Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 juni 2000 over vrouwen in het vreemdelingenbeleid.

De voorzitter:

Laten wij afspreken dat geen interrupties zullen worden gepleegd.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! In het overleg dat de Kamer vorige week heeft gevoerd met de staatssecretaris van Justitie over de positie van vrouwen in het vreemdelingenbeleid, is een aantal belangrijke en noodzakelijke verbeteringen aangebracht in de rechtspositie van vrouwen. Het gaat daarbij met name om het recht op voortgezet verblijf indien de partner overlijdt en om het afschaffen van het zoekjaar.

De fractie van de Partij van de Arbeid heeft in het bijzonder stilgestaan bij de positie van vrouwen die slachtoffer zijn geworden van geweld binnen de relatie. Wij hebben er in het bijzonder voor gepleit het voor deze vrouwen mogelijk te maken een huisvestingsvergunning te ontvangen indien zij hun relatie verbroken hebben en een aanvraag voor een vergunning tot voortgezet verblijf hebben ingediend. De regering heeft dit geweigerd met het argument dat toegelaten vreemdelingen al huisvesting hebben en bij een voortgezet verblijf dus geen huisvestingsvergunning nodig hebben. Deze redenering gaat juist voor de groep vrouwen over wie wij het hebben niet op. Het is meestal de vrouw die bij het verbreken van deze relaties uit huis gaat en opvang zoekt in een opvanghuis. Er is dus wel degelijk sprake van het ontbreken van huisvesting. Een huisvestingsvergunning is dan wel degelijk noodzakelijk. Opvanghuizen krijgen capaciteitsproblemen, er is geen doorstroming naar zelfstandige woonruimte en procedures duren gemiddeld twee tot drie jaar. Het nieuwste argument van de regering is dat er een alternatief zou zijn in de vorm van studentenhuisvesting en bijvoorbeeld pensions voor daklozen. Wij vinden dit nauwelijks van enige realiteitszin getuigen. Wij hebben herhaaldelijk bij dit punt stilgestaan en vinden het daarom noodzakelijk om nu aan de Kamer een uitspraak voor te leggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat vrouwen die in afwachting zijn van een vergunning tot voortgezet verblijf geen recht hebben op een zelfstandige huisvestingsvergunning;

overwegende, dat dit betekent dat vrouwen die een relatie hebben verbroken geen zelfstandige woonruimte kunnen betrekken, waardoor de druk op opvanghuizen toeneemt;

verzoekt de regering het mogelijk te maken dat bovengenoemde vrouwen over een zelfstandige huisvestingsvergunning kunnen beschikken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Dittrich en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2 (27111).

De heer De Wit (SP):

Mijnheer de voorzitter! De notitie over vrouwen in het vreemdelingenbeleid bevat enkele beleidswijzigingen die naar de mening van de SP-fractie een verbetering betekenen. Ik doel in het bijzonder op de gevallen van overlijden binnen drie jaar na aanvang van huwelijk of relatie en de gevallen waarin een relatie na drie jaar wordt verbroken. Wij vinden de wijzigingen duidelijk een vooruitgang. Wil de staatssecretaris bij de presentatie van het beleid aangeven, zoals ik tijdens het algemeen overleg al heb gevraagd, voor wie en per wanneer deze wijzigingen gelden, zodat daarover in de praktijk geen misverstand kan ontstaan?

Ik ben het eens met de fractie van de Partij van de Arbeid die bij motie voorstelt, vrouwen een zelfstandig recht op huisvesting te geven in die situatie waarin zij procederen voor voortgezet verblijf. De ervaringen met de opvang waarop zij nu zijn aangewezen, tonen aan dat deze oplossing niet aanvaardbaar is. Integendeel, zij leidt tot onaanvaardbare situaties. Ik ben het dan ook eens met de motie van de Partij van de Arbeid op dit punt.

Tijdens het algemeen overleg is uitvoerig gesproken over (seksueel) geweld als aparte grond voor het verlenen van een vergunning voor voortgezet verblijf. De SP-fractie is van mening dat bij herhaling voorkomend (seksueel) geweld een bijzondere omstandigheid oplevert die op zichzelf schrijnend genoeg is om voortgezet verblijf toe te staan. Om die reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning veelvuldig worden geconfronteerd met (seksueel) geweld door hun partner binnen hun huwelijk of relatie;

van mening, dat (seksueel) geweld binnen huwelijk of relatie een bijzondere omstandigheid oplevert die op zichzelf voldoende schrijnend is om afgifte van een zelfstandige verblijfsvergunning te rechtvaardigen;

verzoekt de regering (seksueel) geweld door de partner binnen huwelijk of relatie op te nemen als afzonderlijke toetsingsgrond waarop afgifte van een vergunning voor voortgezet verblijf mogelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3 (27111).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! De aanloop tot de toezegging verliep in het overleg enigszins moeizaam. Daarom vind ik het hier op zijn plaats nog eens te zeggen dat ik zeer blij ben met de toezegging van een redelijke termijn bij een verzoek om voortgezet verblijf, waardoor deze vrouwen recht op voorzieningen hebben als zij niet binnen vier weken een verzoek hebben ingediend.

Tijdens het algemeen overleg over het al dan niet verlenen van zelfstandig verblijfsrecht aan vrouwen heb ik al laten merken dat mijn fractie ongelukkig was met het onderscheid dat ontstond tussen overlijden en mishandeling, vooral toen daarbij de suggestie werd gewekt dat mishandeling, in tegenstelling tot overlijden, misschien nog wel een beïnvloedbare gebeurtenis zou kunnen zijn... Ik heb namens mijn fractie aangegeven dat naar onze mening alle criteria voor een zelfstandig verblijf onafhankelijk getoetst zouden moeten worden. Dat is het meest prangend in die gevallen waarin het gaat om (seksueel) geweld. Ik had een motie voorbereid, maar ik sluit mij graag aan bij de motie van de heer De Wit.

In het overleg heb ik erop gewezen dat er ten principale een tegenstelling bestaat tussen het afhankelijk verblijfsrecht en de doelstellingen van het emancipatiebeleid in Nederland, die door de fractie van GroenLinks worden gedeeld. De termijn van drie jaar voor afhankelijk verblijfsrecht duurt naar onze mening te lang en dient geen redelijk doel meer. Die termijn zou moeten worden teruggebracht tot een jaar. Hierover heb ik een motie voorbereid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de driejaarstermijn voor partners met een afhankelijke verblijfsvergunning een drempel opwerpt voor hun emancipatie, integratie en ontplooiing;

overwegende, dat deze langdurige afhankelijkheid van hun partner niet overeenstemt met de doelstellingen van het emancipatiebeleid dat de overheid voert;

tevens overwegende, dat kinderen van vergunninghouders na één jaar recht hebben op een zelfstandige verblijfstitel;

verzoekt de regering ook partners of gehuwden eveneens na één jaar in aanmerking te laten komen voor een zelfstandige verblijfstitel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (27111).

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer de voorzitter! Er zijn belangrijke verbeteringen aangebracht in de rechtspositie van vrouwen, zoals ook uit de stukken van de regering blijkt en ook uit de discussie van verleden week, zoals in de gevallen dat de partner binnen drie jaar komt te overlijden en ook wanneer de relatie na drie jaar wordt verbroken.

Expliciet wil ik nog eens zeggen dat de D66-fractie de motie ondersteunt die mevrouw Albayrak heeft ingediend en waarin wordt gevraagd het mogelijk te maken dat vrouwen in noodsituaties een zelfstandige huisvestingsvergunning kunnen krijgen. Dat is beter dan dat zij aangewezen zijn op opvanghuizen, want daar is de druk al veel te groot.

Wat er ook van het vreemdelingenbeleid zij, het moet natuurlijk wel goed worden uitgevoerd. Mijn fractie ontvangt steeds signalen dat er sprake is van veel te lange afhandelingstermijnen bij de diverse vreemdelingendiensten. Ik heb dit punt al eerder naar voren gebracht en ik wil nu daarover een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat vreemdelingen, die in Nederland een verblijfsvergunning aanvragen, vaak geconfronteerd worden met een veel te lange afhandelingstermijn van hun aanvraag;

overwegende, dat de achterstanden bij de vreemdelingendiensten met name in de grote steden groot zijn;

verzoekt de regering een plan van aanpak op te stellen, hoe de termijn van behandeling tot aanvaardbare proporties kan worden bekort, en dit plan van aanpak aan de Kamer toe te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Albayrak en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (27111).

De heer Kamp (VVD):

Mijnheer de voorzitter! In ons land geldt voor gezinshereniging en gezinsvorming het afgeleide verblijfsrecht en niet het zelfstandige. Dat betekent dat niet degene die Nederland binnenkomt maar degene die al in Nederland is aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. De consequentie van het afgeleide verblijfsrecht is dat men terug moet naar het land van herkomst indien de relatie wordt verbroken.

De VVD-fractie kan ermee instemmen dat een zelfstandig verblijfsrecht wordt verleend indien de relatie na drie jaar verbroken wordt. Als ook in het geval dat de relatie binnen drie jaar wordt beëindigd, gemakkelijk een zelfstandig verblijfsrecht wordt verleend – dat is het geval bij de ruim geformuleerde voorwaarden op bladzijde 11 van de brief van 25 april jl. van de staatssecretaris – dreigt misbruik. Het wordt dan aantrekkelijk om een relatie aan te knopen met als doel Nederland binnen te komen. De voorwaarden zijn zodanig geformuleerd dat vrouwen afkomstig uit islamitische landen er in de regel aan voldoen. Bij gezinshereniging en gezinsvorming gaat het vaak om relaties tussen in Nederland wonende allochtonen afkomstig uit islamitische landen en partners uit het land van herkomst.

Een bijzonder aspect is het geweld tegen de vrouw binnen de relatie, relevant voor de vraag of een zelfstandig verblijfsrecht wordt verleend indien de relatie binnen drie jaar eindigt. Allochtonen maken 12% uit van de Nederlandse bevolking, maar van de vrouwen in de blijf-van-mijn-lijfhuizen is meer dan de helft allochtoon. 0,25% van de vrouwen in Nederland heeft een afhankelijke verblijfsvergunning tegen 10% van de vrouwen in de blijf-van-mijn-lijfhuizen. Terecht dat de minister van Justitie op 9 mei een landelijk onderzoek naar huislijk geweld onder allochtonen aankondigde.

Een factor van problemen in een relatie kan ook zijn dat men aan elkaar gekoppeld is of dat een van de twee in het achterhoofd had de gedachte aan een verblijfsvergunning. De conclusie van de VVD-fractie is dat het risico bestaat dat relaties worden aangeknoopt mede of vooral met het oog op de begeerde verblijfsvergunning. De kans dat die relatie stukloopt is groot. Om dat tegen te gaan, moet de staatssecretaris terughoudend zijn met het verlenen van een zelfstandige verblijfsvergunning ingeval een relatie na korte tijd, binnen drie jaar, beëindigd wordt. Dat heeft mij geleid tot de volgende uitspraak die ik aan de Kamer wil voorleggen.

De KorthalsKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in geval van gezinshereniging en gezinsvorming voor de immigranten een zelfstandig verblijfsrecht verleend kan worden indien een relatie binnen drie jaar eindigt;

voorts overwegende, dat het risico bestaat dat van de regeling voor gezinshereniging en gezinsvorming misbruik wordt gemaakt met als doel het verkrijgen van een zelfstandig verblijfsrecht;

verzoekt de regering terughoudendheid te betrachten bij het verlenen van het zelfstandig verblijfsrecht in geval van beëindiging van een relatie binnen drie jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kamp en Wijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (27111).

De heer Wijn (CDA):

Voorzitter! Buitenlanders mogen in Nederland verblijven als hun partner een zodanig inkomen heeft dat hij voor de betreffende buitenlander verantwoordelijkheid kan dragen. Als de relatie met die Nederlandse partner tot een einde komt, moet de buitenlandse persoon Nederland in beginsel verlaten. Dit uitgangspunt moet centraal blijven staan, want deze buitenlander had op eigen kracht geen verblijfsvergunning op asiel- of andere reguliere gronden, zoals bijvoorbeeld voor een vacature waarvoor geen Nederlanders beschikbaar zijn.

Het is natuurlijk zuur als een relatie waarvan je veel verwachtte tot een einde komt, maar die relatie was wel de reden om naar Nederland te komen. Als die relatie voorbij is, vervalt ook de reden om in Nederland te blijven. Na drie jaar mag de buitenlandse persoon niettemin voortaan automatisch in Nederland blijven of dit nu bij de partner is of niet. Het CDA vindt dat hiervoor een termijn van vijf jaar zou moeten gelden, omdat iemand dan nog niet is uitgeburgerd in het land van herkomst. Bovendien wil het CDA bij alle verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd de eis stellen dat men de inburgeringtoets heeft gehaald.

Als de relatie binnen drie jaar tot een einde komt, mag de buitenlandse persoon in Nederland blijven indien de partner is overleden of indien er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard, zoals huiselijk geweld. Het mag echter niet zo zijn dat deze klemmende redenen van humanitaire aard zo worden uitgelegd dat zij misbruik uitlokken. Anders wordt een nieuw soort asiel gecreëerd voor mensen die wel uit veilige landen komen. Het wordt dan wel heel aantrekkelijk om een relatie aan te gaan met iemand uit Nederland, wellicht uit liefde maar mogelijk ook om te proberen om op deze wijze naar Nederland te komen.

De beantwoording van de staatssecretaris in het algemeen overleg stelde ons niet voldoende gerust. Daarom vragen wij hem in de motie-Kamp/Wijn deze criteria terughoudend toe te passen.

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! De heer De Wit heeft helderheid gevraagd over de praktijk van de invoering. Die zal de Kamer ontvangen in de vorm van de instructies voor de uitvoering.

Mevrouw Halsema heeft gesproken over datgene wat ik vorige week heb gezegd over een aanvraag die zal worden aangemerkt als een verzoek om voortgezet verblijf indien ingediend binnen die redelijke termijn. Dit brengt niet met zich mee dat de voorzieningen doorlopen, maar dit past binnen het stelsel zoals dit daarvoor geldt.

Ik kom nu op de verschillende moties die zijn ingediend.

Het debat van vorige week zal duidelijk hebben gemaakt dat de regering geen voorstander is van de motie van mevrouw Albayrak.

Hetzelfde geldt voor de motie van de heer De Wit en mevrouw Halsema over geweld als grond voor verblijf. Ik ontraad die motie.

In de motie van de heer Dittrich wordt gevraagd om een plan van aanpak. Ik denk dat wij daarop niet tegen kunnen zijn. Overigens past dit ook bij datgene dat in het debat op het punt van het NVV-vereiste aan de orde is gekomen, al is dit iets ruimer geformuleerd.

De motie-Kamp/Wijn moet ik ontraden. De veronderstellingen laat ik graag voor rekening van de heer Kamp. Hier wordt een relatie gelegd tussen het feit dat er vast wel misbruik wordt gemaakt en dat je dus terughoudend moet zijn bij het verlenen van een vergunning. Als er sprake is van misbruik, hoort er echter geen vergunning te worden verleend.

Tot slot kom ik op de motie van mevrouw Halsema. Het gaat om de termijn betreffende de onafhankelijke vergunning, één jaar in plaats van drie jaar. Ik meen dat uit datgene wat daarover in de nota staat en uit datgene wat ik daarover in het debat heb gezegd, volgt dat ik de aanvaarding van deze motie ontraad.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven