Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet wapens en munitie met betrekking tot de strafmaat voor verboden wapenbezit en verboden wapenhandel (26586).

De voorzitter:

Ik meld nog even dat wij hebben afgesproken dat tussen de eerste termijn van de Kamer en die van de minister het verslag van het algemeen overleg over vrouwen in het vreemdelingenbeleid zal worden behandeld.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Verhoging van de strafmaten op het bezit van en de handel in vuurwapens stond oorspronkelijk als hamerstuk op de stemmingslijst. Ik voelde mij al enigszins schuldig dat ik gevraagd heb om het onderwerp te agenderen, maar nu ik weet dat dit gebeurt op dezelfde avond als waarop het Nederlandse elftal speelt, ben ik geneigd mij nog schuldiger te gaan voelen, maar toch vindt mijn fractie het onderwerp belangrijk genoeg om er een kort debat over te voeren, vooral omdat wij niet op voorhand overtuigd zijn van de noodzaak van de verhoging van de strafmaten. Laten wij wel zijn, het gaat om aanzienlijke verhogingen; een vervijfvoudiging van de strafmaat voor het bezit van een bepaalde categorie wapens en een verdubbeling van de strafmaat op handel.

Laat ik beginnen met te zeggen dat mijn fractie overtuigd is van de noodzaak om het bezit van en de handel in vuurwapens terug te dringen. Zij heeft vooral twijfels over de gekozen weg, namelijk die van de verhoging van de strafmaxima. In de algemene inleiding in de memorie van toelichting geeft de minister twee redenen aan om de strafmaten zo fors te verhogen. Wat ons betreft zijn beide redenen nogal discutabel. Hij stelt namelijk eerst dat verhoging van de strafmaten een reactie is op een aantal gewelddadige incidenten in 1998, waarmee naar mijn idee vooral het drama in Gorinchem wordt bedoeld. Het verbaast mij dat de minister dit argument gebruikt, omdat hij namelijk altijd de eerste is om te stellen dat er geen incidentenpolitiek moet worden bedreven naar aanleiding van gewelddadige gebeurtenissen. Maar ook de aanname wekt verwondering, namelijk dat van de verhoging van de strafmaten een generaal preventieve werking zou kunnen uitgaan. Is de minister nu werkelijk deze mening toegedaan? Zo ja, dan zou ik dat wel eens toegelicht willen hebben. Maar, het argument gaat nog te meer verbazen als de minister vervolgens in de nota naar aanleiding van het verslag aangeeft dat uit gegevens van onder andere de CRI blijkt dat de omvang van de vuurwapencriminaliteit en het illegale wapenbezit de afgelopen vijf jaar niet significant zijn toegenomen. Verderop in de nota, op bladzijde 4, stelt hij dat de verhoging van het strafmaximum niet in een behoefte uit het veld voorziet. De vraag is dan waarom dan wel deze verhogingen! Het kan toch niet enkel gaan om een symbolisch signaal naar aanleiding van incidenten?

De tweede reden die de minister in de inleiding geeft, is dat de verhoging noodzakelijk zou zijn omdat de landen om ons heen een minder restrictief beleid voeren ten aanzien van wapenbezit en -handel. Met het wegvallen van de binnengrenzen in de Europese Unie is Nederland volgens de minister gedwongen de regelgeving verder aan te scherpen. Dit argument bevreemdt mij, want het lijkt zich slecht te verhouden tot het door de regering vaak beleden en door ons altijd onderschreven uitgangspunt dat in de EU geen negatieve beleidsconcurrentie dient plaats te vinden. Ik zou de minister willen vragen ook hierop eens in te gaan.

Voorzitter! Bij het verhogen van het strafmaximum op illegaal wapenbezit gaat het vooral om het wegvallen van het onderscheid tussen de zogenaamde tweede en derde categorie wapens. Wapens in de tweede categorie, zware wapens die normaal zijn voorbehouden aan politie en leger, werden in het verleden al met vier jaar bestraft en dat blijft zo. Wapens in de derde categorie – hierbij gaat het met name om sport- en jachtwapens, wapens waarvoor burgers in principe een vergunning kunnen krijgen – worden tot nu toe slechts met maximaal negen maanden bestraft. Dat wordt nu in het voorstel omhoog getrokken tot vier jaar! Het argument dat wordt gegeven voor het gelijkelijk bestraffen van de twee categorieën naar ons idee toch geheel verschillende wapens, is dat de dreiging die voor een individu uitgaat van een wapen niet verschilt per gebruikt wapen. Als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat ik dit argument om de strafmaat op het bezit van sport- en jachtwapens zo fors te verhogen toch beschouw als invalide. Het dreigen met een wapen is namelijk apart strafbaar gesteld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht. Hierbij maakt de wetgever geen onderscheid naar het daarbij gehanteerde wapen. Bij dreiging maakt het voor de strafmaat dus helemaal niet uit welk wapen is gebruikt. Ik neem aan dat de minister dit met mij eens is. Bij het bezit van wapens hoeft er echter geen sprake te zijn van een dreiging. Bij sport- en jachtwapens kan het ook voorkomen dat de eigenaar zijn vergunning niet tijdig heeft verlengd. Als ik naar de wetsgeschiedenis kijk, dan heeft de wetgever eerder ook een uitdrukkelijke bedoeling gehad met het maken van het onderscheid in het bezit van verschillende soorten wapens. Het verschil tussen sport-, jacht- en bijvoorbeeld politiewapens ligt erin dat de laatste volgens de wetgever een groot gevaarzettingskarakter hebben wat tot uitdrukking dient te komen in de strafwaardigheid. In de stukken gaat de minister voorbij aan deze wetsgeschiedenis die naar ons idee geloofwaardig en overtuigend is. Ik vraag de minister in te gaan op het verschil in gevaarzetting bij het bezit van sport- en jachtwapens en de andere wapens.

Met de verdubbeling van de strafmaat tot acht jaar voor de handel in vuurwapens heeft mijn fractie op zich minder moeite. Het lijkt ons logisch dat de strafmaat van dit delict als even strafwaardig wordt gekwalificeerd als bijvoorbeeld de criminele handel in harddrugs. Wel hebben wij moeite met de instrumentele argumentatie van de minister, met name waar hij spreekt over de mogelijkheid om de handel in vuurwapens binnen het bereik van de voorbereidingshandelingen te brengen. Ik breng de minister graag zijn bijdrage in herinnering aan het debat destijds over de voorbereidingshandelingen. Hij was toen zeer terughoudend en zei dat de voor- bereidingshandelingen alleen maar voor een kleine categorie misdrijven moesten worden gebruikt en dat een verhoging van de strafmaten er niet toe mag leiden dat een groter aantal delicten onder de voorbereidingshandelingen zou gaan vallen. Volgens mij is dit hier nu het geval. De strafmaat wordt verhoogd omdat het delict daarmee binnen het bereik van de voorbereidingshandelingen komt. Ik vind dit niet wenselijk en ook geen overtuigend argument voor het verhogen van de strafmaat.

De heer Dittrich (D66):

Als wij deze redenering volgen, kan de wetgever nooit reageren op maatschappelijke misstanden door de wet aan te passen, in dit geval de strafmaat verhogen naar acht jaar zodat CID-informatie kan worden verkregen en andere bijzondere opsporingsbevoegdheden kunnen worden toegekend. Wat mevrouw Halsema zegt, is: er is een beperkt aantal misdrijven en via verhoging van de strafmaat mogen daaraan geen nieuwe worden toegevoegd. Dit is toch een invalide redenering.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wat je naar mijn idee als wetgever tot uitdrukking brengt met verhoging van de strafmaten, is dat je de strafwaardigheid van het delict anders beschouwt dan in het verleden. Dit is volgens mij de kern van de redenering voor verhoging van de strafmaten. Ik heb gezegd dat ik mij kan voorstellen dat de strafmaat voor de handel in wapens op een gelijk niveau wordt gebracht als bijvoorbeeld de handel in harddrugs en dat beide als even strafwaardig worden gekwalificeerd. De minister noemt dit argument slechts zijdelings; hij verlaat zich vooral op instrumentele redeneringen. Die, vind ik, mogen nooit doorslaggevend zijn voor het verhogen van de strafmaat, want met het verhogen van de strafmaat stel je een nieuwe strafnorm en ik vind dat je daarmee secuur moet omgaan. Ik moet zeggen dat ik uitermate sceptisch ben over het hanteren van redeneringen als: dit zou generaal preventief kunnen werken. De geschiedenis leert ons dat dit over het algemeen niet zo is.

De heer Dittrich (D66):

Ik ben het hiermee niet eens, maar ik kom hierop terug in mijn eigen termijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! In de schriftelijke voorbereiding hebben wij al aangegeven dat de verhoging van de strafmaten onzes inziens niet leidt tot het tegengaan van het bezit van en de handel in vuurwapens. Naar ons idee moet dit vooral gebeuren door middel van preventie en alle andere vormen van terugdringing. Wij waren en zijn een groot voorstander van de inleveracties. Ik verzoek de minister nogmaals – hij heeft het al in de stukken aangegeven – te bevestigen dat dit najaar een nieuwe actie plaatsvindt. Op welke manier zal hieraan ruchtbaarheid worden gegeven? Zullen dergelijke acties vaker plaatsvinden?

Bij de behandeling van de justitiebegroting hebben wij er, sprekend over preventie, op gewezen dat scherpere controle op vuurwapenverenigingen, op de aanwezigheid van lieden zonder vergunningen aldaar en op het weglekken van wapens van groot belang is. Hierover bereiken de Kamer regelmatig klachten. Het is mij niet duidelijk geworden of de minister inmiddels stappen heeft gezet in de vorm van een scherpere controle op vuurwapenverenigingen.

Aan het bezit van wapens gaat illegale handel in wapens vooraf. Het gaat hier met name om internationale handel. Het belangrijkste is ons inziens dat die handel wordt tegengegaan. De minister heeft aangegeven dat Nederland pleit voor een Europese aanpak bij het tegengaan van deze handel en dat juichen wij toe. Echter, wij zouden graag zien dat de regering een stap verder zou gaan en ook in de EU pleit voor het zetten van stappen en het uitoefenen van druk op vuurwapenproducerende en -doorvoerende landen buiten de EU. Is de minister bereid om de Kamer wat dit betreft een toezegging te doen?

Als men werkelijk iets wil doen aan de preventie met betrekking tot het wapenbezit en de wapenhandel, dient door Europa een oproep te worden gedaan aan de regering van de Verenigde Staten om de vuurwapenlobby aldaar te gaan beheersen en temperen. Zoals wij allemaal weten is die lobby uitermate actief in allerlei internationale fora, hetgeen haaks staat op elk streven naar een betere beheersing en het tegengaan van het bezit en de handel in vuurwapens. Is de minister bereid om ook op dit terrein binnen de EU een voortrekkersrol te spelen?

De heer Niederer (VVD):

Bedoelt u hiermee dat u legale wapenhandelaren en -producenten min of meer de nek wil omdraaien omdat daaruit mogelijk illegaal wapenbezit en illegale wapenhandel kan voortkomen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Zoals u weet, hebben wij überhaupt een heel ander standpunt ten aanzien van de legale wapenhandel dan u. Wij vinden dat ook de legale wapenhandel moet worden teruggedrongen. Laten wij wel wezen: legale en illegale wapenhandel zijn natuurlijk zeer nauw met elkaar verbonden. Wat uitermate moeilijk is bij het bestrijden van de illegale wapenhandel, is dat de Amerikaanse wapenlobby zeer actief is. Daardoor wordt de legale wapenmarkt vergroot en worden ook de mogelijkheden voor het weglekken van wapens naar de illegale markt ruimer. Wij vinden dat dit veel zorg vereist en zouden er geen bezwaar tegen hebben wanneer de legale wapenhandel veel verder zou worden teruggedrongen dan nu het geval is.

De heer Niederer (VVD):

Voorzitter! Met de regering onderkent mijn fractie dat van illegaal wapenbezit en de daaronder liggende illegale wapenhandel een serieuze bedreiging uitgaat voor de samenleving. Incidenten met vuurwapens zijn immers per definitie ernstig, zeker wanneer willekeurige, onschuldige mensen ernstig worden verwond of zelfs gedood. Dergelijke afschuwelijke incidenten hebben wij allemaal nog op ons netvlies staan. Een passende strafbedreiging is dan ook ook uit preventief oogpunt geboden.

Niet valt in te zin waarom op het illegaal bezit van een sport- of jachtwapen (categorie 3) slechts negen maanden gevangenisstraf staat terwijl men vier jaar gevangenisstraf kan krijgen wanneer men een vuurwapen bezit dat wordt gebruikt in het leger, bij de politie of bij een andere overheidsdienst (categorie 2). De dreiging die voor een individu uitgaat van bijvoorbeeld een dienstpistool van de politie is niet per se groter dan die van bijvoorbeeld een jachtgeweer. In beide gevallen kijk je in een loop en in beide gevallen komen uit die loop kogels die kunnen verwonden of doden. Beide categorieën vuurwapens kunnen, met andere woorden, even verwoestend zijn. De VVD-fractie steunt dan ook het voorstel van de regering om de strafmaat voor illegaal bezit gelijk te trekken op vier jaar.

Illegaal bezit is één, maar illegale wapenhandel is twee en misschien nog wel zorgelijker dan het bezit. De memorie van toelichting geeft een onthutsend voorbeeld van de winst die een wapenhandelaar kan maken met het zogeheten zwartwassen van op zichzelf legale wapens. Een wapen dat boven de toonbank wordt verkocht met ƒ 300 winst, kan onder de toonbank worden verkocht met een winst van maar liefst ƒ 2000. Voor de snelle moneymaker is de keuze gemakkelijk gemaakt.

De handel in illegale vuurwapens is een vorm van zware criminaliteit, waarvoor een verdubbeling van de strafmaat – nu vier jaar en straks acht jaar, althans voor de beroeps- of gewoontematige handel – naar ons oordeel zonder meer gerechtvaardigd is. Ook dit voorstel heeft derhalve de steun van de VVD-fractie.

Voorzitter! Hoewel van de verhoogde strafmaat ontegenzeggelijk een preventieve en afschrikkende werking zal uitgaan, blijft de VVD-fractie bezorgd over de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van de wapenwetgeving. Een rondgang langs een aantal politiekorpsen heeft mij geleerd dat de politie grote moeite heeft om de wapenwetgeving voldoende effectief toe te passen. Men klaagt erover dat de Wet wapens en munitie te ingewikkeld en ondoorzichtig is met haar vele, vaak gedetailleerde uitzonderingsbepalingen. Onlangs heeft ook het landelijk platform tegen geweld op straat exact hetzelfde geluid laten horen. Ik heb daarover eind mei Kamervragen gesteld en hoewel ik in afwachting ben van de antwoorden daarop, wil ik de minister toch vragen of hij deze signalen herkent en of deze signalen voor hem aanleiding vormen de wetgeving nog eens tegen het licht te houden, met name op de punten handhaafbaarheid en uitvoerbaar heid. Hij zou de politiepraktijk er in elk geval een grote dienst mee bewijzen.

In tegenstelling tot ons omringende landen wordt in Nederland ten aanzien van de vuurwapens een zeer restrictief vergunningenbeleid gevoerd, aldus de memorie van toelichting. Hoewel dit natuurlijk prettig is om te lezen, vraag ik mij tegelijkertijd wel af wat wij ermee opschieten, als ons omringende landen het kennelijk iets minder nauw nemen. Ik hoef alleen maar België te noemen en we weten allemaal dat daar – waarschijnlijk weten we ook nog wáár – probleemloos vuurwapens kunnen worden gekocht. Met onze open grenzen is het vervolgens een fluitje van een cent om deze wapens illegaal in Nederland in te voeren en te verhandelen. Dekt Nederland, zo vraag ik de minister, met zijn vergunningenbeleid niet slechts het topje van de ijsberg af en gaat daaronder niet een ongrijpbare, florerende illegale wapenhandel annex wapenbezit schuil?

Behalve met een complexe wetgeving zit de politie ook nog opgezadeld met het effect van de grootscheepse landelijke reorganisatie, een aantal jaren geleden, waardoor specialistische afdelingen werden opgeheven. Jeugd, zedenzorg, milieu en ook de afdelingen wapens en munitie verdwenen om plaats te maken voor de algehele basispolitiezorg. De surveillant moest van alles wat afweten, zo was de gedachte. Maar, voorzitter, weet de gemiddelde diender nog een pistool van een revolver te onderscheiden of is alleen pistolenpaultje een autoriteit op dit gebied? Ik mag hopen van niet, maar vaststaat wel dat lange tijd dit ingewikkelde specialisme verwaarloosd is, met alle gevolgen van dien. Onderkent de minister dit probleem en, zo ja, herstelt hij, in overeenstemming met zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de wapenexpertise bij de politie en overigens ook bij het openbaar ministerie? Legt de politie zich weer toe op huisbezoeken bij vergunninghouders, zoals zij vroeger deed? Welke rol speelt daarnaast de Binnenlandse veiligheidsdienst, wanneer het gaat om illegale vuurwapenhandel als vorm van zware criminaliteit, met name vanuit Oost-Europa? Kan de minister ook bevestigen of met name de Rotterdamse haven door criminelen wordt gebruikt als import- en doorvoerplaats voor wapens? Welke maatregelen worden getroffen om vooral containers hierop te scannen?

Op internet worden wapens te koop aangeboden. Voorzover dit illegaal is, vraag ik welke middelen de politie heeft om hiertegen op te treden? Kan ook de provider worden aangepakt? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Voorzitter! Ik wil ten slotte nog een opmerking maken over de internationale aanpak. De minister spreekt uit dat wereldwijd zorgen bestaan over de illegale wapenhandel. Dat er zorg is, is mooi, maar hoe wordt die zorg omgezet in daden om inderdaad de illegale handel te bestrijden, om te beginnen binnen de Europese Unie? Welke maatregelen neemt Brussel om de wapenwetgeving meer te harmoniseren om buitenbeentjes als België binnenboord te houden? Wat is de inzet van de minister in de JBZ-raad om de bestrijding van de illegale wapenhandel hoger op de agenda te krijgen? Ziet de minister mogelijkheden nu of voor de toekomst om Europol hiervoor in te zetten? Ook hierop krijg ik graag een reactie van de minister, waarmee ik mijn eerste termijn kan afsluiten.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Elke dag lezen wij in de krant dat er iemand is doodgeschoten. Soms zijn dat afrekeningen in het criminele milieu en soms daarbuiten, bijvoorbeeld door agressie in het verkeer. Je leest steeds vaker, dat mensen dan ook al een vuurwapen trekken. Nu is het nog maar de vraag of het vuurwapengeweld enorm is toegenomen. Ik zou daar graag een reactie van de minister op krijgen, omdat ik in de stukken in antwoord op de vraag van GroenLinks heb gelezen, dat de minister van mening is dat dit eigenlijk niet het geval is. Ik zou het prettig vinden om daar wat meer over te horen. In elk geval is elk schot er een te veel. Dit is een ernstig maatschappelijk probleem waartegen terdege moet worden opgetreden. De fractie van D66 is dan ook voor een streng beleid ten aanzien van vuurwapenbezit en zeker ook ten aanzien van vuurwapenhandel. Wij ondersteunen de redenering van de regering, dat het voor een burger die met een vuurwapen wordt geconfronteerd, eigenlijk niet uitmaakt in welke categorie dat vuurwapen zich bevindt. Wij zijn van mening dat het inderdaad beter is om één strafmaat te hebben op illegaal vuurwapenbezit, namelijk vier jaar.

Op de handel in illegale vuurwapens komt een strafmaat van acht jaar te staan. Ik heb indertijd namens D66 samen met collega Kalsbeek een motie ingediend, omdat wij van mening waren dat er zo veel wetsaanpassingen zijn – niet alleen in het Wetboek van Strafrecht maar ook in allerlei bijzonder wetten – waardoor de vraag rijst of het systeem van het wetboek nog wel intact is. Rond 1980 had de staatscommissie een uitgewerkt plan over de strafmaten in onderling verband maar in de loop der jaren is daar natuurlijk ontzettend veel op gewijzigd. Onze motie is aangenomen, er is een rapport verschenen van prof. De Hullu en anderen en de regering heeft daarop haar standpunt bekend gemaakt. Het is de bedoeling dat elke wetswijziging waarbij een strafmaat wordt verhoogd, in dat verband wordt bekeken. In tegenstelling tot mevrouw Halsema kan ik de redenering van de regering over het optreden tegen de handel in illegale vuurwapens en de strafmaatverhoging tot acht jaar zeker volgen. De regering vergelijkt strafmaten bij opiumdelicten en valsemunterij en ik noem daar zelf de strafmaxima bij geweldsdelicten bij. Wat D66 betreft, heeft de regering genoegzaam aangegeven waarom voor een strafmaximum van acht jaar is gekozen.

Daar komt een voordeel bij, namelijk dat eventuele voorbereidingshandelingen onderwerp van opsporingsonderzoek kunnen zijn en dat dus ook bijzondere opsporingsbevoegdheden kunnen worden toegepast, natuurlijk wanneer dat in georganiseerd verband plaatsvindt. Ik zie dat als een bijkomend voordeel en ik denk, dat dit op zichzelf ook een goed argument is om de strafmaat te verhogen. Het zou niet het enige argument moeten zijn, maar in de combinatie vind ik dat juist wel degelijk overtuigend.

Wat mijn fractie wel zorgelijk vindt, is dat in andere Europese landen veel gemakkelijker aan vuurwapens kan worden gekomen en dat ook de wetgeving in de Europese lidstaten onderling nog steeds aanmerkelijk verschilt. De regering is daarop weliswaar ingegaan maar welke ontwikkelingen kan zij op dit punt nog melden? Welke initiatieven heeft de Nederlandse regering de afgelopen jaren genomen om in internationaal verband op harmonisatie aan te dringen en op een strenge aanpak van vuurwapenbezit en vuurwapenhandel? In het kader van de uitbreiding van de Europese Unie komen er landen bij. Ik denk bijvoorbeeld aan Tsjechië dat traditioneel een grote en sterke vuurwapenindustrie heeft. Uit onderzoek blijkt dat ook het vuurwapenbezit aldaar veel en veel groter is dan in Nederland. Is er sprake van specifieke initiatieven in het kader van de toetreding van dergelijke landen om het vuurwapenbezit c.q. de vuurwapenindustrie aldaar terug te dringen?

Mijn fractie is geïnteresseerd in de proefprojecten waarbij op basis van een intensiever en onderling samenhangend gebruik van wettelijke mogelijkheden in bepaalde gebieden een impuls kan worden gegeven aan het voorkomen van vuurwapengeweld.

Wij hebben natuurlijk de uitspraak van de Rotterdamse rechtbank gelezen over de Millinxbuurt in Rotterdam. Daarbij heeft de rechter aan de regering een gevoelige tik uitgedeeld. De regering is nu voornemens met additionele wetgeving te komen. Kan de minister aangeven waaraan in dit verband gedacht wordt?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Begrijp ik het goed dat de heer Dittrich na het rechterlijk oordeel inmiddels afstand neemt van het eerdere standpunt van D66 dat de actie in de Millinxbuurt geëigend was?

De heer Dittrich (D66):

Nee, ik neem daarvan geen afstand. Mevrouw Halsema hoort blijkbaar iets teveel in mijn woorden. Ik vraag nu aan de minister om aan te geven welke additionele maatregelen de regering gaat voorstellen. Ik wil de hoofdlijnen daarvan horen in dit debat.

Mijn fractie is enthousiast over de inleveracties van vuurwapens. Ik kan mij echter wel voorstellen dat er wanneer dit jaarlijks of halfjaarlijks landelijk gebeurt, een soort immuniteit optreedt. Wij vinden het wél heel goed dat het op lokaal niveau gebeurt. Aan welke toekomstige activiteiten denkt de regering en is zij bereid om met name lokale acties te steunen?

Voorzitter! Mijn fractie verschilt met de regering van mening over de toelatingseisen van vuurwapenhandelaren. Ik heb brieven ontvangen waarin gezegd wordt dat het nogal gemakkelijk is om erkend vuurwapenhandelaar te worden en dat het toezicht op de handel en wandel van erkende vuurwapenhandelaren aanmerkelijk verbeterd kan worden.

De regering stelt dat een moeilijk examen een van de toelatingseisen is en dat daarbij een rijksgecommitteerde aanwezig is die een en ander goed controleert. Bovendien moet er een verklaring van zedelijk gedrag overgelegd worden. Gelet op de door ons ontvangen signalen zou ik er bij de regering met klem op willen aandringen om te gaan onderzoeken hoe de erkende vuurwapenhandelaren in de praktijk functioneren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! In de bijdrage aan het verslag heeft de SGP-fractie reeds te kennen gegeven in te kunnen stemmen met het voorliggende wetsvoorstel. Het onderwerp – het tegengaan van illegaal vuurwapenbezit en van verboden wapenhandel – achten wij echter van een zodanig groot belang dat het wetsvoorstel ook bij de plenaire afhandeling op onze aandacht mag rekenen.

Immers, niet alleen op internationaal niveau bij conflicten tussen staten en bij grootschalige conflicten binnen staten spelen wapens een grote rol, ook in het verband van nationale burgerlijke veiligheid vormt illegaal wapenbezit een latente bedreiging voor de orde en veiligheid in de samenleving.

Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt nog weer eens dat de afgelopen vijf jaar een toename valt te bespeuren in het aantal gewapende overvallen die bovendien een steeds ernstiger karakter krijgen. Met name het gebruik van vuur- en daarop gelijkende wapens bij overvallen en straatroven is de laatste jaren toegenomen. De cijfers mogen overigens van jaar tot jaar wat verschillen, maar wij vrezen dat wij ons geen enkele illusie hoeven te maken over spontane vermindering van het wapenbezit.

Het is een logische gedachtegang om te proberen het wapengeweld terug te dringen door het bezit van wapens te ontmoedigen. Wij beseffen zeer goed dat dit eenvoudiger gezegd dan gedaan is. Wapenbezit is nu eenmaal vrijwel alleen vast te stellen bij wapengebruik. Er zullen ook vrij veel wapens in omloop zijn waarvan de bezitters uitsluitend defensieve bedoelingen hebben, maar waarbij de praktijk op den duur wel eens behoorlijk kan afwijken van de oorspronkelijke bedoeling.

Het wetsvoorstel is gebaseerd op de gedachte dat het bezit van vooral vuurwapens ontmoedigd zou worden door verhoging van de strafdreiging. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat de regering niet kan garanderen dat daadwerkelijke vermindering van het bezit het reële effect van die verhoogde strafdreiging zal zijn. Wij lezen dat van de verhoging van de strafmaat een belangrijk signaal moet uitgaan tegen het bezit van verboden wapens. Die verhoging moet duidelijk maken dat het de overheid ernst is met de bestrijding van het illegale bezit van alle vuurwapens. Ik hoop dat dit signaal doorkomt.

De nota naar aanleiding van het verslag geeft in reactie op een vraag onzerzijds een beschouwing over de hoogte en onderlinge verhouding van strafmaxima. Het beeld dat uit dit betoog naar voren komt blinkt naar onze mening niet uit in helderheid en overtuigingskracht. Ik krijg graag een nadere toelichting op de stelling: "Bij de waardering van de strafwaardigheid van de onderhavige feiten speelt ook een rol dat de feiten waarop de wapenwetgeving ziet in de loop der tijd van karakter zijn veranderd." Ook krijg ik graag een verduidelijking van de conclusie van het betoog, dat de verhoging van de strafmaat op illegaal bezit van en illegale handel in vuurwapens zonder meer aansluit bij het regeringsstandpunt betreffende de wettelijke strafmaxima.

Eenieder die het wapenbezit wil terugdringen, zal zich de vraag moeten stellen hoe men, vooral de politie, dat bezit op het spoor komt. Hangt dat nu nog altijd niet heel sterk af van toevallige vondsten? De regering is het erover eens dat adequate fouillering van belang is, maar plaatst nog steeds vraagtekens bij de noodzaak van preventieve fouillering. Hoe lang denkt men dat standpunt nog te kunnen volhouden? Hoe kan worden gekomen tot een reële intensivering van de controle, ook wanneer men voorlopig nog van mening is dat de bestaande mogelijkheden voldoende soelaas bieden? Wij lezen in de nota naar aanleiding van het verslag – zie ook het kabinetsstandpunt van 22 april 1999 – dat de aanpak van het illegale wapenbezit en geweld meer prioriteit moet krijgen. Natuurlijk stemmen wij van harte daarmee in, al zouden wij thans geen opsomming meer kunnen geven van alle feiten waarvan wij de laatste jaren hebben vernomen dat ze prioriteit genieten. Bij lezing van de nota naar aanleiding van het verslag valt ons de ontzettend langdurige beleidsvoorbereiding op, de bureaucratie van onderzoeken, proefprojecten, beleids- en beheersplannen, etc., die moet worden afgelegd voordat van een daadwerkelijke aanpak sprake zal kunnen zijn. Begrijp ons goed, wij staan geen incidentenbeleid voor dat nu eens door dit en dan weer door een ander gruwelijk incident wordt ingegeven, maar ontkomen nu niet aan de indruk dat het vele jaren kan duren voordat de bezitters van illegale wapens daadwerkelijk iets te vrezen hebben, bijvoorbeeld van de thans voorgestelde strafverzwaring.

Diezelfde indruk, maar nog sterker, krijgen wij van een gezamenlijke internationale aanpak, die niet in de laatste plaats noodzakelijk is met het oog op de ontwikkelingen in Oost-Europa. Ook andere sprekers hebben daarop gewezen. De regering zegt dat die ontwikkelingen ons in de komende tijd wel eens voor een toename van onverwachte problemen zouden kunnen plaatsen. In de Europese Unie en in VN-verband wordt wel geprobeerd het probleem in kaart te brengen en komen er af en toe wat suggesties, maar wat de daadwerkelijke uitvoering betreft is sprake van traagheid en weinig voortvarendheid. Het is eigenlijk beschamend te noemen dat er qua regelgeving behalve overeenkomsten nog altijd zulke grote verschillen bestaan tussen de landen van de EU. Wij lazen in de nota naar aanleiding van het verslag over een richtlijn van de Raad voor de Europese gemeenschappen van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voor handen hebben van wapens. In deze richtlijn, nota bene uit 1991, is gekozen voor harmonisatie op het punt van minimumvoorwaarden. Is dat niet beschamend te noemen voor de samenwerking op dit punt in EU-verband, temeer wanneer men het ernstige gevaar meent te onderkennen? Mogen wij ook op dit punt een intensivering van de initiatieven van de zijde van de Nederlandse overheid verwachten?

De heer Van de Camp (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Wat de CDA-fractie betreft had dit wetsvoorstel na de schriftelijke ronde als hamerstuk kunnen worden afgedaan.

De voorzitter:

Dan is het woord aan de heer De Wit.

De heer Van de Camp (CDA):

Nu het voorstel toch plenair wordt besproken, zal ik volstaan met een korte inbreng. Mijn fractie kan instemmen met deze wet. Een strafmaatverhoging voor verboden wapenbezit en -handel is op zijn plaats om te laten zien dat het de overheid ernst is met de aanpak van vuurwapengeweld. Ook het feit dat het onderscheid tussen de categorie 3- en categorie 2-wapens bij de verhoogde strafmaat vervalt, kan op onze instemming rekenen. De logische veronderstelling dat aan elke vorm van wapengeweld wapenbezit voorafgaat, wordt zeker ook door de CDA-fractie onderkend.

Wij hebben nog wel een aantal vragen over de nota naar aanleiding van het verslag. De minister geeft in de nota aan dat hij voor het najaar van 2000 een generaal pardon overweegt voor de inlevering van vuurwapens. Dat is nog wel even wat anders dan voor slag- en steekwapens. Dit fenomeen, deze gedachte roept dan ook heel wat vragen op. Hoe concreet is het voorstel? Ik vraag de minister de Kamer apart over dit voornemen te informeren.

Is het generaal pardon ten aanzien van slag- en steekwapens geëvalueerd? Wat is de ervaring nadat zovele wapens zijn ingeleverd? Is het aantal incidenten met slag- en steekwapens inderdaad teruggelopen? Bestaat de indruk dat de ingeleverde aantallen substantieel waren op het totaal aantal in omloop zijnde wapens?

Kunnen de vuurwapens dit najaar anoniem worden ingeleverd, zoals bij de slag- en steekwapens het geval was? Wat gebeurt er als een wapen wordt ingeleverd waarvan te achterhalen is dat het in een delict is gebruikt? Immers, met vuurwapens is dat gemakkelijker te traceren dan met slag- en steekwapens. Gaat het bij dit alles om alle vormen en aantallen vuurwapens? In de nota naar aanleiding van het verslag laat de minister zien dat de bestrijding van wapenbezit sinds vorig jaar meer prioriteit heeft gekregen, maar zijn er ook resultaten van de verhoogde inzet te melden?

Op pagina 9 van de nota naar aanleiding van het verslag is sprake van een uitgewerkt standpunt inzake het al of niet uitbreiden van bevoegdheden tot preventief fouilleren dat de Kamer in maart 2000 kan verwachten. Hoe staat het daarmee? Hoe staat het met de evaluatie van de proefprojecten?

De heer De Wit (SP):

Mijnheer de voorzitter! Wapenbezit leidt tot ernstige vormen van criminaliteit en moet dus aangepakt worden. Net als tegen wapenhandel moet tegen wapenbezit opgetreden worden. Ik maak een enkele opmerking over het bredere kader waarin ik dit wetsvoorstel wil beoordelen. Ik verwijs naar het rapport "Juridische infrastructuur in internationaal perspectief" van maart van dit jaar, waarin staat dat in Nederland op de 100.000 inwoners 2100 vuurwapens voorkomen. Dat is een van de laagste cijfers ter wereld. In Duitsland zijn het er 9400 en in Finland zelfs 50.000. Als het cijfer van Nederland al het laagste is, ligt het dan niet voor de hand om te concluderen dat het tot nu toe gevoerde beleid met betrekking tot wapenbezit en -handel redelijk succesvol is geweest? In antwoord op vragen van GroenLinks over aantallen, heeft de minister geantwoord dat op grond van gegevens van het regionaal bureau wapens en munitie van de politie Rotterdam-Rijnmond geconcludeerd kan worden dat de omvang van de vuurwapencriminaliteit en het illegale bezit van wapens in de laatste vijf jaar niet significant is toegenomen. Maar, zo voegt hij eraan toe, er is wel een toename te bespeuren van het aantal gewapende overvallen. En, zo zegt hij, er lijkt voorts sprake te zijn van een toename van de ernst van het vuurwapengebruik. Dat zijn redelijk vage formuleringen. Het zijn in ieder geval geen keihard geformuleerde zinnen, waaruit blijkt wat nu precies de omvang is van het probleem waar wij over praten. Bovendien is er nog steeds sprake van regionale gegevens. De vraag is dus gewettigd welke conclusies wij mogen trekken uit de cijfers van het rapport dat ik noemde en uit de gegevens van de politie Rijnmond. Wat is de visie van de minister daarop?

Het wetsvoorstel zelf munt naar mijn idee niet uit in heldere motiveringen voor de verhoging van de strafmaat. Er is in ieder geval geen deugdelijk cijfermateriaal over bijvoorbeeld een toename van illegale import en vondsten van wapendepots. In feite is de oorsprong van het wetsvoorstel te herleiden naar de ernstige en uiteraard zeer spijtige incidenten uit 1998. De vraag is echter of dat een basis is voor wetgeving. Moet je op grond daarvan de wet gaan wijzigen? Daar zijn wij nog niet uit. Ik had van deze minister een zorgvuldiger formulering en motivering verwacht. Wat is de meerwaarde van de verhoging van de strafmaat? Laat een crimineel die van plan is iets met een vuurwapen te gaan doen, zich weerhouden omdat hij precies weet welke straf hem te wachten staat als hij het doorzet? Welk signaal vindt de minister dat ervan uit gaat en wat is het effect van dat signaal op degene die met wapens omgaat of illegaal in wapens handelt?

De essentie van vuurwapens is voor een gedeelte dat je niet weet dat iemand een vuurwapen in zijn bezit heeft. Veel mensen hebben dat bij wijze van spreken in hun nachtkastje liggen. Het blijkt pas dat iemand een vuurwapen in zijn bezit heeft, op het moment dat het wordt gebruikt. Wanneer een vuurwapen gebruikt wordt, wordt meestal helemaal onder aan de tenlastelegging geformuleerd dat de persoon in het bezit van een vuurwapen was. Het gaat bij het gebruik van het vuurwapen echter meestal om mishandeling, moord, doodslag of dat soort ernstige delicten. Het element van het bezit van een wapen is dus in wezen niet zo'n belangrijke factor. Daarom kan de vraag worden gesteld waarom dit moet leiden tot een extra verhoging van de straf, zowel voor het bezit als voor de handel erin.

De minister plaatst zijn wetsvoorstel tegen de achtergrond van het bekende thema "geweld op straat". De politiekorpsen in het landen dienen in het kader van dat plan een aanpak te maken hoe zij het wapenbezit in hun eigen regio willen terugdringen. In het kader van datzelfde beleidsplan past ook de actie "heb het lef, wapens weg". Over het algemeen wordt er lovend gesproken over de effecten van dit soort acties. Ik heb in de krant echter gelezen dat de politie Amsterdam vindt dat de verkeerde mensen de wapens hebben ingeleverd in het kader van deze actie. Er is zelfs een proces van de nodige historici in ons land, die vaststelden dat samoeraizwaarden, klewangs en allerlei ander historisch materiaal in de container van de politie is verdwenen. De vraag die dat bericht bij mij deed rijzen, is of je de conclusie wel zo breed mag trekken, dat je kunt zeggen dat dit soort grootschalige acties het effect hebben dat diegenen die eigenlijk het wapen zouden moeten inleveren, dat ook doen. Ik denk dat dat niet zo is.

De regering gaat nog verder. De ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken hebben de grenzen van de wet verkend en hebben met acties als die in bijvoorbeeld de Millinxbuurt gekeken hoever kan worden gegaan met grootschalige acties om het wapenbezit te controleren. De rechter heeft een duidelijk signaal gegeven dat dit op deze manier niet kan. In de nota naar aanleiding van het verslag lees ik echter dat de minister eraan denkt om via wetgeving de politie verdergaande bevoegdheden te geven om iets aan het wapenbezit te kunnen doen. Ik erken uiteraard dat het om een ernstig probleem gaat. Overweegt de minister een andere vorm van grootschalige controle of wil hij de kern van de rechterlijke uitspraak, namelijk het ernstig vermoeden, afzwakken om individuen gemakkelijker te kunnen controleren op wapenbezit? Ik ben zeer benieuwd naar de visie van de minister op dit punt. Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer Van de Camp naar de voorbereiding van het wetsvoorstel.

De actie in de Millinxbuurt heeft 37 wapens opgeleverd. Je kunt erover twisten of dit veel of weinig is. Met een dergelijke actie wordt het probleem echter niet opgelost en ook niet door de binnenstad van Eindhoven met detectiepoortjes te beveiligen. In het café kan ik genoeg wapens vinden om iemand af te tuigen, zoals een kapot glas of een tafelpoot. Met deze acties wordt het probleem van de agressie en het geweld niet weggenomen. De nadruk moet liggen op de preventie. Het bestrijden van geweld op straat en van wapenbezit is vooral de aanpak van een maatschappelijk vraagstuk waarin een aantal actoren een rol dienen te spelen. Ik noem de ouders, het onderwijs, de horeca en de buurtvereniging. Deze betrokkenen zouden degenen die van plan zijn, wapens te gebruiken tot het inzicht moeten brengen dat dit de verkeerde methode is. In de motivering van het wetsvoorstel mis ik de preventie.

Voorzitter! Wij hebben nogal wat vragen bij het wetsvoorstel. Ik wacht met belangstelling de antwoorden van de minister af.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Met dit wetsvoorstel wordt het verboden bezit van diverse soorten wapens gelijkgesteld en wordt de strafmaat voor vuurwapenhandel verdubbeld. Het wetsvoorstel verdient daarom alle steun van de PvdA-fractie. In toenemende mate worden vuurwapens of daarop gelijkende wapens gebruikt bij straatroven en roofovervallen, maar ook bij ernstige gewelddadige incidenten is steeds vaker sprake van illegaal wapenbezit. Dit wetsvoorstel kan door de strafverzwaring van het wapenbezit en de handel in wapens bijdragen aan vergroting van de veiligheid. Het is een signaal voor veiligheid dat een preventieve werking kan hebben. Veiligheid wordt door de PvdA als fundamenteel recht gezien.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Waarop baseert u zich bij uw constatering dat het gebruik van vuurwapens toeneemt?

De heer Van Oven (PvdA):

Op het analyserapport van de CRI inzake de aard en omvang van vuurwapencriminaliteit in Nederland in de periode 1996-1997. Daarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van een toenemend bezit van wapens en van een steeds toenemende bereidheid van mensen om daarvan gebruik te maken.

Het laten vervallen van het onderscheid tussen wapens van de eerste en tweede categorie wordt door de PvdA-fractie gesteund. Wij plaatsen wel een vraagteken bij de redenering van de regering dat het zou gaan om een zuiver administratief onderscheid. Men kan toch ook het karakter van de wapens daarbij betrekken. Belangrijker is voor de PvdA-fractie dat het onderscheid dat in de huidige wetgeving wordt gemaakt, voor de potentiële dader interessant is, maar voor het potentiële slachtoffer niet uitmaakt. Dan kiezen wij toch altijd liever de kans van het potentiële slachtoffer. Ik wijs erop dat degenen die van plan zijn om strafbare feiten met vuurwapens te plegen er op het ogenblik verstandig aan doen om te vluchten in de minst strafbedreigde categorie wapens, terwijl dat voor de slachtoffers bijzonder weinig zal uitmaken.

Voorzitter! Aan elke vorm van wapengeweld gaat wapenbezit en wapenhandel vooraf. Als wij dat wapenbezit en de illegale wapenhandel kunnen beperken, zal ook het aantal malen dat wapens wordt gebruikt logischerwijs afnemen. Het is dan wel noodzakelijk dat de nieuwe wetgeving daadwerkelijk kan bijdragen aan een veiliger Nederland en niet werkt als een druppel op een gloeiende plaat. Daarom wil ik in mijn bijdrage vooral ingaan op de internationale context waarbinnen die strengere aanpak zal gelden.

Doel van de Wet wapens en munitie is de bescherming van de Nederlandse rechtsorde tegen ongecontroleerde aanwezigheid van wapens en munitie. Maar Nederland is geen eiland. Het is spijtig dat geconstateerd wordt – terecht – dat volledige uniformering van het beleid van de lidstaten van de Europese Unie nog geen haalbare optie is, met de nadruk op "nog". Daarom is begrijpelijk dat in Europees verband voorlopig is gekozen voor harmonisatie van wapenwetgeving op het niveau van minimumvoorwaarden. Daarbij is de Nederlandse wapenwetgeving restrictiever dan dat wat als minimumniveau is gesteld in de zogenoemde Europese richtlijn. Kan de minister aangeven of dit een eindfase is of dat wij nog een ontwikkeling kunnen verwachten. Daarbij is uiteraard het actieplan dat in Wenen is aangenomen in december 1998 van het grootste belang en dus ook het gevolg dat aan dat actieplan zal worden gegeven. Het wordt genoemd in de nota naar aanleiding van het verslag. Mijn vraag is of de activiteiten die in dat kader worden ontwikkeld ook worden bijgehouden op het scorebord van de Europese Commissie en of er wat dat betreft zichtbare resultaten worden behaald.

In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister dat voor een aantal Europese landen het onderscheid tussen de geldende wetgeving enerzijds en de handhaving van de wet anderzijds goed in het oog moet worden gehouden. Een omineuze zin, zou ik zeggen. Kennelijk twijfelt de minister eraan of in een aantal lidstaten de wetgeving behoorlijk wordt gehandhaafd. Wat betekent dat en om welke landen gaat het? Is het zo dat met deze wetswijziging de verschillen met sommige EU-landen nog groter worden? Kan de minister toelichten wat de strafrechtelijke situatie is in de verschillende lidstaten van de Europese Unie voor vuurwapenbezit? Een op het oog misschien wat lastige en gedetailleerde vraag, maar wij hebben die vraag ook al gesteld in de nota naar aanleiding van het verslag en daar helaas nog geen antwoord op gekregen.

Het is positief dat er internationaal overleg en internationale afstemming op het gebied van de bestrijding van internationale vuurwapencriminaliteit plaatsvindt. Hoe verloopt dat? In 2000 is er een gemeenschappelijke operationele actie van de EU-lidstaten met betrekking tot in beslag genomen wapens in de Unie. Wordt de Kamer daar nog nader over geïnformeerd? Wordt die actie ook geëvalueerd?

Voorzitter! De minister verwacht in de komende jaren aanzienlijke problemen op het gebied van de internationale illegale wapenhandel. Genoemd worden dan met name de gevolgen van de veranderingen in Oost-Europa. Wat dat betreft is er een verband met de toetreding, dat ook door de heer Dittrich is genoemd. De vraag is of de regeringen van de EU-lidstaten bereid zijn om de conclusies over de huidige gang van zaken, het huidige beleid in die kandidaat-toetredingslidstaten te betrekken bij de beantwoording van de vraag of zij daadwerkelijk op enig moment moeten worden toegelaten.

Overwogen wordt in het najaar een generaal pardon voor vuurwapens in te stellen voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Een goed idee, want met elk illegaal wapen kan een ongeluk gebeuren en elk illegaal wapen is er één te veel. Hoe gaat de minister dat aanpakken? Is er geleerd van de ervaringen die zijn opgedaan met de inleveractie van de verboden slag- en steekwapens in december 1999? 13.826 wapens werden in beslag genomen, terwijl de raad van hoofdcommissarissen in mei 1999 nog een schatting hanteerde van enkele honderdduizenden illegale vuurwapens. Als de score ongeveer op hetzelfde niveau zou liggen, zouden wij dus teleurgesteld moeten zijn, ondanks het feit dat elk ingeleverd vuurwapen als een succes moet worden beschouwd.

Tot slot ga ik in op de consequenties van de verhoging van de strafmaat voor het cellenbeleid. In de nota naar aanleiding van het verslag worden die op 50 extra cellen geschat. Gelet op de bestaande leegstand wordt dat niet gezien als een probleem. Die observatie dateert echter van februari van dit jaar. Inmiddels hebben wij al weer de nodig discussies over de cellencapaciteit gehad. Het is dus de vraag of die redenering nog hout snijdt en of de regering tot een herwaardering daarvan kan komen. Zij zou in ieder geval moeten verzekeren dat de uitvoering van de strafverhoging niet zal afstuiten op een tekort aan cellencapaciteit.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Naar boven