Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Ziektewet en enkele andere wetten in verband met het uitsluiten van het recht op een socialeverzekeringsuitkering bij vrijheidsontneming en het openstellen van socialezekerheidsregelingen in die gevallen waarin de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt (Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden) (26063)

, en van:

- de motie-Van Dijke over een eigenbijdrageregeling (26063, nr. 16);

- de motie-Harrewijn over een eigenbijdrageregeling voor gedetineerden met eigen inkomen (26063, nr. 17);

- de motie-Harrewijn over een detentie- en resocialisatiefonds (26063, nr. 18);

- de motie-De Wit over een volwaardige beloning voor in detentie verrichte werkzaamheden (26063, nr. 20).

(Zie vergadering van 8 april 1999.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

Mevrouw Smits (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft in zijn tweede termijn gezegd dat gemeenten kunnen besluiten kinderen van gedetineerde ouders bijstand te verstrekken op grond van artikel 11. Dat houdt in dat gemeenten een grote beoordelingsruimte hebben. Het is daarom belangrijk vast te stellen dat de Centrale raad van beroep in 1997 heeft uitgesproken dat, als gedetineerde ouders hun financiële zorgplicht niet kunnen waarmaken, de minderjarige kinderen recht op bijstand moet worden gegeven. Dat geldt ook in situaties waarin er inmiddels een verzorger is die de kosten theoretisch zou kunnen dragen. Niet alle gemeenten zullen echter de reikwijdte van de uitspraak van de Centrale raad van beroep kennen. Gezien hetgeen de staatssecretaris hierover heeft gemeld, trek ik mijn amendement op stuk nr. 19 in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Smits (stuk nr. 19) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Smits (PvdA):

Voorzitter! Ik wil echter wel via een motie bewerkstelligen dat gemeenten in ieder geval worden geïnformeerd over het recht op bijstandsuitkering voor kinderen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het aantal kinderen zal toenemen dat tijdelijk niet onderhouden kan worden door de ouder(s) als gevolg van de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden;

overwegende, dat indien voorliggende financiële voorzieningen ontbreken en de onderhoudsplichtige ouder(s) ingevolge de Wet socialezekerheidsrechten die onderhoudsplicht niet kunnen uitvoeren, de gemeenten een zorgplicht hebben ook voor kinderen jonger dan 18 jaar, zoals ook is vastgesteld in jurisprudentie van de Centrale raad van beroep;

verzoekt de regering bij de inwerkingtreding van de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden de gemeenten te informeren over het recht op bijstandsuitkering voor kinderen van gedetineerden waarvoor de onderhoudsplichtige als gevolg van detentie deze onderhoudsplicht niet kan uitvoeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smits. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (26063).

Mevrouw Smits (PvdA):

Voorzitter! Ik wil nog een puntje aanstippen. In het debat heb ik aandacht gevraagd voor de positie van halfwezen. In eerste termijn heb ik gezegd dat die eigenlijk zijn te beschouwen als volle wezen voor de periode dat de ouder met een AAW-recht is gedetineerd zoals de regeling voor verdwenen ouders. Ik verkeerde in de veronderstelling dat zo'n regeling er was. De staatssecretaris antwoordde daarop dat dit een overgangsregeling was. Dat blijkt zo te zijn, maar ik heb gemerkt dat het wel in strijd is met een toezegging die de voorganger van deze staatssecretaris, de heer De Grave, heeft gedaan in een algemeen overleg in oktober 1997. Mijn fractie wil daar in ieder geval graag nog op terugkomen.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Het verbaast mij enigszins dat de PvdA-fractie heropening van dit debat vroeg en het amendement introk. Op zich hadden wij dat willen steunen. Wat nu overblijft, is een motie die oproept om voor een beperkt aantal mensen alle gemeenten aan te schrijven om te informeren. Op zich vind ik dat ook nog wel goed, maar het verbaast mij des te meer dat diverse leden van deze Kamer ook gewezen hebben op een veel groter probleem, althans in aantal gezien, namelijk van gedetineerden die tijdens hun detentie hun kamer of woning op moeten zeggen omdat zij geen doorlopend inkomen meer hebben. Die groep wordt nu groter omdat nu ook de socialezekerheidsrechten worden afgenomen. Het zou dan ook logisch zijn om ook hierover de gemeenten te informeren. De heer De Wit heeft dat vastgelegd in een amendement op de wet, maar ik heb het gevoel dat dit weinig kans maakt. Zelf heb ik al gewezen op de mogelijkheden voor gemeenten en een aanvullend fonds bepleit. Als mevrouw Smits toch vraagt om alle gemeenten aan te schrijven, lijkt het mij correct om dit grotere probleem qua omvang daarin mee te nemen. Het gaat dan om niet door gemeenten benutte mogelijkheden om gedetineerden bij te staan in het doorbetalen van een aantal vaste lasten vanuit de uitvoering van de bijstandswet. Ik heb daarover een motie en wat mij betreft mag dit dus in hetzelfde schrijven aan gemeenten worden meegenomen.

Mevrouw Smits (PvdA):

Ik begrijp die verbazing niet zo goed, want erkent u niet dat er een groot verschil is in de positie van de gedetineerden zelf en hun kinderen? Wij hebben enkele malen gezegd dat kinderen niet de dupe mogen worden van de daden van hun ouders. Er is een duidelijk verschil. Bovendien is er dan nog de uitspraak van de Centrale raad van beroep. Daar verwijst de motie naar: gemeenten kennen de reikwijdte van die uitspraak niet en kunnen daarop gewezen worden. Dat is toch een andere zaak dan die welke u aan de orde stelt.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Neen, dat vind ik niet, het gaat in beide gevallen om consequenties van een wet. Ik ben het met u eens dat kinderen niet de dupe mogen worden, maar ik heb geen signalen dat zij er en masse de dupe van worden. Het gaat om kleine aantallen, om maatwerk, en ik vind het dan ook wat ver gezocht om te zeggen dat er alleen maar wat moet worden gedaan voor kinderen van gedetineerden en niet voor gedetineerden zelf. Het gaat om mensen die hun straf op een gegeven moment uit hebben gezeten en dan toch terug moeten kunnen keren in de normale samenleving. Daarvoor hebben zij toch woonruimte nodig. Dat is toch een vergelijkbaar probleem?

Mevrouw Smits (PvdA):

Gemeenten kunnen daarin voorzien en wel via de bijzondere bijstand en dat gebeurt ook.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Dat gebeurt dus vaak niet!

Mevrouw Smits (PvdA):

Er is verschil tussen de kinderen en de gedetineerden en dat verschil blijven wij maken.

U zei dat het probleem niet massaal is. Al was het er maar één, ik vind dat wij dat moeten oplossen!

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Maar ik snap u niet. Het probleem dat ik noem is heel reëel. Ook de reclassering erkent dat. Het is hier op ons bordje gelegd omdat wij dat probleem groter maken. Ik snap niet dat u dat niet steunt omdat u zich blijft richten op dat ene kind!

De voorzitter:

Maar, mijnheer Harrewijn, ga nu even door met uw betoog, want het is een heropening waarin wij straks ook nog het oordeel van de staatssecretaris krijgen. Ik geloof dat deze onderlinge discussie nu wel gestopt kan worden.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Dat ben ik helemaal met u eens. Ik ga gewoon mijn motie voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat veel gedetineerden zonder eigen doorlopend inkomen gedwongen zijn de huur van woning of kamer op te zeggen en andere doorlopende verplichtingen te beëindigen, waardoor hun resocialisatie na detentie bemoeilijkt wordt;

overwegende, dat bij aanname van de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden, de groep gedetineerden zonder doorlopend inkomen groter wordt;

overwegende, dat een ander doel van onderhavige wetswijzigingen is de reïntegratie in de samenleving te bevorderen door wel uitkeringen toe te kennen in het geval van het ondergaan van de straf buiten penitentiaire inrichtingen;

constaterende, dat veel gemeenten te weinig gebruik maken van de bevoegdheden in het kader van de bijstandswet om financiële regelingen te treffen die aansluiten bij de reïntegrerende bedoelingen van de wet;

verzoekt de regering de gemeenten expliciet te wijzen op hun mogelijkheden in het kader van de bijstandswet om kosten voor huur en andere doorlopende verplichtingen te vergoeden waar dat bijdraagt aan de reïntegratie van de gedetineerde na het uitzitten van zijn of haar straf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Harrewijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (26063).

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter! Mevrouw Smits zei dat de PvdA-fractie nog wil terugkomen op een niet nagekomen toezegging van mijn voorganger. Ik wacht dit af, want ik zou niet weten waar het over gaat. Wellicht wordt het later duidelijk.

Nu de motie van mevrouw Smits. De uitspraak van de Centrale raad van beroep, die inderdaad dateert uit 1997, betreft de voorgaande bijstandswet. Daarin bestond artikel 11, die de speciale handreiking toelaat, nog niet. Het ging dus om een andere situatie. Er is dus ook niet als gevolg van deze uitspraak een automatisch recht op bijstand voor minderjarigen ontstaan. Ik kan mij de zorg van mevrouw Smits wel voorstellen. Minister De Vries heeft, op aandringen van de PvdA-fractie, al toegezegd dat hij de gemeenten zal informeren over de uitspraak van de raad van beroep, over tienermoeders die met hun kind bij hun ouders wonen en niet over voldoende middelen van bestaan beschikken om hun kind te onderhouden, waaraan mevrouw Smits heeft gerefereerd. Ik ben bereid de gemeenten in dezelfde brief van deze wet op de hoogte te stellen. Dat doe ik trouwens ook via andere wegen. Ik zal in het bijzonder de situatie van kinderen wier ouders gedetineerd zijn en die in een precaire situatie kunnen komen, duidelijk schetsen. Ik zal wijzen op het gebruik van artikel 11. Bovendien zal ik in de werkgroep die wij hebben met VNG en Divosa voor de implementatie van de wet aandacht vragen voor de casus die door mevrouw Smits is aangedragen. Bij de invoering van de regelgeving zal ik de problematiek monitoren.

Ik onderschrijf de motie niet helemaal, want zij omschrijft mijns inziens de feitelijke toestand niet juist. Ik wil haar echter in de geest wel uitvoeren, door de gemeenten te gaan informeren.

De heer Van Dijke (RPF):

Dat betekent dus dat de motie volstrekt overbodig is en helemaal niet in stemming behoeft te komen.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Dat laat ik aan de Kamer over.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik vraag het ook aan de woordvoerster. Trek die motie nu maar in, dan hoeven wij er niet over te stemmen!

Mevrouw Smits (PvdA):

In dergelijke gevallen kunnen moties ook worden beschouwd als ondersteuning van de voornemens van de bewindsman.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Ik word altijd heel graag ondersteund.

Voorzitter! Ik kom dan te spreken over de motie van de heer Harrewijn, die weer een stukje verdergaat. In die motie gaat het niet om een nieuwe situatie. De bijstand van mensen die kort of lang gedetineerd raken, wordt al sinds jaren gestopt. In de praktijk weten gemeenten in dit soort gevallen prima om te gaan met de bijzondere bijstand. Wel is het zo – en in zoverre wordt ook de motie van de heer Harrewijn al in de geest uitgevoerd – dat er in de handreiking van Divosa bij invoering van deze wet aandacht aan deze situatie wordt besteed.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Kan de staatssecretaris iets explicieter aangeven wat ik moet verstaan aan het besteden van aandacht aan deze situatie? Betekent dit dat aandacht wordt besteed aan mogelijkheden om huur door te betalen en om eventuele andere kosten te dragen die van belang zijn voor de reïntegratie?

Staatssecretaris Hoogervorst:

Ik doel dan op alle mogelijkheden die voor de bijzondere bijstand openstaan.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

In dat geval trek ik wel mijn motie in. Als hieraan in de handleiding aandacht wordt besteed – en dat is toch de strekking van mijn motie – heb ik geen behoefte aan aanvaarding ervan. Ik heb er nog genoeg die verworpen kunnen worden.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Harrewijn (26063, nr. 23) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 16.28 uur

Naar boven