Aan de orde zijn:

de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor 2000 (26800), en de behandeling van de wetsvoorstellen:

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2000 (26800 IXA);

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2000 (26800 IXB).

De voorzitter:

Voordat ik de Kamer het woord geef voor de eerste termijn, wil ik tot de bewindslieden van Financiën het volgende zeggen. Ik heb begrepen dat de antwoorden op de vragen over de Miljoenennota vrijdag niet op zodanige wijze zijn aangeleverd dat de leden er het afgelopen weekend kennis van konden nemen. Dit heeft de voorbereidingen van het debat bemoeilijkt. Namens de vaste commissie voor Financiën is mij medegedeeld dat de leden ondanks deze handicap bereid zijn nu het debat te voeren. Wel vraag ik de bewindslieden van Financiën in de toekomst de gemaakte afspraken na te komen. Ik zal er nu niet verder over uitweiden maar ik wil het op een ander tijdstip graag nog eens met u bespreken.

De (algemene) beraadslaging wordt geopend.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! Vorig jaar overleed de journalist Herman Wigbold. In 1963, de glorietijd van de opbouw van de Nederlandse welvaartsstaat, verscheen van zijn hand het boekje "Het gaat goed in Nederland – of niet?". Ik citeer: "We leven in een prachtig georganiseerde welvaartsstaat, een soort paradijs. Het wordt gezegd, maar is het werkelijk wel zo? In het bloeiende Nederland zijn de 'underdogs' nog niet verdwenen, er bestaan wel degelijk 'achtergebleven' groepen, er wordt stille of minder stille armoede geleden, de zorg voor het onderwijs en voor invaliden en bejaarden laat nog veel te wensen over. Voor goedwillende Nederlanders valt er dus nog heel wat te doen en te vechten." De centrale vraag die Wigbold stelt, luidt: "Onze persoonlijke welvaart stijgt. Maar hoe staat het met de publieke welvaart? (...) Als de welvaart stijgt, komen er heus wel meer koelkasten. Maar komen er ook meer en betere scholen, sportvelden en woningen?". Dat was een karakteristieke vraag toen de rol van de overheid toenam. Vandaag de dag zou meer gekeken worden naar het probleemoplossend vermogen van de samenleving zelf, de "civil society".

Nu, meer dan 35 jaar later, is het opnieuw opvallend hoe in de beleving van velen het goed gaat met Nederland. De werkloosheid loopt in hoog tempo terug, velen genieten een goed inkomen, de overheidsfinanciën hebben, afgezien van de staatsschuld, er lange tijd niet zo goed voorgestaan. En toch klinkt ook nu de roep om oog te hebben voor de kwaliteit van de samenleving, voor zorg, onderwijs, veiligheid en andere collectieve voorzieningen, voor de inkomens van mensen in financieel kwetsbare posities. De algemene politieke beschouwingen die twee weken geleden plaatsvonden, leverden een beeld op dat meer dan twee decennia niet meer had bestaan: er viel weer te verdelen. De voorshands gunstige economische ontwikkeling – en het is zaak die ontwikkeling vast te houden – de ruimere financiële middelen van de overheid en de uiteenlopende politieke wensen vergen een fundamenteel debat over de toekomst van het financieel-economisch beleid. Dat debat is in feite al op gang gebracht. Bevinden we ons in een "nieuwe economie", of wordt juist voorbijgegaan aan een aantal financieel-economische kwetsbaarheden, zoals oplopende inflatie? Welke doelstellingen behoren met het oog op de toekomst in het beleid voorop te staan? Wat is verstandig financieel beleid bij schaarste op de arbeidsmarkt en bij het inspelen op de kosten van de vergrijzing later? Doorgaan met lastenverlichting, met het gevaar van oververhitting van de economie, of juist kiezen voor nieuwe oriëntaties? En wat zouden die oriëntaties kunnen betekenen voor het financieringstekort en de staatsschuld en de visie op de collectieve uitgaven?

Namens de CDA-fractie zal ik op deze kwesties ingaan en om maar met de deur in huis te vallen: wij denken dat het huidige beleid niet onverkort kan worden doorgezet. Dat geldt overigens niet alleen voor mijn fractie, want temidden van alle economische successen en mooie begrotingscijfers wordt aangedrongen op wijziging van een aantal onderdelen van het huidige regeringsbeleid, door het IMF, door ABN Amro en de Rabobank, door de Raad van State en door meerdere economen. De somberheid van een jaar geleden is gelukkig weg. Het debat kan worden gericht op toekomstgericht solide en sociaal beleid.

Het financieel-economisch beeld is in zeer korte tijd radicaal gewijzigd. Nog maar enkele maanden geleden werd verwacht dat het financieringstekort volgend jaar zou stijgen tot 1,7% van het bruto binnenlands product, nu wordt slechts 0,5% voorspeld. De vermogenstekorten van de sociale fondsen worden in hoog tempo ingelopen. Het tekort van ruim 6 mld. maakt zelfs plaats voor een overschot van 6 mld. De economische groei lijkt in deze kabinetsperiode duidelijk hoger uit te komen dan de geraamde groei in het regeerakkoord. De potloodombuigingen van meerdere miljarden, waarover wij nog in april spraken, blijken niet nodig. Zonder dat sprake is van beleidsaanpas- singen ontstaat een mooi begrotingsbeeld.

Alle fraaie cijfers vormen zo langzamerhand de opmaat voor speculaties over het ontstaan van een "nieuwe economie", een economie die zich vanwege met name de informatietechnologie voortdurend gunstig ontwikkelt, zonder de traditionele conjunctuurcycli en met een lage inflatie. De bomen groeien niet alleen tot in de hemel, er is niets anders dan een economische hemel. Hoe kijkt de minister van Financiën tegen deze vermeende economische hemel aan? Het zou mooi zijn, maar de CDA-fractie is er niet van overtuigd dat deze nieuwe economie nu zou zijn aangebroken en vindt het al helemaal riskant om beleid te enten op een dergelijk toekomstscenario of, meer trendy geformuleerd, deze hype.

De heer Crone (PvdA):

U plaatst de discussie over de nieuwe economie tegen de achtergrond van de vraag of daaruit conclusies mogen worden getrokken voor het budget. Mogen er meevallers worden verwacht of juist niet? Geeft u ook een oordeel over die nieuwe economie? Ziet u de ICT niet als een nieuwe ontwikkeling die tot een duurzaam hoger groeipad leidt? Daarna komen dan wel weer de consequenties voor het overheidsbudget.

De heer Balkenende (CDA):

U weet dat de discussie over die nieuwe economie is overgewaaid uit de Verenigde Staten waar men al zeer lang een goede economische ontwikkeling kent. Een van de verklaringsfactoren is natuurlijk de ICT. De vraag is echter of die ontwikkeling duurzaam en bestendig is of dat er op een bepaald moment weer tegenvallers zullen optreden. Wat mij opvalt in deze discussie is dat men het niet weet. Ook Greenspan heeft zich wat aarzelend opgesteld. Ook hij meent dat het mogelijk is dat bepaalde indicatoren anders uitpakken. Mijn oordeel is dat, juist omdat men het niet zeker weet, terughoudendheid op zijn plaats is. Het gaat niet aan nu al uit te gaan van de verwachting dat er sprake is van een nieuwe economie, met alle gevolgen daarvan voor het begrotingsbeleid. Ik vind overigens wel dat wij steeds oog moeten hebben voor de economische structuren; wat dat betreft is er nog veel te doen.

De heer Bakker (D66):

Maar tegen wie is uw waarschuwing nu gericht? Bij mijn weten is er hier niemand die "gelovig" is met betrekking tot die nieuwe economie. Wél is gesteld dat het om interessante ontwikkelingen gaat, die nadere discussie rechtvaardigen.

De heer Balkenende (CDA):

We constateren in het publieke debat dat er over het thema "nieuwe economie" wordt geschreven. Uw eigen fractievoorzitter heeft die discussie aangezwengeld met zijn artikel hierover in NRC Handelsblad. Ik ben met u van oordeel dat niet iedereen zegt dat die ontwikkeling er al is, maar dit verschijnsel leidt toch tot een ander klimaat bij het denken over de financiële ruimte van de overheid. In dat kader heb ik mijn aarzeling verwoord.

Voorzitter! Het grootste risico van de speculaties over die nieuwe economie is misschien wel dat het zicht op diverse kwetsbare ontwikkelingen wordt vertroebeld. Want laten we elkaar niets wijsmaken: de inflatie in Nederland is momenteel het hoogst in Europa; het aantal WAO'ers blijft stijgen; onze concurrentiepositie verslechtert volgend jaar; de economische groei wordt vooral gestimuleerd door de bestedingen van consumenten die dankzij de aandelenkoersen en de hoge huizenprijzen nu nog volop vertrouwen hebben in de economie; het financieringstekort zal na de invoering van het nieuwe belastingstelsel gaan stijgen; de arbeidsinkomensquote wordt hoger; de toename van de investeringen valt terug naar een schamele 1%; de innovatiekracht van het bedrijfsleven is niet om over naar huis te schrijven; de staatsschuld mag dan als percentage van het nationaal inkomen wel dalen maar die schuld is nog altijd torenhoog. Wat die schuld betreft gaan wij van 520 mld. in 1999 naar 528 mld. in 2000.

Nu beleefden we tijdens de algemene politieke beschouwingen een intrigerend "kwartiertje gratis winkelen". Dat moment zal niet snel worden vergeten en nu al wordt gewezen op de dreiging van een onbeheersbare euforie. Tijdens dat kwartiertje werd ingeteerd op middelen die eigenlijk bestemd waren voor tegenvallers, voor de uitgavenreserve, of voor lastenverlichting in het jaar 2002. Men kan dit een voorschot op de toekomst noemen.

De heer Van Beek (VVD):

Naar mijn idee was dat "kwartiertje" een reactie op een discussie die al in eerste termijn was ingezet. Het debat leidde automatisch naar het moment waarop er besluiten moesten vallen, zo houd ik de heer Balkenende voor. Maar, als zijn fractievoorzitter namens zijn fractie een aantal moties ondertekent tot een totaalbedrag van 250 mln. en akkoord gaat met de dekking die daarin wordt aangegeven, vind ik het toch wat vreemd dat bijna een week later de financieel woordvoerder van dezelfde fractie eerst in een publicatie en nu hier in de Kamer die dekking ondeugdelijk noemt. U heeft een behoorlijk probleem met uw fractievoorzitter, mag ik aannemen?

De heer Balkenende (CDA):

Ik ben erg blij dat de heer Van Beek in ieder geval de verhouding tussen een financieel woordvoerder en de fractievoorzitter zo nauwlettend volgt. Ik had uit publicaties al begrepen dat dit onderwerp de belangstelling heeft van de regeringsfracties en dat is ook goed. Bij de algemene beschouwingen ging het in het betoog van mijn fractievoorzitter om twee zaken, en wel om de verantwoordelijkheidsverdeling in dit land en om te spreken over de kwaliteitsaspecten. Wat deed zich voor bij die politieke beschouwingen? Toen ging het om de vraag of niet méér gedaan moet worden voor onderwijs, zorg en opkomen voor mensen in kritische situaties. Die doelen – en dat is de winst geweest van die beschouwingen – worden op zichzelf door ons onderschreven. Dat is ook de reden geweest waarom de moties zijn ondertekend. Maar als het aan ons had gelegen, was de dekking anders geweest. We hebben niet voor niets de discussie willen aangaan dat het arbeidskostenforfait op een andere manier zou moeten worden ingezet en dan hadden wij een beter financieel kader gehad. Wij hebben twijfels over de lastenverlichting via het arbeidskostenforfait en dan hadden we een meer solide beeld gehad. Dat is waar.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter! Ik kan mij voorstellen dat het CDA een dergelijke motie ook op die manier had ingediend. Dat is in eerste instantie noch in tweede instantie gebeurd. Als een fractievoorzitter meerekent en de fractie meestemt, zijn zij toch wel verantwoordelijk voor de gekozen dekking.

De heer Balkenende (CDA):

Feit is – en dat was bekend – dat mijn fractie een discussie wil aangaan over de zin en noodzaak van lastenverlichting in deze tijd. Wat ons betreft was het arbeidskostenforfait niet nodig geweest en daar hebben we ook moties voor ingediend. Die zaak is aan de orde gesteld en het is goed om nog eens na te gaan wat er is gebeurd tijdens de politieke beschouwingen. Is dat een ontwikkeling die zich voor herhaling leent? Mijn kritiek in de afgelopen week is geweest dat we ervoor moeten oppassen om op deze manier politiek te bedrijven. Dat is een kritische reflectie. Het was een feestje een paar weken geleden en het was een leuk feestje. Het was fijn dat er te besteden viel, maar de vraag is of wij dit kunnen herhalen.

De heer Crone (PvdA):

Ik neem aan dat de heer Balkenende ook blij was dat er wat extra koopkracht voor mensen aan de onderkant bij kwam door die belastingverschuiving. Als we dat hadden gehaald uit het arbeidskostenforfait, hadden de middengroepen dat moeten inleveren. Die zitten op 1, maar waren dan gezakt naar 0,5. Hoe geloofwaardig is dan het verhaal van het CDA? Het was toch de intentie om arbeidskosten te verruilen voor mensen aan de onderkant. Maar hoe geloofwaardig is uw verhaal bij het belastingplan om extra geld te willen hebben voor de middengroepen en uw verhaal in het afgelopen jaar, dat wij dat niet goed zouden hebben gedaan?

De heer Balkenende (CDA):

U zult zich herinneren, dat naar onze mening meer moet worden gedaan aan de kinderbijslag. Dat komt ook de middengroepen ten goede. Ons voorstel zou ook zijn geweest dat meer werd gedaan aan tegemoetkoming van de studiekosten en aan de lokale lasten. Wij hebben gekozen voor een systeem waarin het deels gaat om groepen aan de onderkant en deels om mensen met een iets hoger inkomen, want zij hebben ook te maken met die lastenproblematiek.

De heer Crone (PvdA):

Maar dan had u op zijn best kunnen bereiken dat u eerst geld ging weghalen bij de middengroepen – want zij hebben het meest profijt van het arbeidskostenforfait – en dit vervolgens met een groot gebaar had teruggegeven. Dat zou een sigaar uit eigen doos zijn geweest. U moet toch echt kiezen en niet van alle walletjes willen mee-eten. U was dat ook tegengekomen als u een tegenbegroting had gemaakt, al was het maar partieel. Dan zie je dus dat je niet genadeloos iets kunt weghalen op de ene plaats zonder schade toe te brengen. U moet toch echt kiezen. Had u dan gekozen voor kinderen, voor gezinnen aan de onderkant, bijstandsmoeders met kinderen? Dan was uw geld op geweest om het weer terug te geven aan de middengroepen.

De heer Balkenende (CDA):

Maar waar het om ging, was om in dit huis de discussie aan te gaan over de vraag of moet worden doorgaan met de vergroting van de afstand tussen loon en uitkering. In hoeverre is dat instrument nog werkbaar? Maar die discussie is niet gevoerd, omdat wij het arbeidskostenforfait vanwege de financiële methodiek overeind hebben gehouden, namelijk door het nemen van een voorschot van de toekomst. Maar dan rijst de vraag bij wie de voordelen dan terechtkomen. In de lijn van het kabinet zou de afstand tussen loon en uitkering moeten worden vergroot. De werkenden zouden profiteren maar anderen niet. Het CDA heeft een andere keuze gemaakt. De kinderbijslag vinden wij een sociaal doel en daar willen wij voor opkomen. Dan worden prioriteiten verlegd van groepen die zijn genoemd in de plannen van het kabinet naar een andere insteek. Daar staat het CDA nog steeds vierkant achter.

De heer Crone (PvdA):

Maar dan is de conclusie, dat u bij de middengroepen geld weghaalt om het arbeidskostenforfait te schrappen. U zou het weghalen bij de mensen met het minimumloon, die er juist door de aanpak van de armoedeval extra op vooruit zouden gaan. U had daarmee een fondsje om mensen met kinderen wat geld terug te geven, maar dat was voor allebei een sigaar uit eigen doos: omdat u ook aan bijstandsmoeders zou hebben willen geven, zou het voor iedereen een negatief beeld zijn geweest. Dat is niet erg om dat toe te geven, maar dan is helder wat uw prioriteit heeft.

De heer Balkenende (CDA):

Als je uitgaat van het feit dat een overheid zich inzet voor kinderbijslag, studiekosten en de lokale lasten, doe je heel wat voor bepaalde groepen, ook aan de onderkant. Bij de politieke beschouwingen is feitelijk heel iets anders gebeurd. Het belastingplan vergroot de afstand tussen uitkering en loon, en om die reden wordt gekozen voor een verhoging van het arbeidskostenforfait in het komend jaar. Vergelijk deze benadering nu eens met de uitkomsten van het debat tijdens de politieke beschouwingen. In de oorspronkelijke plannen zou een gezin met kinderen op het sociaal minimum er 1% op vooruitgaan, terwijl werkenden op datzelfde niveau er 1,5% op vooruit zouden gaan. Ik kan mij dat voorstellen. In het uiteindelijke resultaat gaan beide groepen er 2,25% op vooruit. Als dat het geval is, wat is dan de logica achter de verhoging van het arbeidskostenforfait? Ik kan die logica niet zien. Daarom heb ik gezegd dat de gekozen insteek een merkwaardige is. Ik begrijp de logica achter die vorm van lastenverlichting niet. Waarom wordt een voorschot genomen op uitgaven die we misschien in de toekomst nodig hebben?

De heer Crone (PvdA):

U had niet meer uitgetrokken dan 1 mld., wat ik respecteer. U haalt het weg bij de middengroepen, wat ik ook respecteer. Maar dan moet u wel zeggen waar u het geld weghaalt, en dat komt maar niet over uw lippen. U geeft maar niet toe dat midden- en hogere inkomens het arbeidskostenforfait zouden verliezen, en dus op zijn best via de kinderbijslag een sigaartje uit een eigen doos zouden krijgen. Dat geeft niet, maar sta wel voor uw standpunt.

De voorzitter:

Uw vraag is helder. De heer Balkenende beantwoordt die vraag, en gaat dan verder met zijn betoog. De heer Van Beek heeft hierop in eerste instantie al geïnterrumpeerd, dus ik stel voor dat hij straks nog een andere kans zoekt. Die komt gegarandeerd!

De heer Balkenende (CDA):

De werkenden zouden een veer hebben gelaten – dat is bewust beleid – en anderen zouden hebben geprofiteerd. Als het gaat om het totale financiële plaatje, zullen wij ook moeten kijken naar het belastingplan waarover wij over enkele maanden gaan spreken. Dan zullen wij het hebben over de groepen aan de onderkant, de middengroepen en de verhouding tussen het belastingplan en onze ideeën, neergelegd in "De moeite waard".

Voorzitter! Mijn fractie ging er in het verlengde van de zojuist gevoerde discussie van uit dat het met die 1 mld. op zou zijn wat de financiële ruimte betreft. Maar er kwam meer. De vraag die ons bezighoudt, is waarom er door het kabinet zo weinig tegendruk is uitgeoefend. Omdat de financiële ruimte er gewoon is? Om populariteit in de samenleving te winnen, na de niet al te gelukkige pers voor Kok II in de afgelopen maanden? Zijn er gegeven de door mij genoemde onzekerheden wel voldoende buffers voor eventuele tegenvallers? Zijn die aangestipte kwetsbare ontwikkelingen niet reëel? Verwacht het kabinet nog veel zonniger financiële tijden? In het eerste geval zou financiële lichtzinnigheid dreigen, in het tweede geval kan de vraag worden gesteld of het parlement voldoende is geïnformeerd. Het is voor ons langzamerhand een probleem om zicht te krijgen op de exacte financiële ruimte. Wij moeten oppassen voor politiek spelbederf. Ik wijs op de discussie tijdens de behandeling van de Voorjaarsnota, die vergelijkbaar was.

Voorzitter! Eerder dit jaar bleek een hogere inflatie financiële uitkomst te bieden voor het kabinet, althans voor de korte termijn. Tijdens de algemene politieke beschouwingen bleek te mogen worden geput uit de middelen voor de lastenverlichting, die het kabinet voor 2002 had voorzien. Hoe zit het nu precies met de uitgavenreserve? Mijn fractie is er steeds van uitgegaan dat deze reserve krachtens het regeerakkoord was bestemd voor de bekostiging van de tegenvallers in de sfeer van hogere loonkosten. Mag de rekkelijke exegese van de politieke beschouwingen ook de komende jaren worden toegepast? De Raad van State acht de uitgavenreserve die nu wordt aangetast, onvoldoende om de gevolgen van de loonstijgingen na 2000 te kunnen opvangen. Is het na de toezegging van het kabinet nu gedaan met de financiële ruimte, of is er nog extra ruimte? Wat zijn de meest recente verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van het financieringstekort? De Kamer kan niet functioneren zonder een ordentelijke en transparante presentatie van cijfers vooraf, en een exact inzicht in de beschikbare financiële ruimte. De spelregels moeten voor iedereen gelijk zijn. Als er ook maar de minste twijfel over bestaat, moet gedacht worden aan versterking van countervailing powers. Als voorbeeld noem ik dan het Congressional budget office in de Verenigde Staten. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

De heer Crone (PvdA):

Bedoelt de heer Balkenende dat hij niet uit de stukken heeft kunnen opmaken dat er een uitgavenreserve is, die nog niet was uitgedeeld? Had het CDA dat niet begrepen? Dan zouden wij een bureau uit Amerika moeten inhuren om het CDA bij te scholen.

De heer Balkenende (CDA):

Ik verwachtte deze vraag al. Ook wij hebben gezien dat het miljard lastenverlichting dat voor 2002 is gereserveerd eerder ingezet kan worden. Ook wij wisten dat er een uitgavenreserve was en dat die nog niet was uitgegeven. Ons gaat het echter om het volgende. Wij hebben het regeerakkoord en de Miljoenennota van verleden jaar erop nageslagen. In het regeerakkoord staat dat er 1 mld. wordt gereserveerd voor de ruilvoetproblematiek. Dat wordt nog eens toegelicht in de Miljoenennota van 1999. Er wordt gezegd dat de gelden worden uitgekeerd als de tegenvallers zich voor gaan doen. Wat zien wij nu? Wij gaan het geld dat bestemd is voor tegenvallers bestemmen voor intensiveringen. Als de uitgavenreserve wordt gereserveerd voor tegenvallers in de loonkostensfeer en als je uitgaat van een loonontwikkeling van 1,5% in de jaren 2001 en 2002 – wat waarschijnlijk niet terecht zal zijn; er zal meer moeten worden betaald aan loonkosten – is het dan verstandig om nu al een aanspraak te doen op de uitgavenreserve? Dit ook indachtig de reactie van de Raad van State?

De heer Crone (PvdA):

Ik deel de conclusie van de heer De Hoop Scheffer dat het verstandig is om die reserve aan te wenden voor iets anders. De heer De Hoop Scheffer heeft daar ook aan meegedaan. U zegt echter: wij hebben geen goed zicht op de begroting en op de cijfers die daarin staan. Dat zou voor u aanleiding zijn om te zeggen dat er een stafbureau moet komen, zoals dat er in Amerika ook is. Zelfs zonder ons uitstekende stafbureau rijksuitgaven, dat ons dit soort punten ook al aanreikt, vind ik het bijna een slag onder de gordel. Alsof het kabinet niet duidelijk zegt hoe het zit! Het is een politieke keuze of je wel of niet reserveert voor de toekomst. Daar mag u van mening over verschillen, maar als u zegt dat u het niet snapt of dat het er niet staat, wil ik weten wat het is. Snapt u het niet of staat het er niet?

De heer Balkenende (CDA):

Ik begrijp de vraag heel goed. Wij zijn het erover eens dat de cijfers in de begroting bekend waren. Het gaat er echter om hoe de spelregels worden gehanteerd. Wij gingen ervan uit dat er ruimte is voor 1 mld. aan lastenverlichting. Daar hebben wij een alternatieve invulling voor gegeven. Verder gingen wij ervan uit dat die uitgavenreserve wordt gebruikt als dat echt nodig is. Ik ben gesterkt in dat standpunt in het antwoord op vraag 28. Daarin wordt geconstateerd dat de regering heeft besloten tot het inzetten van de doorwerking van de tranche van 1999, conform de wens van de Kamer. Maar wat betekent dat op de iets langere termijn? Daarop wordt door de regering geantwoord dat wanneer in de toekomst als gevolg van loon- en prijsontwikkelingen alsnog ruilvoetproblemen ontstaan, er opnieuw een herprioritering van middelen plaats zal moeten vinden. Als je ervan uitgaat dat de loonontwikkeling de komende jaren hoger zal zijn en de uitgavenreserve toch zal worden benut en als je ook nog zegt dat dan opnieuw naar een herprioritering van middelen moet worden gekeken, is de vraag of de essentie van een uitgavenreserve niet is dat die herprioritering moet worden voorkomen. Dat heb ik het nemen van een voorschot op de toekomst genoemd. Dat vonden wij wat typisch en dat is ook de reden waarom wij hebben gevraagd waarom het kabinet niet meer tegendruk heeft gegeven.

Voorzitter! Je moet jezelf niet rijk rekenen via de nieuwe economie, maar er moet een behoedzaam financieel beleid worden gevoerd, dat ook perspectief biedt wanneer het tij tegenzit. Wat dit laatste betreft nog het volgende. Hoe kijkt de minister aan tegen de ontwikkeling op de huizenmarkt en de aandelenbeurzen? Een daling van de aandelenkoersen in de industrielanden met zo'n 20% zou volgens het Centraal planbureau de groei met 0,25 à 0,5% doen verminderen. Maar het CPB voegt daar wel een belangrijk zinnetje aan toe: hangt de beurscrash samen met een oplopende rente bij stijgende inflatieverwachtingen, dan zullen de negatieve gevolgen belangrijk groter zijn. Als wij de berichten mogen geloven, stijgt in de Verenigde Staten de nervositeit op de beurzen. Nu al wordt de term "harde landing" in de mond genomen en dat zou geen prettig vooruitzicht zijn. Het zou goed zijn om van de minister hierover iets te horen.

Mijn volgende punt betreft de toenemende twijfels over het huidige financieel-economisch beleid. De algemene politieke beschouwingen lieten wat betreft de financieel-economische keuzes voor het komend jaar een grote mate van consensus zien. De Amerikaanse historicus James Kennedy ziet het allemaal met lede ogen aan. Wat zijn de idealen in de goede economische tijden? Verhindert een te veel aan consensus niet een bruisende democratische cultuur? Wat is eigenlijk de ruimte voor afwijkende ideeën? Het kabinet past de regels van het regeerakkoord toe, maar waar blijven de ambities voor de langere termijn? De Raad van State dringt aan op een ambitieuzer, meer solide begrotingsbeleid met een sterker accent op begrotingsevenwicht. Als dat begrotingsevenwicht mocht worden bereikt, welk beleid dient dan te worden gevoerd: vasthouden aan de nu geldende begrotingsregels of hanteren van nieuwe financiële spelregels? Welk perspectief op de overheidsfinanciën is er wanneer de economie zich blijvend gunstig ontwikkelt? Het lijkt of het kabinet die vragen wat uit de weg gaat. Minister Zalm benadrukte het belang van terugdringing van de staatsschuld, maar vanuit de PvdA klinken andere geluiden. Is het, zo vraag ik de coalitiegenoten, nu gedaan met de Paarse politieke regie van de algemene politieke beschouwingen? De CDA-fractie acht het wenselijk dat het kabinet zijn keuzes voor de toekomst meer expliciet naar voren brengt. Dat is nodig in verband met de financieel-economische vooruitzichten, goed voor het politieke debat en ook goed voor de financiële discipline. Wij zullen toch niet ieder jaar een herhaling krijgen van het gratis winkelen? Kortom, welke ambities op langere termijn heeft het kabinet eigenlijk op financieel-economisch terrein?

In economische kringen neemt de kritiek op het beleid van het kabinet-Kok II toe: het kabinetsbeleid ten aanzien van de lastenverlichting raakt achterhaald, er is te weinig zorg voor de stijgende inflatie en de inzet om de staatsschuld terug te dringen is onvoldoende. Het procyclische karakter van het huidige beleid roept oververhitting van de economie op. En dan volgt in een landelijk dagblad ook nog de mededeling dat minister Zalm een "argumententekort" heeft om de hand op de knip te houden. De minister zou zich zelfs in een "herfstdip" bevinden.

Dit kabinet heeft als centrale doelstelling de bevordering van deelname aan betaalde arbeid, mede om de gevolgen van de vergrijzing te kunnen opvangen. Wij kennen de CPB-modellen. Werkgelegenheid scoort in die modellen als de afstand tussen lonen en uitkeringen wordt vergroot en wanneer de lasten worden verminderd. Dit denken ligt eveneens ten grondslag aan het kabinetsbeleid. Belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt moeten dus worden weggenomen. Om die reden verdwijnt de voetoverheveling van de belastingvrije som in de fiscaliteit, wordt in het nieuwe belastingplan 8 mld. besteed aan de arbeidskorting en worden bijstandsmoeders met jonge kinderen gedwongen de arbeidsmarkt op te gaan. Voor afwijkende ideeën is in de gangbare modellen eigenlijk nauwelijks ruimte. Maar het merkwaardige is nu dat juist economen de zin van lastenverlichting bij de huidige economische ontwikkeling en schaarste op de arbeidsmarkt steeds meer in twijfel trekken. Diverse economen bekritiseerden het kabinet al toen in het verkiezingsjaar 1998 – terwijl het economisch zeer voor de wind ging – zoveel niet noodzakelijke lastenverlichting werd gegeven. Die kritiek komt nu terug.

In het recente nummer van Economisch Statistische Berichten dat is gewijd aan de Miljoenennota plaatsen diverse auteurs kritische kanttekeningen bij verdere lastenverlichting. Hilbers c.s. stellen dat de huidige economische situatie, met een risico van oververhitting en een hardnekkige verborgen werkloosheid, bezinning vergt op de succesvolle beleidsformules van de afgelopen vijftien jaar. Economische deskundigen van ABN Amro en de Rabobank bekritiseren de overmaat aan lastenverlichting – die mogelijk oploopt tot 10 mld. – die naar hun mening de krapte op de arbeidsmarkt verder kan vergroten en zodoende bijdraagt aan oververhitting van de economie. De Tilburgse hoogleraar economie Bovenberg, daarin bijgevallen door zijn collega Eijffinger, is zo mogelijk nog kritischer en stelt dat vette jaren juist moeten worden benut om te reserveren voor magere jaren. De grammofoonplaat, aldus Bovenberg, van het op achterstand zetten van inactieven ten opzichte van actieven raakt versleten. Het kabinet zou de zwakke kanten van de twee tegenvoeters in de Nederlandse politiek combineren: het gebrek aan financiële discipline van de PvdA en een gebrek aan investeringen in de sociale cohesie van de VVD. Al deze beschouwingen hebben een gemeenschappelijke noemer: het onverkort vasthouden aan generieke lastenverlichting is in de huidige economische omstandigheden niet verstandig, omdat het de problemen op de arbeidsmarkt niet wegneemt en – haast nog wezenlijker – bijdraagt aan oververhitting van de economie. Prachtig dat het belastingplan 65.000 banen oplevert, maar zijn er ook mensen die deze banen kunnen bezetten? Het lastenverlichtingsbeleid wordt procyclisch. Degenen die thuis zijn in verkiezingsprogramma's weten dat er nauwe raakvlakken bestaan tussen deze economische analyses en de CDA-visie, zoals omschreven in het programma "Samen leven doe je niet alleen". Daarin werd gekozen voor een andere visie op lastenverlichting en voor verdere terugdringing van de staatsschuld.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! De kanttekeningen die de heer Balkenende bij het belastingplan plaatst, komen zeer sympathiek op mij over. Welke consequenties trekt het CDA hieruit voor de opstelling ten opzichte van het belastingplan? In het najaar moet hierover een beslissing genomen worden, dus wordt het tijd voor politieke duidelijkheid. Moet er 5 mld. gereserveerd worden voor de invoering ervan in het jaar 2001?

De heer Balkenende (CDA):

Ik ga hier graag op in aan de hand van het derde blok van mijn betoog, waarin ik de beleidslijnen van het CDA aangeef en ook kritiek geef op het kabinet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Akkoord.

De heer Crone (PvdA):

Ik hoorde de heer Balkenende zeggen dat hij het belastingplan niet goed vond, omdat er niet voldoende mensen zijn om de 65.000 banen die het oplevert te kunnen bezetten. Moet ik daaruit opmaken dat hij vindt dat de werkgelegenheid absoluut niet meer moet groeien, omdat er geen mensen meer zijn? Dan kunnen wij toch veel mensen die een baan willen geen baan meer bieden?

De heer Balkenende (CDA):

De heer Crone is een bekwaam debater. Hij verdraait mijn redenering zodanig, dat het net lijkt alsof ik een ridicuul standpunt inneem. Maar zo ligt het natuurlijk niet. Het gaat om het volgende. Je kunt, als je in een winkelcentrum komt, constateren dat overal mensen worden gevraagd. Er is een probleem van schaarste op de arbeidsmarkt. Nu is het volgens economen de vraag of het inzetten van het generieke instrument van lastenverlichting helpt om de specifieke problemen op de arbeidsmarkt op te lossen. Iemand als Bovenberg zegt dan: een meer gericht beleid om de groep 55- en 65-jarigen aan de slag te helpen, is veel belangrijker en een gericht sanctiebeleid is effectiever. Nu is het de vraag of die algemene filosofie van lastenverlichting ten aanzien van werkgelegenheidsbevordering nog onverkort geldig is. Ik denk dat de situatie nu anders is dan die van tien of vijftien jaar geleden. Het gaat om een economisch instrument, waarover ik mijn aarzelingen heb geuit.

De heer Crone (PvdA):

Ik neem aan dat in de winkelcentra waar u komt de lonen net zo hoog zijn als in de winkelcentra waar ik kom. Dus dat het meestal gaat om mensen die wel een vak moeten hebben geleerd, maar dat het dan gaat om vakken vullen. Mensen die nu het minimumloon of iets meer verdienen en die er dan 6% bij krijgen volgens het belastingplan, zullen denken: dat is meer dan een uitkering. En mensen die ouder zijn, zullen denken: dat is een mooie bijverdienste. Daarmee wordt dan toch precies het aanbod bevorderd waarop de heren Lansberg en Bovenberg doelden toen zij het hadden over de gerichte lastenverlichting. Dat is toch niet een generieke koopkrachtverbetering voor de topinkomens?

De heer Balkenende (CDA):

De redenering achter het belastingplan is een economische analyse die wij ook in de CPB-modellen tegenkomen. Nu is het de vraag of je die analyse onverkort kunt toepassen. De boodschap van mensen als Bovenberg is dat je andere instrumenten nodig hebt om mensen aan de slag te helpen, met name die groepen die nu aan de kant staan. En ik vind dat wij daar met elkaar over zouden moeten praten.

De heer Crone (PvdA):

Ik denk dat de heer Bovenberg, die mede verantwoordelijk is geweest als onderdirecteur van het CPB voor deze modellen, op dit moment denkt dat u radicaal tegengestelde conclusies trekt zowel uit de modellen als uit zijn opvattingen over gericht arbeidsmarktbeleid.

De heer Balkenende (CDA):

U heeft gelijk. Het is fascinerend dat iemand die bij het CPB heeft gewerkt op het ogenblik de zin en noodzaak van lastenverlichting zo bekritiseert. Daar heeft u een punt. Maar het is wel interessant. Het geeft aan dat er dynamiek zit in een economisch debat en daarom zijn wij ook hier.

De voorzitter:

Mijnheer Balkenende, het lijkt mij verstandig als u nu uw betoog vervolgt.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! Ik kom bij een ander punt van kritiek en dat betreft de oplopende inflatie. Het IMF stelt dat de eurolanden waar de economie sneller groeit dan het gemiddelde er goed aan doen het inflatiegevaar weg te nemen door te bezuinigen of de lasten zelfs te verhogen. In Nederland doen wij een beetje het omgekeerde. President Wellink van De Nederlandsche Bank lijkt soms een roepende in de Haagse politieke woestijn. Eerder dit jaar hekelde hij al de rol van de overheid die de inflatie door haar beleid opjaagt. Vorige week herhaalde hij zijn waarschuwing. De mede door het belastingplan stijgende inflatie leidt tot nadelen voor de exportpositie van Nederland. Die ontwikkeling zou nog wel eens aangewakkerd kunnen worden wanneer de hoge inflatie weer aanleiding geeft tot hogere looneisen. De CDA-fractie is van mening dat het kabinet misschien wat lichtvaardig met dit vraagstuk omspringt. Ik zeg dit om de volgende reden. Toen er eerder dit jaar sprake was van de mogelijke noodzaak tot miljardenombuigingen, stelde men: wij hebben geluk met die wat hogere inflatie, want dan zijn de inkomsten beter en dat beperkt de noodzaak van ombuigingen. Maar wij zien dat het voordeel op de korte termijn langzamerhand wordt weggespoeld. Blijft Nederland met het huidige inflatiepeil overigens nog binnen de EMU-criteria? Ik vrees ervoor dat er een onbalans bestaat tussen de inflatie die nationaal wordt gestuurd en de renteontwikkeling die op Europees niveau wordt vastgesteld. Wanneer de Nederlandse overheid zich er niet voor inzet om de inflatie omlaag te brengen, draagt zij bij aan dreiging van renteverhoging door de Europese Centrale Bank. En renteverhoging heeft weer negatieve gevolgen voor de economie en voor de onlosmakelijk bij de staatsschuld horende renteverplichting.

Daarmee ben ik aanbeland bij de kritiek op de derde pijler en op het kabinetsbeleid. Waarom wordt er met het oog op het opvangen van de vergrijzing niet meer gedaan aan de reductie van de staatsschuld. Weliswaar daalt de staatsschuld uitgedrukt in een percentage van het BBP, maar in guldens gaat het om veel geld: dit jaar om een schuld van 520 mld., volgend jaar oplopend naar 528 mld. en jaarlijkse rente- en aflossingsverplichtingen van 30 mld. Ik zal ophouden allerlei economen te citeren; het draagvlak voor het streven naar terugdringing van de staatsschuld neemt in hoog tempo toe. Trouwens, ook president Clinton sprak recent een veto uit over de uitbundige lastenverlichting die de Republikeinen gerealiseerd wilden zien. De Amerikaanse president wil een deel van het begrotingsoverschot juist benutten om de staatsschuld te verminderen. Verder zouden er meer middelen moeten gaan naar het onderwijs en de oudedagsvoorziening. Wat Clinton kan, moet dit kabinet toch ook kunnen? Na alle euforie van de algemene politieke beschouwingen is het van belang de reactie van het kabinet te vernemen op de aanzwellende kritiek op een aantal wezenlijke onderdelen van het huidige financieel-economische beleid. Buiten het Binnenhof gist het, voorzitter.

Voorzitter! Ik kom bij mijn laatste punt, de ijkpunten voor het toekomstig financieel-economisch beleid, een toekomst waarin de beleidsomgeving en de beleidsruimte vooral internationaal bepaald zullen worden. Het denken over de toekomst van de overheidsfinanciën kan snel uitmonden in puur financieel-economische verhandelingen, maar er staat uiteraard veel meer op het spel. De overheidsfinanciën hebben immers ook alles te maken met de vraag welk type samenleving in de 21ste eeuw gewenst is. Appelleert het huidige beleid niet vooral aan individuele preferenties in relatie tot deelname aan betaalde arbeid? Hoeveel ga ik erop vooruit als ik toetreed tot de arbeidsmarkt? Wat is mijn voordeel bij inkomensverbetering? Staan marktwerking en individuele prikkels vaak niet op de voorgrond? De politieke vraag is echter of dit ook het perspectief voor de samenleving van de volgende eeuw kan en mag zijn. Samenleven doe je immers niet alleen. Wat is bijvoorbeeld in de toekomst de waarde van onbetaalde arbeid, zorg voor anderen en solidariteit? Versterking van sociale cohesie vergt dat meer in termen van "wij" en minder in termen van "ik" wordt gedacht en gehandeld. Verantwoordelijk, niet alleen voor jezelf maar ook voor de ander. Toekomstgerichtheid vraagt om een beleid dat oog heeft voor komende generaties en getypeerd kan worden als goed rentmeesterschap. Welke oriëntaties in het financieel-economisch beleid zijn nodig wanneer we de voorshands gunstige economische vooruitzichten, de kritiek op een aantal wezenlijke onderdelen van het huidige beleid en het perspectief van toekomstgericht, solide en sociaal beleid met elkaar in verband proberen te brengen? De CDA-fractie legt daarbij vier accenten.

In de eerste plaats moet het financiële draagvlak voor het kunnen opvangen van de vergrijzing – AOW, zorg – krachtig worden bevorderd en wel zodanig dat de jongeren van nu in de toekomst niet onevenredig zwaar worden belast. De generatierekeningen, aldus het CPB in de laatste MEV, zijn nog niet in evenwicht. Om die reden moet de staatsschuld fors worden teruggebracht. Van verschillende kanten wordt het elimineren van de overheidsschuld over 20 à 25 jaar als een nieuw baken voor het budgettaire beleid in de komende jaren beschouwd. De CDA-fractie acht een dergelijke ambitie met het oog op de toekomst geboden. Het teruglopen van de staatsschuld als percentage van het BBP is dus een te smal spoor. Een dergelijk streven vergt echter wel een duidelijk politiek commitment en vooral financiële discipline, dus een begrotingsoverschot. We zouden een begin kunnen maken door ervoor te zorgen dat de schuld in ieder geval nominaal niet verder oploopt. Kan de minister de Kamer een notitie toezeggen, waarin de mogelijkheden van de afbouw van de staatsschuld worden verkend?

In de tweede plaats zal de overheid binnen een bestendig uitgavenkader zorg moeten blijven dragen voor toereikende financiële middelen voor zorg, onderwijs, veiligheid, duurzaamheid en infrastructuur. De collectieve uitgavenquote bevindt zich inmiddels al onder de 50%. We vinden het koppelen van enkele uitgavencategorieën aan de groei van het nationaal inkomen geen goede gedachte. Essentieel is echter het inzicht dat de collectieve voorzieningen – niet alleen overheidsvoorzieningen maar ook wat in de private sfeer gebeurt – ten opzichte van de private welvaart niet verschralen. In die zin dient de scheiding tussen uitgaven en inkomsten, nadat een structurele situatie van begrotingsevenwicht of -overschot is bereikt, te worden heroverwogen, ook al om ruimte te scheppen voor politieke verantwoordelijkheid en politieke afwegingen. Let wel: een bestendig behoedzaam uitgavenkader blijft noodzakelijk, maar wel is nadere discussie nodig over de verhouding tussen inkomsten en uitgaven. Ik heb daar ook een aanknopingspunt voor. Als de economische ontwikkeling doorgaat op de wijze waarop dat nu gebeurt, dan kan in de tweede helft van deze kabinetsperiode de meevallerformule in de inkomstensfeer een andere wending gaan krijgen. Er komt dan veel geld binnen, zodat er nog meer ruimte ontstaat voor lastenverlichting. Het is de vraag of het pompen van geld in de economie via lastenverlichting economisch zinvol en raadzaam is. Ook de Raad van State wijst hierop. Blijft het kabinet desondanks de inkomstenmeevallerformule in deze kabinetsperiode onverkort toepassen? We vernemen het graag. Ligt het dan niet meer voor de hand de extra middelen aan te wenden voor verdere schuldreductie en investeringen in bijvoorbeeld kennis en infrastructuur? Als het gaat om de verhouding collectieve sector marktsector, ligt er uiteraard een belangrijke verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers. Solidariteit tussen de marktsector en de publieke sector kan niet worden gemist. De overheid zal zich dienstbaar moeten opstellen om een "solidariteitspact" mogelijk te maken.

Dan kom ik bij de derde oriëntatie, de lastenverlichting. Daarbij ga ik ook in op de opmerking die de heer Vendrik heeft gemaakt. Als hij vragen heeft, dan hoor ik die uiteraard graag. Een belastingherziening vergt financiële middelen om de koopkracht van mensen te waarborgen. Daarover wil ik geen misverstand laten bestaan. Ook moet rekening worden gehouden met een internationale omgeving. Maar dient daarmee onverkort te worden vastgehouden aan verdere lastenverlichting bij een aantrekkende economie en toenemende schaarste op de arbeidsmarkt? In die omstandigheden schiet lastenverlichting gewoon haar doel voorbij. De CDA-fractie acht het van belang dat extra lastenverlichting vooral wordt gericht op groepen die het meer nodig hebben dan andere. Middelen kunnen dan worden aangewend voor het tegengaan van armoedevallen. Ook gezinnen met middeninkomens mogen dan niet ontbreken. Waarom gaf premier Kok overigens zo kort na de publicatie van het belastingplan de bewindslieden van Financiën de opdracht de positie van middeninkomens te versterken, terwijl de kritiek toch eigenlijk al een jaar bekend was? Is het mogelijk om binnen de bestaande financiële kaders tegemoet te komen aan het verzoek van de premier?

De heer Van Beek (VVD):

Ik begrijp dat de heer Balkenende de beschikbare middelen wat anders wil verdelen. Welke consequenties heeft dat voor de door hem in zijn betoog genoemde verhitting van de economie? Vindt die dan niet plaats?

De heer Balkenende (CDA):

Over lastenverlichting tijdens deze kabinetsperiode hebben wij het later dit jaar, bij de behandeling van het belastingplan. Daar moet smeergeld bij. Dat is geen punt van discussie. Vervolgens is het de vraag in welke omvang die moet plaatsvinden. Flip de Kam heeft in het laatste Vlugschrift van de PvdA gezegd dat het onverstandig is en dat de operatie uitgesteld moet worden, maar dat lijkt mij eerlijk gezegd wat vergaand. Er ontstaat wel een vraag over de maatvoering van die lastenverlichting. Deels heb je geld nodig voor de koopkrachteffecten en voor reparaties – ik noem de middeninkomens – en wij zullen met elkaar een discussie moeten aangaan over de verhouding tussen de generieke lastenverlichting en de meer gerichte lastenverlichting voor bepaalde groepen, ons plan "De moeite waard". Dat zal in het najaar worden behandeld. Het lijkt mij goed om dan verder in te gaan op de macro-economische kaders en de koop- krachtplaatjes.

De heer Van Beek (VVD):

Ik herhaal mijn vraag even. Dit deel begrijp ik.

Verwacht de heer Balkenende van een specifieke lastenverlichting niet de economische effecten die hij eerder in zijn betoog aangaf ten aanzien van de generieke lastenverlichting?

De heer Balkenende (CDA):

Ik verwacht dat het in de komende maanden, onder economen, maar ook hier in de politiek, de vraag zal zijn wat verstandig financieel economisch beleid is, zowel voor de arbeidsparticipatie als voor de overheidsfinanciën. De vraag naar de ruimte in het belastingplan zal dan terugkomen. Je hebt geld nodig als smeermiddel, maar de maatvoering moet nadrukkelijk worden besproken. Ik vind het in dit debat te ver gaan om uitspraken te doen over de precieze kaders, want de discussie daarover komt nog. Nu kijk ik naar mijn collega Reitsma.

De heer Van Beek (VVD):

Of je het nu via generieke maatregelen of via specifieke maatregelen doet, de effecten – het aanjagen van de economie – zijn hetzelfde. Is die constatering juist?

De heer Balkenende (CDA):

Als je een lastenverlichting inzet, heeft dat een zeker stimulerend effect op de economie. Dan is vervolgens de vraag: wat is rechtvaardig en wat is het effectiefst?

De heer Van Beek (VVD):

Dat deel van het betoog begrijp ik. Het ging mij om de economische effecten van die twee methoden van aanpak.

De heer Balkenende (CDA):

Beide hebben een stimulerende invloed. Dat kan niet worden ontkend. Vervolgens is het de vraag wat uit het oogpunt van rechtvaardigheid het beste instrument is. Daarop komen wij terug bij de behandeling van het belastingplan.

De heer Bakker (D66):

Als ik het mij goed herinner, zit in het plan "De moeite waard" in wezen de echte sleutel tot het antwoord op de vraag van de heer Van Beek. Dat leg ik nu aan de heer Balkenende voor. Volgens mij gaat het bij "De moeite waard" niet om lastenverlichting in de traditionele zin van het woord, maar om een heleboel extra subsidiëring. Daarvoor moeten overigens mensen met een inkomen tot ongeveer een ton allerlei formulieren invullen, hun hand ophouden, enz. Dat neemt de heer Balkenende dan kennelijk voor lief. Maar dat is geen lastenverlichting. Daarvoor wordt eerst belasting geheven en daarvan worden de subsidies uitgekeerd. De heer Balkenende moet wel zorgen voor heldere begrippen en geen begripsverwarring laten voortbestaan.

De heer Balkenende (CDA):

De heer Bakker heeft volkomen gelijk als hij zegt dat de begrippen helder moeten zijn. Ik weet dat er kritiek is geweest op "De moeite waard". De vraag daarbij was of er sprake was van lastenverlichting of van subsidie. Mij gaat het niet zozeer om de definitie, maar om de ervaring door burgers van hun financiële situatie.

De heer Bakker (D66):

Het gaat hier om de economische effecten. Dat was ook de vraag van de heer Van Beek. Hij vroeg zich af of lastenverlichting generiek niet hetzelfde is als lastenverlichting specifiek. Het verschil is dat de heer Balkenende van plan is om gewoon belasting te blijven heffen en het vervolgens via inkomensoverdrachten terug te geven. Dat is volgens mij het grote verschil. Op dit punt is er weldegelijk sprake van een economisch verschil.

De heer Balkenende (CDA):

Deze discussie komt absoluut terug. Ik ben overigens blij met de opmerking van de heer Bakker. Wij zijn het erover eens dat belastingverlichting effecten heeft. De vraag is echter bij wie de effecten het meest neerslaan. Wie heeft er profijt van? Wij moeten dan niet beginnen over definitiekwesties. Wij moeten ons afvragen wat rechtvaardig beleid is. Daarnaast is het duidelijk dat het straks een kwestie van maatvoering wordt bij het bepalen van wat zinvol is. Die discussie zullen wij zeker nog komen te voeren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Die discussie zullen wij inderdaad zeker nog gaan voeren. Ik kan mij echter voorstellen dat wij dit debat benutten om politieke helderheid te geven over het kader waarbinnen wij straks praten over de belastingherziening. Dat lijkt mij de juiste volgorde. Als ik de heer Balkenende goed beluister, zegt hij eigenlijk helemaal geen lastenverlichting te willen in de komende jaren. Het CDA wil meevallers in de inkomstensfeer voor 100% benutten voor de schatkist. Een en ander kan naar het belastingplan. Wij zullen nog nader horen van het CDA of men voor of tegen stemt. Op dat vlak blijft het echter onhelder. Het zou daarom goed zijn als de heer Balkenende iets meer vertelt over de inzet waarmee het CDA straks het belastingplan zal behandelen. Hoeveel budgettaire ruimte kan er maximaal mee gemoeid zijn? Wat zijn de kritische factoren die belastingtechnisch of inhoudelijk de afweging gaan bepalen? Het lijkt mij dat de heer Balkenende daarover iets meer helderheid moet kunnen geven.

De heer Balkenende (CDA):

Ik moet eerst een misverstand wegnemen. De stelling dat het CDA tegen lastenverlichting is, gaat te ver. Ik heb heel bewust gezegd dat voor een operatie als het belastingplan voor de 21ste eeuw middelen nodig zijn in verband met de koopkrachtontwikkeling. Dat zal dus een stukje lastenverlichting opleveren. Het kan niet zonder geld.

Een andere vraag is welke eisen daaraan gesteld moeten worden. De wensenlijstjes in de Kamer zijn bekend: men wil wat doen aan de middeninkomens. Daarbij horen wij vragen stellen over wat gericht moet en wat specifiek moet. Duidelijk moet zijn dat het belastingplan gepaard moet gaan met de nodige financiële middelen. Over de inzet komen wij dan nog te spreken. Het punt dat ik wil maken met de lastenverlichting speelt echter niet zozeer bij deze kwestie. Dat punt is veel meer van belang bij een andere kwestie. Ik doel op het benutten van de formule van de inkomstenmeevaller in tijden van economische groei. Er komt dan immers nog veel meer geld vrij voor lastenverlichting. Het is echter de vraag of wij die keuze moeten maken. In dat kader heb ik dan ook een relativerende opmerking gemaakt. Dat is de juiste volgorde en daaraan moeten wij vasthouden.

Voorzitter! Ik kom bij mijn vierde punt, dat aansluit bij het thema dat centraal stond in de bijdrage van mijn fractievoorzitter, de heer De Hoop Scheffer. Ik doel daarbij op een visie op maatschappelijke ordening die meer omvat dan overheid en markt. Daarom is het van belang dat het overheidsbeleid inspeelt op zaken als persoonsgebonden budgetten, de erkenning van de rol van maatschappelijke ondernemingen, de zelfregulering, het afremmen van marktwerking waar het algemeen belang in het geding zoals bij de privatisering van nutsbedrijven. In dat kader vraag ik de minister of de liberalisering van de gassector de schatkist meerdere miljarden zal gaan kosten. Ik hoor op dat punt graag een verduidelijking. Het viel ons overigens op dat in de Miljoenennota wordt gesproken van een grotere rol van de markt en een sterke overheid, terwijl in de nota van minister Peper, Vertrouwen in verantwoordelijkheid, vooral wordt gesproken over het aanspreken van burgers en maatschappelijke groeperingen op hun eigen verantwoordelijkheid. Die discussie komt echter op een ander moment terug.

Voorzitter! Ik rond af. Politiek slaat dood wanneer het niet meer gaat om idealen. Daarom moeten de politieke keuzen steeds tegen het licht van de idealen worden gehouden, ook op financieel-economisch terrein. Het financieel-economisch beleid ziet er nu zonnig uit. Voor een cultuur van tevredenheid is er echter allerminst reden. Daarvoor zijn er te veel kwetsbaarheden in de huidige financieel-economische ontwikkeling en daarvoor wordt er ook te veel kritiek geuit op het huidige procyclische kabinetsbeleid. Het beleid ten aanzien van lastenverlichting, inflatie en staatsschuld ondervindt meer en meer kritiek. Nieuwe ijkpunten voor het financieel-economisch beleid zijn nodig. Volgens de CDA-fractie zal er sprake moeten zijn van een nieuwe solidariteit met komende generaties en een meerjarenstrategie om de staatsschuld weg te werken, van een bestendig financieel draagvlak voor noodzakelijke collectieve voorzieningen, van publieke welvaart, van het onderkennen van het belang van activiteiten die buiten het arbeidsbestel vallen en van herbezinning op het lastenverlichtingsbeleid zoals wij dat nu kennen. Over die oriëntaties is nadere bezinning nodig. Want wat komt er van alle toekomstoriëntaties terecht wanneer wij elk jaar een herhaling krijgen van "het kwartiertje" van de laatste algemene politieke beschouwingen? Iedereen die een beetje thuis is in de Haagse politiek, weet natuurlijk dat extra uitgaven leuker zijn dan het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Maar "Moed en karakter in de politiek" – zie het boek van wijlen president John Kennedy – betekenen dat soms ook tegen de stroom moet worden ingegaan. De tijd voor "afwijkende ideeën" – refererend aan de andere Kennedy – is rijp. Denk aan het debat over de lastenverlichting.

Het gaat goed in Nederland: hoe vaak worden die woorden aan de vooravond van de nieuwe eeuw niet gezegd? Maar dat "goed gaan" is nooit een vanzelfsprekendheid. Herman Wigbold staat aan het slot van zijn boek stil bij de rol van de overheid en schrijft: "Een overheid die niet speculeert op onze zelfvoldaanheid maar een beroep doet op de beste krachten in ons volk. Een overheid die zich niet richt tot onze portemonnee maar tot onze trots en onze energie. Het gaat om de toekomst van onze maatschappij". Het zijn bevlogen woorden, maar zijn bevlogenheid en toekomstgericht- heid, ook op financieel-economisch terrein, niet juist wat de politiek in Nederland nodig heeft?

De heer Van Beek (VVD):

Als de heer Balkenende kijkt naar de uitgangspunten van de begroting, met name de groeiverwachting die daarin opgenomen is, beoordeelt hij die uitgangspunten dan als optimistisch, als pessimistisch of als behoedzaam? Wat voor kwalificatie zou hij eraan willen geven?

De heer Balkenende (CDA):

De begroting voor het komende jaar is mijns inziens een vervolg op wat wij vorig jaar met elkaar hebben besproken. Het regeerakkoord wordt uitgevoerd, zoals ik heb gezegd in mijn bijdrage, en de begroting is een realistische inschatting van hetgeen er gebeurt. Ik heb ook gezegd dat de omgeving waarin dit alles plaatsvindt, waarschijnlijk nog zonniger is dan wij nu denken. In dat kader gaat het mij nog niet eens over de precieze formules voor volgend jaar, maar verwacht ik wel dat in de tweede helft van deze kabinetsperiode een aantal formules voor het kabinetsbeleid opnieuw ter discussie zullen staan. Daarom ben ik de discussie over een visie op lastenverlichting aangegaan. Die discussie zal ook zeker terugkomen.

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb mijn vraag niet voor niets gesteld, maar deze geplaatst tegen de achtergrond van de beoordeling door de heer Balkenende van de situatie een jaar geleden. Toen sloot hij zich, als één van de weinigen in deze Kamer, aan bij de kritiek van buiten door te stellen dat het behoedzame scenario lang niet behoedzaam genoeg was, dat men zich rijk had gerekend en dat het allemaal niet verstandig was. Ik begrijp dat hij ons inmiddels links of rechts voorbij is, want hij zegt nu dat daar geen sprake meer van is en dat hij eerder verwacht dat het in de tweede helft van de kabinetsperiode beter zal gaan dan het behoedzame scenario.

De heer Balkenende (CDA):

Ja, ik hoop dat het beter gaat in de tweede helft van de kabinetsperiode.

De heer Van Beek (VVD):

Wij hópen het altijd, maar het gaat mij nu om uw verwachtingen.

De heer Balkenende (CDA):

Het is terecht dat u mij een vraag stelt over mijn bijdrage vorig jaar, want ik ben toen behoorlijk kritisch geweest. Daar was toen ook aanleiding voor, zo vond ik, op grond van de inzichten die wij toen hadden. Ik weet dat ik toen vrijwel alleen stond in deze kritiek op het kabinet. De heer Crone zei regelmatig dat wij het te somber inzagen, maar wat zagen wij bij de sinterklaasrede van minister Zalm? De aankondiging dat ombuigingen noodzakelijk zouden zijn. Wat zagen wij in maart en april? Een kabinet dat zich voorbereidde op miljardenombuigingen: 1,5 mld. in 1999 en misschien zelfs 4 mld. volgend jaar. Gelukkig hebben wij ongelijk gekregen, zoals de Raad van State ook zegt, en gaat het goed met de economie, maar ik voeg eraan toe dat wij temidden van de euforie die nu uitbreekt, wel oog moeten hebben voor een aantal kwetsbare ontwikkelingen. Ik heb ze ook genoemd: de inflatie, de concurrentiepositie e.d. Ik pleit voor een beleid dat bestendig is en dat een stootje kan hebben. Ik hoop dat de ontwikkelingen in de komende jaren goed zullen zijn en de verwachtingen zijn misschien ook goed, maar wij moeten dan bekijken wat verstandig beleid is. Overigens hebt u gelijk dat de situatie nu anders is dan een jaar geleden.

De heer Van Beek (VVD):

Ik zal mij aanleren om bij de voorbereiding van algemene beschouwingen uw beschouwing van vorig jaar na te lezen. U zou dat eigenlijk ook moeten doen. U kunt niet elk jaar het kabinet de volle laag geven en nalaten om de consistentie van uw opstelling door de jaren heen aan een kritische beoordeling te onderwerpen. Ik zou het sportief vinden als u zou zeggen dat u er vorig jaar behoorlijk naast zat. Ik hoop u dat volgend jaar over een aantal punten te horen zeggen.

De heer Balkenende (CDA):

Het laatste dat ik in deze zaal zal doen, is zeggen dat ik er vorig jaar gigantisch naast heb gezeten. Ik heb ook gerefereerd aan de Raad van State die iets heeft gezegd in de trant van: met groot genoegen stellen wij vast dat wij volledig ongelijk hebben gekregen. Dat "genoegen" slaat erop dat wij vorig jaar dachten dat het behoorlijk slecht zou gaan en dat het nu gelukkig meegevallen is. Dat vind ik zelf ook; ik ben natuurlijk blij dat het zo gelopen is en dat ik geen gelijk heb gekregen. Het gaat erom dat het beleid bestendig is en een stootje kan hebben en verder moet er kritiek geuit kunnen worden waar dat nodig is. Ik heb ook een aantal kwetsbare ontwikkelingen genoemd en heb punten genoemd waarop volgens mij kritiek moet worden geleverd, zoals inflatie, staatsschuld en lastenverlichting. De discussie hierover gaat de komende tijd wel door.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Wat zou het toch goed zijn als het kabinet eens een oppositie kreeg die gelijk had.

De PvdA is zeer tevreden met de prioriteiten die de Kamer en het kabinet bij de algemene politieke beschouwingen gezamenlijk hebben vastgesteld voor de begroting van volgend jaar. Extra ruimte voor een aantal maatschappelijke knelpunten zoals in zorg, onderwijs, kinderopvang en milieu. Bij ons bestaat natuurlijk ook grote vreugde over de extra koopkrachtverbetering, een vol procent extra, voor mensen met een bescheiden inkomen, en de extra aandacht voor gezinnen met kinderen. Het is zelfs meer geworden dan de Sociaal-economische raad en de vakbeweging hadden bepleit. En dit generieke inkomensbeleid is voor ons een goede versterking van het succesvolle specifieke beleid, gericht op armoedebestrijding, van de laatste jaren. Het is daarop een heel goede generieke aanvulling. Over de uitwerking komen we nog met het kabinet te spreken. Het stuk over de koopkrachtontwikkeling is heden verzonden. Wij zullen bij de afzonderlijke begrotingsbehande- lingen natuurlijk precies in de gaten houden of de afgesproken beleidswijzigingen zijn verwerkt in de onderscheiden begrotingshoofd- stukken.

Ik wil graag nog eens toelichten dat de intensiveringen die de Kamer en het kabinet hebben aangebracht, bij elkaar 3 mld. aan intensiveringen in één Miljoenennota, ook passen binnen de behoedzame beleidskaders. Het gaat om 3 mld., want het kabinet had al 1 mld. uitgetrokken voor lastenverlichting en 863 mln. voorgesteld voor uitgavenvergroting: 500 mln. voor Kosovo en ontwikkelingssamenwerking en de rest voor specifieke knelpunten. De Tweede Kamer heeft bovenop die 1,9 mld. van het kabinet nog 1 mld. bestemd voor uitgavenvergroting en lastenverlichting. Het gaat mij dan ook te ver om bij deze beleidsimpuls van 3 mld. in één Miljoenennota te zeggen dat het beleidskader te krap is. Het gaat mij niet in hoofdzaak om meer geld. Ik wil het kabinet voorhouden dat de efficiency van de uitvoering een zwaar punt is, evenals de arbeidsmarktproblemen die zich steeds meer voordoen in de collectieve sector.

Wat de uitvoering betreft, is het trefwoord "prestatiebegroting" en niet: meer geld. Wij willen boter bij de vis zien, een contract met de burger. Wij willen de resultaten zien waarop het kabinet zich laat vastpinnen en die gecontroleerd zullen worden op de derde woensdag in mei. Een algemeen knelpunt is de arbeidsmarktvoorziening voor werk in de collectieve sector. Nu is er meer geld voor meer handen aan het bed, kleinere klassen, meer politie op straat en defensie, maar er zijn ook toenemende wervingsproblemen. Het centrale probleem blijkt hier niet zozeer gelegen in salarissen of aanvangssalarissen, als wel in de secundaire voorwaarden zoals kinderopvang en in de geboden werkomstandigheden (van werkdruk tot loopbaanmogelijkheden). Is het kabinet bereid per sector een veel actiever beleid te voeren dat ook een externe uitstraling moet krijgen? Mensen moeten zien dat er weer geïnvesteerd wordt in werken in de collectieve sector, wat op zich al een wervend effect zal hebben op school- en beroepskeuze. Een zeer mooi voorbeeld is de sterke groei van het aantal leerlingen op de PABO's op dit moment, na een jarenlange daling. Men ziet kennelijk dat het weer goed is in het onderwijs te werken, dat er kleinere klassen komen en dergelijke.

Ik stel minister Zalm voor, dat het kabinet voor elke begrotingsbehandeling waarbij dat relevant is, aan de Kamer in een arbeidsmarktbrief per sector laat weten hoe het de arbeidsmarktknelpunten daarin gaat aanpakken, bijvoorbeeld via urgentieplannen. De diverse begrotingswoordvoerders kunnen dan met de ministers verdere afspraken daarover maken. Aan minister Zalm is dan vervolgens de taak om als daar uitrolt, zoals bij de algemene politieke beschouwingen is gewisseld, dat een deel van de uitgavenreserve, tweede tranche, voor het jaar 2000 wordt aangewend voor het mede oplossen van de arbeidsmarktknelpunten, daaraan ruimhartig mee te werken, voorzover die reserve niet nodig is voor de nominale problematiek. Een goed voorbeeld is overigens dat wij de 20 mln. voor kinderopvangversterking in het onderwijs uit de uitgavenreservetranche van vorig jaar hebben kunnen financieren.

Voorzitter! Bij de financiële beschouwingen gaan wij natuurlijk wat uitvoeriger in op de algemene economische ontwikkeling en de structurele sterktes en zwaktes van de Nederlandse economie. Wij staan er natuurlijk in Europees perspectief goed voor. De internationale veronderstellingen waarop de verwachtingen zijn gebaseerd, zijn nu natuurlijk ook een stuk beter geworden. Het is ook goed om vast te stellen dat de een jaar geleden internationaal dreigende monetaire en economische crisis met geluk en wijs optreden van IMF en andere monetaire autoriteiten beperkt is gebleven. De dip was minder diep dan verwacht en de landen herstellen zich redelijk snel. Ook de introductie van de euro heeft bewezen stabiliteit in de eurozone tot stand te brengen. Wat zijn de critici van de euro de laatste tijd toch stil!

Van groot belang is dat op internationaal niveau nu meer dan ooit het besef is doorgedrongen van een preventief monetair beleid, zoals verleden week gebleken is op de jaarvergadering van het IMF: meer transparantie, meer flexibiliteit en adempauzes voor landen die klem komen te zitten en nu eindelijk ook eens een gedeelde verantwoordelijkheid voor private financiers waaronder banken in het internationaal monetair beleid. Dit is van belang, omdat banken tot nu toe te gemakkelijk landen en bedrijven hebben gefinancierd omdat ze wisten dat uiteindelijk de regeringen zelf, het IMF en dus ook de bevolking in arme en rijke landen de risico's moesten dragen. Dat noemen wij moral hazard. De banken moeten achteraf meebetalen en dan is de gedachte dat dit een preventief effect heeft omdat ze dan ook wel voorzichtiger zullen zijn met het nemen van risico's vooraf. Tegelijk lees ik in de krant dat de banken, bij monde van bijvoorbeeld ING-bestuurder Cees Maas, een invloedrijke man in de internationale haute finance, tegenstribbelen. Dat is logisch omdat zij hun bevoegdheden en mogelijkheden beperkt zien om risico's af te wentelen op het IMF en de landen. Ik vraag de minister of het juist is dat het IMF daarentegen zijn poot stijf zal houden en landen als bijvoorbeeld Ecuador zal steunen en wellicht zelfs zal adviseren, zoals tussen de regels door te lezen is, om ook hun betalingsverplichtingen naar particuliere financiers aan te passen. Kan minister Zalm een toelichting geven op wat er nu precies is besloten in IMF-kader? Laten particuliere banken zich nu meenemen in een eerlijke lastenverdeling (burden sharing)? Kan dat allemaal op basis van vrijwilligheid of is toch nationale of internationale wetgeving nodig?

Voorts lof voor de kwijtschelding van schulden van arme landen, waarvan ik begrijp dat de ministers Herfkens en Zalm een belangrijke katalyserende rol hebben gespeeld.

Voorzitter! De wereldeconomie staat er dus dan wel beter voor, maar er zijn aan de andere kant ook nog risico's in de Verenigde Staten. Zo wordt nu voor het zevende jaar achter elkaar de discussie gevoerd of de beurs nu wel of niet is overgewaardeerd, of er een harde landing komt of een zachte landing, of dat gestage groei door zal gaan. Een boeiend debat, zeker ook voor ons land, omdat wij een met de VS vergelijkbare economie hebben gekregen met een sterk aanhoudend hoge groei – het spijt mij dat ik in het debat over de Voorjaarsnota het woord Gouden Eeuw heb gebruikt – een eveneens relatief grote dienstensector, een sterke banengroei en overheidsfinanciën die richting evenwicht gaan. Het debat over de mogelijkheid en waarschijnlijk ook de kans op een aanhoudend hoge groei – het debat over de nieuwe economie – gaat over twee vragen, ten eerste of door bijvoorbeeld ICT de economie op een structureel hoger groeipad is gekomen en ten tweede of de conjunctuurgolf rond het groeipad misschien minder heftig is geworden.

De meeste gunstige economische ontwikkelingen tot nu toe zijn wat mij betreft echter met de "oude" economische theorie ook heel best te verklaren. De recente groei kan worden teruggevoerd op een sterke stijging van het arbeidsaanbod, op internationalisering en flexibilisering van markten, op stijging van het algemeen scholingspeil, op dalende grondstof- en energieprijzen, op internationalisering van het bedrijfsleven, op toenemende besparingen en op een lage, zeker ook reële rente. Toch zien steeds meer economen dat ICT juist ook in deze ontwikkelingen natuurlijk een extra dimensie heeft gegeven: kapitaalmarkten konden internationaal alleen zo efficiënt worden door onder andere ICT. Toch gaat het mij echt veel te ver om de ICT-ontwikkeling als doorslaggevend te zien voor een never ending success story. Daarvoor is het bewijs nog flinterdun. Het is zelfs onwaarschijnlijk als element in ons land en de rest van Europa, omdat daar ICT-invoering nog achterligt op die in de VS. Ik houd het er voorlopig op dat ICT in combinatie met nieuwe organisatie- en marktvormen in veel sectoren wel een extra groei-impuls kan opleveren, vergelijkbaar met een gelijktijdige brede introductie van bijvoorbeeld elektriciteit, telefonie, enz. aan het begin van deze eeuw, maar het zou gevaarlijk zijn – en dat was het ook toen – om dat tot een oneindig succes te verklaren. Bovendien valt zo'n innovatiegolf of combinatie van innovatie, ICT, nieuwe materialen, enz. nooit automatisch en vanzelf in ons voordeel uit. Het kan zelfs ons land of heel Europa overslaan. We zullen dus een veel actiever beleid moeten voeren om de achterstand op de VS te verkleinen. Dus scholing, scholing en nog eens scholing. En voorzien in de nodige randvoorwaarden en infrastructuur: computers in het onderwijs en thuis. Maar zeker ook, net als in de Verenigde Staten, zorgen voor onbeperkt bellen en internetten voor een vast bedrag per maand, in plaats van betalen per minuut. En, misschien nog wel belangrijker, voorkomen dat kabelnetten worden gemonopoliseerd door sommige gebruikers of aanbieders. Ook hier moeten netbeheer en gebruik gesplitst worden en door de overheid worden bewaakt middels mededingingstoezicht. De nota Digitale delta is hierbij wel een stapje vooruit, maar onze ambities zouden verder moeten reiken. Sterker nog: in Business Week, deze keer een special omdat het blad 70 jaar bestaat, staat dat Europa nu zijn kans moet grijpen. Het kopiëren van het Amerikaanse succes hoeft namelijk niet zoveel tijd te kosten als het de Amerikanen heeft gekost om de weg vóór ons af te leggen. Voor de Verenigde Staten geldt, zo gezegd, de wet van de remmende voorsprong. In zo'n geval is een langdurig, niet oneindig, groeipad van 3% haalbaar.

Nu de vraag of rond het hogere structurele groeipad de conjunctuurgolf zelf zou kunnen worden afgedempt. Daar ziet het er natuurlijk wel een beetje naar uit, aangezien de conjuncturele toppen en dalen de laatste jaren minder groot zijn. Vroeger waren groei-jaren van 4 tot 5, of zelfs 6% niet uitzonderlijk, evenmin als dips van 0 tot 1%. Nu is dat allemaal minder. Het zou goed zijn als het kabinet het CPB en de SER zou laten kijken naar de implicaties van nieuwe trends in de economie en technologie voor het structurele groeipad. Misschien wel een nieuw Scanning the future, de tien jaar oude toekomstverkenning van het CPB.

Het is opmerkelijk dat ook het CPB nu in de MEV uitspreekt dat de investeringsquote zich in een range bevindt die hoog genoeg voor de Nederlandse economie is om op een structureel groeipad van 3% te blijven. Dat is een opmerkelijke uitspraak, want de laatste jaren was het structurele groeipad 2,5 à 2,75%. Aan de andere kant is de uitspraak wellicht niet zo opmerkelijk. Ik heb nog een oude ESB uit 1987 opgeslagen waarin ook al een opmerkelijk pleidooi stond om toch maar vooral van een structureel groeipad van 3% uit te gaan. Dit artikel was geschreven naar aanleiding van een artikel van de voormalige fractievoorzitter van het CDA, Bert de Vries, en ging over de collectieve uitgavennorm van 60%. Ik citeer: "Om kwantitatieve uitspraken te kunnen doen over de ontwikkeling van de collectieve uitgavenquote is in ieder geval een veronderstelling nodig over de reële groei van het nationale inkomen. Voor de komende jaren hanteer ik daarvoor een trendmatige groeivoet van 3%. Overwegingen daarbij zijn: (Het) komt overeen met de groei van de productiecapaciteit van bedrijven die het huidige investeringsniveau genereert (...) Een reële groei van 3% lijkt weliswaar hoog (...), maar daarbij dient in het oog te worden gehouden dat de afgelopen jaren zich kenmerkten door sanering van financiële verhoudingen bij de overheid en het bedrijfsleven (liquiditeit en vermogensposities, financieringstekort en staatsschuld worden toegelicht). Op grond hiervan is een hogere groeivoet realiseerbaar ".

We spreken over een artikel uit 1987. U raadt nooit van wie dit citaat was: inderdaad, van de toenmalige directeur van de directie algemeen economische politiek van EZ, nu beter bekend als onze minister van Financiën. Hij reageerde op het beroemde artikel van toenmalig CDA-fractievoorzitter Bert de Vries, die op een zuinig calvinistisch groeipad mikte. Maar de jonge Zalm maakte een realistische prognose.

Ik zou hem het volgende willen vragen: als eind jaren tachtig zijn oordeel al was dat de structurele positie van de particuliere en de collectieve sector zo sterk was en dat hij daarop een groeipad van 3% wilde baseren, geldt dan niet dat hij volkomen gelijk heeft gekregen? De groei was in de jaren negentig trendmatig zeker 3%, zelfs iets meer. Rechtvaardigen alle verdere structurele verbeteringen van de structuur van onze economie, van de overheidsfinanciën en ook de verdere internationale perspectieven, bijvoorbeeld de euro, nu niet zeker dat van een structureel groeipad van 3% wordt uitgegaan? Of heeft de minister de boel de laatste jaren structureel zo laten verslappen dat wij naar een structureel lager groeipad moeten? Ik denk dat op grond van deze analyse slechts één conclusie consistent kan zijn. De oude Zalm is toch niet minder verstandig dan de jonge Zalm?

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! Ik luister ademloos naar de heer Crone, maar wat is nu zijn politieke conclusie? Zegt hij nu in feite dat wellicht het regeerakkoord niet had moeten worden geënt op een groeivoet van 2% maar op een hoger niveau? Ik weet dat dit uit zijn kring naar voren is gekomen bij de kabinetsonderhandelingen. Als men uitgaat van een lagere groeivoet, treden er eerder meevallers op. Gaat men uit van een hogere groeivoet, dan zijn er meer risico's.

De heer Crone (PvdA):

Als ik dit artikel tijdens de onderhandelingen over het regeerakkoord onder ogen zou hebben gekregen, zou ik het vermoedelijk stiekem onder de aandacht hebben gebracht van onze onderhandelaar Wallage; wellicht had in de laatste dagen ook de heer Melkert er zijn voordeel mee kunnen doen. Ik zou overigens wél hebben gezegd: 3% is een beetje te wild, amigo. Dat zou ik onverstandig hoog hebben gevonden. Het gaat natuurlijk om de vraag welk niveau reëel is. Ik trek twee conclusies. In de eerste plaats wordt die groei van 3% niet zomaar bereikt; daar moet beleid voor worden gevoerd. In de tweede plaats is een behoedzaam scenario heel verstandig, maar men moet jaar na jaar zijn ogen openhouden voor realistische ontwikkelingen. Ziet men dat het beter gaat dan eerder werd verwacht, dan moeten de ramingen ook tussentijds worden aangepast.

De heer Balkenende (CDA):

De minister zal stellig morgen op die tussentijdse aanpassingen ingaan; zijn reactie wacht ik af. Ik kom even terug op uw opmerkingen over de conjunctuurcycli. Ik ben het met u eens dat er wat dat betreft iets aan de gang is, maar het is veel te vroeg om ervan uit te gaan dat die cycli achterwege zullen blijven. Dat betekent dat u er vooralsnog op basis van de huidige economische theorieën van uitgaat dat die cycli nog niet weg zijn. Vervolgens rijst de vraag of wij wel voldoende buffers hebben ingebouwd. Ik stel deze vraag omdat u in het begin van uw betoog alweer een voorschot heeft genomen op de uitgavenreserve.

De heer Crone (PvdA):

Juist de ervaringen van de laatste jaren geven aan dat er sprake is van een meer structureel karakter. Ik verwijs ook naar de uitspraak van het CPB over het structurele, trendmatige groeipad van 3%. De uitgavenreserve die wij voor het afgelopen jaar hadden, bleek niet nodig te zijn voor nominale ontwikkelingen. Het is heel verstandig dat die nu is ingezet om arbeidsmarktknelpunten weg te nemen. Wat doen wij met die 250 mln.? Die gaan naar kinderopvang in het onderwijs, naar extra taalonderwijs voor allochtonen in de steden zodat mensen sneller kunnen integreren, naar investeringen om de wachtlijsten in de zorg tegen te gaan enz. Zo voldoen alle claims in het kader van de 250 tot 300 mln. uitgavenvergroting aan de eis dat daarmee wordt geïnvesteerd in de toekomst van economie, mensen en arbeidsmarkt.

De heer Balkenende (CDA):

Dan is de conclusie die wij hieraan kunnen verbinden dat u met het opnieuw aanwenden van een bedrag voor de uitgavenreserve feitelijk zegt: mijn inschatting voor de komende jaren is zodanig dat ik het verantwoord vind om die reserve nu al aan te spreken. Ik wijs erop dat dat geld volgens het regeerakkoord toch voor iets anders was bestemd.

De heer Crone (PvdA):

Ik heb zojuist al bepleit dat de tweede tranche uitgavenreserve die in beginsel is bedoeld voor het oplossen van nominale problemen, mede wordt benut voor het wegnemen van knelpunten op de arbeidsmarkt, dat wil zeggen voorzover die middelen niet nodig zijn met het oog op de nominale problematiek. Dat zal bij wijze van spreken een debat worden dat van maand tot maand wordt gevoerd. Op een gegeven moment weet men of men het al dan niet redt met collectieve uitgaven, zonder of met reserve.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Crone zei zojuist dat, als men erachter komt dat de economie zich anders ontwikkelt dan in eerste instantie bij het opstellen van een behoedzaam scenario werd aangenomen, de ramingen moeten worden aangepast. Ik vraag mij af wat hij hiermee precies bedoelt. Immers, worden ramingen aangepast zodat de voorspellingen anders worden dan die ten tijde van het regeerakkoord, dan haal je volgens mij het motorblok uit het regeerakkoord om het aan revisie te onderwerpen. Dan wordt het regeerakkoord opengebroken. Als de heer Crone het hiermee niet eens, is hoor ik graag van hem wat precies moet worden verstaan onder het bijstellen van ramingen.

De heer Crone (PvdA):

Dit bijstellen van de ramingen komt overeen met wat wij al gewend zijn te doen. In het regeerakkoord was de raming één jaar 3% groei en daarna drie jaar 2%. Dat begon op een gegeven moment te schuiven. Men vermoedde dat die 3% niet werd gehaald en ging in de richting van 2%. Nu zitten we weer op 2,75%. Met andere woorden: de ramingen worden bijna met de dag veranderd. De vraag is wanneer ze moeten worden aangepast. Welnu, voor het lopende jaar terwijl je bezig bent en voor het komende jaar bij de Voorjaarsnota of Kaderbrief. Spannend blijft de vraag wat er aan het einde van de periode wordt afgeboekt. Het kabinet gaat uit van een groeiraming over de hele periode van 9%. Als je in de eerste drie jaar al 6, 7, 8 of 9% haalt, moet je dan in het laatste jaar 3, 2 of 1% hanteren? Dat afboeken houdt een keer op. Bij dit alles wordt het regeerakkoord niet opengebroken. Het is volstrekt normaal dat de minister bij het opstellen van de Miljoenennota vaststelt wat hij gaat doen.

Voorzitter! Relevant is dat wij de beoogde groei niet vanzelf bereiken en dat wij de knelpunten die deze groei kunnen verhinderen, wegnemen. Dat zijn allemaal knelpunten in de aanbodsfeer. Allereerst noem ik de risico's van oververhitting en inflatie, de vorige week nog door de heer Wellink geagendeerd. Wij hebben er bij de vorige algemene financiële beschouwingen ook al de aandacht voor gevraagd. Bij die gelegenheid vroegen wij om een verlaging van de huurstijgingstrend. Een grote Kamermeerderheid heeft zich daarvoor de vorige week uitgesproken; ik doel nu op de motie-Melkert. Ik vraag het kabinet om daar echt goed naar te kijken.

Daarnaast is er de zorgelijke ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product. Deze stijgen volgens de MEV met 10% in vijf jaar tijd, tussen 1995-2000, zonder dat bedrijven dit in hogere afzetprijzen in het kader van de export kunnen afwentelen. Daarvoor is de concurrentie te zwaar. De arbeidsinkomensquote loopt dan ook op tot bijna 84%. Hoe kan nu de minister zo luchtig doen en stellen dat wij met onze inflatie keurig binnen de EMU-doelstellingen blijven: niet meer dan 2%? Dat is toch alleen maar mogelijk doordat we die inflatiegevolgen afwentelen op de winst- en investeringscapaciteit en zo gauw de markt weer ruimte geeft voor prijsstijgingen zullen ondernemers die prijs verhogen en vliegt de inflatie dus wel uit de hand. Die kans van een hogere prijsafwenteling doet zich natuurlijk voor nu de Europese en wereldeconomie aantrekken. Zo gaat de inflatie bijvoorbeeld in Duitsland van 0,5% naar 2% en gaan wij van 2% naar 3%. Dan zitten we wel in de problemen. In dit perspectief zijn de economen van De Nederlandsche Bank in ESB wel erg laconiek: onze inflatie is niet hoog, maar die van andere landen is te laag. Maar pas op: voor je het weet, roept over drie jaar heel Europa dat die Zalm zo goed bezig was met het financieringstekort maar dat hij de inflatie in Nederland op zijn beloop heeft gelaten en daarmee de overheidskosten en begroting opgeblazen. Nederland weer als zieke man van Europa. Minister Zalm spreek ik hier dus aan op zijn laconieke houding en zeker ook op zijn lankmoedigheid, waarin het niet mag omslaan, want dan wordt hij de succesvolle minister van het begrotingsevenwicht de minister van de uit de hand gelopen loonkosten. En dat hoeft niet als we ons maar inzetten op ontspanning van de arbeidsmarkt in plaats van op oververhitting.

Bitter nodig is dan de belastingherziening, die juist de werking van de arbeidsmarkt bevordert. Van uitkering naar werk gaan wordt lonend en de armoedeval wordt aangepakt. Voor partners die nog niet werken, is het aantrekkelijker om te gaan werken omdat de oude belastingvrije som niet meer tegen het hoge tarief van de partner wordt afgetrokken. Het pakket lastenverlichting bij de belastingheffing is daarbij nodig, enerzijds omdat grotere nadelen voor specifieke groepen te kunnen compenseren – bijvoorbeeld de hogere BTW-stijging en de ecotaks – maar anderzijds omdat je helemaal extra looneisen krijgt als niets wordt gedaan aan compensatie voor mensen die een beetje buiten het gemiddelde misschien niet goed uitkomen bij zo'n grote herziening. Ik neem dat risico liever weg en neem daarbij op de koop toe dat er een bestedingsimpuls van het pakket kan uitgaan van zo'n 5 mld., dat overigens toch niet meer is dan 0,5% op de totale bestedingen. Dat valt in het niet bij de sterke aanbodgerichte impuls die ik zojuist beschreef. Overigens zou ook het niet doorzetten van lastenverlichting maar het verkleinen van de staatsschuld op zichzelf een bestedingsimpuls betekenen, want we mogen toch niet aannemen dat de financiers hun geld nergens meer zullen investeren. Het jaagt het dus ook op.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! De heer Crone sprak na de inflatie over het belastingpakket. Hij heeft echter niet expliciet vermeld, dat het belastingpakket vanwege de energiebelasting en de BTW-verhoging ook weer een eenmalig inflatoir effect heeft van ongeveer 1%. Wil hij daarop reageren?

De heer Crone (PvdA):

Ja, want in de internationale definities is de ecotaks inbegrepen. In de definitie van het prijsindexcijfer, waarop de vakbond in Nederland sinds jaar en dag de looneisen baseert – het gecorrigeerde prijsindexcijfer – wegen juist die belastingen niet mee. De vakbeweging heeft altijd gezegd dat lastendalingen maar ook lastenstijgingen niet teruggewenteld mogen worden op de werkgevers of de overheid. In die zin zal het in het inflatiecijfer waarop de looneisen worden gebaseerd in principe geen rol spelen. Dat wordt ook steeds uitgedragen door de vakbeweging, maar als allerlei groepen rond het gemiddelde toch met grote knelpunten komen, zullen die dus wel een stem hebben op de ledenvergaderingen van de vakbewegingen. Ik ben er nooit geweest maar ik kan me daar wel iets bij voorstellen. Dan komt er natuurlijk toch, weliswaar onbedoeld, een soort looneis.

De heer Schutte (GPV):

Dat is één kant van het verhaal als het gaat over de inflatie, maar u hebt terecht ook aandacht gevraagd voor de andere kant van het verhaal, namelijk internationale verhoudingen. Daar speelt het natuurlijk wel een rol.

De heer Crone (PvdA):

Maar daarvoor geldt wat de minister heeft geschreven in zijn brief naar aanleiding van het debat over de Voorjaarsnota. De overheid is verantwoordelijk voor de ecotaks, maar dat is gewenst beleid en dat wordt gecompenseerd in de inkomenssfeer. Het verhoogt op zichzelf niet de inflatoire dynamiek in de economie, dus intrinsiek niet. Het kan wel via afwentelingseffecten gebeuren, maar daar heb ik nu het nodige over gezegd. Dat valt te verhinderen. In het voorjaar zou ik pleiten voor overleg tussen de vakbonden en de werkgevers, want de SER heeft toch niet voor niets een unaniem advies ten gunste van het belastingplan afgegeven. De lastenverlichting en koopkrachtvergroting die daarmee gepaard gaan, is natuurlijk mede op hun wens. Het is dan alleszins redelijk, bij zo'n eenmalige grote ingreep in de economische structuur rekening te houden, ook door sociale partners, met stijgende arbeidskosten en een koopkrachtimpuls die men van de fiscus onder ogen kan zien.

De heer Balkenende (CDA):

Ik begrijp van u dat u zorgen heeft over de inflatie, zeker als die in ons land te veel afwijkt van die in andere landen, wat natuurlijk te maken heeft met concurrentienadelen. Nu heeft u de belangrijke opmerking gemaakt dat, als in het voorjaar met sociale partners wordt gesproken, daarover met elkaar in overleg moet worden getreden. Als wij zien dat de inflatie behoorlijk hoog is, is de angst die je kunt hebben dat die hoge inflatie wordt gevolgd door looneisen. Het kabinet kan daartegenover stellen dat het belastingplan leidt tot lastenverlichting, wat zou moeten leiden tot matiging. Als de sociale partners zich zouden laten leiden door inflatie, rendementen van de bedrijven en schaarste op de arbeidsmarkt, zal een dergelijk appèl dan voldoende effect hebben? Wat is uw inschatting op dit punt? Ik maak mij er eerlijk gezegd zorgen over dat men zegt: we gaan de inflatie uitonderhandelen in de loonbesprekingen en van de lastenverlichting in het kader van het belastingplan nemen wij kennis, omdat heel andere motieven een rol spelen in de onderhandelingen. Dán hebben we een probleem.

De heer Crone (PvdA):

Uw aanloopje was dat ik voor loonmatiging zou zijn, maar dat woord heb ik niet gebruikt. Ik verwacht van de vakbeweging, op basis van de praktijk van de afgelopen twintig jaar, dat zij bij de loononderhandelingen verschillende invloeden op zich laat inwerken. De eerste is wat er met de inflatie gebeurt, en de vraag of de koopkracht op peil kan worden gehouden. Ik zou haast zeggen dat dat een primaire reflex is. De tweede invloed is de toekomst van de werkgelegenheid. Daarbij spelen zaken als winstgevendheid een rol, waarin een dalende tendens is te zien. Anders kon de arbeidsinkomensquote niet oplopen. Verder zitten de exportprijzen nog steeds niet in de lift; misschien gaat dat veranderen. Lodewijk de Waal, de voorzitter van de FNV, heeft zondagavond op televisie letterlijk nog gezegd dat de vakbeweging heeft geleerd dat een arbeidsinkomensquote die de 90 overstijgt niet verstandig is. Om die reden bepleit hij niet de uitkeringen met bijvoorbeeld 2% te verhogen, want dan lok je dat uit. Ik kan het niet beter zeggen dan Lodewijk de Waal heeft gedaan. Als hij die tendens ziet – op korte termijn zou het koopkrachteffect leuk zijn, maar op de langere termijn zou het leiden tot verlies van werkgelegenheid, welke prijs hij daarvoor zou moeten betalen – doet hij dat niet. Voor de rest laat ik het geheel en al over aan sociale partners.

De heer Balkenende (CDA):

Als sociale partners hun eigen weg gaan en zich onvoldoende gelegen laten liggen aan het argument dat lastenverlichting wordt geboden – ik denk dat wij rekening moeten houden met zo'n situatie – wat is dan de consequentie voor het beleid van de overheid ten aanzien van de voorgenomen lastenverlichting? Dat lijkt mij op het ogenblik een vrij fundamentele vraag.

De heer Crone (PvdA):

Als je zakelijk met sociale partners gaat overleggen, ga je niet eerst van de veronderstelling uit dat zij niet verstandig zijn. Ga je daarvan wel uit, wat u enigszins tot mijn verbazing nu doet – ik schat uw vertrouwen in het middenveld hoger in – dan is wel het slechtste om te doen te zeggen: ik vertrouw u niet, maar ik ga u ook nog chanteren, want als u niet meedoet, ga ik het belastingplan met minder lastenverlichting invullen, zodat ik uw achterban lekker kan pesten. Ik zeg het misschien een beetje hard, maar ik ga daar nu niet over speculeren. Wij voeren hier een verstandige discussie, waaraan u uw even verstandige bijdrage hebt geleverd. Ik ga er voluit vanuit dat de Nederlandse vakbeweging zelf zal beoordelen, of zij somber moeten zijn. Er is geen sprake van loonmatiging, want ik bepleit niet het inleveren van lonen. Ik neem aan dat koopkrachtbehoud normaal mogelijk zal zijn, en misschien wel meer, als ik zie wat voor lastenverlichting erbij komt. Daar zit het probleem dus helemaal niet.

De heer Balkenende (CDA):

Ter correctie van dit beeld: ik heb geen uitspraak gedaan over het gedrag van sociale partners. Ik constateer alleen, kranten lezend en signalen opvangend, dat de gedragseffecten die worden beoogd met de lastenverlichting mogelijk niet worden gevolgd. Dan heb je economisch gezien een minder gunstige situatie.

De heer Crone (PvdA):

Als we het hier hebben over trends in de arbeidskostenontwikkeling van bijvoorbeeld vijf jaar lang, spreken we niet over berichten in kranten en de retoriek die daarbij hoort, maar over iets waarvan ieder donders goed weet, welke verantwoordelijkheid hij of zij heeft.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U doet het een beetje omfloerst mijnheer Crone, maar u spreekt toch de vakbeweging aan op haar verantwoordelijkheid voor een gematigde loonkostenontwikkeling. Zo moeten wij uw bijdrage toch beluisteren. Geldt dat ook andersom? De vakbeweging heeft naar aanleiding van de Miljoenennota nadrukkelijk laten blijken dat er meer geïnvesteerd moet worden in de sociale sfeer. Daar spreekt de vakbeweging u op aan. Trekt u zich dat aan?

De heer Crone (PvdA):

Natuurlijk. Dat is een van de belangrijkste discussies die wij voortdurend voeren met de vakbeweging. Ik heb zojuist al gewezen op het SER-advies over de koopkracht en de koppeling plus. Dat is een onderdeel van een rechtvaardige inkomensverdeling. Het belastingplan zelf is een onderdeel van een rechtvaardige inkomensverdeling. De vakbeweging heeft zondag nog gezegd: er is wel inflatiegevaar, maar ga niet het belastingplan uitstellen. Ik twijfel er dus niet aan. Verder roep ik de vakbeweging niet op tot beheerste loonkostenontwikkeling. Ik sprak over de sociale partners. Wat mij zeer heeft verbaasd, behalve de laconieke houding van minister Zalm, is dat ik de werkgevers deze week niet heb gehoord. Toevallig is er een werkgeversdelegatie bij ons op bezoek geweest, maar zij hebben niet geklaagd over de loonkosten en dergelijke. De werkgevers zijn misschien wel buitengewoon tevreden. Dat is goed, maar misschien moeten zij wel beter opletten.

De heer Marijnissen (SP):

Het blijft toch wennen dat een oud-vakbonds- man de werkgevers op dit punt zelfs rechts passeert. Die praten niet eens over een gematigde loonontwikkeling, maar de heer Crone doet dat wel.

De heer Crone (PvdA):

Dat doe ik ook niet.

De heer Marijnissen (SP):

U zegt van niet, maar u doet het wel. De vakbeweging heeft u ook voorgehouden dat het pleidooi van u, gericht aan de mensen die onder de CAO-lonen vallen, misschien terecht is, maar hoe zit het met de kleptocraten, zoals De Waal ze noemde? Dat zijn de mensen waarvan wij allemaal willen dat hun salaris openbaar wordt. Wat heeft PvdA in petto voor die categorie?

De heer Crone (PvdA):

Ik ben het met die benadering volstrekt eens. Het lijkt mij ook volkomen terecht dat de vakbeweging daarover blijft onderhandelen en dat het kabinet daar een bijdrage aan levert. Ik zie dan ook niet zo'n verschil tussen u en mij. U kunt absoluut niet zeggen dat ik voor loonmatiging heb gepleit. Ik heb mij alleen afgevraagd hoe de trends zich ontwikkelen en wie de actoren daarin zijn, de werkgevers, de werknemers en de overheid. Die moeten bekijken wat er moet gebeuren met die trends. Dat is echter geen loonmatiging.

De heer Marijnissen (SP):

U drukt zich wel heel eufemistisch uit. Ik kan het niet anders begrijpen dan dat u, gezien alle factoren die kunnen wijzen in de richting van forse looneisen, zoals een tekort op de arbeidsmarkt en grote winsten bij bedrijven, de inflatie nog wel wilt, maar dat u vindt dat het daarboven wat complexer wordt. Ik wil terug naar mijn punt van de hoge salarissen. Die gaan met die 8% toch met klappen omhoog. Uw politiek leider heeft dat ooit zelfs een exhibitionistische verrijking genoemd. Kunt u mij uitleggen wat er sindsdien naar uw idee door het kabinet is gedaan aan die exhibitionistische verrijking? Kunt u ook nog ingaan op het punt van de openbaarheid van de hoge salarissen?

De heer Crone (PvdA):

De vraag blijft natuurlijk of je daar wat aan kunt doen. Dat geef ik meteen toe. Dat is ook een onderdeel van de discussie over het belastingplan. Tegelijkertijd kunnen wij niet alles wat er in de markt gebeurt beheersen. Dat debat over wat wij daaraan kunnen doen, wil ik echter graag met u voeren, zeker als u daar voorstellen voor doet. Wat mij betreft kan het niet stevig genoeg. Ik denk ook dat werkgevers in die zin die boodschap wel begrepen hebben. Als zij problemen hebben, kunnen zij die niet alleen op het bordje van de werknemers schuiven. De openheid van de inkomens en het aanpakken van exorbitante verrijking is inmiddels ook op agenda van VNO gekomen. Dat is wel niet in de mate waarin u en ik dat willen, maar het stond er een jaar geleden nog niet op.

De heer Marijnissen (SP):

Wij zijn ook erg onder de indruk dat VNO zich nu ook achter de oren krabt over de exhibitionistische verrijking, maar erg geloofwaardig is dat niet. Er is namelijk geen enkele sanctie en geen enkele duidelijkheid. In het verkiezingsprogramma van de PvdA staat dat een nieuw belastingplan progressief zou moeten uitwerken. Een van de uitgangspunten van de twee heren die dat nieuwe belastingplan hebben geschreven, is dat dat niet het geval is, maar dat het neutraal blijft op het punt van nivelleren en denivelleren. Hoe verklaart u hetgeen wij zojuist bespraken, zoals uw oproep aan werknemers en het feit dat men zich aan de top verrijkt, en dat in combinatie met het belastingplan?

De heer Crone (PvdA):

Ik zei zojuist al dat mensen op het minimumloonniveau er 6% bij krijgen en mensen met een midden- of hoger inkomen 3% of minder. De heer Rosenmöller zal dan ook in derde termijn wel constateren dat er toch nivellering heeft plaatsgevonden. Dat gebeurde twee weken geleden ook. Er zitten echter altijd grenzen aan hoever je gaat met een eenmalige actie. Het koopkrachtplaatje in de Miljoenennota was in die zin ook nivellerend. Het belastingplan is dat ook in lichte mate. Die mate zal u niet voldoende zijn, maar ik accepteer het resultaat dat er nu ligt. Het debat over het belastingplan zal overigens nog plaatsvinden. Die discussie zal dus nog worden voortgezet.

Voorzitter! Ik kom op de knelpunten in het onderwijs en de arbeidsmarkt. Ook in de particuliere sector en met name in het midden- en kleinbedrijf dreigen de problemen uit de hand te lopen. Met de extra middelen van kabinet en Kamer kunnen beperkt oplossingen worden geboden. Ik vraag de ministers Zalm, Jorritsma en De Vries om het debat met het MKB te openen met het oog op een extra actiepakket van scholing, pooling en arbeidsvoorziening. Ook hier is een sterke relatie met onderwijs. Vooral de vroege en grote uitval in het lager en middelbaar beroepsonderwijs, juist ook van zwakke arbeidsmarktgroepen waaronder allochtonen, is een sociaal onaanvaardbare verspilling die mensen voor lange tijd op een soms onoverbrugbare achterstand zet. Daar moet meer aan gebeuren. Het verder achterblijven van de bekostiging van het HBO – steeds minder geld per leerling, terwijl het HBO hard groeit – is het paard achter de wagen spannen.

Ten aanzien van zorg en arbeid heeft het kabinet een belangrijke doorbraak bereikt. Een groeiende economie met meer welvaart betekent dat mensen terecht zullen verlangen dat arbeid en zorg goed kunnen worden gecombineerd; geen gestresste maar een ontspannen arbeidsmarkt. Het terugbrengen van ziekteverzuim en wachtlijsten past geheel in die lijn. Kan de eenmalige bijdrage van 50 mln. ter verkorting van de wachtlijsten in ziekenhuizen gerealiseerd worden uit de onderuitputting, zodat je niet meer naar Zwitserland hoeft te vliegen voor een operatie? Over tweedeling gesproken!

De innovatieve kracht van ondernemingen lijkt achter te blijven bij de ruime financiële middelen. De MEV geeft hiervan een divers maar geen geruststellend beeld. Wij zullen hier bij verdere bespreking van de Digitale delta en de begroting van EZ op terugkomen.

Voorzitter! De ruimtelijke kwaliteit van ons land. Mobiliteit en milieu lopen vast, tenzij een deel van de extra groei wordt ingezet om te investeren in knelpunten in het openbaar vervoer, energiebesparing en natuurontwikkeling. Hier past een grote investeringsimpuls. Ik hoop en verwacht dat minister Zalm ruimte zal vinden als hij bij de najaarsnota de verwachte eindejaarsmeevallers optelt. Onze prioriteit ligt dan bij het inlopen van de achterstand bij de natuurontwikkelingsgebieden – 200 mln. voor de ecologische hoofdstructuur – en de uitvoering van OV-projecten, zoals Randstadrail in Rotterdam-Den Haag-Zoetermeer. Ik schat dat ten behoeve daarvan 0,5 tot 1 mld. kan worden ingezet. Het gebruik van nieuwe vormen van technologie kan ook goed werken.

De heer Bakker (D66):

Waar wilt u dit uit betalen?

De heer Crone (PvdA):

Alom wordt verwacht dat de economische groei hoger uitvalt dan geraamd en zelfs als dat niet het geval is, kunnen er meevallers worden verwacht. Als wij niets doen, verdwijnen die in het financieringstekort, ook nuttig, maar wij kunnen er ook knelpunten die de economische groei belemmeren, mee wegnemen. Daar kiezen wij voor.

De heer Bakker (D66):

Ik zeg niet dat wij daartegen zijn, maar ik wil alleen weten waar u dat geld vandaan wilt halen. Gaat het alleen om meevallers in de uitgaven of gaat het ook om meevallers op het terrein van de sociale zekerheid?

De heer Crone (PvdA):

In principe wil ik dit ruim zien. Het debat hierover zal nog gevoerd worden. Ik vraag nu om het standpunt van het kabinet over de eenmalige meevallers. Bij de behandeling van de Najaarsnota kunnen wij hopelijk zaken doen.

De heer Bakker (D66):

Ik ben gewend dat u de zaken ruim ziet. Ik ben zeer benieuwd naar de reactie van het kabinet.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Ik maak een uitstapje naar PPS en grondpolitiek. Het is werkelijk irritant om te zien hoeveel geld van de overheid en toekomstige bewoners wordt verspild door grondspeculatie. Tegelijk wordt grond voor natuurontwikkeling steeds duurder. Op andere plaatsen is de grond weer zo goedkoop dat bedrijven zich overal goedkoper kunnen vestigen dan in en om de steden, zodat de stijging van de mobiliteit en aantasting van landschappelijke gebieden doorgaan. Dat is toch een beleid dat beperkt zou moeten worden? Kennelijk geven de markt en de ontwikkeling van de marktprijzen volstrekt verkeerde prikkels, die private belangen en zelfs verrijking stellen boven de maatschappelijke belangen van een goede ruimtelijke ordening en milieu. Ik steun dan ook van harte minister Zalm die in de Miljoenennota een warm pleidooi houdt om in het milieu via een mobiliteitsbeleid marktprikkels veel effectiever in te zetten, omdat die veel efficiënter kunnen zijn dan andere manieren van overheidsbemoeienis. Ik hoop dus ook dat ik op zijn volledige steun mag rekenen als het kabinet zich binnenkort gaat buigen over ruimtelijke ordening en dat hij dan ten minste zal helpen de marktprikkels goed te richten. Er worden veel nieuwe instrumenten genoemd in de kranten, onder andere heffingen op lege grond, etc. De opstelling van de minister bij de Maasvlaktediscussie belooft veel goeds, want ook daarin stelde hij zich heel zuiver op.

Veel kritischer is mijn vraag naar de voortgang van PPS. Is het juist dat het instituut op uw ministerie nog steeds niet verder komt dan kleurenfolders en studiebijeen- komsten en dat het zelfs zo is dat Rijkswaterstaat nu aan marktpartijen, zoals banken vraagt, wat voor set van eisen de overheid aan projecten moet stellen? Dat zou toch de omgekeerde wereld zijn? De overheid stelt maatschappelijke doelen, milieurandvoorwaarden bijvoorbeeld, en daarbinnen wordt dan gezocht naar samenwerkingscontracten met marktpartijen. Die kunnen dan lopen van gezamenlijke ontwerpen tot gezamenlijk uitvoeren en gezamenlijk beheer.

De rode lijn bij deze vijf knelpunten is dat het vooral een kwestie is van beter organiseren, van het nemen van initiatieven en het voortdurend agenderen van verantwoordelijkheden. Alleen meer overheidsgeld is daarbij niet voldoende, maar het zal soms wel nodig zijn. Daarmee kom ik op het financiële beleidskader.

Voorzitter! Met extra intensiveringen kunnen wij binnen de behoedzame kaders van het regeerakkoord nog een heel eind komen. Het is dus zeker niet zo dat het regeerakkoord een verstikkend keurslijf is, zoals twee geachte aanwezige leden van de GroenLinks-fractie in de Volkskrant suggereerden vorige week. Er zitten zeer veel marges in het uitgavenkader en in het inkomstenkader en die mogen ook benut worden. Het is toch een heel sportieve minister van Financiën die zegt: als het maar binnen de kaders kan, dan doe ik met u mee. Minister Zalm houdt nog vast aan de groeiraming van achtereenvolgens 2,75% en 2,5% voor deze twee jaren en twee keer 2% voor de laatste twee kabinetsjaren. Totaal 9,25%, zoals anderhalf jaar geleden ook is afgesproken bij het regeerakkoord. Zoals gezegd heeft het kabinet samen met de Kamer daarbinnen al 3 mld. aan extra intensiveringen aangebracht, bovenop de 9 mld.-impuls van het regeerakkoord voor zorg, onderwijs, veiligheid, milieu en infrastructuur. Deze 3 mld. kwam ook bovenop de 5 mld. lastenverlichting die in het regeerakkoord was voorzien. Vervolgens verdwijnen nu allerlei op het oog structurele meevallers als sneeuw voor de zon in de laatste twee jaren, dus in 2001 en 2002. Dat is logisch, want dan valt de groei terug in de veronderstellingen naar een magere 2%. Belastingmeevallers verdwijnen dan en aan de uitgavenkant lopen de kosten van de werkloosheid weer op. Is dit dan een realistische groeiraming?

Het is boeiend om te zien wat er zou gebeuren bij een wat hogere groeiraming dan in het regeerakkoord is voorzien. Het is bijvoorbeeld heel goed denkbaar dat al in het voorjaar blijkt dat de economische groei in de jaren 1999 t/m 2001 cumulatief een procentje hoger is, dus 8,25%. Minister Zalm zal dan dus in het voorjaar al moeten beslissen of hij de groei voor het laatste jaar via de afboekmethode zet op 0,75% of dat hij dat weer noemt bij "technische veronderstelling", zoals het in de Miljoenennota eufemistisch wordt genoemd. Dan is ook de vraag relevant wat er gebeurt met de overschotten in de sociale fondsen. Nu zitten wij al op het normvermogen, terwijl wij dachten dat dat pas volgend jaar zou gebeuren. Maar het kabinet verlaagt de premies niet. De overschotten lopen dus alleen al in het komende jaar op met 8 mld. Kan de minister aangeven waarom dat moest gebeuren en hoeveel hiervan structureel is, als de groei 2,5% of hoger zal blijven?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Crone sprak ons in het begin van zijn betoog op dit punt even aan. Hij was het kennelijk niet met ons eens. Het voorliggende begrotingskader werkt volgens hem niet verstikkend. Maar twee minuten later vraagt hij zich af of het reëel is dat het begrotingskader geen enkele ruimte laat voor intensiveringen. Dat is nu precies waar de nadere vragen van GroenLinks op duidden en ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 135 en 45. Dan zie je dat op het punt van de economische groei de afboekmethode niet geboekt wordt. Dat is in ieder geval helder. Maar de consequentie van de groei van 2,1% in 2001 en 2002 voor de budgetsector in de sociale zekerheid is dat er wel degelijk wordt afgeboekt. Het positieve verschil dat we dit jaar vanwege een geringer aantal werklozen hebben, loopt weer dicht in 2002. Er wordt dus afgeboekt. Dat schrijven wij in de krant. Dus wat bedoelt u nu eigenlijk, mijnheer Crone? Waarom bent u het niet met ons eens? Wat bedoelt u met "andere ramingen"? Moeten we reëler kijken naar de ontwikkeling van de werkloosheid? Mag daar niet afgeboekt worden?

De heer Crone (PvdA):

U haalt twee dingen door elkaar. Het werken met een uitgavenkader en inkomstenijklatten betekent dat je aan het begin van een kabinetsperiode de groei van de uitgaven en de te verwachten inkomsten raamt. Als er meevallers zijn, dan kun je deze opnieuw uitgeven, terwijl je tegenvallers moet compenseren Dat heeft echter niets te maken met de groeiraming. Er staat niet in het regeerakkoord dat we tot op de laatste dag van het huidige kabinet moeten uitgaan van een groeiraming van totaal 9%. Dat percentage moet op een realistische grondslag worden vastgesteld. Ik begrijp dat de minister dat percentage in augustus op 2,75, 2,5 en 2 maal 2 heeft geraamd. Een maand daarvoor was zijn raming nog lager. Hij is dus met zijn raming al flink omhooggegaan na alle dalingen van het voorjaar. Op dit moment is de realiteit alweer anders. Ik zeg niet dat we meteen naar het niveau van de jonge Zalm moeten gaan, namelijk 3%. Bij de verschijning van de Voorjaarsnota zal echter bekend zijn hoeveel de groei in 1999 is geweest: 2,75% of 3,3%, zoals een aantal banken verwachten. Wordt het groeipercentage voor 2000 2,5, zoals het kabinet nu aanhoudt, of wordt het ook minstens 2,75 of 3? Als dat zo zou zijn, dan betekent dat ook 1% meer groei in twee jaar. Op dat moment zal de minister moeten bepalen welk percentage hij zal vaststellen voor 2001. Hij gaat dan de begrotingsbrief voor de ministers maken met oog op het opstellen van de Miljoenennota voor het jaar 2001. Hij kan dan een percentage van 2 of hoger vaststellen. Het regeerakkoord staat dus toe, of beter nog verplicht ons de realiteit onder ogen te zien en met open ogen naar de toekomst te kijken. Dat zal bij de Voorjaarsnota c.q. het interne debat van het kabinet over de Kaderbrief in het voorjaar spannend zijn.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het is buitengewoon sympathiek dat de minister van Financiën met een groeiraming komt van 2,1% voor 2001 en 2002, maar dit heeft geen betekenis voor de ontwikkeling van het begrotingskader wanneer er geen consequenties uit getrokken voor een lagere werkloosheidsontwikkeling. In het antwoord op vraag 45 wordt de voorsprong die we inmiddels reëel geboekt hebben op het punt van lage werkloosheidsuitkeringen, afgeboekt in latere jaren. Daardoor loopt het begrotingskader vol en is er geen ruimte. We praten dus over een surreële begroting. Ik vind het prachtig dat er een hogere groeiraming uitkomt, maar het heeft geen betekenis zolang hieruit niet de consequentie wordt getrokken voor de ontwikkeling van het begrotingskader. De minister houdt dus vast aan de presentatie van het meerjarige begrotingsbeeld in de Miljoenennota 2000, namelijk dat er meerjarig geen structurele ruimte is. Wij kunnen vandaag daarom ook niet spreken over de besteding van de ruimte. Mijn vraag is dus of de heer Crone de minister volgt in zijn opvatting dat er meerjarig op dit moment geen bestedingsruimte is of dat hij vindt dat die bestedingsruimte er wel is. De heer Crone vraagt namelijk om betere ramingen. Hij vraagt om meer inzicht.

De heer Crone (PvdA):

Ik wil graag van de minister horen wat de bandbreedtes zijn waarover wij kunnen spreken. Wij hebben die vraag al voor een deel gesteld en wij hebben daarop ook al een antwoord gekregen. De bandbreedte die de ondergrens vormt, lijkt me vrij realistisch. Dat is de bandbreedte die het kabinet tot en met 2001 hanteert. Tegelijkertijd lijkt het me niet onrealistisch om als mogelijkheid uit te gaan van 3%, de jonge Zalm. Als je dat percentage hanteert, is er binnen het uitgavenkader 4 mld. aan uitgavenmeevallers en 12 mld. aan inkomstenmeevallers aan de inkomstenkant. De helft daarvan wordt afgeboekt op het financieringstekort dat dan precies op nul uitkomt in 2002. De andere helft van 6 mld. is bestemd voor de lastenverlichting. Ik weet de bandbreedte al. Ik heb daarom niet zo'n behoefte aan een debat daarover. De bandbreedte in de volgende Miljoenennota is dus in mijn ogen 10 mld., als we uitgaan van 3% en iets minder of niets als we de raming van het kabinet hanteren. Dat is de consequentie van een dergelijke wijze van ramen. Die moet u ook accepteren. U moet de realiteit onder ogen zien. Als het op is, is het op. Ik houd er alleen rekening mee dat er misschien, bij niet eens al te overdreven veronderstellingen, 10 mld. extra bijkomt: 4 mld. uitgavenmeevallers en 6 mld. extra lastenverlichting. Het financieringstekort is dan nul. Kun je dan spreken van een "krap" regeerakkoord, als Kamer en kabinet alsnog kunnen beslissen over 10 mld. lastenverlichting en uitgavenmeevallers?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Die 6 mld. wordt dus besteed aan lastenverlichting. Dat komt bovenop de 5 mld. uit het belastingplan. Dat is dus 11, 12 mld. Dan wordt het echt feest.

De heer Crone (PvdA):

Dat kan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Die 4 mld. die de heer Crone noemt...

De voorzitter:

Nee, mijnheer Vendrik, zo komen wij er niet. Zo komen wij de avond niet door.

  • Het schijnt toch dat ik altijd even weer mijn vaste riedel moet houden. Dit is de eerste termijn van de Kamer. Als u vindt dat u vragen moet stellen, zal ik het debat niet tegenhouden. Er worden echter voortdurend conclusies getrokken en eigen punten gemaakt. Ik sta dat vanaf nu niet meer toe. Dan weet u dat allemaal.

De heer Crone (PvdA):

Ik wil absoluut niet krampachtig doen over het op deze wijze spreken over eventuele meevallers. Dat is immers een ingebakken gevolg van behoedzaam ramen. Dan mag je dus eerder rekenen op meevallers dan op tegenvallers. Noch het kabinet, noch de fracties moeten dan krampachtig doen; je mag denken over wat je daarmee gaat doen. De PvdA gaat zich echter niet rijk rekenen aan meevallers als ze er nog niet zijn. Nu kan ik nog niet zeggen dat ze er zijn. In het voorjaar of in de zomer zal duidelijker zijn of het wel zo is.

De heer Balkenende (CDA):

Ik hoor de heer Crone praten en ik zie wat er allemaal gaat gebeuren. De uitgavenreserve voor dit jaar is al besteed. De uitgavenreserve voor volgend jaar zal besteed worden. De uitgavenmeevallers aan het eind van dit jaar worden ook ingezet. Ik denk dat het grote uitgeven langzamerhand is begonnen.

De voorzitter:

En de vraag aan de heer Crone is...

De heer Balkenende (CDA):

Als je weet dat de situatie heel anders zal worden, dan werd gedacht – er is een betere situatie – leidt dat dan niet tot de noodzaak tot een verzoek aan het kabinet, nog eens heel goed aan te geven waar de prioriteiten in het komende jaar echt moeten liggen? Moet de lastenverlichtingfilosofie van het kabinet onverkort doorgaan, moet...

De voorzitter:

Mijnheer Balkenende, als het op deze manier gaat, moet ik zeggen dat ik helemaal geen interrupties meer kan toestaan.

Waarom worden nou geen korte vragen gesteld en waarom wordt er niet voor gezorgd dat iemand zijn eerste termijn kan houden, zodat wij in de tweede termijn iets over hebben om het debat met elkaar te voeren nadat wij de minister en de staatssecretaris hebben gehoord?

Mijnheer Crone, u kunt misschien wel ingaan op de stelling van de heer Balkenende.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Wij zitten helemaal niet de uitgavenreserves te verpatsen en wij hebben de uitgavenreserve voor volgend jaar helemaal niet uitgegeven. Wij hebben alleen tegen het kabinet gezegd: ga er verstandig mee om. Je kunt de meevallers voor de nominale problematiek gebruiken, maar als dat niet hoeft, is het misschien ook verstandig om ze te gebruiken voor arbeidsmarktknelpunten. Want dan help je de economie ook vooruit. Dat is dus geen verspilling. Ik heb er niet voor gepleit om zonder meer extra geld uit te geven, ook als het kabinet gelijk heeft met haar groeiraming. Als de economische groei 2,75, 2,5 en daarna twee keer 2% is, kan GroenLinks hoog en laag springen, maar dan zijn er geen meevallers te verwachten, tenminste, zoals wij het nu zien. Dan kun je het kabinet ook niet verwijten dat het geen meevallers uitdeelt en dan zal ik ze ook niet vragen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Die zijn er toch wel bij 2%?

De voorzitter:

Dat was nu een voorbeeld van een mooie korte vraag.

De heer Crone (PvdA):

Bij een structurele groei van 2% zijn er geen meevallers, althans volgens het kabinet. Zijn ze er wel, dan zal ik als eerste proberen om ze op te zoeken, samen met de heer Vendrik, en dan zullen wij ze ook in rekening brengen. De cijfers laten nu zien dat, als de economie weer terugzakt in de laatste twee jaren, het structurele karakter van de meevallers verdwijnt. Dat kan ik economische gezien overigens best begrijpen.

Vervolgens heeft de VVD een wel buitengewoon optimistisch verhaal, want zij begint nu al met potverteren. Er wordt immers al gediscussieerd over de vraag wat we gaan doen als er een begrotingsevenwicht is, terwijl het kabinet zegt dat dit evenwicht er pas is bij 3% groei. Die hebben wij nog niet binnen. Bovendien zou dat pas in 2002 zo zijn. In de tussentijd boeken wij alle meevallers van 12 mld. Als wij de 3 mld. en een begrotingsevenwicht halen, hebben wij al die 12 mld. aan meevallers en de extra uitgavenmogelijkheden van 10 mld. De VVD beslist nu al niet eens meer over de 10 mld. – de discussie daarover moeten wij nog voeren – maar praat al over de volgende bedragen, het 11de miljard, het 12de, het 13de miljard aan meevallers. Misschien is hier toch weer de jonge Zalm op het VVD-podium in Bussum gesprongen, want hij ging in zijn achterhoofd kennelijk uit van een structurele groei van 3%. Ik vraag dus of de jonge Zalm buiten deze zaal en buiten het kabinet een andere is dan de Zalm die hier zit. Wat vindt de minister nu een realistische raming: 3% of iets anders? Ik vind het erg voorbarig dat de VVD nu al precies weet dat in 2002-2003 de extra meevallers, het 11de, 12de en 13de miljard, in een fiftyfiftyverhouding moeten worden verdeeld. Daarvan mag niks naar de uitgaven. Precies de helft moet naar de schuldreductie en precies de helft naar lastenverlichting. Ik zou de VVD dan oproepen hierover mee te denken. Lastenverlichting is goed. Via lastenverlichting kun je milieubeleid voeren, maar als het efficiënter is om milieubeleid via het uitgavenbeleid te voeren – je geeft dezelfde 100 mln. voor milieubeleid dus niet uit via lastenverlichting maar via uitgaven – laten wij dan de efficiëntste en effectiefste manier kiezen en niet op voorhand al roepen dat lastenverlichting altijd goed is of nooit goed is en dat uitgavenvergroting altijd verkeerd of altijd goed is. De schuldreductie is daarbij een belangrijk onderwerp. Ik ga natuurlijk graag in op de vraag wat ik zou doen met een 11de of 12de miljard. Schuldreductie is dan ook geen zaak om bang voor te zijn om of principieel op tegen te zijn. Wij willen de schuldreductie pragmatisch bezien ten opzichte van andere prioriteiten.

Een nultekort betekent immers dat de schuldquote verder en zelfs heel snel blijft dalen. In het jaar 2010 kan daardoor de staatsschuld, inclusief de uitgaven uit het AOW-fonds, onder de 40% van het nationale inkomen komen. Eerder kenden wij een percentage van 80. Nu zitten wij op 60. In 2010 kunnen wij op 40 zitten! In die situatie zal er van iedere belastinggulden minder naar de renteaflossing hoeven. Bij iedere belastinggulden die binnenkomt, zal er steeds meer ruimte zijn voor besteding aan onderwijs, zorg en desnoods voor lastenverlichting. Ook op dat punt gaat de VVD wel erg snel door de bocht. Ik zeg het nogmaals: er rusten nergens taboes op, maar dit is wel een beetje vroeg.

Lastenverlichting kan wat ons betreft ook in het pakket, maar dan niet generiek. Het moet gericht zijn op verbetering van de arbeidsmarkt, op onderwijs, op zorg, op milieu en op een eerlijke inkomensverdeling. Wat is er immers mis met een lastenverlichting voor jonggehandicapten, zoals dit kabinet voorstelt, als die een koopkrachtverbetering van 100 mln. oplevert? Dat is een prima lastenverlichting.

De heer Van Beek (VVD):

Ik volg alle relatieve berekeningen van de heer Crone. Hij is het echter toch wel met mij eens dat de staatsschuld op het door hem geschetste moment nog even hoog is en dat wij nog steeds voor eenzelfde bedrag aan rente moeten betalen?

De heer Crone (PvdA):

Ja. In de VVD-retoriek is echter altijd te horen dat er van elke belastinggulden te veel besteed wordt aan de rente op de staatsschuld. Als de staatsschuldquote daalt, zal er echter van iedere gulden steeds minder aan de rente betaald hoeven worden. Er zal dus steeds meer over zijn voor lastenverlichting, onderwijs of zorg. Tel uw zegeningen, zo zeg ik tegen de heer Van Beek. Het gaat mij om de maatvoering en niet om het principieel en wat overdreven vasthouden aan de fiftyfiftyverdeling zonder daarvan een procent te mogen afwijken.

De heer Van Beek (VVD):

Ik herhaal dat ik de relatieve redenering van de heer Crone volg. Het is mij echter te doen om de absolute getallen. Daarbij wijs ik erop dat in door de heer Crone geschetste situatie nog steeds een staatsschuld is van om en nabij de 500 mld. en een rentelast, ceteris paribus, van ongeveer 30 mld. Die 30 mld. kunnen wij dus niet aan nuttige dingen uitgeven.

De heer Crone (PvdA):

Dat is waar. Tegenover de genoemde staatsschuld staat overigens een vordering. De pensioenfondsen beleggen het geld voor de pensioenen bij de overheid. Als zij dat niet meer bij ons kunnen doen, moeten zij uitwijken. Het is dus niet zo dat het geld van niemand is. Het geld hoort thuis in de economie. De schuld moet omlaag. De schuld gaat ook omlaag. Ik heb er al op gewezen dat de staatsschuld al gedaald is van 80% naar 60% van het nationaal inkomen. Wij gaan toe naar 40% van het nationaal inkomen. Voor mij is het vervolgens een zakelijke afweging. Ik zal de stelling van de heer Van Beek dat het verstandig is om de staatsschuld verder te verlagen, niet bestrijden. De heer Van Beek moet echter vervolgens niet zeggen niet thuis te zijn als ik voorstel om verstandige investeringen in het onderwijs te doen. De heer Van Beek heeft immers gezegd geen geld voor onderwijs vrij te willen maken. Zo simpel is het toch?

De voorzitter:

Daar hoeft u nu niet op te antwoorden.

De heer Van Beek (VVD):

Dat doe ik straks wel in mijn termijn. Mij is het erom te doen duidelijk te maken dat de staatsschuld niet daalt als de staatsschuld als percentage van het nationaal inkomen daalt van 80 naar 40. De staatsschuld is dan even hoog. Die daalt immers alleen maar als er wordt afgelost.

De heer Crone (PvdA):

Het is altijd heel verstandig om de dingen zakelijk te bekijken. Iemand die ƒ 50.000 verdient, kan een schuld van ƒ 10.000 gemakkelijk aan. Dat geldt waarschijnlijk niet voor een schuld van vijf ton. Dat lijkt mij normaal in de markt. De heer Van Beek weet overigens beter dan ik hoe dat werkt.

Ik herhaal dat er voor de PvdA geen taboe rust op staatsschuldverlaging. Ik vraag mij daarom af waarom de VVD van het 11de, 12de en 13de miljard, nul gulden wil uitgeven. Dat geld wil men niet in het onderwijs of de zorg investeren. Wat is dat voor een raar standpunt?

De heer Balkenende (CDA):

Ik heb een vraag over de ambitie van de PvdA als het gaat over de staatsschuld op de wat langere termijn. Wij weten dat de vergrijzing toeslaat rond het jaar 2020. De piek valt daarbij rond het jaar 2040. Wat is het langetermijnperspectief van de heer Crone over de ontwikkeling van de staatsschuld rond het jaar 2020-2025?

De heer Crone (PvdA):

Mijn perspectief gaat uit van een financieringstekort dat op nul staat en een economische groei van 2% structureel. Ik ben dus nog steeds niet de jonge, optimistische Zalm! De Miljoenennota van vorig jaar laat zien dat in dat perspectief de staatsschuld, inclusief de betalingen uit het AOW-fonds, onder de 40% duikt. Dat vind ik een heel mooi perspectief. Wij storten daartoe elk jaar geld in het AOW-fonds, dit jaar 5 mld. en aan het einde van de kabinetsperiode 7 mld. per jaar. Dat loopt op tot een bedrag van tientallen miljarden. Op een bepaald moment gaan wij de gelden uit het AOW-fonds weer uitkeren, namelijk als de vergrijzingsgolf komt, teneinde de mensen een AOW-pensioen te garanderen. Als dat gebeurt, blijft de staatsschuld inclusief het AOW-fonds ver onder de 40%.

De heer Balkenende (CDA):

Maar het blijft nog steeds een groot bedrag en het betekent nog steeds dat u lasten doorschuift naar de toekomst. Ik begrijp in ieder geval dat ons pleidooi om te verkennen wat de mogelijkheden zijn om over 20 à 25 jaar af te komen van de staatsschuld, niet door u wordt gedeeld.

De heer Crone (PvdA):

Mensen moeten dan kiezen tussen verder verkorten van de staatsschuld en bijvoorbeeld ervoor zorgen dat hun kinderen op school bijblijven, zodat de economie blijft draaien. Wij spreken niet over luxe knelpunten, maar over echte knelpunten in de economie. Er moet dan een balans worden gekozen tussen schuldverkorting (dat is goed voor de volgende generaties) en investeren in de toekomst, wat ook goed is voor de volgende generaties. Ik zou zeggen: laat de volgende generatie meebeslissen en laten wij de discussie hierover gewoon open voeren, maar dan zonder taboes van "uitgaven mogen niet", zoals de VVD zegt en zoals ook u zegt, want in de krant hebt u gezegd dat u 25 mld. per jaar in de staatsschuldreductie wilt stoppen. In de krant stond heel helder dat de staatsschuld in 2010 verdwenen zou moeten zijn.

De voorzitter:

U hoeft daar nu niet op te reageren, mijnheer Balkenende, maar u mag nu voor de laatste keer op dit punt interrumperen.

De heer Balkenende (CDA):

U bent erg streng, mevrouw de voorzitter. Ik moet nu mijn vraag heel goed formuleren.

De voorzitter:

Ja, probeer het maar eens.

De heer Balkenende (CDA):

Ik heb eigenlijk geen zin om object te worden van een beoordeling door de voorzitter. Ik kom er later wel op terug.

De voorzitter:

Heel verstandig!

De heer Crone (PvdA):

Ik deel de conclusie van collega Balkenende, voorzitter, dat de intergenerationale rekening een zeer belangrijk element zal zijn in de afweging tussen uitgavenvergroting, lastenverlichting en verdere schuldreductie.

Het algemene beeld dat de PvdA wil zien is dat wij ons voorbereiden op een situatie van behoedzaamheid – daar doen wij dus geen afstand van – en tegelijkertijd de switch maken van de oude agenda van economisch herstel naar de nieuwe politieke agenda, waarin een structureel groeipad mogelijk is en kwaliteit en kwantiteit met elkaar in balans moeten zijn. Ik heb het dan over de combinatie van arbeid en zorg, over de combinatie van flexibiliteit en zekerheid, over de combinatie van milieu en economie, mobiliteit en leefbaarheid, maar ook over een overheid die niet alleen politieke discussies voert en geld uitdeelt, maar zeker zo sterk is in interventies dat de collectieve sector efficiënter en effectiever, klantvriendelijker en toegankelijker wordt, en een overheid waar het prettig is om bij te werken en waar mensen niet bang hoeven te zijn voor uitdagingen die soms vanuit concurrenten in de markt worden gesteld.

Met de jonge Zalm, met de oude Zalm, maar in ieder geval met de actieve Zalm die geen vrije markten op hun beloop laat, noch in het IMF, als hij daar is, noch hier, maar stuurt en bijstuurt waar dat maatschappelijk noodzakelijk is.

De heer Marijnissen (SP):

Ik zag verleden week een berichtje in de krant met een citaat van de voorzitter van de PvdA. Die zei onder andere dat de sociaal-democratie een intellectuele en emotionele uitdaging moet zijn voor progressieve mensen die bij de PvdA een plek vinden voor een scherp, open en creatief debat. Hoe staat het dan met de hypotheekrentediscussie in uw partij?

De heer Crone (PvdA):

Toen u dat las, dacht u natuurlijk: ik vraag aan mijnheer Crone een lidmaatschapskaartje.

De heer Marijnissen (SP):

Eerst kijken of het echt waar is, natuurlijk.

De heer Crone (PvdA):

De hypotheekrente is uiteraard een integraal onderdeel van het maken van afwegingen en het vinden van een balans tussen een progressief belastingstelsel, heffen naar draagkracht en zekerheid bieden aan mensen die zich in zekere mate in de schulden hebben gestoken voor een huis en daar niet te veel risico mee willen lopen. Daarin hebben wij een heel verstandige balans gevonden.

De heer Marijnissen (SP):

Ik vroeg nu even niets over het belastingplan, al maakt de hypotheekrente daar natuurlijk wel onderdeel van uit, maar vraag u specifiek hoe het staat met de discussie in uw partij over de hypotheekrenteaftrek, die steeds maar is uitgesteld. Ik doe dat met in het achterhoofd de naderende discussie over het belastingplan.

De heer Crone (PvdA):

Ik weet niets over uitstel van een discussie over hypotheekrenteaftrek in onze partij. Wij hebben in juni een bijeenkomst gehad en die was zo openbaar dat zelfs de heer Vendrik op de achterste rij zat en ik toen nog even met hem heb gediscussieerd. Er was overigens ook buitengewoon veel media in de zaal. Morgenavond start een serie van vier bijeenkomsten, te beginnen in Zoetermeer. Ik zal daar ook zijn als ik niet in deze Kamer nodig ben voor de financiële beschouwingen, maar anders zal collega Bos daar graag met u in debat gaan over het hypotheekrenteplan. Daarna komen er nog drie bijeenkomsten, eerst in Nieuwegein, maar ik zal niet te veel reclame maken, want de Handelingen worden toch niet ruim verspreid in het land. In ieder geval is het debat volop gaande en ik zie graag een uitnodiging van uw partij tegemoet, wanneer u een openbaar debat over dit soort zaken houdt.

De heer Marijnissen (SP):

Dat doen we wekelijks. Ik wil u daar graag een keer voor uitnodigen.

De heer Crone (PvdA):

Ik zie graag een uitnodiging tegemoet.

De heer Marijnissen (SP):

Misschien moeten we...

De voorzitter:

Nee, zo doen we het niet. Dit is de laatste keer dat ik u toesta de heer Crone te interrumperen.

De heer Marijnissen (SP):

...dat debat hier maar in het openbaar voeren. In het PvdA-verkiezingsprogramma staat dat de partij eigenlijk voor aftopping is, dat wil zeggen voor maximering van hypotheekrenteaftrek. In het voorstel van het kabinet kom ik daar niets van tegen. Dus als u zegt, mijnheer Crone, dat er intern in uw partij volop over wordt gediscussieerd, mag ik u dat op z'n minst hier voorhouden en vragen of er op dit punt al enige verschuiving plaatsvindt in de richting van uw eigen programma, zodat ik u daaraan kan houden als wij hier het debat over het belastingplan voeren.

De heer Crone (PvdA):

Ik kan mij niet herinneren dat in ons verkiezingsprogramma staat dat de aftrek van de hypotheekrente moet worden afgetopt. Er staat wel – en die garantie hebben wij ook in de hele campagne uitgedragen – dat wij niet zullen komen aan de hypotheekrenteaftrek voor het eerste huis. Wat wij wel doen, is alle rimram eromheen schrappen, dus geen aftrek meer voor een tweede huis bijvoorbeeld. Het wordt ook niet meer mogelijk om hypotheek op een huis te nemen om een boot of andere luxe te financieren. Zelfs een hypotheek inclusief rente opnemen, kan niet meer. Wie gewoon eerlijk een eerste huis neemt en daarvoor hypotheekrenteaftrek wil hebben, die krijgt die ook volledig. En dat hoort ook zo.

De heer Marijnissen (SP):

Dan kan ik niet anders concluderen, dan dat u ondanks al die discussies in de Partij van de Arbeid nog steeds op het standpunt staat dat niet alleen huizen moeten worden gesubsidieerd door middel van die aftrek, maar ook villa's. Want daar hebben we het dan over.

De heer Crone (PvdA):

Het is heel normaal dat mensen die een eerste huis kopen, daarvoor aftrek krijgen. Het is ook heel normaal dat er inkomensverschillen zijn en dat sommige mensen zich dus een wat groter huis kunnen permitteren dan andere. Dat hoort bij het systeem. Verder zou ik er nauwelijks op willen ingaan, want wij zijn er op zich niet tevreden mee. Maar er gebeuren wel meer dingen in dit land die ons absoluut niet bevallen, maar die wel een realiteit zijn die wij niet overnight kunnen veranderen. Dat doen wij dus nu ook niet.

De voorzitter:

Ik zie dat u weer wilt interrumperen, mijnheer Marijnissen, maar uw vorige interruptie was al de laatste.

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb nog niet gezegd: de laatste keer.

De voorzitter:

Nee, maar ik wel.

De heer Marijnissen (SP):

Dat had ik niet gehoord. U bent de baas hier. Helaas, hij komt nu makkelijk weg.

De heer Crone (PvdA):

Terwijl de vragen zo scherp waren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Vanmorgen viel onze blik op een klein berichtje in de Volkskrant met de kop: "Basisschool stuurt voor tiende keer klas naar huis". Het zijn deze kleine berichten die de afgelopen jaren in aantal zijn toegenomen. Uit die kleine berichten, het zijn er inmiddels vele, begint zich een beeld te vormen, een verontrustend beeld. Het is het beeld van schooldirecteuren die inderdaad geen vervangende leerkrachten meer kunnen vinden, over bouwvallige noodlokalen die wegens geldgebrek een permanente status hebben gekregen, over maandenlange wachtlijsten in de thuiszorg, terwijl de zorg vandaag al verleend had moeten worden, over verplegers en verpleegsters die de werkdruk niet meer aankunnen en die, als de gelegenheid zich voordoet, het voor gezien houden. Kortom, mevrouw de voorzitter, in de collectieve sector van Nederland is een fase van rood alarm in aantocht. En wie de berichten hoort over de gebrekkige instroom in opleidingen tot verpleging en verzorging, moet zich in ieder geval wat betreft de zorgsector zeer grote zorgen maken over de situatie in de komende jaren. Wij vrezen een verlies van kwaliteit in zorg en misschien ook in onderwijs. Het ligt op de loer en het kabinet zou alles op alles moeten zetten om die kwaliteit op peil te houden.

Onze inschatting is dat dit onvoldoende gebeurt. Het is niet dat dit kabinet niets doet aan de problemen. Bij de algemene politieke beschouwingen werd er nog een slordige 300 mln. extra structurele uitgaven gepleegd, een hagelschot van klein potjes. Beter dan niks, zonder meer toegegeven, maar het is, zoals Paul Rosenmöller al zei "too little too late". Er kan en moet meer, zoals wij ook dit jaar met onze tegenbegroting opnieuw hebben laten zien. Om wille van de tijd bespaar ik u de details, maar misschien toch niet de highlights: het EMU-tekort blijft hetzelfde, de collectieve sector krijgt een forse impuls, de inkomensnivellering zorgt voor meer werk, en het milieu vaart er wel bij. Ik breng onze tegenbegroting graag opnieuw in debat en vraag in het bijzonder de minister van Financiën een politieke reactie op onze voorstellen. En detail is er al op gereageerd in de beantwoording van de schriftelijke vragen.

Mevrouw de voorzitter! Alvorens ik overga tot de begroting 2000, waar wij het vandaag toch over hebben, nog dit. Het is de paradox van de rijkdom, dat naarmate zij groeit zij minder belangrijk wordt. Economen noemen dat de wet van de afnemende meeropbrengst. Het rijke Nederland kan het zich in de 21ste eeuw steeds beter veroorloven om geld minder belangrijk te vinden. Postmateriële waarden, zoals tijd, kwaliteit, duurzaamheid en leefbaarheid zullen daarentegen aan belang winnen. Die kwaliteit is er niet vanzelfsprekend, maar moet elke keer weer georganiseerd worden in het publieke domein. Goede zorg en goed onderwijs zijn niet alleen kostenposten voor deze minister van Financiën, ze zijn ook voor ons allen een immateriële, zo u wilt postmater iële bron van inkomen geworden. Wat kopen burgers straks in 2002 voor 12, 13, 14 mld. aan lastenverlichting, inclusief belastingplan, als hun ouders niet geholpen worden en hun kinderen gedwongen naar huis worden gestuurd? Het is die gelijktijdigheid van schrijnende publieke armoede en uitbundige private rijkdom waaraan steeds meer burgers zich storen. De fractie van GroenLinks is daar geen uitzondering op. Graag een reactie van de minister van Financiën op deze tegenstelling.

Tegen deze achtergrond spreken wij over de begroting 2000. Het is een surrealistische Miljoenennota geworden. Voor 2000 is het beeld nog redelijk helder, maar daarna wordt het toch echt mistig. Het surrealisme schuilt in het feit dat deze minister op papier een financieringstekort van 1,1% in 2002 voorziet, een gevolg van behoedzaam ramen. Maar iedereen in deze Kamer spreekt nu al over begrotingsevenwicht en wat dan moet volgen. Hier zijn er twee mogelijkheden: collega's spreken zeer ver voor hun beurt en claimen toekomstige inkomsten nog voordat ze op papier staan, laat staan gerealiseerd zijn. Of de kloof tussen de behoedzame ramingsarbeid van het ministerie van Financiën en de praktijk begint de Grand Canyon naar de kroon te steken. Ik denk dat beide een beetje het geval zijn. Bij gelegenheid van de schriftelijke vragen hebben we ons best gedaan om helderheid te krijgen en enkele eigenhandig doorgerekende scenario's voorgelegd aan de minister. Het is een open deur als ik stel dat het begrotingsevenwicht pas op zijn vroegst in 2002 gerealiseerd zal worden. Ik zei al dat in de boeken nog een tekort van 1,1% staat. Op zijn vroegst dus in 2002. Immers, volgend jaar stijgt het tekort door het belastingplan met minimaal 5 mld. Dat is pikant: VVD en D66, het zij hun nagegeven, toch de kampioenen van de tekortreductie, financieren een belastingverlaging op de pof. Hoe dan ook, het tekort stijgt en het begrotingsevenwicht komt er dus op zijn vroegst pas in 2002. Pas dan claimen PvdA en D66 extra middelen voor onderwijs en zorg. Dat is ons zeer sympathiek, maar wel een beetje laat.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Hoe is het mogelijk dat het financieringstekort, als element van de financiering van de overheidsbegroting, op de pof gebeurt? Zelf heeft de heer Vendrik het hele jaar ervoor gepleit om in ons land en in heel Europa de financieringstekorten te laten oplopen, zelfs tot boven 3%, omdat anders de economie in het slop zou raken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb het niet over onze opvattingen, die u overigens niet goed weergeeft, maar dat terzijde. Ik heb het over de opvattingen van VVD en D66 die in de afgelopen jaren in deze Kamer voortdurend hebben gepleit voor het naar beneden brengen van het tekort. Wij horen het nu ook van de heer Van Beek, die zelfs bij een situatie van begrotingsevenwicht overstapt op de staatsschuld. Ik moet hun nageven dat hierin een zekere mate van consistentie zit. Maar juist zij zetten hun handtekening onder een regeerakkoord waarin een verhoging van het financieringstekort in 2001 wordt gerealiseerd. Er wordt een lastenverlichting gegeven met geld dat er niet is. Ik spreek hun daarop aan.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter! Heeft de heer Vendrik verder gekeken, naar het jaar 2002? In de plannen voor 2002 zijn die verschillen er niet meer. Je moet niet naar één jaar kijken; het gaat om een plan voor een periode van vier jaar, waarin een beweging zit die door dit belastingplan wordt veroorzaakt. Het eindresultaat was wel degelijk beoogd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Hier treedt het surrealisme aan het licht. Op grond van de boeken, de Miljoenennota 2000, is er geen financieringstekort van 0%. Voor uw partij heeft een tekortreductie altijd prioriteit, ik zou bijna zeggen ongeacht de economische omstandigheden. Het tekort blijft dan met 5 mld. in stand. Het kan teruggebracht worden, maar u doet dat niet omdat u een belastingplan moet financieren. Dat is uw goed recht, maar staat u mij dan toe dat ik u daarop aanspreek. U vindt dat tekortreductie prioriteit heeft. In de boeken staat: een financieringstekort van 1,1% in 2002. Of u hanteert een andere begroting, of u volgt de boeken, maar dan vind ik u niet consistent.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter! Het regeerakkoord ging niet uit van een plan dat eindigde op 0%, maar op 1%. Dit plan was inclusief: het realiseerde het belastingstelsel en het bracht het financieringstekort terug naar dat niveau, zij het in een beweging. Wij combineerden dus verschillende doelstellingen.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! De heer Vendrik maakt een karikatuur van onze opvatting. D66 heeft nooit alleen maar beweerd dat het financieringstekort omlaag moest. Anders hadden wij toch geen 9 mld. uitgetrokken voor intensiveringen in de zorg, in het onderwijs, in de kinderopvang, in het milieu en noem maar op? De heer Vendrik staat daar ook achter.

Verder sprak hij van een "surrealistische begroting". Zou dat surrealisme niet kunnen berusten op de keuze die wij, in de loop van de jaren door schade en schande wijs geworden, hebben gemaakt voor behoedzame uitgangspunten voor de jaren die verder in de toekomst liggen? Wij hebben immers zo vaak een te hoge groei geraamd. Dit is geen surrealisme; dit is realisme en een bewuste keuze.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Tegenover de 9 mld. staat een bezuiniging binnen de collectieve sector van 7 à 8 mld. Voor het overgrote deel gaat het hierbij dus om vestzakbroekzak. Wat het surrealisme betreft: u en een aantal collega's spreken de laatste tijd voortdurend over een begrotingsevenwicht; alsof dit op zeer korte termijn, in ieder geval in 2002, realiseerbaar is. In de boeken staat een dik financieringstekort van 1,1%. Daar zit, even snel gerekend, een gat van 8 mld. tussen. Is dat geen surrealisme? Het politieke debat sluit op die manier niet aan bij de boeken. Dan vraag ik mij af wat er aan de hand is: voert u het verkeerde debat of klopt er iets niet met de boeken? Ik denk dat er bij beide iets mis is en daar ga ik iets over zeggen.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Er is geen sprake van surrealisme, omdat volgens de gehanteerde systematiek het huidige jaar realistisch wordt geraamd en het komende jaar naar beste vermogen. Voor de jaren daarna hanteren wij een behoedzame raming.

De voorzitter:

Mijnheer Bakker, dit hoor ik allemaal graag in uw eigen termijn.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn stelling was en is dat er op z'n vroegst pas in 2002 sprake kan zijn van begrotingsevenwicht. Wat gebeurt er tot die tijd? Wat de uitgavenkant betreft laten de rekensommen zien dat er bij normaal behoedzaam ramen meer structurele onderbesteding en dus uitgavenruimte zit in de begroting dan nu verondersteld wordt. De voor 2000 voorziene meevaller bij de sociale zekerheid van ongeveer 1 mld. heeft naar onze mening een structureel karakter. De rekensom naar aanleiding van vraag 45 kan ons beslist niet overtuigen. Deze ruimte lijkt constant bij een hogere groei en bijbehorende loonontwikkeling. Ik vraag de minister van Financiën, deze ruimte expliciet te benoemen zodat tijdig politieke besluitvorming kan plaatsvinden over de benutting daarvan. Als dit miljard kan worden ingezet voor onderwijs en zorg, hebben we een goed begin gemaakt.

Dan de inkomstenkant van de begroting. Daar is een waar Paars verkiezingsfeest in aantocht. Na de 2 mld. lastenverzwaring van 1999 staat een lastenverlichting van zo'n 7 mld. in de boeken voor de periode 2000-2002. Dat is een surrealistisch laag bedrag. Dat weten de collega's ook. Uit het coalitiebesprekingen van de laatste week maak ik op dat zij ervan uitgaan dat begrotingsevenwicht in zicht is, laten we zeggen in het verkiezingsjaar van 2002. Dan loopt het totaal van de lastenverlichting op, want tekortreductie en lastenverlichting gaan hand in hand volgens de begrotingsregels van de minister. Het totaal loopt op tot boven de 10 mld. voor de hele kabinetsperiode. Met de 2 mld. verzwaring van 1999, is er dus voor de jaren 2000 en verder een lastenverlichtingsruimte van meer dan 12 mld. Wij komen nog iets hoger uit, maar laat dat een detail zijn. Het gaat om 12 mld. voor de periode 2000-2002 zonder ingrijpen in de begroting, zonder midterm review, zonder Paarse tussenbalans: 12 mld. lastenverlichting. Dat wordt een waar verkiezingsfeest, maar ook daar worden onderwijs en zorg niet veel beter van. Die sectoren komen, als het meezit, pas daarna aan de beurt, in 2002 of 2003, als die 12 mld. gespendeerd zijn.

Wat gebeurt er nu als Nout Wellink naar aanleiding van dat scenario voor de zesde keer aan de bel heeft getrokken en gesteld heeft dat ongebreidelde lastenverlichting tot zware oververhitting leidt?

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Mag ik de heer Vendrik vragen waarom hij altijd zo zuur doet als er sprake is van lastenverlichting? Hij laat buiten beschouwing dat, als er sprake is van lastenverlichting omdat de economie beter gaat, er ook onderschrijdingen aan de uitgavenzijde zijn. Het kabinet noemt in dit verband bij een groeipad van 3% 4 mld. aan de uitgavenkant. Die 4 mld. kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld voor onderwijs en zorg. Laten wij samen nagaan hoe die lastenverlichting zodanig kan worden ingezet dat de arbeidsmarkt beter werkt, dat mensen met een uitkering erop vooruitgaan en dat mensen in de zorg- en onderwijssector erop vooruitgaan. Waarom nou zo zuur doen wanneer het beter gaat? Wij kunnen ons beter op de maatschappelijke doelen richten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het gaat niet om zuurheid maar om het feit dat wij extra geld nodig hebben voor zorg en onderwijs. Het gaat er niet om dat de mensen die in die sectoren werken, via de lastenverlichting een bedrag van de overheid terugkrijgen. Neen, het gaat om die sectoren zelf. Daar is geen geld voor. U noemt nu het bedrag van 4 mld. en dat heeft betrekking op vraag 76, maar als u nagaat welke voorwaarden daarvoor gelden, blijkt ook daar weer sprake te zijn van een tamelijk surrealistische berekening. Het loopt echt niet hoger op dan 2 mld. De loonraming is immers vrij gering en voor een gedeelte incidenteel; dat gedeelte loopt dus niet door in de koppeling. Ja, voorzitter, zó organiseert men begrotingsruimte. Maar die 4 mld. komt er niet. U hebt hooguit 2 mld. à 2,5 mld. te besteden, naast 12 mld. lastenverlichting. Dat is mijn punt.

De heer Crone (PvdA):

Uw verhaal wordt al gelijk genuanceerder, want we hebben dus al 2 mld. à 3 mld. aan de uitgavenkant. Laten we daar dan over discussiëren. Maar u gaat volstrekt niet in op mijn vraag om de lastenverlichting specifiek en gericht in te zetten voor de knelpunten milieu, zorg, onderwijs enz. U doet alleen maar of lastenverlichting slecht is omdat het voor iedereen is en dat niet goed is. Lastenverlichting kan ook heel specifiek zijn, zoals de laatste zes jaar is gebleken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als ik kijk naar het pakket van 1,5 mld. dat bij de algemene beschouwingen is afgesproken, zie ik daar een paar belastingfaciliteiten bij die het karakter hebben van een belastinguitgave die kan worden vergeleken met subsidies, maar dat is een piepklein deel in het totaal van die 1,5 mld. Ik ken uw coalitie en ik weet precies hoe het gaat. Dan gaat het in de grote breedte naar het gehele Nederlandse volk. Dan krijgen we een belastingplan in drievoud: we doen niets aan de inkomensverhoudingen, iedereen krijgt ongeveer evenveel – zo werkt de coalitie – en er wordt 12 mld. aan uitgegeven. Daar schieten wij niet zo heel erg veel mee op, daar schiet Nederland niet zo veel mee op en zorg en onderwijs helemaal niet.

De heer Crone (PvdA):

Nu breekt echt mijn klomp. Die 1 mld. is precies ingezet om aan de onderkant 1% extra koopkracht uit te keren en daarnaast voor een aantal milieu- en andere investeringen. Die lastenverlichting was een koopkrachtverbetering en u zegt in uw alternatieve begroting, dat 1% te weinig is en dat het 2,5% moet zijn. U wilde nog meer!

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijnheer Crone, als het u daarom gaat! Als wij een koopkrachtverbetering voor de laagste inkomens moeten realiseren, kan ik het zelfs zonder lastenverlichting. Kijk naar onze begroting! Lastenneutraal zelfs ten opzichte van die van dit kabinet. Wat is dan uw probleem?

De heer Crone (PvdA):

Denkt u dat het de mensen niets uitmaakt of ze de koopkrachtverbetering krijgen door onze lagere belastingdruk of door uw hogere subsidie? Subsidie is voor mensen alleen maar vervelend. Het maakt de arbeidskosten duurder enz. Maar jonggehandicapten en alle mensen aan de onderkant zullen blij zijn met dit lastenverlichtingspakket, want daardoor krijgen zij er 1% koopkracht bij en niet door uw verhaal, dat lastenverlichting slecht is. Zorg dat die lastenverlichting terechtkomt waar wij die willen hebben!

De heer Vendrik (GroenLinks):

Laten we even de definitie van het woord "lastenverlichting" zuiver stellen. Dat is gewoon wat er per saldo op jaarbasis aan lagere lasten aan het gehele Nederlandse volk gegeven wordt. Als wij het hebben over lastenverlichting aan de onderkant, kan die heel goed gefinancierd worden via nivellering. Ons plan is lastenneutraal en dat belast dus ook niet de rijksbegroting. Zo hanteer ik het begrip "lastenverlichting". Ik ken Paars en dat betekent dat de hele Nederlandse bevolking moet meeprofiteren, ook de hogere inkomens die het niet nodig hebben. Dat betekent dat 12 mld. over de hele breedte verspijkerd wordt en dan zit u nog steeds met zorg en onderwijs te wachten tot in 2002, waar u misschien 2 mld. te besteden heeft. Dat is de praktijk.

Voorzitter! Als het meezit, minimaal 12 mld. lastenverlichting en 2 mld. extra uitgaven geraamd. Waar blijft nu die midterm review, waar de heren Bakker en De Graaf het over hadden. Waar blijft die tussentijdse bijstelling? Het evenwicht is hier toch echt zoek.

Voorzitter! Ik vraag de minister van Financiën of het nu niet eens hoog tijd wordt om de meevalformule te wijzigen en meevallers wat meer in het licht van deze bijzondere onevenwichtigheid te bestemmen voor uitgavenverruiming in plaats van voor lastenverlichting. Dan komt hij ook wellicht nog een beetje tegemoet aan de bezwaren van de heer Wellink, hoewel een lastenverlichting en een uitgavenversterking ten dele hetzelfde economische effect hebben. We begrijpen nu ook dat het kabinet in samenspraak met de Paarse fracties 0,5 mld. lastenverlichting naar voren heeft gehaald. De lastenverlichting loopt in 2000 op naar 1,5 mld. en dat maakt straks het besluit over de middeninkomens weer wat gemakkelijker. De totale budgettaire pot waarin geroerd wordt, is immers weer wat groter geworden Het is overigens op dit punt fascinerend om te zien hoe snel het kabinet het CDA wat betreft de middeninkomens tegemoet is gekomen. Het heeft drie dagen geduurd! De kans lijkt in ieder geval reëel, dat er in 2001 nog veel meer ruimte komt voor lastenverlichting. Bij een gemiddelde schatting van 2,5% à 2,75% loopt die ruimte op naar 7,5 mld. Hoe is nu de relatie tussen deze 7,5 mld. voor extra lastenverlichting in 2001 ten opzichte van de 5 mld. met het belastingplan? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister van Financiën.

Voorzitter! Het kabinet heeft bij monde van premier Kok de vakbeweging toch opnieuw aangesproken over de reële loonkostenontwikkeling. Of het nu de noodzaak van loonmatiging was of loonbeheersing of het verdisconteren van het belastingplan, de vakbeweging is op het matje geroepen en dat heeft daar tot enige irritatie geleid. Bij ons leeft nu de vraag hoe het nu verder moet. Wat is nu precies op dit punt de boodschap van het kabinet? Straks komt er een najaarsoverleg en wat gaat de minister van Financiën daar samen met zijn collega's aan de vakbeweging melden?

De heer Crone (PvdA):

Wat vindt hij zelf van de loonkostenontwikkeling en de arbeidsinkomensquote? Wat zou hij het kabinet adviseren?

De heer Vendrik (GroenLinks):

De vakbeweging heeft zich de afgelopen jaren zo buitengewoon verantwoord gedragen – u heeft daarover al behartigenswaardige woorden gesproken – dat je er bijna eng van wordt. Op dit punt kan haar geen onverantwoordelijk gedrag worden aangewreven. Loonontwikkeling is een zaak van sociale partners. De vakbeweging is heel goed in staat dat zelf te bepalen. Laat het daar waar het is.

Voorzitter! Als het kabinet een bijzondere aansporing wil geven aan de sociale partners, kan misschien worden geluisterd naar de vakbeweging. Want als het kabinet inderdaad de vakbeweging graag wil meekrijgen in een beleid van loonmatiging – voorzover nodig, en nog afgezien van de vraag of de Nederlandse vakbeweging zich niet al buitengewoon bescheiden opstelt en zelf haar verantwoordelijkheid zeer goed kent – wat brengt het kabinet dan mee? De vakbeweging heeft al laten weten dat zij liever collectieve kwaliteit wil dan nog meer lastenverlichting. Is het kabinet daar gevoelig voor? Of past in het poldermodel op dit punt alleen eenrichtingsverkeer?

Voorzitter! Het is al vaker gewisseld vanavond: de uitspraken van de heer Wellink. Ook ik ben buitengewoon benieuwd naar de reactie van de minister van Financiën. De inflatie loopt inmiddels op naar 2,6%. Ik herinner mij dat de minister in juni bij NOVA, toen de euro nog een beetje zwak stond, riep dat hij een dergelijk inflatieniveau in Europa nooit zou accepteren. En hij voegde de daad bij het woord, want bij meer dan 2% zou hij gaan bellen met Duisenberg. Ik dacht dat dat een grapje moest zijn, want ECB-chef Duisenberg heeft namelijk volgens het Verdrag van Maastricht geen telefoon. Hij is nooit voor iemand bereikbaar, zeker niet voor opdringerige politici, ook niet als ze Zalm heten. Maar omgekeerd kan wel: heeft de heer Duisenberg de heer Zalm al gebeld of hij het iets rustiger aan wil doen met de lastenverlichting?

In het bijzonder vraag ik de minister van Financiën naar zijn opvattingen over de gekte op de woningmarkt. Daar ligt een niet geringe bijdrage aan de inflatieontwikkeling. En er is een budgettair risico van toenemende hypotheekrenteaftrek. Bovendien blijken lagerbetaalden en alleenverdieners de prijs te betalen van de grote vermogenswinsten die insiders en speculanten momenteel onbelast boeken. Laat het kabinet deze markt zijn zeer dynamische werk doen, of overweegt de minister nader beleid? Afgelopen zomer zijn door staatssecretaris Remkes enkele aanzetten genoemd, maar ik wil toch graag iets meer helderheid hebben over de vraag wat het kabinet gaat doen. Net als vorig jaar pleit mijn fractie, nu met steun van de PvdA, voor het terugbrengen van de huurstijging tot maximaal het niveau van inflatie. Daar moet de minister toch ook een eigenbelang in zien?

Voorzitter! Dit alles roept de vraag op, hoever de minister van Financiën in het licht van de opmerkingen van de heer Wellink de komende jaren wil gaan met de lastenverlichting? Zou het, met hem meedenkend, niet veel verstandiger zijn de lastenverlichting te beperken tot enkele miljarden voor het belastingplan, en de rest te reserveren voor versnelde tekortreductie en versterking van de collectieve sector? Handhaaft hij onder alle omstandigheden het begrotingskader tot aan 2002? Accepteert hij daarbij elke inflatie? Heeft hij daarin een grens en zo ja, waar ligt die?

Voorzitter! De onrealistische loonramingen voor 2001 en 2002 zijn door fractievoorzitter Melkert bij de vorige algemene politieke beschouwingen vanwege de samenhang met de loongevoeligheid van de uitgaven de weeffout van het motorblok van Paars genoemd. Het is jammer dat het kabinet niet de suggestie wil overnemen van de drie CPB'ers in Openbare Uitgaven om de drie begrotingssectoren te compenseren voor een hoger aandeel van de lonen in hun uitgaven bij een hoger dan veronderstelde loonontwikkeling. Het wordt ingewikkeld, voorzitter! Volumevoordelen bij een hogere groei kunnen daardoor niet worden ingezet voor uitgavenintensiveringen, want de budgettaire ruimte is grosso modo nodig voor extra uitgaven voor de koppeling. Als de loonontwikkeling nog sterker stijgt ten opzichte van de raming dan de economische groei, ontstaat het risico van additionele bezuinigingen, aangezien de uitgavenreserve heel snel uitgeput zal zijn, terwijl de forse inkomstenmeevallers rijkelijk vloeien naar lagere lasten en reductie van het financieringstekort. Door deze aanpassing af te wijzen, laat het kabinet zich wel een beetje in de kaart kijken. Zoals de CPB'ers zeer terecht constateren, leidt de huidige systematiek tot een extra dalende collectieve uitgavenquote. Dat lijkt mij politiek van grote betekenis. Ik ben benieuwd waar de PvdA nu staat. Volgt die partij nu de beantwoording van het kabinet, in antwoord op vragen van ons over het stuk van de drie CPB'ers, of houdt de PvdA staande dat het het regeerakkoord op dit punt wil aanpassen? Het probleem klemt des te meer, omdat de loonramingen – ook in hun samenhang met de groeiraming – minimaal het predikaat surrealistisch verdienen. Dat moet anders. Graag een reactie van de minister van Financiën.

Over het grote belastingplan 2001 gaan wij in het najaar indringend spreken met het kabinet. Gisterenavond heeft de fractie van GroenLinks een plan gepresenteerd voor een vermogenswinstbelasting. Graag presenteer ik dit voorstel hier vanavond aan de andere fracties in de Tweede Kamer. Ik had er een hele uitleg bij, maar om tijdswille zal ik u die besparen. U kunt het lezen. Het is een mooi plan en ik kan het u aanraden. Het debat met de staatssecretaris wordt voortgezet.

Ik wil nog een ding opmerken over het belastingplan 21ste eeuw, of de belastingherziening 2001, zoals het nu is genoemd. De politieke hamvraag is en blijft: gaat de oprukkende vermogende middenklasse in de 21ste eeuw naar vermogen bijdragen aan collectieve voorzieningen? Ook op dit punt snakken wij naar een bevredigend antwoord: gaan de rijken nu betalen, zoals de staatssecretaris beweert, of komen de rijken terug uit België, zoals de minister beweert?

Het algemene motto van de bewindslieden op Financiën lijkt te zijn: liever robuust dan rechtvaardig. Dat klinkt als: liever sterk dan sociaal. Nu wij toch in een situatie van begrotingsevenwicht terechtkomen, zou op dat punt enig evenwicht in de benadering van beide bewindslieden niet misstaan.

De heer Van Beek (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De prognoses voor de economische groei zijn meer conjunctuurgevoelig dan de economische groei zelf. Bekijkt men de cijfers uit de begroting 1999 en die van de begroting 2000 dan lijken die heel consistent, maar in de tussenliggende periode hebben wij heel andere cijfers ontvangen en heeft er zelfs een ware bezuinigingsoperatie plaatsgevonden, zij het in potlood, zodat die snel kon worden uitgegumd. Toch moeten wij van deze feiten leren dat prognoses hun beperkingen kennen en dat de ontwikkelingen anders kunnen zijn dan wij verwachten. Iedereen is weer optimistisch, maar waakzaamheid blijft geboden. Het is daarom dat de VVD wil vasthouden aan het behoedzaam scenario. Als wij elk jaar de nieuwe realiteitcijfers toevoegen en voor het komende jaar de laatste prognoses hanteren, blijft voor de rest van het jaar het behoedzaam scenario van kracht. Op deze manier lopen wij het minste risico steeds weer een nieuw beeld voorgeschoteld te krijgen. Als alles gaat zoals nu wordt voorspeld, gaan wij eind van het jaar 2000 het behoedzaam scenario iets te boven. Voor de eerste twee jaar hebben wij 5% groei in de plannen verwerkt, terwijl het ernaar uitziet dat na twee jaar het groeicijfer van 5,25% tot de werkelijkheid zou kunnen behoren. Ik neem aan dat deze cijfers ook gerealiseerd worden. Dan kan volgend jaar de verwachte groei voor 2001 worden toegevoegd, met handhaving van de plannen voor het jaar 2002. Als het scenario daadwerkelijk wordt overschreden, zullen de jaren 2001 en 2002 dat aan ons laten zien. Ons nu rijk rekenen lijkt ons dan ook zeer onverstandig.

Het is interessant te vernemen dat in deze jaren waarin de nieuwe economie wellicht voor verdergaande groei zorgt, een aantal economen ons wil laten geloven dat de bomen weer tot aan de hemel groeien. Hoewel ik de ontwikkelingen die invloed hebben op deze theorie zeker herken en ik de globalisering van de economie en de ontwikkeling van ICT als zeer belangwekkend beoordeel, acht ik de stelling dat daarmee langjarig hogere economische groei haalbaar zal zijn, nog onbewezen. Mijn verwachting is dat aan die ontwikkeling ook nieuwe risico's zitten die een terugval zeker ook mogelijk maken. Laten wij daarom blij zijn dat door een goed beleid de groei stijgt, de werkgelegenheid sterk verbetert en het tekort snel vermindert, maar laten wij wel met beide benen op de grond blijven staan. Het is met deze nuchterheid dat ik namens de VVD-fractie mijn bijdrage aan de financiële beschouwingen zal leveren.

Nadat op een aantal plaatsen in de wereld de economische tegenslag aanzienlijke vormen heeft aangenomen, hebben wij kunnen constateren dat problemen in Rusland, Indonesië, Japan en Zuid-Amerika toch niet zo'n grote invloed op onze economie hebben gehad als werd voorspeld. Overigens, verleden jaar voorspelde het ECB slechts een negatieve invloed van 0,5% op onze economische groei. Een en ander betekent echter ook dat wij slechts beperkt profiteren van het herstel. Nu wij zien dat de werkelijke groei in de jaren 1998 en 1999 zich kwartaal voor kwartaal vrijwel in een rechte lijn ontwikkelt en dat de uitkomst voor 1999 nog net iets gunstiger zal zijn dan de cijfers van het planbureau aangeven – de groei kan nog boven 2,5% uitkomen – lijken de in de stukken geformuleerde uitgangspunten haalbaar.

De jaren negentig hebben in het teken gestaan van het terugdringen van het financieringstekort. Het begrip "financieringstekort" had aanvankelijk een licht abstracte betekenis. Langzaam maar zeker zijn grote groepen zich ervan bewust geworden dat het niet mogelijk is om blijvend boven je stand te leven en meer geld uit te geven dan er jaarlijks wordt verdiend. Door een politiek uit te werken waarin steeds meer meetbare kwantitatieve doelstellingen werden nagestreefd, is het gelukt om dit probleem langzaam maar zeker op te lossen. Nu staan wij op de grens. Het afgelopen jaar, gemeten van september tot september, was er voor het eerst een klein overschot, maar aan het eind van het boekjaar is er wellicht toch nog een klein tekort. Het moment is in zicht dat het financieringstekort verleden tijd zal zijn. In de stukken wordt ervan uitgegaan dat dit in 2002 het geval zal zijn, omdat in 2001 het tekort nog iets oploopt in verband met de invoering van het nieuwe belastingstelsel.

Het beleid van de afgelopen 25 jaar heeft een geweldige staatsschuld tot gevolg gehad. Hoewel deze schuld goed te financieren is, betalen wij jaarlijks ongeveer 30 mld. aan rente. De VVD is er tevreden mee dat het financieringstekort is weggewerkt en dat de EMU-schuldquote daalt in de richting van 60%, zoals ook is overeengekomen. De VVD vindt het zonde dat wij jaarlijks zoveel geld aan rente kwijt zijn, terwijl dit veel nuttiger kan worden besteed, bijvoorbeeld aan onderwijs, zorg en infrastructuur. Het is moeilijk om kwantitatieve doelstellingen te formuleren, maar waaraan denkt de regering bij het terugdringen van de staatsschuld? Is er een logische relatie te leggen met de eigendommen van de staat? Uit het overzicht op pagina 249 van de Miljoenennota blijkt dat de schulden van de staat de eigendommen met 195 mld. overtreffen.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! Het kabinet heeft in antwoord op vraag 72 duidelijk aangegeven dat er geen kwantitatieve doelstellingen zijn opgenomen als het gaat om de streefwaarde van de EMU-schuldquote. Nu wordt het kabinet naar het perspectief op langere termijn gevraagd. Het lijkt mij goed dat ook de VVD daarover duidelijkheid geeft. De PvdA neemt genoegen met het dalen van de quote. Wat is de visie van de VVD op de ontwikkeling van de staatsschuld rond 2020-2025?

De heer Van Beek (VVD):

Het lijkt alsof u mijn bijdrage al gelezen heeft, want daar kom ik juist over te spreken.

De heer Crone (PvdA):

De heer Van Beek wil doorgaan met schuldverkleining en met lastenverlichting. Hij wil tegelijkertijd ook investeren in onderwijs en zorg. Dat wordt moeilijk, want als de helft aan schuldverkleining wordt besteed en de andere helft aan lastenverlichting is het geld op.

De heer Van Beek (VVD):

In het regeerakkoord zijn afspraken opgenomen die erop neerkomen dat de extra inkomsten fiftyfifty worden verdeeld over belastingverlaging en schuldreductie. Daarnaast is er binnen het uitgavenkader ruimte om prioriteiten te stellen. De afgelopen weken is dat ook gebeurd. Uit de antwoorden op de schriftelijke vragen blijkt dat er, mocht er sprake zijn van een hogere groei dan is geraamd, ook binnen het uitgavenkader aanzienlijke bedragen beschikbaar komen. Het ligt in de lijn van de verwachtingen dat die worden besteed overeenkomstig de prioriteiten uit het regeerakkoord, dus aan onderwijs, zorg en infrastructuur.

De heer Crone (PvdA):

Wij spreken nu niet over de situatie totdat het evenwicht er is, maar als het evenwicht er is in het financieringstekort zullen er inkomstenmeevallers ontstaan. Natuurlijk is er dan geen sprake meer van meevallers aan de uitgavenkant. De principiële keuze is dan of wij die middelen inzetten voor uitgaven. Als u dat niet wilt – en sinds het weekend krijgen wij die signalen – dan ben ik zeer verbaasd.

De voorzitter:

Dat zijn constateringen, mijnheer Crone.

De heer Crone (PvdA):

De heer Van Beek gaat niet in op de vraag wat hij wil, als er geen meevallers meer zijn in de uitgavensfeer, de groei toch doorgaat en er meevallers zijn in de inkomstensfeer.

De heer Van Beek (VVD):

Het antwoord op deze vraag neem ik mee bij de beantwoording van de vraag van de heer Balkenende. Op basis van de stukken die voor ons liggen, kan geconstateerd worden dat deze situatie zich pas in de volgende regeerperiode zal voordoen. Op dit moment vind ik het belangrijk dat het probleem van de staatsschuld als zodanig wordt geagendeerd. Dat begrip moet gaan leven en er moet een relatie worden gelegd met de renteproblematiek. Die bewustwording moet groeien en dat moet ertoe leiden dat wij in de volgende periode daarvoor beleid kunnen uitzetten. Ik wijs op de situatie in sommige Scandinavische landen, waar men te maken heeft met een beperkt overschot van 1% à 1,5% jaarlijks. Dat overschot kan aan het eind van het jaar worden gebruikt voor verlaging van de staatsschuld, maar er kan ook een buffer worden gevormd in het geval de economie iets terugzakt. Met zo'n buffer zullen zich niet onmiddellijk financieringsproblemen in de negatieve zin voordoen. Mij lijkt dit een aanpak waarmee men twee vliegen in één klap slaat. Op de vraag of ik een kwantitatieve doelstelling kan formuleren, kan ik antwoorden dat ik niet voor niets de vraag aan de regering heb voorgelegd of er een relatie te leggen is met de staat van eigendommen en de staatsschuld. Er is wat mij betreft namelijk geen reden om het beleid erop te richten dat de gehele staatsschuld zou moeten verdwijnen, maar het verdwijnen van een substantieel deel zou een aanzienlijke verlichting geven op de begroting. Die verlichting in de sfeer van rente-uitgaven die niet meer nodig zijn, zouden wij op dat moment kunnen gebruiken voor de hoognodige uitgaven die met name in het kader van de vergrijzing op ons afkomen.

De heer Balkenende (CDA):

Uw verhaal is helder, maar ik heb toch nog een vraag. Onze ambitie is om de staatsschuld weg te werken. U verzet zich daar niet tegen, maar u vraagt het kabinet wel om dat nog eens nader te onderzoeken.

De heer Van Beek (VVD):

Nee, ik vind dat wij de discussie met elkaar moeten aangaan en dat wij ook in kwantitatieve termen moeten leren hoe wij met deze problematiek omgaan. Het lijkt mij absoluut onhaalbaar om, zoals in een artikel werd gesteld waarin u geciteerd werd, 520 mld. in 20 jaar af te lossen. Dat geeft een gigantische spanning op onze begroting. Dat geeft een enorme bezuinigingsdrang en dat leidt ook tot financiële problemen, want het moet ergens in de kapitaalmarkt verwerkt worden. Het lijkt mij overigens ook niet nodig. Er zijn dus een heleboel argumenten aan te voeren op basis waarvan ik vind dat de staatsschuld niet tot nul gereduceerd moet worden. Ik heb echter gesuggereerd om aan te sluiten bij de staat van eigendommen. Dan praat je over 195 mld. Die doelstelling zouden wij kunnen volgen. Dan praat je over zo'n 10 mld. per jaar. Dat effect zou bereikt kunnen worden bij een overschot van globaal 1%.

De heer Balkenende (CDA):

Ik had u iets ambitieuzer verwacht na de uitlatingen tijdens het VVD-congres van afgelopen zaterdag. Die discussie gaat nog door. Wat de korte termijn betreft meen ik dat wij ervoor moeten zorgen dat de staatsschuld nominaal niet verder gaat stijgen. Onderschrijft u dat standpunt?

De heer Van Beek (VVD):

Dat punt is onmiddellijk bereikt als het financieringstekort tot nul gereduceerd is. Zolang wij nog een financieringstekort hebben, lenen wij bij en op het moment dat het financieringstekort tot nul gereduceerd is of wanneer er sprake is van een overschot, wordt er alleen maar herafgesloten en worden oude leningen opnieuw uitgezet en spelen er nog een aantal vervreemdingen in de sfeer van aandelen die positief kunnen uitwerken op basis van de afspraak dat die worden gebruikt voor het terugdringen van de staatsschuld.

De heer Balkenende (CDA):

In dit huis doelen wij met het wegwerken van de staatsschuld niet op de 528 mld., maar op de 440 mld., het bedrag dat betrekking heeft op het Rijk.

De heer Van Beek (VVD):

Daar ben ik het mee eens. De andere 80 mld. hebben betrekking op de lagere overheden.

Voorzitter! Ik vond het belangrijk om dit punt te agenderen, niet omdat wij hier de eerste twee jaar aan toe zijn, maar wel omdat wij hierover moeten gaan denken bij de voorbereiding van de discussies over de komende jaren.

Voorzitter! Ik wil graag terugkomen op een onderwerp dat ik aan de orde heb gesteld bij de behandeling van de Voorjaarsnota, namelijk de ontwikkeling van de inflatie. Wij hebben in de tussentijd van de minister van Financiën een notitie gekregen waarin hij ons heeft laten zien hoe de inflatie zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en hoe deze wordt beïnvloed door het overheidshandelen, soms in positieve en soms in negatieve zin. In de beantwoording van een aantal schriftelijke vragen die hierover gesteld zijn, wordt gezegd dat de inflatie in Nederland vrijwel op een constant niveau is. Er zijn op dit moment een aantal externe factoren die de inflatie doen stijgen, zoals de dollarkoers en de olieprijzen. Deze effecten zijn voor de ons omringende landen eveneens van belang. Mijn vraag is daarom waarom de inflatie in Duitsland zoveel lager is dan bij ons. Het gaat mij daarbij niet om het feit dat de inflatie in Nederland zo hoog is, maar waarom deze in Duitsland zo laag is. De huidige verwachtingen liggen slechts enkele tienden hoger dan het gemiddelde van de afgelopen jaren, maar de afstand tot een aantal ons omringende landen is groot geworden. Dat punt baart ons zorgen. Wij willen hierop graag een reactie van het kabinet hebben.

Voorzitter! De VVD is voorstander van lastenverlichting, omdat deze een belangrijke bijdrage kan leveren aan matigingen in de CAO-ontwikkelingen. Wij hebben het gevoel dat er, met de voorstellen van het kabinet enerzijds en de voorstellen van de Kamer die hieraan toegevoegd zijn, dit jaar een maximale inspanning is geleverd om een goed klimaat voor onderhandelingen te creëren. In het voorstel van het kabinet was al sprake van een situatie waarbij iedereen over de hele lijn er ongeveer 1% op vooruitging. Er lag een advies van de SER. Zowel werkgevers- en werknemersorganisaties als Kroonleden waren het er unaniem over eens dat het goed zou zijn als er iets extra's wordt gedaan aan de onderkant van het loongebouw, met name voor gezinnen met kinderen. De aanvullende voorstellen die het kabinet daarvoor op verzoek van de Kamer heeft gedaan, hebben per saldo een pakket opgeleverd waarvan ik denk dat het een maximale bijdrage levert om werkgevers en werknemers nu hun eigen verantwoordelijkheid te laten nemen en de onderhandelingen succesvol – en hopelijk zo gematigd mogelijk – af te sluiten.

Voorzitter! Indien de inflatie toch te hoog oploopt of te lang boven het gemiddelde komt te liggen, is de vraag welke maatregelen de regering dan nog kan nemen om inflatiedempend beleid te voeren. We stellen het op prijs als de minister daar in zijn beantwoording uitgebreider op in wil gaan.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Wat is in de ogen van collega Van Beek een te hoge inflatie en wat vindt hij van het huidige niveau?

De heer Van Beek (VVD):

Te hoog is altijd een relatief begrip. Uit tabellen die we gekregen hebben, kunnen wij lezen dat wij een groot aantal jaren rond de 2% zitten. Als de ons omringende landen en onze directe concurrenten in de zakelijke sfeer ook op dat niveau zitten, is dat geen probleem. We zien nu echter dat wij enerzijds een aantal tienden groeien terwijl anderzijds met name Duitsland dat een heel belangrijke concurrent is, daar aanzienlijk onder zit. Dat kan wel even duren, maar niet lang, omdat we dan in de problemen komen.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Welke maatregelen heeft collega Van Beek in gedachten om dat beeld in positieve zin bij te schaven?

De heer Van Beek (VVD):

Dat is niet zo gemakkelijk. Dat is ook de reden waarom ik daarover indringend vragen aan het kabinet gesteld heb. Uit de analyse die het kabinet ons gegeven heeft bij separate brief, kunnen we opmaken dat een niet onaanzienlijk deel voortkomt uit maatregelen die van overheidszijde worden genomen. Dat zal het komende jaar zeker ook nog gebeuren, als ik kijk naar de verhoging van de BTW en de situatie van de ecotaksen. De vraag is of we ons dat allemaal kunnen permitteren. Voor de interne koopkracht is dat geen probleem, want die wordt gecompenseerd omdat wij dat terugsluizen, maar de effecten op de export wil ik graag in dit debat betrekken. Ik hoop dus dat het ons lukt om een aantal van die zaken overeind te houden, maar ik vind wel dat wij serieus naar de inflatie moeten kijken.

Er is een discussie ontstaan over lastenverlichting versus verhoging van overheidsuitgaven versus verlaging van de staatsschuld. Een aantal economen pleit ervoor dat gelet op het aanwakkeren of het opjagen van de economische groei op dit moment echte zware lastenverlichting niet nodig is. Daar kan ik mij wat bij voorstellen. In dat verband wordt verwezen naar oververhitting. De lastenverlichting die tot nu toe is gegeven, hebben wij nooit gegeven om de economie aan te jagen. Wij hebben die vooral gegeven om ervoor te zorgen dat de inflatie zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarnaast zijn er economen die zeggen dat het wellicht verstandiger is om het financieringstekort snel af te bouwen of om iets extra's te doen om de staatsschuld te verminderen. Die aanpak, die redenering begrijp ik. Dat kwam ook al in de discussie met collega Balkenende aan de orde. Als je wilt dat oververhitting niet wordt gestimuleerd, kan ik mij voorstellen dat je probeert om geld uit de circulatie te halen en dus tekorten aflost.

De heer Balkenende (CDA):

Stel dat het een paar jaar goed blijft gaan met de economie en dat er veel inkomstenmeevallers zijn. Volgens de formule gaat dan de ene helft naar tekortreductie en de andere helft naar lastenverlichting. Moet volgens de heer Van Beek dan aan die afspraak getornd worden, of gaat hij dan toch gewoon door met de lastenverlichting?

De heer Van Beek (VVD):

Nee, aan die afspraak wil ik liever niet tornen. De portee van mijn vorige opmerking moet nog komen. Van de afspraak fiftyfifty wil ik afblijven. Het verbaast mij dat een aantal mensen wil afzien van lastenverlichting en tegelijkertijd pleit voor het verhogen van de overheidsuitgaven. Dat laatste zou ik zeker niet doen. Ik vind die redenering niet consistent. Ik kan mij voorstellen dat je wat minder lastenverlichting wilt en het finan- cieringstekort of de staatsschuld wat meer wilt reduceren. Als je om economische redenen minder lastenverlichting wilt en dat geld wilt gebruiken om overheidsuitgaven te doen, dan heeft dat vrijwel dezelfde aanjagende werking.

De heer Balkenende (CDA):

Dat zegt de heer Van Beek in feite dat de 50/50-formule veranderd moet worden, bijvoorbeeld in 75% voor de tekortreductie en 25% voor de lastenverlichting. Dat is dan de consequentie van zijn redenering.

De heer Van Beek (VVD):

Dan hebben wij elkaar niet begrepen. Ik wil de formule niet veranderen. Ik kan mij voorstellen dat je pleit voor wat minder lastenverlichting en wat meer reductie van de schuld. Dat vind ik een plausibele redenering. Ik vind het niet plausibel dat je uit economische overwegingen ervoor pleit de lastenverlichting te verlagen, terwijl je tegelijkertijd de overheidsuitgaven wilt verhogen. Dat is de portee van mijn opmerking.

De heer Balkenende (CDA):

Dat betekent dat de heer Van Beek de analyse van ABN Amro – zij hebben gezegd dat je niet alles in lastenverlichting moet stoppen, maar dat je het op een betere manier moet besteden, namelijk in infrastructuur en kennis – van de hand wijst.

De heer Van Beek (VVD):

Ja. Dat wil niet zeggen dat ik vind dat er niet aan infrastructuur en kennisontwikkeling moet worden gewerkt. Wij hebben andere afspraken gemaakt over de schotten tussen inkomsten en de wijze waarop met uitgaven wordt omgegaan. Ik was nu heel nadrukkelijk bezig met de uitgavenkant.

Mevrouw de voorzitter! Ik maak een korte opmerking over de SPAK, aansluitend bij hetgeen al door de heer Dijkstal naar voren is gebracht. Wij zouden het plezierig vinden als deze regeling ook wordt bekeken op basis van de effecten op dit moment. Het behoort tot de goede gebruiken dat subsidieregelingen een tijdshorizon hebben en dat af en toe geëvalueerd wordt of de regeling voldoet aan de gestelde eisen en doelen. Wij kunnen ons voorstellen dat wij naast een regeling die specifiek op jongeren is gericht, een regeling bekijken die gericht is op oudere werknemers in het traject. Daarbij kan immers wellicht een veel groter stimulerend effect worden bereikt.

Voorzitter! Ik kom toe aan de belastingen. Ik zou het liefst een behoorlijk deel van mijn betoog wijden aan het belastingstelsel voor de 21ste eeuw. Het is een heel interessante materie, waarover heel veel te zeggen is. Ik heb echter met mijn fractie afgesproken dat ik mij zou bedwingen. Wij zullen het punt in de komende maanden eerst schriftelijk en daarna mondeling behandelen.

Mij heeft bij de presentatie van het belastingstelsel voor de 21ste eeuw verbaasd dat de regering het probleem van de middengroepen onopgelost heeft gelaten, waar wij vorig jaar zo nadrukkelijk de aandacht hebben gevraagd voor het probleem van deze middengroepen, gerelateerd aan de situatie in het regeerakkoord. Een week later kwam de regering reeds tot de conclusie dat er wat moest gebeuren voor de middengroepen. Mij heeft dit verbaasd, ook qua procedure. Ik ben echter blij dat nu algemeen erkend wordt dat er op dit gebied wat moet gebeuren en dat zowel regering als Kamer zoeken naar passende oplossingen.

Ik wil een paar opmerkingen maken over de zogenaamde vergroeningsmaatregelen. Op drie punten maak ik wat kritische opmerkingen, daarmee aangevend dat hierover in VVD-kringen enige discussie gaande is. Wij zullen die discussie na vandaag voeren met de minister van VROM en zullen er ook bij de behandeling van het belastingsplan 2000 op terugkomen.

Het eerste punt is de waterbelasting. Wij hebben vorig jaar het besluit genomen om de BTW op water te veranderen. Wij kunnen ons allemaal nog goed herinneren dat dit voorstel de schoonheidsprijs niet heeft gewonnen. Het probleem wordt nu opgelost middels de waterbelasting. Op zichzelf is de VVD-fractie akkoord met deze lijn. Wij willen echter met name bekijken of dit niet opnieuw leidt tot een verhoging van de belastingdruk op water. In de Miljoenennota staat dat een en ander voor vrijwel alle gezinnen gelijk uitvalt. In andere stukken wordt echter gesproken van een hogere opbrengst van 34 mln. In dat geval zou er sprake zijn van een verzwaring. Dit punt willen wij uitgezocht hebben. Misschien dat de staatssecretaris daarover iets kan zeggen. Anders zal het zeker in de komende maanden aan de orde komen.

Het tweede punt is de toeslag op het storten van brandbaar afval, waarmee 200 mln. is gemoeid. Daarover hebben wij behoorlijk wat vragen. Met dit bedrag stijgt de lokale lastendruk immers wederom aanzienlijk. Driekwart van Zalmsnip wordt teruggenomen middels deze toeslag. Daarnaast heeft de toeslag een verstorende werking op de verhouding tussen het afval dat verbrand en het afval dat gestort wordt. Op dit moment wordt immers het prijsverschil benut voor het treffen van voorzieningen voor stofplaatsen, om ervoor te zorgen dat de eeuwigdurende afdekking en verzorging goed geregeld is. Omdat het bedoelde gat wordt opgevuld met een nieuwe belasting voor een bedrag van 200 mln., vragen wij ons af of deze maatregel niet contraproductief werkt op het vlak van het milieubeleid. Wij zullen deze discussie voeren in de VROM-debatten met de minister.

Mevrouw Giskes (D66):

Is de heer Van Beek het met mij eens dat het niet verrassend is dat vergroening van het belastingstelsel de druk op een aantal zaken verhoogt? De constatering dat de lokale lastendruk wordt verhoogd, is dus niet verrassend. De bedoeling is wel het geld op een andere manier terug te sluizen en zo quitte te spelen.

De heer Van Beek (VVD):

Mevrouw Giskes heeft de rest van mijn betoog toch ook gehoord? Wij hebben nog geen eindoordeel op dit punt. Ik heb aangegeven dat er een discussie gaande is en dat wij die willen voortzetten met de betreffende bewindslieden. Er is grote twijfel of deze toeslag qua milieubeleid – dus niet qua financieel beleid – wel het effect heeft dat wordt beoogd. Nu die aarzeling er is, lijkt het mij fatsoenlijk om dat nu te melden en later de discussie met elkaar aan te gaan.

Mevrouw Giskes (D66):

Dat is heel mooi, maar u zult het ook met mij eens zijn dat verbranden de voorkeur heeft boven storten. Dat is toch het algemene beleid.

De heer Van Beek (VVD):

Daar is geen enkel verschil van mening over. De vraag is alleen of milieutechnisch het resultaat wel positief is als het huidige prijsverschil tussen verbranden en storten wordt opgevuld door een belastingmaatregel van 200 mln., terwijl de ruimte die er nu is gebruikt wordt om ervoor te zorgen dat de stortplaatsen fatsoenlijk worden afgedekt en beheerd. De discussie daarover moet verder bij de VROM-begroting worden gevoerd.

Het derde punt is de aarzeling om de toeslag op dieselauto's opnieuw te verhogen met ƒ 2000, terwijl juist diesel langzaam maar zeker steeds schoner wordt. De vraag is of het nodig is, nu uit deze sector toch al zo gigantisch veel geld wordt gehaald, om daar weer eens 80 tot 100 mln. extra belasting te heffen. Ook die discussie zal elders plaatsvinden en haar afronding kunnen vinden bij het belastingplan 2000.

Ten aanzien van de tweede tranche van de ecotaksen voor gas en elektriciteit merk ik op dat wij vorig jaar hebben gevraagd of de compensatie die was voorzien, voldoende was en goed werkte. Ik zou de vraag nu vooraf willen stellen. Volgend jaar krijgen wij de derde en laatste tranche en ik zal graag zien dat het kabinet dan in de stukken nader ingaat op de drie tranches over de jaren heen. Drie keer een kleine afwijking kan per saldo toch een behoorlijk verschil maken en daarom zie ik graag dat het kabinet één keer het integrale beeld schetst. In het derde jaar zouden wij dan kunnen bekijken, als er wat bijgestuurd moet worden, welke maatregelen genomen zouden moeten worden om ervoor te zorgen dat de tranches zo goed mogelijk worden gecompenseerd.

Mijn slotopmerking over het fiscale deel betreft de fiscalisering van de omroepbijdrage, waar het afgelopen jaar af en toe enige discussie over is gevoerd. Ik vind het buitengewoon goed hoe deze regeling inkomensneutraal wordt ingevoerd, waardoor wij ook snel de 60 mln. die wij graag op tafel wilden hebben, op tafel krijgen. Ik begrijp alleen dat er nog een discussie is of komt met het IPO, want men is het nog niet helemaal eens over de 80 mln. Maar goed, ik onderhandel niet, dat laat ik graag aan de bewindslieden over. Wel neem ik te gelegener tijd graag kennis van de resultaten van die onderhandelingen.

Voor de VVD-fractie is een strikte financiële discipline van buitengewoon groot belang. De voorstellen die bij de algemene beschouwingen zijn ingediend, zijn elke keer door ons daarop getoetst. Alleen als er dekking is, als die vrij is of als er geschoven kan worden, zijn wij daartoe bereid, maar als het mogelijk is, valt er met ons over dat soort zaken te praten.

De minister-president heeft het voorstel ten aanzien van het koopkrachtplaatje – de 0,5 mld., om het zo maar te zeggen – doorgeschoven naar de financiële beschouwingen en ik wil er daarom nu kort op reageren. Voor ons waren de volgende uitgangspunten van belang. Wij vonden dat de 1% die iedereen volgens de kabinetsvoorstellen zou krijgen, in het uiteindelijke plaatje in ieder geval overeind zou moeten blijven, en dat het zou moeten gaan om generieke maatregelen. Verder waren wij erop uit om minima en gezinnen met kinderen er 1% extra op te laten vooruitgaan. Verder wilden wij het voorstel van het kabinet inzake het arbeidskostenforfait handhaven, een voorstel waar wij juist zo gelukkig mee zijn. Wat nu voorligt, voldoet naar onze mening aan die uitgangspunten. Er is sprake van een verschuiving naar voren toe van de belastingverlaging, met één of twee jaar, daarbij maximaal inspelend op de wensen die er in de sfeer van sociale partners leven, en de eigen beoordeling die wij daarover hebben gegeven. Wat ons betreft, mag het op deze wijze worden geïmplementeerd.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! De heer Van Beek heeft zo-even de term financiële discipline genoemd, ook in relatie tot de besluitvorming bij de algemene politieke beschouwingen. Toen is gezegd dat de ruimte voor lastenverlichting naar voren zou worden gehaald. Dat was helder. Er is toen niet over gesproken, maar inmiddels blijkt dat het besluit dat wij toen hebben genomen leidt tot een jaarlijkse structurele toename van de staatsschuld met 0,2% BBP. Hoe beoordeelt de heer Van Beek die uitkomst van het debat toen in het licht van zijn opmerking van zo-even over financiële discipline?

De heer Van Beek (VVD):

Alles wat wij uitgeven op welke begrotingspost ook, heeft invloed op het financieringstekort. Want op het moment dat je geld niet uitgeeft, blijft het over en loopt het daarin weg. Het gaat er hier om dat wij in de stukken konden lezen dat er in principe 2 mld. extra beschikbaar was boven de 5 mld. die al was voorzien in het regeerakkoord, en dat de regering ervoor had gekozen daarvan 1 mld. tot besteding te laten komen. Fractievoorzitter Dijkstal heeft in de algemene politieke beschouwingen gezegd dat er het afgelopen jaar een zwaardere last op de burger is gelegd doordat er het afgelopen jaar geen belastingverlaging maar een premieverhoging is geweest. Ik weet dat u ons daar behoorlijk op heeft aangesproken. Wij vonden dat er gelet op de constatering van de heer Dijkstal alle reden is om indien dat financieel-technisch mogelijk is, dat bedrag naar voren te halen. Wij hebben dat ook gedaan. Maar nogmaals, het is nu duidelijk dat als er iets meer wordt uitgegeven, dit consequenties heeft, zij het in tienden van procenten, voor het financieringstekort. Ik wilde dat wij het anders konden doen, maar dat kan niet. Anders waren wij zeker met dat voorstel gekomen.

De heer Balkenende (CDA):

Ik ben niet helder geweest. Het gaat over de EMU-schuld. Het is in feite de staatsschuld waar u over praat die blijvend wordt belast. Ik begrijp dat u daar niet zo zwaar aan tilt.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter! Het was voor ons van belang dat er dekking was voor de 250 mln. Degenen die betrokken zijn geweest bij de discussies over deze bedragen, weten hoe ik eraan hecht dat moties pas worden ingediend wanneer is voorzien in de dekking. Het was van groot belang dat in de discussie met het kabinet duidelijk werd of die 250 mln. ook door het kabinet kon worden vrijgegeven op de manier waarop dat volgens ons kon. Dat is gebeurd. Het is duidelijk dat prioriteiten in de sfeer van onderwijs, volksgezondheid en in dit geval ook defensie onze voorkeur hadden.

Er zijn ook een paar moties aangenomen, voorzitter, met een knipoog naar de Voorjaarsnota en de Najaarsnota. Het lijkt mij goed dat er vanuit de Kamer signalen zijn afgegeven over welke zaken er spelen, welke zaken er leven en welke zaken prioriteit hebben. Ik denk dat het goed is dat door middel van moties duidelijk is gemaakt waaraan het kabinet in voorbereidende zin zou kunnen werken. Wij hopen ook dat het kabinet in staat zal zijn om in de Voorjaarsnota met voorstellen te komen. Maar er is één absolute randvoorwaarde aan het geheel, namelijk dat de uitgaven die uit de moties voortvloeien, passen binnen het uitgavenkader dat wij met elkaar hebben afgesproken. Dat houdt in dat de Voorjaarsnota extra middelen binnen het uitgavenkader moet bevatten of dat er via nieuw voor oud ruimte in is gecreëerd om deze zaken in te passen. Financiële discipline is een zaak waarop wij blijven letten.

Voorzitter! Een enkele opmerking over de ervaringen met het stabiliteits- en groeipact. De afspraken die de laatste jaren op Europees niveau zijn gemaakt, beginnen duidelijk effect te sorteren. Werd er eerst druk ontwikkeld om aan de gestelde criteria te voldoen om te mogen toetreden tot de EMU, nu zijn de jaarlijkse plannen en de behandeling daarvan door de Ecofin-raad opnieuw een drukmiddel om aan de uitgangspunten te blijven voldoen. De jaarlijkse stabiliteitsprogramma's en de wijze waarop ermee wordt omgegaan, werken goed zo lijkt het. De druk om te voldoen aan de afspraken over het financieringstekort en het streven naar een evenwichtige situatie en zo mogelijk een overschot, worden door de VVD sterk ondersteund. Daarnaast wordt er natuurlijk ook steeds meer aandacht besteed aan de EMU-schuldquote. Wij vragen het kabinet om ons op de hoogte te blijven houden van de uitkomsten. Voor de toekomst zijn niet alleen onze eigen prestaties van belang, maar vooral de gezamenlijke prestaties. Uiteraard bepaalt de zwakste schakel de kwaliteit van de gehele ketting, maar de wijze waarop wij elkaars prestaties in financiële en economische zin beoordelen, werkt op zichzelf positief.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! De heer Verbeek sprak over financiële discipline en begrotingsoverschot. Vanuit de PvdA hoorden wij dat een evenwicht al mooi is en de heer Crone heeft nog heel wat wensen naar voren gebracht. Als de heer Verbeek zo spreekt over financiële discipline en begrotingsoverschot, neemt hij dan afstand van de suggesties die vanavond vanuit de PvdA naar voren zijn gekomen?

De heer Van Beek (VVD):

Ook ik heb van de heer Crone gehoord dat hij nog een aantal wensen heeft, maar ook dat hij erbij heeft gezegd dat hij die wil betalen binnen de afspraken die ook in het regeerakkoord zijn vastgelegd. Voorzover ik dat heb kunnen nagaan, zijn er in het betoog van de heer Crone geen pogingen gedaan om extra inkomsten te besteden aan extra uitgaven. Als er ruimte komt binnen het uitgavenkader, heeft hij daar enkele prioriteiten voor. Die waren overigens niet zo vreemd, want die staan ook al in het regeerakkoord.

De heer Balkenende (CDA):

Maar als u nu pleit voor een begrotingsoverschot en iets aan de staatsschuld wilt doen, dan moet u toch afstand nemen van een begrotingsevenwicht dat zo in de PvdA in zwang is?

De heer Van Beek (VVD):

In de passage over de mogelijkheid om staatsschuld af te lossen, heb ik gezegd dat op basis van het nu voorliggende cijfermateriaal mijn verwachting is dat dit niet in dit jaar zal kunnen en ook niet in het volgend jaar met de effecten van het gewijzigde belastingstelsel en dan praten wij al over 2002 en daarna. Ik heb dan ook gezegd dat dit vooral een discussie was die meer het volgende kabinet aangaat. Er is op dit moment geen sprake van dat het financieringstekort op korte termijn zodanig zal zijn dat wij voor dat keuzemoment staan.

Voorzitter! Nog enkele opmerkingen over het Fonds economische structuurversterking. Ik vraag mij af wanneer de nieuwe FES-wet komt. Het kabinet is buitengewoon consequent in het antwoord op die vraag, namelijk binnenkort, maar dat zegt het al zo lang. Ik vraag mij echt af wat er nu precies aan de hand is dat een relatief toch eenvoudige wijziging die voortvloeit uit afspraken in het regeerakkoord zo'n vertraging ondervindt.

Tot 2004 heeft het FES voldoende voeding en al onze plannen die wij hebben ingezet, kunnen betaald worden. In 2010 is er nog steeds een tekort van 361 mln. Dit tekort wordt mede beïnvloed door de aannamen die in het rekenschema zijn gehanteerd. Zo worden de gasbaten in de periode 2005-2010 gebaseerd op een dollarkoers van ƒ 1,85 en een olieprijs van 17,50 US dollar per vat. Acht de regering die uitgangspunten nog steeds realistisch? Ik vraag dat met name omdat, als het mogelijk is om in de loop van deze periode extra middelen voor het FES beschikbaar te krijgen, het toch de bedoeling is om eerst dat gat van 361 mln. te dichten voordat er nieuwe uitgaven kunnen worden gedaan. Dat legt dus een behoorlijke druk op de situatie en dan is het toch goed om nog eens kritisch te kijken naar de gekozen uitgangspunten.

Als er extra geld beschikbaar zou kunnen komen uit eenmalige middelen, overigens binnen het uitgavenkader, dan zal het duidelijk zijn dat met name infrastructuur, zowel hoogwaardig openbaar vervoer als wegeninfrastructuur, voor ons hoge prioriteit heeft.

Mevrouw de voorzitter! De minister van Financiën, de heer Zalm, zal ongetwijfeld de boeken ingaan als een econoom die voor dit land een aantal heel goede dingen heeft gerealiseerd. Ik wil hem uitdagen om nog een punt aan die lijst toe te voegen. Ik zou graag zien dat uiteindelijk gepubliceerd kan worden dat het de heer Zalm is gelukt om in de jaren 1999 en 2000 echt een doorbraak te realiseren als het gaat om PPS-constructies. Het is zo belangrijk dat, nu het kenniscentrum op Financiën zit en het bedrijfsleven bereid is de handschoen op te nemen, wij ook echt garen op de klos krijgen. Dat wil zeggen dat de overheid adequaat reageert op aanbiedingen en dat zij er hard naar streeft om de kwaliteiten van het bedrijfsleven en van de overheid, de publieke en private wensen, zo dicht mogelijk bij elkaar te brengen. Als een dergelijk belangrijk deel aan de organisatie wordt toegevoegd, dan heeft zo'n organisatie ook behoefte aan een snel succes. Er moeten dus echt een aantal projecten worden gerealiseerd. Ik kan mij voorstellen dat de minister het plezierig vindt om wat kwantitatieve doelstellingen te formuleren; dat past immers helemaal in zijn sfeer om prestatiegegevens in de begroting op te nemen. Kortom, ik wil het kabinet uitdagen hiervoor echt moeite te doen, omdat dit zou kunnen bijdragen tot de realisatie van een aantal belangrijke projecten.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Vanwaar altijd dat enthousiasme bij de VVD, en ook een beetje bij de PvdA, om het Rijk in dergelijke processen te mengen? In het algemeen gaat het bij PPS over een lokale overheid die iets aanvangt met een bouwer of iets dergelijks. Ik denk dat zoiets eerder verstorend werkt in plaats van dat het iets toevoegt.

De heer Van Beek (VVD):

Het ene komt niet in de plaats van het andere. Op het niveau van de lokale overheid, zowel bij provincies als gemeenten, zijn er belangrijke ontwikkelingen op dit gebied. Maar ook is sprake van een aantal heel duidelijke rijksprojecten, die dus op het niveau van het Rijk spelen. Niet voor niets is hiervoor ook bij Financiën een competent center opgezet. Ik pleit er dus niet voor dat het ene het andere overneemt. Ik zou er ook zeker geen hiërarchie in willen zien. Maar nu een aantal gemeenten en provincies ervaringen opdoen, zou het goed zijn als er een aantal rijksprojecten van de grond komen.

Mevrouw Giskes (D66):

U pleit altijd zo voor prestatiegegevens en dat veronderstelt dat het Rijk heel actief met die projecten aan de slag gaat. Ik vind het goed dat zo'n centrum er is en dat er informatie wordt uitgewisseld. Maar waarom altijd die druk op de rijksoverheid?

De heer Van Beek (VVD):

Mij gaat het er niet om of het van de rijksoverheid komt. Maar nu het bedrijfsleven de handschoen is toegeworpen, nu is gesuggereerd dat kennis en kunde en publieke en private wensen kunnen worden gecombineerd en nu de markt hier zo positief op reageert, moet de overheid de zaak adequaat oppakken en dingen weten te organiseren.

Voorzitter! Ik wil afsluiten met een dankwoord aan de bewindslieden voor alle antwoorden. Een aantal antwoorden, met name die met alle staatjes op vraag 35, waren buitengewoon illustratief. Het was vast een enorme klus om die te maken, maar wij hebben er zeer veel aan gehad.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Het ging er bij de algemene beschouwingen van vorige week gemoedelijk aan toe. De economie tuft lekker door, het belastingplan is welwillend ontvangen door de coalitiefracties en bij het jaarlijkse punten-en-kommadebat over de Miljoenennota was de minister van Financiën niet te beroerd om de fracties af en toe een kluif of kluifje toe te werpen.

Het lijkt goed te gaan met Nederland, maar de kansen voor het aanpakken van de tweedeling, om heel Nederland van de economische groei te laten profiteren, laat het kabinet links liggen. Dat is zonde. De grootste gemiste kans is het belastingplan voor de 21ste eeuw. Volgens het SCP is de meerderheid onder de Nederlandse bevolking voor het verkleinen van de inkomensverschillen, bezitsverschillen en standsverschillen sinds het aantreden van het eerste Paarse kabinet almaar toegenomen. Het verband lijkt omgekeerd evenredig: hoe langer Paars aan de macht blijft, des te groter de Nederlandse meerderheid voor de verkleining van die verschillen.

Tegelijkertijd zitten wij met een belastingplan van dit kabinet dat deze verschillen niet kleiner maakt, al hoor ik net van de heer Crone dat er een klein beetje wordt genivelleerd. Toen ik de heer Dijkstal dit vertelde toen hij de zaal binnenkwam, zei hij: nou..., een klein beetje kunnen wij wel lijden.

Voorzitter! Bij de behandeling van het belastingplan zullen wij het hierover nog tot in details hebben, maar ik wil er toch al iets over zeggen. Ik vind het werkelijk onverantwoord het grootste belastingplan aller tijden in een paar maanden door het parlement te jagen. Alleen al vanwege de omvang en de maatschappelijke gevolgen verdient het een gedegen maatschappelijke discussie die niet is af te doen met een paar hoorzittingen in de Tweede Kamer. Mijn fractie wil meer tijd uittrekken voor een serieuze maatschappelijke discussie zoals dat bij elke ingrijpende beslissing van de overheid het geval is. Waarom moet deze enorme operatie er in drie maanden doorheen worden geramd terwijl wij aan projecten als de HSL en de Betuwelijn jaren besteden in de vorm van inspraakprocedures? Niet alleen geleerden en belastingspecialisten moeten meer tijd krijgen om hun licht te laten schijnen over de plannen van het kabinet. Het is vooral nodig dat Vermeend en Zalm, de twee, het land ingaan om de discussie aan te gaan met de mensen in het land, ook met degenen die er andere ethische uitgangspunten op nahouden dan zij. Laten de minister en de staatssecretaris maar eens buiten dit gebouw uitleggen waarom zij tegen een meer gelijke inkomensverdeling zijn terwijl een meerderheid van 68% van de bevolking het met hen oneens is. Ik verwijs naar de opiniepeiling waarover ik al sprak.

Ik denk dat niet alleen de SP-fractie wel eens met de minister van gedachten zou willen wisselen over de door hem voorgestelde verlaging van de prijs van het fatsoen, ofwel de verlaging van het toptarief van 60 naar 52%. Wij vinden dit een capitulatie voor asociale rijken die weigeren bij te dragen aan een leefbaar Nederland, maar wél iedere dag profiteren van onze voorzieningen. Om de beoogde maatschappelijke discussie een kans te geven, komt wat mijn fractie betreft niet de door het kabinet zelf gestelde deadline van 1 januari 2001 op de eerste plaats, maar de zorgvuldigheid waarmee dit plan moet worden behandeld. De SP-fractie had graag een modernisering van het belastingstelsel gezien die niet alleen leidt tot kleinere inkomensverschillen maar ook tot een stelsel dat de overheid de mogelijkheid geeft om meer in te investeren in de samenleving, om zo een begin te maken met de sociale wederopbouw, na 20 jaar neoliberale kaalslag. In plaats daarvan gaat het belastingplan gepaard met een lastenverlichting van ten minste 5 mld. Een kabinet dat met "investeren in de kwaliteit van de samenleving" eindelijk een motto heeft gevonden, kan dat naar ons oordeel niet verantwoorden. Zijn de problemen in de zorg en het onderwijs soms al opgelost, dat de PvdA akkoord gaat met de verlaging van het toptarief van 60 naar 52%? Is het begrotingsevenwicht soms al bereikt, dat het kabinet nu haar inkomsten met minimaal 5 mld. vermindert? Voorzitter! Naast deze 5 mld. steekt de kluif van 250 mln. voor onderwijs en zorg die de coalitiefracties is toegegooid, wel erg schamel af.

Waarom wordt de onbeperkte hypotheekrenteaftrek niet eens aangepakt? Voorzitter! Waar is de heer Crone toch? Hij is nog steeds niet in de zaal. Wellicht voelt hij het aankomen... Het stimuleren van het eigenwoningbezit is prima, maar het stimuleren van het eigenvillabezit is naar onze mening niet nodig. Waarom kan hier niet gewoon een maximum worden gesteld? Mijn fractie stelt voor om de aftrekbaarheid van de hypotheekrente te garanderen tot een schuld van 3,5 ton. Dat geldt dan voor rijk én arm, in wat voor huis men ook woont. Wij stellen voor, de aftrek af te schaffen voor het gedeelte van de schuld dat de 3,5 ton te boven gaat. Ik zie, voorzitter, dat de minister sympathiek lacht; dat is een goed teken. Uit een doorberekening van het CPB is gebleken dat ons plan alleen inkomensgevolgen heeft voor de heel rijken; bovendien leidt dit tot een meevaller van ruim 1 mld. Waarom zijn het kabinet, de PvdA en D66 niet bereid om hieraan gewoon een maximum te stellen? Het gaat er niet om of de grens nu wordt gesteld op ƒ 350.000 zoals wij voorstellen, of bij ƒ 500.000 zoals het CNV voorstelt, of dat men voor de duurdere huizen een drastische verhoging van het huurwaardeforfait doorvoert, zoals de FNV heeft voorgesteld. Ons gaat het erom dat men nu echt bij deze herziening van het belastingstelsel komt tot afschaffing van deze subsidie voor de superrijken. De verkrampte manier waarop deze discussie wordt gevoerd, is nergens voor nodig. Daarop krijg ik graag een reactie van de minister.

Nu wil ik graag de heer Crone hier zien.

De voorzitter:

Hij mag u hoogstens vragen stellen. Hij mag toch niet reageren op wat u zegt.

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb zojuist na het interruptiedebat met de heer Crone het verkiezingsprogramma van de PvdA nagekeken en het is van tweeën één...

De voorzitter:

Maar dat gaan we toch niet nu doen. Dat doen we toch morgen!

De heer Marijnissen (SP):

Hij is er al! Ben ik even blij!

De voorzitter:

Dat helpt u niets, hoor. Gaat u maar door met uw betoog!

De heer Marijnissen (SP):

Goed, ik wil even terugkomen op het interruptiedebatje. Ik heb de heer Crone gevraagd hoe het zat met het verkiezingsprogramma van de PvdA en toen zei hij niet meer te weten wat daarin stond. Nu is het van tweeën één: óf hij weet wel dat er staat dat de aftrekbaarheid van de hypotheekrente daarbij als sturingsmiddel moet kunnen worden ingezet, dat een maximalisering van de aftrekbare som extreem hoge aftrekposten voorkomt en dat de daarmee bespaarde gelden kunnen worden ingezet voor het systeem van IKB en IHS, óf hij weet inderdaad niet dat dit in zijn eigen verkiezingsprogramma staat. Dan zakt hij hier aardig door het ijs op zo'n politiek aangelegen punt. Als hij het wel weet, heeft hij gelogen en verdient hij de gele kaart. Maar het is van tweeën één. Het kan niet zo zijn dat wij hier een debat voeren over een belangrijk punt en dat ik, juist geïnformeerd, refereer aan het verkiezingsprogramma en dat de heer Crone dan simpelweg zegt dat hij het niet weet. Ik vind dat de heer Crone nu maar opheldering moet geven over hoe het precies zit.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Ik zal geen inhoudelijke reactie geven maar ik hoef ook niet te accepteren dat hier wordt gezegd, dat ik óf sta te liegen óf dat ik mijn verkiezingsprogramma niet ken. Op zo'n toon gaan we niet met elkaar om en ik zal dan ook geen enkele inhoudelijke reactie geven. Ik ken mijn verkiezingsprogramma beter dan de heer Marijnissen. Zo niet, dan zullen de kiezers mij afstraffen. Ik ondervraag hem ook niet over zijn beginselprogramma. Ik kom op de eerstvolgende uitnodiging. Ik heb het de heer Marijnissen zojuist ook gezegd dat de SP ook een groot openbaar debat houdt over het belastingplan en over de hypotheekrenteaftrek voor alle mensen met de middeninkomens. Ik zie graag de alternatieven tegemoet en ik kom u dan uitleggen waarom het wel of niet goed is!

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Die vijf alternatieven hebben wij een aantal weken geleden gepresenteerd. Wij hebben een alternatief voor de vermogenswinstbelasting, een over de hypotheekrenteaftrek enz. Maar daar gaat het hier niet om. De heer Crone zei dat werknemers toch vooral moesten opletten met het stellen van looneisen. Ik heb gerefereerd aan de hogere inkomens en vervolgens heb ik gezegd dat in het verkiezingsprogramma van de PvdA staat dat de hypotheekrenteaftrek gemaximaliseerd moet worden. Dat is nu juist een van de maatregelen die zou kunnen leiden tot een verkleining van de inkomensverschillen, maar de heer Crone zegt dat dit er niet staat. Maar dat staat er dus wel. Dan stel ik vast dat het voorstel van het kabinet met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek in het belastingplan niet strookt met dat verkiezingsprogramma. Dan kan de heer Crone linksom of rechtsom praten, maar ik stel dat gewoon vast en daar heeft hij blijkbaar geen antwoord op.

Mevrouw de voorzitter! De fractie van de SP is er heel verheugd over dat de VVD-fractievoorzitter Dijkstal twee weken geleden bij de algemene beschouwingen pleitte voor het nadenken over een effectievere toepassing van de gelden die gemoeid zijn met de SPAK. Een aantal jaren achtereen heb ik daarover bij de financiële beschouwingen het woord gevoerd. De SP is al jarenlang van mening dat de SPAK niets anders is dan een cadeautje voor ondernemers dat weinig tot niets bijdraagt aan de verlaging van de werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Bij de Miljoenennota van vorig jaar uitte de Raad van State al kritiek op de veronderstelde werking van de SPAK en daar kwam in maart van dit jaar het keiharde rapport van de Algemene Rekenkamer bij. Hierin werd geconcludeerd dat de SPAK niet leek te werken. Tweederde van de ondernemers zeiden zelf door de SPAK niet meer mensen aan te nemen.

Mevrouw de voorzitter! De SP-fractie wil iets doen aan de armoedeval en daar het geld van de SPAK – ongeveer 2 mld. – voor gebruiken. Wij stellen daarom een terugtaks voor. Omdat werken moet lonen, wil de SP de armoedeval aanpakken met, zoals gezegd, de belastingkorting van ƒ 250 per maand waardoor mensen met het minimumloon van hun veel te lage loon iets meer overhouden. Om te voorkomen dat mensen die wat meer gaan verdienen er wel heel weinig op vooruitgaan omdat zij de belastingkorting bij een iets hoger loon zouden kwijtraken, is de terugtaks in ons voorstel langzaam afgebouwd van het traject van 115% tot 150% van het minimumloon. Wij stellen voor om deze terugtaks – we halen het bij de werkgevers en geven het terug aan de mensen – te betalen uit het afschaffen van de SPAK. Uit berekeningen van het CPB bleek dat het afschaffen van de SPAK om een terugtaks te financieren, leidt tot een netto groei van de werkgelegenheid van 20.000 banen. De terugtaks is dus niet alleen een sociaal voorstel maar ook een effectievere maatregel dan de SPAK om de werkgelegenheid voor laaggeschoolden te stimuleren. Hierbij wil ik nog aantekenen dat het CPB de SPAK wel ziet als een goed functionerende regeling. De werkelijke groei van de werkgelegenheid zou dus nog wel eens hoger kunnen liggen, als onze visie op de SPAK, en die van de heer Dijkstal, wordt gedeeld. Het CPB heeft becijferd dat dan wordt uitgekomen op een groei van maar liefst 55.000 banen. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter! Het is onvermijdelijk om hier ook stil te staan bij de Europese belastingpolitiek, al was het maar vanwege de verbondenheid die wij hebben. Door de totstandkoming van de EMU dreigt de allang bestaande concurrentie tussen landen op het punt van fiscale faciliteiten voor bedrijven nog scherper te worden. Met wisselkoersen en rentebeleid valt niets meer te doen. Blijven over arbeidsmarktbeleid en beleid op het gebied van belastingen. Duitsland gaat de vennootschapsbelasting verlagen van 40 naar 25%; Ierland wil nog verder naar beneden, tot 12,5%; België zit op 21% en Nederland heeft nog 35%. Maar Nederland geeft weer zoveel andere voordelen, dat wij nog steeds tot een belastingparadijs in Europa mogen worden gerekend. Ik zie de staatssecretaris lachen; zijn reactie verneem ik morgen graag. Hoe dan ook, de "race to the bottom" is allang volop gaande. Omdat kapitaal nu eenmaal mobieler en flexibeler is dan arbeid, heeft dat ertoe geleid dat de belasting op kapitaal in Europa gemiddeld met 10% is gedaald, en die op arbeid met 7% gestegen. Ik heb het over de afgelopen vijftien jaar. Tel uit je winst bij de bestrijding van de werkloosheid in Europa! Steeds meer worden landen voor de keuze geplaatst: óf de collectieve voorzieningen op peil houden, maar dan een prijs betalen op het punt van de werkgelegenheid, óf de collectieve lasten aanpassen aan de wensen van het bedrijfsleven, en een hoge sociale prijs betalen. Hoezo: het primaat ligt bij de politiek? Ik heb daarom de volgende vragen aan de minister respectievelijk de staatssecretaris. Wat is de inzet van Nederland als het gaat om de competitie tussen Europese landen bij het creëren van een zo gunstig mogelijk fiscaal klimaat? Gaat Nederland zich sterk maken voor een minimumtarief voor de belasting op winsten en andere in dit verband relevante belastingen? Hoe hoog moet dat niveau van de belastingen zijn volgens de regering? Dit met het oog op het op peil houden van voorzieningen en de sociale zekerheid. Wat gaat de regering doen aan de trend, waarbij steeds meer belasting op kapitaal wordt verlaagd, en die op arbeid verhoogd?

Mevrouw de voorzitter! Nadat vorig jaar bij deze beschouwingen iedereen erg somber was over de aankomende recessie, is dit jaar opnieuw de discussie losgebarsten over het aankomende begrotingsevenwicht. Dit kwam ons heel bekend voor. De Tweede Kamer lijkt soms conjunctuurgevoeliger dan de reële economie. De SP-fractie doet hieraan niet mee. Ook de voorspellingen over een nieuwe economie lijken ons erg voorbarig. Weliswaar lijkt de productiviteitsgroei door de ICT-revolutie wat hoger te zijn, maar de hoge economische groei in Nederland en de Verenigde Staten is op wat anders gebaseerd. In de VS en in Nederland nemen de schulden als percentage van het bruto-inkomen sterk toe, en wordt de hoge groei gefinancierd uit hiermee behaalde vermogenswinsten: in Amerika aandelen, in Nederland de eigen woning, mede gefinancierd door deze minister. De Nederlandsche Bank heeft in haar kwartaalbericht van deze maand gewaarschuwd voor de toegenomen kwetsbaarheid van de Nederlandse gezinnen voor een inzakkende huizenmarkt of een sterk stijgende rente, nadat het CPB en de OESO dat al eerder hadden gedaan. Nederland heeft met 65% van het BBP op Denemarken na de grootste hypotheekschuld van de Europese Unie: bijna tweemaal het EU-gemiddelde. De Nederlandsche Bank wijst er daarbij fijntjes op dat zowel Nederland als Denemarken een ruime fiscale aftrekregeling kennen. Bovenop alle argumenten tegen de onbeperkte hypotheekrenteaftrek blijkt er volgens De Nederlandsche Bank ook nog een gevaar te zijn voor de stabiliteit van de economie. Een minister die geen paal en perk wil stellen aan de onbeperkte hypotheekrenteaftrek, is daarmee mede verantwoordelijk voor de gevaren waaraan Nederlandse gezinnen bloot worden gesteld door de op hol geslagen woningmarkt. Ik hoef hier niet te herhalen dat de woningprijzen, gecorrigeerd voor de inflatie, nu volgens De Nederlandsche Bank op hetzelfde peil zijn gekomen als in 1978, vlak voor de instorting van de woonmarktprijzen.

Mevrouw de voorzitter! Ik heb nog een vraagje over iets wat ook al door de VVD is ingebracht, zij het iets implicieter dan ik het nu expliciet wil doen. Het komt uit een brief van NOC-NSF, waarin wordt gerefereerd aan een in deze Kamer met algemene stemmen aangenomen motie, ingediend door de leden Bos, De Vries, Giskes en anderen. Die motie had als dictum: verzoekt de regering in de tweede tranche voorstellen te doen teneinde deze compensatie alsnog te bieden. Dat heeft dan met name betrekking op sportclubs. U weet waar het over gaat. Ik hoop dat u daar morgen op wilt reageren.

De heer Bakker (D66):

Mevrouw de voorzitter! Tijdens het debat over de Voorjaarsnota heb ik het kabinet bij herhaling onder zware druk moeten zetten om de motie-Lambrechts uitgevoerd te krijgen. Zowaar, verleden week kregen wij een brief van minister Hermans, waarin staat dat de coniferencollectie Pinetum Blijdestein blijft bestaan. Waarvoor hartelijk dank. Ik dank de regering ook voor de gegeven antwoorden. Normaal doe je dat in tweede termijn, maar ze waren niet alleen buitengewoon helder, ze waren ook nog eens humorvol. Waarvoor opnieuw dank.

Ik zal mij beperken tot een paar hoofdpunten met betrekking tot het begrotingsbeleid. Daarna zal mevrouw Giskes nog een aantal opmerkingen maken met een fiscale invalshoek.

Ik wil eerst een terugblik werpen op het debat over de algemene politieke beschouwingen van twee weken terug. Ik vind, terugkijkend, dat daar op een buitengewoon verantwoorde manier mogelijkheden zijn benut om te investeren in sectoren waar kwalitatieve of kwantitatieve tekorten bestaan: onderwijs, zorg, kinderopvang, milieu, natuur en inkomenspolitiek. En dat met behoud van de behoedzame uitgangspunten en de systematiek van de begrotingsafspraken. Ik heb zeer grote waardering voor de wijze waarop dat debat is gevoerd. Zelden heb ik dan ook het gevoel gehad zozeer in een andere werkelijkheid te staan als toen het NOS-journaal op de avond van Prinsjesdag aankondigde dat PvdA en D66 extra uitgaven wilden en dat de VVD de hakken in het zand zette. Perceptie en werkelijkheid lagen buitengewoon ver uit elkaar.

Nu is het natuurlijk ook betrekkelijk makkelijk om in tijden van voorspoed zaken te doen. In dat licht is nu een discussie ontstaan over de nabije en verdere toekomst. In wezen gaat het om twee discussies. In de eerste plaats de discussie over de vraag wat er moet gebeuren als de economische groei gedurende deze kabinetsperiode hoger blijkt uit te pakken dan in de zomer van 1998 redelijkerwijs kon worden voorzien. Zoals bekend, heeft mijn fractievoorzitter voorgesteld om in dat geval in een midterm review de gevolgen van die groei voor het uitgavenpatroon van de overheid goed onder ogen te zien, overigens zonder daarbij de strikte begrotingsuitgangspunten te verlaten. Die strikte uitgangspunten hebben ons immers gebracht waar wij nu staan. In de tweede plaats gaat het om de discussie over de vraag wat er moet gebeuren als de reductie van het financieringstekort is voltooid. Immers, het regeerakkoord richt zich op reductie van het financieringstekort, en iets wat er niet meer is, kan je ook niet reduceren.

Via die twee invalshoeken gaat het debat over elementen als: staatsschuld, extra investeringen in de samenleving, zorg, onderwijs en milieu en ook over de verdere ontwikkeling van de lastenverlichting. Om te beginnen wil ik iets zeggen over de staatsschuld. Mijn fractie vindt staatsschuldreductie nuttig. Daar is geen twijfel over mogelijk. Ruim 30 mld. per jaar uitgeven aan rente – en dat dan nog bij een relatief lage rentestand – is zondegeld. Dat geld kan veel beter worden besteed. De vorige generaties die die staatsschuld hebben opgebouwd, worden hartelijk bedankt. Hoe eerder dat kan worden teruggebracht, hoe beter het is. Dat geldt in beginsel ook voor het verhaal dat de heer Van Beek heeft gehouden over een zekere buffer. Maar ik zet er iets anders naast. 25 jaar lang zijn de overheidsuitgaven gebukt gegaan – dat is zelfs op de kop af, want in 1974 ging de 1%-operatie onder de heer Duisenberg van start – onder de noodzaak van bezuinigingen. Met name de afgelopen vijftien jaar heeft dat tot vele, vaak diep ingrijpende ombuigingen geleid. Dat heeft ertoe geleid dat veelal het verwijt wordt gemaakt dat wij terechtkomen in een situatie van publieke armoede tegenover zoveel private rijkdom. Er wordt ook wel eens gezegd: het kan toch niet zo zijn dat de zorg, het onderwijs of vul maar in, moet beknibbelen terwijl het zo fantastisch gaat met de economie. Daarop hebben wij altijd moeten zeggen: de economische groei van de afgelopen jaren is in hoofdzaak nodig om de tekorten uit het verleden aan te vullen. Al moet daaraan worden toegevoegd dat dit kabinet al is begonnen met een ambitieus programma van 9 mld. per jaar aan extra uitgaven. De resultaten daarvan worden stap voor stap zichtbaar en velen gaat dat niet snel genoeg, maar niettemin.

Dat laat echter onverlet dat de noden groot zijn. Er wordt ruim 2 mld. extra in onderwijs geïnvesteerd, maar toch lopen wij nog altijd ver achter bij het OESO-gemiddelde. De minister-president heeft gezegd dat dit goed en goedkoop is, maar dat is toch iets te gemakkelijk. Wij weten dat in tal van sectoren mensen onvoldoende in de gelegenheid te zijn om via onderwijs het beste uit zichzelf te halen, niet alleen economisch, ook qua persoonlijke ontplooiing. Gelukkig gaat er nu veel extra geld naar het basisonderwijs en naar het beroepsonderwijs, maar er is veel meer nodig. In de afgelopen jaren is veel aandacht uitgegaan naar toegepast onderzoek, ook vanwege de toename van de derde geldstroom. Maar wie het fundamenteel onderzoek verwaarloost, verwaarloost de wortels van de kennis en daarmee uiteindelijk ook de economische opbrengst van het onderwijs. Eenzelfde verhaal is te houden ten aanzien van de ICT of ten aanzien van de bekostiging van het HBO.

In de zorg zijn soortgelijke tekorten te zien die echt niet ten volle worden weggenomen met de extra investeringen. Ik noem de groeiende tekorten aan leraren en verplegend personeel. Voor het milieu en het openbaar vervoer geldt evenzeer dat de problemen alleen maar verergeren als wij nu niet investeren. Dat is dus geen luxe, maar pure noodzaak. Het gaat om urgente problemen in de samenleving. Het is nodig om in de kwaliteit van die samenleving te investeren.

Tegen die achtergrond is mijn fractie van mening dat een midterm review volgend voorjaar nuttig is. Dan bestaat meer inzicht bestaat in de feitelijke economische ontwikkelingen in 2000, zijn er nieuwe verwachtingen voor 2001 en is er meer inzicht in de ontwikkeling van het tekort. Op dat moment moet bezien worden of extra investeringen in onderwijs, zorg en milieu haalbaar zijn en of daartoe gezamenlijk kan worden besloten. Ik voeg daar wel iets aan toe. Mijn fractie wil daarbij niet alle trossen los gooien vanwege de omvang van de staatsschuld en omdat wij met minister Zalm van mening zijn dat goede begrotingsafspraken – een helder onderscheid tussen inkomsten en uitgaven en een ordelijk begrotingsproces – van grote betekenis zijn en blijven. Dergelijke afspraken hebben ons gebracht waar wij nu staan en er is geen enkele reden om in oude fouten te vervallen. Het is meer een aanvulling op dan het doorbreken van eerdere afspraken.

Ik maak in dit verband een opmerking over de omvang van de lastenverlichting. Daarover is de afspraak helder. Bij een financieringstekort onder 0,75% gaat de helft van de inkomstenmeevallers naar extra lastenverlichting. Bovendien is een bedrag van 4,6 mld. afgesproken voor het belastingplan en zal de lastenverhoging die dit jaar noodzakelijk was in de loop van de kabinetsperiode worden goedgemaakt. In totaal staat de teller daarmee op 7,2 mld. en het is niet ondenkbaar dat door extra meevallers in de loop van dit jaar en ook volgend jaar de stand verder oploopt.

Indien wij echter besluiten tot een verstandige midterm review, lijkt het in de rede te liggen om die afspraak nog eens goed tegen het licht te houden. Niet omdat lastenverlichting als zodanig geen buitengewoon nuttig middel is gebleken om de economie te stimuleren soms gericht, soms ook generiek, maar wel omdat het middel in bepaalde economische omstandigheden ertoe kan leiden dat de temperatuur van de economie oploopt tot een minder gewenst niveau. Ik noem de oververhitting waarover momenteel in economenland wordt gediscussieerd al zijn er studies die erop wijzen dat lagere lasten niet tot oververhitting leiden.

Al met al is de fractie van D66 dus van mening dat het wijs en wenselijk is om volgend voorjaar ten tijde van het centraal economisch plan of bij de koninginne-MEV op grond van de vooruitzichten voor 2000 en 2001 te bezien hoe financieringstekort en -overschot – met op de achtergrond de staatsschuld – urgente extra investeringen en lastenverlichting zich tot elkaar dienen te verhouden. Het is te vroeg om daar nu al uitspraken over te doen.

Voorzitter! In dat licht ga ik in op het recente debat over inflatie, lasten en loonontwikkeling. Laat ik om te beginnen zeggen dat ik niet vind dat wij ons over de wat opgelopen Nederlandse inflatie grote zorgen behoeven te maken. Gelet op de inflatieontwikkelingen van de afgelopen jaren is daar geen reden toe. Wel is het zo dat andere Europese landen wat de inflatie betreft teruggelopen zijn en Nederland juist wat oploopt. Je zou dat ook convergentie kunnen noemen en dat willen wij ook. Nu wordt inflatie behalve door overheidsprijzen en grondstofprijzen – inclusief de valutaontwikkeling – ook door loonontwikkeling bepaalt. Wat de loonkostenontwikkeling betreft bestaat er wel reden tot zorg. Voor het derde achtereenvolgende jaar verslechtert de concurrentieverhouding tussen Nederland en de buurlanden, vooral als wij kijken naar de kosten per eenheid product, na een lange periode die juist een verbetering van de concurrentiepositie te zien gaf. Bovendien is er sprake van een oplopende arbeidsinkomensquote. Zolang het goed gaat, hebben wij daar niet zoveel last van, maar het is wel vragen om moeilijkheden wanneer de situatie het omslaat. Ik herinner mij heel goed de jaren 1992 en 1993. Toen kon je wachten op groei van de werkloosheid, juist omdat wij dit soort aspecten hadden verwaarloosd. Nu gaan wij niet over de lonen, maar tegelijkertijd zijn wij wel belanghebbend bij een verantwoorde loonontwikkeling. Sterker, mede om die reden vinden wij lastenverlichting essentieel. Het doel daarvan is ondersteuning van de koopkracht, zodat ook uit dien hoofde gemakkelijker tot een verantwoorde loonontwikkeling kan worden besloten.

Er is dus wel reden om te streven naar een meer gematigde loonontwikkeling in combinatie met lastenverlichting, ook in het kader van het belastingplan 21ste eeuw, maar eerlijk gezegd kan ik in alle redelijkheid met anderen niet tot de conclusie komen dat de looneisen van de kant van de vakbeweging voor 2000 bijvoorbeeld onverantwoord zouden zijn. En toch hebben wij te maken met die concurrentiepositie en die AIQ. Beide ondergraven de grondslag voor de verbeteringen van de arbeidsmarkt. En als een oproep tot loonmatiging al op z'n plaats is, dan zou die eerder moeten gelden voor de werkgevers. Het is immers geen geheim dat het in deze tijd een stuk gemakkelijker is om een extra loonstijging te realiseren dan om een verstandige afspraak te maken over moderne arbeidsverhoudingen, of dat nu gaat om kinderopvang, zorgverlof of om goede scholingsafspraken, ook voor oudere werknemers, of om toegankelijkheid van bedrijven voor mensen die misschien niet meer zo hard kunnen lopen, maar die nog wel graag mee willen lopen. Denk aan arbeidsongeschikten en aan oudere werknemers. Het gaat om een complex van elementen van modernisering van het arbeidsbestel. De heer Crone heeft het over een ontspannen arbeidsbestel, maar de situatie is nog steeds dat je een stuk sneller een leasebak onder je voeten hebt dan dat je kunt beschikken over een kinderopvangplaats. En zo goed als in het begin van de jaren tachtig de uitruil lasten, lonen en arbeidstijd aan de orde was, zo vind ik dat ook nu van die drie kanten de inzet moet komen om voor de toekomst onze positie te versterken. Met een variant op wat anderen wel zeggen: waar de vakbeweging gedurende de afgelopen jaren voor "sterk" heeft gezorgd, mogen werkgevers zich zo langzamerhand wel eens iets meer gelegen laten liggen aan "sociaal". Die nieuwe ambitie – modernisering van arbeidsverhoudingen, onthaasting, gecombineerd met een effectieve aanpak van nieuwe en oude problemen – is noodzakelijk.

Voorzitter! Nog een paar afrondende opmerkingen naar aanleiding van het debat van twee weken geleden. Ik ga ervan uit dat wij nog uitvoerig komen te spreken over de uitwerking van de moties, ook in het kader van de Najaarsnota, belastingplan en dergelijke. Ik hecht er wel aan om te memoreren dat er nogal wat op de plank ligt om in het najaar te bespreken. Ik voeg daar nog een punt aan toe. Wij hebben een brief gehad van het Nationaal restauratiefonds. Een paar jaar geleden is bij de behandeling van de Najaarsnota een monumentenfonds ingesteld. Die pot is leeg, maar de behoefte aan geld is groot. Alle argumenten die een paar jaar geleden golden, inlusief economische, om te komen tot de inrichting van dat fonds gelden in feite nog. Dus wanneer er mogelijkheden zijn om in de sfeer van onderuitputting middelen in te zetten, dan pleit ik daarvoor.

Voorzitter! Tot slot sluit ik mij aan bij de vraag van de heer Van Beek met betrekking tot de FES-wet. Wanneer kunnen wij die wet verwachten? Misschien kan in dat licht een beschouwing worden gegeven over de nadere ontwikkelingen van de inkomsten die daar betrekking op hebben, zoals de aardgasbaten.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Hoewel ik begrip heb voor de verleiding die de heer Van Beek voelde om over het belastingplan te praten, zal ook ik dat niet doen. Wel wil ik de heer Vendrik bedanken voor zijn bijdrage. Ik zou bijna zeggen: het is toch een aanwinst om nu ook een "vermogensaanwinstbelasting" erbij te hebben. Ik vraag mij af hoeveel termen er nog meer gebezigd worden.

Voorzitter! Het belastingplan 21ste eeuw noopt ons tot twee opmerkingen nu. In de eerste plaats vindt D66 vergroening zeer belangrijk. Het valt ons op dat in de Miljoenennota getracht is uiteen te zetten waarom het niet lukt om 700 mln. opbrengsten te genereren uit andersoortige milieubelastingen dan de ecotaksen. Dat resulteert in een nogal onduidelijk staatje – op een bladzijde waarvan ik het nummer niet uit mijn hoofd weet – waaruit niet op te maken valt waarom dat bedrag niet gehaald kan worden. Uit de toelichting blijkt dat dit te maken heeft met problemen bij het terugsluizen naar bedrijven. Ik vraag de bewindslieden om ons nog eens toe te lichten wat het werkelijke probleem is. Het zal duidelijk zijn dat D66 liever een bedrag van meer dan 700 mln. had gezien in plaats van 350 mln. te weinig.

Een tweede onderwerp in het belastingplan voor de 21ste eeuw is de economische zelfstandigheid van burgers, mannen en vrouwen. Het valt D66 op dat het kostwinnersdenken ook in het nieuwe plan overeind blijft. D66 vindt dat niet van de 21ste eeuw. De discussie hierover zal nog komen, maar D66 wil in het kader van deze beschouwingen aan de bewindslieden vragen om, aangezien het nodig zal blijken kostwinnersdenken te vervangen door arbeid en zorgdenken – zorg en arbeid misschien, mijnheer Crone –, de aanwezigheid van kinderen in een huishouden te registreren in de belastingsfeer. Tot nu toe gebeurt dat niet. D66 dringt er al een aantal jaren op aan bij de staatssecretaris dat dit gaat gebeuren, omdat zij denkt dat het onvermijdelijk is dat dit een rol gaat spelen in het nieuwe stelsel. Ook vorige week bij de algemene politieke beschouwingen is weer gebleken dat het heel moeilijk is om iets te doen voor gezinnen met kinderen met een laag inkomen, omdat wij dat gegeven nu eenmaal niet kennen in de belastingsfeer en we dus ook geen gerichte maatregelen kunnen treffen. Wat krijg je dan? Een algemene verhoging van de kinderbijslag. Wij vinden dat verre van ideaal. Mijn verzoek is concreet of de bewindslieden ons een notitie kunnen toezeggen, bijvoorbeeld tegelijkertijd met de nota naar aanleiding van het verslag op het belastingplan voor de 21ste eeuw.

Voorzitter! Voor de stelselherziening is een bedrag van 5 mld. voorzien. Dat is hier al vele malen genoemd. In het regeerakkoord is in het sommetje dat gemaakt is steeds 400 mln. als opbrengst uit rekeningrijden vermeld. Het is ons niet geheel duidelijk, nu dat rekeningrijden voorlopig de vorm van een proef gaat krijgen, waar die 400 mln. gebleven is, hoe dat bedrag weggeboekt wordt en hoe op een andere manier een oplossing gevonden wordt om toch aan 5 mld. te komen. Ik hoor graag een nadere toelichting. Ik denk dat dat relevant is voor de latere discussies.

Voorzitter! Een heel ander punt is de verlaging van de BTW op arbeidsintensieve diensten. Op zich zou het niet nodig zijn om het hier over dat punt te hebben, ware het niet dat we hierover pas aanstaande donderdag ter voorbereiding van de Ecofin-raad van vrijdag nog even zullen praten. Het onderwerp wordt ook in het belastingplan 2000 aan de orde gesteld, met dien verstande dat er een voorstel ligt om dat bij ministeriële regeling te laten gebeuren. De Kamer zal dan achteraf wel horen wat er voorgesteld wordt. Ik vind dat dit een schimmige discussie wordt. Er lijkt sprake van te zijn dat in Europa vijf categorieën zullen worden onderscheiden waarvan ieder land er twee of drie mag kiezen. In bijzondere omstandigheden zijn dat er drie. Welke omstandigheden zijn dat? Als ik de voorstellen van de bewindslieden lees, dan lijkt men stiekem te denken dat men in vier sectoren kan scoren, want de kappers worden toegevoegd. Kunnen de bewindslieden morgen toelichten wat precies de voornemens zijn op dat punt? Ik vind dat de Kamer de kans moet hebben om zich daarover uit te spreken alvorens dat beklonken gaat worden in Brussel. Ik wil ook graag expliciet horen hoe het met de schilders in dat geheel is gesteld en welk budget Nederland daarvoor in principe wil besteden Is dat 300 mln. of 250 mln.? De cijfers daarover veranderen ook steeds.

Voorzitter! Tot slot het onderwerp belastinguitgaven. Daarover gaat een heel hoofdstuk in de bijlage bij de Miljoenennota. Dit onderwerp is regelmatig aan de orde. Het valt mij op dat er in de beschouwingen nogal warrig geredeneerd wordt als het gaat om de mogelijkheid van een ijklijn. Er wordt wat heen en weer geschipperd tussen: eerst definiëren we belastinguitgaven als dingen die nuttig zijn voor economische structuren en ondernemerschap; vervolgens wordt er als toelichting op de vraag waarom het misschien beter is niet voor een ijkijn te kiezen, gezegd dat het in feite om inkomensondersteunende maatregelen gaat; daarna wordt erop gewezen dat er uitvoeringsproblemen zijn, maar tegelijkertijd blijft vaag wat wel en niet tot belastinguitgaven gerekend moet worden. Een nadere notitie is al beloofd, met daarin een definitie van belastinguitgaven. Ik verzoek de minister die notitie uit te breiden met een werkelijk serieuze beschouwing over het wel of niet hanteren van ijklijnen. Ik meen dat je daar niet echt toe kunt overgaan, maar je kunt wel beter afbakenen wat je doel is en zeggen wat je een belastinguitgave noemt, hoe je de kosten begroot en hoe je achteraf nagaat wat die gekost heeft. Dan kun je immers evalueren waarom het wel of niet heeft geleid tot het doel en de uitgaven die je voor ogen had. Ik hoor graag of die mogelijk er is en of op dat punt een nieuwe notitie kan worden verwacht.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Ik dank collega Van Dijke voor zijn medewerking.

Wij hebben een tevreden minister van Financiën. Het gaat goed in Nederland en dat hebben we toch op z'n minst voor een deel te danken aan zijn beleid. Ik zal dat niet ontkennen. Uit financieel oogpunt is over het algemeen een gezond beleid gevoerd, waardoor ons land kon profiteren van de gunstige conjunctuur. Maar kan Nederland nu ook tevreden zijn? Dat is een andere vraag.

Hoe meet je af of er reden is tot tevredenheid? Welke maatstaf hanteer je daarbij? Een belangrijke maatstaf moet mijns inziens zijn in hoeverre onze samenleving beantwoordt aan de bedoelingen welke God ermee heeft. Immers, Hij heeft alles geschapen en de mens de opdracht gegeven het geschapene als goed rentmeester te beheren en verder te ontwikkelen tot Zijn eer.

Bij de algemene politieke beschouwingen moesten wij constateren dat op een aantal terreinen met deze opdracht niet goed omgegaan wordt. Dat behoef ik niet te herhalen. Maar als het om het financieel-economisch beleid gaat, gelden niet ineens andere maatstaven. Laat ik een voorbeeld geven. Werken is niet alleen bedoeld om te zorgen voor voldoende inkomen. Werken is ook en vooral een opdracht om de door God gegeven capaciteiten te gebruiken. Honderdduizenden Nederlanders zouden dit wel willen en kunnen, maar zij krijgen de kans niet. Ze zijn langdurig werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Dat is extra schrijnend nu tegelijk een snel stijgend aantal vacatures onvervuld blijft.

Twee categorieën springen eruit. Allochtonen en mensen tussen 55 en 65 jaar. Van de laatste groep is 1 op de 3 arbeidsongeschikt verklaard. In de MEV werden allerlei oorzaken ter verklaring aangevoerd. Maar dat neemt niet weg dat de samenleving verre van tevreden kan zijn. Met elkaar hebben wij eraan meegewerkt dat velen aan de kant zijn komen staan. Allerlei maatregelen van overheid en sociale partners hebben niet kunnen verhinderen dat het aantal arbeidsongeschikten inmiddels weer stijgt. Hier is sprake van een gebleken collectieve onmacht, waarin wij niet mogen berusten.

Ook dicht bij huis is er op dit punt weinig reden tot tevredenheid over het beleid van de minister. Het ziekteverzuim op zijn eigen departement stijgt aanmerkelijk. Onaanvaardbaar laag is het percentage werknemers met een handicap. Op het kerndepartement wordt de doelstelling van 4% nog voor geen derde deel bereikt. Dat het moeilijk is om geschikte kandidaten te vinden, zal wel waar zijn. Een handicap is echt een handicap. Ik vraag de minister met concrete, niet vrijblijvende maatregelen te komen om de doelstelling volgend jaar op z'n minst te benaderen.

Werken is belangrijk, zowel voor de individuele burger en zijn gezin als voor de samenleving. Beroepsarbeid speelt daarbij een centrale, maar niet de enige rol. Er moet in een samenleving ook ruimte zijn voor onderlinge zorg, voor vrijwilligerswerk en, niet in de laatste plaats, voor de opvoeding van kinderen. Op dat laatste punt is de minister kennelijk niet tevreden. Ik ook niet, maar ik vrees in andere zin dan de minister. In zijn streven naar een hoge arbeidsparticipatie wil hij af van de situatie dat veel jonge moeders de opvoeding van hun kinderen combineren met een deeltijdbaan buitenshuis. Het kabinet wil hier zelfs dwingend optreden: wie nog in aanmerking wil komen voor bijstand, moet ten minste 24 uur per week beroepsarbeid proberen te verrichten. Op die manier wordt het eigen verdiende loon een doel in zichzelf en wordt de primaire verantwoordelijkheid van de ouders voor de opvoeding van hun kinderen miskend. Investeren in kwaliteit moet hier betekenen optimale omstandigheden creëren voor de opvoeding van kinderen.

Gezinnen met kinderen vormen in het kabinetsbeleid ook overigens geen prioritaire doelgroep. De slechte start van Paars I, met de forse greep in de kas van de kinderbijslag, zijn wij nog niet vergeten. Het was tegen die achtergrond beschamend dat de oorspronkelijke plannen voor het jaar 2000 onder Kamerbrede druk moesten worden bijgesteld. Bij de behandeling van het belastingplan 1999 hielden wij een pleidooi voor de positie van gezinnen met kinderen in de vergroening van het belastingstelsel. De Miljoenennota komt erop terug. Globaal kan het effect van de verhoogde energiebelasting worden gesteld op ƒ 12,50 per kind per jaar per tranche. Vervolgens doet de regering daar niets mee. Gezinnen met kinderen worden gewoon gemiddeld met huishoudens zonder kinderen. Maar dat gaat eraan voorbij dat allerlei maatregelen die de kosten van levensonderhoud verhogen meer dan evenredig drukken op gezinnen met kinderen.

Kan Nederland tevreden zijn met het kabinetsbeleid? Als wij kijken naar de lastendruk voor de burgers lijkt het er wel op. Niemand betaalt graag belasting, een lastenverlichting kan dus snel op instemming rekenen. En bovendien: de verhoging van het arbeidskostenforfait is alleen bedoeld om werk te scheppen voor laaggeschoolden

De vraag is of het zo in de praktijk zal werken. Wordt met de 0,75 mld. die hiervoor uitgetrokken wordt, de doelgroep bereikt die anders niet aan het werk komt? Of wordt het belastingvoordeel dankbaar geaccepteerd door mensen die toch al werken? Of, als ik het meer fiscaal-politiek mag formuleren, is het nu, met een toenemende spanning op de arbeidsmarkt, het juiste moment om lasten te verlichten?

Overigens zou het kortzichtig zijn de beoordeling van het financieel-economisch beleid alleen te baseren op de gerealiseerde lastenverlichting. De samenleving heeft ook belang bij andere feiten, zoals de waardevastheid van de munt. Daarmee gaat het de verkeerde kant op. Nederland heeft onder de eurolanden de hoogste inflatie. Bijna iedereen heeft er al op gewezen vanavond. Ten dele wordt deze veroorzaakt door het Nederlandse belastingbeleid, maar ook de producentenprijzen stijgen in Nederland veel meer dan elders.

De minister reageerde nogal laconiek op de kritische opmerkingen van de president van De Nederlandsche Bank. Dat was ook de heer Crone opgevallen. De burger kijkt volgens de minister vooral naar zijn koopkracht en niet naar de prijzen. Ik weet niet op welke ervaring de minister deze wijsheid baseert. Zelfs als het waar is, is het echter de taak van de minister om met de president van de bank te zorgen voor een waardevaste gulden. Hij kan het nog even doen. Laat het hem een eer zijn straks een waardevaste gulden in te ruilen voor de euro!

Dit staat niet los van een ander aspect van onze economie, te weten onze concurrentiepositie op de internationale markt. Die is de laatste jaren niet verbeterd. De relatief hoge economische groei biedt wat dat betreft een vertekend beeld. Het zijn vooral de particuliere consumptie en de vermogensgroei als gevolg van de stijgende huizenprijzen welke de groei teweegbrachten.

Moeten wij daar blij mee zijn? Het is fijn als mensen meer te besteden hebben, zeker als dat komt door het vinden van een baan. Maar een hoge particuliere consumptie is geen stevige pijler onder de economie en vormt geen evenredige bijdrage aan de ontwikkeling van de samenleving. Om nog maar niet te spreken over de reële risico's die zijn verbonden aan de hoge prijzen van koopwoningen en de dito hypotheken. Een verdubbeling van de prijzen in nog geen tien jaar, met forse uitschieters naar boven in delen van het land, maakt maatregelen nodig en tegelijk riskant. De vrijwel ongelimiteerde aftrekbaarheid van hypotheekrente houdt overheid en burgers in een houdgreep. Daaraan kan niet voorbijgegaan worden met de simpele stelling dat deze aftrekbaarheid in deze kabinetsperiode niet ter discussie staat.

Reële rente en inflatie hangen, zoals bekend, nauw met elkaar samen. Nu de feitelijke rentevoet in Frankfurt wordt bepaald, kunnen wij ons ook in dat opzicht niet permitteren dat de inflatie in Nederland duidelijk hoger ligt dan in de andere eurolanden. Ook daarom vind ik dat de minister veel te nonchalant reageert op de inflatiecijfers voor Nederland.

Of wij tevreden mogen zijn over het financiële beleid kan voor een deel pas in de toekomst beantwoord worden. Immers, wat wij nu doen of nalaten heeft gevolgen voor de toekomst. Een toekomstperspectief is in ieder geval nu al duidelijk. Dat is het perspectief van een vergrijzende samenleving. Het aandeel van het nationaal inkomen dat nodig zal zijn voor de kosten van zorg, AOW en pensioen zal fors toenemen. Het AOW-fonds zal daarin voor een deel voorzien. Maar met name de veel hogere zorgkosten zullen uit het normale budget moeten komen. Daarvoor moet tijdig ruimte worden gecreëerd.

Daar komt nog iets anders bij. De kracht van onze economie hebben wij voor een niet onbelangrijk deel ook te danken aan onze bodemschatten. Die schatten worden niet zo snel minder, de jaarlijkse opbrengst voor de schatkist waarschijnlijk wel. Het is nu niet het moment om te discussiëren over de liberalisering van de aardgasmarkt en de modaliteiten daarvan. Van belang is echter wel, rekening te houden met dalende jaarlijkse baten.

Dat brengt mij tot het thema van de staatsschuld. Op dat punt zijn de afgelopen jaren goede resultaten bereikt. Daarvoor waren forse inspanningen nodig die gelukkig door een goede economische conjunctuur zijn ondersteund. Maar als wij aan de toekomst denken, is er geen enkele aanleiding om het wat de schuldreductie betreft een tandje lager te doen. Tientallen jaren hebben wij systematisch meer uitgegeven dan wij ontvingen. De gevolgen daarvan drukken nog lang op de jaarlijkse begrotingen. Als op enig moment begrotingsevenwicht bereikt wordt, is dat een mooi moment. De minister mag er wat mij betreft het glas op heffen, maar de druk op de begroting verandert er niet wezenlijk door. Er ontstaat dus ook niet beleidsmatig ineens een geheel nieuwe situatie.

Tegen die achtergrond zal het duidelijk zijn dat ik weinig behoefte heb mij te mengen in de discussie over de vraag, welke mooie dingen wij allemaal kunnen doen als het begrotingsevenwicht mocht worden bereikt. Die discussie is voortijdig, omdat volgens de huidige ramingen een begrotingsevenwicht niet meer in deze kabinetsperiode bereikt zal worden. Ze leidt ook de aandacht af van de problemen die nu om een antwoord vragen.

Voordat ik afsluit, wil ik nog enkele opmerkingen maken over Nederland in Europa. Het is een goede zaak dat goed onderhandelen er uiteindelijk toe geleid heeft dat de betalingspositie van Nederland verbeterd is. Ik had tevoren mijn twijfels over het succes van de ingezette strategie. Het past daarom achteraf ook mijn complimenten te maken.

Op de Europese Raad van Keulen, juni jongstleden, zijn behartigenswaardige woorden gesproken over het tegengaan van turbulenties op de financiële markten, het leggen van meer verantwoordelijkheid daarvoor bij de private sector en een beter toezicht op de financiële markten. In het Kamerdebat na deze top zijn door mijn fractie daarover enkele gedachten gelanceerd. Te denken valt aan betere solvabiliteitsrichtlijnen voor banken, zwaardere belasting van zeer risicovolle financieringen, het minder "flitsend" maken van internationale kapitaalbewegingen, meer openheid enz. Welke bijdrage wil de minister leveren aan deze acties tot disciplinering van het flitskapitaal en kan de Kamer daarover geïnformeerd worden?

Ik nodig de minister uit in zijn antwoord te proberen een zo reëel mogelijk beeld van onze economie te schetsen. Daarin is ruimte voor zonnige momenten, maar als wij ons daarop blindstaren gaat het net als met het Nederlandse weer: dan worden wij verrast door wolkenpartijen die onverhoeds voor een flinke plas water kunnen zorgen. Sommige van die wolken zijn nu zichtbaar. De minister kan zijn kwaliteiten tonen door ze te signaleren en serieus te nemen. Daaraan heeft hij, dunkt mij, de rest van de kabinetsperiode nog wel de handen vol.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Laatst las ik de uitspraak van iemand – ik meen dat het een socioloog was – dat politiek niet méér is dan stuksgewijs voortmodderen. Dat zou erop duiden dat er geen of in ieder geval een ondeugdelijke politieke agenda is. Mijn fractie heeft tijdens de algemene beschouwingen gewezen op het belang van een deugdelijke agenda. Wij lieten zien dat de Grondwet ons die biedt.

Als wij ons de algemene beschouwingen nog eens voor de geest halen, kan ik mij toch niet aan de indruk onttrekken dat die socioloog wel enigszins gelijk heeft met zijn "stuksgewijs voortmodderen". Er was wat geld en het debat werd bepaald door de vraag hoe wij 1 mld. een beetje aantrekkelijk konden verdelen, waarbij de vraag naar wat rechtvaardig mocht heten, het meest leek te worden bepaald door een eerlijke verdeling tussen de coalitiefracties. Dat maakt het nu lastig om tijdens deze financiële beschouwingen de uitkomst van die politieke afweging ordentelijk te ordenen. Immers, politieke afwegingen getuigen niet altijd van visionaire doortastendheid.

Deze onduidelijkheid wreekt zich. Ik zal proberen daar een paar voorbeelden van te geven. Staatssecretaris Hoogervorst sprak afgelopen weekeind van een morele schuld ten opzichte van de komende generatie als het gaat over onze staatsschuld. Het verder oplopen ervan acht hij ontoelaatbaar en daarom moeten meevallers naar de tekortreductie en, indien het evenwicht is bereikt, naar de aflossing van de staatsschuld. Minister Zalm, gesteund door de VVD, stelt dat slechts bespaarde rente als gevolg van de aflossing van de staatsschuld mag worden aangewend voor nieuw beleid. Duidelijke taal, zo zou je denken. Mijn fractie steunt deze lijn voor een belangrijk deel. Echter, waarom zijn én minister Zalm én de VVD dan toch zulke hartstochtelijke pleitbezorgers van 5 mld. lastenverlichting, gekoppeld aan de invoering van het nieuwe belastingplan? Dat een paar miljard gulden nodig is om ongewenste inkomenseffecten te compenseren, mag rechtvaardig heten, maar niet daarom willen én VVD én minister Zalm 5 mld. Het gaat er bij hen om dat alle Nederlanders een koopkrachtverbetering krijgen, terwijl zeker is dat juist daardoor het financieringstekort zal oplopen. Dat moet dan, om in de termen van staatssecretaris Hoogervorst te blijven, moreel onaanvaardbaar zijn. Met welke wijziging komt het kabinet op dit punt? Graag een reactie.

Een verdere generieke verbetering van de koopkracht leidt in elk geval tot het aanjagen van de inflatie. Ik vraag of de minister het daarmee eens is. Al tijdens de algemene beschouwingen waarschuwde mijn fractie daarvoor. Collega Dijkstal deed er tijdens een interruptiedebat wat luchthartig over, maar volgens mij is daar geen reden voor. Wij bevinden ons op dat punt in de gevarenzone. Kan de minister ons een beeld geven van de effecten op dit punt van de beoogde BTW-verhoging? Is het de bedoeling die BTW-tarieven weer zo snel als mogelijk te laten dalen tot of misschien wel onder het huidige niveau? Wat staat de minister voor ogen om het inflatiepeil in de hand te houden c.q. te laten dalen?

Voorzitter! De uitbundige consumptieve bestedingen van het afgelopen jaar hebben bijgedragen aan de economische groei van ons land. De toename van de huizenprijzen en de vermogenstoename van huishoudens, mede veroorzaakt door de hoge beurskoersen, liggen hieraan ten grondslag. Deze twee onzekerheden vormen een uiterst wankele basis voor onze economie in de volgende eeuw. De toename van de consumptiegroei ligt volgend jaar naar verwachting wederom boven de toename van het huishoudinkomen. Huishoudens geven dus gewoon meer uit dan ze verdienen. Dat mag toch, zo vraag ik de minister, geen duurzame economische situatie heten.

Anderen hebben al gewezen op uitspraken van de president van De Nederlandsche Bank. Hij wees erop dat de huizenprijsontwikkeling in toenemende mate loskomt van wat op grond van de onderliggende economische fundering zou mogen worden verwacht. Is het niet nodig om deze trend af te remmen om een ongewenst harde correctie te voorkomen? Ik mag toch aannemen dat ook minister Zalm vindt dat het een taak en verantwoordelijkheid van de overheid is om zover als in haar vermogen ligt de financiële stabiliteit te bewaken en te bevorderen. Wil de minister duidelijk maken wat hij op dit punt aan voornemens koestert?

Dit, voorzitter, brengt mij bij de antwoorden die de minister gaf op de door mij gestelde schriftelijke vragen inzake de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. 10 mld. draagt de overheid netto bij aan de huizenbezitters die van deze fiscale mogelijkheid gebruik maken. Een zeer onevenredig deel hiervan komt terecht bij de hogere inkomens. Dat doet toch echt afbreuk aan wat wij graag zouden willen zien als uitgangspunt, namelijk dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. De aftrek van hypotheekrente van een eigen woning vloeit voort uit een systematiek op de inkomstenbelasting uit 1964 nota bene. Wij hanteren een systematiek van 35 jaar oud in een context die zeer sterk is gewijzigd. En toch is het kabinet niet voornemens om zelfs maar na te denken over aanpassing, terwijl evident is dat de huidige praktijk niet meer spoort met het oogmerk van eertijds.

Voorzitter! Het beeld van een politiek die niet verder komt dan stuksgewijs voortmodderen, wordt versterkt door de nieuwe discussie over begrotingsoverschotten. Nu ben ik de eerste om steun te betuigen aan het streven naar een nultekort of zelfs een overschot. Alleen al daarom verzet ik mij tegen verdere lastenverlichting en zeker tegen generieke. Maar ik acht het ook vanuit economisch oogpunt dubieus om verder te stunten met lastenverlichting. Ik noem dan het aanjagen van inflatie, maar er is meer. Want hoewel ik natuurlijk best besef dat er een noodzaak is om een zo laag mogelijke collectievelastendruk te bewerkstellingen, erken ik natuurlijk ook dat collectieve lasten staan voor collectieve lusten. Het is van groot belang deze collectieve lusten overeind te houden. Op te veel plaatsen dreigt het op dat punt mis te gaan. Er is een personeelstekort in de sectoren onderwijs, zorg, politie, marechaussee en douane. Een dogmatische houding zal ons later een hoge rekening bezorgen. Daarom loop ik ook niet zomaar aan achter optisch gerationaliseerd begrotingsbeleid. Strategisch kiest mijn fractie dan ook voor een verstandige mix, hoe die percentages dan ook mogen liggen.

Voorzitter! Er wordt veelvuldig gesproken over de situatie van begrotingsoverschotten, maar het frappante is nu dat wij op basis van de Miljoenennota helemaal niet over begrotingsoverschotten komen te spreken. Immers, voor volgend jaar wordt een tekort van 0,5% voorzien en voor 2001 van maar liefst 1,2%. De situatie doet denken aan die van het voorjaar. In 1998 was er een tekort van 1,3% en de verwachting in de Miljoenennota 1999 was dat het tekort voor 1999 eveneens op 1,3% zou uitkomen. In werkelijkheid komt het tekort in 1999 uit op 0,65% en misschien zelfs nog lager. Het lijkt erop, voorzitter, alsof wij twee Miljoenennota's hebben. Er is een publieke Miljoenennota die naar de Kamer wordt gezonden, maar wat daarin staat is niet waar. En er is een andere Miljoenennota die in de achterzak van de minister zit en die wordt geraadpleegd op het moment dat die moet worden bekeken, zoals twee weken geleden toen een extra miljard moest worden uitgegeven. Ik ben van mening dat op deze manier geen goede discussie wordt gevoerd. Ook de goede raming van meevallers en de gevolgen daarvan voor het tekort, vormt een onderdeel van een goede begrotingssystematiek. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter! Tijdens de algemene beschouwingen is een aantal financiële wensen van mijn fractie vervuld. Hoewel minder dan aanvankelijk was beoogd, rest er in de plannen van het kabinet nog steeds een onnodige lastenverlichting. Het aantrekkelijker maken van betaald werk door middel van financiële prikkelen is gelet op de huidige arbeidsmarkt een ouderwets en naar mijn idee echt ondeugdelijk instrument geworden. Grafiek 3.6.1 is in dat opzicht misleidend, omdat daar de situatie van de inkomensverdeling van de alleenverdiener op minimumniveau wordt getekend, terwijl in veel gevallen de mensen een 70%-uitkering hebben waardoor de inkomensverbetering nu toch al gewoon heel groot is als zij gaan werken. De ontwikkeling van het wettelijk minimumloon laat ook zien dat knelpunten meer en meer liggen in de WAO en bij oudere werknemers. Dat laatste heb ik vorig jaar ook al gesignaleerd. Toen heb ik voorgesteld SPAK of SPAK-achtige maatregelen in te zetten voor oudere werknemers. Ik was dan ook blij met de steun van collega Dijkstal tijdens de algemene beschouwingen. Ik vraag het kabinet of het op dat punt nog voornemens aan de Kamer wenst voor te leggen.

Voorzitter! Het stuksgewijs voortmodderen, zien wij ook op het terrein van de automobiliteit: overvolle wegen en uitpuilende treinen bedreigen de stabiele economische ontwikkeling. Hoe nodig is het met name ook op dit terrein dat het beleid meer gekenmerkt wordt door visionaire doortastendheid? Het maakt nogal wat uit of er wordt uitgegaan van Nederland distributieland of van Nederland kennisland. Investeren wij in asfalt, een noord- en een zuidtak of in computers in de klas? Het kabinet lijkt bij de bestrijding van de hypermobiliteit zijn heil te zoeken in PPS, maar zonder echte toekomstgerichte keuzen wordt PPS synoniem voor minder overheid en meer asfalt. Dat kan de bedoeling toch niet zijn en mag toch ook de uitkomst niet zijn?

In het kabinet is er net als in de samenleving sprake van vergrijzing. Op het laatste valt beleid te maken, op het eerste niet. Hoe dan ook, de babyboomers bereiken in 2010 de pensioengerechtigde leeftijd en als gevolg van de afnemende bevolkingsgroei en de stijging van de gemiddelde leeftijd zal niet alleen grijsheid toenemen, maar ook de hoogte van de inkomensoverdrachten. Nu worden die afgevlakt door het AOW-spaarfonds, maar zodra daaruit geput wordt, heeft dat weer consequenties voor het EMU-tekort. Is het nu wel zo verstandig om het AOW-spaarfonds volledig te laten meetellen in het EMU-tekort? Dat is toch ook een vorm van rijk rekenen op kosten van het nageslacht, vergelijkbaar met dat waarvan staatssecretaris Hoogervorst sprak in termen van morele schuld?

Voorzitter! Er is een kleine reparatie van de kinderbijslag gekomen waardoor enigszins wordt gecompenseerd wat eertijds is aangericht. Hoewel het een feitelijke vraag is, zou ik de minister toch willen vragen hoe dat zich verhoudt tot wat in ons omringende landen aan gezinnen wordt uitgegeven. Ik ben ervan overtuigd dat dit nogal wat meer is. Een aantal jaren geleden, dus nog voor de ingrepen van Paars in de kinderbijslag, gaven de omringende landen er veel meer aan uit.

Mijn pleidooi gehouden tijdens de algemene beschouwingen om allerlei regelingen die samenhangen met kinderen te bundelen, wil ik hier wat explicieter maken door de minister te verzoeken de commissie-Derksen te vragen om één inkomensafhankelijke regeling te ontwerpen die is in te zetten naar gelang de situatie dat vordert. Wellicht kan de Toeslagenwet in de werknemersverzekeringen de gedachtevorming op het goede spoor brengen. Graag een reactie.

Voorzitter! Tot slot nog een drietal punten. Verleden jaar hebben wij tijdens de financiële beschouwingen gesproken over wat heet het flitskapitaal. Nederland heeft relatief veel geld uitstaan in Azië. Dat is niet zonder risico's. Op bladzijde 20 worden daar wel enkele opmerkingen over gemaakt, maar erg concreet is het allemaal niet. Wat wil de minister gaan doen om op dat punt toch vooruitgang te boeken?

Verleden week kwam de Algemene Rekenkamer met haar rapport over de aardgasbaten waarin op de mogelijke financiële consequenties van de liberalisering van de gasmarkt werd gewezen. Vindt de minister de consequenties zoals die door de Rekenkamer in beeld werden gebracht aanvaardbaar of heeft hij nog andere opties open?

Enkele jaren geleden werd ondanks mitsen en maren de zogenaamde Zalmsnip ingevoerd. Nu wordt die straks gewoon naar het Gemeentefonds gesluisd. Wat zal de minister doen als blijkt dat de gemeenten die niet meer aanwenden om de lokale lastendruk te verminderen? Er vindt nog overleg plaats met de VNG, maar wanneer is er voor de minister aanleiding om alsnog met wetgeving te komen?

De (algemene) beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De bewindslieden zullen morgenmiddag antwoorden.

Sluiting 23.24 uur

Naar boven