Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 9 september 1999 over de Hoeksche Waard.

De heer Van Wijmen (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ook dit jaar werpt de dreigende watermisère een extra schril licht op de dringende behoefte aan vervangende locaties voor de tuinbouw in het Westland, zeker nu een reële mogelijkheid voor uitplaatsing binnen afzienbare tijd is weggevallen. Er is de fractie van het CDA mitsdien alles aan gelegen dat het kabinet aan het Westland en ook aan de Kamer op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid verschaft over de vraag welke geschikte locaties daadwerkelijk ter beschikking komen. De heer Brinkhorst heeft iets gezegd over de Zuidplaspolder en vanmorgen stond er een berichtje in de krant over Moerdijk. Dat zou betekenen dat de tuinbouw die daar weer nodig is, naar oostelijker gelegen locaties verschuift. Wat er ook van zij, de fractie van het CDA wil graag boter bij de vis en zij wil derhalve de Kamer de volgende motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat met het oog op de herstructurering van de glastuinbouw in het Westland spoedig alternatieve vestigingslocaties voor tuinders beschikbaar moeten zijn;

verzoekt de regering:

  • - uiterlijk binnen 3 maanden in nauw overleg met de meest betrokken provincies aan te geven op welke locaties van vergelijkbare aard hervestiging van tuinders uit het Westland op korte termijn concreet kan plaatsvinden, en de Kamer hierover te informeren;

  • - bij de keuze van deze alternatieve locatie(s) zowel de mogelijkheden in Zuidwest-Nederland als in andere regio's te betrekken, en tevens milieuaspecten (benutting van restwarmte/CO2) bij deze keuze zwaar te laten meewegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Wijmen, Verbugt, Van der Staaij en Van Middelkoop. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 104 (25180).

De heer Van Wijmen (CDA):

Voorzitter! Er bestaat voor de periode tot 2005 een vergelijkbaar probleem voor de Rotterdamse behoefte aan bedrijfsterreinen. De fractie van het CDA is van mening dat het niet aangaat om de Hoeksche Waard met betrekking tot de glastuinbouw wel te willen ontzien, maar niet met betrekking tot de bovenregionale bedrijfsterreinen. Daarom wil zij voor dit aspect de volgende motie aan de Kamer voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat gezien de werkgelegenheidsproblematiek in de Rotterdamse regio er vóór 2005 voldoende ruimte voor bedrijvigheid in deze regio beschikbaar moet zijn;

voorts overwegende, dat de vestiging van een groot bedrijfsterrein voor havenafgeleide bedrijvigheid in de Hoeksche Waard vanuit het oogpunt van landschapsbehoud en mobiliteit bepaalde bezwaren oplevert;

constaterende, dat uit een recente CPB-studie in het kader van het Project Mainport Rotterdam (PMR) blijkt dat in het bestaande havengebied grote terreinen vooralsnog onbenut blijven of intensiever kunnen worden gebruikt;

verzoekt de regering:

  • - binnen 3 maanden een "second opinion" te laten uitvoeren naar de noodzaak van een bedrijfsterrein van circa 100 ha voor havenafgeleide bedrijvigheid specifiek in de Hoeksche Waard;

  • - dit onderzoek onder meer te richten op de daadwerkelijke bijdrage die de realisatie van een dergelijk terrein zal leveren aan het oplossen van de werkgelegenheidsproblematiek in de Rotterdamse regio;

  • - voorts in dit onderzoek ook alternatieve vestigingsplaatsen te bekijken, waarbij tevens nagegaan dient te worden of bestaande bedrijfsterreinen in de Rotterdamse regio vóór 2005 beter kunnen worden benut,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Wijmen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 105 (25180).

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ik zal de motie mede ondersteunen, als "second opinion" in goed Nederlands wordt overgebracht.

De voorzitter:

Betekent dit een aanvulling op de motie, mijnheer Van Wijmen?

De heer Van Wijmen (CDA):

Ik zal erover nadenken en dan zal ik haar eventueel gewijzigd de volgende keer aan u voorleggen.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Zoals dat altijd het geval is bij de ruimtelijke ordening, is er een strijd om de ruimte en derhalve sprake van tegengestelde belangen. Voor de fractie van de PvdA is het de vraag hoe dit te combineren. Wij erkennen dat er een tekort is aan bedrijventerreinen, wij zijn echter van mening dat ook bij de verstedelijking een grens getrokken moet worden, met name ter bescherming van het open landschap.

Wij denken de oplossing gevonden te hebben in de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat Rotterdam een tekort aan droge bedrijventerreinen heeft voor de korte termijn;

voorts overwegende, dat het gewenst is om het open karakter van het landschap in de Hoeksche Waard te handhaven en te beschermen;

constaterende, dat ernaar gestreefd dient te worden dat Rotterdam op middellange termijn (2005-2010) in staat wordt gesteld om door middel van herstructurering van bestaande bedrijventerreinen te voorzien in een afdoende ontwikkeling van zowel droge als natte bedrijventerreinen;

voorst constaterende, dat een effectief plan voor de bescherming van de Hoeksche Waard ontbreekt en de voorliggende voorstellen het open karakter aantasten;

van mening, dat voor de termijn tot 2005 ruimte dient te worden vrijgemaakt ten behoeve van bedrijven die voor de ontwikkeling van de zuidvleugel van de Randstad van direct belang zijn;Duivesteijn

verzoekt de regering in overleg met de betrokken gemeenten in de regio deze ruimte te vinden binnen het bestaande haven- en industriegebied van Rotterdam door intensivering van al aangewezen locaties binnen de regio Rijnmond, de Drechtsteden en West-Brabant (Moerdijk en omgeving) en, indien hierbij onvoldoende ruimte vrijkomt, vóór maart 2000 voorstellen te doen aan de Kamer voor alternatieve locaties;

verzoekt de regering tevens aan de Kamer een herziening van de PKB nationaal ruimtelijke beleid (Vinac) voor te leggen waarin de Hoeksche Waard wordt aangewezen als nationaal landschap;

spreekt tevens uit dat in overleg met de betrokken gemeenten wordt gekomen tot de opstelling van een ontwikkelingsplan nationaal landschap Hoeksche Waard met een daarbijbehorend investeringsprogramma,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duivesteijn, Ravestein, Van der Steenhoven, Poppe en Van Middelkoop.

Zij krijgt nr. 106 (25180).

De heer Duivesteijn (PvdA):

Voorzitter! Als de PvdA spreekt over nationaal landschap kan een vergelijking gemaakt worden met de wijze waarop dat in het Groene Hart wordt ingevuld. Het dagelijks leven moet op een normale manier kunnen plaatsvinden en ook de bedrijven moeten op een redelijk substantiële manier kunnen functioneren. Er mag dus absoluut geen sprake zijn van bevriezing van de activiteiten aldaar.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Houdt het plan van de heer Duivesteijn om de Hoeksche Waard tot nationaal landschap te maken de mogelijkheid in voor vestiging van een bedrijventerrein dat ook mogelijkheden biedt voor bedrijven uit de Hoeksche Waard?

De heer Duivesteijn (PvdA):

Binnen het streekplan is een bepaalde hoeveelheid bedrijventerrein voorzien. Die zijn bedoeld voor de bedrijven in de regio zelf. Wij hebben er geen problemen mee dat die bedrijven kunnen uitbreiden. In het ontwikkelingsplan moet in overleg met betrokkenen wel geprobeerd worden te komen tot een zo zorgvuldig mogelijk inrichtingsvoorstel.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Maar...

De voorzitter:

Is dit in het mondeling overleg niet aan de orde geweest?

Mevrouw Verbugt (VVD):

Het is een nieuw voorstel, voorzitter.

De voorzitter:

Nou... Goed, dan nog één vraag.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Zegt u nu tegen het kabinet dat het kan doorgaan met het plan voor het bedrijventerrein in de Hoeksche Waard, mijnheer Duivesteijn, of zegt u dat dit niet mogelijk is binnen uw plan om het gebied tot nationaal landschap te verklaren?

De heer Duivesteijn (PvdA):

Hetgeen in de motie wordt voorgesteld, moet in plaats komen van het voorstel van het kabinet. Wij verzoeken het kabinet aan een nog beter plan te werken.

De voorzitter:

Mijnheer Poppe, voordat u interrumpeert, wijs ik erop dat u de motie mede heeft ondertekend. U kunt dan eigenlijk geen vraag stellen.

De heer Poppe (SP):

Ik wil alleen vragen of het wellicht verstandig is om een nieuwe introductie te houden, namelijk "nationaal polderlandschap". Daar zit meer in. En die term is ook verder in Nederland nog wel te gebruiken.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Dit is een heel ingewikkelde vraag. Daar heb ik wel een uur voor nodig!

De voorzitter:

En daarom stel ik voor dat u die vraag aan de minister en de staatssecretaris overlaat!

Mevrouw Verbugt (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De VVD-fractie constateert een oplopende spanning tussen de economie en de ruimte op de zuidvleugel van de Randstad, een spanning die zorglijke vormen begint aan te nemen. De herstructurering van het Westland staat hoog op de agenda. Dit proces staat of valt met het vinden van voldoende ruimte voor hervestiging van een deel van de glastuinbouw. Drie jaar geleden al is in het structuurschema Groene ruimte vastgelegd dat er in de Hoeksche Waard ruimte voor hervestiging gevonden moet worden. De provincie heeft dit uitgewerkt voor de locatie Cromstrijen. Wij betreuren dat het kabinet plotseling meent deze koers te moeten verlaten. De VVD-fractie wil niet aan een dood paard blijven trekken, want de glastuinbouw moet verder. Daarom doen wij een dringend beroep op het kabinet om de Kamer op korte termijn duidelijkheid te geven over een kwalitatief goede hervestiginglocatie Kan de minister ons dit toezeggen?

De Rotterdamse haven heeft dringend behoefte aan bedrijventerreinen. Als gevolg van de ruimtenood zouden 26.000 arbeidsplaatsen op de tocht staan. Er liggen al stapels onderzoeken die dit aantonen. Wij horen de ene na de andere noodkreet uit het Rotterdamse stadhuis. De PvdA-fractie kan daar toch niet doof voor zijn. De fractie van de VVD wil niet om de hete brij heen dansen, maar het probleem oplossen. Zij wil de Hoeksche Waard zien als een waardevol landschap, waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Zij wil niet zover gaan om de Hoeksche Waard nu maar als een groen museum te betitelen. Ergo, de VVD-fractie zal de motie van de collega's Duivesteijn en Ravestein niet steunen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! In het algemeen overleg van 9 september jl. hebben wij gesproken over het kabinetsstandpunt inzake de Hoeksche Waard. Graag maak ik enkele concluderende opmerkingen over beide onderdelen van het standpunt.

De SGP-fractie heeft een kritisch standpunt ingenomen over de keuze voor een bedrijventerrein aan de noordrand. Wij zien het als een gelegenheidsoplossing die diverse bezwaren oproept, onder andere op het gebied van de ontsluiting. Kortom, wij zijn er niet van overtuigd geraakt dat nut en noodzaak van dit terrein zodanig groot zijn dat de openheid van het gebied daarvoor moet worden opgeofferd. Onvoldoende duidelijk is geworden dat de benodigde ruimte niet kan worden gevonden door een betere benutting van bestaande bedrijventerreinen. Vanuit deze houding zullen wij dan ook de ingediende moties op dit punt beoordelen. Ik verneem graag een nadere reactie van de regering op de consequenties van aanwijzing als "nationaal landschap", zoals besloten in de overigens sympathieke motie van de collega's Duivesteijn en Ravestein. Heeft de VVD terecht aangegeven dat daarmee een soort groen museum wordt gevormd? Of er blijven er veel meer mogelijkheden, blijft er meer flexibiliteit bestaan, zoals de heer Duivesteijn aangaf? Wij willen hierover graag meer duidelijkheid, zodat wij de motie goed kunnen beoordelen.

De SGP-fractie blijft er ten aanzien van de glastuinbouw in het licht van de voorgeschiedenis moeite mee houden om nu een negatieve keuze te maken: dat wil zeggen, geen glastuinbouw in de Hoeksche Waard. Immers, de alternatieven voor de korte termijn zijn nog onvoldoende uit de verf gekomen. Wij sluiten ons dan ook graag aan bij het pleidooi om op korte termijn hierover meer duidelijkheid te creëren. Om die reden steunen wij van harte de motie die collega Van Wijmen op dit punt heeft ingediend.

Tot slot vraag ik de minister de stand van zaken aan te geven met betrekking tot het overleg met het provinciebestuur van Zuid-Holland.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Wie zei dat milieu en natuurbehoud niet meer hoog op de politieke agenda stonden en maatschappelijk niet meer gewaardeerd werden? Wie zou kunnen voorspellen dat de milieubeweging, vorige week begonnen met de actie "Trek de groene grens", deze week al resultaat zou boeken?

Voorzitter! Ik ben blij dat ik de behandeling van dit VAO mag overnemen van mijn collega Van Gent, die op reis is. Als jongetje heb ik veel gefietst in de Hoeksche Waard. Ik moest er altijd korfballen tegen Oud-Beijerland en Strijen. Het is een heel mooi landschap. Ik ben blij dat het behouden blijft. Ik denk dat het een mijlpaal is in de discussie over economie en milieu. De Kamer trekt nu een duidelijke grens. Dat is een goede zaak, maar ik vraag mij wel af wat dat betekent voor de discussie in de coalitie. Als deze lijn wordt doorgezet, wat ik hoop, zie ik een duidelijk verschil tussen de opvatting van de VVD en de PvdA. Ik denk dat dit leidt tot een politieke discussie. Ik vraag mij af wat dat betekent voor de opstelling van de VVD. Zou zij ook niet keuzes moeten maken en het en-en-beleid moeten verlaten? Als zij dat niet doet, isoleert zij zichzelf met alle politieke gevolgen van dien. Of het nu nationaal landschap of polderlandschap heet – het laatste is op zichzelf niet zo'n gekke benaming voor de Hoeksche Waard – voor ons staat in ieder geval voorop dat de ecologische hoofdstructuur volledig tot haar recht kan komen en dat dit landschap behouden kan blijven.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Het wordt tijd dat wij de knoop doorhakken in de discussie over de Hoeksche Waard, de glastuinbouw, een bedrijventerrein, enzovoort. Oorspronkelijk was er de gedachte om de Hoeksche Waard te bestemmen voor zowel de glastuinbouw als een bedrijventerrein. De regering heeft de knoop al half doorgehakt in een eerdere fase door de glastuinbouw naar elders te verwijzen en alleen nog te denken aan een locatie voor een bedrijventerrein. In het AO heb ik al gezegd dat ik de indruk had dat het nog geen gelopen race was, want ik heb geleerd om goed naar de heer Duivesteijn te luisteren. Wat de eerder genomen beslissing over de glastuinbouw betreft, heb ik mij al akkoord verklaard met het kabinetsbesluit. Wat het bedrijventerrein betreft, heb ik in het AO gezegd mijn aarzelingen te hebben. Ik heb onder meer de vraag gesteld: hoe houd je zo'n bedrijventerrein letterlijk binnen de perken? De verleiding om de Hoeksche Waard als het ware verder te bevlekken is toch heel groot als je ergens begint.

Wij zijn inmiddels tot een nadere afweging gekomen. De twijfel over de juistheid van het kabinetsbesluit terzake van het bedrijventerrein is gebleven. Er is te weinig druk om een ander belangrijk instrument te benutten, te weten de inbreiding en misschien ook het inzetten van verouderde bedrijventerreinen voor nieuwe doeleinden. Eerlijk gezegd vind ik de beslissing die nu voorligt over een bedrijventerrein in de Hoeksche Waard ook planologisch gezien een luie en gemakkelijke beslissing. Daarom heb ik mijn steun gegeven aan de motie van de heer Duivesteijn en een aantal andere collega's. Ik kan er evenwel niet omheen – dat past misschien bij de heer Duivesteijn en zijn sociaal-democratische achtergrond – dat het een motie is met een hoog dialectisch gehalte, want wij zijn heel anders terechtgekomen dan waar wij eerder zijn begonnen. Dat zal hem goed doen, maar die waarneming wil ik er nog aan toevoegen. De motie schept duidelijkheid over de toekomst van de Hoeksche Waard. In de richting van mevrouw Verbugt wil ik nog zeggen dat wij van de Hoeksche Waard bepaald geen museum maken. En zelfs als dat het geval zou zijn, wat is er tegen musea? Mevrouw Verbugt moet niet de cultuurportefeuille van de VVD krijgen, maar dat terzijde. De in de motie vervatte beslissing is helder uit een oogpunt van ruimtelijke ordening en is in die zin van een bredere strekking dan alleen voor de Hoeksche Waard. Zo zou je duidelijke en wellicht pijnlijke beslissingen moeten nemen op het punt van de ruimtelijke ordening in Nederland. Het verplicht de respectievelijke overheden om naar andere, inderdaad minder gemakkelijke locaties te zoeken voor bedrijventerreinen, want het zoeken naar bedrijventerreinen wordt hierdoor natuurlijk niet principieel gestuit. Daarom spreek ik nogmaals mijn steun uit aan deze motie.

Mevrouw Ravestein (D66):

Voorzitter! De D66-fractie is op zichzelf enthousiast over het kabinetsbesluit. Het betekent een enorme verbetering ten opzichte van het streekplan Zuid-Holland, waarin immers sprake was van een bedrijventerrein van 250 ha bij Oud-Beijerland en waardoor de aanleg van de A4-Zuid noodzakelijk was. In die zin spreek ik mijn complimenten uit aan de leden van het kabinet, omdat zij gezamenlijk hebben geprobeerd om eruit te komen.

Begin 1998 is een motie-Versnel/Gabor ingediend, waarin werd gesteld dat het open karakter van de Hoeksche Waard behouden moest blijven. Dat standpunt huldigt de D66-fractie nog steeds. Wij zien dit als een testcase hoe wij in de toekomst met ruimtelijke ordening willen omgaan. Wij willen duidelijk aangeven waar bedrijvigheid mogelijk is en waar er groen moet blijven. Ik was dan ook zeer gemotiveerd om samen met de heer Duivesteijn aan de motie te werken, die inmiddels gelukkig breder wordt ondersteund.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Wat is de conclusie van mevrouw Ravestein? Vindt zij dat het kabinet moet doorgaan met de plannen voor het bedrijventerrein, of moet het bedrijventerrein worden geschrapt?

Mevrouw Ravestein (D66):

Ik kan hetzelfde antwoord geven als collega Duivesteijn zojuist gaf: dit komt in de plaats van het kabinetsvoorstel. Ook wij zijn het ermee eens een nationaal landschap van de Hoeksche Waard te maken. Dan is er nog wel bedrijvigheid mogelijk, maar van een overloop vanuit Rotterdam, zodat daarvoor naar andere locaties moet worden gezocht, kan geen sprake zijn.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Dus het kabinet moet stoppen met het plan voor het bedrijventerrein, zoals dat nu voorligt.

Mevrouw Ravestein (D66):

Ja, maar dat plan kan toch niet direct worden gerealiseerd. De burgemeester van Binnenmaas heeft al laten weten dat hij dat op alle fronten zal tegenwerken. Voorts ligt er een streekplan Zuid-Holland. Daarvoor moet in eerste instantie een aanwijzing worden gegeven. Die moet naar onze mening zover gaan dat zowel de glastuinbouw als het bedrijventerrein niet doorgaat.

De heer Van Wijmen (CDA):

Voorzitter! Even een vraagje om te kijken of er sprake is van een verschil in de gedachtegang van de heer Duivesteijn en die van mevrouw Ravestein. Vergt dat nationaal landschap nu wel of geen restrictief beleid ten aanzien van de eigen behoeften? De heer Duivesteijn was daar heel duidelijk over.

Mevrouw Ravestein (D66):

Ik dacht eigenlijk van niet, maar wij hebben wat dat betreft in ieder geval geen verschil van mening. Voor de eigen behoeften van de Hoeksche Waard wordt ook in het streekplan Zuid-Holland voorzien in tientallen hectaren. Daar kunnen wij mee leven.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Sinds het algemeen overleg, dat wij nu plenair voortzetten, zijn er nieuwe dingen gebeurd. De Raad voor verkeer en waterstaat is met een nieuwe visie gekomen. Die komt erop neer dat wij moeten nadenken over de vraag of er niet moet worden gestopt met de gedachte dat Nederland de Europese hoofdingang is voor alle goederen die naar Europa komen vanuit de wereld en dat de havens niet moeten concurreren, maar samenwerken met elkaar, zodat niet alle goederenstromen door Nederland hoeven in de zin van: Nederland transportland voor Europa. Dat opent nieuwe perspectieven. Wij hebben altijd al gezegd dat het op die manier moet, want samenwerking tussen de havens is beter dan concurreren als het gaat om de verdeling van de goederen. Dan ontstaat ook een nieuwe situatie wat betreft de Rotterdamse behoefte aan natte en droge bedrijfsterreinen, zeker op langere termijn.

De Hoeksche Waard is zo ongeveer de laatste vrijwel ongeschonden polder in dit deel van Nederland, in ieder geval in het gebied tussen Rotterdam en Antwerpen. Het is een historisch landschap, door mensen gemaakt. Misschien is het wel goed de motie terzake zodanig aan te passen dat er een nationaal polderlandschap van wordt gemaakt. Per slot van rekening is een polder door mensenhanden is gemaakt. Daar vinden menselijke activiteiten plaats. Dat is des polders eigen. Dan doen de vragen en problemen op het gebied van restrictief beleid zich in mindere mate voor. Daarover kan nog overleg plaatsvinden.

Ik vraag mij af waarom daar een havengebonden bedrijventerrein moet komen. Is dat dan verbonden met de Rotterdamse haven? Over de weg kun je er nauwelijks komen zonder files te veroorzaken, terwijl er al zoveel zijn in de tunnel naar die polder toe. Als daar een bedrijventerrein komt, dan is het hek van de dam, om in polderlandschapstermen te spreken. Als er één schaap over de dam is, om in boerentermen te spreken, dan volgen er meer. Daarmee leg je een nieuw gebied open voor de uitbreiding van de behoefte van de Rotterdamse havenbaronnen. Dat is geen goede zaak. Dat heb ik ook benadrukt in het algemeen overleg en het zal niemand verbazen dat ik mijn naam onder de motie van de heer Duivesteijn en mevrouw Ravestein heb gezet.

Als het gaat om het trekken van de groene grens: hier moeten wij beginnen.

Minister Pronk:

Voorzitter! Het betoog van mevrouw Ravestein sprak mij zeer aan. Zij wees erop dat het huidige voorstel een enorme verbetering is vergeleken met de oorspronkelijke ideeën. Er blijft natuurlijk veel te wensen over, maar met het kabinetsvoorstel wordt beoogd om het open karakter van de Hoeksche Waard zoveel mogelijk te beschermen. Ik ben het dan ook niet eens met de constatering in de motie-Duivesteijn c.s. dat door de voorliggende voorstellen het open karakter wordt aangetast. Het klopt wel dat een effectief plan voor de bescherming van de Hoeksche Waard ontbreekt, maar ik herinner eraan dat de oorspronkelijke gedachten neerkwamen op het vestigen van grootschalige glastuinbouw in de Hoeksche Waard. Het kabinet ziet daar dus van af. Daarnaast voorzagen de oorspronkelijke voorstellen in een groot bedrijventerrein in het hartje van de Hoeksche Waard dat van alle kanten zichtbaar zou zijn. Het kabinet ziet daar ook vanaf. Er komt een beperkt bedrijventerrein aan de rand.

De heer Van Wijmen (CDA):

Komen die bedrijventerreinen aan de noordrand?

Minister Pronk:

Aan de noord- en de oostzijde.

De heer Van Wijmen (CDA):

Het terrein voor glastuinbouw dat is geschrapt, lag aan de zuidkant, dus niet centraal.

Minister Pronk:

Dat lag inderdaad aan de zuidkant. Ik heb al gezegd dat het aanvankelijk om een grootschalig terrein ging. Het oorspronkelijke bedrijventerrein – deze plannen van de provincie Zuid-Holland liggen nog steeds op tafel – was middenin de open ruimte gesitueerd. Daar heb ik mij van het begin af aan tegen verzet. Het karakter van de open groene ruimte blijft in de kabinetsplannen intact. Er komt slechts een beperkt bedrijventerrein, qua omvang en qua locatie.

Mij is overigens niet bekend dat de burgemeester van Binnenmaas heeft gezegd dat hij zich hier met hand en tand tegen zal verzetten. Uiteraard zal er het nodige overleg worden gepleegd. Wij hebben het trouwens niet alleen over de noordrand, maar ook over de noordoostelijke rand, namelijk het grondgebied van de gemeente 's-Gravendeel. In het algemeen overleg heb ik gezegd dat het de bedoeling is om zeer scherpe contouren te trekken om de gebieden waar dergelijke activiteiten mogen plaatsvinden. De huidige ontwikkelingen geven de noordrand van de Hoeksche Waard al een wat rommelig karakter. Ik heb ook aangegeven dat er een harde grens zal worden getrokken ten gevolge van een besluit van jaren geleden over de aanleg van de HSL; een besluit dat het karakter van de Hoeksche Waard aanzienlijk aantast. De HSL zal een punt van de Hoeksche Waard gaan afsnijden.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Voorzitter! Doelt de minister wanneer hij het heeft over die bedrijventerreinen op overloop van Rotterdam of doelt hij, zoals de indieners van de moties hebben gezegd, op eventuele uitbreiding van de lokale bedrijventerreinen en lokale werkgelegenheid? Vindt hij ook dat de A4 doorgetrokken moet worden om het terrein beter bereikbaar te maken? Is dat de opvatting van het kabinet?

Minister Pronk:

Mijnheer Van der Steenhoven stelt nu vragen die al beantwoord zijn tijdens het algemeen overleg van enkele weken geleden. Mijn positie is overduidelijk. Ik vind het niet noodzakelijk om de A4 door te trekken. In het verleden zijn wel wensen geuit om het bedrijventerrein in het hart van de Hoeksche Waard aan te leggen in een zogenoemde oksel die zou ontstaan door de A4 door te trekken. Dat is niet mijn optiek. Dat antwoord had ik reeds gegeven en ik stel het op prijs dat ik dit hier nog eens kan bevestigen. Het gaat hier uiteraard om de behoefte aan een bovenregionaal bedrijventerrein; wij houden ons hier immers bezig met nationaal beleid. Ik heb het dus niet over de lokale bedrijventerreinen. Dat is een aangelegenheid van de provincie zelf. De Kamer weet echter dat de inspecteur ook zijn bedenkingen geuit heeft ten aanzien van de omvang van de uitbreidingswens van de lokale bedrijven. Overigens heb ik tijdens het algemeen overleg gesteld dat een en ander op elkaar dient te worden afgestemd. Ik meen dat zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de bedrijventerreinenlocaties met een lokaal karakter wanneer die 100 ha bovenregionale bedrijventerreinen zou worden gevestigd in de noord- of oostrand van de Hoeksche Waard. Uiteraard mag het open karakter dan niet worden aangetast.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Ik heb altijd gedacht dat er maar één minister van Verkeer en Waterstaat is, maar ik hoor nu de minister van VROM zeggen dat de aanleg van de A4 voor hem niet hoeft. Er ligt een kabinetsbesluit om met de aanleg van de A4 voort te gaan op de weg van de PPS. Wat moet ik dan concluderen uit deze opmerking van de minister van VROM? Gaat hij straks geen planologische medewerking geven als er een voorstel voor de PPS komt?

Minister Pronk:

Voorzitter! Om ieder misverstand te voorkomen, wij hebben het over de A4-Zuid. Wij hebben het over eventuele plannen als de autoweg door de Hoeksche Waard zal lopen. Uiteraard werken wij mee aan de plannen die er al zijn, maar er zijn ook ideeën over de toekomst.

Voorzitter! De uitgangspositie van het kabinet is dat het open karakter van de Hoeksche Waard gehandhaafd moet worden. Naar aanleiding van een opmerking van de heer Van Middelkoop moet ik zeggen dat dit geen gemakkelijk genomen besluit was. Hij noemde het "lui". Het was een moeilijke beslissing, waar ik trots op ben, omdat op deze wijze het open en groene karakter van de Hoeksche Waard gehandhaafd kan worden. Ik hoop dat de heer Van Middelkoop dit ook erkent.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik wil de kwalificatie "lui" verduidelijken. Al jaren praten wij over het zoeken naar mogelijkheden van "inbreiding", met excuses voor het jargon. Ik merk daar zo weinig van. Dat was een deel van de achtergrond van mijn opmerking dat dit een luie beslissing was. De minister zal het met mij eens zijn dat het vrij gemakkelijk is om voor de Hoeksche Waard te kiezen als het gaat om het reserveren van een plek voor bedrijventerreinen. Verder heb ik alle waardering voor de overwegingen die aan de besluitvorming zijn voorafgegaan, ook als het gaat om de besluitvorming ten aanzien van de glastuinbouw.

Minister Pronk:

De besluitvorming had betrekking op de glastuinbouw en op de omvang en de locatie van de bovenregionale bedrijventerreinen. Ook dat is onderdeel geweest van de beslissing die wij aan de Kamer hebben voorgelegd: een beperkte omvang en een specifieke excentrische locatie. Dat pakket hebben wij voorgelegd.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik heb er behoefte aan één ding zo duidelijk mogelijk te maken. In de brief van het kabinet over het open houden van het landschap in de Hoeksche Waard staat dat het voor de bedrijven om een eerste fase gaat. De minister houdt de mogelijkheid open dat na 2005, bijvoorbeeld in de vijfde nota, een verdere uitwerking plaatsvindt. In mijn opvatting dreigt dan al gauw het risico van een oppervlakte van 265 ha. In Rotterdamse kringen zijn ze niet bang om in termen van 500 ha te spreken. De minister dient op dat punt scherper en duidelijker te zijn. Hij moet niet suggereren dat het beslag alleen tot die 100 ha beperkt zou zijn.

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter! Ik dacht dat de tekst van de brief die het kabinet aan de Kamer heeft gestuurd en die momenteel ter discussie staat door alle Kamerleden was gelezen en dat ik die als bekend kan veronderstellen. Wij voeren een voortgezet algemeen overleg. Wij zijn uitvoerig ingegaan op de mogelijkheid van een uitbreiding van de 100 ha waartoe wij hebben beslist voor bovenregionale bedrijventerreinen. Die beslissing is echter nog niet genomen. Daarover zal het kabinet voorstellen doen in het kader van de vijfde nota. Daarbij worden wel verschillende afwegingen gemaakt, die wij uitvoerig hebben besproken, zoals de mogelijkheden van verdergaande inbreiding op de huidige terreinen of de mogelijkheden op andere locaties buiten het beperkte Rotterdamse havengebied en buiten de Hoeksche Waard. Ik heb tijdens het algemeen overleg het voorbeeld genoemd van het gebied rond de Drechtsteden. Die afweging, ik herhaal dat, dient nog te worden gemaakt. Het is goed dat die afweging pas gemaakt kan worden in een totale aanpak, dat wil zeggen in de vijfde nota en dat wij niet allerlei mogelijke beslissingen ad hoc moeten nemen. Deze beslissing ad hoc kon niet worden vermeden, omdat zij voortvloeit uit overleg dat met de Kamer de afgelopen twee jaar is gevoerd.

De heer Duivesteijn (PvdA):

De minister houdt van duidelijkheid. Dat spreekt mij aan. Ik werk daar graag aan mee. Het is een elegante manier om te maskeren dat er zowel een eerste als een tweede fase is. In de motie komt tot uiting dat wij zelfs die eerste fase niet willen, laat staan dat wij aan een tweede fase toekomen. De intensivering zal dus elders gevonden moeten worden. Dat is het verschil.

Minister Pronk:

Ik zal goed luisteren naar hetgeen de Kamer uiteindelijk uitspreekt over de betreffende motie. De heer Duivesteijn zegt nu dat zijn motie eigenlijk een afwijzing inhoudt van het voorstel van het kabinet. Dat had ik er eerlijk gezegd niet in gelezen. Ik begreep het enigszins uit een interruptiedebatje met mevrouw Verbugt naar aanleiding van het indienen van de moties. Ik begreep het ook uit de interpretatie die op basis van die interrupties werd gegeven door mevrouw Ravestein. Ik zag het niet in de motie zelf staan. Ik had er behoefte aan uitdrukkelijk te horen van de indieners van de motie of zij dat wel of niet ermee bedoelden. Ik heb nu begrepen dat zij dat ermee bedoelen ook al staat het er niet.

De heer Poppe (SP):

De minister noemde het zelf een beslissing ad hoc voor die 100 ha bedrijventerrein in de Hoeksche Waard. Een beslissing ad hoc heeft voor mij een negatieve klank. Als er nog zoveel onderzoeken gedaan moeten worden naar andere bedrijventerreinen, waarom moet er dan een beslissing ad hoc genomen worden over het laatste open polderlandschap dat er nog in dat gebied is?

De minister zegt dat het open karakter van het polderlandschap behouden blijft, omdat het bedrijventerrein aan de rand komt te liggen. Hoe kun je een open polderlandschap behouden door er een bovenregionaal bedrijventerrein te creëren?

Minister Pronk:

Het kabinet komt met dit voorstel omdat de Kamer het heeft gevraagd. Er zijn discussies over dit onderwerp gevoerd naar aanleiding van de Vierde nota en de Vinex. Dat alles heeft geleid tot een motie in april vorig jaar. Het betreffende vraagstuk is niet opgelost in het regeerakkoord. Het kabinet is uitdrukkelijk gevraagd dit onderwerp reeds nu te bespreken en niet door te schuiven naar de vijfde nota. De heer Poppe is lid van deze Kamer, mevrouw de voorzitter, en is dus ook daarbij betrokken geweest.

Voorts blijf ik van mening dat het open karakter van de Hoeksche Waard in genen dele wordt aangetast wanneer een activiteit wordt gepland aan de rand van een open gebied, een rand die zelf niet meer open is, dus achter een heel duidelijk getrokken grens. De grenzen zullen zeer hard en duidelijk worden getrokken. Ik heb nog niemand zien of horen reageren op de opmerking die ik zo-even heb gemaakt met betrekking tot de HSL die er doorheen gaat lopen. Dat is een beslissing van kabinet en Kamer geweest in de afgelopen jaren. Daar ligt dus een grens. Wanneer er aan de oostkant van de Hoeksche Waard, bijvoorbeeld rond 's-Gravendeel, verdergaande bedrijventerreinen zouden worden ontwikkeld, dan liggen die dus ten oosten van die nieuwe natuurlijke geografische harde grens. Ten westen daarvan blijft het open karakter totaal gehandhaafd. Het is ook slechts een kleine hap uit de Hoeksche Waard aan de noordoostkant die zelf ook niet tot het open deel van de Hoeksche Waard kan worden gerekend, gegeven de eerdere ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden en de eerdere beslissingen die zijn genomen.

Dan de moties zelf. Over de specifieke paragrafen met betrekking tot bedrijventerreinen zal collega Ybema zijn opmerkingen maken. Ik heb zelf alleen met betrekking tot de motie van de heer Duivesteijn een drietal series opmerkingen te maken.

In de eerste plaats. Ik ben het, zoals gezegd, eens met een deel van de overwegingen. Enkele andere overwegingen lijken mij niet helemaal in overeenstemming met de intenties die het kabinet zelf heeft geformuleerd, maar dat is allemaal verder niet zo belangrijk. Dat zijn slechts overwegingen.

In de tweede plaats. Het is de opzet van het kabinet om over de toekomst van locaties van bedrijventerreinen beslissingen voor te bereiden in het kader van de vijfde nota zelf, ook gegeven de noodzaak om een goede prognose te maken van de specifieke behoefte in kwantitatieve zin aan bedrijventerreinen in de komende jaren. Dat moment is niet zo gek ver meer. De vijfde nota zal begin komend jaar worden besproken door het kabinet. Dan gaat het natuurlijk in eerste instantie om het zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande bedrijventerreinen, via herstructurering en inbreiding. Maar vanuit deze Kamer is meermalen, bijvoorbeeld vorig jaar bij de behandeling van de begroting van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, naar voren gebracht dat er natuurlijk ook nieuwe locaties zullen moeten worden gevonden. Dat heeft niets te maken met opvattingen, wel of niet gedeeld, naar aanleiding van het recente rapport van de raad onder leiding van de heer Bouw. Dat heeft gewoon te maken met de verdergaande economische ontwikkeling in Nederland zelf, industriële ontwikkelingen en niet transportontwikkelingen. Er zal zo goed mogelijk moeten worden gekozen.

In de derde plaats. Ik begrijp dat deze motie inhoudt de afwijzing van de voorstellen van het kabinet. Ik ben benieuwd naar de uitslag van de discussie in deze Kamer over de motie. Het stond er overigens niet zo in. Ik zal mij nu beperken tot de opmerkingen die worden gemaakt over het nationaal landschap. De regering wordt verzocht een herziening van de PKB Nationaal ruimtelijk beleid (Vinac) voor te leggen waarin de Hoeksche Waard wordt aangewezen als nationaal landschap en tegelijkertijd met gemeenten te spreken over de wijze waarop het ontwikkelingsplan nationaal landschap Hoeksche Waard zou kunnen worden opgesteld. De gedachte van een nationaal landschap is mij op zichzelf sympathiek, maar ik moet hieraan toevoegen dat het begrip "nationaal landschap" tot nu toe niet wettelijk is verankerd en dat er talloze verschillende opvattingen over bestaan. Nu heeft de heer Duivesteijn gezegd dat dit niet inhoudt dat er niets zou kunnen gebeuren. Hij heeft ook gezegd dat dit niet inhoudt dat het gebied tot een museum wordt opgewaardeerd of ondergewaardeerd, maar dat je op een specifieke wijze met een zekere mate van ruimtelijke restrictie moet kijken naar voorgenomen activiteiten aldaar zoals dat ook gebeurt met bijvoorbeeld het Groene Hart. Verder is er natuurlijk de Veluwe als nationaal landschap. Het is mijn voornemen de gedachte om de Hoeksche Waard als nationaal landschap aan te wijzen, mee te nemen in de voorbereiding van de vijfde nota zelf en dit niet ad hoc te doen via een – wederom – nieuwe herziening van de PKB Nationaal ruimtelijk beleid (Vinac). Als de Kamer deze motie aanneemt, wil ik die gedachte graag meenemen, overwegen en op zijn consequenties beoordelen bij de voorbereiding van de vijfde nota, onafhankelijk van de consequenties die de Kamer zelf aan deze motie verbindt voor de bedrijventerreinen. In de tijd gezien wordt dan vrijwel hetzelfde traject gevolgd als de geachte afgevaardigde wellicht voor ogen staat met zijn voorstel voor herziening van de bestaande PKB.

Voorzitter! Over de motie van de heer Van Wijmen over bedrijventerreinen heb ik in het algemeen al opmerkingen gemaakt. Mijn overwegingen zijn iets zachter geformuleerd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik dring erop aan dat de minister een finaal oordeel uitspreekt over de motie-Duivesteijn.

Minister Pronk:

In deze motie staat zoveel dat ik graag de heer Ybema de gelegenheid geef hierover het zijne te zeggen voordat de regering een oordeel uitspreekt.

Mevrouw de voorzitter! Ik zal alleen nog iets zeggen over de laatste motie van de heer Van Wijmen over de glastuinbouw. Ook mevrouw Verbugt acht het wenselijk dat nu spoedig duidelijkheid ontstaat. Het oordeel over deze motie laat ik graag over aan de Kamer. Het lijkt mij inderdaad mogelijk binnen een periode van ongeveer drie maanden aan te geven waar zich locaties bevinden met een vergelijkbare betekenis voor de tuinbouw als oorspronkelijk werd gegeven aan de Hoeksche Waard. Ik moet hierover uiteraard nog overleg plegen met collega Brinkhorst en de betrokken provincies. Ik vind ook dat er lang genoeg over die locatie is gesproken. Het is wenselijk nu wat meer zekerheid te bieden aan de tuinders die zich moeten hervestigen op basis van de toekomstige overwegingen over het Westland. Met de aspecten die de heer Van Wijmen noemt in de motie over de te kiezen nadere locaties, heb ik geen moeite.

Staatssecretaris Ybema:

Voorzitter! Iedereen heeft uitgesproken dat sprake is van een urgente behoefte aan bedrijfsterreinen voor de regio Rotterdam. Het wordt in de moties als eerste overweging vermeld. Ik vind dat belangrijk omdat het vertrekpunt hetzelfde is. In het kader van mijn verantwoordelijkheid is dat het belangrijkste punt. Hoe kunnen wij binnen enkele jaren een oplossing bieden voor de urgente behoefte? Hierbij speelt mee de economische situatie in de regio Rotterdam. Die is bepaald niet rooskleurig. Er zijn een aantal goede ontwikkelingen aan de gang, maar ook een aantal ontwikkelingen die ons met de nodige zorg vervullen. Er is sprake van een hardnekkige werkloosheid. Er is al een tijdje sprake van een situatie dat de regio Rotterdam – en het gemeentebestuur van Rotterdam voorop – geen goede locaties kan aanbieden aan bedrijven die zich daar willen vestigen. Dat doet afbreuk aan de economische kracht van dat gebied. Men maakt onvoldoende gebruik van de economische activiteiten in dat gebied en de werkgelegenheid die dit met zich kan brengen.

Over de behoefte aan bedrijventerreinen en de mogelijkheid van locaties zijn drie onderzoeken gedaan. Wij zijn bepaald niet over een nacht ijs gegaan. Het onderzoek door NEI-LEI is een uitvloeisel van afspraken die wij daarover in het regeerakkoord hebben gemaakt. Het is een onafhankelijk onderzoek. Al die onderzoeken komen tot dezelfde conclusie: er is een urgente behoefte aan bedrijventerrein in de regio Rotterdam voor havenafgeleide activiteiten op de korte en lange termijn. Als het gaat over de beschikbare locaties wijzen ze voor de korte termijn in de richting van de Hoeksche Waard. Er is volgens deze drie onderzoeken geen alternatief. Het kabinet heeft zich zeer gevoelig getoond voor het karakter van de Hoeksche Waard. Wij zijn niet tegemoetgekomen aan de uitdrukkelijke wensen van provincie en Rotterdam. Daar ging het om een duidelijke voorkeur – reeds vastgelegd in het streekplan – voor een grootschalig bedrijventerrein in het hart van de Hoeksche Waard. Wij hebben daarmee niet ingestemd. Wij hebben gekozen voor een oplossing die het open karakter volledig intact laat.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Kent de staatssecretaris het onderzoek dat heel recent is verricht door de RPD en Rijkswaterstaat naar de mogelijkheden om in bestaand havengebied nog vele honderden hectaren bedrijfsruimte te realiseren?

Staatssecretaris Ybema:

Ook het bestaande havengebied is voortdurend bij de onderzoeken betrokken. Daar zijn mogelijkheden, maar er zijn geen mogelijkheden op de korte termijn. Als je kijkt naar het bestaande havengebied en met name de Oude Waalhaven, dan gaat het over een termijn van 10 tot 15 jaar voordat daar alternatieven beschikbaar zijn. Ik heb er navraag naar gedaan en nog naar laten kijken. Als wij alles op alles zetten om de mogelijkheden te benutten die er zijn binnen het bestaande havengebied dan zijn wij op z'n minst acht jaar verder. Het gaat om een probleem nu, op de komende korte termijn.

De heer Poppe (SP):

Het bedrijventerrein in de Hoeksche Waard dat door het kabinet wordt voorgesteld, is geen bedrijventerrein voor de korte termijn dat na pakweg vijf jaar wordt gesloopt?

Staatssecretaris Ybema:

Ik heb het uiteraard over het op korte termijn beschikbaar komen van een bedrijventerrein. Ik heb het niet over een bedrijventerrein dat wij voor twee jaar gebruiken en dan weer sluiten.

De heer Van Wijmen (CDA):

Dat terrein in 's-Gravendeel moet toch nog alle procedures doorlopen?

Staatssecretaris Ybema:

U weet dat de provincie Zuid-Holland op dit moment haar streekplan al klaar heeft. Dat is nog in procedure, omdat door de regering bezwaar is aangetekend op dit punt. Zodra de besluitvorming hier is afgerond, starten wij een bestuurlijk overleg met de betrokken gemeenten en de provincie Zuid-Holland om zo snel mogelijk die procedure te doorlopen. Waarschijnlijk kan dat op heel korte termijn.

De heer Van Wijmen (CDA):

En dan moeten de gemeenten nog volgen met het bestemmingsplan. Hoeveel jaren denkt de staatssecretaris dat de totale planologie nog zal vergen?

Staatssecretaris Ybema:

Ik heb zelf de indruk dat het bedrijventerrein er binnen twee à drie jaar kan liggen.

De regering heeft uitdrukkelijk niet gekozen voor de voorkeur van de provincie en de regio Rotterdam voor die grote locatie in het hart van de Hoeksche Waard, omdat wij inderdaad vinden dat dit het open landschappelijke karakter letterlijk in het hart zou aantasten. Wij hebben gekozen voor een klein areaal. Het is het kleinste areaal, 100 ha, dat je nog in redelijkheid zou kunnen verdedigen. Dat is echt het allerkleinste areaal waar je het nog over kunt hebben. Wij hebben gekozen voor een locatie aan de noordoostrand. Ik neem aan dat veel leden van de Kamer het gebied kennen. Als je dat gebied kent en daar rondloopt, zie je dat het een gebied is met bestaande bedrijfsactiviteiten. Het is een gebied waar een grote suikerfabriek heel dominant aanwezig is. Het is een gebied met een zekere "verrommeling", zoals collega Pronk zegt, qua inrichting. Je kunt in redelijkheid niet volhouden dat een bedrijventerrein van 100 ha het open landschappelijke karakter daar aantast. Ik zou zeggen: je ziet het niet eens als je daar bent. Wat dat betreft doen wij geheel recht aan de motie die indertijd door de Kamer is aangenomen.

Ik wijs de Kamer nogmaals op de urgente behoefte die daar is. Het gaat wel over de mainport Rotterdam. Er is geen alternatief voor de Hoeksche Waard. Ik heb nog eens geprobeerd dat aan te geven in de brief die ik half september naar de Kamer heb gestuurd. Er is geen sprake van een aantasting van het open landschappelijke karakter van de Hoeksche Waard. Het gaat inderdaad om de keuze voor een eerste fase van 100 ha. De mogelijkheid wordt opengelaten, maar het gaat nu om een oplossing voor de korte termijn. De tweede fase is de fase na 2005. Er zijn dan andere alternatieven beschikbaar, omdat wij meer tijd hebben. Wij moeten daar uiteraard zo snel mogelijk aan werken. Ik denk dat het alleszins mogelijk is – dat is ook de inzet van de regering – om die alternatieven na 2005 tijdig beschikbaar te krijgen. Dan hoeven wij dus niet verder te gaan dan 100 ha in de Hoeksche Waard. Dat is zeker de ambitie van het kabinet.

Het dictum van de motie-Van Wijmen op stuk nr. 105 vraagt om binnen drie maanden met een tweede oordeel te komen over alternatieven. Dat is een reactie op het eerste deel van het dictum van de motie-Duivesteijn c.s., waarin de regering wordt verzocht om in overleg met de betrokken gemeenten de alternatieven binnen het bestaande haven- en industriegebied Rotterdam en de locaties regio Rijnmond, Drechtsteden en West-Brabant nader te onderzoeken. Ik heb zopas al aangegeven dat wij drie onderzoeken hebben gedaan. Wij hebben echt alles onderzocht. Ik zie in redelijkheid niet in wat wij verder nog aan onderzoeken zouden kunnen doen. Het laatste onderzoek is opnieuw een volstrekt onafhankelijk onderzoek geweest. Wij hebben alleen de terms of reference aangegeven voor datgene wat moest worden onderzocht. Op een gegeven moment moeten wij een keer de feiten onder ogen zien en op grond van die feiten tot conclusies komen. Ik zie dus in redelijkheid niet in waarom wij nog een keer zouden moeten kiezen voor aanvullend onderzoek. Het leidt volgens mij tot een herhaling van zetten.

Mevrouw Verbugt (VVD):

De motie-Duivesteijn/Ravestein is een keiharde afwijzing van het kabinetsbesluit over de aanleg van het bedrijventerrein. Zowel de minister als de staatssecretaris heeft heel veel woorden nodig gehad. Mag ik nu het oordeel van het kabinet over deze motie horen?

De heer Duivesteijn (PvdA):

Er staat helemaal niet dat wij onderzoek willen. Er staat dat wij overleg willen. Dan hebben wij het over inplaatsingsbeleid in bestaande bedrijfsterreinen. Er wordt ook gevraagd om voorstellen te doen voor alternatieve locaties. Die zijn er wel degelijk. Die voorstellen moeten er wel komen.

De voorzitter:

Het gaat nu om de afronding van een debat en niet om een hernieuwde opening. Als er een hernieuwde opening nodig is, moet de heer Duivesteijn dat op de normale procedurele manier via de vaste commissie regelen.

Minister Pronk:

Voorzitter! In de motie staat heel erg veel. Toen ik de motie hoorde voorlezen en toen ik haar las, dacht ik: met elk van de afzonderlijke elementen valt best te werken. Gehoord de discussie en de interpretatie die aan de motie wordt gegeven, namelijk een afwijzing van het voorstel van het kabinet – het voorstel van het kabinet is een pakket; het ene wel, het andere niet, hier wel, daar niet – dus niet gelet op de tekst van de motie zelf, maar gelet op de interpretatie en de politieke betekenis die door de indieners zelf aan de motie is gegeven, kan het niet anders betekenen dan dat namens het kabinet de aanvaarding van deze motie dient te worden ontraden.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik maak bezwaar tegen de wijze waarop een interpretatie wordt gegeven aan de tekst. De tekst van de motie is klip en klaar.

De voorzitter:

De indieners gaan over de tekst en de minister geeft zijn oordeel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven