Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van pluimveerechten (26473)

, en over:

- de motie-Th.A.M. Meijer over investeringen in ammoniakemissierechten (26473, nr. 15).

(Zie vergadering van 23 mei 2000.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter! Bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel drie weken terug heeft de VVD-fractie een duidelijke lijn neergezet. Het is belangrijk dat er draagvlak is voor het overheidsbeleid, dat de overheid overkomt als een betrouwbare partner en dat knelgevallen, dus juridische procedures en daarmee onzekerheden voor bedrijven worden voorkomen. Ik heb destijds gezegd dat het voor mijn fractie niet aanvaardbaar is dat wij bepaalde problemen en knelgevallen zomaar terzijde zullen leggen. Daarom heb ik destijds een amendement ingediend. Ik ben zeer content dat ik thans mag constateren dat met de VVD-fractie ook andere fracties vinden dat wij moeten trachten het aantal knelgevallen zoveel mogelijk te beperken en daarop actie willen ondernemen.

Namens de fracties van de VVD, het CDA, de SP, de SGP, de RPF en het GPV ligt er nu een nieuw amendement. Hiermee wordt het referentiejaar 1994 toegevoegd aan de drie jaar van het wetsvoorstel. Dit amendement beoogt het aantal knelgevallen te beperken. Met de keuze uit vier referentiejaren komt de overheid tegemoet aan de vraag om in te spelen op de toch bijzondere bedrijfspraktijk van de pluimveesector. Ook bedrijven die om wat voor een reden niet uit de voeten kunnen met de drie referentiejaren – denk bijvoorbeeld aan een renovatie van de stal om te voldoen aan nieuwe milieueisen – en bedrijven met een productiecyclus van meer dan één jaar hebben met de voorliggende wijziging meer mogelijkheden. Tezamen met de voorstellen in het wetsvoorstel, waarbij onder andere bedrijven die onomkeerbare investeringen hebben gedaan, een beroep kunnen doen op 1998, en de toezegging van de minister aan onder andere het project "het zuivere ei" is juist aan de voorkant, dus aan het voorkomen van knelgevallen, een invulling gegeven. De VVD rekent erop dat de minister deze mening deelt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Toen het wetsvoorstel plenair behandeld was en wij aan de stemming zouden beginnen, werd het toch van de agenda afgevoerd, omdat er onenigheid was over een amendement. Dat amendement werd door enkele woordvoerders als "destructief" verklaard, een woord dat de minister niet wenste over te nemen, hoewel hij erg veel bezwaar had tegen het amendement. De Kamer heeft zich daarover niet uitgesproken. Daarna is intensief overleg gevoerd om eruit te komen. Er ligt nu een nieuw amendement voor, dat ik mede heb gesteund. Ik sta hier om dat te verantwoorden.

Dit amendement regelt, kijkend naar wat in de sector aan wensen leeft en wat daar als billijk mag worden beschouwd, minder dan het eerdere amendement. Dat is jammer, maar dit amendement doet in ieder geval heel veel goeds. In de politiek moet je wel eens genoegen nemen met het mindere ten opzichte van het meerdere als dat mindere je verder helpt op de weg die je dacht te moeten inslaan. Vandaar mijn handtekening onder het amendement. De enkele weken vertraging zijn wel te betreuren.

Tot slot vraag ik mijn collega's aandacht te besteden aan mijn amendement over de hobbykippen; ik durf dat haast niet meer te zeggen, want je moet maat houden. Ik wend mij ook tot de minister, die daar wat makkelijk overheen stapte. Het gaat om mensen die voor hun hobby kippen houden, die dat in verenigingsverband doen om bepaalde unieke rassen overeind te houden. Je kunt dan toch niet volhouden dat dat type kippenhouderij aan de mestproblematiek een bijdrage levert? De minister zegt nu: ze moeten dan maar pluimveerechten kopen. Dat betekent dat een hele machinerie op gang moet komen, want daarvoor moet men dan ook de geschikte rechtspersoon vormen. Je moet dan een mestnummer aanvragen en al dat soort zaken. Dat is nogal wat. Waarvoor is dat nou nodig? Een aantal van 230 schijnt het gemiddelde te zijn; 250 is een norm die op het niveau van Europese regelgeving in ander verband wordt gehanteerd. Vandaar mijn amendement. Ik hoop dat én de minister én de Kamer dat terwille van die bepaald niet milieuonvriendelijke activiteit in de hobbysfeer accepteren en over hun bezwaren heen stappen.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! In het vorige overleg in deze zaal heb ik de woordvoerster van de VVD geprezen vanwege haar doortastendheid, dit in tegenstelling tot haar voorganger in de vorige periode die dit dossier behandelde. De VVD had nu wel een eigen mening, een eigen visie, een eigen lijn om de sector, waar mogelijk, tegemoet te komen. Ik sprak dus lovende woorden uit voor de nieuwe woordvoerster. Ik moet helaas constateren dat de VVD vandaag een "blauwtje" heeft gelopen – dit naar de heer Blaauw – want de VVD is weer terug in het hok nadat een van de coalitiepartners het amendement "destructief" moest noemen. Daarmee was het snel naar voren komen van de VVD weer ongedaan gemaakt.

Er is nu een gewijzigd amendement dat een minder stringent aftreksel is van het oorspronkelijke. Het oorspronkelijke amendement was bedoeld om niet, zoals bij de Wet herstructurering varkenshouderij, met een groot aantal knelgevallen te blijven zitten. Wij moeten nu nog maar afwachten of dit amendement de knelgevallen volledig zal dekken. Dat was de opzet, maar het is teruggedraaid tot maar een klein onderdeel, alleen een nieuw referentiejaar, hopende dat een deel van de problemen wordt opgelost. De CDA-fractie blijft echter van mening dat het oorspronkelijke amendement de problematiek echt dekte en zij vindt het nog steeds jammer dat dat niet is doorgezet. Er is veel tijd verloren gegaan. Ondanks dat zal de CDA-fractie voor het amendement van mevrouw Snijder stemmen.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Mijn fractie heeft steeds onomwonden duidelijk gemaakt dat wij niet voor meer kippen zijn, maar wij wensen tegelijk dat de reorganisatie van de pluimveehouderij sociaal verantwoord van start gaat. Pluimveehouders en hun gezinnen moeten niet onnodig tussen wal en schip terechtkomen. Wij moeten namelijk beseffen dat met deze wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van de pluimveerechten een begin wordt gemaakt om in de pluimveestapel enerzijds een plafond te leggen en anderzijds het aantal te houden kippen te koppelen aan mestafstoot en dat door afroming bij verhandelen van kippenrechten op termijn de pluimveestapel in zal worden gekrompen. Overigens zijn wij er geen voorstander van om bij mestevenwicht de pluimveerechten weer af te schaffen, maar dit terzijde.

Om te voorkomen dat wij weer een valse start maken, zoals ook bij de varkenswet is gebeurd, had ik het amendement op stuk nr. 17 ingediend, omdat het amendement op stuk nr. 13 van mevrouw Snijder onzes inziens te veel ruimte gaf voor veel meer kippen. Na enig overleg is er nu een nieuw amendement gekomen ter vervanging van de amendementen Snijder en Poppe op de stukken nrs. 13 en 17. Mevrouw Snijder zei zojuist blij te zijn dat er nu zoveel steun voor haar amendement is. Ik ben blij dat mijn amendement op stuk nr. 17 de basis heeft gevormd voor dit nieuwe amendement. Dit nieuwe amendement betreft een nadere afbakening van de referentieperiode die ik had aangegeven. Het belangrijkste is dat het amendement door een aanzienlijk aantal leden is ingediend. Dit even om de loop der dingen duidelijk te maken.

Met dit amendement wordt voorkomen dat er onbedoelde knelgevallen ontstaan, waarmee de uitvoering van de wet door ingewikkelde juridische procedures wel eens belemmerd zou kunnen worden. Verder kan de minister van dit amendement niet zeggen dat dit zijn wetsvoorstel significant in de wielen rijdt. De VVD is dus niet terug in het hok, zoals de heer Meijer zei, maar is op de goede plaats terechtgekomen.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter! Bij de behandeling van het wetsvoorstel ter invoering van de pluimveerechten heb ik een beoordeling gegeven van de knelgevallenregelingen die zijn beschreven en van het feit dat in tegenstelling tot de Wet herstructurering varkenshouderij uit drie referentiejaren een keuze kan worden gemaakt. Bovendien worden de starters in 1998 nog apart behandeld. Het voorliggende amendement richt zich op een extra groep die aangemerkt kan worden als een knelgeval. Er is terecht aandacht voor de knelgevallen. De PvdA wil daar ook op aanspreekbaar zijn. De realiteit is echter dat 0,5 miljoen kilo fosfaat weer wordt toegevoegd aan de mineralenmarkt. Er is 400 mln. uitgegeven om de mineralenmarkt in evenwicht te brengen. Van dat bedrag is 2,4 miljoen kilo fosfaat uit de pluimveehouderij opgekocht. Als je dan via een amendement 0,5 miljoen kilo fosfaat weer op de markt toelaat, is dat dweilen met de kraan open. Erger nog, het is onzorgvuldig omgaan met belastinggeld. Er zal tussen de 15 en 20 mln. extra geïnvesteerd moeten worden om deze mineralen weer uit de markt te halen. De sloopregeling zal nog een aantal miljoenen extra kosten.

Hier kan en wil de PvdA geen verantwoordelijkheid voor nemen. De groep die voor deze knelgevallenregeling in aanmerking komt, heeft niet meegedaan aan de majeure taakstelling van beperking van de mineralen. Deze groep heeft geen beroep gedaan op de vrijstellingsregeling van 30% en wil nu alsnog extra rechten toebedeeld krijgen.

Voorzitter! Als het amendement wordt aangenomen, vraag ik de minister om het wetsvoorstel terug te nemen.

De heer Poppe (SP):

Dat laatste dreigement is zeer merkwaardig. Als het wetsvoorstel wordt ingetrokken, zijn wij nog verder van huis.

Het is nog maar de vraag of aanneming van het amendement tot deze toename van mest leidt. Er zijn wel veel cijfers, maar zij zijn niet allemaal even juist. Op basis van dit amendement kan niet iedereen extra kippen in de stal zetten. Het is gericht op onbedoelde knelgevallen. Er moet duidelijk aangegeven worden om welke reden men in een bepaalde periode minder kippen had. Waarom goochelt u met cijfers, terwijl iedereen weet dat het nattevingerwerk is?

De heer Waalkens (PvdA):

Ik zie het gevaar van uitbreiding van kippenrechten. Ik zie ook het gevaar van extra kilogrammen fosfaat op de mestmarkt. Ik vermoed dat die toename opgekocht zal moeten worden en dat wil ik niet.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik denk niet dat de minister het advies van de heer Waalkens zal volgen, want hij heeft zichzelf regelmatig tot een pure dualist verklaard. De minister zal de meerderheid van de Kamer respecteren. Gesteld echter dat hij dit wel doet, wat zijn daar dan de consequenties van?

De heer Waalkens (PvdA):

Ik adviseer op grond van onze stellingname de minister om het wetsvoorstel in te trekken als het amendement wordt aangenomen. Dan gaan wij door met de standstill.

De heer Van der Vlies (SGP):

U weet ook dat dit op langere termijn een uiterst ongelukkige zaak voor de sector is. De standstill heeft al lang genoeg geduurd

De heer Waalkens (PvdA):

U weet als geen ander dat politiek het maken van keuzes is. Ik ben absoluut niet gecharmeerd van dit amendement. Ik heb alle pogingen ondernomen om samen met de VVD tot een compromis te komen. Dat compromis was er ook en is nu ondergebracht in een ander amendement. Ik zeg namens mijn fractie dat wij, als dit amendement wordt aangenomen, de minister dringend adviseren om het wetsvoorstel terug te nemen.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! Dit is de plenaire afronding van een wetgevingsoverleg.

De voorzitter:

Om precies te zijn: de heropening van de plenaire afronding.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Inderdaad.

Voorzitter! De laatste weken hebben zich merkwaardige situaties voorgedaan. Enkele weken geleden werd samen met een belangrijk deel van de oppositie een oplossing voor dit probleem gezocht. Vervolgens waren er pogingen om in coalitieverband een compromis te sluiten en nu is er een amendement dat gesteund wordt door de gehele oppositie. Het eindresultaat is dus het amendement op stuk nr. 18. Aanvaarding van dat amendement door de Kamer betekent dat 1994 als referentiejaar wordt toegevoegd. Dat is minder dan in het amendement op stuk nr. 11 werd gevraagd, maar meer dan de wet biedt. Wij hebben evenals de heer Van der Vlies de conclusie getrokken dat dit blijkbaar op dit moment het meest haalbare is. Wij kunnen en moeten ons daar dan ook maar bij neerleggen.

Zowel de wet als het amendement op stuk nr. 18 beoogt groepsgewijs knelgevallen op te lossen. Dat laat onverlet dat er altijd nog onvoorziene en onbedoelde situaties kunnen zijn die om een eigenstandige beoordeling vragen, niet door de rechter, maar door de minister. Aangezien wij het stelsel veranderen, is het ook terecht dat de minister daar een oordeel over kan geven. Ik vind dat in al dit soort situaties een hardheidsclausule voorhanden moet zijn. De angst dat dit tot te veel werk zou leiden, is een slechte raadgever. Het is een volstrekt normaal juridisch vangnet. Juist het nieuwe amendement op stuk nr. 18 zal er de facto toe leiden dat het aantal hardheidsgevallen zeer beperkt is. In dit verband wil ik, evenals de heer Van der Vlies, het amendement dat ik zelf heb ingediend op stuk nr. 14 bij de Kamer in de aandacht aanbevelen.

De heer Ter Veer (D66):

Mijnheer de voorzitter! In de derde termijn ligt het zwaartepunt bij politieke kanttekeningen. Mijn politieke opmerkingen zijn de volgende. Met verwondering constateer ik dat elke nieuwe generatie landbouwpolitici er weer een is die zich ontpopt als dienstknechten van LTO. Het kenmerk van LTO is belangenbehartiging en dat is drieledig. Als je ze één vinger geeft, nemen ze de hele hand; als je ze 90% geeft, willen ze die laatste 10% en als je 99% hebt gegeven, willen ze die laatste procent. Dat is nu precies wat hier gebeurt. Wat is de straf die de politiek bereid is daarvoor op zich te nemen? 1,5 miljoen kippen meer, 500.000 kilo fosfaat extra, 18 mln. uitgeven voor dweilen met de kraan open om dat extra fosfaat weer weg te werken. En dat, zeg ik ook tegen mevrouw Snijder, is slechts de kleine straf. De grote straf is dat de goodwill voor landbouw die er in de rest van dit huis is, weer onder nul gaat. Wij praten zo veel over kleine onderwerpen, zoals de kippen – hoe belangrijk ook, maar waar een goede regeling voor was getroffen – dat de echte onderwerpen niet aan bod komen. Dan denk ik aan voedselproductie, aan groene ruimte, aan de internationale positie en aan de ontwikkeling van de biotechnologie.

Mijnheer de voorzitter! Het is met grote spijt dat ik deze beweging constateer en het is met grote betrokkenheid dat ik zeg wat ik in deze termijn zeg. Mijn fractie zal stemmen tegen het amendement op stuk nr. 18. Mocht het amendement worden aangenomen, dan zal ik mijn fractie voorstellen om tegen de wet te stemmen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Mevrouw Snijder mag dan tot de jongste generatie Kamerleden te rekenen zijn; ik in ieder geval tot de oudste. Dat kan de heer Ter Veer toch niet ontkennen.

De heer Ter Veer (D66):

Wij zijn gelijk binnengekomen. Wij overzien samen twintig jaar.

De heer Van der Vlies (SGP):

Kijk aan! Ik heb dat amendement met goede redenen ondersteund en ik heb hier de LTO niet over gesproken. Wat wilt u nu toch? Dus dat verwijt treft mij niet en dat mag u ook een ander niet zonder bewijslast maken.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Een constatering, mijnheer de voorzitter! Er was sprake van een marginaal verschil. Hier worden klinkklarenonsensverhalen verteld over miljoenen en over kilo's die absoluut niet overeenkomen met de beantwoording als het gaat om het referentiejaar 1994. Ik hoor nu uit de mond van de heer Ter Veer dat hij van zins is tegen het wetsvoorstel te stemmen als het amendement wordt aangenomen. Dat betekent dat hij niets aan de knelgevallen wil doen en dat hij niets voor de sector wil doen. Dat betekent ook dat de standstill van kracht blijft.

De heer Ter Veer (D66):

Politiek is beeldvorming en politiek is je grenzen kennen. Het zijn dan uiteindelijk de kleine dingen die de grote verschillen maken. Mijn fractie heeft absoluut geen waardering voor de "move" die de VVD hier heeft gemaakt.

De heer Poppe (SP):

Moet ik nu constateren dat ook D66 vindt dat het standstillprincipe overeind moet blijven, wat in de praktijk gewoon doorgroeien betekent, terwijl dit amendement een sociaal verantwoorde wetgeving biedt, waardoor er draagvlak bij de sector komt en er minder kippen komen. Met het voorstel van de heer Ter Veer komen er kippen bij.

De heer Ter Veer (D66):

Ik zal mijn fractie voorstellen om tegen de wet te stemmen.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Voorzitter! De brief die de minister ons na het debat op 23 mei heeft gestuurd, gedateerd 26 mei, was bijzonder verhelderend. Ik hecht eraan te zeggen dat de fractie van GroenLinks de minister volledig blijft steunen inzake het voorliggende wetsvoorstel in zijn oorspronkelijke vorm.

Wij betreuren het bijzonder dat een gelegenheidscoalitie nu met het stuk op nr. 18 een zogenaamd knelgevallenamendement voorlegt. Naar onze mening gaat dat regelrecht in tegen de teneur van dit wetsvoorstel. De minister zal zonder twijfel de aantallen, waarover zojuist enig debat plaatsvond, nader willen preciseren, maar hoe dan ook, er komen kippen bij, er komt mest bij.

Bij het debat op 23 mei kon ik door andere verplichtingen het antwoord van de minister helaas niet volledig bijwonen. Ik heb met waardering in de Handelingen gelezen dat hij de mogelijkheid opent om voor startende biologische pluimveehouders een AMvB te construeren die hun wat extra ruimte geeft.

Collega Van der Vlies deed op ons een dringend beroep inzake de sierkippen. Wij hebben het daar uitgebreid over gehad. Helaas, ook sierkippen produceren mest en wij zullen zijn amendement dan ook niet steunen.

Minister Brinkhorst:

Mijnheer de voorzitter! De strekking van het wetsvoorstel dat op tafel lag, was en is een bevriezing van de omvang van de pluimveestapel op het niveau 1995-1997, rekening houdende met bepaalde investeringen tot 6 november 1998. Volgens de memorie van toelichting was daartoe in een tweetal maatregelen voorzien: de uitbreidingsmogelijkheid voor grondgebonden rechten en de uitbreidingsmogelijkheid voor latente ruimte schrappen. Dat was de strekking. Volgens mij is iedereen het daarover eens.

Tegen deze achtergrond is het oorspronkelijke amendement van mevrouw Snijder evident in strijd met deze doelstellingen. Ik hecht eraan dat hier nog eens duidelijk vast te leggen. Daarom heb ik het aannemen van dit amendement ook krachtig ontraden en de Kamer gevraagd, zich nader te bezinnen op de voorzieningen die de wet al biedt ter voorkoming van knelgevallen, want daar ging het mevrouw Snijder om. Op de knelgevallen kom ik zometeen nog terug, want daarover worden in deze Kamer zeer veel indianenverhalen verteld, helaas ook door de indiener van het gewijzigde amendement.

Na die bezinningsperiode heeft mevrouw Snijder haar oorspronkelijke amendement ingetrokken. Tot mijn verbazing komt zij opnieuw met een amendement. Mevrouw Hermann heeft dat als een gelegenheidscoalitie gekwalificeerd. Naar mijn mening bevindt mevrouw Snijder zich met dit amendement in verkeerd gezelschap. De heer Poppe wilde namelijk 1992-1993 toevoegen. De heer Van der Vlies wilde de hobbykip toevoegen. En mijnheer Stellingwerf maakt het helemaal bont, want naast alle andere knelgevallen wilde hij nog een soort regeling waarin knelgevallen op individuele basis werden toegevoegd.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

De minister sprak net over indianenverhalen, maar dit is een indianenverhaal. Ik wil gewoon een hardheidsclausule. Dat is een volstrekt normaal juridisch instrument. De minister kan dan afwegen wat hij honoreert en wat niet. Dat is iets heel anders dan hetgeen de minister zegt.

Minister Brinkhorst:

De heer Stellingwerf heeft kennelijk, naast alle knelgevallen die zijn voorgesteld, behoefte aan een individuele beoordeling van hardheidsgevallen. Hij vindt dus dat de pluimveestapel in beginsel toch nog verder moet kunnen groeien.

De heer Poppe (SP):

Ik heb mijn verentooi maar even thuis gelaten.

De minister zegt dat in het amendement-Poppe werd gevraagd 1992-1993 toe te voegen. Dat is niet voor niks weggegaan. Er stond wel nog iets anders in dat amendement, namelijk dat het om duidelijk aantoonbare knelgevallen ging. De minister doet nu alsof wij zomaar zeiden "hatsiekadee", maar dat is niet het geval. Dit amendement is scherper – 1994 – en dat betreft helemaal niet het verhaal dat hier is verteld, namelijk dat er een enorme toevloed komt.

Minister Brinkhorst:

Naast het jaar 1994 wilde de heer Poppe ook nog ruimte scheppen voor de jaren 1992 en 1993.

Het kernpunt is, zoals verschillende geachte afgevaardigden hebben gesteld, dat een extra referentiejaar 1994 in potentie leidt tot 1,5 miljoen kippen extra. Dat betekent, hoe men het ook wendt of keert, ruim 500.000 kg fosfaat extra! Dat is in strijd met de doelstelling om te komen tot een reductie van de mestproductie met het oog op evenwicht op de mestmarkt. Dat is de kern waar het om gaat. Dat evenwicht, waarbij sommigen krokodillentranen huilen en anderen echte tranen, is noodzakelijk voor een verantwoorde invoering van het nieuwe wettelijke instrumentarium van de mestafzetovereenkomsten.

Er is geen reductie voorzien in het nieuwe amendement en zelfs geen bevriezing. Dat laatste zou conform het wetsvoorstel zijn. Er komt wel 500.000 kg fosfaat bij. Daarvoor wenst deze gelegenheidscoalitie 18 mln. extra te reserveren. De minister van Financiën moet daarvoor een extra beslagspotentieel krijgen. Ik moet zeggen dat ik dat als zonde van het geld kwalificeer. Het is bovendien niet nodig, omdat de vermeende knelgevallen van mevrouw Snijder zich naar mijn stellige overtuiging niet voordoen. Met de drie referentiejaren van de wet – dat is nog een jaar extra, mevrouw Snijder, ten opzichte van de varkens – en de voorziening in artikel 58k worden onbillijkheden van overwegende aard voorkomen.

Ik wil nog eens even zeggen welke voorzieningen getroffen zijn door deze minister met betrekking tot de knelgevallen. Men kan dan in gemoede niet volhouden dat het noodzakelijk is, naast datgene wat is voorzien door de regering, nog extra knelgevallen voor te stellen. Er zijn onomkeerbare investeringsverplichtingen voor de bouw van stallen met betrekking tot de uitbreiding. Dat moet blijken uit de verleende milieuvergunning of een aangevraagde milieu- en bouwvergunning. Dat geldt ook voor de melding in het kader van de besluiten akkerbouwbedrijven en melkrundveehouderijen milieubeheer. Een andere voorziening geldt voor varkenshouders die destijds hebben afgezien van het varkensrecht, omdat zij gingen omschakelen naar de pluimveehouderij. Ook is het jaar 1998 als voorwaardelijk referentiejaar daarbij gekomen. Het gaat om herstarters in referentiejaren die nagenoeg geen productie hadden en in 1998 wel. Ook de grondgebonden uitbreiders op basis van de grondgebonden rechten in 1997 en 1998 zijn toegevoegd. Daarnaast hebben wij nog voorzieningen getroffen voor bedrijfsoverdrachten in de referentiejaren, samenvoeging van bedrijven en tussentijdse transacties van mestproductierechten. Dat alles is voorzien als knelgeval. Mevrouw Snijder, u moet mij werkelijk eens uitleggen wat er dan nog aan de orde is met andere knelgevallen en dat u dat 18 mln. waard is.

Mijnheer de voorzitter! Ik ben buitengewoon verbaasd over deze stellingname. Ik moet u zeggen dat het afbreuk doet aan de door de VVD beleden wens om het mestoverschot zo snel mogelijk terug te brengen. Dat was namelijk een centrale doelstelling van mijn voor-voorganger bij de indiening van de Wet herstructurering varkenshouderij.

Mijnheer de voorzitter! Er is nog een ander punt. Mevrouw Snijder stelt dat er eigenlijk een knelgeval was voor degenen die in 1994 30% minder kippen hadden in de jaren 1995, 1996 en 1997. Ik geloof dat de heer Waalkens daar al over gesproken heeft. Het komt er in feite op neer dat het juist nu gaat om diegenen die in 1994 niet de noodzakelijke investeringen hebben gepleegd, maar in feite minder dieren zijn gaan houden. Dat is een eigen keuze geweest. Wij spreken tenslotte altijd ook over agrarische ondernemers als ondernemers. Zij hebben het kennelijk die drie jaar kunnen volhouden zonder vergaande bedrijfseconomische consequenties. Ik zie niet in, onder die omstandigheden, dat er dan een onbillijkheid van overwegende aard zou zijn. Want dat is uiteindelijk het criterium.

Ten slotte is het voor mij buitengewoon essentieel – ik heb dat de vorige keer ook gezegd – dat in de Kamer wordt ingezien dat het zeer inconsequent is tegenover de varkenshouderij. In de varkenshouderij werd ook een korting met 30% voorzien. Sommige bedrijven hebben ook afgezien van veevoedermaatregelen en zijn minder varkens gaan houden. Het is deze zelfde Kamer geweest die niettemin, niet alleen een stabilisatie, maar ook een korting heeft voorzien, waar ook de fractie van de VVD voor heeft gestemd. Het netto-effect hiervan is dus dat men kennelijk van mening is dat pluimveehouders beter moeten worden behandeld dan varkenshouders.

Voorzitter! Ik kom bij het amendement van de heer Van der Vlies. Ik geloof eigenlijk niet dat wij nieuwe argumenten hebben gewisseld. Ik moet dit amendement evenzeer ontraden en ik neem aan dat de heer Van der Vlies al goed bediend is door mevrouw Snijder door de steun die hij aan haar amendement geeft.

Hetzelfde moet ik zeggen over het amendement van de heer Stellingwerf, want zijn amendement wil nog eens een extra categorie van individueel te beoordelen knelgevallen toevoegen. Ook daarover hebben wij zojuist nog gesproken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 20.42 uur

Naar boven