid in dit geval wil laten vervallen. Bij vrouwenbesnijdenis is het immers al het geval dat als, bijvoorbeeld, een Somalische man of vrouw een kind naar Somalië brengt, hij of zij in Nederland strafbaar blijft. U wilt nu een stap verder gaan: als dit in het verleden, onder een regime waarin dit niet strafbaar was, is gebeurd, dan wilt u ook strafbaarheid laten gelden. Ik vind dit nogal ver gaan.

De heer Dittrich (D66):

Dat stel ik niet voor. En de resolutie van het Europees Parlement zegt ook niet dat het met terugwerkende kracht moet; dat zou namelijk een zeer grote doorbreking van strafrechtelijke beginselen zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan wil ik weten wat u wel voorstelt, omdat u volgens mij namelijk anders niet wilt afwijken van wat nu al mag.

De heer Dittrich (D66):

Nee, ik wil dat de resolutie van het Europees Parlement wordt uitgevoerd en ook tot aanpassing van de Nederlandse wetgeving leidt. Zoals bekend is een Somalische vader of moeder nu al strafbaar als hij of zij een dochter naar Somalië stuurt om haar daar te laten besnijden, want dat is uitlokking of opdracht geven. Maar er zijn andere mogelijkheden denkbaar waarbij zoiets in Somalië gebeurt en men later naar Nederland terugkeert. Die situaties kunnen met het huidige strafrecht niet worden aangepakt en dat is de reden waarom Zweden en Frankrijk de wijziging al hebben doorgevoerd.

Ik vervolg mijn betoog met de herzieningsprocedure. Wanneer iemand is veroordeeld en die veroordeling is definitief, dan kan hij bij de Hoge Raad om opheffing van de veroordeling vragen als er nieuwe feiten of omstandigheden worden gepresenteerd die de rechter tijdens de veroordeling indertijd niet kende. Ik denk aan de Puttense moordzaak. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is een veranderde opvatting die heersend wordt in de kring van deskundigen niet te vatten onder het begrip nieuwe feiten en omstandigheden. Zelfs als een groot deel van de deskundigen dat nieuwe inzicht als gezaghebbend aanvaarden, kan een veroordeling niet worden opengebroken. Vaak gaat het om een waardering van technische gegevens. Kan een combinatie van alcohol en bepaalde medicijnen een hartstilstand veroorzaken? Daarover wordt een heersende mening gevormd die afwijkt van vroeger en toch kan men een veroordeling niet ongedaan maken. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister. Is het mogelijk die heersende opvatting van deskundigen in de wetstekst onder te brengen?

De heer Van Oven (PvdA):

Bedoelt de heer Dittrich een verandering in de technische mogelijkheden of in het algemeen verandering van inzichten die tot een andere strafoplegging of beoordeling leidt?

De heer Dittrich (D66):

Vaak wordt een getuige-deskundige naar de zitting gehaald. Het zijn vaak hoogleraren die gespecialiseerd zijn in iets met bijvoorbeeld DNA. Het kan een vrouwenarts zijn als het gaat over een verkrachting. In het geval van de Puttense moordzaak gaat het over een sleeptheorie. Iemand heeft seksueel contact gehad en verkracht later iemand. Kan de verkrachter dan oud sperma uit de vagina slepen? Op een gegeven moment kan de leer veranderen. Deskundigen zeggen: wat wij toen dachten en wat aan de rechters is verteld, klopt niet als gevolg van nieuwe technieken. Als dat gebeurt kan volgens de huidige jurisprudentie dat niet doorbroken worden met een herziening. Wij zouden dat graag willen.

De heer Van Oven (PvdA):

Het gaat u niet om een eventuele maatschappelijke verandering omtrent de strafwaardigheid of de mate van strafwaardigheid?

De heer Dittrich (D66):

Dat wil ik niet. Als er een nieuwe heersende opvatting is van deskundigen over een bepaalde technische kwestie die de rechter toen nooit heeft gehoord omdat men er toen anders over dacht, dan moet dat kunnen leiden tot een verzoek om herziening. Dan is het aan de Hoge Raad om erover te oordelen.

Ik rond af met nog een tendens die mij opvalt. Er wordt steeds meer kritiek in het openbaar geuit op rechterlijke uitspraken. Vroeger was dat onbestaanbaar. Ik noem de zaak-Mink K. Daar had het gerechtshof een geheim onderdeel in het arrest neergelegd. Ook vanuit de Kamer is er kritiek geuit. De persrechter heeft zich verbijsterd verklaard. Prof. Krombach heeft daarover in de krant allerlei dingen gezegd: rechters moeten hun uitspraken beter motiveren. In Dordrecht wilde het OM in een xtc-zaak niet naar de rechter luisteren waardoor de strafzaak over de kop ging. Bij SE Fireworks een conflict tussen het OM en de rechter-commissaris. Ik noem ten slotte de zaak van de vreemdelingenrechter uit Haarlem. Een van terrorisme verdachte Algerijn werd door de vreemdelingenrechter niet in vreemdelingenbewaring genomen omdat de stukken niet aan de rechter werden getoond. De minister heeft toen gezegd dat de rechter een beoordelingsfout heeft gemaakt, voordat de zaak bij de Raad van State kwam. Het zijn ongelijksoortige voorbeelden, maar het duidt erop dat er een groeiende kritiek is op uitspraken van rechters. In het debat over de nota Criminaliteitsbeheersing heeft collega Van Oven dat ook aangehaald. Wij kennen in Nederland geen "contempt of court", andere Europese landen wel. Er is sprake van een nieuwe tendens. Wij zouden graag zien dat de minister hierover zijn licht laat schijnen. Als de strafstelsels in Europa geharmoniseerd gaan worden, gaan dit soort kwesties interessant worden Wat moet je doen als het OM gewoon niet wil doen wat de rechter zegt? Je kunt de officier van justitie niet in de gevangenis opsluiten. Wat dan wel?

De heer De Wit heeft behartigenswaardige woorden gesproken over de sociale advocatuur. Wij maken ons daarover ook zorgen. Sociale advocatuur is enorm belangrijk voor al degenen die rechtsbijstand nodig hebben.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

"Na lezing van de begroting van het departement van Justitie schoot mij een verzuchting te binnen, die ik eens ben tegengekomen als kop boven een artikel: 'too many laws and not enough justice'; er zijn te veel wetten, maar er is te weinig gerechtigheid. De vraag houdt mij bezig of realisering van alle nota's en wetten ook werkelijk zal leiden tot meer gerechtigheid in dit land. Ik vrees dat het antwoord ontkennend moet zijn en ik word in die opvatting gesterkt door de feiten en de cijfers. De criminaliteit is schrikbarend hoog, vandalisme en fraude nemen hand over hand toe. Onverdraagzaamheid en uitingen van racisme zijn onder ons niet zo zeldzaam als we graag zouden zien. Politie en justitie zijn onderbezet en overbelast. Kortom: alle inspanningen ten spijt manifesteert er zich een zeer te betreuren, maar niet te miskennen toename van ongerechtigheid in onze samenleving."

Voorzitter. Met deze woorden begon ik zeven jaar geleden – bij gelegenheid van de eerste paarse begroting – mijn eerste eigen bijdrage aan een begrotingsdebat. In die bijdrage heb ik de vraag naar de gerechtigheid – justitia – centraal gesteld en mijn stelling was (en is) dat gerechtigheid niet een gegeven is dat valt af te lezen uit cijfers en tabellen, maar in essentie een morele categorie. Zij krijgt haar vulling vanuit diepe overtuigingen over goed en kwaad, recht en onrecht. Aan dat aspect van de begroting en het beleid heb ik ook de jaren daarna aandacht besteed, vanuit de gedachte dat een begrotingsdebat zich goed leent voor dit type beschouwingen die verder gaan dan aantallen agenten en cellen, ophelderingspercentages en de verdeling van het geld. Politiek is immers meer dan het nemen van besluiten en het aannemen van wetten; politiek gaat over recht én over moraal, over normen én over waarden. Als ik mij in dit verband een kritische opmerking over het zogeheten VBTB-proces mag veroorloven: we moeten ertegen waken dat we door de – terechte – aandacht voor de resultaten van het beleid verzuimen om achter dat beleid te kijken, naar de drijfveren en motieven. Ook dat behoort toch echt tot het wezen van onze democratie, tot het hart van de politiek.

Het lijkt mij tegen deze achtergrond gepast om nu, bij gelegenheid van de laatste begroting van dit kabinet en – naar ik oprecht hoop – ook de laatste van Paars, de balans op te maken. Hoe staat het met de justitia, is de gerechtigheid in de afgelopen jaren werkelijk bevorderd? Die vraag is niet zomaar te beantwoorden, alleen al omdat we geen eenduidige maatstaf hebben. Maar het feit dat ik mijn openingszinnen van zeven begrotingen geleden opnieuw kan gebruiken, zonder dat ze direct als gedateerd ervaren worden, is veelzeggend. Er gebeurt wel veel, maar wordt het wel echt beter? Dat is overigens niet alleen maar een vraag die mij bezighoudt. In de nota Criminaliteitsbeheersing die wij vorige week bespraken, geven de verantwoordelijke ministers, van wie de minister van Justitie de eerstverantwoordelijke is, blijk van eenzelfde gevoelen te zijn: er is veel geïnvesteerd in veiligheid, maar we krijgen de zaak niet in de touwen. Dat zou ons toch te denken moeten geven. Het viel mij op dat toen ik er de vinger bij legde dat in de nota nauwelijks aandacht werd gegeven aan de oorzaken van criminaliteit, de minister dáárvoor verwees naar de nota Samenleving en criminaliteit uit 1985. Hebben we met de bestrijding van de criminaliteit wel diep genoeg gestoken in de afgelopen 16 jaar, zo vraag ik mij dan af? Of zijn we vooral met symptoombestrijding bezig geweest, met dweilen, zonder te kijken waar er kranen open staan? Vooral daarop richtten zich mijn kritische opmerkingen vorige week. Ik heb geen reden te twijfelen aan de inzet van de regering om de criminaliteit aan te pakken, maar de vraag is of die inzet voldoende gericht is geweest en of zij voldoende vruchten heeft afgeworpen. De nota zelf laat zich niet anders lezen dan als een ontkennend antwoord op die vragen.

Bij de presentatie van de nota zei de minister ter verklaring van het feit dat de nota pas nu werd uitgebracht dat hij en zijn ambtenaren de afgelopen jaren te druk waren geweest met andere zaken, te weten de immateriële kwesties. Hij doelde daarbij ongetwijfeld op zaken als de euthanasiewet, de afschaffing van het bordeelverbod en de openstelling van het huwelijk. Als ergens de prioriteiten van dit kabinet zichtbaar zijn geworden, dan wel hier. Terwijl de samenleving schreeuwt om meer veiligheid, minder geweld en meer rechtsbescherming van de burger geeft de regering voorrang aan andere zaken. Scherp gezegd, ik realiseer mij dat: Nederland is na twee kabinetten-Kok weliswaar niet of nauwelijks veiliger geworden, maar het doden op verzoek en het runnen van een bordeel zijn dan toch maar legaal geworden. Dat wij internationaal te kijk staan, ons in Europees verband geïsoleerd hebben, dat wij door de Verenigde Naties op de vingers worden getikt in verband met schending van de mensenrechten en dat bijvoorbeeld onze euthanasiewet nu zelfs een belemmering blijkt op te leveren voor de internationale bestrijding van terrorisme, dat nemen wij allemaal op de koop toe. Het mag duidelijk zijn dat de fractie van de ChristenUnie van mening is dat met deze wetgeving de gerechtigheid niet is gediend. Integendeel, in immaterieel opzicht is Nederland in de afgelopen periode achteruit geboerd: meer wetten, maar minder gerechtigheid.

De typisch Nederlandse gedoogcultuur maakt de zaak natuurlijk alleen maar erger. Ik doel in het bijzonder op ons dubbelhartige drugsbeleid. Het zou goed zijn als de regering híér de gewenste Europese samenwerking en harmonisatie liet prevaleren boven het krampachtig vasthouden aan deze "totem van vermeende poldermoderniteit". Tolerantie is een groot goed, maar niet ten opzichte van wetsovertreding. Daar behoort strikte handhaving uitgangspunt te zijn. En over Europa en drugs gesproken, ik heb me verbaasd over het antwoord op vraag 42, waarin als voorwaarde voor Nederlandse instemming met het EU-kaderbesluit inzake drugshandel wordt gesteld dat voorkomen wordt dat Nederlandse coffeeshophouders over de grens berecht kunnen worden. Dit lijkt mij vreemd, want drugs verkopen is toch niet legaal in dit land? Graag een toelichting hierop.

Mag ik overigens eens vragen binnen welke beleidsdoelstelling het coffeeshopbeleid eigenlijk valt? Ik ben het niet tegengekomen. Wat ik wel gevonden heb, was beleidsdoelstelling 3.3, waarin de handhaving van wet- en regelgeving centraal staat. Hoe past het drugsbeleid hierin?

Ook dit jaar pleit ik weer voor een straffere aanpak van xtc. Wij komen er nog over te spreken, maar je schaamt je toch wild voor de internationale reputatie van ons land op dit punt! Uit het openbaar ministerie klinkt een roep om zwaardere straffen; hoe denkt de minister hierover?

De heer Van Oven (PvdA):

En hoe denkt de ChristenUnie hierover?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik sta er niet onwelwillend tegenover. Ik vind het probleem van het gebruik van xtc zo groot dat ik vind wij het met alle kracht moeten aanpakken. En zeker als het gaat om de productie van en de handel in xtc, waarbij Nederland mondiaal de koploper is, moeten wij geen middel uitsluiten. Ik weet dat er discussie is over de stelling dat zwaardere straffen tot minder criminaliteit leiden, maar gelet op de omvang en de gevolgen van de criminaliteit die samenhangt met xtc, met harddrugs, vind ik dat wij hard moeten optreden, met harde straffen, en dat wij alle zeilen bij moeten zetten om dit probleem terug te dringen en de reputatie van Nederland te verbeteren. Dit laatste is overigens niet mijn eerste zorg, want ik vind hierbij in de eerste plaats het aspect van de volksgezondheid van belang. Ik hoop hierop overigens bij de behandeling van de begroting van Volksgezondheid terug te kunnen komen, want daarbij speelt dit probleem een belangrijke rol. Nu gaat het om de justitiële invalshoek en ik vind zo'n signaal uit het openbaar ministerie, van mensen die er al lang ervaring mee hebben, wel belangrijk. Officier van justitie Witteveen heeft hierover bijvoorbeeld enige tijd geleden de uitspraak gedaan dat vier jaar toch wel aan de lage kant is. Dat ben ik met hem eens.

De heer Van Oven (PvdA):

Maar komt u nog terug op het strafbeleid in het algemeen?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik vrees dat dat er niet in zit, in de tien of twaalf minuten spreektijd die ik heb.

De heer Van Oven (PvdA):

Dan zou ik u nog een vraag willen stellen. De heer Van Middelkoop, inmiddels uw fractiegenoot, heeft bij de behandeling van het statuut voor het Internationale Strafhof gepleit voor de doodstraf. Hij verklaarde dit door aan te voeren dat het GPV daar altijd een voorstander van is geweest. Ik kan dit niet terugvinden in het programma van de ChristenUnie, overigens tot mijn vreugde. Maar ik zou wel willen weten, wat nu het standpunt van de ChristenUnie inzake de doodstraf is.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik wil wel op die vraag antwoorden als u mij in tweede termijn het juiste citaat kunt aanreiken. U zegt nu dat de heer Van Middelkoop zou hebben gepleit voor herinvoering van de doodstraf. Dat kan ik mij niet voorstellen. Ik weet dat dit ter sprake is gekomen in het debat over het Internationale strafhof, omdat het een aspect is dat daarbij een rol speelde, maar ik zou graag het juiste citaat horen voordat ik erop wil reageren. Ik kan wel zeggen dat het gegeven dat u in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie geen pleidooi voor invoering van de doodstraf in dit land heeft kunnen vinden, alles zegt over de opvatting van onze partij. Anders zouden wij er wel voor gepleit hebben, want zo kent u ons.

De heer Van Oven (PvdA):

U corrigeert mij terecht, want de heer Van Middelkoop heeft niet gepleit voor het alsnog opnemen van de doodstraf in het verdrag, maar hij heeft wel nadrukkelijk betreurd dat de doodstraf niet in het statuut was opgenomen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Nogmaals, ik kan de context ervan nu niet overzien, maar noch in de vorige verkiezingsprogramma's van RPF en GPV, noch in het gezamenlijke verkiezingsprogramma van de ChristenUnie kunt u een pleidooi voor herinvoering van de doodstraf vinden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Even terug naar xtc. Ik hoor de heer Rouvoet nu pleiten voor verhoging van de strafmaat. Ik zou dit in verband willen brengen met de openingszin van zijn eigen betoog: too many laws and not enough justice. Bedrijft hij nu geen symboolpolitiek als het gaat om het bestrijden van de handel in xtc? Het is toch geen wetgevingsprobleem? De strafmaat is toch niet het struikelblok, maar de handhaving? De heer Rouvoet vervalt nu in de fout die hij anderen verwijt.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat lijkt mij niet. Ik pleit niet voor nieuwe wetgeving. Wij beschikken over wetgeving rondom xtc en het enige wat veranderen moet is de strafmaat. U zegt dat ik voor een zwaardere strafmaat pleit, maar ik heb een antwoord gegeven op de opmerking van de heer Van Oven. Het viel mij op dat in de discussie over xtc vanuit het OM, waar de minister verantwoordelijk voor is, pleidooien opklinken voor verhoging van de strafmaat. Ik wil weten wat de minister vindt. Ik sluit het bepaald niet uit, omdat ik vind dat wij alles uit de kast moeten halen om met name de productie en handel van xtc zwaar aan te pakken. Het gaat hierbij niet zozeer om het maken van nieuwe wetten. Het betekent hooguit dat het cijfer 4 verandert in 6. Ik zie niet in dat dit meer wetgeving zou veroorzaken. Bovendien zou dit, wat mij betreft, wel eens tot meer gerechtigheid kunnen leiden. Als wij de xtc-criminaliteit kunnen aanpakken is dit een bijdrage aan het bevorderen van gerechtigheid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat ben ik met u eens, maar dat betreft een handhavingsprobleem en geen probleem omtrent de strafmaat. Het valt mij eerlijk gezegd tegen dat de ChristenUnie meegaat in de roep om zwaardere straffen als een oplossing van maatschappelijke problemen, terwijl het werkelijke probleem is dat het gewoon moeilijk is om te vervolgen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik vind xtc een groot probleem, maar u moet mijn vraag over zwaardere straffen bij xtc niet veralgemeniseren. Mevrouw Halsema moet nu niet doen alsof ik voortdurend om zwaardere straffen roep want dat is niet het geval. Bij een aantal debatten dacht ik daar als een van de weinigen genuanceerd over. Ik wijs op zedendelinquenten waarvan ik heb gezegd dat alleen zware straffen geen panacee zijn.

Het is zorgwekkend dat de opheffing van het bordeelverbod zelfs contraproductief lijkt te zijn geweest waar het gaat om het tegengaan van prostitutie door illegalen en minderjarigen. In plaats van daarin te berusten, zouden er wat mijn fractie betreft zo spoedig mogelijk aanvullende maatregelen zoals strafbaarstelling van de prostituanten – en niet alleen bij minderjarige maar ook bij illegale prostituees – overwogen moeten worden. Dit mag misschien haaks staan op het streven van het kabinet naar normalisering van prostitutie, maar je kunt niet alles hebben. Voor wie de uitwassen in de moderne slavernij echt wil bestrijden is de keuze niet moeilijk.

Minister Korthals:

Als ik het goed begrepen heb, wilt u een strafbaarstelling van de prostituant in het geval van illegale prostituees?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat is niet zo ingewikkeld.

Minister Korthals:

Bij legale prostituees mag het wel. Wat is dan de strafwaardigheid?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Bij de behandeling van het wetsvoorstel over de opheffing van het bordeelverbod hebben wij gepleit voor strafbaarstelling van de prostituant. Daar hoefde ik bij het kabinet en de coalitiepartners niet mee aan te komen omdat dit haaks stond op het streven naar normalisering van de branche. In het geval van prostitutie door minderjarigen is in het wetsvoorstel de prostituant strafbaar gesteld. Hiervoor hebben wij onze steun uitgesproken. Datzelfde is echter niet gebeurd op het punt van illegale prostitutie. Als er bij een bezoek door de politie in het kader van haar controlerende taak illegale prostituees worden aangetroffen, zou de prostituant, net als bij minderjarige prostituees, strafbaar kunnen zijn. Ik blijf van mening dat het een goed idee is om in algemene zin de prostituant strafbaar te stellen, maar dat bleek toen niet haalbaar. Als dit nu wel op minderjarigen van toepassing is, waarom dan niet op illegale prostituees? Ik wil niet dat er voortdurend op allerlei evaluaties gewacht moet worden, terwijl de signalen over de huidige situatie in de prostitutie erop wijzen dat het contraproductief is geweest en dat prostitutie door illegalen en minderjarigen steeds ongrijpbaarder wordt. Ik wil mij daar niet bij neerleggen.

Alles overziende moet ik vaststellen dat, hoewel er een voorzichtige kentering lijkt te komen, achter veel problemen nog altijd die typisch paarse schroom en onwil schuil gaan om scherpe morele keuzes te maken, duidelijke normen te stellen en deze ook te handhaven. Kortom, om waar nodig met het oog op de publieke gerechtigheid duidelijke grenzen te stellen aan de individuele vrijheid. Het geweld op straat, de verloedering van de publieke ruimte en de verruwing in het openbaar vervoer, ziekenhuizen en zwembaden, maken duidelijk dat wij ons simpelweg geen permissiviteit kunnen permitteren. Er is na acht jaar Paars veel herstelwerk te doen!

Dit alles neemt niet weg dat er zeker terreinen zijn waarop mijn fractie de regering wél heeft gesteund. De maatregelen die genomen zijn op het terrein van de veiligheid (de versterking van de verschillende schakels in de strafrechtsketen) konden over het algemeen rekenen op onze steun. Aparte vermelding verdient de wetgeving die tot stand is gebracht ten aanzien van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Onder deze minister heeft het werk van Maarten van Traa zijn voltooiing gekregen, via met name de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden. Dat is een compliment waard.

Ik wil overigens niet verhelen dat mijn voldoening daarover een forse deuk heeft opgelopen, nu is gebleken dat het informantendom niet adequaat wettelijk geregeld is én doordat de criminele burgerinfiltrant weer in beeld lijkt te komen. Het eerste (het regelen van het informantendom) moeten wij echt zo spoedig mogelijk doen, het tweede moeten wij echt niet doen en niet willen a. vanwege de onacceptabele risico's voor de integriteit van de opsporing, b. omdat deze dubieuze methode ineffectief is, zoals in het IRT-tijdperk ondubbelzinnig gebleken is en c. omdat wij, als het om terrorismebestrijding gaat, niet voor niets aan de BVD nieuwe stijl toestaan wat wij voor politie en justitie om goede redenen hebben uitgesloten.

Ik maak in dit verband een korte opmerking over de identificatieplicht, mede met het oog op het feit dat bijna alle andere fracties daar ook over gesproken hebben. Wij hebben al aangegeven dat wij ons kunnen vinden in de benadering van de regering, waarbij een beperkte uitbreiding mogelijk is en waarbij dus niet wordt overgegaan tot een algemene identificatieplicht.

Een ander terrein waarop veel is gebeurd, betreft het vreemdelingenbeleid. Anders dan de VVD vindt de ChristenUnie niet dat het asielbeleid mislukt is, maar wij zijn er nog lang niet, zo voeg ik er wel aan toe! Ik maak nog enkele opmerkingen over het debat dat gisteravond in deze Kamer is gevoerd. De staatsrechtelijke regel in dit huis is dat er vertrouwen is zolang het tegendeel niet blijkt. Daar moet dus ook nu van uitgegaan worden. Ik vind het wel een onnodige complicatie dat de heer Kamp dat gisteravond niet heeft willen zeggen. Daardoor heeft hij willens en wetens mist c.q. onduidelijkheid gecreëerd over de positie van zijn fractie op dit punt. Dat is natuurlijk nooit sterk.

De nieuwe Vreemdelingenwet is, ondanks alle aarzelingen die wij op onderdelen hadden, door mijn fractie gesteund. Nu komt het aan op een goede uitvoering. De signalen daarover zijn niet ongunstig: verkorting van de gemiddelde lengte van de procedure lijkt inderdaad te worden gerealiseerd, de instroomcijfers ontwikkelen zich voorzichtig in gunstige zin en, in het verlengde van deze problematiek, de Koppelingswet lijkt goed te werken. Met dit laatste raken wij overigens wel aan de blijvend zwakke stee in het beleid: de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers wil nog altijd niet lukken. Daar zitten forse risico's aan, niet alleen voor de betrokken vreemdelingen, maar ook voor het totale asielbeleid en voor het draagvlak in de samenleving. Ik roep de staatssecretaris dan ook met klem op hier de allerhoogste prioriteit aan te geven. Gezien het belang van extra inspanningen op dit vlak, vraag ik mij wel ernstig af of de circa 21 mln euro in deze begroting die voor zowel de vrijwillige terugkeer als de verwijdering beschikbaar is, voldoende is.

Als ik daar een iets fundamentelere vraag aan toe mag voegen: hoe kijkt de staatssecretaris eigenlijk aan tegen het gegeven dat in Nederland het asielbeleid vooral een justitiële en daarmee een binnenlandspolitieke aangelegenheid is? Zou het niet veel beter zijn, wanneer het asielbeleid op de noemer van "internationale migratie" in belangrijke mate gerelateerd zou zijn aan Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking? Willen de bewindslieden de Kamer eens dienen, mede in het perspectief van de formatie volgend jaar, met een notitie houdende een strategische heroriëntatie op de plaats van de migratie- en vreemdelingenproblematiek in het totale Nederlandse beleid? Ik refereer in dit verband natuurlijk graag aan de aangenomen motie van mijn hand over een andere benadering van het internationale migratievraagstuk: toetsing van het vluchtverhaal in VN-voorzieningen in de regio met vervolgens "resettlement" in de lidstaten van een gemoderniseerd Vluchtelingenverdrag volgens afgesproken verdeelsleutels. Dit is een heel korte samenvatting van de inhoud van de motie die hier bijna Kamerbreed is aangenomen. De heer Kamp heeft daar gisteren ook over gesproken. De namen van een aantal woordvoerders van vandaag staan ook onder die motie. Hoe staat het in dat verband overigens met de aan de Kamer toegezegde kabinetsnotitie met het oog op de "global consultations" van de UNHCR? Daarover wil de Kamer nog met de staatssecretaris debatteren voordat die consultatie in december plaatsvindt.

Nu ik toch over moties spreek, merk ik tot slot op verrast te zijn door de mededeling op pagina 180 van de begroting over de motie-Rouvoet/Van der Staaij inzake de bekeerlingenproblematiek. Vermeld wordt dat "de staatssecretaris het beleid uitvoert zoals omschreven in de motie". Was dat maar waar! Mij is gebleken dat in verschillende procedures namens de staatssecretaris juist wordt gesteld dat de motie niets toevoegt aan het beleid en dat er derhalve geen betekenis aan hoeft te worden gehecht. Nu de vreemdelingenrechter in enkele zaken heeft uitgesproken dat deze redenering geen stand kan houden, neem ik aan dat hierin verandering zal komen. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt. Ik heb voor haar informatie een setje uitspraken meegenomen, zowel uitspraken waarin namens haar wordt betoogd dat er niets is veranderd en dat de motie geen betekenis heeft als uitspraken waarin die redenering naar de prullenbak wordt verwezen.

Over het gokbeleid, dat ook tot de portefeuille van de staatssecretaris behoort, zou veel te zeggen zijn. Wij hebben daarover morgen een debat en dan zal ik graag mijn punten daarbij betrekken.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. De erosie van het overheidsgezag is een onderwerp waar deze begroting, in het kader van de nieuwe strategische agenda, de vinger bij legt. Die erosie staat niet op zichzelf, zo wordt terecht gesignaleerd, maar houdt mede verband met afnemend ontzag voor autoriteit in het algemeen. Een boeiende vaststelling, maar hoe wil Justitie bijdragen aan herstel van overheidsgezag? Het antwoord wordt voor een belangrijk deel gezocht in een versterking van de rechtshandhaving. Het valt daarbij op dat in de begroting nogal relativerend wordt gedaan over gedoogpraktijken: gedogen is aangewezen bij maatschappelijk onbetekenende normafwijkingen. Dat is toch wel een ander geluid dan het devies "weg met het gedogen", dat door de minister-president recent is gesuggereerd als motto voor een volgend kabinet. Het roept ook vragen op. Wie bepaalt wat maatschappelijk onbetekenende normafwijkingen zijn? Biedt dit geen vrijbrief om allerhande regels in de praktijk feitelijk buiten werking te stellen? Ondermijnt gedogen juist niet ook het gezag van de wetgeving en de wetgever? Graag een reactie op deze vragen.

Misschien wel het meest bekende en omstreden terrein van gedogen is het drugsbeleid. Is dit een vreemde eend in de gedoogbijt of wil de minister serieus verdedigen dat het hier gaat om onbetekenende afwijkingen van de regels? In theorie is dit gedogen van coffeeshops overigens aan strikte voorwaarden gebonden, waaronder het afficheringsverbod. Gedogen blijkt echter nogal eens een besmettelijk verschijnsel. Wat komt er terecht van de naleving van het afficheringsverbod? Wanneer horen wij in dit verband nader over de uitvoering die is gegeven aan de motie hierover? Ik vraag dit ook tegen de achtergrond van het feit dat je via een scala aan websites verbluffend eenvoudig de weg kunt vinden naar de Nederlandse coffeeshops. Het zou mij niet verbazen als dit in de praktijk een stevige impuls is voor het drugstoerisme. Waarom worden dergelijke websites in de praktijk geen strobreed in de weg gelegd? Wij vragen de regering dringend hier zo spoedig mogelijk tegen op te treden.

Een geloofwaardige rechtshandhaving eist dat misdaad niet onbestraft blijft. De minister noemde drie jaar geleden bij de behandeling van de eerste justitiebegroting veiligheid een absolute topprioriteit. Helaas is Nederland in de achterliggende periode niet veiliger is geworden. Vooral de geweldscriminaliteit is nog steeds schrikbarend hoog. In het pas gehouden overleg over criminaliteitsbeheersing is hierover al uitgebreid gedebatteerd. Ook eerder in deze kabinetsperiode is gesproken over het gerichte beleid ter voorkoming en bestrijding van geweld op straat. Is er nu al meer zicht op de resultaten van het pakket aan maatregelen?

Het is zeker waar dat in de afgelopen periode een begin is gemaakt met de noodzakelijke inhaalslag voor de versterking van politie en justitie. Maar duidelijk is dat er in de toekomst nog veel meer moet gebeuren. Een fikse achterstand moet ook worden ingelopen ten aanzien van de handhaving van rechtsregels in de virtuele omgeving. Voor het belang van versnelling van de doorlooptijden in de strafrechtsketen wordt terecht vaak gewezen op de nadelen die aan de lange procesduur vastzitten voor dader en slachtoffer. Het is goed om in dit verband ook eens de aandacht te vragen voor de ongebruikelijke invalshoek voor degene die ten onrechte verdacht wordt van een ernstig misdrijf. Welk een onvoorstelbare schade kan dit in iemands leven aanrichten door die verdenking en ook nog eens die langdurige onzekerheid. In hoeverre spelen bij de prioriteitstelling in het strafrechtelijke onderzoek ook de effecten van de lange behandelingsduur voor de verdachte? Welke ruimte is er om tegemoet te komen aan de uitdrukkelijke wens van verdachte om te komen tot spoedige beslissing over vervolging en berechting? Ook een sepot wegens onvoldoende bewijs kan betekenen dat de verdenking iemand kan blijven achtervolgen. Wordt in de sepotpraktijk in alle gevallen van ontoereikend bewijs ook altijd consequent nagegaan of geseponeerd kan worden op basis van gebleken onschuld dan wel onterechte verdenking?

De capaciteit, maar ook bevoegdheidsvragen vragen extra aandacht in het licht van nieuwe ontwikkelingen. Ik denk hierbij aan het belang van bestrijding van terrorisme dat na 11 september een bijzondere urgentie heeft gekregen. Terecht worden daarom onder meer privacyregels aan een kritische heroverweging onderworpen. Als uitvloeisel daarvan acht de regering een uitbreiding van de identificatieplichten wenselijk voor situaties, waarin sprake is van een acute veiligheidsdreiging. Wij kunnen ons in deze lijn van gerichte uitbreiding van specifieke identificatieplichten vinden. Wel vraag ik nog welke rol de regering ziet voor de bestuurlijke kolom bij de voorziene uitbreiding.

Met deze voorstellen is nog eens beklemtoond dat het zoeken van de balans tussen bescherming van de veiligheid en het belang van de privacy een continu proces is, zoals de minister ook opmerkte in een algemene notitie die begin dit jaar is uitgebracht als uitvloeisel van de motie-Van der Vlies. In de notitie wordt onderkend dat het belang van de veiligheid privacyoffers kan vragen. Daarbij komt ook de discussie over het recht van veiligheid als grondrecht om de hoek kijken. Mijn vraag aan de minister in dit verband is of door het feit dat veiligheid niet meer expliciet als grondrecht in de Grondwet is opgenomen en bescherming van de persoonlijke levenssfeer wel, de balans in de praktijk van de wetgeving en jurisprudentie nu niet te gemakkelijk in het voordeel van de privacybescherming doorslaat.

De notitie is overigens wat theoretisch van karakter. Een praktische toespitsing ontbreekt. Als actie naar aanleiding van de aanslagen van 11 september is een werkgroep ingesteld die wel concrete knelpunten in informatievergaring en -uitwisseling in beeld moet brengen. Hoe breed is de taak van deze commissie? Kan het aanleiding zijn voor wijzigingen in de regelgeving ten behoeve van een meer effectieve opsporing van commune delicten? Een brede taakopdracht voor deze commissie zou onze voorkeur hebben boven een nieuwe werkgroep.

Een effectieve rechtshandhaving vraagt ook om een betere bestrijding van de schrikbarend hoge recidivecijfers. Bij de bespreking van de nota Criminaliteitsbeheersing heb ik in dit verband reeds het belang van de begeleiding van ex-gedetineerden onderstreept en samen met de collega's Van de Camp en Rouvoet een motie ingediend en toegelicht, waarin de regering wordt gevraagd om een beleidskader te ontwikkelen ten aanzien van ondersteuning van particuliere organisaties die resocialisatieprogramma's aanbieden. In aansluiting daarop hebben wij nu een amendement ingediend, waarbij wordt voorzien in subsidietoekenning aan de stichting Ontmoeting ten behoeve van woon-werkprogramma's aan ex-gedetineerden.

Een versterking van de rechtshandhaving, waarvan ik in het voorgaande enkele uitvloeisels heb besproken, verdient voluit onze steun. Datzelfde geldt voor het verbeteren van de kwaliteit van de wetgeving. Maar schieten deze zaken toch niet tekort voor een daadwerkelijk behoud en herstel van het overheidsgezag? Gaat de regering er niet te gemakkelijk vanuit dat burgers zich verplicht voelen de wet te gehoorzamen? Wordt door de individualisering van de moraal ook niet veel fundamenteler de plicht tot gehoorzaamheid aan de overheid ondermijnd? Is het Wetboek van Strafrecht niet goeddeels gebaseerd op een algemeen geldende moraal, die helaas aan het wegslijten is? Deze noties mis ik in de begrotingsstukken. Ik nodig de minister uit hierop nader in te gaan.

De fragmentatie van de moraal en de aantasting van het gezag is nauw verbonden met de secularisatie die zich in de achterliggende decennia een weg gebaand heeft. Ook de opvattingen van huidige grote paarse partijen zijn hierdoor sterk gewijzigd. In dit verband een citaat: "De Partij is diep overtuigd, dat de grondslagen der Nederlandse beschaving wortelen in het christendom. (...) Zij is ervan doordrongen, dat het bovenal de christelijke geest is, die ons volk de waarde en de vrijheid van de mens en zijn verantwoordelijkheid heeft doen beseffen en die het aanzien van ons volk in de wereld heeft bepaald. Zij acht het daarom een onafwijsbare eis, dat door versterking van deze geest zedelijke ontworteling en geestelijk nihilisme worden overwonnen." Tot zover het citaat.

Een aansprekende en ook actuele formulering. Inderdaad, zedelijke ontworteling en geestelijk nihilisme, die bedreigen ook het overheidsgezag. Die vormen mede de achtergrond van de criminaliteit. Het citaat is niet afkomstig uit het beginselprogramma van de SGP, maar dat van de VVD, van nog geen vijftig jaar geleden. In het PvdA beginselprogramma uit diezelfde tijd valt te lezen dat deze partij de fundamentele waarde van huwelijk en gezin erkent en dat de politiek gericht moet zijn op de bescherming en verheffing van dat gezin.

Als je dat soort citaten op je laat inwerken, wordt temeer duidelijk hoe door dit kabinet, in het bijzonder onder verantwoordelijkheid van Justitie, de oogst van de secularisatie is binnengehaald. Dit is immers stellig de achtergrond van fundamentele veranderingen in de wetgeving waarover wij in de afgelopen jaren al regelmatig de degens gekruist hebben: bordeelverbod, euthanasie, homohuwelijk. Deze wetsvoorstellen hebben gemeenschappelijk dat gebroken wordt met de klassiek-christelijke moraal. Fundamenteler is nog dat hiermee ook de ontkenning op de voorgrond trad van God als oorsprong van het overheidsgezag, aan wie de overheid gehoorzaamheid verschuldigd is. Daarmee wordt ook de verankering aangetast van de gehoorzaamheid van de burger aan de overheid als bijbelse plicht. Met andere woorden: het paarse beleid zelf heeft bijgedragen aan de erosie van het overheidsgezag.

Het zal duidelijk zijn dat ik in dit licht alleen maar kan herhalen dat ons oordeel over het justitiebeleid van dit tweede paarse kabinet sterk negatief uitvalt. De bezwaren tegen deze immateriële wetgeving zijn zo groot dat onze waardering voor de inzet bij andere, door ons gesteunde wetgeving op bijvoorbeeld het terrein van de rechterlijke organisatie en dat van het vreemdelingenrecht daarbij verbleekt.

Op het terrein van het asiel- en vreemdelingenrecht ga ik thans niet uitgebreid in. Of de nieuwe Vreemdelingenwet daadwerkelijk de noodzakelijke vereenvoudiging en verkorting zal brengen die zo nodig was, moet afgewacht worden. Wel kunnen wij vaststellen dat recent het aantal nieuwe asielverzoeken wat gedaald is. Ziet de staatssecretaris dat als een effect van de nieuwe wet of moet het aan andere oorzaken worden toegeschreven? Als zwakke stee is helaas het falende terugkeerbeleid gebleven. Welke verbeteringen verwacht de staatssecretaris nog deze periode te kunnen bewerkstelligen? Ook horen wij graag meer over de mogelijkheden voor een fundamentele omslag op de langere termijn waarbij toetsing en opvang primair in de regio van herkomst plaatsvindt.

De voorzitter:

U heeft nog één minuut over van de door u opgegeven spreektijd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank u. Ik zal echter mijn tekst afmaken, mogelijk ten koste van andere onderwerpen.

Nog een laatste vraag over het vreemdelingenbeleid: wat is de reactie van de regering op de recente uitspraken van prof. Schnabel over het te ruime gezinsherenigingsbeleid van Nederland, waardoor wij te maken hebben met een permanent hoge volgmigratie?

Als wij letten op de omstreden immateriële wetgeving is het triest om te moeten vaststellen dat Justitie zich welhaast als het meest paarse departement heeft ontpopt. De werkelijke topprioriteit van Justitie lijkt helaas veel meer bij deze paarse wetsvoorstellen te hebben gelegen dan bij zaken als de breed gedragen wens tot criminaliteitsbestrijding. De omstreden wetsvoorstellen hebben heel wat justitie-uren gevergd, niet in de laatste plaats door het begrijpelijke verzet dat in veel andere landen hiertegen bestaat. Ook van praktijkjuristen horen wij dat ze in contact met het buitenland vaak om verantwoording worden gevraagd voor de "ranzige" uitstraling van het Nederlandse justitiebeleid. Herkent de minister dit beeld? Betekent dit geen belemmering van het functioneren van de Nederlandse justitie in de internationale context?

Ook in de toekomst zullen wij met effecten van deze omstreden wetten te maken krijgen. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de woorden van collega Rouvoet over de averechtse effecten van de opheffing van het bordeelverbod. Wij hebben ook te maken met andere uitvloeisels van omstreden wetgeving. Ik noem het homohuwelijk. Als gevolg hiervan zag de zogenaamde "flitsscheiding" het licht; het versneld scheiden zonder rechterlijke tussenkomst via de oneigenlijke route van de omzetting van het huwelijk in een geregistreerd partnerschap. Wij betreuren het dat de staatssecretaris deze mogelijkheid vooralsnog wil laten voortbestaan.

De opeenvolgende veranderingen in de wetgeving rond het huwelijk hebben het wettelijk huwelijk van steeds meer wezenskenmerken beroofd. In het personen- en familierecht zijn in de afgelopen decennia in hoog tempo talloze wijzigingen aangebracht. In de literatuur wordt inmiddels gesproken over "de chaos in het familierecht". In Themis werd eerder dit jaar opgemerkt dat bij alle wijzigingen wetstechnisch veel fouten zijn gemaakt en een warrig systeem is ontstaan waarin zelfs ervaren civielrechtelijke juristen moeizaam hun weg trachten te vinden. Herkent de staatssecretaris dit beeld? Ernstiger dan wetstechnische fouten is echter nog de stuurloosheid die het personen- en familierecht uitademt. Welke inhoudelijke beginselen geven nog richting en consistentie aan dit rechtsgebied?

Ik rond af met de aansporing om de vaste grondslag voor het justitiebeleid te zoeken in het Woord van God. Het verschil tussen recht en onrecht, tussen gerechtigheid en ongerechtigheid wordt alleen bij dit licht gezaghebbend helder.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Na de lunchpauze beginnen wij met de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat. Hopelijk kunnen wij vanavond de behandeling van de begroting van Justitie afronden.

De vergadering wordt van 12.05 uur tot 12.55 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op de lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Ik geef het woord aan de heer Te Veldhuis tot het uitbrengen van verslag namens de commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven.

De heer Te Veldhuis:

voorzitter der commissie

Mevrouw de voorzitter. De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de stukken onderzocht die betrekking hebben op de heer G.J.C. Horn te Amsterdam.

De commissie is eenparig tot de conclusie gekomen dat hij terecht benoemd is verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De commissie stelt u daarom voor om hem toe te laten als lid van de Kamer. Daartoe dient hij wel eerst de verklaring en belofte af te leggen, zoals die zijn voorgeschreven bij de wet van 27 februari 1992, Staatsblad 120.

De commissie verzoekt u tot slot om de Kamer voor te stellen om het volledige rapport in de Handelingen op te nemen.

De voorzitter:

Ik bedank namens de Kamer de commissie voor haar verslag en stel voor, dienovereenkomstig te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De voorzitter:

De heer Horn is in het gebouw der Kamer aanwezig. Ik verzoek de griffier, hem binnen te leiden.

Nadat de heer Horn door de griffier is binnengeleid, legt hij in handen van de voorzitter de bij de wet voorgeschreven verklaringen en beloften af.

De voorzitter:

Ik wens u van harte geluk met het lidmaatschap van de Tweede Kamer. Ik verzoek u de presentielijst te tekenen en daarna in ons midden plaats te nemen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven