Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 25 januari 2001 over de beleidsnota biologische landbouw 2001-2004.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben dit algemeen overleg op de agenda van de Kamer gezet om een uitspraak van de Kamer te vragen over de positie van de biologische landbouw en die van het ministerie daarin. Biologische producten worden voorzien van het ecokeurmerk. Ze staan voor een herkomst, waarbij de scherpste eisen van dierwelzijn, milieu en landschappelijke inpassing de leidraad zijn. Daar is veel kennis voor nodig. Dat vraagt om een goede marketing en communicatie naar de consument. Het vraagt ook om inzet van de ondernemers die de productie ter hand nemen. De fractie vindt verder dat het ministerie zich onvoldoende inzet om het vliegwiel van de biologische sector in beweging te zetten. Hiervoor is een actiever beleid nodig en dus ook een groter budget. Vandaar dat ik de volgende motie indien, mede namens de heren Stellingwerf en Poppe en mevrouw Vos.

De WaalkensKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in de periode 2001-2004 277 mln. gulden beschikbaar stelt voor de biologische landbouw, waarvan 106 mln. gulden via de fiscale regeling van de duurzame ondernemingsaftrek;

overwegende dat de groei van de biologische landbouw trager verloopt dan gepland;

van mening dat de extra beschikbaar gestelde gelden deze vertraging onvoldoende oplossen;

van mening dat stimulering van de productie vooralsnog nodig blijft om de gewenste groei van de biologische landbouw te realiseren;

constaterende dat de regering de stimuleringsregeling voor biologische landbouw (RSBP) wil beëindigen met ingang van 2003;

voorts constaterende dat voor de varkens- en pluimveehouderij geen stimuleringsregeling bestaat;

verzoekt de regering, bij de Voorjaarsnota 2001 extra gelden beschikbaar te stellen voor de biologische landbouw in een omvang en op een wijze die effectief bijdragen aan de groei van de biologische landbouw;

verzoekt de regering, de stimuleringsregeling te verbreden naar de varkens- en pluimveehouderij, te verlengen in 2003 en 2004 en huidige knelpunten in de regeling op te lossen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Stellingwerf, M.B. Vos en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (27416).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Financieel gaat het Nederland nog steeds voor de wind. De meevallers stromen binnen, maar dit kabinet – minister Brinkhorst is in dit geval ons aanspreekpunt – houdt de hand op de knip als het gaat om de biologische landbouw. Mijn fractie vindt dat, eerlijk gezegd, onbegrijpelijk. Er is een voedselcrisis aan de gang in Europa en in Nederland zitten wij nog steeds met een groot probleem rond de intensieve veehouderij en de mest. De biologische landbouw die in staat zou zijn om voor dat type problemen voor een deel een oplossing te bieden, wordt na 2002 gekort. Er wordt geen geld meer beschikbaar gesteld voor omschakeling. Varkensboeren en pluimveehouders vinden een gesloten deur bij deze minister. Wij vinden het onbegrijpelijk dat deze D66-minister de kans die de biologische landbouw biedt niet met beide handen aangrijpt om juist via deze sector een oplossing voor een aantal belangrijke problemen met milieu, natuur en landschap te bieden. Zo blijft het doel dat de minister heeft, 10% in 2010, wel erg vrijblijvend.

Wij vinden dat het omschakelingsplan na 2002 moet worden voortgezet en dat er ook ruimte moet zijn voor varkens- en kippenboeren. Wij ondersteunen de motie van de Waalkens op dit punt, die wij mede hebben ondertekend, dan ook van harte. Wij vinden dat het voorstel van de minister, dat hij tijdens het overleg heeft gedaan, namelijk dat hij in 2002 met een evaluatie zal komen en dat wij dan wel verder zullen zien, geen oplossing is voor de sector. Die moet namelijk zekerheid worden geboden. Men moet nu weten waar men de komende jaren aan toe is. Bovendien zal er een gat gaan vallen in de regeling zoals wij die kennen. Wij vinden dat dus geen oplossing.

Een tweede belangrijk probleem vinden wij het feit dat de minister ook op het gebied van de consumentenaanpak tekortschiet. Een grote publiekscampagne kunnen wij niet verwachten met de inzet van de minister. Ten slotte is ook het Platform Biologica straks gedoemd om flink te gaan bezuinigen en zal op een houtje moeten bijten. Dat lijkt ons onterecht. Vandaar dat wij een motie die straks door de heer Stellingwerf zal worden ingediend, zullen ondersteunen.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ook wij hebben in het overleg geconstateerd dat er nogal een spanning zit tussen het doel dat de regering zegt na te streven en de middelen, die men daarvoor wenst in te zetten. Wij constateren dat er vooral sprake is van afbouw, afbouw van de omschakelingsregeling en afbouw van de basisfinanciering van het Platform Biologica. Afbouw is wat ons betreft een niet erg stimulerend beleid. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is de basisfinanciering van het Platform Biologica te beëindigen;

overwegende dat:

  • - het platform een centrale rol speelt in het bundelen en verspreiden van kennis aangaande de biologische landbouw;

  • - de regering de ontwikkeling van biologische landbouw de komende jaren krachtig wil stimuleren;

  • - het Platform Biologica in dat proces een onmisbare rol dient te vervullen;

verzoekt de regering, de subsidie voor het Platform Biologica gedurende de looptijd van het plan van aanpak ten minste in stand te laten en in samenspraak met het platform te bezien op welke manier de daar aanwezige kennis zo goed mogelijk kan worden benut met het oog op het behalen van de in het plan opgenomen doelstellingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf en M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (27416).

De heer Ter Veer (D66):

Mevrouw de voorzitter! Zoals gezegd in het algemeen overleg, te onderscheiden zijn vier voedselstromen: gangbaar, biologisch, transgeen en via capsules. Biologische landbouw is dus een van deze vier. Zoals voor alle geldt: er is veel goeds te melden, maar soms gaat er wat mis. Biologisch geproduceerd voedsel smaakt lekker en geeft een goed gevoel, maar ook in biologische landbouw worden planten ziek en is de voedselveiligheid niet automatisch gegarandeerd. Sommige biologische boeren worden rijk, maar deze week staat in het Agrarisch dagblad dat bijvoorbeeld in Oostenrijk een aantal biologische boeren failliet gaat. Voedselproductie gaat ook over geld. Soms is er sprake van list en bedrog. Deense bioboeren zijn het slachtoffer geworden van zwendel met niet biologisch veevoer. Heeft de minister kennisgenomen van het feit dat er bij het keurmerk Skal sprake zou te zijn van een augiasstal die de oud-directeur van de Consumentenbond Westendorp niet wenst op te ruimen?

Wij verheugen ons in al wat goed gaat in de biologische landbouw. Wij steunen het beleid van de minister op dit punt. De heer Meijer zal mede namens ons een motie indienen, met daarin suggesties voor verbetering. Laten wij niet bij voorbaat in katzwijm vallen als het term "biologische landbouw" valt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat laatste roept nogal wat vragen op. Blijkbaar is D66 geen fan van de biologische landbouw.

Zal de heer Ter Veer de motie-Waalkens steunen, waarin onder meer om financiering na 2002 en een uitbreiding in de richting de varkenshouderij wordt gevraagd?

De heer Ter Veer (D66):

Nee. De motie van de heer Meijer en mij verdraagt zich niet met de motie van de heer Waalkens.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U vindt dat er na 2002 geen geld voor omschakeling beschikbaar moet blijven?

De heer Ter Veer (D66):

Wij beslissen nu niet over het geld dat in 2002 wordt uitgegeven. Het gaat niet om de digitalisering van de vragen: ben je voor biologische landbouw, wie biedt het meest, wie vraagt het langst en wie durft daarna nog te stellen dat het weer niet goed is?

Deze minister heeft in dit begrotingsjaar en in zijn nota voor het stimuleren van de biologische landbouw een voortreffelijke inspanning geleverd, ook in financieel opzicht. Succes is niet met subsidie te koop. Laten wij dat nou eens eindelijk onder ogen zien. Het gaat om veel meer aspecten. Het gaat ons niet aan, over de mandaatsperiode van dit parlement heen te regeren over de jaarlijkse besteding van subsidiegelden.

De heer Waalkens (PvdA):

Als de heer Ter Veer een uitbreidingsregeling bepleit, gaat dat dan ten koste van het budget dat hij nu beschikbaar stelt voor de omschakelingsregeling? Is dat de strekking van de motie die straks wordt ingediend?

De heer Ter Veer (D66):

Er zal sprake zijn van enig geld dat uit enig ander fonds van deze minister moet komen. Het is heel goed mogelijk dat dit het stimuleringskader in algemenere zin is. Dat kent immers een chronische onderbesteding. De minister is creatief genoeg om dekking te vinden voor de subsidieposten die in de motie worden aangedragen.

De heer Waalkens (PvdA):

De heer Ter Veer pleit dus concreet voor meer geld voor de biologische landbouw. Is het dan niet vreemd dat hij mijn motie niet wil ondersteunen?

De heer Ter Veer (D66):

De motie van de heer Waalkens gaat over te veel dingen. Daarnaast wordt in die motie het taboewoord "Voorjaarsnota" gebruikt. Ik wil daarop geen voorschot nemen, zoals ook in andere discussies wordt geprobeerd.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik ben blij dat wij in dit huis ook over taboes kunnen spreken.

De heer Poppe (SP):

Bedoelt de heer Ter Veer te zeggen dat alle financiële besluiten die nu genomen worden, deze regeerperiode niet mogen overschrijden? En geldt dat voor alles, of geldt dat alleen voor dit geval?

De heer Ter Veer (D66):

Nee. Dit gesprek is een uitvloeisel van de begrotingsdiscussie. Daar gaat die nota over. Wij hebben het nu over de besteding van de gelden in dit begrotingsjaar.

De heer Meijer (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben een goed overleg gehad over de biologische landbouw. Daarin is uitvoerig besproken hoe wij de komende jaren verder willen. Mede namens een aantal collega's wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in de periode 2001-2004 277 mln. gulden beschikbaar stelt voor duurzame en biologische landbouw;

overwegende dat de groei van de biologische landbouw trager verloopt dan gepland;

van mening dat stimulering van de productie vooralsnog nodig blijft om de gewenste groei van de biologische landbouw te realiseren;

constaterende dat onder andere voor de varkens- en pluimveehouderij en kleine teelten geen stimuleringsregeling van toepassing is;

constaterende dat de regering de stimuleringsregeling voor biologische landbouw (RSBP) met ingang van 2003 wil beëindigen;

verzoekt de regering, de stimuleringsregeling met ingang van 1 januari 2001 te verbreden naar alle veehouderijsectoren en naar alle teelten en voorts einde 2002 een evaluatie te laten plaatsvinden met betrekking tot een eventuele verlenging van deze regeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Th.A.M. Meijer, Ter Veer, Snijder-Hazelhoff en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (27416).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik proef nu een koerswijziging ten opzichte van de opstelling van de heer Meijer in het overleg. Toen was hij er heel duidelijk voor dat er meer geld zou moeten komen, ook na het jaar 2002. Dat is blijkbaar van de baan. Hij vindt nu dat er geëvalueerd moet worden; dan zien we wel verder. Daarmee blijft de onzekerheid over de situatie na 2002 voor de sector bestaan. Men weet niet waar men aan toe is. Is dat voor u geen probleem? Waarom bent u niet bereid om meer geld ter beschikking te stellen voor de biologische landbouw? Nu gaat ...

De voorzitter:

U hoeft niet zelf het antwoord te geven.

De heer Meijer (CDA):

Ik heb tijdens het overleg geen enkele keer gepleit voor meer geld voor de biologische landbouw op dit moment. Dat heb ik vooral niet gedaan omdat er sprake was van onderuitputting. Eerst zal in de periode tot en met 2002 moeten blijken dat mensen die willen omschakelen zich inderdaad massaal aanmelden om daarvan gebruik te maken, zeker nu het met deze motie wordt uitgebreid over alle teelten en sectoren. Als dan blijkt dat er enorm op ingeschreven wordt, dan zal niemand in deze Kamer erop tegen zijn om de periode te verlengen, desnoods met twee jaar, en om vervolgens te spreken over de vraag of er meer geld voor beschikbaar kan worden gesteld. Laat eerst de mensen die willen omschakelen tonen dat zij de bereidheid hebben. Dan weet ik zeker dat het goed komt. De CDA-fractie heeft er nooit voor gepleit om op voorhand meer geld beschikbaar te stellen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan blijft de onzekerheid over de situatie na 2002 voor de sector dus bestaan. Er is ook grote kans dat er een gat valt en dat er een jaar geen geld beschikbaar is. Hoe oordeelt u daarover?

De heer Meijer (CDA):

De minister heeft aangegeven dat de regeling in principe in 2002 afloopt. Wij hebben gezegd dat wij te zijner tijd moeten kijken of er behoefte aan is om die regeling te verlengen. Daar is de evaluatie ook voor bedoeld. Dan kijken wij zowel naar een verlenging van de periode als naar het beschikbaar stellen van meer geld.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter! Wij hebben inderdaad een goed overleg gehad, zoals de heer Meijer al memoreerde.

De VVD-fractie heeft een duidelijke keuze gemaakt: 277 mln. gulden voor vier jaar, zowel voor de biologische als de duurzame landbouw. Het uitgangspunt daarbij is de markt. Dat is het beleid van deze minister en dat spreekt ons aan. Wij hebben er ook over gesproken dat wij in 2002 zullen evalueren en dat wordt nog eens bekrachtigd door de motie van de heer Meijer die de VVD-fractie ondersteunt. Dan gaat het ons vooral om de omschakeling naar de andere sectoren. Ook daarvoor heeft de VVD-fractie aandacht gevraagd in het overleg. De minister heeft toegezegd dat hij wil kijken naar afzetgaranties, maar dat gaat de VVD-fractie niet ver genoeg. Daarom hebben wij ook de motie-Meijer ondersteund.

Dan ligt er ook een motie van de heer Waalkens, maar die gaat naar de mening van de VVD-fractie te ver, omdat er direct een claim wordt gelegd voor de toekomst. De VVD-fractie wenst eerst te evalueren in 2002.

Ik heb nog een aanvullende vraag voor de minister, die aansluit bij wat de heer Ter Veer heeft ingebracht. De VVD-fractie heeft tijdens het algemeen overleg ook gevraagd naar een onderzoek naar voedselveiligheid en naar keurmerken en producten die Nederland binnenkomen. De minister heeft gezegd dat een onderzoek daarnaar gaande is. Juist vanwege de zaken die op dit moment spelen, vragen wij extra aandacht van de minister voor de problematiek die op Nederland en Europa afkomt.

De heer Waalkens (PvdA):

U hebt gezegd dat de markt haar werk moet doen. Waarom pleit u dan niet voor totale afschaffing van de omschakelingsregeling?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

De VVD-fractie heeft in het algemeen overleg duidelijk gezegd dat de markt in principe haar werk moet doen, maar dat er nu een stimulans nodig is om de zaak goed op de rails te zetten. De markt blijft het uitgangspunt. Daarom wil de VVD-fractie in 2002 ook evalueren. Wij willen kijken of er wel voldoende agrariërs zijn die in die markt willen stappen en of zij in staat zijn om die markt te bedienen. Wij willen ook kijken of de consument bereid is om die producten te kopen. Het zal een wisselwerking moeten zijn. Wij komen er niet door er alleen geld in te pompen. Wij moeten de agrariërs ook de kans geven, om te schakelen en wij zullen moeten kijken of de markt dat oppakt.

De heer Waalkens (PvdA):

U gaat uit van de markt. Het is op zichzelf ook terecht dat de vraag leidend moet zijn. Zijn er in de aanloop dan geen stimuleringsregelingen nodig? U pleit voor een uitbreiding van de regeling binnen het budget. Wordt dat wat nu op de rit wordt gezet niet gekort door de uitbreiding die u voorstaat?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Nee, wij hebben voor de komende vier jaar een fors bedrag en wij kunnen daar voorlopig zeker mee vooruit. Als wij in 2002 evalueren, zullen wij kijken welke stappen wij vervolgens nog moeten zetten.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter! Ik wil allereerst graag enkele algemene opmerkingen maken, want naar mijn gevoel is er een beeld opgeroepen dat niet klopt met de werkelijkheid. De ontwikkeling van de biologische landbouw in Nederland verloopt gunstig, al kan het natuurlijk altijd sneller. Er is sprake van een toenemende vraag naar biologische producten, er zijn meer biologische producten in het assortiment van de retail, er zijn in 2000 meer aanvragen geweest in het kader van de omschakelingsregeling dan ooit, het eerste ketenbusinessplan van de biologische varkenshouderij ligt er en de organisaties uit de ketens, zijnde CBL, LTO, Platform en de Rabobank, hebben elkaar gevonden om gezamenlijk de biologische markt te ontwikkelen en ik juich die aanpak toe. Er begint dus nu een cultuur te ontstaan waarin de biologische landbouw ook vanuit de verschillende sectoren sterk in ontwikkeling is. De biologische landbouw is dus in beweging, maar het kan uiteraard altijd beter en ik wil mij daar dan ook graag voor inzetten. Ik wil daarom met kracht vooral de suggestie van mevrouw Vos verwerpen dat deze minister de biologische landbouw laat zitten. Ik mag dan wel een andere aanpak kiezen, maar dat is volgens mij een aanpak die meer perspectief biedt dan de aanbod- en subsidiegerichte benadering van mevrouw Vos, maar dat betekent geenszins dat er geen sprake is van een actieve inzet. Dit kabinet zet driemaal zoveel geld voor biologische landbouw in dan in de afgelopen periode. Het is volgens mij ook om die reden dat de heer Waalkens bij de begrotingsbehandeling een motie van mevrouw Vos heeft afgestemd. De afgelopen maanden is er niets wezenlijks gebeurd om de actieve lijn van bevordering van de biologische landbouw binnen de totale noodzaak van verduurzaming van de Nederlandse landbouw op een ander spoor te zetten.

In de richting van de heer Ter Veer merk ik op dat er bij SKAL een onderzoek wordt verricht omdat ook ik kennis heb genomen van de verschillende problemen die daar spelen. Op korte termijn zal er overleg plaatsvinden tussen het bestuur van SKAL en het ministerie over het teruggeven van de onderzoekopdracht door de commissie-Westendorp. Ik wil dat overleg even afwachten, maar wellicht zal dat leiden tot een breed onderzoek naar het functioneren van SKAL, want het is natuurlijk van groot belang dat daarover geen twijfel bestaat. Ik wil er daarom op dit ogenblik dan ook geen nader oordeel over geven, maar het zal wel duidelijk zijn dat ook ik niet geheel zonder zorgen ben.

Mevrouw Snijder vroeg nog naar het onderzoek naar de keurmerken. In het AO heb ik gezegd dat het in beginsel een zaak van de sectoren zelf is, maar ik ben het met haar eens dat wij op het ministerie toch een goed beeld moeten hebben van de eventuele knelpunten. Ik zeg dan ook graag toe dat wij er nog eens naar zullen kijken. Wellicht is het het handigst als ik een overzicht krijg van die verschillende keurmerken en vervolgens in overleg treed om te zien of er op dat punt niet wat meer helderheid kan worden geboden. Nogmaals, het inzetten van keurmerken is toch een zaak van het bedrijfsleven zelf. Ik neem aan dat mevrouw Snijder dat met mij eens is.

Mevrouw de voorzitter! Ik heb al gezegd dat in het beleid de vraaggerichte benadering centraal staat, het afstemmen van het aanbod op de vraag. Juist dezer dagen hebben wij in Denemarken en Oostenrijk gezien dat het aanbod van biologische producten de vraag overtreft. Dat is een zorgelijk punt en precies de situatie waarvoor ik de Kamer wil waarschuwen. Tegen die achtergrond heb ik ook gezegd dat ik graag wil evalueren. Mevrouw Vos en de heer Waalkens komen niet weg van dat centrale punt. Ik wil het helemaal niet polemisch stellen, maar ik zou het zeer betreuren als de Kamer geen oog heeft voor dat centrale aspect. Er zijn nu inderdaad geleidelijk aan ontwikkelingen naar de markt en ik hoop dat die ook positief worden opgepakt. Ik heb al gesproken over de ketenbusinessplannen. Het komende jaar zullen er niet minder dan vijf nieuwe businessplannen in de ketens tot ontwikkeling komen. Uit die plannen kunnen wij zien wat nu de meest effectieve instrumenten zijn. Het gaat niet zozeer om de vraag of wij wel of geen geld inzetten, de vraag is welke instrumenten worden ingezet om een vraaggerichte benadering te stimuleren. Dat is volgens mij het belangrijkste verschil met de motie van de heer Waalkens, gesteund door mevrouw Vos. Het meest sterke punt is dat er maatwerk wordt geleverd en daarmee blijkt ook, zoals ik zojuist al heb gezegd, dat er meer geld beschikbaar is uit de omschakelingsregeling dan op dit ogenblik wordt afgezet. Er blijft geld over en dat wil ik dus liever niet. De Kamer spoort mij regelmatig aan om toch ook op innovatie in te zetten. Middelen die in de biologische landbouw overtollig zijn, kunnen niet gaan naar de verduurzaming van de landbouw als geheel.

Voorzitter! Wanneer aan de hand van businessplannen blijkt dat omschakeling het grootste knelpunt is, wil ik die omschakeling blijven steunen. Echter, dan moet er tussen partijen sprake zijn van samenwerking op meerjarige basis om het evenwicht tussen vraag en aanbod te bewaren. Ik denk hierbij aan de ontwikkeling in Flevoland waar een coöperatie bestaat – ik mag geen reclame maken – die inderdaad heel duidelijk naar de vraag kijkt en vervolgens op grond daarvan de telers aanstuurt. Dat lijkt mij de beste garantie voor het van de grond brengen van de biologische landbouw. Die nieuwe aanpak moeten wij een kans bieden. Natuurlijk duurt het enige tijd voordat de ketenaanpak tot resultaten leidt, maar ik ben ervan overtuigd dat dit de enig juiste weg is. Tegen die achtergrond handhaaf ik de omschakelingsregeling voor 2001 en 2002 en ik wil de nieuwe aanpak in 2002 evalueren. Dat doe ik als handreiking aan de Kamer, maar eigenlijk is het ook een handreiking aan mijzelf. Immers, ik vind het een goede gedachte dat niet per se wordt uitgesloten dat er na 2002 nog iets moet gebeuren, maar dan wel onder de druk van innovatie en ketenbenadering. Aan die evaluatie zal ik consequenties verbinden. Als de conclusie is dat de omschakelingsregeling het meest effectieve instrument is, zal ik haar handhaven en een budget reserveren. Echter, om dat nú al dit te doen, gaat mij te ver. Daarbij speelt onzekerheid in de richting van de sector, zoals bedoeld door mevrouw Vos, geen rol. Ik meen dat er sprake zou zijn van onverantwoord gedrag omdat het erom gaat, de sector te stimuleren en te prikkelen. Dat is de taak van het ministerie. Tegen die achtergrond vind ik de motie-Waalkens voorbarig. Tot mijn spijt – ik vind haar sympathiek en wat er in deze sector kán gebeuren, moet daar gebeuren – moet ik de aanvaarding van deze motie ontraden.

Voorzitter! De heer Meijer heeft het element van de evaluatie ondersteund en daarvoor ben ik hem erkentelijk. Vervolgens gaat het voornamelijk om de vraag of het gewenst is, het bestaande omschakelingsinstrument onverkort toe te passen op de varkens- en pluimveehouderij. Men zal zich herinneren dat ik in het AO heb gesproken over het ketenbusinessplan van retailer, slachterij en 15 varkenshouders, dat nu ter tafel is gebracht. Deze partijen willen samenwerken in het kader van een driejarig overleg en een contract afsluiten. In het raam van dit businessplan wordt niet gevraagd om een omschakelingsregeling, maar om garantiestelling en een fiscaal instrumentarium. Graag zou ik dit als het inzet-element willen gebruiken voor de dierlijke sector. Kortom, ik denk dat de dierlijke sector om andere instrumenten vraagt dan dat van de omschakelingsregeling. Men vraagt niet om investeringssteun of compensatie van opbrengstenverliezen, maar om garantstelling. Hierbij is overigens ook de goedkeuring van de Europese Commissie noodzakelijk.

Nogmaals, naast de genoemde garantievoorziening gaat ook een stimulans uit van het inzetten van fiscale instrumenten. Ik denk hierbij aan groen beleggen, de milieu-investeringsaftrek en de afschrijvingen op milieu-investeringen. Al die zaken kunnen, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage genereren tot 25%. Dit zijn de zaken waar het om gaat. Het gaat om het stimuleren, maar dan wel gericht op de dierlijke sector, waar de problematiek toch wat anders ligt. Het is tegen deze achtergrond dat ik de steun van de heer Meijer vraag voor de door mij geschetste aanpak. Onverkort de omschakelingsregeling voor de plantaardige sector toepassen op de dierlijke sector is echter eigenlijk in strijd met de visie die bijvoorbeeld vanuit de varkenshouderij, maar ook vanuit de pluimveehouderij naar voren wordt gebracht.

De heer Meijer (CDA):

Het woord "onverkort" staat niet letterlijk in de motie. Wij wensen de omschakelingsregeling zowel voor de plantaardige sectoren, en dan alle teelten, als voor de veehouderijsectoren. Uiteraard hadden wij ons kunnen beperken tot varkens en pluimvee, maar dan staan morgen de champignonkwekers op de stoep en overmorgen de struisvogelhouders. Ik weet dat wij ervoor naar Brussel moeten, maar wij willen de regeling voor alle sectoren gelijktrekken. De garantiestelling van de minister geldt pas achteraf. Het leed kan dan al geleden zijn door de bedrijven, die inmiddels over de kop zijn gegaan.

Minister Brinkhorst:

Ik begrijp dat, maar mij gaat het erom, dat geëigende instrumenten ter bevordering van de biologische productie in de dierlijke sectoren worden ingezet. Als de heer Meijer zijn motie in die zin wil aanpassen, heb ik er geen enkel probleem mee. Er kan een verbreding plaatsvinden. Hij heeft gelijk dat het niet alleen om de varkens- en de pluimveehouderij gaat. Ik zou heel graag maatwerk leveren. Een betrekkelijk generieke toepassing van een omschakelingsregeling werkt anders uit. In de plantaardige sector zal men in een periode van twee jaar bijvoorbeeld niet kunnen telen volgens de traditionele methode. Daarom is voor een periode van twee à drie jaar een investeringsimpuls noodzakelijk. In de dierlijke sector kan men meteen omschakelen, maar dan moet er als het ware een businessplan komen. Daarom is de garantiestelling zo belangrijk. Men is daar zelfstandig toe gekomen. Ik wil het ondernemerschap in de sector stimuleren en niet alleen de goede bedoelingen. Daarvan loopt niet alleen dit land, maar lopen ook vele andere landen over.

De heer Meijer (CDA):

De indieners van de motie zijn bereid om de motie aan te passen.

De heer Waalkens (PvdA):

Er wordt ingezet op een structurele, langere ondersteuning door middel van de garantieregeling. De stimuleringsregelingen kunnen dan toch niet per 2002 worden stopgezet? Een langere termijn is naar mijn idee meer dan de twee jaar die wij nog te gaan hebben. Dat conflicteert toch met elkaar? Bovendien gaat het geld dan van het huidige budget af.

Minister Brinkhorst:

Ik heb twee dingen gezegd. Het eerste is dat ik achter de omschakelingsregeling tot het eind van 2002 sta. Het tweede is dat ik bereid ben tot een evaluatie. Ik wil echter niet de suggestie wekken, dat willekeurig welke boer alleen maar vanwege de omschakelingsregeling begint te werken. Wij hebben samen geconstateerd, dat de vorige omschakelingsregeling niet functioneerde. Voor de huidige omschakelingsregeling, met een lager percentage dan de eerdere, een percentage dat ook afloopt, is het aantal aanmeldingen groter. Waarom erkennen de heer Waalkens en mevrouw Vos niet dat de huidige omschakelingsregeling ondertekend is en er dus geen aanleiding is, bij voorbaat een uitbreiding tot stand te brengen? Ik heb al drie keer gezegd dat ik bereid ben om te evalueren, maar wij gaan de geëigende instrumenten inzetten, vanuit een vraagbenadering, een ketenbenadering. Dat is absoluut de beste weg om de biologische landbouw te bevorderen. Er is geen woord ideologie bij. Het is praktisch en effectief.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister zegt dat het er vooral om gaat, dat er straks een te groot aanbod is en te weinig vraag. Is hij dan wel bereid om de omschakelingsregeling voort te zetten onder de voorwaarde, dat boeren die een omschakelingsregeling hebben een afzetgarantie uit de keten weten te overleggen aan de minister?

Minister Brinkhorst:

Mevrouw Vos is nog steeds het paard achter de wagen aan het spannen. Wij willen ondernemerschap in de richting van de biologische landbouw stimuleren. Daar zijn zij en ik het over eens. Wij willen een vraaggerichte benadering stimuleren. Het verschil is dat mevrouw Vos van mening is, dat het permanent maken of bijna permanent maken van de omschakelingsregeling per definitie de garantie is, dat biologische landbouw onder de beste omstandigheden tot ontwikkeling komt. Mijn perspectief is een ander. Ik heb mijn argumenten daarvoor gegeven. Ik vrees dat wij het op dit punt niet met elkaar eens zijn. Dat betekent niet, dat haar opvatting dat ik de biologische landbouw niet wil stimuleren gerechtvaardigd is. Ik hoop dat wij het daarover eens kunnen worden.

Ik ben de heer Meijer erkentelijk voor zijn opmerking en wij zullen in goed overleg een aangepaste motie opstellen.

De motie van de heer Stellingwerf en mevrouw Vos betreft het Platform Biologica. Het platform heeft absoluut een goede rol vervuld. De bestaande financiering, ƒ 900.000, wordt in 2001 gewoon voortgezet. In de periode 2002 tot 2004 zal er geld beschikbaar worden gesteld op basis van projectfinanciering. Geld wordt vooral ingezet voor degenen die in de markt functioneren. Platform Biologica is een interessant platform, dat interessante projecten kan opleveren maar op zichzelf niet produceert. Juist dat aspect is van groot belang. Projectfinanciering is van belang om te stimuleren dat het Platform Biologica onder optimale omstandigheden door kan gaan.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Het gaat mij vooral om de basisfinanciering. Wij staan eigenlijk nog aan het begin van een grote ontwikkeling op het gebied van de biologische landbouw. Daar is dit net opgebouwde kenniscentrum voor nodig. De lijn van de minister is dat het platform wordt afgebouwd.

Minister Brinkhorst:

Nee, ik denk dat het platform zeker een rol heeft te vervullen. Ik wil het geld evenwel optimaal inzetten in de ketens, in de productie en in de vraagstructuur. Het platform is dat niet. Het platform discussieert en stimuleert en is een projectstructuur. Het moet dus ook interessante projecten opleveren.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

De vraagstructuur kan niet zonder een kenniscentrum. Het platform is een kenniscentrum.

Minister Brinkhorst:

Het is inderdaad een kenniscentrum, maar er zijn ook andere kenniscentra. Tegen die achtergrond ontraad ik de motie van de heer Stellingwerf en mevrouw Vos. Ik ben hiermee aan het einde gekomen van mijn beantwoording, voorzitter.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven